9

De volgende twee dagen laat ik de wervelstorm van beelden en geluiden van New York op me inwerken. En weet je, er zitten echt ontzagwekkende feiten tussen. Zoals dat ze in Bloomingdale’s een chocoladefabriek hebben! En er is een hele wijk met schoenwinkels, alleen maar schoenwinkels!

Het is allemaal zo opwindend dat ik bijna zou vergeten waarvoor ik gekomen ben, maar als ik op woensdagochtend wakker word, heb ik een beetje een angstig, tandartsachtig voorgevoel. Vandaag heb ik mijn eerste gesprek met een paar belangrijke mensen van HLBC. O, god. Dit is echt eng.

Luke moet vroeg weg voor een ontbijtbespreking, zodat ik alleen in bed koffie lig te drinken, aan een croissant knabbel en mezelf voorhoud dat ik niet zenuwachtig moet worden. De truc is niet in paniek te raken, maar kalm te blijven en het hoofd koel te houden. Zoals Luke me al keer op keer geruststellend heeft verzekerd, is dit geen sollicitatiegesprek als zodanig, maar gewoon een eerste verkenning. Een ‘kennismakingslunch’, noemde hij het.

Wat op zich best is, alleen: wíl ik wel dat ze me leren kennen? Eerlijk gezegd vraag ik me af of dat wel zo’n goed idee is. Ik ben er zelfs vrij zeker van dat als ze me écht goed leerden kennen – als ze gedachtelezers bleken te zijn, zeg maar – mijn kans op een baan zo rond de nul zou komen te liggen.

Ik blijf de hele ochtend in de hotelkamer proberen het Wall Street Journal te lezen en naar CNN te kijken, maar daar word ik alleen maar zenuwachtiger van. Ik bedoel maar, die Amerikaanse tv-presentators zijn zo gelikt en onberispelijk. Ze verhaspelen nooit een woord, er kan geen grapje af en ze weten alles. Zoals wie de minister van handel van Irak is en wat de gevolgen van het broeikaseffect voor Peru zijn. En ik maar denken dat ik dat ook wel zou kunnen. Ik moet wel gek geweest zijn.

Mijn tweede probleem is dat ik al jaren geen echt sollicitatiegesprek meer heb gevoerd. Bij ‘Ochtendkoffie’ hebben ze de moeite niet genomen, ik ben er min of meer ingerold. En voor mijn baan daarvoor, bij Succesvol sparen, hoefde ik alleen maar een gezellig babbeltje te houden met Philip, de hoofdredacteur, die me al van persconferenties kende. Het idee dat ik een paar volslagen vreemden zomaar uit het niets voor me moet winnen is dus ontzettend beangstigend.

‘Gewoon jezelf zijn,’ zegt Luke telkens, maar eerlijk gezegd is dat een belachelijk idee. Iedereen weet dat je in een sollicitatiegesprek niet moet laten merken wie je bent, maar dat je moet doen of je bent wie ze voor de baan zoeken. Daarom bestaan er ook sollicitatietrainingen.

Als ik bij het restaurant waar we hebben afgesproken aankom, zou ik het liefst rechtsomkeert maken, het hele idee laten schieten en in plaats daarvan een fijn paar schoenen gaan kopen, maar dat kan niet. Ik moet doorzetten.

En dat is nog wel het ergste. Mijn maag voelt hol en mijn handen zijn klam omdat dit écht belangrijk voor me is. Ik kan mezelf niet wijsmaken dat het me koud laat en dat het niet belangrijk is, zoals ik meestal doe, want dit is wel degelijk belangrijk. Als ik geen baan in New York krijg, kan ik er niet gaan wonen. Als ik dit gesprek verpruts en het gerucht zich verspreidt dat ik hopeloos ben, is het allemaal voorbij. O, god. O, god…

Rustig, kalmeer, houd ik mezelf streng voor. Ik kan het wel. Ik kan het. En daarna beloon ik mezelf met een uitje. De Daily Candy-website heeft me vanochtend gemaild, en naar het schijnt houdt Sephora, een gigantisch cosmetica-imperium in Soho, vandaag tot vier uur een speciale actie. Elke klant krijgt een geschenktas, en als je vijftig dollar besteedt, krijg je een gratis mascararoller!

Zo, zie je wel, bij die gedachte alleen knap ik al op. Ga ervoor, meid. Pak ze in.

Ik dwing mezelf de deur open te duwen en sta plotsklaps in een poepchic restaurant, een en al zwart lakwerk, wit linnen en kleurige vissen in aquaria.

‘Goedemiddag,’ zegt een van top tot teen in het zwart gestoken gerant.

‘Dag,’ zeg ik. ‘Ik heb een afspraak met…’

Shit. Ik ben de namen van die lui glad vergeten.

Hé, goed begin, Becky. Echt professioneel van je.

‘Wilt u… even wachten?’ zeg ik blozend, en ik wend mijn gezicht af. Ik rommel in mijn tas en vind het papiertje: Judd Westbrook en Kent Garland.

Kent? Is dat echt een naam?

‘Ik ben Rebecca Bloomwood,’ zeg ik snel tegen de gerant, en ik prop het papiertje weer in mijn tas. ‘Ik heb een afspraak met Judd Westbrook en Kent Garland van HLBC.’ Hij kijkt in het gastenboek en glimlacht ijzig. ‘O, ja. Ze zijn er al.’

Ik haal diep adem, loop met de gerant mee naar de tafel – en daar zijn ze dan. Een blonde vrouw in een beige broekpak en een geciseleerd ogende man in een al even onberispelijk zwart pak met een mosgroene stropdas. Ik vecht tegen mijn drang om hard weg te lopen, glimlach zelfverzekerd en steek mijn hand uit. Ze kijken allebei naar me op en heel even zeggen ze geen van beiden iets – en ik krijg de afgrijselijke indruk dat ik nu al een doodzonde tegen de etiquette heb begaan. Ik bedoel, je geeft elkaar toch wel een hand in Amerika, dacht ik? Je hoeft toch niet te zoenen? Of te buigen?

Gelukkig staat de blonde vrouw op en neemt mijn hand warm in de hare.

‘Becky,’ zegt ze. ‘Wat énig om je te zien. Ik ben Kent Garland.’

‘Judd Westbrook,’ zegt de man die me met diepliggende ogen opneemt. ‘We hebben ons erg op de kennismaking verheugd.’

‘Ik ook!’ zeg ik. ‘En nog heel hartelijk bedankt voor de mooie bloemen!’

‘Niets te danken,’ zegt Judd, en hij gebaart naar een stoel. ‘Het is ons een genoegen.’

‘Een groot genoegen,’ valt Kent hem bij.

Er valt een verwachtingsvolle stilte.

‘Nou, voor mij is het… ook een fantastisch genoegen,’ zeg ik haastig. ‘Absoluut… fenomenaal.’

Tot zover gaat het goed. Als we elkaar alleen maar blijven vertellen hoe groot ons genoegen is, red ik het wel. Ik zet behoedzaam mijn tas op de vloer en leg de Financial Times en het Wall Street Journal ernaast. Ik heb nog even overwogen de Zuid-Chinese ochtendpost ook mee te brengen, maar dat leek me iets te ver gaan.

‘Wilt u iets drinken?’ zegt de naast me opgedoken ober.

‘O, ja!’ zeg ik, en ik kijk schichtig wat de anderen drinken. Kent en Judd hebben allebei een groot glas gin-tonic, zo te zien, en het lijkt me verstandig hun voorbeeld te volgen. ‘Een gin-tonic, alstublieft.’

Eerlijk gezegd geloof ik dat ik die ook nodig heb om te ontspannen. Ik sla de kaart open en Judd en Kent kijken me zo gespannen aan alsof ze verwachten dat ik elk moment in bloei kan raken of zo.

Kent buigt zich naar me over. ‘We hebben je opnamen gezien, en we zijn diep onder de indruk.’

‘Echt waar?’ zeg ik – en dan besef ik dat ik niet zo verbaasd moet doen. ‘O,’ zeg ik zo nonchalant mogelijk. ‘Tja, ach, ik ben natuurlijk trots op het programma…’

‘Rebecca, zoals je weet produceren wij het programma “Consument vandaag”,’ zegt Kent. ‘We hebben op dit moment geen financieel onderdeel, maar we zouden graag zo’n adviesrubriek beginnen als jij in Groot-Brittannië presenteert.’ Ze kijkt naar Judd, die beamend knikt.

‘Het is wel duidelijk dat je een passie hebt voor particuliere financiën,’ zegt hij.

‘O,’ zeg ik geschrokken. ‘Tja…’

‘Het klinkt door in je werk,’ stelt hij gedecideerd. ‘Net als de rotsvaste greep die je op je onderwerp hebt.’

Een rotsvaste greep?

‘Weet je, Rebecca, je bent best uniek,’ zegt Kent. ‘Een jonge, vriendelijke, charmante vrouw met zoveel kennis, die ze met zoveel overtuiging brengt…’

‘Je bent een inspiratiebron voor financieel gehandicapten overal ter wereld,’ zegt Judd instemmend.

‘Wat we het meest bewonderen, is het geduld dat je voor die mensen opbrengt.’

‘Je inlevingsvermogen…’

‘… die op het oog zo simplistische stijl van je!’ zegt Kent, die me indringend aankijkt. ‘Hou houd je dat vol?’

‘Eh… ach… Het gaat gewoon vanzelf, denk ik…’ De ober zet een glas voor me neer en ik reik er dankbaar naar. ‘Nou, jongens, proost!’ zeg ik, en ik hef mijn glas.

‘Proost!’ zegt Kent. ‘Wil je al bestellen, Rebecca?’

‘Nou en of!’ antwoord ik, en ik neem snel de kaart door. ‘De, eh… de zeebaars, alstublieft, en een salade.’ Ik kijk naar de anderen. ‘En zullen we samen brood met kruidenboter nemen?’

‘Ik geen gluten,’ bedankt Judd beleefd.

‘O, op zo’n manier,’ zeg ik. ‘En jij, Kent?’

‘Ik eet door de week geen koolhydraten,’ zegt ze minzaam. ‘Maar ga gerust je gang. Het is vast heerlijk!’

‘Nee, laat maar,’ zeg ik haastig. ‘Ik houd het bij de baars.’

God, hoe kan ik zo stom zijn? Natuurlijk eten ze in Manhattan geen stokbrood met kruidenboter.

‘Wilt u er iets bij drinken?’ vraagt de ober.

‘Eh…’ Ik kijk weer naar de anderen. ‘Ik weet niet. Een droge witte wijn, misschien? Wat nemen jullie?’

‘Klinkt goed,’ zegt Kent met een vriendelijke glimlach, en ik slaak een zucht van verlichting. ‘Ik graag nog een glas mineraalwater,’ zegt ze dan, en ze wijst naar haar glas.

‘Ik ook, alstublieft,’ zegt Judd.

Mineraalwater? Drinken ze wáter?

‘Geef mij ook maar gewoon water,’ zeg ik snel. ‘Ik hoef geen wijn! Het was maar een idee. Je weet wel…’

‘Nee, hoor,’ zegt Kent. ‘Je moet drinken wat je lekker vindt.’ Ze glimlacht naar de ober. ‘Een fles sauvignon blanc voor onze gast, alstublieft.’

‘Heus…’ zeg ik blozend.

‘Rebecca,’ zegt Kent, en ze steekt glimlachend haar hand op, ‘jij krijgt waar jij je lekker bij voelt.’

O, fantastisch. Nu denkt ze dat ik een alcoholist ben. Ze denkt dat ik niet eens een kennismakingslunch kan uitzitten zonder ’m stevig te raken.

Enfin. Niets meer aan te doen. En het komt wel goed. Ik drink gewoon één glaasje. Eén glaasje, meer niet.

En dat ben ik ook eerlijk van plan. Eén glas drinken en het daarbij laten.

Het probleem is alleen dat er telkens als mijn glas leeg is een ober komt die het weer vol schenkt, en dan drink ik het onwillekeurig op. Bovendien heb ik bedacht dat het een nogal ondankbare indruk maakt om een hele fles wijn te bestellen en er vervolgens niets van te drinken.

Het draait er dus op uit dat ik tegen de tijd dat we klaar zijn met eten nogal… Tja. Je zou kunnen zeggen dat ik dronken ben. Je zou het ook ‘lam’ kunnen noemen. Maar het geeft niet, want we hebben het echt leuk en toevallig kom ik best geestig uit de hoek. Waarschijnlijk komt dat doordat ik een beetje ontspannen ben. Ik heb allerlei anekdotes verteld over hoe het er achter de schermen bij ‘Ochtendkoffie’ aan toegaat, en ze hebben aandachtig geluisterd en gezegd dat het allemaal ‘fascinerend’ klinkt.

‘Jullie Britten zijn natuurlijk heel anders dan wij,’ zegt Kent bedachtzaam als ik klaar ben met mijn verhaal over die keer dat Dave de cameraman zo bezopen op zijn werk kwam dat hij midden in een opname de camera draaide en Emma filmde terwijl ze in haar neus zat te pulken. God, wat was dat komisch. Ik krijg bij de herinnering alleen al de slappe lach.

‘We zijn gek op dat Britse gevoel voor humor,’ zegt Judd. Hij kijkt me gespannen aan, alsof hij een mop van me verwacht.

Goed dan, snel. Bedenk iets leuks. Brits gevoel voor humor. Eh… ‘Monty Python’? Victor Meldrew?

‘Ongelóóflijk!’ hoor ik mezelf kraaien. ‘Eh… dat is een ex-papegaai!’ Ik lach proestend en Judd en Kent kijken elkaar verbaasd aan.

Net op dat moment komt de koffie. Dat wil zeggen, ik heb koffie besteld, Kent English Breakfast-thee en Judd een of ander bizar kruidenbuiltje waar hij de ober thee van heeft laten zetten.

Kent glimlacht naar me. ‘Ik ben dol op thee,’ zegt ze, ‘zo rustgevend. Vertel eens, Rebecca. Hebben ze in Engeland niet de gewoonte de theepot drie keer met de klok mee te draaien om de duivel uit de buurt te houden? Klopt dat? Of is het tegen de klok in?’

De pot draaien? Ik heb nog nooit van dat stomme potdraaien gehoord.

‘Eh… even denken.’

Ik frons peinzend mijn voorhoofd en probeer me te herinneren wanneer ik voor het laatst thee uit een pot heb gedronken. Het enige beeld dat ik voor me zie, is dat van Suze die een theezakje in een mok dompelt terwijl ze met haar tanden de wikkel van een KitKat scheurt.

‘Ik geloof dat het tegen de klok in is,’ zeg ik uiteindelijk maar. ‘Vanwege het oude gezegde: “De duivel kruipt rond de klok… maar zal nimmer achterwaarts gaan.”’

Waar heb ik het in godsnaam over? Waarom praat ik opeens met een Schots accent?

O, god, ik heb te veel gedronken.

‘Fascinerend,’ zegt Kent, en ze nipt van haar thee. ‘Ik ben verzot op al die curieuze oude Britse gewoonten. Weet je er nog meer?’

‘Ja nou!’ zeg ik enthousiast. ‘Heel veel!’

Niet doen, Becky. Kappen.

‘Zoals ons eeuwenoude gebruik van… eh… het “keren van de cake”.’

‘O?’ zegt Kent. ‘Daar heb ik nog nooit van gehoord.’

‘Ja, hoor,’ zeg ik zelfverzekerd. ‘Het gaat zo: je pakt de cake die je bij de thee krijgt…’ – ik pak een passerende ober een croissantje af – ‘… en dan houd je hem boven je hoofd en dan keer je hem om, zo… en dan… en dan zeg je er een rijmpje bij op…’

Ik krijg kruimels op mijn hoofd en ik kan niets verzinnen dat op ‘cake’ rijmt, dus leg ik het croissantje neer en neem een slok koffie. ‘Dat doen ze in Cornwall,’ besluit ik.

‘O, ja?’ zegt Judd belangstellend. ‘Mijn oma komt uit Cornwall. Ik moet het haar toch eens vragen!’

‘Alleen in bepaalde streken van Cornwall,’ verklaar ik. ‘Alleen in de punten.’

Judd en Kent kijken elkaar verbijsterd aan – en schieten allebei in de lach.

‘Dat Britse gevoel voor humor van je!’ zegt Kent. ‘Zo verfrissend.’

Even vraag ik me af hoe ik moet reageren, maar dan lach ik mee. God, dit is geweldig. Het is net of we elkaar al jaren kennen! Dan klaart Kents gezicht op.

‘Zo, Rebecca, wat ik wilde zeggen: ik heb een vrij bijzonder aanbod voor je. Ik weet niet wat je plannen voor vanmiddag zijn, maar ik heb een bijna uniek kaartje voor je, voor…’

Ze zwijgt om de spanning op te voeren en grijnst breed, en ik kijk haar plotseling opgewonden aan. Een uitnodiging voor een outlet van Gucci! Dat moet wel!

‘… het jaarcongres van het Genootschap van Financieel Deskundigen!’ besluit ze trots.

Ik kan een paar seconden geen woord uitbrengen.

‘Echt?’ zeg ik als ik weer kan praten, al klinkt mijn stem iets schriller dan anders. ‘Dat… dat meen je niet!’

Hoe kom ik hier onderuit? Hoe?

‘Ik wist het!’ zegt Kent. ‘Ik dacht wel dat je blij zou zijn. Dus als je vanmiddag niets anders te doen hebt…’

Ik heb wél iets anders te doen, zou ik willen jammeren. Ik ga naar Sephora, een gratis mascararoller halen!

‘Er komen bekende sprekers,’ doet Judd er nog een schepje bovenop. ‘Bert Frankel, om maar iemand te noemen.’

‘Echt?’ zeg ik. ‘Bert Frankel!’

Ik heb zelfs nog nooit van die stomme Bert Frankel gehóórd.

‘Dus… Ik heb het kaartje bij me…’ zegt Kent, en ze reikt naar haar tas.

‘Wat jammer!’ flap ik eruit. ‘Want ik was eigenlijk van plan om vanmiddag… naar het Guggenheim te gaan.’

Oef. Niemand kan iets tegen cultuur inbrengen.

‘O?’ zegt Kent teleurgesteld. ‘Kan dat niet een andere keer?’

‘Ik ben bang van niet,’ zeg ik. ‘Er is een kunstwerk dat ik al wil zien sinds… sinds mijn zesde.’

Kent zet grote ogen op. ‘Echt?’

‘Ja.’ Ik buig me ernstig naar haar over. ‘Al sinds ik er een foto van zag in het kunstboek van mijn oma, wil ik niets liever dan naar New York gaan en dat kunstwerk bekijken. En nu ik er eindelijk ben… kan ik niet meer wachten. Ik hoop dat je begrip…’

‘Natuurlijk!’ zegt Kent. ‘Natuurlijk hebben we daar begrip voor. Wat een inspirerend verhaal!’ Judd en zij kijken elkaar vol ontzag aan en ik glimlach bescheiden. ‘En welk kunstwerk is dat?’

Ik gaap haar nog steeds glimlachend aan. Oké, snel, bedenk iets. Het Guggenheim. Moderne schilderkunst? Beelden?

Mijn kennis van de hedendaagse schilderkunst is net een vijf waard. Kon ik nu maar iemand bellen.

‘Eigenlijk… zeg ik dat liever niet,’ antwoord ik uiteindelijk. ‘Ik vind iemands artistieke voorkeur een heel… persoonlijke zaak.’

‘O,’ zegt Kent enigszins van haar stuk gebracht. ‘Ik wilde me uiteraard niet in je privé-leven mengen…’

Judd kijkt weer op zijn horloge. ‘Kent, we moeten nu echt…’

‘Je hebt gelijk,’ zegt Kent. Ze neemt nog een slokje thee en staat op. ‘Het spijt me, Rebecca, maar we hebben een bespreking om halfdrie. Maar het is ons een groot genoegen geweest.’

‘Uiteraard,’ zeg ik. ‘Geen punt.’

Ik hijs me uit mijn stoel en loop met hen mee het restaurant uit. Als ik langs de koelemmer kom, besef ik met een schok dat ik min of meer de hele fles heb leeggedronken. God, wat gênant. Al geloof ik niet dat ze het hebben gemerkt.

Buiten gekomen blijkt Judd al een taxi voor me te hebben aangehouden.

‘Heel leuk je te ontmoeten, Rebecca,’ zegt hij. ‘We spelen het door aan onze vice-voorzitter productie en… we bellen nog! Veel plezier in het Guggenheim.’

‘Absoluut!’ zeg ik, en ik geef beiden een hand. ‘Komt voor elkaar. En heel erg bedankt!’

Ik wacht tot ze weglopen, maar zij staan te wachten tot ík vertrek en dus stap ik wankel achter in de taxi, buig me naar de chauffeur over en zeg duidelijk verstaanbaar: ‘Het Guggenheim, alstublieft.’

De taxi zoeft weg en ik blijf vrolijk naar Judd en Kent wuiven tot ze uit het zicht zijn. Ik geloof dat het eigenlijk best goed is gegaan. Alleen had ik misschien die anekdote over Rory en de geleidehond beter niet kunnen vertellen. En ik ben gestruikeld op weg naar de wc’s, al kan dat de beste natuurlijk overkomen.

Ik wacht tot we nog een paar straten verder zijn, gewoon voor de zekerheid, en leun dan weer naar voren.

‘Neem me niet kwalijk,’ zeg ik tegen de chauffeur, ‘maar ik heb me bedacht. Ik wil naar SoHo.’

De taxichauffeur kijkt met een verwijtend gefronst voorhoofd naar me om.

‘Wil je naar SoHo?’ vraagt hij. ‘En het Guggenheim dan?’

‘Eh… dat doe ik later wel.’

‘Later?’ zegt de chauffeur. ‘Je kunt het Guggenheim niet afraffelen. Het Guggenheim is een schitterend museum. Picasso. Kandinsky. Dat wil je niet missen.’

‘Ik mis het ook niet! Heus, ik beloof het. Kunnen we dan nu naar SoHo? Alstublieft?’

Het blijft stil voorin.

‘Vooruit dan maar,’ zegt de chauffeur ten slotte hoofdschuddend. ‘Goed dan.’ Hij keert en rijdt terug. Ik kijk op mijn horloge. Tien over halfdrie. Tijd zat. Perfect.

Ik nestel me tevreden tegen de rugleuning, kijk naar buiten en vang een glimp blauwe lucht op. God, is het niet geweldig? Ik zoef vooruit in een Amerikaanse taxi, het zonlicht wordt weerkaatst door de wolkenkrabbers en ik heb een verzaligde aangeschoten glimlach op mijn gezicht. Ik heb nu echt het gevoel dat ik thuis begin te raken in New York. Ik bedoel, ik weet wel dat ik er pas drie dagen ben, maar ik heb echt het gevoel dat ik hier hoor. Ik begin de taal ook al op te pikken en alles. Ik weet bijvoorbeeld al dat ze de begane grond hier de eerste verdieping noemen en dat de ondergrondse hier niet de ‘underground’ heet, maar de ‘subway’. We stoppen voor een zebra en ik kijk nieuwsgierig door het raampje, me afvragend waar we zijn – en verstijf dan van afgrijzen.

Daar lopen Judd en Kent. Vlak voor me. Ze steken over, Kent praat geanimeerd en Judd knikt. O, god. O, god. Snel, ik moet me verstoppen.

Met bonzend hart zak ik onderuit en probeer me achter mijn Wall Street Journal te verbergen, maar het is al te laat. Kent heeft me gezien. Haar mond valt open van verbazing en ze rent naar me toe. Ze tikt tegen het raam, zegt iets en gebaart wild.

‘Rebecca! Je rijdt verkeerd!’ roept ze uit als ik het raampje laat zakken. ‘Het Guggenheim is de andere kant op!’

‘Echt waar?’ zeg ik ontzet. ‘O, mijn god! Hoe kan dat nou?’

‘Zeg tegen de chauffeur dat hij moet keren! Die taxichauffeurs in New York weten ook niks!’ Ze tikt tegen zijn raam. ‘Het Gug-gen-heim!’ zegt ze alsof ze het tegen een debiele kleuter heeft. ‘Aan 89th Street! En maak een beetje voort! Die vrouw verheugt zich er al sinds haar zesde op!’

De chauffeur draait zich naar me om. ‘Wil je naar het Guggenheim?’

Ik durf hem niet aan te kijken. ‘Eh… ja!’ zeg ik. ‘Dat, eh… dat had ik toch gezegd? Naar het Guggenheim!’

De chauffeur vloekt binnensmonds en keert. Ik wuif naar Kent, die meelevende gebaren maakt die iets betekenen als: ‘Is het geen idioot?’

We rijden weer terug en de eerste paar minuten durf ik niets te zeggen, maar ik zie de straten voorbijtrekken. 34th, 35th… Het loopt al tegen drieën en SoHo, Sephora en mijn gratis mascara raken steeds verder verwijderd…

‘Pardon,’ zeg ik, en ik schraap verontschuldigend mijn keel. ‘Eigenlijk…’

‘Wat?’ zegt de chauffeur, en hij kijkt me dreigend aan. ‘Ik, eh… Het schiet me net te binnen dat ik een afspraak had gemaakt met mijn… mijn tante in… in…’ ‘SoHo. Je wilt naar SoHo.’

Hij kijkt me via de spiegel aan en ik knik kleintjes en beschaamd. De chauffeur keert nu zo woest dat ik van de bank word geslingerd en mijn hoofd aan het raampje stoot.

‘Hé daar!’ zegt een lichaamloze stem waar ik ontzettend van schrik. ‘Voorzichtig, jij! Veiligheid vóór alles, ja? Gordel om!’

‘Ja, meneer,’ zeg ik nederig. ‘Het spijt me. Het spijt me echt. Ik zal het nooit meer doen.’

Ik pruts mijn veiligheidsgordel dicht en vang de blik van de chauffeur in de spiegel op.

‘Dat is een bandje,’ zegt hij honend. ‘Je praat tegen een cassette.’

Ik wíst het.

Eindelijk zijn we bij Sephora aan Broadway. Ik stop de chauffeur hele bundels bankbiljetten toe (honderd procent fooi, wat me redelijk lijkt, gezien de omstandigheden). Als ik uitstap, kijkt hij me vorsend aan.

‘Heb je gedronken, dame?’

‘Nee,’ zeg ik beledigd. ‘Ik bedoel… ja. Maar het was maar een glaasje wijn bij de lunch…’

De taxichauffeur schudt meewarig het hoofd en rijdt weg. Ik zwalk Sephora in. Eerlijk gezegd voel ik me een beetje duizelig, en als ik de deur openduw, word ik nog duizeliger. O, mijn god. Dit overtreft mijn stoutste verwachtingen.

Begeleid door dreunende muziek drentelen meiden onder de spotjes, en trendy mannen in zwarte polo’s met koptelefoons delen geschenktassen uit. Ik draai verdwaasd een rondje: ik heb nog nooit van mijn leven zó veel make-up bij elkaar gezien. Rijen en nog eens rijen lippenstift. Rijen en nog eens rijen nagellak. Alle kleuren van de regenboog. En o, kijk, stoeltjes waarop je kunt gaan zitten om alles te proberen, met gratis wattenbolletjes en alles. Dit is… Nu ja, dit is hemels.

Ik krijg een geschenktas en kijk ernaar. Op de voorkant staat de zogenaamde ‘Belofte van Sephora’: ‘Al wat mooi is, verenigt ons en geeft het leven een lieflijke geur’.

God, dat is zó waar. Het is ook zo wijs en… aangrijpend, zeg maar, dat de tranen me bijna in de ogen springen.

‘Gaat het, mevrouw?’ Een vent met een koptelefoon op kijkt me bezorgd aan en ik kijk nog steeds verdwaasd naar hem op.

‘Ik las de belofte van Sephora even. Die is… zo ontzettend mooi.’

‘O… Oké,’ zegt de jongen, maar hij kijkt me weifelend aan. ‘Een prettige dag verder.’

Ik knik en waggel naar een schap vol flesjes nagellak in kleuren als ‘Kosmische Boodschap’ en ‘Lucide Droom’. Kijkend naar de uitstalling word ik overmand door emoties. Die flesjes hebben me iets te zeggen. Ze vertellen me dat als ik mijn nagels maar in de juiste kleur lak, alles op slag duidelijk zal worden en mijn leven zin zal krijgen.

Waarom heb ik me dat nooit eerder gerealiseerd? Hoe kan dat?

Ik pak een flesje Lucide Droom, leg het in mijn mandje en baan me een weg naar het andere eind van de winkel, waar ik een schap zie met het opschrift: ‘Verwen jezelf – je bent het waard.’

Ik bén het waard, denk ik daas. Ik verdíén een doosje geurkaarsen, een reisspiegel en ‘polijstpasta’, wat dat ook mag wezen… Terwijl ik mijn mandje sta te vullen, word ik me vaag bewust van een rinkelend, borrelend geluid – en plotseling herken ik mijn eigen mobieltje.

Ik druk het aan mijn oor. ‘Hallo. Met wie spreek ik?’

‘Hoi, met mij,’ zegt Luke. ‘Ik heb gehoord dat je lunch goed is verlopen.’

‘Echt?’ zeg ik stomverbaasd. ‘Waar heb je dat gehoord?’

‘Ik heb net een paar mensen van HLBC gesproken. Je schijnt een prima indruk te hebben gemaakt. Heel onderhoudend, zeiden ze.’

‘Wauw!’ zeg ik, licht deinend. Ik klamp me aan het schap vast om niet om te vallen. ‘Echt? Zeker weten?’

‘Heel zeker. Ze vertelden dat je zo charmant was, en zo cultureel… Ik hoorde zelfs dat ze je na het eten in een taxi naar het Guggenheim hebben gezet.’

Ik reik naar een potje mandarijnkleurige lippenbalsem. ‘Klopt,’ zeg ik. ‘Dat hebben ze gedaan.’

‘Ja, en ik vond je vurige kinderdroom heel intrigerend,’ zegt Luke. ‘Kent was diep onder de indruk.’

‘O, ja?’ zeg ik vrijblijvend. ‘Nou, fijn.’

‘Inderdaad.’ Luke zwijgt even en vervolgt dan: ‘Al vind ik het een tikje vreemd dat je vanochtend niets over het Guggenheim hebt gezegd. Je hebt het er eigenlijk nooit over gehad, en dat terwijl je er al sinds je zesde naar smacht.’

Ik hoor de lach in zijn stem en ben meteen bij de les. Die rotzak heeft me gebeld om me te pesten, zeker?

‘Heb ik het nooit over het Guggenheim gehad?’ zeg ik onschuldig, en ik leg voorzichtig de lippenbalsem in mijn mandje. ‘Vreemd.’

‘Ja, hè?’ zegt Luke. ‘Hoogst merkwaardig. Maar ben je er nu?’

Balen.

Heel even sta ik met mijn mond vol tanden. Ik kan gewoon niet tegen Luke zeggen dat ik weer aan het shoppen ben. Niet na al zijn geplaag naar aanleiding van mijn zogenaamde rondleiding van gisteren. Goed, ik weet dat tien minuten op een rondleiding van drie uur niet echt veel is, maar ik heb toch wel íéts gezien? Ik bedoel maar, ik ben toch helemaal tot Saks gekomen?

‘Ja,’ zeg ik rebels. ‘Ja, daar ben ik nu.’

Wat min of meer bijna waar is. Ik bedoel, ik kan hierna nog makkelijk naar het Guggenheim gaan.

‘Wat goed!’ zegt Luke. ‘Waar sta je nu naar te kijken?’

Man, hou toch op.

‘Pardon?’ zeg ik opeens hard. ‘O, pardon, dat wist ik niet! Luke, ik moet mijn mobieltje uitschakelen. De… eh… curator maakt bezwaar. Maar ik zie je vanavond.’

‘Om zes uur in de Royalton Bar,’ zegt hij. ‘Dan kun je kennismaken met mijn nieuwe compagnon Michael. En ik verheug me op je verhalen over wat je vanmiddag hebt beleefd.’