12

Een paar dagen later zag Daniel toen hij de school uit rende zijn moeder op het plein staan, omringd door een zwerm andere moeders. Hij hield zijn pas in om goed te bedenken wat hij zou gaan zeggen. Toen trok hij een ernstig gezicht, knikte en liep vastberaden naar de groep vrouwen toe. Zijn moeder had het hoogste woord, zoals gewoonlijk.

‘We wilden Daniel natuurlijk niet onder druk zetten,’ hoorde hij haar zeggen. Ze lachte even. ‘Een beurs is tenslotte niet het belangrijkste.’

De andere moeders knikten instemmend.

‘Zo is het maar net,’ zei mevrouw Lawton.

‘Ik ben het er helemaal mee eens,’ zei mevrouw Eadie.

‘Het is de moeite niet waard om zulke dingen te serieus te nemen,’ deed mevrouw Robertson een duit in het zakje, en ze keek stralend om zich heen. Daniel stond er versteld van. Adam Robertson zat bij hem in de klas, en hij had verteld dat hij vroeg moest opstaan van zijn moeder, zodat hij de krant van voor tot achter kon lezen vóórdat hij op zijn cello oefende, zodat hij alles van politiek en zo zou weten voor het toelatingsgesprek. Mevrouw Robertson kreeg Daniel in het vizier.

‘Jij zult binnenkort wel examen moeten doen,’ zei ze. ‘Ik begrijp niet waarom Bourne de examens zoveel eerder houdt dan de andere scholen.’ Ze richtte zich weer tot de andere moeders. ‘Dat is een van de redenen waarom we Adam niet hebben opgegeven voor een beurs van Bourne,’ zei ze. Daniel keek haar streng aan. Hij wist dat de eigenlijke reden was dat meneer Williams tegen Adam had gezegd dat er te veel concurrentie was en dat hij beter kon proberen op een kleinere school te komen, maar het had geen zin om zulke dingen hardop tegen moeders te zeggen. Dan werden ze alleen maar kwaad.

‘Ik moet over een paar weken examen doen,’ bevestigde hij haar vermoeden. Hij zweeg en keek heimelijk naar zijn moeder. Toen ze tegen hem had gezegd dat hij niets tegen de anderen op school mocht zeggen over zijn bijlessen, was hij stomverbaasd geweest, maar toen had hij begrepen dat ze gewoon niet wilde dat iedereen op het idee zou komen. Nou, ze moest er maar tegen kunnen. ‘Ik moet over een paar weken examen doen,’ zei hij nog eens, en hij keek gewichtig naar de gezichten om hem heen, ‘maar ik ben heel goed voorbereid.’

‘Door meneer Williams,’ zei zijn moeder snel. ‘Hij is zo grondig…’

Daniel viel haar in de rede. ‘Ik krijg speciale bijlessen,’ zei hij goed verstaanbaar. ‘Speciale bijlessen voor het toelatingsexamen.’

‘Speciale bijlessen?’ klonk het als uit één mond, een verontwaardigde, schelle kreet die over het hele plein droeg. Daniel keek naar de ingang van de school en kromp in elkaar. Er kwamen net een paar klasgenoten van hem naar buiten, en ze zouden hem zonder pardon vermoorden als ze wisten waar hij mee bezig was.

‘Waar?’

‘Van wie?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Ik ga naar Huiswerkinstituut Silchester,’ zei Daniel weloverwogen. ‘Ik heb meneer Chambers. Hij is geweldig. Ik ga elke dag,’ vervolgde hij. ‘Ik ga er nu ook heen, hè, mam?’

‘Het is niet echt bijles, toch, schat?’ zei zijn moeder kribbig. Ze wierp hem een woedende blik toe en glimlachte toen stralend naar de groep. ‘Eerder huiswerkbegeleiding.’

Daniel dacht even na. ‘We maken allemaal oude examens,’ zei hij glimlachend tegen mevrouw Robertson, ‘en we doen soms dingen waar meneer Williams ons nooit iets over heeft verteld.’ Terwijl hij het zei, voelde hij zich heel even schuldig ten opzichte van meneer Williams. Meneer Williams was absoluut een geweldige leraar; meneer Chambers zei dat hij niet in betere handen zou kunnen zijn. Maar hij moest het wel zeggen, om indruk te maken op de moeders. ‘Het heet Huiswerkinstituut Silchester,’ zei hij nog eens voor de zekerheid.

Zijn moeder sleepte hem mee naar de auto, maar hij hoorde achter zich een druk gepraat losbarsten. Andrew, die tegen het portier aan de passagierskant geleund stond te wachten, keek geïnteresseerd naar de kakelende moeders.

‘Wat zei ze?’ vroeg hij geluidloos aan Daniel, en hij wees met zijn duim naar hun moeder.

‘Niets,’ mimede Daniel terug. Hij hoopte dat zijn moeder er niets over zou zeggen, maar zodra de portieren zich veilig achter hen hadden gesloten, draaide ze zich om op haar stoel, met vurige blosjes op haar wangen.

‘Daniel, ik had je gezegd dat je niet aan iedereen moest vertellen dat je bijles had,’ zei ze.

‘Ik heb het niet aan iedereen verteld,’ zei Daniel vriendelijk. ‘Aan een paar mensen maar.’

Anthea wierp hem een verbolgen blik toe, ging weer recht zitten en manoeuvreerde de auto van de parkeerplaats. ‘Soms,’ zei ze verbeten, ‘is het beter om discreet te zijn. Weet je wat dat betekent?’

Andrew keek Daniel verbluft aan. ‘Heb je de moeders over je bijles verteld?’

‘Ja,’ zei Daniel. ‘Ik vertel je nog wel waarom,’ fluisterde hij erachteraan.

‘Wat zit je te smiespelen?’ zei Anthea bits.

‘Niks,’ riep Daniel monter terug. Hij voelde zich opgevrolijkt en, voor het eerst in zijn leven, niet vatbaar voor Anthea’s woede. Op de een of andere manier wist hij gewoon dat hij iets goeds had gedaan, wat zijn moeder er ook van vond.

Alice had Jonathan sinds de ECO-optocht niet meer recht aangekeken. Haar aanvankelijke aarzelende schuldgevoel en gêne waren langzamerhand verhard tot een pantser, en uiteindelijk kon ze haar vader niet meer zien, of zelfs maar aan hem denken, zonder zich innerlijk van hem af te keren. En uiterlijk meestal ook.

Het was de ergste Kerstmis geweest die ze zich kon herinneren. Ze had veel te lang gewacht met cadeautjes kopen voor haar ouders, en toen was ze in paniek geraakt en had een dik boek over vogels voor haar vader gekocht waar ze eigenlijk geen geld voor had. Pas toen ze het in zijn handen zag, half uitgepakt, wist ze weer waarom het haar bekend was voorgekomen.

‘Ik koop wel iets anders voor je,’ riep ze dwars door zijn bedankje heen. ‘Ik was vergeten dat je het al had.’

‘Doe niet zo gek!’ zei haar vader, die het boek opensloeg en met zijn vinger over het gladde papier streek. ‘Dit is een nieuwe uitgave. Wat een schitterend cadeau!’

Maar wat had je nou aan een boek dat je al had? Hij zei het alleen uit beleefdheid en dat nam Alice hem op de een of andere manier kwalijk. Ze had bijna liever gehad dat hij haar had uitgefoeterd. Dan had ze tenminste terug kunnen schreeuwen. Maar haar vader schreeuwde nooit. Dat deed haar moeder meestal. Alleen had die deze keer op een andere planeet gezeten. Ze was vergeten kerstbrood te kopen, dus ze hadden het zonder moeten doen, en ze had niet meegeholpen met het optuigen van de kerstboom, en ze had nauwelijks aandacht besteed aan haar cadeautjes.

Al met al, dacht Alice die avond op weg naar Russell Street, was Kerstmis een ramp geweest. Nee, dan Genevieve, die bofkont, die haar net een brief had geschreven waarin ze haar uitvoerig vertelde over haar kerstfeest in de zon, aan het zwembad. Het was niet eerlijk. Hun leven in Saoedi-Arabië klonk als één lange vakantie. Genevieve had Alice een foto van haarzelf op eerste kerstdag gestuurd waarop ze een minuscule witte bikini aanhad en er heel bruin uitzag, met nog blonder haar dan voorheen en een brede glimlach op haar gezicht. Ze zag er opeens heel volwassen en glamoureus uit, en toen Alice de foto zag, had ze een felle steek van jaloezie gevoeld.

Maar ze had zelf ook dingen om jaloers op te zijn, had ze zichzelf gesust. Ze was al aan brief terug begonnen met als opening: ‘Weet je nog dat ik je over Piers had verteld? Nou, raad eens? Hij krijgt een rol in Summer Street.’ Daar zou Genevieve, die zich in haar brieven altijd beklaagde over de waardeloze televisie in Saoedi-Arabië, van onder de indruk zijn. Het was ontzettend cool om iemand te kennen die in een soap speelde.

Nadat ze dat eerste stukje had geschreven, had ze haar pen neergelegd. Omdat het nog steeds niet echt waar was. Ginny had haar verteld dat de eerste auditie fantastisch was gegaan en dat ze dol op Piers waren geweest, maar hij moest nog een keer terugkomen en dan met de hoofdproducent erbij of zoiets. Dat was over drie weken. Het stond eigenlijk al wel vast dat hij de rol zou krijgen, had Ginny Alice verzekerd, maar het was altijd hetzelfde liedje bij die grote televisiemaatschappijen, zei ze. Het duurde altijd een eeuwigheid voordat ze iets officieel maakten.

Tot het zover was, kon ze eigenlijk niet zeggen dat Piers in Summer Street zou komen, nam Alice aan, maar ze wilde het per se aan Genevieve schrijven. De brief lag dus onafgemaakt op een stapel tijdschriften in haar kamer, met een lichtbruine ring onder aan de bladzij van een kop koffie die ze erop had gezet.

Toen ze bij het huis in Russell Street aankwam, trof ze Ginny in een stralend humeur aan. Duncan en zij zaten aan de keukentafel iets te drinken wat eruitzag als bisschopswijn, en Ginny zat namen en adressen op enveloppen te schrijven.

‘Neem ook wat!’ zei ze en wees naar een steelpan die zachtjes op het fornuis stond te sudderen. ‘Het is een warme kruidendrank met bessen en honing! Volkomen non-alcoholisch!’

‘O, oké,’ zei Alice. ‘Graag.’ Ze schepte een bodempje in een glas en proefde voorzichtig. ‘Best lekker!’ zei ze verbaasd.

‘Ja, hè?’ Ginny keek haar stralend aan. ‘Ik wil geen alcohol meer drinken. We drinken veel te veel,’ zei ze licht blozend. ‘Het is niet gezond.’

Duncan knipoogde naar Alice, die zich afvroeg wat er zo grappig aan was.

‘Zo, Alice,’ zei hij, ‘heb je leuke kerstdagen gehad?’

‘Geweldig, dank je wel,’ zei Alice in een reflex. ‘En jij?’

‘Comateus, dank je.’

Alice giechelde. ‘Is het niet fantastisch van Summer Street?’ zei ze.

‘Niet doen!’ zei Ginny streng. ‘We gaan het níét over Summer Street hebben! We gaan het over ons feest hebben.’

‘Feest?’ zei Alice.

Duncan zakte theatraal onderuit in zijn stoel. ‘Ik kom hier voor het zuivere, rustige landleven,’ zei hij klaaglijk, ‘en wat krijg ik? Niets dan maniakale dronkenmansfestijnen…’

‘Het is geen dronkenmansfestijn,’ zei Ginny bits. ‘Het is gewoon een feestje. Om de mensen in Silchester te leren kennen.’

‘Waarom?’

‘Duncan!’

‘We kennen Alice al, en de rest spreekt voor zich.’

‘De rest,’ zei Ginny vermanend, ‘is een stel aardige mensen, zoals de ouders van Alice. Voor wie ik hier een uitnodiging heb.’ Ze rommelde in de stapel enveloppen, keek glimlachend naar Alice en gaf haar er twee. De ene was voor Alice Chambers, de andere voor de heer en mevrouw Chambers. ‘Komen je ouders, denk je?’ vroeg ze.

Alice haalde haar schouders op. ‘Weet niet.’ Als het aan mij ligt niet, dacht ze erbij.

Ginny pakte haar pen en keek om zich heen in de keuken.

‘Dit huis is ideaal voor een feest,’ zei ze dromerig. ‘Er hangt zo’n goede sfeer…’ Ze brak haar zin af en wendde zich plotseling tot Alice. ‘Vind je het niet vreemd om zo vaak in je oude huis te zijn?’

Alice keek haar verbouwereerd aan. ‘Ik… ik weet het niet.’ Ze dacht er even over na. ‘Het is nu een ander huis. Het is net als…’ Ze zweeg even. ‘Ken je dat gevoel als je bij een vriendin thuis bent en het is net zo’n huis als het jouwe, en je weet al waar de keuken is, en de wc? Je weet het gewoon, ook al ben je er nog nooit geweest? Daar lijkt het een beetje op.’ Ze gebaarde om zich heen. ‘Ik bedoel, jullie spullen zijn zo anders…’

‘Ja, maar veel van de meubelen zijn van jullie geweest,’ hield Ginny vol. ‘Dat zijn ze nog steeds, eigenlijk. Geeft dat je geen vreemd gevoel?’

Alice keek naar de grenenhouten tafel en herinnerde zich opeens met een pijnlijke steek hoe hij er in de winter had uitgezien, vol met kommen, borden en dozen cornflakes en pap, en het rekje met toast, waar altijd een afgekoelde boterham in achterbleef die niemand wilde. En buiten was het meestal nog donker, maar in de keuken was het altijd warm en licht, en de radio stond aan en haar moeder diende de presentatoren van repliek. En dan was Oscar er nog, die miauwde om aandacht, telkens op de tafel sprong en geduldig weer op de vloer werd gezet voordat hij bij een onbewaakte kom pap kon komen.

Ze voelde de tranen opeens achter haar ogen prikken en keek snel naar buiten, maar daar was de tuin. Waar ze elk jaar haar verjaardag had gevierd tot ze twaalf werd en liever met vriendinnen naar de bioscoop ging. Waar ze een keer een zwembadje hadden gehad, en een keer een tent, en ook een tijdje een afgrijselijke schommel die ze van een ander gezin hadden gekocht en die loskwam van de grond wanneer ze te hoog ging.

Een verschrikkelijk moment lang dacht ze dat ze echt moest huilen, maar ze wist het te voorkomen door recht omhoog naar de lucht te kijken, haar adem in te houden en haar nagels in haar handpalm te drukken. Toen ze zeker wist dat het wel weer ging; toen haar ogen bijna weer normaal voelden en ze weer rustig ademde, keek ze weer naar Ginny en al die mooie dingen van Ginny die ze bewonderde: de aardewerken karaffen, de gietijzeren kookboekenstandaard en de rare verchroomde waterkoker; ze keek bewust niet naar de oude, vertrouwde dingen die zoveel herinneringen opriepen. Laat staan de rest van het huis. Uiteindelijk keek ze Ginny aan en haalde haar schouders op. ‘Ik sta er niet echt bij stil,’ zei ze achteloos, en ze nam een slokje kruidendrank.

Ginny keek naar Alice en voelde medelijden opkomen. Wat moest het erg zijn om het huis achter te laten waarin je was opgegroeid. Wanneer Piers en zij kinderen hadden, dacht ze, zouden ze ervoor zorgen dat die een stabiel, fijn huis hadden, hun leven lang. Een boerderij misschien, of een verbouwde pastorie. Of misschien zelfs een huis in Londen, zoals dat van Clarissa…

Ginny had Clarissa die ochtend gebeld om haar uit te nodigen voor het feest.

‘O, ja, leuk!’ had Clarissa overdreven enthousiast gezegd. ‘Maar, eh… ik drink niet! Raad eens?’

Ze was natuurlijk in verwachting. Haar man en zij hadden uiteraard een bod gedaan op een groot huis met een tuin in Kensington, en ze namen een nanny, en Clarissa wilde na de bevalling meteen weer aan het werk, maar eigenlijk maakte het niet zoveel uit of ze weer ging werken, toch?

‘Ik bedoel, Ginny, jij kunt Prentice Fox wel voor me draaiend houden, hè? Tot ik eraan toe ben om terug te komen?’

Terwijl ze luisterde, stelde Ginny zich voor hoe Clarissa aan haar bureau zat en het snoer van de telefoon bevallig om haar pols wikkelde, stralend in een dure positiejurk.

‘Nou, Clarissa,’ flapte ze eruit, ‘dat weet je maar nooit. Wij zitten er ook aan te denken om een kind te nemen.’

‘Echt waar? O, Ginny, wat goed!’

‘Ja,’ zei Ginny, aangemoedigd door Clarissa’s enthousiasme, ‘Piers krijgt waarschijnlijk een geweldige rol in een tv-serie. Hopen geld. Het komt precies op het goede moment.’

‘Wat spannend!’ klonk Clarissa’s charmante stemmetje. ‘O, Ginny, jij boft maar dat je met een acteur bent getrouwd, en niet met zo’n saaie bankier!’

‘Ik weet het! Het is heel opwindend.’ En Ginny had een paar minuten gegniffeld en gegiecheld in een roes van roem en succes en het opwekkende gevoel dat ze een riskante gok had gewaagd en op haar sloffen had gewonnen.

Ze adresseerde met licht bevende hand de volgende envelop. Piers in Summer Street. Het voelde heel echt, alsof het al zover was. Ze geloofde bijna al dat hij in Summer Street speelde, dat ze de tv maar hoefde aan te zetten om hem te zien. Ze kon zich niet voorstellen dat het niet door zou gaan. Piers kreeg die rol. Het moest gewoon. Het was alleen maar een kwestie van wachten.

Later die avond ging Liz aan de tafel in de woonkamer zitten en deed alsof ze aan haar plannen voor de sectie moderne talen en de school werkte. Ze had een stapel aantekeningen voor zich liggen en ze had ‘Cursusthema’s’ boven aan een lege bladzij in haar notitieblok geschreven en er twee strepen onder gezet, maar ze had er nog niets onder geschreven. Ze staarde in het niets, apathisch en mismoedig.

Zo voelde ze zich al sinds het gesprek bij de bank. Leeg, als verdoofd; ze had geen fut om iets nieuws aan te pakken; ze kon alleen het dagelijkse leven aan de gang houden. De school vervulde haar niet meer met een bezitterige opwinding, maar leek opeens een ongewilde last waarmee ze zichzelf onbedoeld had opgezadeld.

Toch was de bank niet alleen maar negatief geweest. Barbara Dean was best een aardige vrouw gebleken, en ze leek net zo graag te willen dat de onderneming een succes werd als zij – of eigenlijk, als Jonathan. Maar, zoals ze herhaaldelijk had gezegd, ze hadden zorgwekkend weinig kapitaal in de school gestoken. De lening voor het bedrijf, legde ze uit, was verstrekt in de veronderstelling dat ze, wanneer ze het huis in Russell Street hadden verkocht, een groter bedrag in de school zouden investeren. En dat was natuurlijk nog steeds niet gebeurd.

Ze begreep best dat het huis verhuren op de korte termijn het verstandigst was, zei ze, maar uiteindelijk zouden ze het huis domweg móéten verkopen. Het moest gewoon. Anders… En Barbara Deans wenkbrauwen waren boven haar vergulde brilmontuur uit gekomen en bijna in haar haar verdwenen bij het afgrijselijke vooruitzicht van wat er dan zou kunnen gebeuren. Toen was ze minder streng geworden en waren haar wenkbrauwen weer op hun plaats gezakt. Intussen, had ze Jonathan en Liz verzekerd, had het een stuk erger kunnen zijn. En als ze iets harder werkten en iets meer initiatieven ontplooiden, konden ze binnenkort al een leuke winst maken.

Die bemoedigende woorden waren voor Liz te laat gekomen. Ze had geen zin om iets harder te werken. Ze genoot niet van de uitdaging, zoals Barbara Dean had gesuggereerd. Ze zou bijna liever willen dat ze ter plekke waren gedwongen het op te geven en de school weer te koop te zetten. Het leek te verkiezen boven het langdurige geploeter dat ze onvermijdelijk voor de boeg hadden.

Ze keek om zich heen en huiverde. Gaandeweg waren haar ondernemingslust, haar enthousiasme en haar wil om dit project te laten slagen allemaal weggeëbd. Ze voelde zich alsof het tuig van haar schouders was gegleden; alsof Jonathan nu in zijn eentje de kar moest trekken. En hoe hard ze het ook probeerde, ze kon het niet opbrengen hem weer te helpen. Het leek opeens allemaal zo zinloos; een hoop werk voor een hoogst twijfelachtige, onzekere beloning.

Ze voelde steels aan de gouden armband die beschut onder haar mouw rustte; ze voelde de zware schakels warm op haar huid en probeerde weer te schatten hoe duur hij wel niet was geweest. Toen Marcus op een avond vlak voor Kerstmis nogal schaapachtig een klein, feestelijk verpakt doosje tevoorschijn had gehaald, was ze verrast geweest. Toen ze had gezien wat erin zat, was ze verbijsterd geweest. Een echt sieraad van een chique juwelier in Londen. En ze had er niet eens aan gedacht iets voor hem te kopen. Maar hij had haar gestotterde bedankje en haar belofte hem na Kerstmis iets te geven afgewimpeld.

‘Het is niets,’ had hij gezegd. ‘Gewoon een kleinigheidje.’ Hij had naar haar gegrinnikt. ‘Een aardigheidje. Zodat je aan me denkt.’

Ze had tegen Jonathan gezegd dat het maar doublé was; een cadeautje voor Alice dat ze uiteindelijk zelf had willen houden, en voor zover ze het kon beoordelen, had hij haar geloofd. Ze had de armband dus tijdens de kerstdagen kunnen dragen. Ze had het glanzende goud onder de kerstverlichting gezien, ermee gespeeld terwijl ze tv-keek en weinig aandacht besteed aan de warme, gebloemde nachtpon die Jonathan haar had gegeven, het borduurwerk dat Alice voor haar had gekocht en alle andere goedbedoelde, slecht uitgekozen en totaal onbelangrijke presentjes. Alles leek opeens schamel, ontoereikend, nauwelijks de moeite van het bekijken waard. Niets vergeleken bij de cadeaus die Marcus en zijn gezin vast en zeker aan elkaar gaven.

Terwijl ze het flesvormige pakje van Jonathans vader openmaakte en zich volgens de gezinstraditie luidkeels afvroeg wat het in hemelsnaam kon zijn, stelde ze zich in gedachten gretig voor hoe de cadeautjes bij Marcus thuis werden uitgepakt. Als hij haar een gouden armband had gegeven bij wijze van aardigheidje, wat had Anthea dan in godsnaam van hem gekregen? Diamanten? Kasjmier? Een dure handtas? Wat het ook was, het had de relatie kennelijk geen goed gedaan, dacht ze een beetje zuur. Marcus had haar de vorige avond gebeld om hun komende afspraken af te zeggen. Anthea was een beetje prikkelbaar, had hij uitgelegd. Liz vond dat Marcus zelf ook nogal prikkelbaar klonk. Het moest hels voor hem zijn.

Ze had Anthea inmiddels een paar keer van een afstandje gezien wanneer ze haar zoon kwam ophalen van zijn eindeloze bijlessen. Liz was op dat uur meestal vrij, en ze zag vanuit een raam boven hoe Anthea’s auto aan de overkant van de straat tot stilstand kwam, hoe haar lange, dunne benen tevoorschijn kwamen en ze zich naar de voordeur haastte. Soms bleef ze nog een kwartier of een halfuur met Jonathan praten en dan kwam ze weer naar buiten, over haar schouder tegen het arme kind pratend; ze zei tegen hem dat hij moest doorlopen en dat hij naar links en naar rechts moest kijken voordat hij overstak, en dan duwde ze hem de auto in en reed weg. Wat een nachtmerrie, dat mens. Geen wonder dat Marcus niet gelukkig was.

Marcus was de jongen een paar keer zelf komen halen, en dan keek Liz verlangend naar hem terwijl hij naar binnen liep en vrijwel meteen weer naar buiten kwam. Hij bleef niet hangen. Hij gunde haar niet de tijd om naar beneden te rennen en te doen alsof ze toevallig langs het lokaal liep. Soms verlangde ze ernaar tegen het raam te tikken, als een opgesloten prinses, en hem naar haar te zien opkijken; zijn opgetogen glimlach te zien, maar ze deed het nooit. Ze keek hoe hij behendig wegreed en sprong dan op en zocht snel een andere bezigheid, ver weg van het raam, in afwachting van Jonathans komst.

Nu trok ze de armband onder haar mouw vandaan en keek ernaar terwijl ze hem onder het licht draaide. Hier wil ik meer van hebben, dacht ze onwillekeurig. Meer van hem. Ze verdiende meer. Ze leunde achterover in haar stoel en staarde naar het plafond. Er speelden vreemde gedachten door haar hoofd. Gedachten die zich vaker schimmig hadden aangediend, maar die ze nooit onder woorden had gebracht. Wat zou ik doen, vroeg ze zich af, als Marcus me vroeg bij Jonathan weg te gaan en bij hem in zalige rijkdom te komen wonen?

Nou, dat doet hij echt niet, zei een luide stem in haar hoofd bot.

Nee, maar stel dat hij het vroeg? Stel dat hij haar smeekte? Hij had er tenslotte al bijna op gezinspeeld. Ze dacht met een rilling van genot terug aan zijn stem, zijn exacte woorden in die akelige hotelkamer: ‘Al die leugens beginnen aan me te vreten.’ Stel dat hij zei dat hij genoeg had van het bedrog, dat hij niet zonder haar kon leven? Er diende zich een tafereeltje aan in Liz’ hoofd: een beeld van Marcus die haar smeekte, wanhopig, met uitgestrekte armen, en zei dat hij meer van haar hield dan van wat ook. Dat hij gearmd met haar over straat wilde lopen, zichtbaar voor de hele wereld. Dat het hem een eer zou zijn haar tot zijn wettige echtgenote te maken. Een betoverend gevoel van blijdschap en opwinding fladderde in haar buik. Het was niet erg waarschijnlijk… maar het zou kunnen. Het zou best kunnen. Het kwam tenslotte wel vaker voor dat mannen bij hun vrouw weggingen. Met hun minnares trouwden. En er gebeurden wel meer onwaarschijnlijke dingen. Een jaar geleden had ze nooit kunnen denken dat ze een verhouding zou beginnen, en nu zat ze er middenin. Ongelooflijk. En wie wist hoe het verder zou gaan?

Verleidelijke beelden doken op: hoe ze een dure modezaak binnenzeilde, kleding aanschafte voor alle afspraken in haar overvolle agenda en met een nonchalant, zelfbewust gebaar een creditcard op de toonbank legde. Of hoe ze voor Marcus kookte in een duur ingerichte keuken met terracotta tegels en boeketten droogbloemen aan het plafond; ze trok een kostelijke fles rode wijn open en liet de afwas staan, want die kon de werkster wel in de afwasmachine zetten. Ze trokken zich terug in een slaapkamer met dikke tapijten. En een aangrenzende badkamer. Op de oprit voor het huis stonden twee auto’s te blinken. Nooit meer werken; nooit meer piekeren. Niets anders te doen dan ’s ochtends wakker worden.

Liz schrok op van het geluid van de deur.

‘O, hoi,’ zei Alice, die een stukje de kamer in liep en bleef staan. Ze kneep haar ogen half dicht en knipperde ermee naar Liz. ‘Het is hier wel erg licht, hè?’

‘Ja?’ zei Liz afwezig. Ze keek naar Alice’ sjofele voorkomen en stelde zich voor hoe ze er over een jaar of twee uit zou zien: met langer, glanzend haar, in nonchalant elegante kleding, aan een glimmende eettafel converserend met gasten. Glimlachend naar Marcus, die een half glaasje wijn voor haar inschonk. Zodra ze haar rijbewijs had, kon ze een eigen auto krijgen. Ze zou naar een dure particuliere school gaan. Misschien kon ze zelfs naar een debutantenbal…

‘Wat wij zouden moeten hebben,’ zei Alice iets geanimeerder, ‘is lampen. Allemaal zachte lampen overal. Met crèmekleurige kappen. Niet dat ouwe ding.’ Ze gebaarde minachtend naar de beige plafonnière.

Liz keek haar even wezenloos aan. Toen begon het haar te dagen.

‘Jouw vriendin Ginny heeft zeker overal lampen?’ zei ze.

Alice haalde haar schouders op en bloosde. ‘Weet niet,’ zei ze. ‘Een paar. Een of twee.’ Ze keek om zich heen alsof ze een ander gespreksonderwerp zocht. ‘Wat doe je?’ vroeg ze uiteindelijk.

‘Cursussen opzetten voor de school,’ zei Liz kortaf. Ze pakte haar pen en noteerde lukraak een reeks subkopjes op haar bladzij, die ze vervolgens zonder enige noodzaak nummerde en onderstreepte; als het maar de indruk wekte dat ze bezig was. Alice keek een paar minuten zwijgend toe. Toen tastte ze met een zucht in haar jaszak. Ze wachtte even en haalde er toen langzaam, onwillig, een witte envelop uit.

‘Voor jou,’ zei ze.

‘Voor mij?’

‘Jullie allebei,’ zei Alice weinig enthousiast. ‘Het is een uitnodiging,’ zei ze toen Liz de kaart uit de envelop haalde. ‘Jullie hoeven niet te gaan,’ voegde ze eraan toe.

‘Misschien willen we er wel graag heen!’ Liz keek naar Alice op. ‘Wat aardig van ze om ons te vragen. Maar zijn we niet te oud?’

Alice worstelde even met het verlangen te zeggen: ja, jullie zijn te oud. ‘Niet echt,’ gaf ze uiteindelijk toe. ‘Er komen meer oudjes. Zoals de mensen voor wie Ginny werkt.’

‘We zijn niet bepaald oudjes,’ begon Liz. Toen deed ze haar mond dicht. ‘Mensen van Witherstone’s, bedoel je?’ vroeg ze.

‘Kweenie. Ja. God, weet ik veel!’

‘Weet je, we hebben ons huis via Witherstone’s aan Ginny en Piers verhuurd,’ zei Liz, maar vooral omdat ze het zelf wilde horen. Alice’ verveelde gezicht bleef star. ‘Meneer Witherstone heeft het zelf geregeld. Marcus, heet hij, geloof ik. Marcus Wither stone.’ Ze kon bijna niet geloven dat ze zijn naam hardop uitsprak, in haar eigen woonkamer.

Er leek Alice een lichtje op te gaan. ‘Ja,’ zei ze. ‘Ik geloof dat hij is uitgenodigd. Iemand die Witherstone heet.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Maar goed, jullie hebben het vast te druk met andere dingen,’ zei ze hoopvol.

‘Integendeel,’ zei Liz. ‘Ik verheug me erop.’ Ze zette de kaart met zorg op de lichtblauwe tegeltjes van de schoorsteenmantel en deed een stap achteruit om het effect te bewonderen. ‘Ik verheug me er erg op.’