Verhaaltje
Voor Joop SöhneOm één uur 'had ik met mijn vriend afgesproken,
maar toen ik keurig op tijd aanbelde, zei het dienstmeisje: 'Meneer
heeft getelefoneerd, dat-ie wat later komt. Of u even wachten wilt.
'
Zo geraakte ik in de huiskamer, waar alleen Bartje zich ophield, de
zoon van vier, die in zijn eentje zat te eten, onder een
tentsgewijs omgeknoopt servet. Daar hij mij veel belangwekkender
vond dan zijn voedsel, verliet hij de dis onmiddellijk en kwam op
mij af.
'Moet je niet meer eten?' vroeg ik.
'Nee, ik heb veels te genoeg, ' zei hij.
Hij ging schrijlings op de hond zitten, een goedige boxer, die
gewend is aan dit misbruik van zijn gestalte en zei: 'Hertie is een
mannetje. Jammer he? Als Hertie een vrouwtje was, kon hij eens een
jong hondje doen. '
Ik getuigde in gepaste bewoordingen mijn deelneming, waarna het
gesprek in een impasse raakte. Rondkijkend in de kamer, bleef mijn
blik kleven aan een grote foto boven het buffet. Mijn vriend en
zijn vrouw waren, een jaar of wat geleden, door de camera betrapt
bij de wieg, waarin een Bartje van zes weken oud alles nog maar
zéér gedeeltelijk lag te doorgronden.
'O ja... ' zei hij, ook naar de foto kijkend, 'toen was ik er nog
niet. Toen was ik er alleen nog maar zo gedrukt. '
Het is een van de problemen die hij niet helemaal 'heeft afgerond.
Bij het bekijken van oude kiekjes waarop zijn ouders in jonger
jaren voorkomen, pleegt hij op reclamerende toon te vragen: 'En
waar was ik dan?' Het antwoord 'Jij was er nog niet' gaat hem te
hoog. 'Nog niet' is al even moeilijk als 'niet meer'. De begrafenis
van een stokoude buurman deed hem een middag lang worstelen met het
begrip 'sterven'. Eindelijk loste hij zijn moeilijkheden radicaal
op door te zeggen: 'Niemand gaat dood. ' En na enig nadenken: 'Die
meneer van hiernaast wél. Maar die kon er niks aan doen. Die was zo
vroeg geboren. '
Daarmee was de zaak voorlopig uit de wereld.
'Kom jij voor mijn pappie?' vroeg hij, naast mij schuivend op de
bank. 'Maar mijn pappie is er niet. Die is daar. '
Hij wees in een willekeurige windrichting. Dat zijn vader hét ambt
van omroeper uitoefent, heeft hij pas onlangs ontdekt. De radio
stond aan.
Plotseling keek hij van zijn speelgoed op en riep verbluft: 'Hoor
je dat mam? Dat is dezelfde man die bij mij praat. '
Sindsdien begon hij zich voor de drukke bezigheden van zijn vader
te interesseren en keek eerbiedig toe, als mijn vriend exerceerde
met zijn vaak geraadpleegde zakagenda. Het werd een magisch
voorwerp voor hem. Toen de omroeper zijn hand eens aan de kachel
had gebrand en in het verband liep, vroeg Bartje: 'Wanneer is het
over?'
'Dat weet ik niet. '
'Kijk dan eens in je boekje. '
Het was een zuiver logische gedachtegang. Omdat hij daar zo sterk
in is, vroeg hij mij na een poosje: 'Maar als mijn pappie er niet
is, waarom zit jij hier dan?'
'Ik wacht, ' antwoordde ik. 'Hij komt straks. '
'Vertél dan eens een verhaaltje. Tot straks. '
Ik zwichtte. Nu moet je, als je doorslaand succes najaagt, bij
kinderen, net als bij volwassenen, met uitwerpselen komen, maar
omdat ik niet op eigen terrein speelde, besloot ik het mooi te
houden en nam een oud, leerzaam genrestukje van de plank. De
hoogmoedige, wat groot uitgevallen oliebol ('t is een
seizoenvertelling, eigenlijk) ligt helemaal boven op de stapel en
stoft: 'Ik ben de koning. ' De anderen krijgen tabak van hem en
geven hem met z'n allen een duwtje, waardoor hij op de grond valt
en in de asbak wordt gedeponeerd. Via de reiniging belandt hij op
de vuilnisbelt.
'Nou liep er op die vuilnisbelt een klein hondje, ' vervolgde ik.
'en dat hondje was zijn huis kwijt. '
'Ach... ' zei Bartje meewarig.
'Ja, en dat hondje had honger, natuurlijk, ' vertelde ik. "t Liep
daar te snuffelen. En wat denk je dat het hondje op die vuilnisbelt
vindt?'
Hij hoefde er niet lang over na te denken. Stralend kraaide hij het
happy-end uit: 'Z'n huis... '