-14-

Hij wanbofte natuurlijk weer dat Sid en Charles vanavond niet in The Man in the Iron Mask waren. Misschien kwamen ze er nooit op donderdag. Hij kon zich niet herinneren of hij er zelf ooit eerder was geweest op donderdag. Hij kon zich beslist niet herinneren dat hij er ooit was geweest als zij er niet waren. Hij bleef er rondhangen tot acht uur en ging toen naar huis. Alle stamgasten waren er de volgende avond, het echtpaar van middelbare leeftijd, de oude toneelspeler, het meisje met de lichtpaarse nagellak en haar vriendje, die deze keer de driekante steek van de slag bij Waterloo droeg, iedereen was er behalve Sid en Charles. David wachtte en hield de klok en de deur in de gaten, maar uiteindelijk vroeg hij het aan de barman. 'Die twee gebaarde kerels, bedoelt u?'

'Inderdaad,' zei David. 'U noemde ze komedianten. Ik wilde hen iets vragen!'

'Ik betwijfel of u ze hier nog wel zult zien.' De barman keek hem veelbetekenend aan en zette het glas dat hij opgewreven had neer. 'Vertelt u het niet verder, maar ik had gisteren tussen de middag nogal wat heibel met ze. Het was altijd weer geld, geld, geld bij hen. Alsof het een ziekte was. De allereerste keer dat ze hier kwamen begonnen ze te zaniken over verkeerd wisselgeld, te veel in rekening brengen en meer van die onzin.' Hij begon wat zachter te spreken. 'U kunt zich niet voorstellen wat ze allemaal insinueerden. Nou, gisteren had ik er meer dan genoeg van. Loop maar naar de politie als u niet tevreden bent zei ik. We hebben niets te verbergen. Ik sta in m'n recht als ik weiger om u te bedienen, zei ik, en dat zal ik doen als u morgen terugkomt.’

‘Iets dergelijks is ze vorig jaar bij The Rose overkomen,' zei David zonder hoop.

'Dat verbaast me helemaal niet. Het waren toch geen vrienden van u, hoop ik?'

'Ik weet zelfs niet hoe ze heten.'

-

'Een kroegentocht,' zei Pamela Pearce. 'Nou, ik weet het niet, schat. Het lijkt me niet geweldig.'

'Ik wil twee kerels vinden. Ik móet ze vinden.’

‘Ik neem aan dat ze je geld schuldig zijn.'

'Nee,' zei David boos. 'Het gaat om iets dat veel belangrijker is, maar ik leg het liever niet uit. Vooruit nou, het kan best leuk zijn om in elk café van Soho iets te drinken.'

'Om dronken van te worden. Toch kan het me niet schelen of het Soho is. Maar het regent dat het giet, schat!’

‘Wat geeft dat nou. Kun je je nieuwe regenjas dragen.’

‘Dat is een idee,' zei Pamela, en toen hij haar kwam afhalen schitterde ze in iets zilverachtigs dat leek op een krokodillehuid. Bij het station van de ondergrondse in Tottenham Court zei hij, 'Ze hebben allebei een baard en hun gesprekken gaan bijna altijd over geld.'

'Is dat het enige houvast dat je hebt?'

Hij knikte en ontweek haar blik. Hij had bedacht dat Sid en Charles, als ze ze eindelijk hadden opgesnord, zeker moppen zouden gaan tappen over de moeite die hij deed om een opvallend knappe vrouw, z'n ex-secretaresse, te vinden. Pamela wist verdraaid goed dat hij nooit een secretaresse had gehad. Het was vreemd dat hij zich daar helemaal geen zorgen over maakte. Ze zouden eerst naar The Man in the Iron Mask gaan. Er was misschien een kans dat een van de andere stamgasten zich North en Magdalene herinnerden. Maar hij twijfelde eraan. Hij was zelf ook een stamgast, maar hij kon zich niet herinneren het tweetal -de samenzweerders? de geliefden? - ooit gezien te hebben tot de dag van het gerechtelijk onderzoek. Was het mogelijk dat Sid en Charles het zich alleen maar herinnerden omdat zij, zoals de meeste mannen, nogal ontvankelijk waren voor Magdalenes schoonheid? Hij moést ze vinden.

Pamela liep zwijgend naast hem, terwijl de regen zacht en gestaag door de grijze nevel viel.

-

Het was zondag en Julian Townsend nam zijn zoon een dagje mee uit. Hand in hand liepen ze het pad af naar de auto. Susan keek ze na en vond het amusant dat de Airedale terriër, die alleen maar blafte tegen onbekende indringers, plotseling tegen Julian begon te brullen. Hij was een vreemdeling geworden. Ze haalde haar schouders op en liep naar binnen. In de spiegel in de hal zag ze haar spiegelbeeld en ze bleef staan om zichzelf te bewonderen. Het blonde haar dat een nieuwe glans had gekregen, de grijze ogen die schitterden door een blij voorgevoel, het nieuwe pakje waarvoor ze haar bankrekening had moeten plunderen om het te kunnen kopen. Maar het honorarium dat ze van miss Willingale zou krijgen, zou dat weer goed maken, want ze hoefde nog maar vier hoofdstukken af te maken.

Bobs voetstappen klonken op het zijpad. Hij kwam niet meer vormelijk aan de voordeur. Susan keek naar de vrouw in de spiegel en zag aan haar gezicht dat ze behagen schepte in deze nieuwe vriendschap en dat ze dit alles als vanzelfsprekend begon te beschouwen.

Ze liep hem een beetje verlegen tegemoet. Hij kwam binnen en nam haar zonder een woord te zeggen in z'n armen. Zijn kus was lang, traag en deskundig, en de uitwerking die hij op haar had gaf haar bijna een schok. Maar ze waren alleen maar vrienden, zei ze tegen zichzelf, vrienden in de nood, zij schonken elkaar troost. Ze rukte zich bevend van hem los wilde zijn ogen niet ontmoeten.

'Bob, ik... Wacht even op me. Ik moet mijn handschoenen en mijn tas nog halen.'

Boven lagen handschoenen en tas al klaar op de toilettafel waar ze ze had neergelegd. Ze liet zich zwaar op het bed neer vallen en staarde naar de hemel, die deze morgen hardblauw was, naar de olmen die lui heen en weer zwaaiden en zag niets. Haar handen beefden en ze bewoog haar vingers in een poging haar spieren weer onder controle te krijgen. Tot nu toe had ze gedacht dat dit jaar zonder man, zonder minnaar, haar zo ondraaglijk had geleken omdat ze de kameraadschap miste en omdat ze het gevoel had afgedankt te zijn. Nu wist ze dat ze de seksuele hartstocht evenzeer had gemist.

Hij wachtte op haar onderaan de trap. Ze herinnerde zich hoe dat meisje in Harrow zich had omgedraaid om naar hem te kijken, hoe Doris over zijn uiterlijk en charme had gesproken en deze uitgesproken en niet-uitgesproken meningen van andere vrouwen maakten hem in haar ogen plotseling nog waardevoller. Iedereen, behalve zijn eigen vrouw, was onder de indruk van dit uiterlijk, dat precies zo was als een man zou moeten zijn. Ze dacht vluchtig aan zijn vrouw, terwijl ze naar hem toe liep. Waarom was deze vrouw daar onverschillig, niet ontvankelijk voor geweest? Hij lachte naar haar en stak zijn handen naar haar uit. Er lag iets beschamends in het feit dat je een man wilde hebben omdat hij er zo goed uitzag en in het feit - wat een nare, beschamende gedachte - dat je een man wilde hebben. Ze kwam dichterbij en deze keer was zij het die haar armen naar hem uitstak en haar gezicht omhoog hield om te worden gekust.

'We gaan lunchen,' zei hij, 'in een klein cafeetje buiten de stad waar ik wel eens geweest ben. Ik hou van die kleine cafeetjes.' Ze hield zijn hand vast en keek lachend naar hem op. 'Is dat zo, Bob?'

Hij zei zenuwachtig: 'Waarom zeg je dat op die toon? Waarom kijk je zo?'

'Dat weet ik niet. Ik bedoelde er niets mee.' Ze wist het niet, en ze wist ook niet waarom Heller en Hellers weduwe plotseling in haar gedachten kwamen. 'Laten we afspreken,' zei ze snel, 'vandaag niet meer over Heller of Louise te praten.’

‘God,' zei hij, en ze voelde hem zuchten terwijl hij haar tegen zich aandrukte, 'ik wil helemaal niet over ze praten.' Hij streelde haar haar en ze beefde een beetje toen ze zijn vingers licht over haar huid voelde strijken. Haar opluchting zou even groot moeten zijn als de zijne, maar ze voelde zich alleen maar een beetje ontmoedigd. Was er iets anders waar ze over konden praten, was er ook maar iets dat ze gemeen hadden? Er zat iets vernederends in de gedachte die bij haar opgekomen was. Dat ze in plaats van met hem uit te gaan liever hier was gebleven, om hem in haar armen te houden en haar wang tegen de zijne te leggen in een eindeloos moment van warmte en verlangen. Buiten deze kamer zouden ze naar het haar toescheen geen bestaansrecht hebben als een paar, als vrienden. De scherpe, heldere lucht gaf haar een schok alsof ze uit een droom ontwaakte. Ze liep voor hem uit naar zijn auto en ze was van zichzelf geschrokken net als iemand die op een feestje iets ondoordachts heeft gedaan en nu, in het daglicht, bevreesd is zowel de buren als z'n partner tegemoet te treden, nadat hij uit de gratie is geraakt.

Doris keek uit het raam en zwaaide. Betty, die aan het tuinieren was, keek op en lachte naar hen. Het was alsof Bob en zij vertrokken voor een huwelijksreis, dacht Susan, en de roze blaadjes van de kersebomen vielen op haar haar en haar schouders als confetti op een bruid. Ze stapte naast hem in de auto en toen herinnerde ze zich hoe ruw hij tegen haar was geweest op de dag dat hij haar een lift had gegeven naar Harrow, bijna gewelddadig toen hij met opzet hard reed om haar schrik aan te jagen. Het was dezelfde man. Hij lachte naar haar, pakte haar hand en kuste haar vingers. Maar ze kende hem helemaal niet, ze wist niets van hem af.

Wat ze ook zou zeggen, het zou allemaal terugvoeren naar Heller. Dat gebeurde steeds. Maar ze had beloofd hem en Louise niet te zullen noemen en ze realiseerde zich nu dat, hoewel Bob het zelf wel deed en een vreemde troost aan de tragedie scheen te ontlenen, hij onrustig werd als het initiatief van haar uitging. Het was alsof de dubbele zelfmoord zijn privé-bezit was waar niemand, zelfs zij niet, aan mocht komen zonder zijn toestemming. Het idee deed haar onplezierig aan. Hij dacht er nu aan. Ze kon het aan z'n gezicht zien. Voor het eerst bracht ze in stilte onder woorden wat ze sinds die andere rit met hem in deze auto had geweten. Hij dacht er steeds aan, dag en nacht, zonder ophouden. Ze moest ergens met hem over praten. 'Kun je nogal overweg met mrs. Dring?' vroeg ze wanhopig.

'O ja. Het was aardig van je om haar over te halen, Susan, erg lief van je.'

'Kan ze alleen 's zaterdags komen?'

'Ja, als ik thuis ben.' Hij nam één hand van het stuur en raakte haar arm aan. Het was geen gebaar van verlangen, dacht ze, noch van genegenheid. Misschien alleen om zichzelf ervan te overtuigen dat ze er echt was. Toen zei hij, heel zachtjes, alsof ze niet alleen waren in een auto, maar in een drukke straat liepen waar iedereen het kon horen tenzij hij fluisterde: 'Ze praat erover met me. Ik probeer uit haar buurt te blijven, maar ze grijpt elke kans aan om er met me over te praten.’

‘Ze is nogal onnadenkend,' zei Susan zacht.

Z'n gezicht werd strak. Hij probeerde het trillen van z'n lippen te bedwingen. 'Ze doet de ramen open,' zei hij. En laat daardoor frisse lucht en geluid toe bij het geheim dat hij daar bewaarde? Susan kreeg het plotseling koud in de bedompte auto waar warme lucht in werd geblazen door de verwarming. Op één toon, zacht en toch snel, begon hij haar te vertellen over de vragen die mrs. Dring hem gesteld had, over haar sentimentele, tactloze sympathie. 'Ik zal wel eens met haar praten.'

Maar hij scheen haar nauwelijks te horen. Hij was weer eens terug bij die morgen, toen hij bij Braeside aankwam, bij het paar op het bed. En medelijdend, ze wilde hem niet laten merken dat ze ook een beetje bang was, legde Susan haar hand op zijn arm en liet hem daar rusten.

-

'Ik kon ze niet vinden,' zei David. Ulph had op z'n gezicht de uitdrukking van een toegeeflijke vader die luistert naar de sterke verhalen van een kind. Misschien had hij nooit echt geloofd in het bestaan van Sid en Charles. Hij gaf David het gevoel een zonderling te zijn, een van die mensen die naar de politie gaan met wilde beschuldigingen, omdat ze onheil willen stichten of de aandacht willen trekken. En daarom zei hij niets meer over zijn speurtocht met Pamela Pearce, over hun bezoeken aan achttien verschillende cafés, over de eindeloos herhaalde vragen, alles tevergeefs. En hij zei natuurlijk ook niets over de ruzie die ze later hadden toen ze geprikkeld waren door teleurstelling en de aanhoudende regen.

'Ik denk wel dat ze in de City werken,' zei hij, terwijl hij zich belachelijk voelde. 'We zouden de Beurs of Lloyds of iets dergelijks kunnen proberen.'

'U kunt het zeker proberen, mr. Chadwick.’

‘Bedoelt u dat u het niet doet? U zet er niet een mannetje aan?’

‘Waarom? Herinnert een van de andere stamgasten in dat café zich mr. North en mrs. Heller daar te hebben gezien?' David schudde z'n hoofd. 'Uit wat u me verteld hebt over hun gedrag maak ik op dat uw twee gebaarde vrienden niet bepaald betrouwbaar zijn. Mr. Chadwick, bent u er zeker van dat zij - wel, dat zij u niet voor de gek hebben gehouden?'

Ditmaal knikte David halsstarrig. Ulph haalde z'n schouders op en trommelde met z'n vingers op het bureau. Hij wist ook een heleboel dingen die hij door z'n ambtsgeheim niet kon openbaren. Er was geen enkele reden om deze koppige man te vertellen dat na z'n laatste bezoek North en mrs. Heller opnieuw afzonderlijk waren ondervraagd en nadrukkelijk ontkend hadden elkaar te hebben gekend voor de zelfmoord. Ulph geloofde ze. De zwager van mrs. Heller en haar buren kenden Robert North inmiddels allemaal. Ze kenden hem als de vriendelijke weldoener die vijf dagen na de tragedie voor het eerst z'n gezicht had laten zien in East Mulvihill.

En daarom had Ulph z'n geloof in Davids theorie verloren. Hij geloofde nog steeds dat North schuldig was, hij zag nog steeds dat filmbeeld van Norths handelingen op die woensdagmorgen voor zijn ogen. Maar hij had die revolver op een andere manier in handen gekregen. Ulph wist niet hoe, noch wist hij hoe North het huis verlaten had. De antwoorden op deze vragen zouden hem helpen om deze zaak weer geopend te krijgen, maar niet de ongegronde theorieën over een samenzwering.

'Weet u wat het is, mr. Chadwick,' zei hij geduldig, 'het is niet alleen zo dat u geen echt bewijs hebt van een bestaande samenzwering, maar uw theorie overtuigt mij er ook niet van dat zo'n samenzwering nodig zou zijn. Mrs. Heller heeft haar man aangeboden te gaan scheiden, toen ze ontdekte dat hij haar ontrouw was en ze heeft het alleen maar niet aangevraagd omdat hij wilde dat ze een tijdje zouden proberen hun huwelijk nog in stand te houden. Hij zou niet hebben kunnen voorkomen dat hij bij een scheiding de schuldige partij zou zijn. Het leek er zelfs niet op dat hij probeerde de waarheid voor haar te verbergen. Hij hield van mrs. North, pleegde overspel met haar, en dat heeft hij aan zijn vrouw verteld. Wat North betreft, hij zou uit jaloezie of uit gekwetste trots een crime passionnel hebben kunnen plegen. Dat is iets heel anders dan maandenlang met een betrekkelijk onbekende een complot smeden. Z'n woede zou in die tijd wel afgekoeld zijn. Waarom zou hij het enorme risico nemen dat moord met voorbedachte rade met zich meebrengt als ook hij met al het bewijsmateriaal dat hij had alleen maar een scheiding hoefde aan te vragen?'

Hij zei verder niets. Toon eens aan, dacht hij, hoe deze man in een jaloezie en een woede die voor mij begrijpelijk zijn, in het bezit van een revolver kon komen dat hij onmogelijk in z'n bezit kon hebben gehad en ongezien een huis kon verlaten.

-

Ze had hem vaak genoeg uitgenodigd en toch, dacht hij, zou zijn komst haar doen schrikken. North zou haar nu wel verteld hebben van zijn bezoek aan Matchdown Park. Enkele seconden stond hij aarzelend op de stoep voor hij op de bel drukte. De rode en gele gloed van de neonreclames en de passerende bussen rimpelden en flikkerden op de afbladderende muur en de muurtekeningen in de kalk.

De zwager liet hem binnen. In het halfdonker zou het Bernard Heller en niet Carl hebben kunnen zijn, op wiens gezicht de langzame glimlach te voorschijn kwam, Bernard die opzij ging om hem binnen te laten.

In de flat rook het naar groenten en jus. Zij hadden samen gegeten en de vuile borden stonden nog op tafel. Magdalene Heller stond tegen de muur onder de mandoline, ze had een sigaret in haar hand, die niet brandde.

'Ik vond dat het tijd werd je eens op te zoeken,' zei David, en met een gevoel dat het zo moest zijn, deed hij een stap naar voren met z'n aansteker. De vlam wierp violetkleurige schaduwen op haar gezicht en haar ogen verwijdden zich. Ze zei een ogenblik niets, maar David voelde dat ze zich ook hetzelfde voorval herinnerde en net zoals hij het gevoel had dit eerder beleefd te hebben. Hij verwachtte half en half dat ze vlug een blik over haar schouder zou werpen in de verwachting North daar te zien. Ze ging zitten en sloeg haar lange, mooie benen over elkaar. 'Hoe gaat het met je?'

'Best hoor.' Haar norsheid, die bijna onbeschaamd was, deed hem enigszins aan Elizabeth Townsend denken. Maar waar dit bij mrs. Townsend voortkwam uit een zelfvertrouwen verkregen door haar achtergrond, opvoeding, familie en relaties, was het bij Magdalene de houding van een vrouw die weet dat haar natuurlijke schoonheid door niets kan worden overtroffen. Carl zei: 'De mensen zijn erg vriendelijk geweest en vooral mr. North.' David verbeeldde zich dat de jonge vrouw bij het horen van die naam enigszins verstijfde. 'Hij heeft Magdalene geld geleend om haar door de moeilijke tijd heen te helpen.' Carl lachte dom alsof hij wou zeggen: Nou, wat denk je daarvan? 'Alsof hij een goede vriend was,' zei hij, en toen David z'n wenkbrauwen optrok, 'De politie kwam hier zelfs om Magdalene te vragen of ze hem vroeger al kende.'

Davids hart klopte wat harder, sloeg een slag over. Dus Ulph was wel geïnteresseerd... 'Maar dat was natuurlijk niet zo,' zei hij onschuldig.

Magdalene drukte haar sigaret uit. 'Waarom ga je niet even koffie zetten, Carl?'

Terwijl Bernards tweelingbroer log wegliep om haar te gehoorzamen, fixeerde ze David met haar groene ogen waarin de spikkeltjes als greintjes metaalstof traag bewogen. 'Vertel me eens,' haar accent was vanavond erg duidelijk, 'heeft Bernard je ooit verteld hoe hij die vrouw heeft ontmoet?'

'Hij heeft me niets verteld,' zei David. 'Hoe hebben ze elkaar ontmoet?'

'Het was vorig jaar augustus in Matchdown Park. Ze was bij een vriendin en hij kwam daar om een onderdeel van de verwarming te verwisselen. Ze was ziek geweest en ze voelde zich niet goed dus toen heeft hij haar naar huis gebracht. Zo is het begonnen.' Waarom vertel je me dit allemaal? vroeg hij zich af. De woorden klonken koud, bijna eenlettergrepig.

'Hij heeft het me allemaal verteld,' zei ze. 'Bob North wist van niets. Ik moest het hem vertellen. Het is niet zo verbazingwekkend dat we na het gerechtelijk onderzoek bij elkaar kwamen. We hadden genoeg om over te praten.'

'Maar gelooft de politie om de een of andere reden dat jullie elkaar eerder hadden ontmoet?'

Pure haat flikkerde even in haar ogen. Ze wist waarom de politie haar ondervraagd had en wie ze gewaarschuwd had, maar ze durfde het niet te zeggen. 'Tot drie weken geleden had ik Bob nog nooit gezien,' zei ze, en daarna kortaf, het hoofd in de nek werpend waarbij het zwarte haar over haar schouders streek. 'Ik maak me geen zorgen. Waarom zou ik?'

'Ik geen koffie,' zei David toen Carl binnenkwam met het blad.

Het stond hem plotseling erg tegen om iets te eten of te drinken in deze flat en hij stond op. 'Ik neem aan dat Equatair je wel iets heeft gegeven?' zei hij nuchter, want er was tussen hen geen sprake meer van onbeschaamdheid of van tact. De herinnering aan haar volle roze mond die tegen zijn huid werd gedrukt maakte hem misselijk. 'Bijzonder weinig,' zei ze.

'Ik denk dat het niet gemakkelijk was voor hen om iemand te vinden die in Bernards plaats naar Zwitserland kon gaan.' David draaide zich om om Carl aan te kijken. 'Is het niet iets voor u?’

‘Ik spreek de taal wel, mr. Chadwick, maar nee, ik ben niet zo knap als Bernard. Ik ga zoals gewoonlijk naar Zwitserland met vakantie. Ik werd er geboren en mijn familie woont er.' Magdalene schonk langzaam haar koffie in alsof ze bang was dat haar handen zouden beven en haar zouden verraden. Plotseling was David er zeker van dat hij in contact moest blijven met haar zwager. Hij had al eens eerder nagelaten zich van een adres te verzekeren. Hij knikte naar de weduwe waarbij hij z'n handen op z'n rug hield en ontmoette haar norse blik voordat hij Carl naar de hal volgde.

'Misschien ga ik zelf wel naar Zwitserland,' zei hij, toen ze hen niet meer kon horen en ze dicht naast elkaar stonden in de nauwe gang. 'Misschien kunt u me dan advies geven... zoudt u me uw adres willen geven?'

Carls droevige gezicht klaarde op van genoegen. Hij zag eruit als iemand wiens raad zelden wordt ingewonnen. David gaf hem een pen en een gebruikte envelop waarop hij in een groot, schuin handschrift z'n adres schreef en het telefoonnummer van z'n hospita.

'Wanneer u maar wilt, mr. Chadwick.' Hij deed de deur open en keek naar buiten. 'Ik dacht dat we nog het genoegen zouden hebben mr. North vanavond te zien,' zei hij. 'Een enkele keer was ik hier als hij Magdalene bezocht. Maar hij heeft het druk en zijn buren nemen veel tijd in beslag...'

Z'n buren. Eén buurvrouw, dacht David. Hij stak de straat over en terwijl hij de envelop in z'n zak stak, raakte hij met z'n hand de briefkaart die hij in de Tate Gallery had gekocht. Onder een straatlantaarn stond hij stil om ernaar te kijken. Was North nu bij haar? Was hij bezig verliefd tegen haar te doen zoals Magdalene het bij hem, David, had gedaan, en wel om dezelfde reden? Ze was erg mooi, deze vrouw die Millais had geschilderd, die hij aan Ruskin had ontrukt en waar hij tenslotte mee getrouwd was. Susan Townsend leek precies op haar net zoals Carl op Bernard. Het zou haar portret kunnen zijn dat David nu, een beetje vuil en verfrommeld, in z'n zak droeg. Hij vroeg zich af hoe hij zich zou voelen als hij het van haar gekregen had in plaats van het zelf gekocht te hebben.

Hij kocht een kaartje bij het station East Mulvihill en snel, voor hij de tijd kreeg om erover na te denken wat hij ging doen, ging hij een telefooncel binnen.

-15-

Mrs. Townsend, u spreekt met David Chadwick. Belt u alstublieft niet af.' Klonk zijn stem in haar oren net zo gespannen als het hem toe leek? 'Ik wilde met u praten. Ik kon het er niet zomaar bij laten.'

'Goed!' Het zou een woord met een warme betekenis kunnen zijn, een woord dat de gezondheidstoestand aanduidt of dingen die op uitstekende wijze verricht zijn, maar in haar mond klonk het zo koud als het maar kon. Op haar lippen was het een klanknabootsing, zoals bij een bron met diep, donker en ijskoud water. 'Ik bel niet op om te praten over - waar ik u de vorige week over sprak. Ik ben niet van plan om over mr. North te praten.’

‘Dat is maar goed ook, want ik zou niet over hem willen praten.' Ze sprak noch op vernietigende, noch op dreigende toon. Het was moeilijk te zeggen op welke toon dan wel. Bikkelhard, onverzoenlijk, op een afstand.

'Wat ik de vorige week heb gedaan was onvergeeflijk en ik bied u mijn diepste verontschuldigingen aan. Kunt u zich voorstellen dat ik u zou willen zien om u uit te leggen dat ik geen pummel ben en ook geen man die grapjes uithaalt? Mrs. Townsend, wilt u met me dineren?'

Daar hij haar niet kon zien, kon hij niets opmaken uit de stilte die volgde. Toen zei ze, maar niet op een minachtende toon, 'Natuurlijk niet,' en ze lachte. In haar lach kon hij noch spot, noch verontwaardiging bespeuren. Het amuseerde haar zelfs niet. Ze kon het niet geloven.

'Lunchen dan,' drong hij aan. 'In een groot druk restaurant waar ik u niet - niet bang kan maken.’

‘Ik was bang.'

Op dat ogenblik werd hij verliefd op haar. Tot op dat moment was het een dwaze droom geweest. Waarom was hij zo gek geweest om op te bellen en zichzelf in vijf minuten een hoop verdriet te bezorgen?

'Ik was bang,' zei ze weer, 'omdat ik alleen was en omdat het donker was.' Weer viel er een stilte en in de verte klonk de tijdtoon, onverschillig voor datgene waaraan het een einde maakte. Hij had een muntstuk klaar in z'n hand en vroeg met ingehouden adem 'Bent u er nog?'

Haar stem klonk nu levendig. 'Dit is een vrij belachelijk gesprek, vindt u niet? Ik neem aan dat u te goeder trouw hebt gehandeld en in ieder geval doet het er niet toe. Maar we kennen elkaar eigenlijk helemaal niet en het enige waar we over zouden kunnen praten - wel, daar wil ik niet over praten.’

‘Het is niet het enige,' zei hij fel. 'Ik kan zo voor de vuist weg wel honderd dingen bedenken waar we over zouden kunnen praten.’

‘Dag mr. Chadwick.'

Hij ging de roltrap af en toen hij alleen was in de gang die naar het perron leidde, liet hij de prentbriefkaart vallen om in de drukte van het ochtendspitsuur vertrapt te worden.

-

Ze was er bijna zeker van dat Bob dat gesprek niet gehoord had, maar toen ze terugkwam in de huiskamer, sloeg hij z'n ogen op waarin een gekwelde blik lag. Zou ze tegen hem liegen, hem vertellen dat het iemand was die van de makelaar kwam, een gegadigde voor het huis?

'Ik heb het gehoord,' zei hij. 'Het was die Chadwick.’

‘Hij vroeg me alleen maar of ik met hem wilde dineren,' zei ze sussend. 'En dat doe ik niet. Natuurlijk doe ik het niet.’

‘Wat wil hij toch, Susan? Waar is hij op uit?’

‘Nergens op. Niet doen Bob, je doet me pijn.' Het leek alsof zijn handen, die zo zacht waren als ze haar wang streelden, de botten van haar polsen kraakten. 'Ga zitten. Wat was je aan het vertellen voordat hij opbelde...?'

De harde vingers ontspanden zich. 'Het ging over Louise,' zei hij. 'Ik was je aan het vertellen hoe zij en Heller elkaar hebben ontmoet en dat hij haar naar huis heeft gebracht. Magdalene Heller heeft me het hele verhaal verteld. Daarna ontmoetten ze elkaar als ik laat moest werken.' Hij sprak koortsachtig, wanhopig. 'In cafés, in kroegen. Hij maakte zich zo overstuur dat hij zelfmoord probeerde te plegen. Ik wou bij God dat hij er toen in geslaagd was. Hij begon toen die afschuwelijke brieven aan haar te schrijven... Susan, je hebt die brieven toch verbrand, niet waar?' Het kon haar niet meer schelen of ze hem de waarheid vertelde of niet. Wat was eigenlijk de waarheid? 'Ik heb ze verbrand, Bob.’

‘Waarom kan ik het niet allemaal vergeten, het naast me neerleggen. Jij denkt dat ik gek word. Jawel, Susan, ik zie het aan je gezicht.' Ze legde haar hoofd in haar handen en streek met haar vingers door haar haar. 'Blijf weg bij mrs. Heller, als ze je zo van streek maakt,' zei ze even later. 'Je hebt genoeg voor haar gedaan.’

‘Wat bedoel je daarmee?'

'Je hebt haar toch geld gegeven, niet waar?'

Hij zuchtte en z'n stem klonk oneindig vermoeid. 'Ik zou graag weg willen, ver weg. O Susan, als ik maar niet naar dat huis terug hoefde te gaan vanavond! Of Magdalene Heller ooit terug hoefde te zien.' Hij was een ogenblik stil en zei toen alsof hij iets diepzinnigs mededeelde, dat tegelijkertijd nieuw en verschrikkelijk was: 'Ik wil Magdalene Heller nooit meer zien.’

‘Mij ook niet, Bob?' vroeg Susan vriendelijk. 'Jou? Het zou beter zijn geweest als ik jou nooit had ontmoet, je nooit had gezien...' Hij stond op en z'n gezicht was zo wit en gespannen alsof hij ziek was of echt krankzinnig. 'Ik houd van je, Susan.' Hij legde z'n armen om haar heen en terwijl z'n lippen de hare bijna aanraakten, zei hij: 'Op zekere dag als ik - als ik me beter voel en dit allemaal voorbij is, wil je dan met me trouwen?’

‘Ik weet het niet,' zei ze wezenloos, maar ze kuste hem met een lange zucht en ze had het idee dat geen enkele kus haar ooit zo prettig en heerlijk had geleken. 'Ik geloof niet dat de tijd daarvoor al aangebroken is, is het wel?' zei ze toen hun lippen van elkaar gingen en ze keek op in het gespannen en gekwelde gezicht. 'De jongen is er ook nog, dat weet ik,' zei hij ernstig, haar gedachten lezend. 'Hij is bang voor me. Maar dat gaat wel over. We kunnen met z'n allen ergens anders heengaan, niet waar? Weg van mrs. Dring en die Chadwick - en mrs. Heller.'

-

Het stuk waarvoor David het decor had ontworpen was afgelopen en de namen van de spelers kwamen op het scherm. Hij vond dat hij net zo goed even naar het nieuws kon blijven kijken. Het eerste bericht ging over de uitslag van een gewestelijke tussentijdse verkiezing, die hem helemaal niet interesseerde en hij was opgestaan om het af te zetten, toen hij bleef staan, geboeid door de stem van een spreker die plotseling in de plaats kwam van de omroeper. Die zangerige toon, die nadrukkelijke r's klonken bekend. Hij had dat eerder gehoord van de lippen van Magdalene Heller op die avond. Hij had zich altijd het hoofd gebroken over haar accent, dat veel lichter was dan dat van de commentator, en nu kon hij het eindelijk thuisbrengen. Ze kwam uit Devon. Hij herinnerde zich onmiddellijk de foto in de krant van Robert en Louise North. Die was het vorig jaar in Devon genomen terwijl ze daar vakantie hielden. Betekende dat iets of niets? Heel nauwkeurig ging hij in gedachten het gesprek na dat hij twee uur geleden met Magdalene had gevoerd en hij vond het nogal vreemd dat ze zich zoveel moeite had gegeven om hem te vertellen hoe haar man en Louise North elkaar hadden ontmoet. Was het omdat de omstandigheden rond die ontmoeting haar werkelijk verdriet deden of omdat ze elkaar in feite helemaal niet op die manier hadden ontmoet? Het was natuurlijk mogelijk dat Bernard haar naar huis had gereden omdat ze zich niet goed voelde, misschien had beloofd om later te informeren hoe het met haar ging, en dat vanaf die tijd hun verhouding was gegroeid. Maar was het niet veel waarschijnlijker dat ze elkaar allemaal ontmoet hadden in de vakantie?

En weer voelde David de opwinding in zich opstijgen. Veronderstel dat de twee echtparen elkaar hadden ontmoet in een hotel of op het strand? Als Louise en Bernard respectievelijk naar Matchdown Park en East Mulvihill zouden zijn teruggekeerd en van plan waren de kennismaking voort te zetten, dan zou praten met vrienden en buren over deze kennelijk korte vakantieontmoeting het laatste zijn wat ze zouden hebben gedaan. Maar North en Magdalene zouden elkaar dan enigszins kennen, zouden een, weliswaar vluchtige, gemeenschappelijke herinnering hebben die hun latere ontmoetingen niet zo onwaarschijnlijk zouden doen lijken.

In dat geval zou het niet zo vreemd zijn als North contact had gezocht met Magdalene om het gedrag van zijn vrouw te openbaren of andersom, dat Magdalene met hem contact had gezocht om onthullingen te doen over Bernards gedrag. Zelfs Ulph, dacht David, zou dit niet zo'n fantastische veronderstelling kunnen vinden.

Hij aarzelde een ogenblik en draaide toen het nummer van Carl Heller. De hospita nam de telefoon aan. Mr. Heller was net thuisgekomen van een bezoek aan zijn schoonzuster, hij deed net z'n jas uit. De telefoon vervormde z'n stem enigszins, waardoor de keelklanken sterker uitkwamen.

'Er is toch niets aan de hand, hoop ik, mr. Chadwick?’

‘Nee, nee,' zei David. 'Ik dacht er alleen maar over om met Pasen een paar dagen naar Zwitserland te gaan en het kwam bij me op dat u me misschien een hotel of pension kon aanbevelen.' Carl begon een lijst met namen en plaatsen af te draaien. Z'n stem klonk bijna opgewekt, hij was meer dan behulpzaam, net zoals Bernard wanneer je hem om een dienst vroeg. En David herinnerde zich hoe de gestorven broer van deze man, toen hij hem aarzelend had gevraagd of hij een open haard kon lenen, hem niet een, maar wel tien van de allerlaatste modellen had opgedrongen. Zo noemde Carl, in plaats van een paar pensions, uit het hoofd hotels en toeristencentra in elk Zwitsers kanton op, en pauzeerde alleen even om David, die deed alsof, uitgebreide aantekeningen te laten maken.

'Daar kan ik het wel mee doen,' zei David toen Carl adem schepte. 'Ik denk dat uw broer en z'n vrouw vaak hier logeerden?' En hij noemde een bescheiden hotel in Meiringen. 'Mijn broer is nooit teruggeweest in Zwitserland nadat hij getrouwd is. Hij probeerde, zoals hij tegen me zei, zo Engels mogelijk te worden en hij wilde al z'n gewoonten van het continent kwijtraken. Hij en Magdalene gingen met vakantie in Engeland, in Devon, waar Magdalene vandaan komt.’

‘O ja?'

'Daarom was ik zo blij voor hen vanwege die baan in Zürich. Wacht maar tot je echte bergen ziet, zei ik tegen Magdalene. Maar toen deed mijn broer dat afschuwelijke en...' Carls zware zucht trilde door de telefoon. 'Het is wel gek, mr. Chadwick, u zult het wel grappig vinden, hoewel het in zekere zin droevig is. Maar altijd als ze in Devon zijn, logeren ze op hetzelfde adres in Bathcombe Ferrers, dat is een klein pension en dat heet - wat denkt u? - het Zwitsers Chalet. Mijn broer en ik hebben hier vaak om gelachen. Maar ik weet dat u iemand bent die veel reist en u zou niet tevreden zijn met een dergelijk pension. Nee, u moet naar Brunnen gaan of misschien Luzern. Mont Pilatus nu - hebt u het opgeschreven zoals ik het u verteld heb? Hebt u de naam...' David had alleen maar de smoezelige envelop waarop Carl z'n adres had geschreven in z'n hand en, een beetje beschaamd over z'n bedrog, schreef er slechts vijf woorden naast.

-16-

Een rustiek uithangbord waarop de naam was ingebrand liet hem weten dat hij was waar hij moest zijn. Er was geen enkele andere aanwijzing waarom dit pension 'Het Zwitsers Chalet' werd genoemd. Het was een huis uit de tijd van Edward VII, drie verdiepingen hoog met een nauwelijks zichtbaar dak. Een overvloed van afvoerbuizen was als een verwarde massa verspreid over de voorgevel.

De ingang voerde door een serre die volstond met potten met vlijtige Liesjes. David opende de glazen binnendeur en bevond zich in een hal die qua kleur en aankleding op een negentiende-eeuwse sepiafoto had kunnen staan. Hij ging naar een vak in de muur toe dat hem deed denken aan een plaatskaartenloket van een station dat bijna niet meer gebruikt werd. Op de plank stond een bel, een koperen bel beschilderd met edelweiss en de naam Luzern. De eer was gered. In het Zwitsers Chalet was tenminste één echt Zwitsers voorwerp.

Door het schelle geklingel kwam er een kleine, dikke vrouw te voorschijn uit de deur waarop Privé stond. David stak z'n hoofd door de opening en vroeg zich af of je je zo voelde als je in het blok werd gezet. De vrouw kwam strijdlustig naar hem toe alsof ze hem elk moment met rotte eieren of tomaten zou kunnen gaan bekogelen.

'Chadwick,' zei hij haastig. 'Uit Londen. Ik heb een kamer besproken.'

De dreigende blik verdween, maar er kon geen lachje af. Hij schatte haar leeftijd op goed zestig jaar. Haar haar was geverfd in de kleur van een kokosmat, waar het haar zelf ook op leek, en ze droeg een gebreide lila twinset, een wonder van kabelsteek, bobbels en lussen.

'Aangenaam,' zei ze. 'Ik ben mrs. Spiller met wie u over de telefoon heeft gesproken.' Ze kwam niet uit deze streek. Misschien had ze zich hier teruggetrokken in de hoop fortuin te maken. Hij wierp een blik op het houtwerk van grenehout dat nodig weer eens gevernist moest worden, de lamp met de bakelieten kap, het gastenboek dat ze hem toegeschoven had en waaruit door de lege bladzijden bleek dat het een fiasco was geworden. 'Kamer acht.' Hij stak z'n hand uit voor de sleutel. Er verscheen een rimpel van verontwaardiging op haar voorhoofd. 'We hebben geen sleutels,' zei ze. 'U kunt uw deur grendelen als u het zo nauw neemt. Het ontbijt is om acht uur precies, het middagmaal om één uur en om zes uur geef ik een 'high tea' (theemaaltijd met vlees). David pakte z'n koffer op. 'Het is twee trappen hoog.' Ze dook op van onder een klapluik. 'De eerste deur aan uw linkerhand. De wc is in de badkamer, dus doet u niet te lang over het wassen. Er bestaat ook nog zoiets als rekening houden met anderen.' Welke anderen? vroeg hij zich af. Het seizoen was nauwelijks begonnen en het leek hier uitgestorven. Het was tien over elf, maar het scheen dat mrs. Spiller haar laatste vermaning vergeten was, want toen hij de trap opging, brulde ze hem na: 'U hebt me nog niet verteld wie u dit adres heeft aanbevolen.’

‘Een kennis,' zei David. 'Een zekere mrs. Heller.’

‘Toch niet kleine Mag?’

‘Mrs. Magdalene Heller. Dat klopt.’

‘Nou, waarom hebt u dat niet eerder gezegd?' Omdat hij gedacht had dat hij op een listige en handige manier langzamerhand op het onderwerp moest zien te komen. 'U bent wel een geheimzinnig mens. Ik wed dat u het me nooit zou hebben verteld als ik het niet had gevraagd. Ik heb alles over haar tragedie in de krant gelezen. Ik was er helemaal van overstuur, dat kan ik u wel vertellen. Ik heb water opgezet voor thee. Lust u een kopje voordat u naar kooi gaat? Goed dan. Laat u die bagage maar, ik zal de jongen wel zeggen dat ie het naar boven brengt.'

Dat ging goed, veel beter dan hij had verwacht. Er was één vraag die hij moest stellen. Haar antwoord zou het verschil betekenen tussen het hele weekend blijven of de volgende morgen weggaan. 'Ze is hier vorig jaar nog geweest, nietwaar?’

‘Dat klopt, in juli. Eind juli. Gaat u nou maar even in de conversatiezaal zitten en maak het u gemakkelijk.' Het was een kleine en armoedige kamer. Het rook er naar geraniums en een insekticide. Mrs. Spiller deed de deur achter hem dicht en ging weg om de thee te halen. Terwijl hij ging zitten, vroeg hij zich af hoe vaak Magdalene in dezelfde stoel had gezeten. Stel je eens voor dat de Norths hier ook hadden gelogeerd en de eerste ontmoeting tussen Bernard en Louise in deze kamer had plaats gevonden? Hij bekeek de kamer met het kritisch oog van de ontwerper, de planten in de potten, de groepsfoto van een bruiloft op een piano, de sneeuwstorm in een glazen bol. Er hingen twee schilderijen tegenover hem, een aquarel van het strand van Plymouth en een lelijke lithografie van een of andere Midden-Europese stad. In de hoek hing nog een schilderij, half verborgen door een mahoniehouten plantentafel. Hij stond op om het van dichterbij te bekijken en zijn hart sloeg een slag over. Wat paste er beter in deze middenvictoriaanse kamer dan Het Bevel tot Vrijlating van Millais. Susan Townsend keek door hem heen en achter hem, haar mond vooruitgestoken, haar ogen koel, onverschillig, op een afstand.

Voordat hij hier naar toe reed, had hij iets gedaan dat je raar, misschien wel dwaas, zou kunnen noemen. Hij had haar twaalf witte rozen gestuurd. Zou ze zo kijken als ze ze kreeg, terwijl de uitdrukking op haar gezicht van koele beleefdheid overging in afkeer als ze de deur dicht deed? 'Suiker?' zei mrs. Spiller bij zijn rechteroor.

Hij schoot omhoog, waarbij hij bijna de kop thee uit haar hand sloeg.

'Beetje last van zenuwen, is het niet? U zult wel opknappen als u een paar dagen hier bent. Bathcombe heeft een opwekkend klimaat.'

'Het doet Magdalene altijd geweldig goed,' zei David. 'Dat is maar goed ook. Je moet wel gezond zijn om te doorstaan wat zij heeft meegemaakt. Was het niet verschrikkelijk dat hij zich zo van kant maakte? Ik heb me vaak afgevraagd wat er allemaal achter stak.'

Niet zo vaak als ik, dacht David, terwijl hij met kleine teugjes van de hete, zoete thee dronk. 'Als hun vriend moet u toch wel weten wat er de oorzaak van was. U kunt het mij rustig vertellen. Ik overdrijf niet als ik u zeg dat ik min of meer een lid van de familie was. Mr. Chant nam kleine Mag hier ieder jaar mee naar toe voor hun vakantie en Mag noemde me altijd tante Vi.’

‘Doet ze nog,' zei David stoer. 'Ze praat vaak over haar tante Vi.' Maar wie was mr. Chant? Haar vader natuurlijk. In de krant die om z'n diaprojector zat, stond de aankondiging van Hellers huwelijk, Bernard Heller met miss Magdalene Chant. 'Ja,' zei mrs. Spiller terwijl ze zich in haar herinneringen verdiepte, sinds ze zo groot was kwam ze al hier met haar vader en ze kent alle inwoners. Vraag maar aan iedereen in het dorp of ze zich kleine Mag Chant herinneren die haar vader rondreed in z'n rolstoel. Niet in de zijne. Ze leenden altijd die van de ouwe mr. Lilybeer en ze nam hem dan mee naar het strand. Zij en Bernard kwamen hier ook tijdens hun huwelijksreis en bijna ieder jaar daarna.’

‘Mrs. North heeft hier zeker nooit gelogeerd?'

'North?' Mrs. Spiller dacht even na en toen werd haar gezicht rood. 'Bedoelt u bijgeval die vrouw die Bernards liefje was?' David knikte. 'Beslist niet. Waarom denkt u dat in vredesnaam?'

'Och, zo maar,' begon David. 'Daar heb ik geen bepaalde reden voor.'

'Dat zou ik ook denken. Hij moet gek zijn geweest om een dergelijke vrouw achterna te lopen als ie zelf zo'n mooie vrouw had. Alle jongens hier liepen Mag na toen ze een tiener was, tenminste dat zouden ze hebben gedaan als haar vader ze maar de kans had gegeven.

'Dat kan ik me voorstellen,' zei David op verzoenende toon maar hij was zich ervan bewust dat hij tenminste voorlopig de hoopgevende verstandhouding tussen hem en mrs. Spiller had bedorven. Ze was Magdalenes trouwe bondgenoot, alsof ze haar echte tante was, en ze vatte het ter sprake brengen van Louise North op als kritiek op de aangenomen nicht, op haar schoonheid, op het feit dat ze een begeerlijke vrouw was. 'Ik vind dat Magdalene buitengewoon knap is.'

Maar mrs. Spiller was niet zo gemakkelijk te vertederen. 'Ik ga naar boven,' zei ze en ze wierp hem een verongelijkte blik toe. 'U kunt de tv aanzetten als u wilt.'

'Daar is het een beetje te koud voor.' De kamer werd niet verwarmd en een vaas met kunstbloemen stond in de open haard. 'Na een april steek ik nooit meer een vuur aan,' zei mrs. Spiller vinnig.

-

Eén ding had hij tenminste ontdekt. Niet alleen hadden de Norths niet tegelijk met Bernard en Magdalene in het Zwitsers Chalet gelogeerd, ze hadden er zelfs nog nooit gelogeerd. Ze waren in betere doen dan de Hellers en misschien hadden ze in een van de hotels in het dorp gelogeerd.

David ontbeet in z'n eentje met cornflakes, eieren met spek en licht gebruinde toost. Hij was klaar en wilde juist de eetkamer uitgaan, toen de enige andere gasten verschenen, een man met een streng uiterlijk en een vrouw van middelbare leeftijd in een nauwe broek. De vrouw keek David zwijgend aan, terwijl ze zich bij het buffet van vier verschillende flessen met sausen bediende. Het was een koele, bewolkte morgen, er was geen zon en het was rustig. Hij vond een pad tussen de pijnbomen door dat hem binnen tien minuten naar de top van een steile rotswand bracht. De zee was kalm, grijs en had een zilveren glans. Tussen twee voorgebergten zag hij een puntig heideachtig eiland dat uit zee oprees en dat hij herkende als de Meeuwenrots van een schilderij van Turner. Deze associatie van de natuur met de kunst riep het gezicht van Susan Townsend weer op en in een neerslachtige gemoedstoestand ging hij naar het dorp.

Bij het Great Western Hotel bestelde hij koffie en werd in een winterse conversatiezaal gelaten. Het hotel was vooralsnog nauwelijks op bezoekers ingesteld. Door een groot gebogen raam dat op de baai uitkeek kon hij een door één man met de hand voortgeboomde veerboot zien die op en neer voer tussen de kust van Bathcombe en een klein strand aan de overkant. 'Een van mijn vrienden, een zekere mr. North,' zei hij tegen de dienster die kwam afrekenen, 'logeerde hier eind juli van het vorig jaar en toen hij hoorde dat ik hier naar toe ging, vroeg hij me of ik naar een boek wilde vragen dat hij in zijn kamer had laten liggen.'

'Dan heeft ie het wel lang laten liggen,' zei het meisje brutaal. 'Hij wist dat ik hier naar toe ging, anders had hij er zich niet druk om gemaakt.'

'En hoe zou dat bewuste boek dan moeten heten?’

Sesamkruid en Leliën,' zei David, omdat hij bleef denken aan Susan Townsend die weer helemaal opnieuw Ruskins vrouw was. Met een naar zijn idee dwaze glimlach liet hij al het wisselgeld van een tienshillingbiljet op het bord liggen. 'Ik zal er naar informeren,' zei het meisje wat vriendelijker. David zag de veerman naar de oever van Bathcombe komen. Hij laadde kratten lege limonadeflessen uit. Mogelijk werd het alleenstaande paviljoen aan de overkant gebruikt voor betalende logés. Wat dat aangaat konden de Norths hier ook een huisje of een flat gehuurd hebben of bij vrienden gelogeerd hebben. Het was best mogelijk dat ze niet in juli waren geweest, dat ze helemaal niet in dit deel van Devon waren geweest.

Het meisje kwam nors kijkend terug. 'Uw vriend heeft dat boek van hem over tuinieren hier niet laten liggen,' zei ze. 'Hij heeft hier zelfs niet gelogeerd. Ik heb het nagekeken in het gastenboek. Probeert u het nog eens bij het Palace Hotel of Hotel De Rots.' Maar de Norths hadden nergens gelogeerd. David stak de inham bij de veerboot over en zag dat het alleenstaande huis een jeugdherberg was.

De lunch in het Zwitsers Chalet bestond uit jachtschotel en een soort pudding. 'En, hebt u iemand ontmoet die Mag kende? vroeg mrs. Spiller toen ze binnenkwam om hem oploskoffie en kaas te brengen.

'Ik heb bijna geen sterveling gezien.'

De kokosmatkrullen dansten en alle bobbels op de lila jumper trilden. 'Als u vertier zoekt, dan begrijp ik niet waarom u niet naar Plymouth bent gegaan. De mensen komen naar Bathcombe om wat rust te krijgen.'

Stel dat de Norths naar Plymouth waren gegaan? Dan waren ze misschien naar Bathcombe gekomen voor een dagtochtje. Maar zou een hartstochtelijke liefdesverhouding kunnen ontstaan uit een enkele ontmoeting op het strand? David kon zich de slome, flegmatieke Bernard niet voorstellen, z'n dekstoel naast die van Louise geschoven en heimelijk adressen uitwisselend. 'Ik beklaag me niet,' loog hij. 'Het is een alleraardigst plaatsje.' Mrs. Spiller ging zitten en plaatste haar dikke lila ellebogen op tafel. 'Dat zei mr. Chant altijd. 'Het is een alleraardigst plaatsje, mrs. Spiller. Je vindt hier echt vrede en rust,' zei hij, en hij kwam nog wel uit Exeter waar het nou niet bepaald lawaaierig te noemen is, wel? Tussen twee haakjes, ik had nog willen vragen hoe het met tante Agnes is?’

‘Tante Agnes?'

'Ik had gedacht dat Mag wel iets over haar verteld zou hebben. Niet dat je het Mag kunt verwijten, zo'n kind als zij, maar ik heb altijd gedacht dat ze een heleboel te danken had aan tante Agnes. Zonder haar zou ze nooit naar Londen zijn gegaan en getrouwd zijn.'

Terwijl z'n gedachten afdwaalden, merkte David op dat dat misschien nog niet zo slecht zou zijn geweest.

'Daar zit wel iets in.' Mrs. Spiller bood hem Mariabiscuitjes aan uit een pakje. 'Maar ze wist niet waar het allemaal op uit zou draaien, niet waar? Ik herinner me dat ik toen in 1960 bij mezelf dacht, dat arme kind, ze zal nooit een normaal leven kunnen leiden, opgescheept als ze is met zo'n ouwe man als hij.’

‘Bedoelt u mr. Chant?' zei David afwezig.

'Tja, misschien zou ik 'm niet oud moeten noemen. Ik denk dat ie niet ouder was dan vijfenvijftig. Maar u weet hoe het is met invaliden. Je hebt altijd het idee dat ze oud zijn, speciaal als ze verlamd zijn zoals mr. Chant.'

'Was het niet door een gewrichtsontsteking of zoiets?’

‘Nee, dat hebt u verkeerd. Multiple sclerose, dat heeft tante Agnes me verteld. Ze kwam in 1960 met ze mee en hij was er toen slecht aan toe. Mag kon het toen niet alleen aan.’

‘Dat kan ik me voorstellen.' David wilde doorgaan met z'n speurtocht. Hij was niet geïnteresseerd in de ziekten van het centrale zenuwstelsel en hij wachtte op een kans om aan mrs. Spiller te ontsnappen.

'Deze ziekten ontwikkelen zich heel langzaam,' zei ze. 'Je kunt wel twintig of dertig jaar multiple sclerose hebben. Let wel, hij had ook z'n goeie dagen. Soms was ie bijna zo goed als u en ik. Maar op andere dagen... Het ging me erg aan m'n hart, dat kan ik u wel vertellen, als ik hem zag rondduwen in die rolstoel door dat lieve meisje, terwijl ze nog maar een tiener was.’

‘Haar moeder was toen zeker al gestorven?' zei David verveeld. 'Dat werd altijd aan de mensen verteld.' Mrs. Spiller boog zich dichter naar hem toe en begon zachter te spreken. Het echtpaar van middelbare leeftijd zat een meter of vijf van hen af uit het raam te kijken, maar de uiterste voorzichtigheid die mrs. Spiller betrachtte, zou je doen geloven dat ze spionnen waren die alleen maar waren neergestreken in haar pension om achter bepaalde onopgeloste geheimen in het verleden van de familie Chant te komen. 'Ik heb het allemaal van die tante Agnes,' fluisterde ze. 'Mrs. Chant is er met iemand vandoor gegaan toen Mag nog klein was. Ze hebben nooit geweten wat er van haar geworden is. Die zag hoe haar verdere leven zou worden, denk ik, en is er tussen uit getrokken toen ze de kans kreeg.’

‘Net zoals Magdalene.'

'Een echtgenote,' zei mrs. Spiller nijdig, 'is iets heel anders dan een dochter. Toen tante Agnes me schreef en vertelde dat Mag naar Londen ging om een baantje te zoeken, dacht ik, dat het fijn voor d'r was. Laat haar een beetje van het leven genieten terwijl ze nog jong is, dacht ik. Tante Agnes was natuurlijk niet jong meer, want ze was een echte tante van mr. Chant, en het is niet zo leuk om voor een invalide te moeten zorgen als je zeventig bent geweest.'

'Ik neem aan dat ze het wel klaarspeelde.'

'Ik denk niet dat ze vooruit keek, toen ze eraan begon. Ze kon niet weten dat Mag Bernard zou ontmoeten en naar huis zou schrijven dat ze zich ging verloven. Let wel, ik wist er niets van af tot Mag en Bernard hier kwamen op hun huwelijksreis. Dat was twee jaar later en mr. Chant was toen al gestorven. Daarom vroeg ik of u wist wat er van tante Agnes was geworden. Ik denk dat ze ook wel dood is. Dat overkomt ons allemaal als de tijd daar is, niet waar?'

'Het hangt er van af wat u bedoelt met als de tijd daar is,' zei David en hij dacht aan Bernard die een kogel door z'n hoofd had omdat hij op een onverstandige manier had lief gehad.

-

Susan was aan het laatste hoofdstuk van Bedorven Vlees begonnen, toen Bob de achterdeur opende en zachtjes binnenkwam. Ze stopte dadelijk met typen, een beetje ontsteld door de blik op Pauls gezicht. Hij was bezig zijn autootjes tussen haar stoelpoten door te laten rijden, maar nu ging hij stil en stug zitten en de uitdrukking op z'n gezicht zou niemand iets zeggen, behalve z'n moeder.

'Waar komen die bloemen vandaan, Susan?'

Paul gaf hem antwoord. 'Van een mijnheer die David Chadwick heet. Rozen zijn de duurste bloemen die je in april kunt kopen.'

'Juist.' Bob stond met z'n rug naar hem toe en staarde uit het raam naar de olmen waar nog geen knop, nog geen spoortje groen aan te zien was. 'Chadwick... En narcissen zijn de goedkoopste, niet waar?'

'U hebt die narcissen in de tuin geplukt.'

'Goed, Paul. Zo is het wel genoeg,' zei Susan. 'Nog niet zo lang geleden heb je gezegd dat het onzin was om mensen bloemen te sturen.' Ze glimlachte naar Bobs rug. 'En daar heb je groot gelijk in,' zei ze vastberaden. 'Ik zie Richard buiten. Ik denk dat hij zich afvraagt waar je bent.'

'Waarom roept hij me dan niet?' Maar Paul ging weg en ontweek de hand die Bob plotseling op een pathetische manier naar hem uitstak. In plaats van Paul pakte Susan die hand en terwijl ze naast hem stond, voelde ze weer de fysieke aantrekkingskracht die hij op haar uitoefende, de aantrekkingskracht die haar hoofd leeg en haarzelf vermoeid maakte. 'Heb je nagedacht over wat ik je gevraagd heb?' Een ogenblik lang was haar enige antwoord het steviger drukken van de hand die ze vasthield. En toen openbaarde zich snel en onplezierig in haar gedachten de zekerheid dat dit haar antwoord was. Lichamelijk contact en dan opnieuw heviger lichamelijk contact was de enige manier waarop ze tot hem kon doordringen. De grotere intimiteit die hen wachtte als ze trouwden, zou alleen deze druk van hun handen op uitgebreidere schaal zijn, de wanhopige, zielloze koppeling van twee schepselen in een woestijn.

Ze keek naar hem op. 'Het is nog te vroeg, Bob.' Zijn gezicht was grijs en vertrokken, zelfs niet knap meer, en het was eerder uit tederheid dan uit verlangen dat ze hem zou willen kussen. Ze liep van hem weg, want door haar antwoord, waarmee ze de beslissing uitstelde zou het ineens onjuist zijn hem nu te kussen. 'Kom zitten,' zei ze. 'Je vindt het toch niet erg van die rozen, hè? Ik weet echt niet waarom hij ze heeft gestuurd.'

'Omdat hij je beter wil leren kennen, natuurlijk. Susan, de wereld is vol mannen die jou beter willen leren kennen. Daarom moet ik - moet je... Susan, als ik toen Louise nog leefde voor jou had gevoeld, wat ik nu voor je voel, zou je dan...?’

‘Toen Louise leefde?'

'Als ik toen van je was gaan houden, zou je dan samen met mij zijn weggegaan?'

Ze was bang zonder dat ze wist waarom ze bang was. 'Natuurlijk niet, Bob. Zelfs als je dan met me had willen trouwen, zou Louise niet van je hebben kunnen scheiden. Ze was katholiek.’

‘Mijn God,' riep hij uit, 'dat weet ik!'

'Kwel jezelf dan niet zo.' Ze aarzelde en zei: 'Ik denk dat je wel van haar had kunnen scheiden.' Zou het enig verschil hebben gemaakt, zou er echte kameraadschap tussen hen hebben bestaan zonder dat het spook van de dood van Louise en Heller, het enige en droevige onderwerp waar ze over konden praten, tussen hen in stond? 'Ja, dat had je kunnen doen,' zei ze vermoeid. 'Maar ik zou het niet hebben kunnen doen,' zei hij, en zijn ogen werden donker, veranderden van blauw in een schrikaanjagend ondoorgrondelijk zwart. 'Juist omdat ik dat toch niet had kunnen doen... O, Susan, wat heeft het voor zin? Het is voorbij - voor altijd voorbij. Heller hield van mijn vrouw en vermoordde haar en nu zou ik vrij moeten zijn... Susan, ik zal me nooit vrij voelen!' Hij werd rustiger, huiverde en langzamerhand nam z'n gezicht weer de uitdrukking aan dat het altijd had als hij over z'n obsessie praatte. 'Iedereen vervolgt me,' zei hij. 'De politie is hier weer geweest. Heb je die hond niet gehoord? De hele straat moet het gezien hebben.’

‘Maar waarom, Bob?'

'Ik denk dat je vriend Chadwick ze me op het dak heeft gestuurd.' Er lag een hatelijke trek om de fijngetekende mond terwijl hij een blik op de witte rozen wierp. 'Ze wilden weten of ik Magdalene Heller vorig jaar augustus al kende.' Hij draaide zich om en staarde haar met die sombere ogen aan en toen ze die blik opving, was ze voor het eerst bang voor hem. 'Zij vervolgt me ook al,' zei hij met een doffe stem.

Susan zei hulpeloos: 'Ik begrijp het niet.'

'De hemel weet dat ik hoop dat je het nooit zult begrijpen. En dan is er nog die mrs. Dring van jou.' Hij haalde diep adem. 'Ik heb haar vanmorgen de bons gegeven. Het was erg genoeg om haar gepraat over Louise te moeten aanhoren, maar dat had ik nog kunnen verdragen.’

‘Wat is er gebeurd, Bob?'

'Ik betrapte haar terwijl ze in Louises toilettafel zat te snuffelen. Ik denk dat ze naar die brieven zocht. Ze moet er iets over in de krant hebben gelezen en hebben gedacht dat ze een kans kreeg om er stiekem een blik in te werpen. Er volgde een scène, ik zei dingen die ik niet had moeten zeggen en zij ook. Het spijt me, Susan. Alles schijnt bij mij verkeerd te moeten gaan.' Hij stak langzaam z'n hand naar haar uit alsof hij haar naar zich toe wilde trekken, ze stond op, verward en niet op haar gemak, en kwam naar hem toe om die uitgestrekte hand te grijpen, toen de telefoon op indringende wijze de stilte verstoorde. Hij liet met een snik z'n hoofd in z'n handen vallen. Susan nam de hoorn op en liet zich neervallen, toen ze Julians luchtige, keuvelende stem hoorde.

'Ik heb een koper voor het huis. Onze vriend Greg.' Hem van vroeger kennende voelde Susan dat hij even pauzeerde om haar de gelegenheid te geven hem te prijzen en geluk te wensen. Net als iemand die zich waagt aan een vreemde taal die hij niet goed kent, voelde ze dat ze iets moest zeggen om te bewijzen dat ze het wel kon. Het deed er niet toe wat ze zei. 'Waarom wil hij hier gaan wonen?'

'Dat vraag je je wel af,' zei Julian, 'na dat heerlijke koetshuis van hem. De kwestie is dat Dian het een beetje te bont heeft gemaakt en hij heeft het idee dat ze in Londen aan te veel verleidingen blootstaat. Dus ik zal hem maar sturen, hè?’

‘Ik hoop dat ik hem nog ken.'

Ze was zich ervan bewust dat Julian hier een scherp, sarcastisch antwoord op had gegeven, maar de woorden waren slechts woorden zonder betekenis, zonder enige kracht. Toen ze een geluid in de huiskamer hoorde, keek ze op en zag Bob in de deuropening staan. Z'n gezicht en z'n figuur waren in de schaduw, het was een donker silhouet, en terwijl hij daar zo stond maakte hij de indruk van een man die aan de rand van een afgrond staat. Ze bedekte het mondstuk met haar hand. 'Bob...'

Hij maakte een vreemd gebaar met een van die beschaduwde handen alsof hij iets wilde afwenden. Toen verdween hij uit het gezicht en ze hoorde de deur naar de tuin dichtslaan. 'Ben je er nog, Susan?'

'Ja, ik...' Hoe anders zou dit gesprek met Julian zijn geweest als ze van de gelegenheid gebruik had kunnen maken om hem te vertellen dat ze zou gaan trouwen! Op dat moment wist ze heel zeker dat ze nooit met Bob zou kunnen trouwen. 'Greg kan komen wanneer hij wil,' zei ze rustig, en daarna, met de beleefdheid van een verre zakenrelatie: 'Het was aardig van je om op te bellen. Dag!'

Ze zat lange tijd bij de telefoon en dacht eraan dat Bob en zij nu slechts door twee dunne muren en een afstand van drie meter gescheiden waren. Maar die barrières waren voor haar net zo moeilijk te doordringen als zijn gedachten, die hij voor haar afsloot. Ze huiverde enigszins omdat wanneer ze bijna gelukkig was als ze elkaar kusten of stil bij elkaar zaten, dit geluk dadelijk weer werd bedorven bij een vluchtige blik in dat gesloten brein.

-17-

Gebruik makend van zijn verhaaltje over het achtergelaten boek, bracht David de zaterdagmiddag door met bezoeken aan ieder hotel aan de kust van Zuid-Devon tussen Plymouth en Salcombe, en overal ving hij bot. In Plymouth zelf gaf hij het op. Hij telde twaalf hotels en pensions in de toeristengids en nadat hij er vier van had geprobeerd, gaf hij er de brui aan. De Norths zouden wel een huis hebben gehuurd of verder het land in hebben gelogeerd.

Zouden ze? Er was een grote kans dat ze in Noord-Devon waren geweest en dat ze daar in mei of juni waren geweest. En het was mogelijk dat Magdalene de waarheid had verteld. Dat Bernard Louise niet op een strand of in een restaurant aan zee had ontmoet, maar in feite in een keuken in de voorstad bij het theedrinken.

'Hebt u een prettige dag gehad?' vroeg mrs. Spiller, terwijl ze een bord met varkensvleespastei en sla voor hem neerkwakte. 'Het is jammer voor u dat het nog te vroeg in het jaar is om de boottocht naar Plymouth te maken. Maar ze varen niet voor mei. Mag ging altijd zo'n tochtje maken. Maar ik denk toch niet dat het iets voor u zou zijn, u bent zo'n nerveus iemand.'

Hij had zichzelf nooit voor een nerveus type gehouden. Misschien dat de dringende noodzakelijkheid en tegelijkertijd het vruchteloze van zijn speurtocht hem nogal hadden aangepakt. 'Is het zo'n bijzonder gevaarlijke tocht?' vroeg hij sarcastisch. 'Gewoonlijk zo safe als een huis, maar per slot van rekening hebben we dat geval met de Ocean Maid gehad, niet waar?' Er stond hem wel iets van bij en hij herinnerde zich vaag onplezierige koppen in de krant te hebben gezien en iets gelezen te hebben over een ramp die leek op het drama met de Darlwyne, maar met een gunstiger afloop. Hij wierp een blik op mrs. Spiller en begreep dat ze dolgraag wilde praten en hij had niemand anders om tegen te praten en niets anders te doen. 'Het was een plezierboot,' zei hij. 'Liep ze niet aan de grond ter hoogte van deze kust?' Mrs. Spiller pakte een kopje van een wandtafel en schonk uit Davids theepot een kopje thee in. 'Die boot nam mensen mee voor tochten van Torquay en Plymouth, en deed Bathcombe en Newton aan. Om zes uur werd ze terug verwacht. Later hoorden we over de radio dat ze vermist werd.' Een paar druppels thee vielen op haar gebobbelde lila boezem. Ze nam een papieren servetje uit een glas en boende over de vlek. 'Die vervloekte thee ook! Wat zei ik ook weer? O ja, nou, Mag verveelde zich een beetje en voelde zich eenzaam, wist niet hoe ze zich bezig moest houden, dus toen zei ik: Waarom ga je niet een boottocht maken? en dat deed ze toen. Ik maakte een lekker lunchpakket voor d'r klaar en ik bracht 'r zelf naar de boot. Ik dacht er geen moment aan dat ze zonder brandstof zouden kunnen raken en dat ze de hele nacht vast zouden komen te zitten.'

'Ze had alleen maar een lange broek en zo'n dun T-shirt aan. Je hebt een prachtig figuur, dus waarom zou je het niet laten zien? zei ik. Ze moet het trouwens wel allemachtig koud hebben gekregen op die boot. Nou, het werd zes uur en het werd zeven uur en ze was nog niet terug en toen hoorden we het over het nieuws. Ik was wel in alle staten, stond op het punt om Bernard een telegram te sturen. In zo'n geval weet je gewoon niet wat je doen moet, niet waar? Je weet niet of je ze misschien niet nodeloos ongerust maakt. Vooral omdat ik er bij Mag op aangedrongen had om te gaan, haar kaartje gekocht had en zo. Ik maakte mezelf wel verwijten.'

'Ging hij dan niet mee op die tocht?' David legde z'n mes en vork neer en keek op, plotseling ontmoedigd.

'Meegaan op die tocht? Hoe zou dat kunnen? Hij was in Londen.’

‘Maar ik dacht dat u zei...'

'U bent vanavond mijlen ver weg met uw gedachten, mr. Chadwick, echt waar. Dit gebeurde vorig jaar, vorig jaar juli. Mag kwam hier alleen naar toe. U bent in de war met andere jaren, toen Bernard wel met haar mee kwam. In ieder geval, zoals ik al zei, ik heb hem niet getelegrafeerd en het kwam allemaal in orde en die arme kleine Mag heeft het geen kwaad gedaan. Ze is tenminste de rest van de tijd dat ze hier was niet thuis gebleven. Ze was bevriend geraakt met mensen die ze op de boot had ontmoet, vertelde ze me, en ze ging iedere dag met hen uit. Ik was blij dat ik Bernard niet helemaal voor niets hier naar toe had gehaald, dat kan ik u wel vertellen. U wordt helemaal bleek, mr. Chadwick. U voelt zich toch wel goed, hoop ik?'

-

Magdalene had dus niet gelogen. Bernard had Louise ontmoet precies zoals zij het hem verteld had. Misschien was het ook waar dat ze North nog nooit had gezien vóór het gerechtelijk onderzoek, nooit met hem plannen had gesmeed om een moord te plegen, hem nooit een revolver had gegeven of met hem in De Man met het IJzeren Masker had gezeten. Was het ook niet mogelijk dat Sid en Charles ze daar nooit samen hadden gezien, maar een amusant verhaal hadden verzonnen om een half uur lang de tijd te verdrijven, terwijl ze de drank opdronken die hij betaald had? Zondagmorgen pakte hij z'n koffer en verliet het Zwitsers Chalet. Acht kilometer het land in stopte hij om benzine te tanken in een dorp dat Jillerton heette.

'Zal ik uw voorruit schoonmaken, mijnheer?'

'Graag, en wilt u de druk van de banden controleren als u toch bezig bent?'

'Kunt u vijf minuten wachten tot ik deze mijnheer geholpen heb?' David knikte en wandelde de dorpsstraat door. Op een dag, dacht hij, zou hij misschien terugkijken op dit weekend en om zichzelf lachen. Het had hem een rit van ruim driehonderd kilometer gekost en zeker tweehonderd vragen en daarbij ook nog twee verloren dagen, om te ontdekken dat Bernard Heller hier nooit geweest was.

In de straat was maar één winkel en hoewel het zondag was, stond de deur open. David liep zonder bepaald doel naar binnen, keek naar de gekleurde stickers voor auto's, de ondeugende beeldjes en de hertjes van houtsnijwerk, dezelfde die hij te koop had gezien in Wenen, in Lacock, in Edinburgh en op het trottoir bij de ondergrondse van Oxford Circus. Op een plank achter deze reeks in massa geproduceerde snuisterijen stonden mokken en kannetjes van aardewerk uit Devon, die met de hand waren beschilderd in creme en bruine kleuren en die niet onaardig waren. Hij kon niemand anders bedenken dan Susan Townsend om een cadeautje te geven en als hij voor haar een aandenken kocht dan zou ze het waarschijnlijk terugsturen. De witte rozen zouden op dit moment misschien wel op z'n stoep liggen te verwelken. Een deel van het aardewerk was voorzien van onbekende spreekwoorden en daar keek hij verder niet naar, maar de mokken die effen en mooi gevormd waren, waren allemaal van een naam voorzien, Peter, Jeremy, Anne, Susan... Natuurlijk moest er ook een voor Susan bij zijn. Wat was er met hem aan de hand, wat voor sentimentele dwaasheid had zich van hem meester gemaakt, dat hij overal waar hij keek, haar naam of haar gezicht moest zien?

Er stond aan het einde van de plank een effen mok die hij voor z'n moeder kon kopen om haar warme chocolademelk 's avonds uit te drinken. Hij pakte hem, draaide hem om en zag dat hij toch niet effen was. Net zoals bij de rest was er in sierlijk bruin schoonschrift een naam op geschreven.

Magdalene.

Zou Bernard hem hebben besteld voor Magdalene op een van hun vorige bezoeken en verzuimd hebben om hem op te halen? Hij zette hem nadenkend weer neer, toen een stem achter hem zei: 'Een heel ongewone naam, vindt u niet mijnheer?' David draaide zich om naar de richting vanwaar de stem met het zware Devonaccent was gekomen en zag een winkelbediende die misschien van z'n eigen leeftijd was. 'Ik heb vaak tegen m'n vrouw gezegd, die mok verkopen we nooit, niet met een naam als Magdalene.' En terwijl hij z'n stem verhief, riep hij naar iemand in de kamer achter de winkel: 'Ik zeg net tegen deze heer dat we die mok die mr. North heeft besteld nooit zullen verkopen.'

'Mr. North?'

'Ik herinner het me omdat de omstandigheden een beetje nou, vreemd waren,' zei de winkelbediende. 'Het was vorig jaar augustus, precies op het hoogtepunt van het vakantieseizoen. Maar goed, ik zal u er niet mee lastig vallen, mijnheer. Die mijnheer zal er wel niet meer om komen, dus als u er in geïnteresseerd bent... Maar nee, niet met de naam Magdalene erop.’

‘Ik neem hem,' zei David verbijsterd.

'Dat vind ik nog eens aardig van u, mijnheer. Dat is tien en een halve shilling, alstublieft.'

'U zei dat de omstandigheden nogal vreemd waren.' Met het pakpapier in z'n hand pauzeerde de jongeman even. 'Als ie toch van u wordt, dan geloof ik wel dat u er recht op hebt het te weten. Die mijnheer logeerde in de King's Arms. Dat is de herberg aan de overkant van het dorpsplein en mijn oom beheert hem. Mr. North bestelde de mok voor z'n vrouw, zei hij, maar toen hij hem maar niet kwam halen sprak ik er met mijn oom over. Het is mrs. Louise North, zei hij, niet Magdalene. Vreemde zaak, dachten wij. Het lijkt erop dat het voor een vriendinnetje is bestemd en dat die mijnheer niet helemaal eerlijk is.'

'Dus u wilde hem niet in moeilijkheden brengen door die mok naar het hotel te brengen?'

'Het zou zeer pijnlijk geweest zijn, mijnheer, aangezien die dame, z'n echte vrouw bedoel ik, de dag nadat ze aankwamen werd getroffen door een van die oude virusziekten. Het zou haar geen goed hebben gedaan als ze gehoord had dat haar man het aanlegde met een ander.’

‘Is de King's Arms dat café aan het dorpsplein dat er zo aardig uitziet?'

'Ja mijnheer, dat is het.'

North had een voorliefde voor leuke kleine cafeetjes... 'Het kwam nogal ongelukkig voor hen uit dat mrs. North zo ziek was,' zei David terloops en terwijl hij sprak, herinnerde hij zich wat Magdalene Heller had gezegd. Toen Bernard haar ontmoette, was ze ziek geweest... Zouden ze elkaar dan na deze vakantie hebben ontmoet? 'Het zal hun verblijf hier wel hebben bedorven.'

'Mr. North liet zich er niet door uit het veld slaan, mijnheer.' De winkelbediende haalde z'n schouders op, misschien vanwege de laagheid van het mensdom in het algemeen of wellicht van de mensen uit Londen in het bijzonder. 'Ging zonder z'n vrouw met die boottocht mee. Met de Ocean Maid, u zult er wel over gelezen hebben in de Londense kranten. Hij vertelde me het verhaal toen hij hier kwam om die mok te bestellen, hoe ze uren hadden rondgedreven, zonder dat ze wisten hoe dicht ze bij de rotsen waren. U en ik zouden door zoiets geen zin meer hebben in onze vakantie niet waar mijnheer? Maar die mr. North vertrok geen spier. Ik zei toen tegen mijn vrouw, je kunt wel zien dat er heel wat voor nodig is om die van z'n stuk te brengen.'

-

Susan vond het bijna jammer dat het einde van Bedorven Vlees in zicht kwam. In zeker opzicht had het haar gedachten afgeleid van de tragedie naast haar en van Bob. Nu zouden haar problemen, die tijdens het typen slechts in haar onderbewustzijn aanwezig waren, aan de oppervlakte komen en haar bezig houden in de uren die door het beëindigen van haar typewerk vrij zouden komen. Bladzijde vierhonderd en twee. Het hele geval zou vierhonderd en tien bladzijden worden. Het handschrift van Jane Willingale was de laatste vijftig bladzijden slechter geworden en zelfs voor Susan, die eraan gewend was, waren sommige woorden bijna niet te ontcijferen. Ze probeerde iets te ontcijferen dat er uitzag als een onduidelijk stenoteken, toen Doris op de achterdeur bonsde en met Richard naar binnen wandelde.

'Je vindt het toch niet erg als ik hem een poosje bij jou laat, lieve kind? Alleen maar even terwijl we bij de O'Donnells zijn om een drankje te drinken. Bob was ook uitgenodigd, maar hij gaat tegenwoordig nergens naar toe. Als je het mij vraagt, lijdt hij aan vervolgingswaanzin. Maar jij zult ongetwijfeld beter weten wat er in z'n hoofd omgaat dan wij allemaal. De politie was hier van de week urenlang. Heb je ze gezien?’

‘Bob heeft het me verteld.'

'En ik heb hem horen schreeuwen tegen mrs. Dring, toen ik gisteren langs kwam. Hij verkeert in een nare, nerveuze toestand. Op de afdeling voor zenuwpatiënten heb ik ze vaak gezien. Ik neem aan dat je het zelf het beste weet, maar als ik jou was dan zou ik er niets voor voelen om alleen te zijn met hem. Ik zie dat je witte rozen hebt. Die zullen in deze temperatuur wel gauw verwelken. In tegenstelling met mij. Ik zou hier de hele dag wel willen blijven, maar ik zie dat je verder wilt gaan. Het is jammer dat het altijd zo beestachtig koud is bij de O'Donnells.' Het teken was 'moord'. Susan typte het met een vaag gevoel van een onverklaarbare angst. Ze hoorde Richard naar boven gaan en ze hoorde dat ze de autootjes op de overloop lieten rijden. Nog zeven bladzijden. Om de laatste, bijna in koortsachtige haast geschreven bladzijden van de roman van miss Willingale te ontcijferen, moest Susan zich volledig concentreren. De kinderen waren nu met hun speelgoed naar de trap verhuisd. Ze moest maar wat door de vingers zien en ze pas verbieden als ze werkelijk onverdraaglijk werden. Boem, boem, pats, rrrr... Dat was de laatste tank, die zo hard viel, dat hij een nieuwe deuk in het parket in de hal maakte.

'Jullie maken een verschrikkelijke herrie,' riep ze. 'Kunnen jullie niet een poosje naar buiten gaan?’

‘Het regent buiten,' klonk Pauls stem verontwaardigd. 'Jullie weten dat jullie in ieder geval niet op de trap mogen spelen.'

Ze worstelde zich door een lange zin heen en draaide het blad om. Het handschrift werd plotseling beter.

Lieveling,

Je bent dag en nacht in mijn gedachten. Ik weet waarachtig niet waar mijn dromen eindigen en...

Dit sloeg helemaal nergens op. Maar het was ook niet het handschrift van Jane Willingale. Het liep veel schuiner, de hoofdletters waren groter en de inkt was anders.

Susan fronste haar voorhoofd, nam een sigaret en inhaleerde diep. Toen ze de blaadjes in het licht hield, zag ze de liefdesbrieven van Bernard Heller.

-18-

Mogen we de autoracebaan mee naar buiten nemen?' vroeg Paul, en voegde er braaf aan toe: 'Het is opgehouden met regenen, maar het gras is nat en ik vond dat we het eerst aan u moesten vragen.' Susan hoorde hem nauwelijks. 'Wat is er, schat?’

‘Mogen we de autoracebaan mee naar buiten nemen?’

‘Er is buiten geen elektriciteit en het is te koud om de deur open te laten.'

Paul stak z'n onderlip naar voren. 'Het is niet eerlijk. We mogen niet op de trap spelen en we mogen hier niet spelen omdat u aan het werk bent. Uw papieren zijn weer helemaal door elkaar geraakt en u hebt er as op gemorst. Als ik ze overhoop haal, wordt u boos.'

Dus ze had die brieven nooit verbrand. Misschien had ze diep in haar hart altijd wel geweten dat ze het niet gedaan had, maar ze wist ook dat ze ze beslist niet tussen het grootste deel van het manuscript en de voorlaatste bladzijde had gestopt. Wat voor reden zou Doris kunnen hebben om zoiets te doen, Doris of mrs. Dring? 'Paul, je hebt toch niet weer aan mijn papieren gezeten, is het wel?'

'Nee, dat heb ik niet gedaan!’

‘Weet je het heel zeker?'

'Ik heb ze niet aangeraakt,' stoof de kleine jongen op. 'Ik zweer dat ik het niet gedaan heb. Op m'n woord. Ik heb niet meer aan uw bureau gezeten sinds de dag voordat u ziek werd, de dag waarop u naar het onderzoek over mrs. North moest.' Door zijn heilige verontwaardiging werd zijn gezicht rood en dreigden de tranen. 'U hebt gezegd dat ik mijn horloge niet mocht dragen als ik er nog eens aan zou komen en ik ben er niet aan geweest.’

‘Je hoeft er niet zo'n drukte over te maken. Ik geloof je wel.’

‘Behalve één keer,' zei hij uitdagend, 'de eerste dag dat u ziek was. Ik wilde u helpen. Uw papieren lagen allemaal door elkaar en u had er een paar op die lage tafel laten liggen dus die heb ik bij de andere neergelegd, allemaal netjes bij elkaar. Ik dacht dat ik u er een plezier mee zou doen!'

David was in de wolken. Hij had gelijk gehad, hij had z'n tijd niet verknoeid. Het was nu boven alle twijfel verheven dat Robert North en Magdalene Heller elkaar sinds de vorige zomer hadden gekend.

Hij was in de wolken, maar er waren nog veel dingen die hij niet begreep. Hij had aldoor aangenomen dat hun ontmoeting, hun kennismaking, misschien zelfs hun liefde voor elkaar, was voortgekomen uit de verhouding tussen hun huwelijkspartners. Nu leek het erop dat deze twee, de weduwe en de weduwnaar, elkaar het eerst hadden ontmoet. North was alleen met de boottocht meegegaan en toen het erop leek dat ze de hele nacht op zee zouden blijven, had hij toenadering gezocht tot Magdalene die zeer waarschijnlijk de enige andere passagier was op die vakantietocht. David kon zich haar voorstellen, misschien een beetje bang, maar toch wel te koop lopend met haar lichaam in de lange broek en het dunne T-shirt en hij kon zich North voorstellen zoals die haar zou troosten en haar zijn jas zou lenen. Maar Bernard was in Londen geweest en Louise ziek in bed. Was het aan te nemen dat North en Magdalene toen ze weer thuis waren hun vieren hadden samengebracht? Nauwelijks, dacht David. North had dat stukje aardewerk voor haar besteld en had haar gedurende de rest van de vakantie vast en zeker iedere dag ontmoet. Mrs. Spiller had hem verteld dat ze 'bevriend was geraakt' met iemand die ze op de boot had ontmoet. Tegen het einde van hun vakantie, daar was David zeker van, waren ze al verliefd op elkaar. North zou Magdalene nooit aan z'n vrouw hebben voorgesteld en zij North niet aan haar man.

Hoe hadden ze het dan aangelegd dat de anderen elkaar zouden ontmoeten?

David bracht de maandagmorgen door in antiekwinkeltjes in Knightsbridge op jacht naar Chippendale meubilair om het decor van Mansfield Park aan te kleden. Hij had succes en om halfeen stak hij de straat over naar de ingang van de ondergrondse op de hoek van Hans Crescent.

Op dat moment kwam er een jonge vrouw uit Harrods wier gezicht hem bekend voorkwam en die onverbiddelijk op hem af kwam. Hij herkende haar met een misselijk makende schok. Het was ironisch dat hij de tweede mrs. Townsend moest ontmoeten als hij meer dan iets ter wereld de eerste wenste te zien. De belachelijke samenloop van omstandigheden deed hem glimlachen en zij hield die glimlach voor een enthousiaste begroeting. Hevig snuivend smakte ze een enorme gekleurde papieren tas tussen hen in op het trottoir. 'U hebt dat huis dus niet gekocht?' zei ze met de haar eigen luidruchtige openhartigheid die hem zo tegenstond. 'Wist u dat Greg het wilde hebben? Hij wil er alleen niet meer voor opdokken dan achtduizend en de hemel weet dat we aan de grond zitten. Er gaat iedere maand een massa geld naar die vrouw in Matchdown Park en wat er overblijft gaat op aan eten.' Ze haalde luidruchtig adem. 'Het is niet te geloven wat ik net voor een kreeft moest betalen.'

David keek haar omzichtig aan. Ze zag er vanmorgen jonger uit dan ooit en was bijzonder vreemd gekleed. Het kledingstuk uit één stuk dat ze aan had - was het een jurk? een mantel? - was gemaakt van dikke havermoutkleurige stof, met hier en daar strepen grijs en franje aan de zoom en aan de onderkant van de mouwen. Ze zag eruit als een sqauw, de jeugdige zondares van de stam.

'Mijn man is gek op eten,' zei ze. 'Hier, u kunt dit eigenlijk wel voor me dragen. Het weegt wel een ton.'

In werkelijkheid moest het dicht bij de vijf en twintig kilo hebben gewogen. Toen David de tas oppakte, gleed het papier van een uitstekend pak af en een grote rode schaar kwam ineens te voorschijn. Elizabeth Townsend liep met grote stappen naar de rand van het trottoir. 'Zal ik een taxi voor u roepen?'

'U houdt me voor de gek. Ik ga met de bus.' Ze keek hem woedend aan. 'Weet u waar mijn lunch uit bestaat? Yoghurt. Zo ver is het met mij gekomen. En ik ben dol op eten, ik ben er gewoon dol op.' Ze zuchtte en zei knorrig: 'Kom schiet op, voordat het licht op rood springt.' Hij pakte de tas op en volgde haar.

'Ik had gedacht te gaan lunchen bij Dian,' zei ze gemelijk. Hij vroeg bijna wie Dian was, maar herinnerde zich toen het koetshuis en het vlammende bamboescherm. 'Waarom doet u het dan niet? Het is hier vlakbij.’

‘Wel, ik doe het liever niet. Over het algemeen doe ik niet zo moeilijk over dit soort dingen. Julian zegt dat ik me altijd zonder nadenken overal in stort. Nee, de kwestie is dat Dian een vriendje heeft. Eigenlijk niets voor Dian, vindt u wel?' Daar stemde David van harte mee in.

'Ik zou gedacht hebben dat Dian een toonbeeld van preutsheid was. Een beetje koel, denk ik. Maar toen belde Minta vanmorgen op en toen ik zei dat ik bij Dian aan zou lopen, zei ze, dat ik dat beter niet kon doen omdat haar vriendje er weer was.' Terwijl hij de rode schaar terugduwde, zei David dat hij begreep wat ze bedoelde. 'Ik wil ze niet overvallen, begrijpt u. In 's hemelsnaam, zeg niets tegen Dian. Ik weet dat ze met u bevriend is. Leven en laten leven, zo is het per slot van rekening. Dian heeft niets tegen Minta gezegd dat zou ze toch niet doen, is het wel?’

‘Dat denk ik ook niet.'

'Maar aangezien Minta tegenover haar woont, kan ze moeilijk verwachten dat het niet uit komt. Minta vertelde me dat de auto van die vent er wel zes keer heeft gestaan in de afgelopen veertien dagen en dat ze hem naar binnen heeft zien sluipen nadat Greg naar z'n atelier was gegaan. Ze heeft Greg natuurlijk wel een wenk gegeven en daarom wil hij Dian daar weg hebben zodat ze geen kwaad meer kan.'

Iedere stap bracht hem verder van het station van de ondergrondse. Terwijl Elizabeth Townsend meedogenloos doorliep langs diverse bushalten, liep hij naar een excuus te zoeken om de boodschappen neer te zetten en er vandoor te gaan. En nu zette hij ze neer, maar niet omdat hij wilde ontsnappen. 'Is dat het enige waar Minta haar verdachtmakingen op baseert?' vroeg hij, en probeerde z'n stem niet te laten klinken alsof hij buiten adem was. 'Het zien van een auto voor Dians deur?’

‘Ze zag die man naar binnen gaan,' zei Elizabeth Townsend op scherpe toon. 'Maar mrs. Townsend...'

'Ach, noem me toch Elizabeth. Je maakt dat ik me zesennegentig voel.'

'Maar, Elizabeth...' Het was een opluchting. Die andere naam riep een heel ander gezicht en een andere stem bij hem op. 'Hij kan wel een vertegenwoordiger zijn, een opzichter of een binnenhuisarchitect, van alles.'

'O ja? Laat ik je dan vertellen dat hij een aantrekkelijke vent van dertig is en Dian is een appetijtelijk vrouwtje. Je weet verdomd goed dat Dian en Greg het al twee jaar lang niet zo goed meer met elkaar kunnen vinden en Dian trekt er altijd in haar eentje op uit. Je kunt van mij aannemen dat ze helemaal weg is van die vent. Je bent nog een groentje David, dat is de moeilijkheid met jou. Maar Minta is dat niet en ik ben het niet en als we horen dat er een kerel om een vrouw heen sluipt als haar ouwe de deur uit is, dan weten we wat we ervan moeten denken.’

‘Die trouwe Dian? Die koele Dian?'

'Je staat aan haar kant, hè? Ze is dus niet trouw, ze is niet koel. Dit bewijst het wel.'

Op dit moment viel de bodem uit de tas. Hij keek naar de aubergines, de citroenen en de blikjes leverpastei die in de goot rolden en zei opgewekt: 'Elizabeth, ik ben ontzettend blij dat ik je tegenkwam. Vertel me eens, als je mocht kiezen, wat zou je dan het prettigste restaurant vinden om te gaan lunchen? Waar zou je het liefst naar toe gaan?'

'De Ecu de France,' zei ze prompt, stopte twee citroenen in de zak van haar Indiaanse jurk en keek hem verwachtingsvol aan. 'Ik kan de gedachte dat jij yoghurt moet eten niet verdragen,' zei hij. 'Ik heb het altijd verfoeid.' Hij riep een taxi aan, opende de deur en wierp groenten en fruit en blikjes op de zitting. 'Jermyn Street,' zei hij tegen de chauffeur. 'De Ecu de France.'

-

Toen hij bij de deur kwam, hoorde hij binnen in het kantoor een stoel verplaatsen en over de grond schuiven en toen hij binnenkwam, zat de vrouw die op hem wachtte een meter of twee van zijn bureau vandaan met een grimmig onschuldige uitdrukking op haar gezicht. Ulph was er zeker van dat ze de papieren die open en bloot op z'n vloeiblok lagen had bekeken. Het was een concept voor het programma van het politiesportfeest en Ulph lachte in zichzelf.

'Goedemorgen,' zei hij. 'U wilde me spreken?’

‘Het kan me niets schelen met wie ik spreek,' zei de vrouw, 'zo lang het maar een hoge piet is, iemand die van wanten weet.' Ze duwde tegen haar kroezige rode haar met een in een gebreide handschoen gestoken hand en ze keek hem met kribbige teleurstelling aan alsof ze had verwacht iemand te zien die groot, strijdlustig en autoritair was. 'U kunt ermee door,' zei ze. 'Ik denk dat u wel geïnteresseerd bent in een vent die North heet.’

‘Mag ik uw naam, mevrouw?'

'Als u het niet verder vertelt. Mrs. Dring. Mrs. Leonard Dring. M'n voornaam is Iris.' Ze deed haar handschoenen uit en legde ze op het bureau naast haar handtas. 'Ik werk voor die North, houd het huis schoon en zo, tenminste dat deed ik tot hij me zaterdag de bons gaf. Wat ik u wilde vertellen, was dat ik ook in het huis daarnaast werk en dat ik daar werkte op de morgen dat mrs. North van kant werd gemaakt.'

Ulph knikte gereserveerd. Het was niet de eerste keer dat hij te doen had met de kwaadaardigheid van iemand die ontslagen was. 'Gaat u alstublieft verder.'

'Er waren drie kerels die beneden bij die tuinen bezig waren de weg op te graven. Mrs. North gaf ze regelmatig thee. Nou, het was ongeveer half tien, ik was in de keuken van mrs. Townsend en hoorde dat gebons op de achterdeur bij de buren. Nou, ik dacht er verder niet aan en ik deed m'n ramen, dat was in de zitkamer, toen ik die vent het tuinpad zag aflopen, een grote vent in een duffelse jas. Mrs. Townsend en ik dachten dat het een van die werklui was. Hij gaat het hek uit en de straat op.’

‘Misschien om z'n thee te gaan halen in een café?’

‘Dat dachten wij toen ook. Ik denk dat hij wilde dat we dat dachten. De kwestie is dat er nooit meer dan drie mannen aan die weg hebben gewerkt. Ik zal u zeggen hoe ik dat weet. Ik zei tegen mijn man: 'Hoeveel kerels werkten er aan de weg bij de begraafplaats?' En hij zei: 'Drie. Nooit meer dan drie.' En hij heeft het nooit mis, m'n man, er is niets dat die man niet weet. Ik zei: 'Jij bent bevriend met die ouwe man dat was de voorman, vraag het hem.' En dat heeft ie gedaan. Drie kerels waren er aldoor, de ouwe man, een man en een jongen. En daar komt nog bij, dat toen ik dat gebons op de deur hoorde, die hond niet heeft geblaft. Hij lag in de voortuin op de loer en kon die deur heel goed zien. Zoals m'n man altijd al zegt, hebben die dieren meer verstand dan wij. Zij houden geen rekening met duffelse jassen en mensen die zichzelf voordoen als werklui.'

'U hebt er lang mee gewacht voordat u bij me kwam, mrs. Dring,' zei Ulph rustig. 'Is het mogelijk dat u nu alleen maar bent gekomen omdat u een wrok hebt tegen mr. North?’

‘Als u me niet gelooft, moet u het mrs. Townsend vragen. Zij weet het. Zij heeft me op het idee gebracht.'

-

Waarschijnlijk dacht ze dat haar vertrek voor hem het teken zou zijn om onmiddellijk het politieapparaat in beweging te brengen. Ulph zat heel stil alles te overdenken. Zijn eigen constructie van de moordscène, die hij praktisch voor zich zag, was helemaal veranderd. North had het uiteindelijk op een heel eenvoudige manier gedaan. Ulph zag in dat er nauwelijks enige opzet aan te pas was gekomen en North, die in een opwelling had gehandeld, had alleen maar achteraf z'n sporen uitgewist.

Hij was die morgen thuis gebleven, niet om een gefingeerde zelfmoord in elkaar te zetten, maar om het uit te praten met Heller. Hij zou dit aan Louise verteld hebben en Heller door haar hebben laten waarschuwen. Ulph raakte z'n voorhoofd aan en voelde de spier boven z'n oog die uitpuilde als hij nerveus was. Had hij niet precies hetzelfde gedaan, en zich opgesteld tegenover z'n eigen vrouw en de man waar ze van hield? Had hij ook niet geprobeerd de dingen verstandig en rustig met ze te bespreken? Zijn vrouw had zich in de slaapkamer opgesloten en zich in een vloed van tranen op het bed geworpen.

Het was heel goed mogelijk dat het ook zo was gegaan met Louise North en dat de twee mannen samen naar haar toe waren gegaan.

Maar eerst had Heller z'n regenjas en z'n zware aktentas op de keukentafel gegooid en had hij de revolver in z'n jaszak gehouden. Ulph wist heel goed dat als een man, zelfs een vreedzame, zachtaardige man, een revolver in z'n bezit heeft, hij het zal gebruiken als hij onder druk staat. Louise had Heller het idee gegeven, misschien ten onrechte, misschien terecht, dat haar man gewelddadig was en tiranniek. Wel wetende wat voor soort scène hem te wachten stond, zou Heller z'n revolver hebben meegenomen. Natuurlijk alleen maar als een dreigement, alleen maar om z'n woorden kracht bij te zetten.

En North? Misschien was Heller later gekomen dan hij verwachtte en stond de echtgenoot, het wachten moe, klaar om naar z'n werk te gaan met jas en handschoenen aan. Zo waren ze samen de slaapkamer binnengekomen. Hadden ze gevochten en was de revolver afgegaan? Ulph dacht van wel. Tijdens de worsteling was Louise per ongeluk door Heller neergeschoten en toen hij in z'n afschuw over wat hij gedaan had, over haar heen boog, naast haar op het bed viel, had North de revolver gepakt en op hem geschoten zoals hij daar lag. Hij had het gepakt met een hand die, misschien niet met de bedoeling om te moorden, al beschermd werd door een stevige handschoen. Toen, later, had hij instinctmatig uit zelfbehoud Hellers hand voor de tweede keer de revolver laten vasthouden - uit vrees dat de handschoen de vingerafdrukken die er eerder op zaten had weggeveegd - en, wat afschuwelijk was, een derde schot afgevuurd. Het had geregend. Een duffelse jas met capuchon op, even stilstaan om op de achterdeur te kloppen zoals de werklui altijd deden, dan het weloverwogen langzame slenteren, terwijl z'n hart bonsde en z'n bloed raasde, naar het hek, de straat, de wijde niets vermoedende wereld buiten.

Met een goede verdediger, dacht Ulph, zou North misschien niet zo lang gestraft worden. Hij was op een ondraaglijke manier getergd. Z'n vrouw had afspraakjes gemaakt in zijn huis en gemene dingen over hem aan haar minnaar geschreven. En plotseling herinnerde Ulph zich dat North had gesproken over zijn buurvrouw die zo aardig voor hem was alsof ze voor hem meer betekende dan alleen maar iemand die goede daden verricht. Ze was gescheiden, herinnerde hij zich. Zou er een kans zijn dat ze op North zou wachten?

Ulph stond op en verwenste zichzelf, dat hij zo'n sentimentele dwaas was. Op hem had ook geen vrouw gewacht, toen hij tenslotte vrij man was geworden. Hij wierp een blik op z'n horloge. North zou nog op z'n werk zijn en over een uur of drie thuis. Terwijl hij alles wat hij moest doen en zeggen voorbereidde, dacht hij lichtelijk geamuseerd aan David Chadwick en diens theorieën, voortgekomen uit een vruchtbare fantasie. Wat kon je anders verwachten van een decorontwerper? Maar toch had Ulph ook een dag of twee geloofd in de mogelijkheid van een samenzwering, van een komplot. Hij voelde zich een beetje beschaamd.

-19-

Hij keek nog eens naar de foto van de Norths die in hun vakantie was genomen en dit keer was de achtergrond van hun lachende gezichten hem bekend. Het uithangbord van de herberg was te verweerd om de naam te kunnen lezen, maar hij herkende de vakwerkgevel van de King's Arms en het witte hek dat het grasveld van het dorpsplein van Jillerton omgaf.

David had dit kranteknipsel opgeborgen met andere deprimerende en enigszins akelige souvenirs van Bernard Heller. Hier waren de getuigenissen van het feit dat hij kortstondig en bescheiden in het centrum der algemene belangstelling had gestaan, en hier de aankondiging van zijn huwelijk met het meisje dat haar ziekelijke vader langs de kust van Bathcombe had gereden. De drukletters waren verbleekt, maar Bernards handschrift helemaal niet, de cijfers van zijn trouwdatum waren scherp en blauw met het voor het vasteland van Europa zo kenmerkende streepje door de verticale streep van de zeven.

Hij keek een ogenblik peinzend naar dit alles en ging toen naar de telefoon. Adjudant Ulph was weg en niemand kon hem vertellen wanneer hij terug zou komen. David aarzelde, onderdrukte een gevoel van belemmering en de vrees afgewezen te worden en draaide nog een nummer. Het kind nam de telefoon aan. 'Mag ik je moeder even spreken?'

Zo te horen leek het een aardige, verstandige jongen, ouder dan de indruk die David had gekregen van een blond hoofd dat hij eens op een kussen had zien liggen. 'Wie kan ik zeggen?’

‘David Chadwick.'

'Uw bloemen staan in een vaas.' Hij zou nooit weten hoeveel vreugde hij had veroorzaakt door deze simpele opmerking. 'Wacht u even, dan zal ik haar roepen.' David zou de hele nacht hebben willen wachten. 'Hartelijk dank voor de bloemen,' zei ze. 'Ik was van plan u een briefje te schrijven, maar - nou ja, het was helemaal niet zo gemakkelijk.'

Het was zijn bedoeling geweest om haar vriendelijk, tactvol en handig te benaderen. Maar het geluid van haar stem deed hem bruusk zeggen: 'Ik moet u vanavond zien. Kan ik nu komen?’

‘Maar waarom?'

'Ik moet u zien. O, ik weet dat u me niet kunt uitstaan, ik zeg het u eerlijk, ik wil met u over North praten. Leg de hoorn nu niet neer. Ik zou toch komen.'

'U bent een buitengewoon mens, niet waar?' In haar stem klonk geen lach door. 'Ik zal deze keer niet bang zijn,' zei ze, en daarna: 'Misschien zou het de lucht zuiveren.’

-

Paul viel die avond vlug in slaap en Susan vroeg zich af of het was omdat het huis nu zo goed als zeker verkocht was. Er was nog daglicht en de avond was zacht en lenteachtig, ze had geen jas nodig om naar het huis ernaast te gaan.

De ramen van Braeside waren allemaal stevig gesloten. Een geheimzinnig gesloten huis, dacht ze. Had iemand niet eens de dood vergeleken met een geheimzinnig huis? En ze dwong zich niet naar boven te kijken, terwijl ze naar de achterdeur liep. Bob was zo vrij geweest haar huis binnen te komen zonder kloppen en ze voelde, ofschoon ze er tot dusverre nog geen gebruik van had gemaakt, dat ze omgekeerd hetzelfde mocht doen. Dit was de eerste keer dat ze op Braeside kwam sinds die woensdagmorgen. De deur gaf mee toen ze ertegen duwde en de lege keuken gaapte haar aan. Zag het er zo kaal uit omdat Hellers jas en aktentas niet meer op de tafel stonden? 'Bob?'

Zo had ze ook de naam van zijn gestorven vrouw geroepen en was toen, omdat ze geen antwoord kreeg, naar boven gegaan. Stel je eens voor dat de geschiedenis zich herhaalde? De nis waar de Madonna had gestaan was nu leeg, een holle opening in de muur. 'Bob?'

De huiskamer was bedompt, maar schoon en zo netjes dat het leek alsof er gedurende een lange tijd niemand in had gewoond. Een seconde lang zag ze hem niet, zo stil zat hij in de stoel waar ook zij in had gezeten, toen ze met de adjudant van politie sprak. Een streep zonlicht viel als een zwevende gouden band over de lengte van z'n lichaam, dwars over z'n ogen, maar hij staarde er niet verblind, als een blinde doorheen.

Ze ging naar hem toe, knielde bij hem neer en pakte z'n handen. De aanraking van z'n huid was nu voor haar niet opwindender dan dat ze Pauls huid aanraakte, en ze voelde slechts voor hem wat ze soms voor Paul voelde, medelijden, tederheid en voor alles het gevoel dat ze niet in staat was hem te begrijpen. Maar ze hield van Paul. Was ze Bob ooit zo na geweest dat ze van hem had kunnen houden?

'Susan, het is afgelopen met me,' zei hij. 'De politie kwam vandaag bij me op m'n werk, maar dat doet er niet toe. Dat doet er nu niets meer toe. Ik was gek, ik denk dat er een slechte invloed op me werd uitgeoefend. Ik wil niemand anders de schuld geven. Als ik ertoe gebracht werd - wel, ik was een volwassen mens en ik wil niemand anders de schuld geven.' Hij hield haar handen steviger vast. 'Ik ben blij,' zei hij, 'dat ze hiervoor niemand anders kunnen grijpen. Ze kunnen er niet achter komen. Je begrijpt niet wat ik bedoel, is het wel?' Ze schudde het hoofd.

'Dat is maar goed ook. Ik wil niet dat je het weet. Zeg eens, heb je ooit wel eens gedacht dat ik, dat ik je kwaad zou willen doen?' Ze keek hem sprakeloos aan.

'Iemand opperde de mogelijkheid,' zei hij schor, 'en ik - een tijdje heb ik... Het was maar een dag of twee, Susan. Ik wist niet wat jij wist en wat je gezien had. Ik hou echt van je. Ik hou van je, Susan.'

'Dat weet ik,' zei ze. 'Dat weet ik.'

'En Louise hield van Heller, is het niet zo? Jij weet het. Iedereen weet het.' Hij hijgde en naar voren leunend, zodat de straal licht trilde en over z'n schouder viel, zei hij fel: 'Wat ik deed, deed ik uit jaloezie. Ik kon het niet verdragen... Zij gaven er aanleiding toe, ja toch, Susan? En misschien krijg ik geen lange straf en dan kom ik terug bij jou.' Hij nam haar gezicht in zijn handen. 'Weet je wat ik je tracht te vertellen?'

'Ik geloof het wel,' stamelde ze en ze bleef waar ze was, op haar knieën, omdat ze bang was dat ze zou vallen als ze opstond. Ze was hier gekomen om hem te vertellen dat ze de brieven van zijn vrouw nog had, dat ze ze nooit verbrand had. Zijn handen betastten haar huid. Hij had op haar de indruk gemaakt blind te zijn, maar nu leek hij wel iemand die doof was, die alleen de spraak kan waarnemen door de subtiele en geringe bewegingen van de lippen van de spreker te voelen.

Misschien was hij echt doof geworden, want hij gaf er geen blijk van dat hij hoorde dat de hond begon te blaffen, eerst zachtjes en daarna woedend, toen de deur van de auto dichtsloeg.

-

'U hebt gehuild,' zei David.

'Ja, ik wist niet dat het aan me te zien was.'

De sporen van tranen ontsierden haar niet, waren alleen het bewijs van een ondraaglijke kwetsbaarheid. De gezwollen oogleden deden haar er erg jong uit zien, alsof ze een bijzondere behandeling bij de schoonheidsspecialiste had ondergaan. 'Ik was erg lomp aan de telefoon,' zei hij. 'Ik doe altijd zo lomp tegen u.’

‘Het doet er niet toe,' zei ze onverschillig. 'Op het ogenblik heb ik het gevoel dat niets er veel toe doet. U kwam om met me te praten over - over iemand die we allebei kennen. Ik denk dat u te laat bent. Ik - ik denk niet dat hij hier terugkomt.’

‘Bedoelt u dat hij gearresteerd is?'

'Dat wilde u toch, niet waar?' zei ze scherp. Hij kon niet zeggen of hij persoonlijke haat in haar ogen las of wanhoop over de wereld waarin ze leefde. Ze draaide haar hoofd af en ging zitten alsof ze niet meer kon, alsof haar benen haar niet langer konden dragen. 'O, ik zal het niet goedpraten,' zei ze. 'Het ging allemaal te vlug, ik kan het nog niet helemaal beseffen.' Ze streek het blonde haar terug dat over haar voorhoofd was gevallen. 'Maar weet u wat jaloezie is? Hebt u het ooit geweten? ja?'

David gaf daar geen antwoord op. 'Heeft hij u dat verteld?' vroeg hij. 'Dat hij het uit jaloezie heeft gedaan?'

'Natuurlijk.' Haar stem klonk hard en broos. 'Hij was over z'n zenuwen heen. Hij deed het in een opwelling, hij was niet toerekeningsvatbaar.'

'Je hebt het helemaal mis, Susan.' Ze liet toe dat hij haar tutoyeerde. Uit onverschilligheid, dacht hij bitter. 'Ik wil je iets vertellen. Misschien schenkt het je een beetje troost. Ik zeg niet dat het je gevoelens voor North zou kunnen veranderen, hoewel...' Hij zuchtte snel. 'Maar misschien zou je wat gunstiger over mij gaan denken. Mag ik het je vertellen?'

'Zoals je wilt. Ik heb niets anders te doen. Het zal de tijd verdrijven.'

Hij had dit verhaal van hem erg graag willen vertellen en hij zou het aan Ulph verteld hebben als de adjudant niet bezig was geweest met iets anders. Het was een vreselijk verhaal en toen de waarheid in de loop van de dag langzamerhand tot hem was doorgedrongen, was hij erdoor geschokt en voelde een soort afschuw. In zekere zin was het alsof hij het had verzonnen, zoals een schrijver griezelverhalen verzint en dan verontrust wordt door de ziekelijke vruchtbaarheid van zijn eigen geest. Maar David wist dat dit verhaal waar was en dat je er daarom niet aan kon ontkomen. Omdat het waar was en omdat het het hele aspect van Norths gedrag en Norths motieven veranderde, moest het verteld worden. Maar deze vrouw was niet de juiste toehoorster, hoewel ze voor hem in ieder ander opzicht de juiste was. Hij voelde voor haar reeds de tederheid die iemand wrede ontgoocheling wil besparen, maar het was ook bij hem opgekomen dat ze erover zou kunnen denken om op North te wachten en dat ze tijdens die lange tijd van wachten er misschien toe zou komen om hem dat wat ze nu ontkende, wat ze nu beschouwde als een daad die voortgekomen was uit onbeheerste jaloezie, te vergeven. 'North heeft Magdalene Heller vorig jaar juli in Devon ontmoet toen ze met vakantie waren,' begon hij. 'Ze werden op elkaar verliefd. Misschien is het beter om het van de kant van North een fysieke verslaafdheid te noemen.' Ze keek hem niet aan en haar gezicht was onaandoenlijk. 'Toen ze terug kwamen,' zei hij, 'begonnen ze elkaar te ontmoeten, soms in een Londens café en ongetwijfeld ook op andere plaatsen. Magdalene wilde hem hebben omdat hij een knappe man is en naar haar maatstaf in goede doen. Ik heb al verteld waarom hij haar wilde hebben. Misschien wilde hij ook kinderen hebben, maar dat weet ik niet.' Hij zag dat ze een lichte beweging met haar hand maakte. 'Ik denk dat Magdalene op het idee kwam, dat zij misschien, om het dramatisch te zeggen, Norths boze geest was. Magdalene had een revolver, zie je, en in september had Magdalenes man geprobeerd zichzelf te vergassen, omdat hij wist dat ze niet meer van hem hield. Een man die zelfmoord probeert te plegen zou het nog eens kunnen proberen en dan slagen.

Ik weet niet wanneer ze begonnen om het plan in elkaar te zetten. Misschien pas na Kerstmis. Het zou in januari of februari kunnen zijn geweest dat Magdalene een van Hellers reclame-antwoordkaarten aan North gaf om aan Louise te geven en voor te stellen om centrale verwarming te laten aanleggen. Nee, het was geen samenloop van omstandigheden dat Heller toevallig in de wijk van Matchdown Park werkte. Het was juist daarom dat Magdalene hun plan opstelde langs deze lijnen.'

'Welke lijnen,' zei ze met zachte, nauwelijks hoorbare stem. 'Zo gauw Louise de kaart ingevuld en getekend had,' ging hij verder, 'begon ze haar buren over hun plan om centrale verwarming te nemen te vertellen. Heller kwam op zijn eentje in z'n auto om er met haar over te praten en iedere keer dat hij kwam, blafte die hond zo hard dat iedereen op de hoogte was van zijn bezoeken. Louise North had er erg ongelukkig uitgezien, omdat ook zij wist dat haar man haar ontrouw was. Ze sprak er met niemand over, maar ze kon het niet helpen dat haar ellende op haar gezicht te lezen stond. Er was maar één ding dat haar wat afleiding gaf en dat was het plan om de verwarming van haar huis te verbeteren en natuurlijk sprak ze daarover met haar buren. Maar als die aan North vroegen wat hij van het plan dacht, dan deed hij net of hij van niets wist. Want dat was dé manier om er zeker van te zijn dat men Hellers bezoeken als clandestien zou beschouwen.' Eindelijk keek ze hem nu aan. 'Maar dat is volkomen belachelijk.' Verontwaardiging was in de plaats getreden van de verdovende uitwerking van de schok die ze had gekregen. 'Natuurlijk vroegen de mensen Bob naar z'n centrale verwarming en natuurlijk ontkende hij er iets van af te weten. Hij vertelde een van mijn vriendinnen heel beslist dat hij zich geen centrale verwarming kon veroorloven. Dit idee van jou - ik weet niet waar je op aanstuurt -dit idee van jou is belachelijk. Als Bob zou hebben gelogen, wat zou er dan gebeurd zijn als de mensen ernaar gevraagd hadden als hij en Louise samen waren geweest? Het is heel waarschijnlijk dat dat gebeurd is.'

'En wat dan nog?' vroeg David rustig. 'Zouden ze niet nog vaster in Louises schuld hebben geloofd als zij erbij bleef, terwijl haar man zich afwendde en keek alsof hij in verlegenheid was gebracht? Zouden ze niet met hem te doen hebben gehad, met de bedrogen echtgenoot die doet wat hij kan om de ontrouw van zijn vrouw te verbergen?'

'Louise North hield van Heller,' zei ze koppig. 'Hij kwam hier drie of vier keer en Bob wist heel goed waarom hij kwam. Kijk ik weet dat je bezeten bent van die ideeën van jou, maar jij woonde hier niet. Je kent de mensen niet die erbij betrokken zijn. De dag voor ze stierf, kwam Louise hier in tranen om me er alles over te vertellen, om me te smeken de volgende dag daar te komen en het hele verhaal aan te horen.'

Hij was even van z'n stuk gebracht. Stel je eens voor dat zijn theorie helemaal fout was, niets dan wilde fantasie? Susan Townsend zou nooit meer tegen hem willen praten. 'Heeft ze je werkelijk verteld,' zei hij indringend, 'dat ze van Heller hield?' Een vleugje twijfel bracht een rimpel tussen haar wenkbrauwen. 'Nee, maar ik... Natuurlijk kwam ze daarvoor. Waarom zou ze anders hier zijn gekomen?'

'Misschien om te vertellen dat haar man haar ontrouw was en om je advies te vragen.'

Ze keek hem wezenloos aan en bloosde toen diep en pijnlijk. 'Je bedoelt dat ik een goede raadgeefster zou zijn geweest, omdat mijn man mij ook ontrouw is geweest?'

Het was vreselijk dat juist hij haar op deze manier moest kwetsen. Z'n keel was droog en een ogenblik lang kon hij niet spreken. Toen zei hij: 'Daarom, om wat je daarnet zei, zou ze niet hebben verwacht dat je veel sympathie kon voelen voor de schuldige huwelijkspartner, is het wel? En toch geloofde je dat zij dat was.’

‘Dat geloof ik nog,' zei ze plotseling hartstochtelijk. 'Ik geloof in het feit dat Bob ongelukkig is.'

'Ja, ik kan me voorstellen dat hij ongelukkig was. Je kunt niet erg gelukkig zijn als je er door een vrouw als Magdalene Heller toe wordt gebracht om zulke verschrikkelijke dingen te doen. Ze stoven tegen elkaar op tijdens het gerechtelijk onderzoek, niet waar? Allemaal komedie, of misschien de woede van lady Macbeth?’

‘Wat wil je daar nou eigenlijk mee zeggen?'

'Dat Bernard Heller en Louise North helemaal geen verhouding hadden. Dat ze nooit meer voor elkaar waren dan een vertegenwoordiger en een huisvrouw.'

-20-

Ze nam een sigaret en stak hem aan voordat hij het kon doen. Haar handen waren heel vast. De zwelling onder haar ogen was bijna verdwenen en liet blauwe schaduwen achter. Het viel hem op hoe mager haar handen waren, zo mager dat de trouwring naar beneden gleed als ze haar vingers bewoog. Hij stamelde enigszins. 'Je hebt het erg rustig opgenomen. Daar ben ik blij om.'

'Alleen omdat ik weet dat het niet waar is.'

Hij zuchtte, maar voelde geen ergernis. Hoe kon hij verwachten dat zij onstandvastigheid en ontrouw zou begrijpen? 'Ik weet dat het in het begin moeilijk te begrijpen is,' zei hij rustig. 'O nee, dat is het niet.' Haar gezicht was bijna kalm. 'Toen je begon te praten, was ik bang dat het allemaal waar zou blijken te zijn en nu ik weet dat het niet zo is, voel ik me meer op m'n gemak. Ik draag je geen kwaad hart toe,' zei ze ernstig. 'Ik weet dat je wilde doen wat juist was. Dat vind ik prettig.' Ze schonk hem een stroef lachje. 'Je bent een vriendelijk en zorgzaam mens, werkelijk. Het is waar dat...' En nu sloeg ze haar ogen neer. 'Het is waar dat ik erg gesteld raakte op Bob North. We hadden elkaar heel erg nodig om elkaar wat steun te geven want...' Haar stem klonk erg zakelijk, 'want we hadden een dieptepunt in ons leven bereikt. Ik begin nu over de schok heen te komen. Ik ben gewend aan schokken,' zei ze. 'Hij heeft iets vreselijks gedaan en we zullen elkaar nooit meer zien. Ik geloof eigenlijk niet dat we ooit veel gemeen hadden. Ik ga heel gauw verhuizen en ik heb altijd nog mijn kleine jongen om aan te denken. Ik zal Bob nooit vergeten, hoe angstig hij was en hoe gekweld.' Ze wachtte even en schraapte haar keel. 'Maar je wilt weten waarom ik er zo zeker van ben dat jouw idee fout is.’

‘Ja,' zei hij vermoeid, 'ja.'

'Nu dan. Heller en Louise hielden van elkaar, ik weet dat het zo is. Zie je, Heller schreef vorig jaar november al liefdesbrieven aan Louise. Ik heb ze hier - Bob heeft ze bij me achtergelaten - en als je wilt zal ik ze je laten zien.’

‘Vervalst,' zei David, terwijl hij ze doorbladerde, hoewel hij wist dat het niet kon. Hij herinnerde zich nu deze brieven die in de rechtszaal door Magdalene, door de directeur van Equatair en door Bernards eigen broer waren geïdentificeerd. 'Nee, ik weet dat dat niet kan.' Hij las ze terwijl ze hem, een tweede sigaret met de eerste aanstekend, met milde droefheid gadesloeg. 'Zie je wel, ze zijn allebei gedateerd 1967, het vorige jaar.' Hij las ze nog eens, langzaam en zorgvuldig, en hij keek weer naar de data, 6 november 1967 en 2 december 1967. Er bestond geen twijfel over wanneer ze waren geschreven maar toch was er iets dat niet klopte. 'Hij is niet oud en kan nog jaren en jaren blijven leven. Hij heeft geen rechten op je, geen macht over je die tegenwoordig door wie dan ook erkend zouden worden.’

‘Hoe oud is North?' vroeg hij.

'Ik weet het niet,' zei ze en hield op met een van droefheid vertrokken gezicht. 'Ongeveer dertig, begin dertig.’

‘Vreemd,' zei David. 'Vreemd dat Heller dan op deze manier over hem schrijft.'

'Maar het is waar, hij is toch niet oud.'

'Nee, hij is zo jong dat het van iemand die op de hoogte was van zijn leeftijd belachelijk was om zo over hem te schrijven. Zo spreek je over iemand die achter in de middelbare leeftijd is, iemand van zeg maar vijfenvijftig jaar. Het lijkt hier alsof Heller redeneert tegen iemand die erg jong is en bij wie hij een rijper en realistischer standpunt naar voren brengt. En wat denk je hiervan? 'We moeten maar blijven volhouden en wachten tot hij dood gaat.' Waarom zou North dood zijn gegaan? Hij is sterk en gezond, niet waar, en bovendien jong? En dat gedeelte over z'n rechten, dat hij geen rechten heeft die tegenwoordig door wie dan ook erkend zouden worden. Ik zou zeggen dat negentig procent van de bevolking niet zou ontkennen dat echtgenoten wettelijke en morele rechten hebben op elkaar en dat de macht over elkaar vrij groot is.'

'Er komt heel wat wettelijke inmenging aan te pas om het te verbreken,' zei ze droogjes. 'Maar je vergeet dat Heller in een labiele toestand verkeerde, hij schreef hysterisch.'

'En toch zijn deze brieven niet hysterisch. Gedeelten ervan zijn rustig en teder. Mag ik vragen waarom North ze aan je heeft gegeven?'

'Hij wilde dat ze verbrand werden. Hij had er zelf niet de kracht toe.'

David lachte bijna. Natuurlijk wilde die man dat ze verbrand werden, ofschoon ze op het eerste gezicht, bij een vluchtig onderzoek, echt leken, zou een nauwkeurig onderzoek iets eigenaardigs aan het licht kunnen brengen, waardoor aangetoond kon worden dat Louise niet degene was die deze brief had ontvangen. Waarom had hij ze aan Susan Townsend laten zien? Omdat hij zich van haar sympathie, van haar medelijden, wilde verzekeren, omdat hij wilde dat ze hem zag als degene die onrecht aangedaan was. Hij was er wel in geslaagd, dacht David verbitterd. 'Weet je wat ik denk?' Ze luisterde naar hem uit beleefdheid. Toch ging hij door. 'Ik geloof dat de persoon waar het over gaat helemaal geen echtgenoot was. De vrouw die deze brieven ontving was aan iemand gebonden, dat is zeker, maar alleen gebonden door plicht.' Hij keek op en zag dat ze erg moe was. 'Vergeef me,' zei hij. 'Mag ik deze brieven meenemen?’

‘Ik zou niet weten waarom niet. Niemand anders wil ze hebben.' Ze gaf hem een hand en ging hem voor naar de hal. Het leek alsof hij haar een bezoek had gebracht om zakelijke redenen, alsof hij en niet de society-fotograaf haar huis had gekocht. 'Je zou eigenlijk niet alleen moeten blijven,' zei hij impulsief. 'Ik zou niet weggaan als ik niet wist dat je m'n aanblik verafschuwt.’

‘Natuurlijk niet, maar ik ben er helemaal aan gewend om alleen te zijn. Na het gerechtelijk onderzoek voelde ik me erg naar, maar toen was ik ziek.' Ze deed de voordeur open en zo gauw hij buiten kwam en te zien was tegen het licht, begon de hond te brullen. Geen wonder dat North de vorige avond dat David hier was, z'n kop had gestreeld en hem klopjes had gegeven, want hij was z'n onwetende handlanger geweest. 'Ik wou dat we elkaar onder andere omstandigheden hadden kunnen ontmoeten,' zei ze. 'Maar we hébben elkaar ontmoet.' Hij wachtte niet op haar antwoord, want dat zou het beetje hoop dat hij had de grond in kunnen boren.

-

Tot ze gingen trouwen had Magdalene Heller bij haar vader gewoond, die aan multiple sclerose leed en toen ongeveer vijfenvijftig jaar was. Ze had hem met toewijding verpleegd tot ze naar Londen ging en Bernard ontmoette. Maar ze kon niet gaan trouwen en haar vader alleen laten; ze moest wachten tot hij dood ging. Mr. Chant moest wel erg veel zorg en aandacht nodig hebben gehad, die alleen maar verschaft kon worden door zijn dochter die dat begreep. De chronische invalide was hardvochtig en ondankbaar, nam aanstoot aan de gezondheid van het meisje dat hem verpleegde en maakte soms gebruik van geweld. Maar het was haar plicht om bij hem te blijven en ze kon haar verloofde alleen maar zo nu en dan zien, als hij naar Exeter kon komen en ergens in de buurt logeerde of als zij eens een dagje naar Londen kon gaan.

David verzamelde deze feiten in z'n hoofd en toen hij in East Mulvihill kwam, had hij een theorie gevormd die de eerste aanvulde, zoals de kleine uitloper aan het lichaam van een waterslang. Carl Heller deed hem open. Hield Magdalene hem daar om voor haar bediende te spelen? Z'n domme, slaperige gezicht zag er vanavond mistroostig uit, z'n zware wangen hingen net zo naar beneden als bij een bloedhond.

'Hebt u de ochtendbladen gezien?' vroeg hij met een pauze tussen ieder met keelklanken uitgesproken woord. 'Ze hebben mr. North gearresteerd voor de moord op mijn broer.' Nog nooit eerder had David iemand in werkelijkheid z'n handen zien wringen. 'O, die broer van mij met z'n zondige gedrag...' Hij greep Davids arm met een snelle, onhandige beweging. 'Ik kan het niet geloven. Magdalene is ziek, ligt in bed. Toen hij gisteren niet kwam en ook niet opbelde, dacht ik dat ze gek zou worden.' Hij schudde z'n hoofd en hief z'n handen ten hemel. 'Ze is nu wat opgeknapt, is wat rustiger. En al die ellende heeft ons getroffen door het zondige gedrag van mijn broer.'

'Ik geloof niet dat hij iets verkeerds heeft gedaan, mr. Heller. Hij schreef eens een paar brieven aan mrs. North, niet waar?’

‘Gemene brieven. Ik zal nooit vergeten dat ik in de rechtszaal moest verklaren dat die brieven door mijn broer aan die vrouw werden geschreven.'

'Maar schreef hij ze aan haar?' David volgde hem naar de zitkamer. De tafel was leeg en de kamer was opgeruimd, maar elk meubelstuk was bedekt met een stoflaag van minstens twee dagen.

Carl ging zitten, maar sprong onmiddellijk weer op en begon met logge tred de kamer door te lopen gelijk een karrepaard in een stal die voor een pony gemaakt is. 'Ik bedoel niet dat hij ze niet schreef,' zei hij, 'maar dat ik me schaamde om te moeten zeggen dat hij het gedaan had. Mijn broer die over die arme mr. North schrijft dat hij nutteloos is en beter dood zou kunnen zijn!’

‘Mr. Heller...' David wist dat het geen zin had om te proberen het uit te leggen aan deze man, die normaal al niet zo vlug van begrip was en die het nu door zijn ontreddering helemaal niet zou kunnen begrijpen. 'Wilt u me iets vertellen? Het lijkt u misschien zinloos, helemaal niets ter zake doende, maar vertelt u me eens, hoe schreef Bernard z'n zevens?'

Verbazing en zelfs boosheid over de kennelijke inconsequentie van deze vraag deed Carl z'n voorhoofd fronsen terwijl z'n gezicht - dacht hij soms dat David de spot dreef met oprecht verdriet? - een matrode kleur kreeg. Maar hij stopte het op en neer lopen, nam het potlood van David aan, likte aan de punt en schreef een zeven met een streepje door de verticale streep. 'Dat dacht ik al. Hij ging in Europa op school, in Zwitserland. Maak nu eens een één zoals Bernard het deed.' Even leek het erop dat Carl niet wilde meewerken. De rimpels in z'n voorhoofd werden dieper, hij keek David aan en schouderophalend maakte hij op het papier een teken dat erg veel op een Engelse zeven leek. David trok het papier onder de grote hand uit en bekeek het peinzend. Magdalene was in 1962 met Bernard getrouwd en had hem in 1961 ontmoet. Het klopte en toch... Waarom had de politie, die inzage had in Bernards laatste aantekenboekjes, dit niet gezien, waarom niet de directeur van Equatair die Bernards handschrift en de manier waarop hij z'n cijfers maakte, kende en waarom had Carl het niet gezien? 'U hebt eens tegen me gezegd dat Bernard ter wille van het feit dat hij vooruit wilde komen in zijn baan, z'n best deed zo Engels mogelijk te zijn. Heeft hij ooit de manier waarop hij de één en de zeven schreef veranderd?'

'Dat is wel mogelijk.' Carl knikte niet-begrijpend en hij wilde het ook niet begrijpen. 'Vijf jaar geleden zei hij tegen me dat hij zo Engels wilde worden dat niemand zou kunnen merken dat hij het niet was.' David zei zacht, 'Vijf jaar geleden dus begon hij z'n zevens te schrijven zonder streepje en de één als een rechte streep...' Hij zei het zacht, want hij hoorde achter zich een deur opengaan en er klonken voetstappen in de smalle gang.

Ze droeg een peignoir. Een negligé zou voor haar niet passend zijn geweest. Haar peignoir, een lang, stijf uitstaand geval van gewatteerde stof, was zwart, doorweven met bloedrood. Het ving het licht op als een harnas. Haar gezicht was wit en strak en ze zag er oud uit. Ze was als een koningin op een kaartspel, de schoppenkoningin.

'Ben je daar alweer?' zei ze. Ze probeerde uitdagend te zijn, maar ze was te bang om haar stem de kracht te geven die daarvoor nodig was. 'Ik wil wat water drinken,' zei ze tegen Carl. Hij knikte nederig en ging het halen. Haar nagels tikten tegen het glas en ze morste wat water. Het druppelde langs haar kin op het gewatteerde gewaad. Nu had ze haar stem weer terug, een karikatuur van haar stem weliswaar alsof ze echt oud was geworden. 'Bob North heeft ze dus vermoord. Het is maar goed dat we ons niet meer met hem ingelaten hebben. Hij is een dwaas dat hij zich zo heeft laten pakken.'

'Moordenaars horen gepakt te worden,' zei Carl dom. 'Ze horen hard te zijn,' zei ze, 'en ervoor te zorgen dat het niet gebeurt.'

'Ik vraag me af of jij hard genoeg zou zijn,' zei David, en hij voegde er gemeenzaam aan toe: 'Het zou wel eens interessant kunnen zijn om dat mee te maken.' Het zal interessant zijn, dacht hij, vanavond of morgen. De iriserende groene ogen bleven even op hem rusten en daarna ging ze terug naar de slaapkamer, het glas in de hand, de lange stijve rok ruisend over de grond. Toen hij langs die deur liep luisterde hij, maar er heerste zo'n diepe stilte achter, dat het sterker en schrikaanjagender was dan welk geluid ook.

-

'Ik wilde weten,' zei David toen ze de telefoon aannam, 'of alles goed met je is.'

'Maar gisteravond heb je ook al opgebeld om dat te vragen,' protesteerde ze, 'en vanmorgen weer.' Ze zei tenminste niet, dacht hij: 'Ben je daar alweer?’

‘Het gaat heel goed met me. Echt waar. Alleen is de politie hier steeds...'

'Ik wil ook nog naar ze toe, maar mag ik je daarna komen opzoeken?'

'Zoals je wilt,' zei ze. 'Zoals je wilt, David.' Ze had hem bij z'n naam genoemd en zijn hart klopte sneller. 'Maar geen verhalen en geen theorieën. Ik zou het niet meer kunnen verdragen.’

‘Dat beloof ik,' zei hij. Ze zou de rechtszitting moeten bijwonen en tegen die tijd zou ze hem goed genoeg kennen om hem toe te staan met haar mee te gaan. Ze zou het daar allemaal horen en ze zou hem naast zich nodig hebben als ze hoorde welke bewijzen zouden worden ingebracht tegen de twee mensen in de beklaagdenbank.

Dus legde David de telefoon neer en ging naar Ulph om hem te vertellen wat Magdalene Heller en Robert North hadden gedaan. Hoe zij een liefdesverhouding hadden verzonnen tussen twee onschuldige en vriendelijke mensen die hen nooit enig kwaad hadden gedaan, behalve door het feit dat ze bestonden; hoe ze over hun karakters zoveel gemeens hadden verteld, dat haar vrienden en buren en zijn tweelingbroer hen hadden verguisd; hoe zij het alleen maar hadden gedaan omdat Louise North niet kon scheiden en Heller van plan was om z'n vrouw mee naar Zwitserland te nemen.

Maar voor hij het station binnenging, stond hij even stil en leunde tegen het hek van het boomloze park. Ze waren hier langs gereden, hij en Bernard Heller, en toch zag David hem plotseling niet zoals hij toen was geweest, noch zoals hij was toen hij dood lag in de armen van de dode vrouw, die hij nooit echt gekend had. In plaats daarvan herinnerde hij zich de dikke joviale hansworst en de vervelende grappen en de onuitputtelijke milde vriendelijkheid.

Misschien zou hij Ulph eerst vertellen wat hij het laatst ontdekt had. Hij was geen wraakzuchtig mens, maar hij wilde graag Ulphs gezicht zien als hij hoorde dat Magdalene Heller haar eigen liefdesbrieven had bewaard, de brieven die Bernard haar in 1961 had gestuurd, en die ze had gebruikt als bewijsstuk van overspel dat nooit gepleegd was. Hij wilde Ulphs gezicht zien, en uiteindelijk dat van een rechter en een jury.

~~~