-7-

Het verslag van het onderzoek stond vier kolommen breed op de binnenpagina van de Evening Standard. David Chadwick kocht een krant van een krantenverkoper in West End en al lezende slenterde hij door de drukte van het spitsuur naar de plaats waar hij z'n auto had geparkeerd, ongeveer tien minuten lopen. In de krant van woensdagavond hadden foto's gestaan van Magdalene Heller, van Robert North en van de jonge vrouw, een buurvrouw, die de lichamen gevonden had, maar vanavond was er alleen een foto van mrs. Heller die arm in arm met een man het gerechtsgebouw verliet. Volgens het onderschrift was hij Bernards tweelingbroer en naar wat David van hem kon zien - zijn gezicht en dat van de vrouw waren verborgen achter een tijdschrift dat hij omhoog hield - was de gelijkenis tussen de twee broers opvallend.

Hij moest degene zijn voor wie de diaprojector geleend was. David had hem dinsdagavond uitgepakt, een beetje geamuseerd door de zorg die Heller eraan besteed had door hem helemaal in kranten te wikkelen voordat hij het bruine papier er omheen deed. Maar even later was hij niet meer zo geamuseerd, maar bewogen en somber. Want een van de kranten, een weekblad uit zuid Londen, dat nu vergeeld en gekreukt was, bevatte een klein bericht over het huwelijk van Heller met miss Magdalene Chant. Het viel David op omdat het bericht omcirkeld was met inkt en Heller de datum, 7.6.62, erbij had geschreven. Hij had die krant bewaard als een herinnering, dacht David, zoals eenvoudige mensen plegen te doen. Hij had hem bewaard tot zijn huwelijk spaak liep, tot hij mrs. North had ontmoet en herinneringen aan zijn huwelijk hem alleen maar deden denken aan een beletsel. Daarom had hij hem nu, wellicht van een stapel andere belangrijke kranten, gepakt en gebruikt om het eigendom van iemand anders in te verpakken.

Met dit idee in z'n hoofd en toen hij het bericht over Hellers dood had gelezen, had David nog eens in de bladen gekeken waarin zijn projector was verpakt en zoals hij al verwacht had, vond hij een krant waarin Hellers prestaties in een zwemwedstrijd en zijn aanwezigheid onder de gasten bij het jaarlijks diner van de kegelclub werden vermeld. Kennelijk was Heller eens trots geweest op het vermelden van deze feiten, zoals een voornamer man trots is op het vermelden van het verkrijgen van de Orde van Verdienste in The Times. Voor Heller had het veel betekend, maar toen zijn wereld in elkaar stortte en zijn leven niets meer voor hem betekende, had dit plotseling ook zijn betekenis verloren. David dacht aan dit alles, terwijl hij door Oxford Street liep en ook dacht hij eraan dat het vreemd was dat juist hij, een vage kennis eigenlijk, de avond voor Hellers dood met hem had doorgebracht en bij die gelegenheid trouwens langer in zijn gezelschap was geweest dan ooit gedurende de twee of drie jaar die waren verlopen sinds ze elkaar voor het eerst hadden ontmoet. Hij vroeg zich af of hij naar het onderzoek had moeten gaan, maar hij had ze niets nieuws kunnen vertellen. Hij stelde zichzelf de vraag, zoals mannen onder zulke omstandigheden plegen te doen, of hij in de laatste uren van Heller tegenover hem te kort was geschoten, of hij meer medeleven had kunnen tonen en, dit was nog het ergst van alles, of hij hem, door hem hoop en moed in te spreken, wellicht had kunnen afbrengen van zijn plannen. Wie kon het zeggen? Wie had kunnen verwachten wat Heller van plan was? Niettemin voelde David zich schuldig en hij had het gevoel dat hij gefaald had. Hij vond zichzelf vaak een aarzelend en besluiteloos wezen. Sommige mannen, die misschien flink en onverschrokken waren, maar toch het zout der aarde, zouden hebben aangevoeld hoe diep Heller in de put zat en zouden zich door zijn aanvankelijke weigering om zijn hart uit te storten niet hebben laten afschepen, maar zijn gebleven en hem ertoe hebben gebracht te vertellen waarom hij zo neerslachtig was. Anderen, diegenen onder de weldoeners der mensheid die de dingen beter aanvoelen, zouden gewaarschuwd zijn door die revolver en Hellers weltschmerz, die hij zelf had toegegeven, ermee in verband hebben gebracht. Hij had helemaal niets gedaan, nog erger, hij was die flat ontvlucht in duidelijke opluchting.

En de volgende dag had Heller zich doodgeschoten. David voelde zich akelig neerslachtig. Hij moest rijden, maar hij had een borrel nodig en voor zijn part konden alle ademproeven ter wereld opvliegen. Terwijl hij de krant opvouwde en in zijn zak propte, ging hij op weg naar Soho en De Man met het IJzeren Masker.

-

Het was nog vroeg en het café was praktisch leeg. David was er nog niet eerder op vrijdag geweest. Hij ging vrijdags meestal vroeg naar huis. Hij had dan vaak een afspraak en voor hem begon in ieder geval het weekend op vrijdagmiddag om vijf uur. Hij had geen zin om alleen te zijn en hij keek om zich heen om te zien of er iemand was die hij goed genoeg kende om bij te gaan zitten en mee te praten. Maar ofschoon de gezichten hem wel bekend voorkwamen, was er niet één bij van een vriend. Een man en een vrouw van in de vijftig liepen rond en keken zwijgend naar een paar nieuwe spotprenten die de caféhouder aan de wand had geprikt, een man op leeftijd die er uitzag als een werkloze karakterspeler, nipte aan de bar aan een pernod; de mannen met baarden zaten aan een tafeltje vlak bij de deur. Terwijl hij langs liep, hoorde David een van hen zeggen: 'Maar dat is zwendel, zei ik op onschuldige toon. 'Noem het wat je wilt,' zei hij, maar je kon zien dat ie zich niet erg op z'n gemak voelde.’

‘Precies,' zei de ander.

'Sommige mensen doen alles voor geld, zei ik. Geld is ook niet alles.'

'Dat is een kwestie van opvatting, Charles...' Het paar dat de spotprenten had bekeken, ging zitten en David zag dat achter hen, in de meest spaarzaam verlichte hoek, een jonge vrouw in haar eentje zat. Haar rug was naar hem toegekeerd en ze had slechts een lege muur om naar te kijken. Hij bestelde een glas bier.

'Om op een dergelijke prolongatie te kopen,' zei de man die Charles werd genoemd. 'Nog afgezien van de ethische kant van de zaak, maar ik slaap 's nachts liever rustig. Zullen we gaan?’

‘Ja, dat is goed.'

Ze gingen weg en terwijl David op het wisselgeld wachtte, keek hij nieuwsgierig naar de eenzame jonge vrouw. Hij kon alleen haar rug zien, die vormloos was door het vinyl jasje dat ze droeg, een bos glanzend zwart haar, lange benen in een fluwelen broek die ze om de stoelpoten had geslagen. Ze zat heel stil en ingespannen te staren naar de bruine lambrizering alsof ze naar een opwindend televisieprogramma zat te kijken.

Het verbaasde hem hier een vrouw alleen te zien. Het was de gewoonte, een soort van ongeschreven wet, onder de caféhouders in West End om geen vrouwen te bedienen die alleen waren. Waarschijnlijk was het nog steeds zo. Hoe het ook zij, deze vrouw scheen niets te drinken te hebben.

Er was iets bekends in de houding van haar schouders en hij vroeg zich af of hij haar moest kennen, toen de deur openging en vier of vijf jongelui binnenkwamen. De plotselinge koude tocht deed haar snel en nerveus haar hoofd omdraaien Ogenblikkelijk, hoewel hij het bijna niet kon geloven, herkende David haar.

'Goedenavond mrs. Heller.'

Het was moeilijk de uitdrukking op haar gezicht te beoordelen. Was het angst? Voorzichtigheid? Ontzetting? Haar vreemde groene ogen, doorspikkeld met goud en iriserend als de vleugelschilden van een vlieg, flikkerden en keken hem toen vast aan. David vroeg zich af wat ter wereld ze op haar eentje in een café in West End aan het uitvoeren was, nog wel op de dag van het onderzoek naar de dood van haar man.

'Is dit uw stamkroeg of zoiets?' vroeg ze op een niet bepaald aanmoedigende toon.

'Ik kom hier zo nu en dan eens. Wilt u iets drinken?’

‘Nee.' Deze weigering ontsnapte haar zo luid dat verscheidene mensen zich omdraaiden. 'Ik bedoel, nee, dank u. Doet u geen moeite. Ik was net van plan weg te gaan.'

David had overwogen haar een conventioneel condoleancebriefje te schrijven, maar aangezien hem het betuigen van deelneming aan een vrouw die door de dood van een kennelijk ongelukkig huwelijk verlost was, misplaatst leek, had hij zich maar bedacht. Hij voelde het nu echter als een plicht om iets te zeggen, al was het alleen maar om te laten merken dat hij op de hoogte was van Hellers dood, en hij waagde zich aan enkele hoogdravende woorden van leedwezen. Maar na ongeduldig 'ja, ja' te hebben gemompeld en met haar hoofd te hebben geknikt, viel ze hem nodeloos in de rede.

'Ik zou hier iemand ontmoeten, maar ze is niet gekomen.' Ze? David dacht aan alle mogelijke plaatsen waar twee vrouwen elkaar 's avonds in Londen konden ontmoeten. En dat zou een kantoor waar die andere vrouw werkte kunnen zijn, of een van de winkels die laat sloten, of anders een station van de ondergrondse. Maar toch nooit een café in Soho. Magdalene Heller stond op en begon haar mantel dicht te knopen. 'Kan ik u naar het station van de ondergrondse brengen? Mijn auto staat hier vlak bij.’

‘Doet u geen moeite. Het is niet nodig.'

David dronk zijn bier op. 'Het is helemaal geen moeite,' zei hij. 'Het spijt me dat uw vriendin niet gekomen is.' Beleefdheid was niet haar sterkste kant, maar bij iedereen, behalve bij wilden, verbiedt de conventie zo maar van een kennis weg te lopen en de deur in zijn gezicht dicht te gooien. En dat, dacht hij, zou zij het liefst hebben gedaan.

Ze kwamen bij de deur en zij zocht met zenuwachtige vingers iets in haar tas. De sigaret werd uiteindelijk gevonden. David pakte z'n aansteker en hield het vlammetje bij de sigaret.

Achter haar ging de deur open. Hij ging misschien dertig centimeter open en bleef toen steken. Magdalene Heller inhaleerde en draaide haar hoofd om. David wist niet waarom hij z'n vinger op de aansteker gedrukt hield en het vlammetje liet branden. De man die de deur had geopend stond op de drempel en staarde naar binnen.

Magdalene Heller keek hem weer aan. Haar lippen gingen van elkaar en ze zei onverwacht hartelijk, 'Hartelijk bedankt, David. Ik ben blij dat we tegen elkaar opliepen.'

David was zo overrompeld door deze plotselinge verandering van haar gedrag dat hij terugstaarde in haar mooie gezicht dat ineens was gaan blozen. Haar sigaret was uitgegaan. Hij stak hem weer aan. De man in de deur nam de weg terug die hij gekomen was en liet de deur achter zich zwaaien.

Ze waren klaar om weg te gaan, maar ze opende haar tasje weer en zat er doelloos in te rommelen.

'Kent u die man?' vroeg David en omdat hij vond dat hij wel wat onbeleefd was, voegde hij er naar waarheid aan toe, 'ik ken hem vast ergens van. Het kan wel zijn dat het iemand is die ik door de televisie heb ontmoet. Zijn gezicht kwam me ontzettend bekend voor.'

'Ik heb er niet op gelet.'

'Het kan ook zijn dat ik zijn foto in een krant heb gezien. Dat is het, geloof ik, in verband met een of andere zaak.’

‘De televisie lijkt me waarschijnlijker,' zei ze achteloos. 'Hij leek u te kennen.'

Of was het zo dat deze vrouw zo buitengewoon knap was dat zelfs in West End, waar zoveel knappe vrouwen rondliepen, de mannen naar haar keken? Ze legde haar hand op zijn arm. 'David?' Haar gezicht was dicht bij het zijne toen ze op straat kwamen, ze was mooi met haar smetteloze huid als een orchidee en haar met goud doorspikkelde ogen. Maar waarom had haar aanraking op hem die vreemde uitwerking, alsof hij door een slang werd aangeraakt? 'David, als je niets beters te doen hebt, zou je - zou je me dan naar huis willen brengen?'

-

Onderweg naar de auto praatte ze koortsachtig en liet Davids arm niet los. Het viel hem op dat ze een accent had dat niet uit Londen of uit het noorden afkomstig was. Hij kon het niet thuisbrengen, ofschoon hij daar een poging toe deed, terwijl hij net deed of hij luisterde naar wat ze te vertellen had, of ze haar flat zou kunnen aanhouden, haar toekomst, dat ze geen enkele opleiding had voor wat voor baan dan ook.

Ze zag er niet uit als iemand die net weduwe was geworden. Ze droeg nu niet de kleren die ze, zoals hij op de foto in de krant had gezien, tijdens het onderzoek had gedragen, hoewel die al genoeg uit de toon vielen. Ze was nu sjofel en slordig gekleed en - hij merkte dit pas op toen ze in de auto stapte - uitdagend. Hij hield niet van vrouwen die broeken droegen met een sluiting van voren en deze was bovendien veel te nauw. Ze deed haar glimmende jasje uit en drapeerde het over de zitting. Hoewel ongetwijfeld echt, zagen haar borsten er uit alsof ze van opgeblazen rubber waren en ze waren zo hoog opgehesen dat het ongemakkelijk moest zijn, maar je kreeg de indruk dat ter wille van de erotische aantrekkingskracht dit ongemak voor lief werd genomen. Al die viezige, verleidelijke make-up, het om haar gezicht vallende lange haar en de nadruk die op haar uitdagende figuur werd gelegd was allemaal goed en wel voor een mooie, jonge vrouw van vijfentwintig. Maar zij was niet zo maar een vrouw van vijfentwintig. Zij was een weduwe die deze morgen het gerechtelijk onderzoek naar de dood van haar man had bijgewoond en van wie men verwachtte dat ze, zo al niet diepbedroefd, dan toch wel verdoofd door de schok en vervuld van zorgen zou zijn.

Ze hadden misschien een kwartier gereden, toen ze een hand op zijn knie legde. Hij had niet de moed om die weg te duwen en toen haar vingers hem daar gingen strelen en masseren, begon hij te transpireren. Ze rookte aan één stuk door en deed om de paar minuten het raam open om de as op straat te gooien. 'Moeten we rechtdoor,' zei hij, 'of hier links?’

‘Je kunt de achteraf straten nemen. Dat is wat korter.' Ze draaide het raam naar beneden en gooide haar sigarettepeuk op het trottoir, waarbij ze nauwelijks een kleine Chinees miste. 'Je moet de volgende afslag hebben. Ik zal je de weg wel wijzen.' David gehoorzaamde haar, ging links, rechts, weer links en stortte zich in een web van nare straten. Het was nog steeds volop licht. Ze kwamen bij een brug met enorme betonnen zuilen aan beide uiteinden, gebeeldhouwde pilaren die Egyptisch leken, die uit de Vallei der Koningen zouden kunnen komen. Daaronder was een soort rangeerterrein, waarop fabrieken en torengebouwen uitzagen.

'Hierin,' zei Magdalene Heller. Het was een nauw straatje met kleine achterbuurthuizen. Voor zich uit zag hij een grote schoorsteen, een gashouder. 'Waarom heb je zo'n haast?’

‘Het is hier nu niet direct een aardig plekje, wel? Niet bepaald een omgeving waar je graag wat wilt rondhangen.'

Ze zuchtte en raakte vluchtig zijn hand aan met de top van een vinger. 'Wil je even stoppen, David? Ik moet sigaretten halen.' Waarom had ze die niet in Londen kunnen kopen? Maar ze had die drie of vier sigaretten die ze gerookt had, uit een pakje gehaald dat bijna vol was. Hij zag op de hoek een winkel en hij zag ook dat die gesloten was.

Met tegenzin ging hij naar de kant van de straat. Ze waren helemaal alleen en niemand zag hen. 'Ik ben zo eenzaam, David,' zei ze. 'Wees een beetje aardig tegen me.' Haar gezicht was dicht bij het zijne en hij kon iedere porie zien in die gladde huid, die paddestoelachtige huid, en hij kon wel raden hoe zacht en meegaand dat al te volmaakte lichaam van haar was. Er lag een glans op haar lippen op de plaats waar ze ze gelikt had. 'O, David,' fluisterde ze.

Het was als een droom., een nachtmerrie. Het kon niet echt waar zijn. En als in een nachtmerrie was hij een ogenblik lang verstijfd en machteloos. Ze streelde zijn wang en vouwde toen haar warme handen om zijn nek. Hij zei tegen zichzelf dat hij zich in haar vergist had, dat ze wanhopig eenzaam was, helemaal murw en ernaar verlangde getroost te worden, en daarom sloeg hij zijn armen om haar heen. Hij negeerde de volle, vochtige lippen en drukte zijn wang tegen de hare.

Hij bleef zo misschien een halve minuut zitten, maar toen haar mond zich als een zeeanemoon in zijn hals vastzoog, nam hij zijn armen van haar schouders.

'Vooruit,' zei hij. 'De mensen kunnen ons zien.' Er was niemand te zien. 'Laten we zorgen dat je thuiskomt.' Hij moest haar van zich af duwen, wat een nieuwe en vervelende ervaring voor hem was. Ze haalde zwaar adem en haar ogen stonden gemelijk. Ze trok op een aandoenlijke manier haar mondhoeken naar beneden.

'Kom bij me eten,' zei ze op verslagen toon. 'Alsjeblieft. Ik zal voor je koken. Ik kan goed koken, echt. Je moet niet oordelen naar wat ik Bernard die avond voorzette. Het kon hem niet schelen wat hij at.'

'Ik kan niet, Magdalene.' Hij voelde zich zo in verlegenheid gebracht dat hij haar niet durfde aankijken.

'Maar je bent hier helemaal naar toe gereden en ik wil met je praten.' Het was niet te geloven, maar de hand kwam terug naar zijn knie. 'Laat me niet alleen.'

Hij wist niet wat hij moest doen. Enerzijds was ze een weduwe, jong, arm, en haar man was pas twee dagen geleden gestorven. Geen fatsoenlijk man zou haar aan haar lot overlaten. Hij had de echtgenoot al aan zijn lot overgelaten en die had zelfmoord gepleegd. Maar anderzijds was daar haar ergerlijk gedrag, de onhandige poging om hem te verleiden. Je hoefde echt geen cynicus te zijn om haar uitnodiging om te komen eten als een voorwendsel te zien. Maar was het juist van hem haar alleen te laten? Hij was een volwassen mens met een redelijke ervaring; hij kon zichzelf wel beschermen en gezien de bijzondere omstandigheden, ook nog met tact. Bovenal vroeg hij zich af waarom hij zichzelf zou moeten beschermen. Was zij een nymfomane, of was zij door de schok zo uit haar evenwicht gebracht dat ze op de rand stond van een geestelijke inzinking? Hij was niet zo ijdel om, tegen alle vroegere bewijzen van het tegendeel in, te veronderstellen dat deze vrouw zo spontaan en hevig door hem werd aangetrokken. Het dwaze idee dat hij plotseling een onweerstaanbaar sex-appeal zou hebben ontwikkeld, zette hij direct weer als te fantastisch van zich af.

'Ik weet het niet, Magdalene,' zei hij weifelend. Ze reden langs de gevangenis- of kazernemuur en langs de verlichte bioscoop. Er stond een lange rij bij de bushalte bij het park. David hoorde dat hem een geluid ontsnapte, een gesmoorde kreet, hij snakte naar adem. Zijn handen werden vochtig en gleden langs het stuur. Bernard Heller stond aan het einde van de rij de avondkrant te lezen.

-

Natuurlijk was het Bernard niet. Deze man was zelfs groter en zwaarder en z'n gezicht leek meer op dat van een os, was minder intelligent dan dat van Bernard. Als David niet in een zenuwachtige en verwarde toestand had verkeerd, zou hij direct hebben geweten dat het zijn tweelingbroer Carl was, degene die de diaprojector had geleend. Maar ze leken griezelig veel op elkaar. Door de gelijkenis voelde David zich een beetje beroerd. Hij stopte met de auto langs de rij mensen en Carl Heller hees zich achterin. Magdalene was nogal bleek geworden. Ze stelde ze vinnig aan elkaar voor en haar accent kwam daarbij duidelijker aan de dag.

'David eet vanavond bij me, Carl.' En alsof de auto gedeeltelijk van haar was en ze David ook voor een nog groter gedeelte bezat, voegde ze eraan toe: 'We zullen jou eerst even afzetten.’

‘Ik kan niet blijven eten, Magdalene,' zei David vastberaden. De aanwezigheid van Bernards tweelingbroer gaf hem moed en bracht hem tegelijkertijd in verlegenheid. Hier waren een paar bekwame handen in welke hij de jonge vrouw veilig kon achterlaten. 'Ik ben bang dat ik niet weet waar je woont.' Magdalene zei iets dat klonk als Copenhagen Street en ze was begonnen een vloed van aanwijzingen te geven, toen David een zware hand, grotesk als de hand der wet in blijspelen, op z'n schouder voelde.

'Ze is niet in staat om vanavond bezoek te ontvangen, mr. Chadwick.' Hij sprak met meer keelklanken dan Bernard. Die zin hield meer in dan alleen een beleefde manier om iemand te vertellen dat hij ongewenst was. David hoorde er een door hemzelf vastgesteld eigendomsrecht in, trots, leed en - ja, misschien jaloezie. 'Ik zal wel voor haar zorgen,' zei Carl. 'Dat zou mijn arme broer hebben gewild. Ze heeft een nare dag gehad, maar ze heeft mij nog.'

David vond dat hij nog nooit iemand zo zwaarwichtig, zo traag had horen spreken. Het Engels was goed en taalkundig juist, maar toch klonk het nog als een moeilijke vreemde taal. Het zou ontzettend vervelend zijn, je zou je zelfs gaan ergeren, als je lang naar deze man zou moeten luisteren.

Magdalene had het opgegeven. Ze zei geen woord meer tot ze bij Hengist House waren. Wat dan ook haar bedoelingen waren geweest, ze had het nu opgegeven. 'Bedankt voor het meerijden.'

'Ik vond het prettig je te ontmoeten,' zei David niet geheel naar waarheid. Carls gezicht was dat van Bernard, onverdraaglijk aandoenlijk, dof van droefheid, en David hoorde zich in een nutteloze nabootsing van zijn woorden tegen de dode man, zeggen: 'Luister, als er iets is wat ik doen kan...'

'Niemand kan iets doen.' Hetzelfde antwoord, op dezelfde toon. Daarna zei Carl: 'De tijd heelt alle wonden.' Magdalene draalde. 'Tot ziens dan,' zei David. Hij zag dat Carl haar bij de arm nam, haar voortduwde, terwijl ze zich enigszins liet voortslepen en achterom keek als een kind dat door haar vader wordt weggehaald van een gevaarlijk spelletje met de buurjongen en naar huis wordt gebracht.

-8-

Julian en Susan hadden hun best gedaan heel beschaafd en verstandig te zijn. Ze moesten elkaar wel ontmoeten als Julian zijn zoon kwam bezoeken. Het had verstandiger geleken om een niet-emotionele vriendschap te onderhouden en Susan wist van tevoren dat dat moeilijk zou zijn. Maar ze had niet voorzien dat dit zó moeilijk en praktisch onmogelijk zou zijn. Als er geen moeilijkheden waren in haar leven, gaf ze er de voorkeur aan niet aan Julians bestaan te worden herinnerd en zijn telefoontjes - die dan juist veelvuldiger voorkwamen - verstoorden op een onaangename manier haar rust. Maar als ze zich ongelukkig voelde en nerveus was, dan verwachtte ze dat hij dat wist en tot op zekere hoogte weer als haar echtgenoot optrad, alsof hij eigenlijk een echtgenoot was die wellicht om zakelijke redenen van zijn vrouw gescheiden was en ver weg moest wonen. Ze wist dat het onmogelijk was om hierop te hopen, volkomen onredelijk. En voor niets ter wereld zou ze dit gevoel aan iemand anders kenbaar maken. Julian moest z'n eigen leven leiden. Maar was het zo onredelijk om op dit moment enige belangstelling van hem te verwachten? Het bericht over Louises dood had in alle kranten gestaan; vanavond brachten de beide avondkranten het verslag van het gerechtelijk onderzoek. Julian las gretig alle kranten en het feit dat beide avondbladen bij haar werden bezorgd en nu voor haar op tafel lagen, was een overblijfsel van haar huwelijk met Julian die van z'n vrouw verwachtte dat ze goed op de hoogte was.

Uit het feit dat hij nog niet had opgebeld, bleek zijn onverschilligheid tegenover haar en dat veranderde de neerslachtigheid over haar verlatenheid in een panische angst dat het niemand ter wereld iets kon schelen of ze al dan niet leefde. Het leek haar plotseling een grotere beproeving de avond en nacht alleen te moeten doorbrengen dan alles wat ze sinds haar scheiding had moeten doorstaan. Voor het eerst had ze een gevoel van wrevel tegenover Paul. Als hij er niet zou zijn, had ze vanavond kunnen uitgaan, naar een film kunnen gaan, een oude vriendin kunnen opscharrelen. Hier in dit huis kon je over niets anders denken dan over

Louise en de enig mogelijke conversatie was een gesprek tussen haarzelf en haar alter ego. De zinnen, de vragen waarop geen antwoord was, werden bijna hardop uitgesproken. Had ze er iets aan kunnen doen? Had zij de loop der gebeurtenissen kunnen veranderen? Hoe kon ze dit huis nog dagen weken, maanden verdragen? En vooral, hoe zou ze het redden met Paul? Hij was die avond steeds doorgegaan over Louise en de man. Omdat iemand hem verteld had dat Louise van die man had gehouden, trok hij eigenaardige, kinderlijke vergelijkingen tussen haar geval en dat van zijn ouders. Susan had hetzelfde gedaan en ze kon geen antwoord geven op zijn vragen. Ze verweet het zich dat ze daar niet toe in staat was en was blij dat hij tenslotte zweeg, zijn geliefde auto's uit hun doosjes haalde en helemaal opging in zijn spel tot hij naar bed moest.

Het was dan ook onvergeeflijk dat ze zo boos werd toen ze zag hoe hij haar bureau had achtergelaten, het leek wel een parkeergarage van vele verdiepingen en uit alle nisjes en vakjes staken minuscuul kleine motorkappen en spatborden. Op elk van de drie bovenste vellen van haar typewerk waren sporen van banden achtergelaten. Onvergeeflijk om boos te worden, misschien zelfs wreed om die boosheid niet te bedwingen. Maar de woorden rolden er al uit toen ze halverwege de trap op was, voor ze zich kon inhouden en tot tien kon tellen. 'Hoe vaak heb ik je niet gezegd dat je van mijn spullen moet afblijven? Dat moet je nooit weer doen, nooit! En als je het toch doet, mag je een hele week je horloge niet dragen.' Paul brak uit in een hartverscheurend gejammer. Hij deed een greep naar zijn horloge, pakte het uit het met fluweel gevoerde doosje en drukte het tegen z'n gezicht. Susan, die zelf op het punt stond te gaan huilen, viel op haar knieën naast hem neer en nam hem in haar armen.

'Hou op met huilen. Je moet niet meer huilen.’

‘Ik zal het nooit meer doen, maar u mag mijn horloge niet afpakken.' Wat verdwenen de tranen van een kind toch snel! Ze lieten geen spoor achter, geen lelijk opgezwollen rood gezicht. Louises gezicht had er door het huilen gerimpeld, oud en radeloos uit gezien.

Paul keek haar aan met de scherpe intuïtie van een kind. 'Ik kan niet slapen, mammie,' zei hij. 'Ik vind dit huis niet meer prettig.' Zijn stem klonk zacht en gedempt tegen haar schouder. 'Zullen ze die man vangen en in de gevangenis zetten?’

‘Hij is ook dood, lieverd.'

'Weet u dat zeker? Rogers moeder zei dat hij was weggegaan, maar ze zei ook dat mrs. North was weggegaan. Stel je eens voor dat hij niet dood is en hier terugkomt?'

Susan liet het licht in z'n kamer aan en ook het licht op de overloop. Toen ze weer beneden was, stak ze de twintigste sigaret van die dag op, maar de rook leek haar te verstikken en veroorzaakte een enorme hoestbui. Daarna rilde ze van de kou. Ze drukte de sigaret uit, draaide de centrale verwarming wat hoger en ging naar de telefoon om Julians nummer te draaien. Natuurlijk moest het Elizabeth zijn die de telefoon opnam op een avond waarop alles verkeerd ging en alles vijandig leek. 'Hallo Elizabeth. Met Susan.'

'Susan...' Haar naam zweefde vragend in de lucht. Zoals altijd had de norse, schoolmeisjesachtige stem van Elizabeth een ondertoon van twijfel. Je kreeg de indruk dat ze wel tien Susans kende, die haar waarschijnlijk allemaal opbelden zonder hun achternaam te noemen of een nadere aanduiding te geven. 'Susan Townsend.' Dit was potsierlijk, bijna niet te verdragen. 'Mag ik Julian even spreken?'

'Natuurlijk. Hij is net bezig aan z'n toetje.' Wat zanikten die twee toch altijd over eten! Ze hadden veel gemeen; eens zouden ze ongetwijfeld allebei even dik worden. 'Goed dat je nu opbelde. We staan op het punt om naar mammie te gaan voor het weekend.’

‘Ik wens je veel plezier.'

'We hebben altijd geweldig veel plezier bij mammie. Ik vind die geschiedenis met die moorden in Matchdown Park verschrikkelijk, en jij die er tot je nek toe in zit. Maar ik neem aan dat je je rustig hebt gehouden. Je blijft altijd rustig, nietwaar? Ik zal Julian even roepen.'

Het leek alsof hij met z'n mond vol praatte. 'Hoe gaat het, Julian?’

‘Het gaat goed.'

Susan vroeg zich af of haar zucht van ergernis hoorbaar was aan de andere kant van de lijn. 'Julian, ik neem aan dat je over die hele geschiedenis hier wel iets gelezen hebt. Wat ik je wilde vragen is, of je er bezwaar tegen hebt dat we dit huis verkopen? Ik wil zo snel mogelijk verhuizen. Ik kan me niet herinneren hoe het zit met onze gemeenschappelijke bezittingen, maar ik weet dat het nogal ingewikkeld is en dat we allebei toestemming moeten geven.'

'Je moet precies doen wat jij prettig vindt, m'n kind.' Had hij soms zijn toetje mee naar de telefoon genomen? Het klonk net of hij aan het eten was terwijl hij praatte. 'Je bent volkomen vrij om te doen wat je wilt. Ik zal me er helemaal niet mee bemoeien.

Denk er alleen om dat je niet minder dan tienduizend pond vraagt en waar je dan ook wilt gaan wonen, zorg ervoor dat het in de buurt is van een behoorlijke school voor mijn zoon.' Hij slikte iets door en zei joviaal: 'Geef het gewoon in handen van een makelaar en laat hem alles doen. En als ik iemand tegenkom die er naar snakt om weg te kwijnen in dat heilzame Matchdown Park, dan zal ik hem wel naar je toe sturen. Zeg eens, we kenden die Norths toch eigenlijk alleen maar oppervlakkig?’

‘Jij kende geen enkel mens hier meer dan oppervlakkig. Beter gezegd, je haalde alleen maar je neus voor hen op.' Even dacht ze dat hij beledigd was. Toen zei hij: 'Weet je, Susan, sinds we uit elkaar zijn gegaan ben je veel scherper van tong geworden. Ik vind het wel charmant, het maakt me bijna... nou nee, dat zal ik maar niet zeggen. Als ik me goed herinner is die North een vrij aantrekkelijke vent, en een soort halve academicus, is het niet?’

‘Hij is bouwkundig opzichter.'

'Wat dat dan ook mag zijn. Ik denk dat jullie nu bij elkaar de deur plat lopen. Geen wonder dat je wilt verhuizen.’

‘Ik denk niet dat ik hem ooit weer zal spreken,' zei Susan. Julian mompelde iets over verder gaan met eten, koffers pakken en op weg gaan naar Lady Maskell. Ze maakte vlug een einde aan het gesprek omdat ze wist dat ze zou gaan huilen. De tranen rolden langs haar wangen en ze nam niet de moeite om ze af te vegen. Iedere keer dat ze met Julian praatte, hoopte ze dat hij vriendelijk en attent zou zijn, op dat moment vergetend dat hij altijd op die manier had gesproken tegen andere mensen, scherp, luchtig en wuft. Zij behoorde nu tot die andere mensen en de tedere vriendelijkheid was nu voor Elizabeth.

En toch hield ze niet meer van hem. Ze miste het gevoel iemands vrouw te zijn, bij een man op het eerste plan te staan. Als je getrouwd was kon je nooit helemaal alleen zijn. Je kon zelfstandig zijn, maar dat was toch anders. En wie ze nu dan ook zou vragen om bij haar te komen, zou haar noodzakelijkerwijze als een lastpost beschouwen, een vervelend mens dat hen verhinderde bij de persoon te zijn waaraan ze de voorkeur gaven. Desondanks dacht ze erover om Doris of misschien zelfs mrs. Dring op te bellen. Haar vingers bewogen zich al naar de telefoon, maar haar trots weerhield haar.

Paul was in slaap gevallen. Ze dekte hem toe en maakte haar gezicht weer op. Het had geen enkele zin, maar ze voelde dat het een precedent zou scheppen als ze nu, om half acht, naar bed zou gaan. Je ging vroeg naar bed omdat er niets was om voor op te blijven. Je bleef lang in bed liggen omdat opstaan betekende dat je het leven weer onder ogen moest zien.

Ze zou gaan verhuizen. Hou je daaraan vast, dacht ze, hou je daaraan vast. Nooit meer de kersebomen in bloei zien komen, met bloesem die op crêpepapier leek, nooit meer de olmen op het kerkhof heen en weer zien zwaaien, nooit meer de drie matrode lichtjes zien branden bij de geulen van de wegwerkers. Nooit meer naar het raam rennen omdat er een hond blafte of kijken naar het licht van de koplampen van Bob North dat over het plafond zwenkte en in een trillende schaduw tegen de muur verdween.

Dat licht scheen nu door de kamer. Susan deed de gordijnen dicht. Ze maakte een nieuw pakje sigaretten open en dit keer maakte de rook haar niet aan het hoesten. Haar keel voelde droog en rauw aan. Dat kwam waarschijnlijk door de enorme hitte. Waarom voelde ze zich beurtelings warm en koud? Ze ging de kamer uit om de verwarming nog eens bij te stellen, maar bleef geschrokken staan toen ze de bel hoorde.

Wie zou haar op dit uur komen bezoeken? Toch zeker niet de vrienden uit de tijd dat ze getrouwd was, zoals Dian, Greg en Minta, wier geweten wellicht ging spreken bij het lezen van de avondkranten? De hond had niet geblaft. Dan moest het Betty of Doris zijn.

De man die voor de deur stond schraapte zijn keel, toen ze haar hand naar het slot van de deur uitstak. Door dit nerveuze, bedeesde geluid wist ze wie het was voor ze de deur opendeed. Er ging een huivering door haar heen, maar die verdween snel uit pure opluchting dat tenminste iemand haar kwam opzoeken. Terwijl ze opnieuw moest hoesten liet ze, net zo zenuwachtig als hij, Bob North binnen.

-

Hij liet direct duidelijk merken dat hij niet zomaar even kwam en Susan, die tegen Julian had gezegd dat ze waarschijnlijk geen contact meer zou hebben met haar buurman, was merkwaardig blij toen hij meteen doorliep naar de huiskamer alsof hij een vriend was die haar regelmatig bezocht. Met enig zelfverwijt bedacht ze dat Bob veel meer reden had dan zij om zich eenzaam en ongelukkig te voelen.

Zijn gezicht droeg nu geen sporen van de ellende en bitterheid waaraan hij in de rechtszaal lucht had gegeven en hoewel hij zich weer verontschuldigde voor het feit dat Susan zo in zijn aangelegenheden werd betrokken, zei hij niets over de reden van zijn komst. In onhandige bewoordingen had Susan hem haar medeleven en sympathie al betuigd en daarna wist ze niets meer te zeggen. Uit zijn zenuwachtige manier van doen en uit de onderzoekende blik waarmee hij haar aankeek toen ze tegenover elkaar in de warme, onopgeruimde kamer stonden, bleek duidelijk dat hij met een bepaald doel was gekomen. 'Was je druk bezig? Stoor ik je ergens bij?'

'Natuurlijk niet.' Het verlies dat hij had geleden maakte hem verschillend van andere mannen, een paria, iemand die je voorzichtig moet behandelen en toch niet het idee geven dat hij anders is dan anderen. Ze wilde zich gedragen alsof de tragedie nooit had plaats gevonden en tegelijkertijd vond ze dat hij wel wat recht had op bijzondere aandacht. De gekke gedachte, dat het onmogelijk was om veel medelijden te voelen voor iemand die zo knap was als Bob, kwam bij haar op. Zijn voorkomen wekte bij andere mannen afgunst en bij vrouwen een eigenaardige, vernederende bewondering. Als dat drama niet had plaats gevonden en hij zoals nu bij haar op bezoek was gekomen, dan zou zij zich niet op haar gemak hebben gevoeld met hem alleen. 'Ga zitten!' zei ze stijfjes. 'Wil je iets drinken?’

‘Dat is erg aardig van je.' Hij nam de fles en de glazen van haar over. 'Laat mij maar inschenken.' Ze keek toe, terwijl hij gin in een glas deed en het helemaal vol schonk met bittere citroenlimonade. 'Wat kan ik voor jou inschenken? Nee, schud nou niet je hoofd...' Hij trok zijn gezicht flauwtjes in een scheve grijns, het eerste lachje dat ze sinds Louises dood op zijn gezicht had gezien. 'Dit wordt een lange zitting, Susan, als je tenminste zoveel geduld met me hebt.'

'Natuurlijk,' mompelde ze. Dit was dus het doel van zijn bezoek, tegen iemand praten die dicht genoeg in de buurt was om te luisteren en ver genoeg om te laten vallen als hij gezegd had wat hij op z'n hart had. Louise had hetzelfde proberen te doen, maar Louise was gestorven voor ze iets kon zeggen. Ergens in dit alles lag een vreemde ironie verborgen. Bobs donkerblauwe ogen waren op haar gevestigd, rustig en toch weifelend, alsof hij nog een keuze moest doen en zich afvroeg of zijn keuze wel verstandig was.

Ze liep van hem vandaan om te gaan zitten en plotseling kwam de sofa haar bijzonder zacht en aanlokkelijk voor. Een ogenblik terug was ze blij geweest Bob te zien; nu voelde ze zich alleen nog maar ontzettend moe. Bob liep de kamer helemaal door, draaide zich abrupt om, pakte een rolletje papier uit zijn zak en gooide het neer op het tafeltje dat tussen hen in stond. Hij had dezelfde manier van bewegen als een toneelspeler, dezelfde elegantie, omdat deze bewegingen door hem waren ingestudeerd. Met enige verbazing dacht Susan hierover na en toen vroeg ze zich af of zijn gebaren zo op effect berekend leken omdat het hem moeite kostte zich te beheersen.

Zij stak haar hand uit naar de papieren en keek hem vragend aan. Hij knikte haar kort toe. Zouden deze blaadjes papier in verband staan met een of andere wettelijke aangelegenheid? Kon het zijn dat dit Louises testament was?

Susan vouwde het eerste blaadje open zonder enige nieuwsgierigheid. Toen liet ze het met een scherpe uitroep vallen alsof het ergens om heen was gevouwen dat gloeiend heet of walgelijk glibberig was.

'Nee, dat kan ik onmogelijk! Ik kan deze brieven niet lezen!’

‘Herken je ze dan?'

'In de rechtszaal zijn er gedeelten uit voorgelezen.' Susans gezicht had een hoogrode kleur. 'Waarom...' Ze schraapte haar keel die pijnlijk en gezwollen aanvoelde. 'Waarom wil je dat ik ze lees?' vroeg ze fel.

'Doe niet zo akelig tegen me, Susan.' Hij trok als een kleine jongen zijn voorhoofd in rimpels. Ze dacht plotseling aan Paul. 'De politie heeft me die brieven gegeven. Zij waren Louises eigendom, zie je en ik - nou, ik heb ze geërfd. Heller heeft ze het vorig jaar aan haar gestuurd. Vorig jaar, Susan. Sinds ik ze heb gelezen heb ik aan niets anders kunnen denken. Het laat me niet los.’

‘Verbrand ze dan.'

'Dat kan ik niet. Ik blijf ze maar lezen. Ze hebben alle gelukkige herinneringen die ik aan haar heb bezoedeld. Hij stopte z'n hoofd in z'n handen. 'Ze wilde van me af. Ik was maar een sta-in-de-weg. Ben ik zo'n verfoeilijk mens?'

Ze gaf hier geen rechtstreeks antwoord op, want de vraag was belachelijk. Het was hetzelfde als wanneer een miljonair haar mening zou vragen over de precaire situatie van zijn financiën. 'Je bent overspannen, Bob. Dat is heel logisch. Als mensen een verhouding hebben dan zeggen ze wel eens iets wat ze niet menen, dingen die eigenlijk niet waar zijn. Ik denk dat Julians vrouw een heleboel overdreven onprettige dingen over mij heeft gezegd.' Ze had hier nooit eerder bij stil gestaan. Het kostte haar moeite om het onder woorden te brengen.

Hij knikte enthousiast. 'Daarom ben ik naar jou toe gekomen. Ik wist wel dat je het zou begrijpen.' Hij stond snel op. De brieven waren op stevig papier van kwartoformaat geschreven en ze waren vanzelf weer in elkaar gerold. Hij streek ze met z'n hand glad en duwde ze onder Susans neus. Zij had de mogelijkheid geopperd dat Elizabeth lasterlijke dingen over haar geschreven zou hebben. Als dat zo zou zijn geweest en als zij zo'n brief in handen zou hebben gekregen, dan zou ze hem voor geen goud aan een vreemde hebben laten zien. En toch zouden de meeste mensen die kans aangrijpen. Ze moest wel buitengewoon overgevoelig zijn, of misschien alleen maar een lafaard, een struisvogel. Hoe gretig zou bijvoorbeeld Doris Hellers woorden verslinden als Bob, in plaats van hier te komen, z'n ziel had blootgelegd in het huis aan de overkant.

Susan pakte een sigaret. Ze bedacht ineens dat ze nog nooit een liefdesbrief had gelezen. In de tijd dat Julian haar het hof maakte, waren ze bijna nooit van elkaar gescheiden geweest en wanneer dat dan eens gebeurde, dan belden ze elkaar op. Ze had beslist nog nooit de liefdesbrieven van iemand anders gelezen. Bob, die haar vanwege haar ervaring hoogschatte, zou verbaasd zijn over zoveel onervarenheid.

Misschien was het deze onervarenheid die haar nog weerhield. Louises verhouding, een huisvrouw en een vertegenwoordiger, iets wat stiekem en lelijk was, vond ze alleen maar onverkwikkelijk, niet goed gemaakt door werkelijke hartstocht. Er zou best iets obsceens in die brieven kunnen staan. Ze keek even naar Bob en was er plotseling zeker van dat hij haar niet aan iets stuitends zou blootstellen. Met een lichte zucht vestigde ze haar ogen op het achterover hellende handschrift met veel lussen van Heller, het adres: Hengist House, East Mulvihill, S.E. 29, de datum, 6 november '67, en daarna begon ze te lezen.

Lieveling,

Je bent dag en nacht in mijn gedachten. Ik weet waarachtig niet waar mijn dromen eindigen en de werkelijkheid begint, want mijn gedachten zijn van jou vervuld en ik loop rond als een verdwaasde. Ik ben nu eenmaal een stomme, vervelende vent, lieve schat - ik zie je hierbij al glimlachen en het misschien (naar ik hoop) ontkennen - maar het is waar en ik ben nu ook nog half blind en doof. Mijn liefde voor jou heeft me blind gemaakt, maar toch niet zo blind dat ik niet in de toekomst kan kijken. Ik word bang als ik eraan denk dat we misschien jarenlang op deze manier door moeten gaan en elkaar alleen maar zo nu en dan kunnen zien en dan nog maar voor een paar gestolen uurtjes. Waarom kom je niet tot het besluit om het hem te vertellen? Het heeft geen zin om te zeggen dat er wel iets kan gebeuren, zodat voor ons alles terechtkomt. Wat zou er kunnen gebeuren? Hij is niet oud en kan nog jaren en jaren blijven leven. Ik weet dat jij zegt dat je niet wilt dat hij dood gaat, maar dat kan ik niet geloven. Uit alles wat je zegt en door alleen maar naar je gezicht te kijken, merk ik dat hij alleen maar een last voor je is. Voor de rest is het bijgeloof en diep in je hart vind je dat zelf ook. Hij heeft geen rechten op je, geen macht over je die tegenwoordig door wie dan ook erkend zouden worden.

Waar het op neer komt, wat je in werkelijkheid zegt, is, dat we maar moeten blijven volhouden en wachten tot hij dood gaat. Nee, ik probeer niet je ertoe over te halen iets in zijn thee te doen. Ik zeg je voor de honderdste keer dat je hem aan zijn verstand moet brengen dat je recht hebt op een eigen leven, dat je niet bij hem moet doorbrengen maar bij je je liefhebbende, maar zich ellendig voelende,

Bernard

Nee, dit was geen brief die stuitend was - tenzij je toevallig de man kende die door Heller als een vervelende last werd beschouwd. En als je de man niet kende, zou je de tweede brief zelfs aangrijpend kunnen vinden. Als je de man niet kende en niet naast z'n vrouw had gewoond, die door haar ontrouw Heller tot deze toespelingen had gebracht.

Het adres was hetzelfde, de datum bijna een maand later, 2 december '67, las Susan, en toen:

Mijn liefste lieveling,

Ik kan niet langer zonder jou.

Ik kan niet langer meer ver van jou verwijderd leven en werken en eraan denken dat jij bij hem bent en je leven verknoeit door zijn slaaf te zijn. Je moet hem over mijn bestaan inlichten, je moet hem vertellen dat je iemand hebt gevonden die echt van je houdt en die je eindelijk een eigen huis wil geven. Toen we elkaar de vorige week zagen, heb je me half en half beloofd dat je het zou doen, maar ik weet hoe zwak je kunt zijn als je weer bij hem bent. Heeft hij werkelijk al die zorg en aandacht nodig en zou alles wat jij nu doet niet door een huishoudster kunnen worden gedaan? De hemel weet dat hij altijd hardvochtig en ondankbaar is geweest en, zoals jij zegt, soms ook nog gewelddadig. Vertel het hem vanavond lieveling, terwijl je bij hem bent in wat ik slechts je gevangenis kan noemen.

De tijd gaat zo snel voorbij (voor mij lijkt het nu langzaam te gaan, maar ik weet dat hij in werkelijkheid voorbij vliegt) en wat zal er van jou zijn geworden over een paar jaar, ouder, en nog steeds aan hem gebonden? Hij zal nooit van je houden en je naar waarde schatten. Het enige wat hij wenst is een dienstbode. Je zult verzuren en verbitterd worden en denk je echt dat onze liefde onder die omstandigheden zal voortduren? Wat mij betreft, ik denk soms dat ik zonder jou alleen nog maar een eind aan mijn leven kan maken. Ik kan het niet veel langer meer onder ogen zien dat het leven zich op deze manier voortsleept. Schrijf me of, nog beter, kom bij me. Je hebt me nog nooit zo gelukkig gezien als ik zal zijn wanneer ik weet dat je eindelijk van hem bent weggegaan.

Bernard

-

Susan vouwde de brieven op en zij staarden elkaar aan in een diepe, beklemmende stilte. Om die stilte te verbreken roerde ze niet de ontroerende inhoud van de brieven aan, maar zei: 'Waren dit de enige brieven? Heeft hij er niet meer geschreven?’

‘Vind je dit niet voldoende?'

'Dat bedoel ik niet. Maar ik zou hebben verwacht dat hij er meer had geschreven, een hele serie.'

'Als er meer zijn geweest dan heeft ze ze niet bewaard.’

‘Misschien schaamde ze zich ervoor,' zei Susan verbitterd. 'Het is nu niet direct wat je noemt onsterfelijk proza, het zijn geen letterkundige juweeltjes.'

'Dat was me niet opgevallen. Dat soort dingen kan ik niet beoordelen. Wat ze bedoelen is duidelijk genoeg. Louise haatte me zo erg dat ze bereid was om allerlei leugens over me te vertellen.' Hij nam de brieven uit haar hand, hield de hand vast en drukte hem vertwijfeld, als een reddinglijn waar hij zich aan vastklampte. 'Susan,' zei hij, 'je gelooft het toch niet hè, dat ik een gewelddadige, hardvochtige slavendrijver was?'

'Natuurlijk niet. Daarom geloof ik niet dat het enige zin heeft om deze ellendige dingen te houden. Je gaat ze dan alleen maar lezen en nog eens lezen en je kwelt jezelf ermee.' Gedurende een afschuwelijk moment dacht ze dat hij zou gaan huilen. Z'n gezicht vertrok en hij leek bijna lelijk. 'Ik kan er niet toe komen om ze te vernietigen,' zei hij. 'Susan zou jij het willen doen, wil je dat - als ik ze hier achterlaat?' Zij nam ze langzaam van zijn schoot en verwachtte dat hij haar weer bij haar pols zou pakken. Ze had enigszins hetzelfde gevoel als wanneer ze 's avonds heimelijk Pauls horloge uit zijn handen pakte terwijl hij sliep. Ze ging nu met dezelfde omzichtigheid te werk, met ingehouden adem, en verwachtte dezelfde kreet van protest. Maar Paul hechtte erg aan zijn horloge. Was Bobs haat jegens deze brieven op een merkwaardige manier verweven met een soort gehechtheid? Hij liet ze door haar wegnemen. 'Ik beloof het, Bob,' zei ze, en een trillende vermoeidheid trok door haar heen. 'Ik beloof dat ik het zal doen zodra je weg bent.'

Ze dacht dat hij daarna weg zou gaan. Het was nog vroeg, maar ze was vergeten wat ze eerder op de avond had gedacht over precedenten scheppen, toegeven aan neerslachtigheid en vermoeidheid. Nu was haar enige wens te kunnen gaan slapen. Edoch, 'Ik moest je eigenlijk niet vervelen met al deze dingen,' zei hij op de toon van iemand die dat wel degelijk van plan is. Haar vermoeidheid was haar blijkbaar niet aan te zien. 'Ik moet tegen iemand praten. Ik kan het niet allemaal alleen verwerken.’

‘Ga je gang, Bob. Ik begrijp het wel.'

Dus bleef ze luisteren naar wat hij vertelde over zijn huwelijk, zijn eens zo grote liefde voor Louise, hun teleurstelling over het feit dat ze geen kinderen hadden. Hij maakte gissingen over waar Louise en Heller elkaar zouden hebben ontmoet, wat hun in elkaar zou hebben aangetrokken en dat het zo vreemd was dat Louises geloof haar in de steek had gelaten. Hij sprak krachtig, hartstochtelijk, ongelovig, en één keer stond hij op om de kamer op en neer te lopen. Maar zijn uitbarstingen schenen hem kracht te geven in plaats van hem uit te putten zoals dat bij Susan wel het geval was. Gezuiverd en weer opgeleefd praatte hij een half uur lang, terwijl Susan achterover leunde, zo nu en dan knikte en hem haar medeleven betuigde. De sigarettepeukjes in de asbak hoopten zich op tot ze er uit zagen als een aanplakbiljet in de spreekkamer van een dokter. Haar keel voelde aan als schuurpapier.

'Lieve deugd, het spijt me, Susan,' zei hij tenslotte. 'Je bent door mijn schuld helemaal uitgeput geraakt. Ik ga meteen weg.' Ze was niet meer in staat om beleefd tegenwerpingen te maken. Impulsief greep hij haar handen en toen hij zich over haar heen boog, werd zijn donkere, levendige gezicht onscherp en zweefde boven haar. 'Beloof me dat ik die gemene dingen nooit meer zal zien,' zei hij. Ze knikte. 'Ik zal me zelf wel uitlaten. Ik zal nooit vergeten wat je voor me hebt gedaan.'

De voordeur ging dicht en het geluid van het dichtgaan weergalmde in haar hoofd om langzaam over te gaan in een gestadig kloppen. Hevige rillingen trokken nu door haar heen en haar rug begon ook pijn te doen. Ze deed haar ogen dicht en zag Bobs gezicht voor zich zweven. Hellers spinachtig handschrift danste voor haar ogen en het kloppen in een hoekje van haar hersens leek op het scherpe geklik van Louises hakken. Toen ze wakker werd, was het middernacht. Er hing een vieze lucht van de rook. De verwarming was automatisch afgeslagen en door de kou, die doordrong tot het gebeente was ze wakker geworden. Voordat ze in slaap viel, moest ze de glazen naar de keuken hebben gebracht en de overvolle asbak hebben geleegd. Ze kon zich er niets van herinneren, maar toen ze wankelend opstond, realiseerde ze zich heel goed dat haar traagheid en de hevige pijn in haar keel weinig te maken hadden met de emoties van die dag.

Dit soort symptomen hadden een wezenlijke fysieke oorzaak. Ze had griep.

-9-

Sinds Julians vertrek had Susan in een van de twee logeerkamers aan de achterkant van het huis geslapen. Het was een kleine kamer op het noorden, maar nu was ze blij dat ze het gedaan had. Om ziek te zijn in een slaapkamer die precies hetzelfde was als Louises slaapkamer, om in een bed te liggen dat op dezelfde plaats stond als het hare, was de slechtste medicijn die Susan kon bedenken.

Ze had een ellendige nacht doorgemaakt, bestaande uit korte hazeslaapjes. Toen het ochtend werd, waren alle overtollige dekens die in huis te vinden waren op haar bed opgestapeld, hoewel Susan zich slechts vaag herinnerde dat ze extra dekens had gepakt. Ze nam haar temperatuur op en zag dat ze bijna veertig graden koorts had.

'Ga naar mrs. Winter, schat,' zei ze toen Paul om acht uur bij haar binnenscharrelde. 'Vraag of zij je je ontbijt wil geven.’

‘Wat is er met u?'

'Ik heb alleen maar een stevige kou gevat.'

'Ik denk dat u het van Roger Gibbs hebt gekregen, toen die op mijn partijtje was,' zei Paul, en alsof hij zijn vriendje prees voor zijn opmerkelijke onbaatzuchtigheid voegde hij eraan toe: 'Hij geeft zijn verkoudheden aan iedereen door.' De dokter kwam tegelijk met Doris die aan het voeteneinde van het bed stond, zijn diagnose bevestigde en om de paar seconden haar eigen suggesties naar voren bracht.

'Ik wil jou niet besmetten, Doris,' zei Susan nadat hij weg was. 'Wees daar maar niet bang voor. Ik ben niet zo vatbaar.' Dat was waar. Ondanks het feit dat ze zo gevoelig was voor lage temperaturen en dat ze zich zo hulde in allerlei vestjes was Doris zelfs nooit verkouden. 'Ik ben immuun geworden voor al die dingen in de tijd dat ik verpleegster was,' zei ze, terwijl ze de kussens opschudde als een bokser. 'Moet je die hond van mij eens horen. Hij schopt zo'n herrie omdat alle begrafenisauto's hiernaast zijn gearriveerd.' Haar hoofd scheef houdend, luisterde ze naar het blaffen in de verte en naar wat de gedempte voetstap van een begrafenisondernemer zou kunnen zijn. 'Eén ding is zeker, ik heb tenminste een excuus om niet te gaan en voor jou zou het zelfmoord betekenen als je uit je bed kwam.' Ze sloeg haar hand voor haar mond. 'O hemel, dat is hier een verboden woord, nietwaar? Ik heb gehoord dat de katholieken Louise niet op hun begraafplaats willen hebben. Het is werkelijk een schande, want Heller heeft het eigenlijk gedaan.' Het geblaf van de hond klonk hol, een deur sloeg dicht. 'Ik zag Bob en hij wenst je een spoedig herstel toe. Stel je voor, bij al z'n moeilijkheden wilde hij ook nog weten of hij iets kon doen. Ik zei tegen John, Bob North heeft op zijn manier een enorme bewondering voor Susan, en John was het met me eens. Ik heb je verwarming zo hoog mogelijk gezet, lieve kind. Ik hoop dat je het niet erg vindt, je weet wat voor een koukleum ik ben. Ik vraag me af of hij zal gaan hertrouwen.’

‘Wie?'

'Bob, natuurlijk. Wel, het huwelijk is een gewoonte, nietwaar, en ik geloof dat het vreemd zou zijn als je dan weer zou moeten wennen aan een leven alleen. O hemel, daar heb je mij weer, ik bega weer een stommiteit!' Doris bloosde en koesterde zich in haar dikke dubbelgebreide jasje. 'Zou je een stukje vlees kunnen eten? Nee, beter van niet. Tussen twee haakjes, ik heb voor je opgeruimd en een beetje afgestoft. Niet dat het nodig was, want het was allemaal zo netjes als maar kan.’

‘Je bent verschrikkelijk aardig.'

'Alleen maar bazig en overheersend, lieverd.' Deze plotselinge zelfkennis van Doris die ze niet had verwacht, nam Susan meer voor haar in dan al haar deskundige verzorging. Ze wilde dat haar pijnlijke keel en haar enorme vermoeidheid haar toestonden om te zeggen hoe dankbaar ze was. Met een kraakstem zei ze iets over Paul en Doris zei: 'Hij is met Richard meegegaan. Hij kan bij ons blijven gedurende het weekend. Maar wat doen we met jou? Misschien kunnen we de tv naar boven halen.’

‘Nee, echt niet, Doris. Ik ga straks wel wat lezen.’

‘Nou, als je je verveelt dan kun je nog altijd naar die werklui kijken die zich daar dood zwoegen.' En, terwijl ze aan de gordijnen rukte, lachte Doris hardop. 'Ze zijn al net zo erg als ik, ze moeten ook beslist hun vuur en hun thee hebben.'

-

Het gadeslaan van drie werklieden die een geul dichtgooien en een kleine twee meter verder een nieuwe graven, zou niet bepaald Susans opvatting van meeslepend vermaak zijn geweest wanneer ze zich goed had gevoeld. Zoals de meeste mensen had ze vaak gedacht dat, als ze ooit het bed zou moeten houden vanwege een onschuldige ziekte, ze dan de gelegenheid zou aangrijpen om een van die klassieke boeken te lezen die je ononderbroken aandacht vroegen. Dus toen Doris tegen lunchtijd terugkwam, vroeg ze of ze A la Recherche du Temps perdu uit de verzameling boeken die Julian had achtergelaten wilde halen.

Maar Proust was haar te veel. Ze werd niet gestoord, maar ze kon zich niet concentreren, in haar gedachten hingen wat vaag en nevelig zorgen die ze zich maar half herinnerde, haar angsten en haar verhuizing uit Matchdown Park. Ze legde het boek neer, nadat ze tien minuten had getuurd naar de dansende letters en, een beetje geïrriteerd omdat ze zwichtte voor het dwaze idee van Doris, draaide ze haar ogen naar het raam.

De hemel was bleekblauw en bewolkt en daartegen spreidden de takken van de olmen hun zwart kanten netwerk uit. Ze kon net de zon zien, een gele poel in de wolken. Het zag er allemaal vreselijk koud uit en ze kon zich wel voorstellen dat die werklui behoefte aan een vuur hadden. Ze stonden er nu met z'n drieën omheen, terwijl ze hun thee roerden in kroezen die grof en gebarsten waren zoals Susan kon zien. Louise had ze porseleinen kopjes met een schoteltje gegeven. Ze zette de kussens achter zich zodat ze beter kon zien. Vreemd genoeg was er iets bijzonder vermakelijks in het gadeslaan van drie onbekende mensen die rondliepen en tegen elkaar praatten. Dat ze niet kon horen wat ze zeiden, maakte het nog pikanter. Er was een wat oudere man, een jongere man en een jongen. De twee oudere mannen leken de jongen te plagen, maar hij nam hun plagerijen en hun gelach goed op. Het was zijn taak de kroezen te verzamelen en ze mee terug te nemen in de beschutting van de hut. Susan zag dat hij de restjes op het met aarde besmeurde trottoir schudde en de binnenkant van de kroezen met een krant schoon veegde.

Even later gingen ze terug in hun geul en de oude man boog zijn lichaam over het brede handvat van de drilboor. De jongen had een modderige wirwar van kabels vastgepakt en sprong ermee in het rond, waarop zijn makker een schijngevecht begon. Alleen hun hoofden en bewegende handen waren boven de rand van de geul zichtbaar, maar het gelach van de jongen klonk zo schel dat, hoewel Susan zich ver weg bevond, ze het boven het weergalmen van de drilboor kon horen.

Toen kwam er een meisje in een korte rode mantel om de hoek van het hek van O'Donnell en, terwijl ze ophielden met hun schermutseling, floten de twee jongste mannen naar haar. Ze moest de werklieden passeren en met haar neus in de lucht liep ze langs hen heen. De jongen lonkte haar toe en riep iets. Susan leunde ontspannen tegen de kussens. Ze was Louise en Bob, Pauls angsten, Julians luchthartige onverschilligheid vergeten. Een veel oudere vrouw stak nu de weg over, maar ook zij werd op bemoedigende wijze nagefloten. Susan glimlachte in zichzelf, een beetje beschaamd dat ze zich amuseerde met zo iets kinderachtigs. Hoe oud zou een vrouw moeten zijn, vroeg ze zich af, om aan een dergelijke begroeting te ontkomen, vijfendertig, veertig, vijftig? Er zat stellig iets edelmoedigs in het feit dat ze geen onderscheid maakten. Misschien was je er nooit te oud voor en misschien bewaarde de oude man, die grimmig zweeg als de twee anderen hun waardering voor het passerende vrouwelijk geslacht lieten blijken, zijn gefluit voor vrouwen van zijn eigen leeftijd.

Om drie uur pakte de jongen een zwarte ketel uit de hut en zette hem op het vuur. Wisten ze dat Louise dood was? Had het nieuws hen soms bereikt op de gevleugelde winden van geroddel? Of was een van hen donderdag zonder erg naar de achterdeur gelopen om daar ontvangen te worden door Bob die hem verbitterd aanstaarde en hem kortaf wegzond? De thee was gezet, de kroezen opnieuw gevuld. De hoeveelheid thee die ze dronken! Ze gaven er kennelijk de voorkeur aan hun eigen thee te brouwen in plaats van het te halen uit het café dat een kleine tweehonderd meter verderop lag. Het was ongetwijfeld een slag voor hen geweest, toen hun afgezant woensdag op Louises deur had gebonsd en geen antwoord had gekregen. Ze hadden die keer niet de jongen gestuurd, bedacht Susan, maar de man van in de twintig die een blauwe trui over z'n hoofd trok, terwijl hij bij de vuurpot hurkte.

De geul liep tot halverwege de straat op en nadat de jongen de kroezen had verzameld, ging hij op een hoop aarde staan met een vlag in z'n hand, om het weinige verkeer dat langs kwam te regelen, maar direct daarop, nadat er maar twee auto's waren gepasseerd, wenkte de man in de blauwe trui hem met een woest gebaar terug in het gat. Susan had het gevoel dat ze naar een stomme film keek die zich zou ontwikkelen in een klucht waarbij alles kort en klein geslagen zou worden, of misschien een of ander modern epos uit Italië of Zweden, vol symboliek, waarin de bewegingen en de gelaatsuitdrukking van grote betekenis zijn en de menselijke stem een ordinaire indringer is.

Zo vond Doris haar toen ze om zes uur Paul thuisbracht om hem naar bed te brengen. De werklui waren naar huis gegaan en Susan lag achterover en keek dromerig naar de flauwe karmozijnrode lichten die ze hadden achtergelaten. Ze was belachelijk teleurgesteld dat het morgen zondag was, verbolgen als een gretige televisiekijker die weet dat hij twee dagen moet wachten op de volgende aflevering van een serie.

-

'Ik heb bezoek voor je meegebracht,' zei Doris zondagmiddag. 'Moet je eens raden wie.'

Het kon Julian niet zijn, want hij was buiten de stad bij Lady Maskell, waar hij ongetwijfeld deel uitmaakte van een vrolijk gezelschap waartoe ook Minta Philpott, Greg en Dian, en de hemel mag weten wie nog meer, behoorden. Bovendien meed Julian ziekenkamers.

'Het is Bob.' Doris wierp een zenuwachtige blik over haar schouder, toen ze zijn voetstappen op de trap hoorde. 'Hij wou beslist komen. Ik zei tegen hem dat hij in zijn neerslachtige stemming vatbaar was voor iedere bacil die rondzwerft, maar hij wou beslist komen.'

Hij had z'n armen vol met gele narcissen. Susan was er zeker van dat deze uit de voortuin van Braeside kwamen en ze zag nu in gedachten dat grote vierkante bloembed voor zich met de stoppels van de afgebroken stelen. Louise had van haar bloembollen gehouden en nu ze door Bob waren afgeplukt, herinnerde Susan zich een verhaal dat ze eens had gehoord over de tuinlieden van Lady Jane, die de toppen uit alle eiken op het landgoed kapten toen ze dood was. Ze zei er niets over tegen Bob. Eerst was ze nogal verlegen toen ze hem zag en ze vroeg zich af of hij spijt had van zijn gebrek aan terughoudendheid vrijdagavond. Maar hij gaf er geen blijk van zich niet op zijn gemak te voelen, hoewel hij enigszins op zijn hoede leek totdat Doris wegging. 'Ik dacht eigenlijk dat je wel zou weggaan,' zei Susan. 'Niet direct om vakantie te houden, maar gewoon voor de verandering.’

‘Ik heb geen zin om ergens naar toe te gaan. Ik ben altijd samen met haar naar de plaatsen geweest waar ik ooit naar toe wilde.' Hij pakte een vaas en zette de narcissen erin, maar voor een man die zo elegant was, deed hij dat erg onhandig, hij duwde de stelen bij elkaar en brak ze ruw af als ze te lang waren. 'Ik kan beter hier blijven,' zei hij, en toen Doris vrolijk lachend haar hoofd om de deur stak: 'Ik heb nog een heleboel te regelen.’

‘Je hebt toch niet veel geluk met je vakanties,' zei Doris. 'Ik herinner me dat Louise het vorig jaar ziek was en jij bij die ramp met die boot was betrokken.' Bob zei niets, maar zijn gezicht werd gevaarlijk donker. 'Die arme Louise had hetzelfde als jij nu, Susan, en Bob moest zich zo goed mogelijk zien te vermaken. Die arme Louise zei dat de vakantie wat haar betrof volkomen verknoeid was. O, lieve help, heb je liever dat ik niet over haar praat, Bob?’

‘Inderdaad,' zei Bob kort. Hij ging bij Susans bed zitten en verborg nauwelijks z'n ongeduld terwijl Doris verder kwetterde over Pauls weigering om zijn tanden te poetsen en dat hij er op stond om zijn horloge onder zijn kussen te bewaren. 'De hemel zij dank dat ze weg is,' zei hij toen de deur tenslotte dicht ging. 'Maakt ze je niet gek?’

‘Ze is een goede vriendin, Bob. Verschrikkelijk aardig.’

‘Ze mist niets van wat er hier in de straat gebeurt. Die hond van haar maakte me bijna stapelgek toen de begrafenisauto's kwamen.' Hij zuchtte op een zielige manier en plotseling voelde Susan met hem mee, iets dat hij blijkbaar steeds had gewild. Medelijden welde op een dusdanige manier in haar op dat ze, als ze niet ziek was geweest, hem in haar armen had willen nemen en hem dicht tegen zich aan had willen drukken zoals ze bij Paul zou doen. Ze was ontsteld bij deze gedachte. Was het bij haar opgekomen omdat hij er zo jong, zo deerniswekkend kwetsbaar uitzag? Hij was ouder dan zij, vier of vijf jaar ouder. Ze voelde zich even niet op haar gemak, min of meer onthutst.

Hij ging naar de deur, opende hem op een kier en deed hem daarna zacht dicht. Ze vond dat hij zich bewoog als een kat. Nee, eerder als iets dat minder tam was. Als een panter. 'Die brieven zijn toch weg, hè?' Zijn stem klonk opzettelijk luchtig, als van iemand die een vraag stelt die erg belangrijk voor hem is, maar dat verborgen wil houden. 'De brieven van die schoft van een Heller,' zei hij. 'Je zei dat je ze zou verbranden.'

'Natuurlijk heb ik dat gedaan,' zei Susan ferm. Maar de vraag gaf haar een schok, waardoor haar hoofd weer begon te suizen alsof haar temperatuur plotseling sterk was gestegen. Tot nu toe was ze de brieven volkomen vergeten. Ze hadden haar tegenzin opgewekt, dacht ze, en misschien was er in haar geest een psychologische remming opgetreden, zoals Julian het noemde. Ondanks haar geruststellende woorden tegen Bob kon ze zich eenvoudig niet herinneren of ze de brieven wel of niet had verbrand. Had ze de brieven in de open haard, die niet gebruikt werd, gegooid en ze met haar aansteker in brand gestoken voor, na of misschien tijdens haar twee-urige slaap vol dromen die veel op een coma leek? Of zouden ze misschien nog open en bloot op tafel liggen zodat Doris of mrs. Dring ze konden lezen? 'Ik wist dat ik me op jou zou kunnen verlaten, Susan,' zei Bob. 'Het spijt me als ik je die avond verveeld heb.' Hij pakte het boek op dat ze omgekeerd had neergelegd. 'Wat een geleerde boeken lees jij! Als ik ziek ben wil ik alleen maar rustig liggen en uit het raam kijken. 'Dat heb ik gisteren gedaan. Ik heb het grootste deel van de dag naar die werklui gekeken.'

'Een boeiend tijdverdrijf,' zei hij tamelijk koel, en daarna: 'Wat een akelig eenzaam leven leid jij, Susan. Al deze maanden moet je eenzaam zijn geweest en ik heb er nooit bij stilgestaan.’

‘Waarom zou je?'

'Omdat ik naast je woonde. Ik had eraan moeten denken. Louise zou eraan hebben kunnen denken...' Hij weifelde en zei met een stem waarin doffe woede doorklonk: 'Maar ze had het te druk met haar eigen zaken. Of beter gezegd met haar verhouding met Heller. Hoe oud ben je, Susan?’

‘Zesentwintig.'

'Zesentwintig! En als je je niet lekker voelt dan zit je vast in een bekrompen slaapkamer, er is niemand die voor je zorgt en je hebt niets anders te doen dan kijken naar vier of vijf werklieden die de weg aan het opbreken zijn.'

Het zou geen nut hebben hem te vertellen dat deze bekrompen slaapkamer een paar uur lang een schouwburgloge was geweest en de mannen acteurs op een ver verwijderd toneel. Bob was typisch een man van lichamelijke kracht, nuchter, ten prooi aan hevige gemoedsbewegingen, maar eigenlijk niet het soort man dat plezier schept in het observeren van zijn medemensen. Met zijn uiterlijk en zijn extraverte levenshouding had hij waarschijnlijk zelden ondervonden hoe het is om je op de achtergrond te houden. Hij keek nu zo bezorgd naar haar dat ze zich afvroeg waarom ze ooit gedacht had dat hij egoïstisch was. Ze probeerde te lachen, maar haar keel deed te veel pijn.

'Maar ik ben niet aldoor alleen,' zei ze, terwijl haar stem al snel overging in een krassend geluid. 'En Doris zorgt geweldig goed voor me.'

'Ja, je zei dat ze een goede vriendin was. Ik wou dat je van mij zei dat ik een goede vriend was. Ik wou dat alles anders was gelopen, zodat je het van mij zou kunnen zeggen.'

Hier was geen antwoord op. Hij stond plotseling op en toen hij terugkwam, had hij Paul bij zich, die z'n horloge nog steeds om z'n pols droeg, vlak onder de mouw van z'n pyjama. 'Ik kan je geen kusje geven, lieveling. Ik ben een en al bacil.’

‘U hebt hier geen klok,' zei Paul. 'Wilt u mijn horloge hebben, alleen maar voor vannacht?'

'Dat is heel lief van je, maar ik zou er niet aan denken om jou ervan te beroven.'

Hij keek onmiskenbaar opgelucht. 'Nou, welterusten dan.’

‘Kom, laat eens kijken of ik je kan optillen.' Bob stak z'n handen uit en omvatte het middel van de jongen. 'Je bent zo groot. Ik wed dat je wel een ton weegt.' Het gaf Susan enigszins een droevige schok om dat harde verbitterde gezicht plotseling zo zacht te zien worden. Hij had zelf geen kinderen, maar nu... Hij zou natuurlijk weer trouwen.

Misschien omdat het nog te vlug was om dit voor hem te hopen, was deze gedachte enigszins onaangenaam.

Paul liet zich door Bob oppakken, maar toen de armen van de man hem hoog op wilden zwaaien alsof hij een klein kind was, spartelde hij en zei babyachtig: 'Zet me neer! Zet me neer!’

‘Vooruit zeg, doe niet zo dwaas.' Susan was nu moe. Ze wou dat ze weggingen en haar alleen lieten. Het zou vanavond lang duren voordat Paul in slaap viel. Bob moest maar denken dat haar zoon had geprotesteerd omdat hij niet als een baby behandeld wilde worden; zij wist dat er een andere, verborgen reden voor was. 'Dag Susan.' De afwijzing had hem niet van zijn stuk gebracht en nu lachte hij naar haar op zijn charmante, jongensachtige manier, dat haar deed vergeten dat dat donkere gezicht zo nors kon betrekken. Zijn lach was zo openhartig en onbezorgd, bijna innemend. Ze had het vreemde gevoel dat hij eerder toenadering tot haar zoon had gezocht om haar een plezier te doen dan omdat hij zo dol was op kinderen. 'Dag Bob. Bedankt voor de bloemen.'

'Ik kom gauw terug,' zei hij. 'Denk maar niet dat je me kwijt bent.' Ze waren nu alleen. Hij liep naar de deur en aarzelde. 'Je bent mijn redding geweest, Susan. Je bent een licht in de duisternis geweest.'

Minder dan een week geleden zou ze bereid zijn geweest tot het uiterste te gaan om hem te ontlopen. Nu leek het een laffe, onmogelijke manier van doen. In plaats van egoïstisch was hij vriendelijk, attent, impulsief, allemaal eigenschappen die Julian niet bezat. Maar waarom zou ze hem eigenlijk met Julian vergelijken - ze waren zo volkomen verschillend in hun uiterlijk, in temperament, in hun gedrag tegenover haar - of het moest zijn omdat haar vroegere man de enige andere man was waarvan ze werkelijk kon zeggen dat ze hem kende.

Toen het herhaald gezongen deuntje tik-tok, tik-tok in Pauls slaapkamer ophield, trok Susan haar ochtendjas aan, controleerde of haar zoon sliep en ging naar beneden. Ze stond zwak op haar benen en elke stap deed haar hoofd bonzen. De huiskamer was netter dan hij ooit door mrs. Dring werd achtergelaten. Susans ogen vlogen direct naar de lage tafel waar ze voor zover ze zich herinnerde Hellers brieven voor het laatst had gezien, maar er stond alleen maar een schone asbak op het glanzende, ronde oppervlak. Ze liep langzaam de kamer door, bladerde op een belachelijke manier een stapel tijdschriften door en opende allerlei laden. Terwijl ze haar hand tegen haar voorhoofd hield, bedacht ze dat iemand die onder water zwemt, die zich een weg moet banen door iets dat hinderlijk en ongewoon zwaar is, zich zo moest voelen. Het leek alsof de lucht in deze kamer drukkend was en aan haar ledematen trok.

Doris zou het heerlijk hebben gevonden om die brieven te lezen. Het was onvergeeflijk zoiets te denken van een vriendin die zo aardig was. Bovendien zou Doris ze nooit uit het huis hebben meegenomen. Susan schoof het haardscherm opzij en tuurde in het rooster. Er lag geen as van papier op de schone staven. Ze moest ze dan toch zelf hebben verbrand. En als ze nu in haar geest terugging naar die koortsige uren, waarin ze als versuft was, dan kon ze zichzelf er bijna van overtuigen dat ze zich herinnerde de brieven boven de open haard te hebben gehouden en gekeken te hebben hoe de vlam van haar aansteker zich door de blaadjes papier vrat om Hellers woorden te verslinden. Ze zag het duidelijk voor zich evenals het beeld van Doris die het rooster schoonmaakte, stoffer en blik in haar hand. Haar opluchting stond bijna gelijk aan volkomen gemoedsrust en als ze nu weer onbedwingbare rillingen had, dan was het alleen omdat ze nog ziek was en zich niet had gehouden aan de instructies van de dokter om in bed te blijven.

-10-

De zachte, vleierige stem aan de andere kant van de lijn was bijzonder hardnekkig. 'Bernard had zo'n hoge dunk van je, David. Hij sprak vaak over je. Het zou jammer zijn om het contact te verliezen en ik weet dat Carl het prettig vindt je weer eens te zien. We waren allebei teleurgesteld dat je vrijdag niet kon blijven eten, en daarom vroeg ik me af of je niet een andere keer kon komen. Bijvoorbeeld morgen?’

‘Ik ben bang dat ik morgen ook niet kan komen.’

‘Dan dinsdag?'

'Ik kan deze week helemaal niet. Ik zal je wel bellen, is dat goed?' David nam op een besliste toon afscheid en hing op. Daarna ging hij terug naar de onopgeruimde, rommelige maar interessante kamer die hij z'n atelier noemde en dacht na over het telefoongesprek.

'Haar gezicht leek op De Naakte Maja van Goya, met volle, sensuele lippen. Het trok hem niet aan. Hij ontdekte altijd een gelijkenis tussen levende mensen en mensen die lang geleden geschilderd waren. Overal op de muren hingen portretten. Reprodukties van Ganymedes, prentbriefkaarten uit schilderijenmusea, bladzijden van de in kleur gedrukte bijlagen van een zondagskrant. Marie Antoinette van Vigée Le Brun was er bij, met plakband naast een Paus van El Greco geplakt; De man met de Handschoen van Titiaan had een mooiere lijst dan zijn boeren van Van Gogh of De Naakte Maja zelf.

Een merkwaardig inconsequente vrouw, dacht hij, en nu dacht hij niet aan de Goya. Op de avond voor haar mans dood was ze korzelig tegen hem geweest en ze was ontsteld toen ze hem zag in De Man met het IJzeren Masker. En toen, na vijf minuten overdreven hoffelijkheid van zijn kant en afwezige antwoorden van haar, was haar hele persoonlijkheid veranderd, werd lief, verleidelijk en overdreven hartelijk. Waarom?

Ze zeggen dat geen enkele man een aardige vrouw kan weerstaan die hem naloopt. Het ligt in zijn aard om hiervoor te bezwijken en hij kan niet geloven dat het lot hem zo gunstig gezind is. En als hij niet de minste poging tot toenadering heeft gedaan, dan feliciteert hij zichzelf met z'n onweerstaanbare aantrekkingskracht en veracht de vrouw. Maar zo gaat het meestal niet, dacht David. Het was hem nooit eerder overkomen. Het kostte hem niet de minste moeite om weerstand te bieden. Het had hem vanaf het begin verbijsterd.

En toch zou hij verder niets gedaan hebben. Het voorval zou naar de achtergrond van zijn gedachten zijn verdreven, zoals diverse andere blijkbaar onoplosbare mysteriën die in het leven voorkomen. De mensen waren eigenaardig, de aard van de mens een eeuwigdurende puzzel. Dat moest je maar accepteren. Maar ze had hem opgebeld en sprak als een oude vriendin die alle hoop had veel meer te worden en alsof die hoop gerechtvaardigd was. Vanuit een vaag gevoel van onbehagen werd zijn verbijstering groter en verdrong al het andere uit zijn gedachten. Hoe diep hij er ook over nadacht en steeds weer de gebeurtenissen van vrijdagavond naging, hij kon Magdalene Hellers gedrag alleen maar rechtvaardigen door aan te nemen dat ze niet helemaal goed wijs was. Maar hij wist dat deze conclusie altijd de gemakzuchtige en laffe toevlucht is van een armzalige verbeeldingskracht. Ze mocht dan gek zijn, maar er zat een zekere lijn in. Jonge weduwen gaan niet naar een café in West End op de dag van het gerechtelijk onderzoek naar de dood van hun echtgenoot; ze kleden zich niet in nauwsluitende broeken en truitjes; bovendien maken ze geen onverklaarbare avances bij vage kennissen, die niet door de laatsten zijn uitgelokt.

Ze zei dat ze daar was om iemand te ontmoeten en hij had geen moment geloofd dat die iemand een vrouw zou zijn. Toen herinnerde hij zich de man die was binnengekomen, die haar had aangestaard en had geaarzeld voordat hij zich haastig terugtrok. Precies vanaf dat moment was haar houding tegenover David veranderd.

Plotseling wist David heel zeker dat ze met die man een afspraak had gehad. Ze had afgesproken hem in een café te ontmoeten, maar het moest kennelijk geheim blijven. Waarom had ze hen anders niet aan elkaar voorgesteld, ontkend dat gezicht te kennen? Op dat gezicht, herinnerde David zich, had het eerste ogenblik een blik van voldoening, van vreugdevolle verwachting, gelegen. Ze kende hem. Ze had aangevoeld dat Davids nieuwsgierigheid was opgewekt, had de scène in de auto opgevoerd om hem te misleiden, hem te verleiden en hem uiteindelijk te doen vergeten wat hij had gezien.

Het moest voor haar ontzettend belangrijk zijn, dacht hij, en hij herinnerde zich haar nerveuze geratel en het opdringerige van haar strelende hand. Ze had hem in het café opgehouden toen die man weg was. Zou het zijn omdat hij, nadat hij zich had afgevraagd waarvan hij die man kende, op straat naar hem had kunnen uitkijken en, doordat hij dan zijn gezicht in het daglicht zou zien, hem met zekerheid zou hebben herkend? Maar de Hellers en hij hadden voor zover hij wist geen gemeenschappelijke kennissen. Hoe zou hij een vriend van Magdalene hebben kunnen herkennen? En, stel dat hij hem had herkend, waarom was het dan van zoveel belang voor haar?

-

Plotseling was het, zelfs buiten, te warm geworden voor een vuur. De wegwerkers hadden een spiritusbrander meegenomen en de jongen kookte er in de hut hun theewater op. Voor het eerst, alsof het mooie weer hem eruit had gelokt, werkte de man in de blauwe trui boven de grond en Susan zag hem ook voor het eerst rechtop staan.

Het verbaasde haar dat hij nogal klein was, of eigenlijk nogal korte benen had. Misschien was ze door de lengte van zijn romp misleid. Ze had sterk de indruk dat ze hem associeerde met iemand die lang was, maar ze wist niet waarom. Toen schoot het haar te binnen dat ze hem bij een vorige gelegenheid op normaal niveau had zien lopen. Op de dag van Louises dood had ze hem in Louises tuin gezien en terwijl ze er nu over nadacht, werd de indruk die ze had van een veel grotere man sterker en levendiger. Die man was beslist minstens een meter tachtig geweest en veel tengerder gebouwd dan Blauwe Trui die met z'n houweel zwaaide en een omvangrijk middel en een zeer gespierde rug liet zien. Het antwoord hierop moest zijn dat er toen meer dan drie mannen aan de weg werkten. Toen Bob de narcissen bracht, sprak hij over vier of vijf mannen en hij was ongetwijfeld beter op de hoogte van deze dingen dan zij, die nauwelijks aandacht had geschonken aan de arbeiders tot ze door haar ziekte noodgedwongen in haar gezichtsveld waren gekomen. Die ziekte was nu weer aan het afnemen en tegen het midden van de week interesseerde Susan zich niet meer voor de werklieden. Hun bezigheden waren niet nieuw meer voor haar of haar eigen normen voor wat amusement betreft, die door de koorts waren gedaald, waren weer omhoog gegaan. Ze las haar Proust, daarbij nauwelijks afgeleid door het onregelmatige geratel van de drilboor.

'Mr. North kwam even binnenwippen met een paar boeken.' Mrs. Dring legde een stapel nieuwe tijdschriften op het bed. 'Ik denk dat uw ziekte het beste is wat hem kon overkomen. Het geeft hem wat afleiding zodat hij niet meer zo zit te piekeren. Hij komt vanavond weer, hè? U mag wel oppassen dat uw buren niet gaan kletsen. De tong van mrs. Gibbs is net zo lang als uw arm.’

‘Ach, onzin,' zei Susan boos. 'U zei zelf dat hij alleen kwam om wat afleiding te zoeken.'

'En hij is het type dat afleiding zoekt bij vrouwen. U hoeft niet zo te kijken. Ik geloof niet dat het kwaad kan. Mannen zijn per slot van rekening mannen. Mijn man is anders, maar hij is er dan ook één uit een miljoen zoals ik altijd al heb gezegd. En nu we het toch over mannen hebben, als u van plan bent rechtop in bed te gaan zitten, dan moet u wel uitkijken dat dat stelletje bij de weg u niet in uw blootje ziet.'

Mrs. Dring had meer de manier van doen van een kinderjuffrouw dan van een werkster. Susan liet haar de gordijnen half dichttrekken en aanvaardde, terwijl ze met een deemoedig gebaar haar schouders ophaalde, het bedjasje dat op haar kussen werd gegooid.

'Hoeveel mannen werken er aan de weg, mrs. Dring?’

‘Alleen die drie.'

'Ik dacht dat er de vorige week vier of vijf waren.’

‘Er zijn er nooit meer dan drie geweest,' zei mrs. Dring. 'U zag ze zeker dubbel omdat u koorts had. Er zijn aldoor maar drie mannen geweest.'

-

Magdalene Heller belde David woensdagavond weer op. Ze zei dat ze erg eenzaam was, dat ze buiten Carl bijna niemand kende. 'Hoe staat het dan met die kennis die je in dat café zou ontmoeten?'

'Ik ken hem niet zo goed.'

'Maar toch zeker beter dan mij?' Realiseerde ze zich wat ze had gezegd? Hij maakte snel een einde aan het gesprek. Na die fatale zin had haar stem ontsteld geklonken. Het klonk niet alsof ze bang was betrapt te worden bij een clandestien avontuurtje of bang was voor een schandaal. David voelde aan dat ze dodelijk bevreesd was. Zijn gissing was juist geweest en hij had de bron van haar angst, van haar plotselinge verandering van inzicht, van haar toenadering, opgespoord en hij was in één woord dolblij. Ze zou hem niet meer lastig vallen.

In de rechtszaal had ze zich natuurlijk voorgedaan als een heel kuise vrouw, als de kern der vrouwelijkheid die onrecht is aangedaan. Het zou vreemd zijn als nu zou blijken dat ze zelf een vriend had en hij herinnerde zich dat hij, toen hij haar naar de bioscoop zag gaan, gedacht had dat ze op weg was om een man te ontmoeten. Het zou een goed idee zijn om het rapport van het onderzoek nog eens te lezen en precies te zien wat ze nou gezegd had.

Even later diepte hij een oude krant op - hij bewaarde de kranten altijd weken en weken, bond ze uiteindelijk samen en legde ze dan boven op z'n kleine vuilnisbak - maar het rapport was kort en er stond weinig in van wat Magdalene had gezegd. Z'n schouders ophalend vouwde hij de krant weer op en toen viel z'n oog op een foto op de voorpagina van de Evening News van vorige week woensdag. Het onderschrift luidde, 'Mr. Robert North met zijn vrouw Louise, die vandaag, tezamen met Bernard Heller, een 33-jarige vertegenwoordiger, doodgeschoten werd aangetroffen. Deze foto werd genomen toen de Norths het vorig jaar met vakantie in Devon waren. Lees verder op pagina 5.' Davids ogen vernauwden zich en hij keek onderzoekend naar het gezicht op de foto. Daarna bladerde hij vlug naar pagina 5. 'Ik had Hellers naam zelfs nog nooit gehoord,' had North de lijkschouwer verteld, 'tot iemand uit onze straat me vertelde dat de vertegenwoordiger van Equatair herhaaldelijk een bezoek aan mijn huis had gebracht. Ik heb hem nooit gezien voordat hij dood was en ik wist absoluut niet dat hij getrouwd was.' Maar zes uur later liep hij een café in Soho binnen waar hij een ontmoeting had gearrangeerd met de weduwe van die getrouwde man.

-

Een geregeld wekelijks artikel in Certainty was een soort dagboek dat geheel door Julian Townsend was geschreven en dat 'Dingen van de dag' werd genoemd. Er gebeurden maar weinig dingen met Julian en hij was ongeneeslijk lui, eigenlijk bestond het dagboek minder uit een verslag van bepaalde evenementen dan uit een mengeling van zijn opvattingen. Er was meestal wel een plaatselijke strijd aan de gang, die Julian dan kon afkeuren en onderhandelingen of arbitrage kon aanbevelen; een wetsontwerp dat aan het parlement werd voorgelegd en hem woedend maakte; een politicus aan wiens manier van leven hij zich ergerde en die hem de gelegenheid bood om onrust te stoken. Als er zich, wat zo nu en dan gebeurde, een buitengewoon slappe tijd voordeed, dan schimpte Julian op de van oudsher bestaande gebruiken en gewoonten, venijn spuwend naar de koninklijke familie, de Engelse Kerk, de paardenraces, musicals en de wetten op de verkoop van drank.

Zoals gewoonlijk stond deze week aan het hoofd van 'Dingen van de dag' Julians naam in een kop met grote letters en daaronder keek het gezicht van de schrijver je dreigend aan. Het hoge, hobbelige voorhoofd, glimmend door het zweet van het intellect, de bril met de ronde glazen en een metalen montuur, was David, als regelmatig lezer van Certainty, vertrouwd en hij merkte het nu nauwelijks op. Een vriendin van hem, een televisie-actrice die Pamela Pearce heette, beweerde dat ze de redacteur van Certainty kende en zo nu en dan dreigde ze dat ze hem aan David zou voorstellen. Maar tot nu toe had hij deze ontmoeting weten te ontlopen, want hij gaf er de voorkeur aan zijn illusies te bewaren. Townsend kon onmogelijk zo gezwollen, zo eigenwijs en zo betweterig zijn als zijn artikelen je wilden doen geloven. David voelde dat hij het plezier dat hij in 'Dingen van de dag' schepte, zou kunnen verliezen als zou blijken dat de auteur een mens zonder pretenties was.

Er was altijd een verhandeling over voedsel, maar vandaag had Julian zichzelf overtroffen en wijdde de hele eerste kolom aan recepten voor prikkelende vleesschotels en puddingen, met geleerde verwijzingen naar Norman Douglas, en de helft van de tweede kolom aan een heftige afkeuring van de lunch die hij in een hotel buiten de stad had gebruikt, terwijl hij het weekend doorbracht bij zijn aristocratische schoonfamilie.

Glimlachend las David verder. Blijkbaar vulde die kerel de rest van de ruimte op door een aanval te doen op de Londense voorsteden. 'Dingen van de dag' was een verkeerde benaming voor deze stroom venijn. 'Landelijk Engeland verminkt door het pioniersgereedschap, de pneumatische boor,' las David geamuseerd. Van het geteisterde platteland spoedde Julian zich naar de hoofdstad. 'Matchdown Park, waar geen maand voorbij ging zonder dat er weer een juweel uit de tijd der Georges werd afgebroken...' Toch wel vreemd. Er gingen jaren voorbij zonder dat Matchdown Park werd genoemd en nu las je het voortdurend in de krant. Het verbaasde David toen hij ontdekte dat Townsend daar werkelijk woonde. Maar kennelijk was het zo. 'De kennis van schrijver dezes,' eindigde de alinea, is gebaseerd op een vijfjarig verblijf aldaar.'

David pakte het blauwe telefoonboek deel S tot Z en daar stond het: Julian M. Townsend, Orchard Drive 16, Matchdown Park. Hij aarzelde en dacht er nog eens over na. Maar toen hij begon te draaien, was het niet het nummer dat op de bladzijde voor hem stond.

'Julian Townsend?' zei Pamela Pearce. 'Je hebt toevallig geluk, schat. Ik ga morgenavond naar een feestje en daar komt hij vast en zeker ook. Waarom ga je niet mee?’

‘Komt z'n vrouw ook?'

'Z'n vrouw? Dat denk ik wel. Hij gaat nooit ergens heen zonder haar.'

Een mrs. Susan Townsend had het lichaam van Heller gevonden en ze woonde naast de Norths in Orchard Drive. Dat stond allemaal in de krant en het moest wel dezelfde vrouw zijn. David wist nauwelijks wat hij zou zeggen als hij haar ontmoette, maar het zou niet zo moeilijk zijn om het gesprek op het drama-North te brengen. Het zou voor haar nog steeds een actueel onderwerp van gesprek zijn. Ze was een vriendin van mrs. North geweest. Stond er niet in de krant dat ze gewoon een ochtendbezoekje had willen brengen? Zij zou wel weten of North en Magdalene Heller elkaar vóór het gerechtelijk onderzoek kenden en, aangezien ze in de rechtszaal was geweest kon ze hem vertellen of de verklaringen van North - 'Ik wist niet dat hij getrouwd was' enzovoorts -verkeerd waren weergegeven of, als je ze in het juiste verband hoorde, dat ze voor een andere, onschuldige uitleg vatbaar waren. Als ze mee wilde werken, dan kon ze z'n geweten tot rust brengen.

Want nu was dat geweten erg actief en ongerust. North had zes uur na het onderzoek een ontmoeting gearrangeerd met Magdalene in The Man in The Iron Mask. Daar zou een verklaring voor kunnen zijn. Hij zou dat hebben kunnen doen en hoefde toch niet te hebben gelogen tegen de lijkschouwer. Maar als iets anders, wat David vermoedde, waar was, dan had hij keihard en onverbeterlijk gelogen.

Ze hadden afgesproken elkaar daar te ontmoeten. Dat wist hij zeker. Hadden ze elkaar daar ooit eerder ontmoet?

-11-

Het is om te huilen zoals die vloeren d'r uitzien,' zei mrs. Dring, terwijl ze op handen en voeten rondkroop. 'Er zitten in dit parket gaten waar je je vinger in kunt steken.' Louises naaldhakken, schoot het door Susan heen. Waarschijnlijk zouden ze nooit verdwijnen, maar de nieuwe bewoner hoefde tenminste nooit te weten hoe ze werden veroorzaakt. Op die toekomstige koper had ze al haar hoop gevestigd, want, eenmaal beter, was het eerste wat ze gedaan had de makelaar opbellen. Ze keek hoe mrs. Dring kleine voetafdrukken van klei verwijderde en haar belangstelling werd gewekt toen ze zei: 'Laten we hopen dat we nu van die modder af zijn. Wist u dat ze eindelijk klaar zijn met de weg? Gisteravond hebben die drie dat gat weer dichtgegooid, dus die zijn we gelukkig kwijt.' Ze had dus het laatste bedrijf van hun toneelspel gezien. Terwijl ze achter haar schrijfmachine ging zitten, vroeg Susan zich af waarom ze ooit die geulen hadden gegraven en of het leven in Matchdown Park tot stilstand zou zijn gekomen zonder het eentonige ritme van die drilboren en het vernieuwen van die kabels. Het deed haar enorm veel plezier dat ze, zoals ze in de afgelopen twee dagen ontdekt had, zich weer kon concentreren en normaal kon denken. Het scheen haar toe dat haar ziekte het einde had betekend van een sombere periode in haar leven en dat ze tijdens die ziekte nieuwe bronnen had aangeboord, besloten had zich los te rukken van Matchdown Park en in Bob North een nieuwe vriend had gevonden.

Maar terwijl ze aan het werk was en zichzelf gelukwenste met haar herstel, bekroop haar een licht gevoel van twijfel. Om een onduidelijke reden voelde ze zich ongerust als ze aan de wegwerkers dacht en ofschoon ze evenals mrs. Dring blij zou moeten zijn dat ze vertrokken waren, had ze in plaats daarvan een vreemd gevoel van verslagenheid.

Er waren nooit meer dan drie mannen geweest had mrs. Dring beweerd, en toch had ze een vierde man in Louises tuin gezien, toen Louise daar dood lag met Heller. Die man had op Louises achterdeur geklopt - mrs. Dring had het gehoord - en was toen weggewandeld, niet om zich bij de anderen te voegen, maar om alleen de straat uit te lopen. Terwijl ze het zich weer voor de geest haalde en haar ogen opsloeg van het typewerk dat nevelig werd, herinnerde Susan zich heel duidelijk dat de drie anderen, de oude man, Blauwe Trui en de jongen, in de geul waren toen hij met z'n capuchon op en anoniem een ogenblik bij het vuur bleef staan om z'n handen te warmen.

'Mrs. Dring.' Ze stond op en voelde zich lichtelijk misselijk, nog een gevolg van haar griep. 'Ik herinnerde me net iets, iets waarover ik me nogal zorgen maak. Ik denk dat ik die griep al onder de leden had, toen ik bij het gerechtelijk onderzoek was. Alleen - alleen, ze vroegen me of ik 's morgens iemand hiernaast had gezien en ik zei van niet. Ik zei...' Ze ging niet verder, geschrokken van de nieuwsgierigheid, eigenlijk een soort hongerige gretigheid, die op het opgeheven gezicht van mrs. Dring te lezen stond. 'Nou, u hebt toch niemand gezien, is het wel?’

‘Ik was het vergeten. Het zal er wel niets meer toe doen. We wisten allemaal wat de uitspraak zou zijn, maar toch... En Susan beet op haar lippen, niet om wat ze gezegd had, maar omdat ze het gezegd had tegen deze vrouw, deze wrok koesterende aartsonruststookster, die voor niemand een goed woord over had, behalve voor haar man. Ze slaagde erin een geforceerd lachje te voorschijn te brengen en met het idee dat ze beter van het onderwerp kon afstappen, zei ze: 'U hebt nu weer de kans om de vloeren mooi te krijgen nu Paul geen klei meer aan z'n schoenen meebrengt.'

-

Gin en het 'iets mousserends' wat hij er altijd graag bij dronk, de koffiekopjes op het blad, de laatste narcis uitgestald in een vaas. Susan had deze voorbereidingen slechts een keer eerder getroffen, maar toch werd het al een ritueel. Bob zou vanavond laat komen - hij kon pas om tien uur bij haar zijn, want hij moest op zakenbezoek - maar ze had het al opgegeven vroeg naar bed te gaan. Ze had weer iets om voor op te blijven. 'Het is hier altijd zo heerlijk warm, Susan,' zei hij toen hij de huiskamer binnenkwam. 'Er is toch wel veel te zeggen voor centrale verwarming. Ik begrijp niet waarom ik het niet al jaren geleden heb laten aanleggen.'

Ze wendde haar hoofd af om haar blos te verbergen, maar ofschoon ze zich bewust was van zijn flater, was ze toch blij. Door iets dergelijks te zeggen had hij laten merken dat, hoewel Louises dood nog vers in zijn geheugen lag, de omstandigheden die ertoe hadden geleid, al aan het vervagen waren. Zou het wel goed zijn hem nu lastig te vallen met de vraag die ze de hele dag al had willen stellen? In al hun gesprekken hadden ze over praktisch geen enkel onderwerp dan dat van Heller en Louise gesproken en toch aarzelde ze en wachtte tot hij, zoals altijd, gekweld en omstandig over de details van hun liefde en dood begon. Ze voelde zich opgelucht, toen hij in plaats daarvan terloops vroeg of zij iemand kende die het huishoudelijk werk op Braeside voor hem wilde doen.

'Misschien wel mijn mrs. Dring. Ik zal het haar vragen.'

'Je hebt al zoveel voor me gedaan, Susan, en nog kom ik je om gunsten vragen.'

'Het is maar een kleine gunst. Het is best mogelijk dat ze niet kan komen.'

'Ik heb het gevoel dat ze het wel doet als jij het haar vraagt. Jij bent een van die mensen die zorgen dat de dingen in orde komen. Weet je, de afgelopen week heb ik vaak zitten denken dat als we een klein beetje moeite hadden gedaan om jou te leren kennen, als jij en Louise vriendinnen waren geweest, dit allemaal nooit gebeurd zou zijn.'

Ze waren weer aangeland bij het gewone onderwerp. 'Als ik werkelijk zo machtig ben,' zei Susan met iets dringends in haar stem, 'Als ik werkelijk kan zorgen dat de dingen in orde komen, dan zou ik willen beginnen met jou te vertellen dat je hier een punt achter moet zetten, Bob. Probeer het te vergeten, laat het rusten.'

Hij stak z'n handen uit en greep haar beide handen in een warme, sterke greep. Voor iemand die troost schenkt en een veilige toevlucht is, voelde ze zich plotseling ongewoon zwak.

-

Pamela Pearce was een aardig blondje met een voorkeur voor glittertjes. Het grootste deel van haar kleren was gemaakt van stoffen waar metaalachtige draden doorheen waren geweven; ze hield van lovertjes en kralen, alles wat maar schitterde. Vanavond droeg ze iets van lamé, en tegen de straatkeien en de grijze bakstenen muren van de stallen van South Kensington schitterde ze als een goudvis in donker water.

'Zou je me niet beter kunnen vertellen wie mijn gastheer en gastvrouw zijn?' zei David toen hij zijn auto afsloot. 'Ik wil me niet helemaal als een ongenode gast voelen.'

'Greg is zo'n society-fotograaf. Je moet die prachtige foto's die hij van prinses Alexandra heeft gemaakt beslist hebben gezien. Z'n vrouw heet Dian en ze ziet er geweldig knap uit. Je zult stapelverliefd op haar worden. Geloof me, haar zien is haar aanbidden.'

De moeilijkheid was dat David er nooit helemaal zeker van was of hij haar wel gezien had. Hij kon eigenlijk niet stapelverliefd op haar worden, omdat niemand de moeite nam hem aan iemand voor te stellen en aangezien Pamela mee de smalle trap op werd genomen, bevond hij zich alleen op een eiland van tapijt, omringd door ruggen die hem niets zeiden. Even later baande hij zich een weg tussen ruggen met kamgaren jasjes en half blote ruggen door, waarbij hij z'n armen bewoog als een zwemmer die de borstslag beoefent en perste zich tenslotte in een kleine stoel met een rugleuning in de vorm van een lier. Achter hem bevond zich een scherm dat gevaarlijk vol stond met brandende kaarsen, waarvan het kaarsvet afdroop op een geïmproviseerde bar. Gedurende enkele minuten nam niemand enige notitie van hem en Pamela kwam ook niet opdagen. Toen zei een stem achter hem iets onbegrijpelijks: 'Denkt u dat u een glaasje naar buiten zou kunnen krijgen?'

David keek over z'n schouder, eerst naar de jongeman met het strogele haar die hem aangesproken had, daarna naar de bar waar in een compoteschaal vol met een matgouden vloeistof kersen en stukjes komkommer ronddreven. Voordat hij kon zeggen dat hij daar geen behoefte aan had, was er een lepelvol uit geschept en in een glas gedaan.

Het smaakte naar vruchtensap dat iemand in een hoestdrankflesje had gedaan. David zette z'n glas neer achter een schaal broodjes met gerookte paling en zag dat iedereen z'n glas met dit spul had willen kwijtraken.

De kamer was te klein om zo'n groot gezelschap te herbergen, maar toch waren de gasten erin geslaagd om in duidelijk gescheiden groepen bij elkaar te kruipen. De grootste ervan had als kern een grote man met een enorm voorhoofd en hij stond onder de lamp in het midden die hem als een spotlight doeltreffend bescheen. Het kostte David geen moeite in hem Julian Townsend te herkennen.

De samengeperste mond van de redacteur ging open en dicht, hij praatte honderduit en gesticuleerde met een grote hand waarin hij een saucijzebroodje vasthield. Vijf vrouwen stonden in een kring om hem heen aandachtig naar hem te luisteren. Een van hen moest zijn vrouw zijn, dacht David, de onschuldige buurvrouw van Hellers maîtresse, degene die het dode paar had gevonden. Er was een statige brunette bij met een sigaar, twee blondjes die sprekend op elkaar leken, een tiener in het bruin en een dame op leeftijd, die kennelijk van plan was de rest van het weekend op het platteland door te brengen, want ze droeg een tweed pak, gebreide kousen en grote laarzen. Pamela was nergens te zien, alhoewel hij haar zo nu en dan boven hoorde giechelen en ineens voelde hij zich geërgerd. Behalve door zich voor te stellen als een enthousiaste lezer zag hij geen mogelijkheid om zonder haar in gesprek te komen met Townsend. Toen maakte de tiener zich los uit de kring van vleisters en kwam naar de bar toe. Ze bewoog zich op de vlugge en volkomen zelfzuchtige rechtstreekse manier van de zeer jonge mensen en om haar te ontlopen dook David achter het bamboescherm. 'Allemachtig, u steekt bijna uw haar in brand!' De barman met het strogele haar greep hem bij z'n arm en David stapte achteruit, weg van de kaarsvlam.

'Dank u,' zei hij, z'n gezicht vlak bij dat van het meisje. 'U hebt iemand nodig om voor u te zorgen, nietwaar?' zei de barman. 'Ik vind het erg vervelend u daar zo verloren te zien staan. Neem hem onder je hoede, Elizabeth, alsjeblieft.' Het meisje weigerde het glas dat hij haar aanbood, schonk zichzelf een cognac in en zei zonder meer: 'Ik ben Elizabeth Townsend. Hoe heet u?’

‘David Chadwick.' Hij was heel erg verbaasd en misschien was dat aan hem te zien. In haar heel kort en vormloos jurkje waarvan de kleur en het weefsel aan bruin brood deden denken en met haar lange slordige bruine haar zag ze er uit als ongeveer zeventien. Omdat ze er ongetwijfeld aan gewend was te verkeren in het gezelschap van een man die nooit om woorden verlegen is, keek ze hem strak aan met een ongelovige blik. 'U woont in Matchdown Park, geloof ik,' hoorde hij zich zeggen op precies dezelfde toon van diep ontzag van iemand die een kennis vraagt of ze, heel bevoorrecht, een appartement op Hampton Court bewoont. 'Lieve help, nee. Waarom denkt u dat?'

'Ik las het in Certainty,' zei David verontwaardigd. 'U bent toch mrs. Julian Townsend?'

'Natuurlijk ben ik dat.' Ze keek zwaar beledigd. Toen klaarde haar gezicht, dat betrokken was door ongeduld en een vermeende kleinering, op. 'O, ik begrijp het al. U maakt een vergissing!' Zijn verwarring veroorzaakte een gerochel uit de diepten van haar bruinbroodjurk. 'Dat is z'n ex-vrouw waar u aan denkt, mijn - nou, hoe zou je haar kunnen noemen? - aangetrouwde vrouw zou niet onaardig zijn, vindt u niet?' Ze giechelde opgewekt om haar eigen grapje. 'Ik zou voor geen goud in Matchdown Park willen wonen.' Ze zei dit op een toon van hevig verzet, maar nog bijna voordat de woorden eruit waren, veranderde de uitdrukking op haar gezicht en gretig vroeg ze: 'Waarom vraagt u het eigenlijk? Wilt u daar soms gaan wonen?’

‘Misschien wel,' mompelde David, niet wetende waar dit alles toe zou leiden. Hij had nog nooit van z'n leven iemand ontmoet die zo grof op de man af en zo ongedwongen was als dit meisje. Hij vroeg zich af waarop haar zelfvertrouwen berustte, want ze was klein en dik, niet mooi en had geen charme. 'Ik vraag het maar omdat mijn aangetrouwde vrouw...' Ze grinnikte verrukt om haar zelfbedachte uitdrukking, '...mijn aangetrouwde vrouw wil gaan verhuizen, dus Julian zit met dat huis in Matchdown Park. Het is een heel goed huis.' Ze scheen zich er absoluut niet van bewust te zijn dat ze twee minuten geleden de ligging van het huis rillend veroordeeld had. 'Julian zou helemaal verrukt zijn als ik voor hem een koper vond.' Naast het huis van de Norths, bewoond door de vrouw die de Norths kende, die het lichaam van Heller had gevonden. De kaarsen achter Davids hoofd flikkerden en hij zag hun weerschijn, groot, rokerig en geelwit in het glas van Elizabeth Townsend dansen. 'Hoe groot is het?' zei hij voorzichtig.

'Kom mee om kennis te maken met Julian. Hij kan er u alles over vertellen.' Ze greep hem bij z'n arm en duwde haar vingers dringend en bijna hartelijk in z'n elleboog. 'Julian, hou eens even je mond! Moet je luisteren, ik heb een knul gevonden die zowaar in Matchdown Park wil wonen!'

-

Susan had niet tegen Paul gezegd dat Bob 's avonds zou komen. Ze wilde niet dat hij wakker werd en, terwijl hij toch al zo uit z'n doen was door allerlei angsten en fantasieën, beneden de stem van een man zou horen. In zijn huidige wereldje brachten mannen die op bezoek kwamen bij alleenstaande vrouwen een pistool mee...

Ze mompelde een excuus tegen Bob, ging naar boven naar Pauls slaapkamer, stopte hem weer in, legde z'n horloge op een wat veiliger plaats op het nachtkastje neer en ging weer weg, terwijl ze het licht aan liet. Ze was halverwege de trap af, toen de telefoon ging.

'Ik denk niet dat je het huis al verkocht hebt?' Julians stem klonk onnatuurlijk geestdriftig tegen een achtergrond van muziek en vrolijkheid.

'Nog niet,' zei Susan droogjes.

'Dat dacht ik al. Hoe het ook zij, maak je geen zorgen. Vertel me eens, heb je maandagavond iets te doen?'

Ze hield niet meer van hem, maar het was afschuwelijk dat de man waar ze eens mee getrouwd was haar deze vraag stelde. 'Waarom?'

'Ik heb tegen de een of andere vent gezegd dat hij het huis kan komen bekijken. Chadwell, Challis - of zoiets. Hij is hier trouwens bij me - alhoewel, niet precies bij me, maar we zijn allemaal bij Dian en Elizabeth maakte toevallig kennis met hem.’

‘Ik dacht het al. Ik kan je nauwelijks verstaan door het lawaai. Hoe gaat het met Dian?’

‘Ze ziet er nog altijd fantastisch uit.'

Susan schraapte haar keel. 'Hoe laat wil die man komen?’

‘Een uur of acht. Tussen twee haakjes...' Hij dempte z'n stem zodat ze hem nauwelijks kon verstaan. 'Ik zou niets tegen hem zeggen over die vreemde zaak bij de buren. Het zou hem er van af kunnen doen zien.'

'Julian, je moet naïever zijn dan ik dacht als je denkt dat iemand alles wat er aan het kopen van een huis vastzit kan afwikkelen, zonder erachter te komen dat Louise zelfmoord heeft gepleegd.' Ze hield ontzet op. Alle deuren stonden open en Bob moest het hebben gehoord. Het was nu te laat. 'O Julian!' zei ze geërgerd. 'Het is best mogelijk dat hij er niet achter komt,' zei Julian listig, 'tot hij het contract heeft getekend. Vertel me niet dat het vooruitzicht vijfduizend pond te krijgen je onverschillig laat. Nu moet ik weer teruggaan naar de anderen. Ik neem aan dat je helemaal alleen bent?'

'Feitelijk niet,' zei Susan. 'Ik heb een vriend op bezoek, dus als je me wilt excuseren, Julian, dan kan ik hem weer gezelschap gaan houden.'

Bob zat op de plaats waar ze hem had achtergelaten met de nietszeggende blik van iemand die het niet kon helpen dat hij een privé-gesprek heeft afgeluisterd, maar die uit beleefdheid net moet doen of hij tijdelijk doof is geweest.

'Het spijt me,' zei Susan gedecideerd. 'Je moet het wel hebben gehoord.'

'Ik kon er niets aan doen. Ik maak er uit op dat je wilt gaan verhuizen, Susan?'

'De sfeer hier is niet goed voor Paul, en bovendien... Ik denk dat ik me niet goed voelde, ik had het bijna op m'n zenuwen aan het eind van de vorige week. Ik wilde zo gauw mogelijk weg, maar dat was voor...'

Voor wat? Wat had ze bijna willen zeggen? Verward wendde ze haar hoofd af. Ze had gewacht tot hij de zin voor haar zou afmaken, maar in plaats daarvan was zijn blik koel, onderzoekend, taxerend.

'Wanneer denk je te vertrekken?'

'Zo gauw als ik kan,' zei ze rustig, en speelde het klaar om te glimlachen, terwijl ze die belachelijke teleurstelling de kop indrukte. Had ze werkelijk gedacht dat deze weduwnaar, deze eenzame ziel, bij haar op bezoek kwam omdat hij haar aardig begon te vinden? Hij had een schouder nodig om op uit te huilen en de hare was beschikbaar.

'Ik kan me voorstellen dat je hier graag wilt weggaan,' zei hij, 'dat je alle ellende opzij wilt zetten. Je zult wel gauw alles wat Louise en mij betreft vergeten zijn, nietwaar?' Alsof het een obsessie was begon hij opnieuw, vermoedelijk omdat hij vergeten was dat hij het al ettelijke keren eerder verteld had, stap voor stap ieder woord, iedere handeling en iedere verdenking waardoor hij een vermoeden gekregen had van Louises verhouding, weer op te rakelen en de omstandigheden van haar dood na te vorsen. 'Bob,' zei Susan streng, 'je moet hiermee ophouden. Je maakt van jezelf een zenuwpatiënt. Wat denk je ermee te bereiken? Ze zijn allebei dood, het is voorbij.' Hij keek haar aan, geschokt en tot zwijgen gebracht. Voor het eerst vroeg ze zich af waarom hij zo geobsedeerd was door de dood van zijn vrouw, waar een ander moedig de uiterlijke schijn zou ophouden. Er ging een zenuwachtige rilling door haar heen, niet direct van angst, vanwege het afschuwelijke dat ze zou gaan zeggen. 'Is het soms omdat...' begon ze langzaam, 'is het soms omdat je eraan twijfelt dat het zelfmoord was?'

Hij gaf geen antwoord. Zijn rokerige blauwe ogen hadden een glazige blik en zijn gezicht zag er doods uit zodat het leek alsof het lamplicht op een koperen masker scheen. Susan was geschrokken van haar eigen woorden en nu ze ze had uitgesproken, was ze er zeker van dat ze ze beter niet had kunnen uitspreken. Er was geen enkele reden om het te zeggen, alleen maar een vaag onbehaaglijk gevoel dat haar gedurende de laatste dagen soms in een droom had doen verzinken of haar naar boven had doen gaan om daar doelloos uit het raam te staren. 'Het is alleen dat, toen ik ziek was...' Ze bloosde hevig. Voelde Doris zich net zo als ze een van haar flaters beging? 'Er waren enkele dingen,' zei ze, 'een paar vreemde dingen waarover ik me verwonderde.’

‘Je hebt geijld.'

'Toe nou, zo ziek was ik niet.'

'Ik zou niet willen,' zei hij, 'ik zou het niet kunnen verdragen... Susan, het was zijn revolver, ze vonden sporen van kruit op zijn hand. Hoe zou het kunnen...?'

'Als jij het niet gelooft,' zei ze, dan is er natuurlijk geen enkele twijfel.' En ze voelde zich koud en naar omdat hij nu was opgestaan. Hij had troost bij haar gezocht en nu moest hij wel denken dat ze net zo was als al die anderen, dat ze het hem alleen maar moeilijk maakte en hem liet lijden door haar twijfels. Zonder iets te zeggen was hij naar de hal gelopen en hij stond op de plek waar Louises hak het parket had doorboord.

'Bob,' zei ze, terwijl ze naar hem toeging.

'Susan?'

'Ik heb geijld.'

Hij raakte haar schouder aan, boog zich over haar heen en beroerde haar wang met zijn lippen. Het leek eeuwen geleden dat, behalve Paul, iemand haar gekust had en toen ze de lichte aanraking van zijn mond voelde, had ze het idee dat ze nog steeds heel duidelijk het gelach en de muziek van dat verre feestje hoorde, alsof ze er nog steeds telefonisch mee verbonden was. Een peilloze eenzaamheid en het verlangen om tot elke prijs een einde te maken aan die eenzaamheid, deed haar haar hand uitsteken naar de zijne om die stevig vast te houden. 'Vergeef je me?'

Hij knikte, hij was nog te geschokt om te lachen. Ze hoorde hem snel naar Braeside lopen, maar ofschoon ze, na even gewacht te hebben, ook de tuin inging, zag ze dat er in het buurhuis, waar de ramen altijd waren gesloten, geen licht aanging.

-12-

De bomen die in de uitgespaarde rechthoeken in het trottoir groeiden waren van het soort waar David juist het minst van hield, kersebomen en prunussen die geen vruchten dragen en alleen dienen voor de sier. Ze waren nu in volle bloei en hij veronderstelde dat hij voor zijn bezoek precies die ene dag in het jaar had uitgekozen dat Orchard Drive z'n naam eer aan deed. De knoppen waren allemaal open, er was nog geen blaadje gevallen, en de bloemen deden hem denken aan crepepapier. Het licht van de straatlantaarns scheen als melkachtig kwarts door de roze wolkerige massa heen.

Hij reed langzaam verder, de route volgend die Heller had genomen om zijn geliefde te bezoeken. Alleen voor mensen met een beperkte gezichtskring zouden de huizen groot lijken. Ze waren niet allemaal hetzelfde - hij telde vier verschillende typen - maar elk huis was vrijstaand, elk had een eigen garage en een nogal grote mooi aangelegde voortuin of een tuin met een groot grasveld. Hij passeerde deuren die lila waren geverfd en deuren die geel waren geverfd; hier merkte hij de deftige laurierboom op en daar een stel rijtuiglantaarns die in massa geproduceerd worden. Geen stem die zich verhief, geen gedempte flarden van muziek, geen voetstap doorbrak de stilte. Hij begon te begrijpen waarom Elizabeth Townsend hier voor geen goud zou willen wonen. Ze had hem meegesleept naar de groep waar de redacteur van Certainty het woord voerde. Met kreten als 'Mag ik even, Minta,' en 'Excuseer me,' had ze hem zonder complimenten onder de neus van haar echtgenoot geschoven.

Julian Townsend trok z'n wenkbrauwen op en hief z'n hand afkeurend op in de richting van zijn vrouw. '...En juist dat onontbeerlijke scheutje cointreau,' eindigde hij, 'maakt alle verschil tussen gewone potage en haute cuisine. En, wat wilde je zeggen, lieveling?' De vrouwelijke vleisters verwijderden zich. David keek wat onbeholpen in het gezicht dat iedere week de aanleiding was tot wel duizend woedende brieven. Townsends bolle voorhoofd glom een beetje vochtig en het rimpelde zich en werd daarna weer glad, toen zijn bruine vrouwtje David onnauwkeurig voorstelde.

'Het zou natuurlijk prettig zijn als we deze zaak onderling konden regelen,' zei de 'grote' man tenslotte. 'Maar een bedrag onder de tienduizend kan ik niet in overweging nemen.’

‘Dat is tegenwoordig geen overdreven prijs.'

Dit nonchalante antwoord bracht Townsend enigszins uit zijn evenwicht. Het was duidelijk dat hij snel nadacht, misschien ontstemd dat hij zo'n nietig bedrag had genoemd. Maar, nadat het beweeglijke, verwaande gezicht enige seconden in beweging was geweest leek hij deze gedachte overboord te gooien en zei nogal zachtzinnig: 'Het is een verrukkelijke buurt, rus in urbe, weet u. Het huis zelf is in uitstekende staat. Kent u die buurt goed?' David, die er zo nu en dan eens doorheen was gekomen met de ondergrondse en die het twee keer had horen noemen door Bernard Heller, beantwoordde dit bevestigend. Townsend keek hem stralend aan.

'Ik vind dat we hier wel iets op mogen drinken.' Hij verzette geen stap om zelf de drankjes te gaan halen, maar er scheen een soort telepathie te bestaan tussen hem en de vrouw die Minta werd genoemd. Ze draafde weg en kwam terug met een blad vol met glazen whisky. Townsend hief zijn glas op en riep iets dat klonk als 'Terveydeksennel’

Dat is een Finse toost,' zei Minta eerbiedig. Vervolgens ging Townsend weg om Dian te zoeken om haar te vragen of hij gebruik mocht maken van haar telefoon. 'Ik hoop echt dat u het koopt,' zei zijn vrouw, terwijl ze haar arm door de zijne stak. 'We kunnen ons aandeel in die tienduizend goed gebruiken. Groet die arme, brave Susan van me.' Nou, hij zou die arme, brave Susan over een minuut zien. Het was het huis naast Braeside, het onschuldig en voornaam aandoende Braeside, waar Heller iets had gevonden dat de groenogige Magdalene hem niet had kunnen geven en waardoor hij de dood had gevonden. Of had de dood hem gevonden?

Daarom, dacht David, was hij vermoedelijk hier. Omdat hij wilde proberen daar achter te komen. Om deze alles verhullende stilte te verstoren. De lichte, papierachtige bloemen streken langs zijn gezicht, toen hij uit de auto stapte. Hij sloeg de deur dicht en uit de duistere stilte achter hem klonk een schrikaanjagend razend gebrul. Hij maakte een schrikbeweging en draaide zich om. Maar het was alleen maar een hond, een groot geval met rood en zwart krullend haar, die de schaduw had van een monster in een griezelfilm en wild rondsprong in een tuin aan de overkant. David merkte op dat een stevig ijzeren hek hen gescheiden hield. Dat was dan dat. Het lawaai maakte een eind aan alle overwegingen, die heel verleidelijk en vanzelfsprekend waren, om het op te geven en de weg terug te nemen. Die arme, brave Susan zou nu wel gewaarschuwd zijn en keek waarschijnlijk naar hem door de dichtgetrokken gordijnen.

Hij liep de oprijlaan op en zag plotseling erg tegen de ontmoeting op. Zou ze het evenbeeld zijn van Elizabeth, schel pratend en tactloos, of een huisvrouw die door taboes werd beheerst en aan wier deftigheden Townsend dankbaar was ontsnapt? De woede van de hond achtervolgde hem op hinderlijke wijze. Hij belde aan. Het feit dat het een bel was en niet een geluid als dat van het carillon van de Westminster, monterde hem enigszins op. Het licht in de hal ging aan, de deur ging open en hij stond tegenover de vrouw die Heller dood had aangetroffen. Ze was niet zoals hij verwacht had dat ze zou zijn. Terwijl hij het blonde haar, het brede voorhoofd en de slanke wipneus in zich opnam, wist hij meteen waar hij dat gezicht eerder had gezien. In de Tate Gallery, maar niet bij een nog levende vrouw. Effie Ruskin dacht hij, Millais, Het Bevel tot Vrijlating. Ze lachte naar hem op een zakelijke manier. 'Het spijt me van de hond,' zei ze. 'Oorverdovend, nietwaar? Hij blaft altijd zo tegen vreemden.’

‘Alleen tegen vreemden?'

'Ja, beslist. U hoeft niet bang te zijn dat hij tegen u zal blaffen als u hier komt wonen. Wilt u niet binnenkomen? Ik ben bang dat het wat te laat is om de tuin nog te bekijken.' Het hart zonk hem plotseling in de schoenen. Om een streek uit te halen met Julian en zijn huidige vrouw was allemaal goed en wel. Oppervlakkig, gewetenloos en onoprecht als ze waren, leken ze erom te vragen. Deze vrouw, die hem in goed vertrouwen ontving, maakte op het eerste gezicht op hem de indruk volkomen oprecht te zijn. Hij voelde dat zij een ouderwetse onkreukbaarheid bezat en daardoor voelde hij zich als een spion. De laatste dagen had hij doorgebracht in een wereld die leek op die in spionageverhalen, waar het onconventionele en de dingen 'die men niet deed' werden aangehangen. Ze bracht hem met een schok terug tot de werkelijkheid.

Terwijl hij haar naar binnen volgde en haar lange, knappe en elegante spiegelbeeld in de muurspiegel zag, dacht hij aan degene die haar verdrongen had en hij kreeg een nog lagere dunk van Julian Townsend. Zeer waarschijnlijk ging hij Certainty opzeggen. 'Dit is de huiskamer,' zei ze, 'met een eethoek, ziet u, en die deur gaat naar de kamer die mijn - ik bedoel Julian - gebruikte als studeerkamer. Ik zal het u zo laten zien.'

Er lag iets dat er uitzag als een manuscript - misschien schreef ze - op een bureau, een volle asbak ernaast - ze rookte te veel - en op de leuning van de sofa een exemplaar van Het verschijnsel mens. Hersens had ze ook. Voor een toekomstige koper keek hij wel naar de verkeerde dingen. Niet zij was te koop. 'U vindt het zeker niet erg om een beetje stil te zijn als we naar boven gaan. Mijn zoontje slaapt.’

‘Ik wist niet dat u een kind had.'

'Waarom zou u?' Haar rustige stem klonk koel. Ze begon hem de werking van de centrale verwarming uit te leggen en hij dacht aan Heller. Op het dressoir zag hij een blad met een fles gin er op, een kan met mineraalwater en twee glazen. Ze verwachtte iemand, waarschijnlijk een man. Twee vrouwen alleen zouden koffie of thee drinken of misschien sherry.

Even later ging ze hem voor naar boven. Het kind sliep in een verlichte kamer en de tedere en voorzichtige manier waarop ze naar het bed toeging om de losgewoelde dekens weer goed te leggen, beviel hem, maar hij voelde zich niet zo gelukkig door de zorgelijke uitdrukking op haar gezicht en voor het eerst viel hem haar ingevallen gezicht op.

Er sliep nu niemand in de grootste slaapkamer. Hoewel hij vrijgezel was, kon hij wel zien wanneer een bed niet gebruikt werd en wanneer er niets tussen de matras en de sprei lag. Ze moest er uit zijn getrokken toen Townsend haar verliet. Die vervloekte Townsend! Het deed hem werkelijk plezier om zich voor te stellen hoe teleurgesteld die man zou zijn als de verwachte 'vijfduizend' uitbleef. Wat lette hem om hem aan het lijntje te houden, terwijl hij, David, er zogenaamd nog over moest nadenken. Daar kon hij weken over doen, maanden. Alleen was er deze jonge vrouw ook nog. Terwijl ze praatte en op de pluspunten van het huis wees, begon hij zich een beetje schuldig te voelen. Hij misleidde haar op een monsterachtige manier, wat des te verwerpelijker was omdat het voor haar waarschijnlijk noodzakelijk was om het huis te verkopen.

Ze deed de deur van de slaapkamer dicht en zei rustig: 'Er is iets waarvan ik vind dat u het moet weten voordat we verder gaan. Ik weet niet of het huis u bevalt, maar ik zou u geen bod kunnen laten doen zonder u te zeggen dat er in het huis hiernaast een dubbele zelfmoord is gepleegd. Nog maar drie weken geleden. Het heeft in alle kranten gestaan, maar misschien hebt u het niet met elkaar in verband gebracht.'

Haar oprechtheid, in tegenstelling tot zijn bedrog, deed hem blozen. 'Dat heb ik wel gedaan...'

'Het zou niet eerlijk zijn het niet te zeggen. Sommige mensen zijn bijgelovig wat dat betreft. Mrs. North en die man - een zekere Heller - schoten zichzelf dood in haar slaapkamer. Deze slaapkamer. De twee huizen zijn van binnen precies hetzelfde.' Ze haalde haar schouders op. 'Wel, u weet het nu,' zei ze. Hij liep van haar weg en steunde met z'n handen op de trapleuning. 'Ik wist het,' zei hij, en haastig er achteraan: 'Ik kende Bernard Heller. Ik kende hem vrij goed.'

De stilte achter hem was drukkend en bijna beangstigend. Toen hoorde hij haar zeggen: 'Ik begrijp het niet goed. U wist het en toch wilde u...'

Hij liep naar beneden, door zijn natuurlijke schroom van zijn spraak beroofd. Zij kwam langzaam achter hem aan. Zonder achterom te kijken bekroop hem een gevoel van droefheid omdat de voorlopige vriendschappelijke band die tussen hen was ontstaan, vernietigd was. Aan de voet van de trap bleef ze op enige afstand van hem staan. 'Wilt u een huis kopen naast dat waar uw vriend is gestorven? Ik begrijp het echt niet.’

‘Ik ken mrs. Heller ook en ik zal proberen om het uit te leggen...' Ze keek naar de voordeur en toen weer naar hem. 'Het gaat mij eigenlijk niets aan, maar wat mij wel aangaat is of u dit huis wel of niet wilt kopen. Als u een journalist bent of een privé-detective, dan moet u hiernaast zijn en niet hier.’

‘Mrs. Townsend...'

Haar ogen gingen wijd open - grijze ogen, die ondraaglijk helder waren - en de Effie-Ruskin-mond vertrok zich net zo als op het schilderij. 'Wat dacht u eigenlijk precies? Dat ik zou roddelen, dat ik u onthullingen zou doen? Ik weet niets over mrs. Heller, ik heb haar maar één keer gezien, maar heeft mr. North niet genoeg geleden?' Ze wierp een blik naar boven, probeerde dan onopvallend langs hem heen te schuiven. Ze was bang. Het was nooit bij hem opgekomen dat ze bang zou kunnen zijn, want hij had er nog nooit bij stilgestaan hoe je je zou voelen als een alleenstaande vrouw die zich opgesloten voelt met een vreemde man, met een bedrieger. Hij voelde dat hij bleek werd van schaamte, toen hij haar naar de telefoon zag kijken, die vitale verbindingslijn die haar bescherming bood, en hij liep weg terwijl z'n hart bonsde. In haar ogen was hij het soort verkoper die z'n voet tussen de deur zet, de vriendelijke monteur die een verkrachter blijkt te zijn, de verzekeringsincasseerder met ziekelijke verlangens, met verborgen sadisme. Haar hand bewoog zich in de richting van de telefoon en ze zei moedig: 'mr. North is een van mijn vrienden. Ik begrijp niet wat u wilt, maar ik laat niet toe dat hij nog meer gekwetst wordt. Dat kunt u mrs. Heller vertellen.'

Hij deed de voordeur open. De roze bloesem van crepepapier bedekte het licht van de straat als een lampekap. Hij stapte naar buiten in de portiek en de hond begon weer te brullen. Nu moest ze weten dat ze veilig was. 'Misschien heeft mrs. Heller het hem al verteld,' zei hij hard boven het lawaai uit. 'Ze heeft nog nooit met hem gesproken.' Ze liet de telefoon voor wat ie was en richtte zich hoog op. 'Wilt u nu alstublieft weggaan?’

‘O God,' zei hij, enigszins stamelend en de hond vervloekend, 'ik zal u geen kwaad doen. Ik ga weg en u kunt de politie bellen als u wilt. Ik neem aan dat ik iets heb gedaan dat tegen de wet is, valse voorwendselen vermoedelijk.' Hij kon haar niet in de ogen kijken, maar hij moést het zeggen. 'Mrs. Townsend, ze kennen elkaar wel. Op de dag van het gerechtelijk onderzoek hadden ze met elkaar afgesproken in een Londens café. Ik heb ze daar gezien.'

De deur sloeg voor z'n neus dicht, zo dicht bij z'n gezicht dat hij snel achteruit moest springen. De hond was nu zo woedend geworden dat z'n capriolen het hek lieten rammelen en kletteren. Hij stapte in z'n auto, z'n handen beefden zowaar. Terwijl hij weg wilde rijden, passeerde hem een auto die vlot de oprijlaan van Braeside opzwenkte. Alleen iemand die dat dagelijks deed kon dat met zoveel gemak doen. David minderde vaart. De man stapte uit en David zag z'n hoofd in de achteruitkijkspiegel, een donker hoofd, knap, volmaakt, een glanzend, bijna metaalachtig muntreliëf tegen het rozig witte lamplicht. Robert North. Hij had dat gezicht slechts een keer eerder in werkelijkheid gezien.

David remde en bleef stil zitten. Zonder zijn hoofd om te draaien bleef hij North in de spiegel gadeslaan. De andere man tilde nu zijn garagedeur omhoog, kwam naar zijn auto toe en veranderde van gedachten. David vroeg zich af waarom de stilte zo vreemd aandeed en toen besefte hij dat de hond niet meer blafte. Niemand had hem naar binnen gehaald. De lange, monsterachtige schaduw, vergroot tot een soort 'Hond van de Baskervilles', wrong zich kwispelstaartend tussen de schaduw van de hekspijlen, toen North eraan kwam en hem op z'n kop aaide. De grote zwarte schaduwen trilden. North wendde zich af en nog hield de hond zich stil. Susan Townsend had gezegd dat hij alleen maar blafte tegen vreemden...

De schaduw van North stak de weg over. Die was veel groter en onheilspellender dan de man zelf. David zag hem naar de voordeur van mrs. Townsend gaan en aanbellen. Ze stonden op goede voet met elkaar, die twee, dacht hij toen hij wegreed. De gin en dat mousserende spul waren voor hem bestemd. Geen wonder dat die vrouw op die manier had gereageerd! Ze was niet zomaar een goede buurvrouw die wist te zwijgen; ze was er emotioneel bij betrokken. Waarom zou hij er niet de ouderwetse, nuchtere uitdrukking voor gebruiken? Ze was verliefd op hem. Alleen al om z'n uiterlijk zou elke vrouw verliefd op hem kunnen worden. En hij, David, had gedacht dat hij haar over het gedrag van North, over zijn houding, zou kunnen uithoren.

Hij moest gek zijn geweest om te denken dat hij zou kunnen samenzweren met een vreemde vrouw, zelfs wanneer die vrouw niet verliefd zou zijn geweest, en met haar een komplot had kunnen smeden om Norths ondergang te bewerkstelligen. Dit was niet een van die televisieseries waarvoor hij de decors ontwierp, maar het werkelijke leven dat niet romantisch was. Had hij werkelijk gedacht dat zij, door een enkel woord van hem, de barrières van conventie en trouw omver zou werpen en met hem zou praten over de daden en motieven van haar vriend? Daar leek het wel op. Hij had echt geloofd in de mogelijkheid om met mrs. Townsend een soort amateur-detectivebureau op te richten en, zonder voorafgaand contact, hadden ze zich moeten verenigen in een plan om twee levens ten val te brengen.

-

Bob legde teder zijn arm om haar schouders en leidde haar naar een stoel. 'Wat is er gebeurd, Susan? Je ziet er uit alsof je een schok hebt gehad.'

'Er was hier iemand,' zei ze, snel ademend. 'Een man... Hij zei - eigenlijk insinueerde - dat je mrs. Heller in het geheim hebt ontmoet op de dag van het gerechtelijk onderzoek.’

‘Dat heb ik ook,' zei hij kalm. 'Ik heb haar in een Londens café ontmoet, maar daar was niets geheims aan.’

‘Je hoeft het me niet te vertellen.' Susan schoof een beetje opzij om zich van zijn arm te bevrijden. 'Het gaat mij niets aan, maar ik dacht alleen maar dat je haar niet kende. Ik had de indruk dat jullie elkaar nog nooit ontmoet hadden voor het onderzoek.’

‘Dat hadden we ook niet. Maar naderhand heb ik met haar gesproken - ze verontschuldigde zich trouwens voor haar gedrag in de rechtszaal. Ik had medelijden met haar. Ze had praktisch geen cent meer, weet je. Dat varken van een Heller had haar geen cent nagelaten. Ik voelde me verplicht haar te helpen en daarom hadden we een afspraak om elkaar te ontmoeten. Hoe het ook zij, toen ik daar aankwam, trof ik haar aan met een man.’

‘Die Chadwick die hier was?'

'Inderdaad. Susan, het laatste waar ik behoefte aan had was om met vreemden te praten. Ik vrees dat ik er gewoon vandoor ging en daarna kwam ik naar jou toe. Natuurlijk heb ik mrs. Heller daarna thuis opgezocht. Ik kom er nu juist vandaan.’

‘Wat zijn de mensen toch gemeen,' zei ze met verbazing. 'Sommigen. En dan vind je iemand die zo lief en goed en mooi is als jij, Susan.'

Ze keek hem ongelovig aan.

'Dat meen ik,' zei hij zacht. 'Kom eens hier, Susan. Je hebt jaren en jaren naast me gewoond en ik heb je nooit gezien zoals ik je nu zie. En nu, is het geloof ik te laat... Ik vraag me af... Wil je me een zoen geven, Susan?'

Hij zou haar voorhoofd aanraken en langs haar wang strijken, zoals hij laatst bij de deur had gedaan. Ze hief haar gezicht lijdelijk naar hem op en toen was het plotseling helemaal niet zoals laatst. Ze lag in zijn armen en klemde zich aan hem vast, hun lippen op elkaar en hun ogen sloten zich eindelijk over hun eenzaamheid en hun beider verstoting.

-13-

Adjudant Ulph wist dat Robert North z'n vrouw en haar minnaar had vermoord. Hij wist het, niet zoals hij wist dat hij James Ulph was, achtenveertig jaar oud, gescheiden en kinderloos, maar hij wist het zoals een jurylid het moest weten, boven redelijke twijfel verheven.

Maar hij kon er niets aan doen. De inspecteur lachte hem uit, toen hij sprak over het motief van North en de gelegenheid die hij had gehad. Motief en gelegenheid leggen geen gewicht in de schaal, tenzij bewezen kan worden dat de man ter plaatse was met de revolver, waar hij de hand op had kunnen leggen, in zijn hand.

'Heb je ooit gehoord van een klein detail,' zei de inspecteur vernietigend, 'van het volgen van het spoor van het wapen van de bron naar de moordenaar?'

Dat had Ulph. Daar had hij zich de hele tijd het hoofd over gebroken. Halverwege de ondervraging van North had hij North aangekeken en in zijn ogen, onder de geveinsde smart, iets uitdagends gelezen dat scheen te zeggen: U weet het en ik weet het. Het kan nooit bewezen worden. En net zoals in een wedstrijd komt er een ogenblik waarop een van de deelnemers weet dat de ander zal winnen - in ieder geval dit gedeelte van de wedstrijd zal winnen - Ulph wist dat North goede kaarten in z'n hand had, dat hij ze lang van tevoren op een valse en listige manier geschikt had.

De revolver was van Heller. Zowel de weduwe als de broer van Heller hadden gezworen dat hij hem de avond voor zijn dood nog in z'n bezit had. Behalve door een kunststuk uit te halen door in te breken in een flat waarvan hij het bestaan niet kende, kon North die revolver niet in handen gekregen hebben. Na de moorden had Ulph Hellers hand onderzocht op brandwonden door kruit en daarna, alsof het een vervelende formaliteit was, ook de hand van North. Heller had schoten afgevuurd, North geen enkele. Heller was om tien minuten over negen, toen hij Braeside binnenkwam gezien door een mrs. Gibbs en een mrs. Winter en de rest van de ochtend had niemand het huis verlaten. North, die zonder auto was, zoals altijd eens in de vier weken, was in Barnet geweest.

En toch wist Ulph dat hij zijn vrouw had vermoord. Pas tijdens het verloop van het gerechtelijk onderzoek kreeg hij, als in een bijzonder levendige en indrukwekkende film, een beeld van hoe hij het had gedaan en sindsdien kwam het regelmatig in zijn gedachten op dezelfde vasthoudende manier als een steeds terugkerende droom.

Niemand had North die morgen het huis zien verlaten maar dit, dit negatieve gegeven, dit niet-hebben-gezien, niet-hebben-opgemerkt, was zielig en om te lachen, wanneer het ging om aanwijzingen en het te leveren bewijs. 'Ik heb hem niet weg zien gaan,' had mrs. Gibbs gezegd, 'maar ik zie hem vaak niet weggaan. Iemand niet zien helpt eigenlijk niet, is het wel? Ik heb Heller wel zien komen.'

Omdat de hond had geblaft... North wist dat natuurlijk, hij wist dat niemand in Orchard Drive ooit iets zag, tenzij de hond blafte. Het beeld dat Ulph in zijn gedachten had werd op dat punt duidelijk of eigenlijk net voor dat punt. North had z'n vrouw doodgeschoten terwijl ze bezig was het bed op te maken en toen de hond blafte, was hij naar beneden gegaan om de minnaar binnen te laten.

Ulph had die man alleen maar gezien toen hij dood was, maar steeds weer zag hij in gedachten hoe dat grove ernstige gezicht er moest hebben uitgezien toen de deur niet door zijn geliefde, maar door haar man werd geopend. North zou er wel voor gezorgd hebben achter de deur te blijven staan, zodat zijn buren die toekeken alleen de deur hadden zien openen. En wie zou er iets zoeken achter deze heimelijke manier om Heller binnen te laten, een manier die typerend is voor een vrouw die een clandestien avontuurtje beleeft? Dan, na de eerste schok, als de adrenaline door Hellers bloedsomloop stroomde, zou hij zich snel hebben hersteld. De dekmantel, de uitvlucht... Maar North zou hem voor zijn, zou vriendelijk zeggen dat hij echt geïnteresseerd was in het plan om centrale verwarming te laten aanleggen. Hij was thuis gebleven om erover te praten. En Heller, die zijn ontsteltenis verborg, was hem naar boven gevolgd en ging zo goed hij kon in op deze onverwachte, fantastische conversatie over radiatoren. Ulph zag de dode vrouw op het bed liggen en hoorde de verschrikte uitroep van North. Z'n vrouw moest zijn flauwgevallen. Wat was er natuurlijker dan dat Heller ook naar het bed toe kwam en - oprecht bezorgd - zich over het lichaam van Louise North boog.

Op dat moment had North hem door het hoofd geschoten. Had hij rubberhandschoenen gedragen? Was hij misschien naar de deur gegaan met die handschoenen aan en een theedoek in z'n handen? Ulph stelde zich voor hoe die gehandschoende handen de blote hand van de dode man om de revolver vouwden, de revolver richtten op het hart van de dode vrouw en voor de derde keer de trekker overhaalden. Hier stopte het beeld, alsof de projector plotseling defect raakte.

North moest het huis hebben verlaten. Het was onbegrijpelijk dat hij dat kon doen zonder dat iemand hem zag. Iedereen had, ongeacht de hond, op Braeside gelet en gewacht tot Heller naar buiten zou komen. Maar North was niet naar buiten gekomen. Hij was binnen gekomen om kwart over een in zijn auto die pas uit de garage kwam.

En de revolver? Soms speelde Ulph al fantaserend met het idee dat North hem van Heller had weggenomen, uit z'n aktentas, terwijl die op de keukentafel stond. Maar Heller nam die revolver nooit mee uit zijn flat. Hij zou hem alleen maar mee hebben genomen om zelfmoord te plegen...

Als politieman wilde Ulph North de gerechte straf doen ondergaan; als mens echter voelde hij heimelijk met hem mee. Zijn eigen vrouw had hem verlaten voor een andere man en hij was van haar gescheiden, maar er was een tijd geweest dat zijn gedachten zich bezig hadden gehouden met fantasieën die wel wat leken op die waarin hij North de hoofdrol zag spelen. Hij wist hoe het was als je iemand wel zou kunnen vermoorden.

Dat het optreden van North een lange en zorgvuldige opzet liet zien maakte het plegen van de moord, naar de mening van Ulph, niet minder een misdaad uit hartstocht. North was koelbloedig geweest, dacht hij, hij had gehandeld met een koelbloedigheid die als een dun vernisje op een vernederde, hevige woede, op een ondraaglijke jaloezie ligt. En de smart waarvan hij eerst dacht dat het maar voorgewend was, kon in feite echt zijn, de verschrikking van een Othello, die in tegenstelling tot Othello wel degelijk en onmiskenbaar redenen had voor zijn misdaad. Derhalve voelde Ulph geen verlangen om op te treden als het instrument van de wraak van de gemeenschap op North. Zijn belangstelling was zuiver theoretisch, objectief. Hij wilde eenvoudig weten hoe de man het had gedaan en in mindere mate waarom, want in dit geval was een scheiding een gemakkelijker en meer voor de hand liggende oplossing geweest. Maar de hele zaak was gesloten. De lijkschouwer en de inspecteur hadden hem gesloten.

Achteraf wilde David dat hij haar niet had opgebeld om zich te verontschuldigen. Haar stem deed hem nog pijn in z'n oren. 'Mr. North heeft haar wat geld geleend. Het is jammer dat geen van de vrienden die ze langer kende daaraan heeft gedacht.' Ze had hem de mond gesnoerd met rustige, scherpe zinnen die er op berekend waren hem te kwetsen. Maar terwijl hij deemoedig naar haar luisterde, kon hij alleen maar denken aan de eerste indruk die ze op hem had gemaakt, een indruk van volkomen oprechtheid. Hij droeg haar geen kwaad hart toe. Daar hij niet in staat was haar gezicht te vergeten, ging hij na z'n werk naar de Tate Gallery, vond Het Bevel tot Vrijlating en kocht toen een briefkaartreproduktie. Zijn idee dat ze op Effie Ruskin leek was juist geweest, maar terwijl hij nu naar buiten liep naar het Embankment en een taxi aanriep, ontdekte hij dat de kaart die hij nog steeds in z'n hand hield hem geen plezier deed, noch dat hij enige voldoening schepte in het feit dat hij zo'n goed geheugen had. Hij had het gevoel dat als hij de kaart bij alle anderen op de muur zou prikken, het hem bijzonder zou deprimeren. Toen hij in de Man met het IJzeren Masker kwam, waren de twee gebaarde mannen de enige klanten en zij zaten aan hun gewone tafeltje een glaasje te drinken.

'Een overeenkomst sluiten is allemaal goed en wel, Sid,' hoorde David Charles zeggen, 'voor die andere vent, degene die er voordeel uit trekt, maar het is gekkenwerk voor de eerste.’

‘Inderdaad,' zei Sid.

'Wat zit er voor jou in, bedoel ik? Niets, tenzij je er plezier in hebt de fiscus te bedotten.'

De barman keek nieuwsgierig naar David, toen hij met een stuurse blik deed alsof hij de lege ruimte afzocht. 'U kijkt alsof u iets kwijt bent.'

'Iemand,' verbeterde David hem. 'Een jongedame.' Deze nette uitdrukking deed nogal onaangenaam aan. 'Ik hoopte dat ik haar hier zou vinden.’

‘Heeft ze u in de steek gelaten?'

'Niet precies.' Sid en Charles zouden hem niet bijten. Waarom zouden ze? Het zou allemaal niet zo gemakkelijk zijn. Hij bewoog zich schroomvallig wat dichter naar hun tafel toe. 'Neemt u mij niet kwalijk.' Charles keek hem verontwaardigd aan. David vond het een gezicht van iemand die opvliegend is. 'Neemt u mij niet kwalijk, maar bent u hier al sinds ze open zijn?’

‘Inderdaad.' Het leek of Charles eraan toe wilde voegen 'En wat dan nog?' of wilde David er die uitleg aan geven? 'Ik vroeg me af of u hier misschien een jonge vrouw hebt gezien, een opvallend knappe donkere vrouw. Een paar weken geleden zag u mij hier met haar.'

'Er gaat me een licht op.' De norse uitdrukking op het gezicht van Charles verdween enigszins en hij leek niet meer zo op Raspoetin. 'Wacht even. Zou het die appetijtelijke meid in die nauwe broek kunnen zijn?'

'Nou, nou, Charles,' zei Sid.

'Neem me niet kwalijk, ouwe jongen. Eigenlijk bedoelde ik het als een compliment.'

'Dat is in orde.' David slaagde erin heel ongedwongen te lachen. 'Ze was vroeger m'n secretaresse en het meisje dat er nu is gaat weg, dus ik dacht... Ik geloof namelijk dat ze hier vaak komt en aangezien ik niet weet waar ze woont kwam ik op goed geluk maar eens kijken of ik haar hier te pakken kon krijgen.' Hij verbaasde zich erover dat hij zo vlot kon liegen. 'U weet hoe het gaat,' zei hij.

'Ze is hier vanavond niet geweest,' zei Charles. 'Het spijt me dat we u niet van dienst kunnen zijn. Ik wou dat ik zo verstandig was geweest,' zei hij tegen Sid, 'om de vorige week honderd Amalgamated Asphalts te kopen. Vanmorgen stonden ze achtendertig zes.'

'Inderdaad.'

'Mag ik u iets te drinken aanbieden?' vroeg David wanhopig. 'Ik was er geweldig van onder de indruk. Zes maanden lang zijn ze blijven staan op vijf en twintig shilling en... Hoorde ik iemand het magische woord drinken uitspreken? Dat is erg geschikt van je, ouwe jongen.'

'Cognac,' zei Sid, kennelijk voor hen beiden.

David bestelde twee cognac en een bier voor zichzelf. De barman kneep z'n lippen op elkaar. De uitdrukking op z'n gezicht had een bepaalde betekenis, maar David wist niet wat het was.

'Als jullie weten wie haar vriend is, dan ben ik ook al tevreden,' zei hij terwijl hij de glazen neerzette. 'Ik wil alleen maar haar adres hebben.'

'Salud y pesetas.' zei Charles. 'Niet dat ik op dit moment nu zo voor de peseta ben. Zit je nog steeds te piekeren over dat meisje, ouwe jongen?'

Alle voorzichtigheid overboord gooiend zei David: 'Hebt u haar ooit hier gezien met een man?'

Charles gaf Sid een lugubere knipoog. 'Herhaaldelijk. Grote knappe, donkere vent. Dronk altijd gin met iets mousserends erin, nietwaar Sid?’

‘Inderdaad,' zei Sid.

Het was alsof Davids keel door de opwinding werd dichtgeknepen, waardoor hij ging stotteren. Dat Sid en Charles klaarblijkelijk dachten dat hij Magdalene Hellers afgedankte minnaar was, kon hem weinig schelen. 'Altijd?' zei hij. 'Bedoelt u dat ze hier vaak zijn geweest?'

'De afgelopen zes maanden ongeveer eens per week. Nee, wacht eens even. Het is eerder acht maanden. Help me eens, Sid. Wanneer gaven we The Rose op en begonnen we hier te komen?’

‘Augustus.'

'Het was augustus. Ik herinner me dat het augustus was, omdat Sid en ik de eerste dag nadat ik terug was uit Majorca, zoals gewoonlijk naar The Rose gingen en verdomd als ze me niet te weinig geld teruggaven. Ik heb er meer dan genoeg van, zei ik tegen Sid, en zodoende kwamen we hier terecht. Dat meisje van u en die donkere vent zaten hier toen.'

'Juist. En sinds die tijd hebben ze elkaar hier regelmatig ontmoet?’

‘De afgelopen veertien dagen niet.' Charles wierp een blik in de richting van de barman en leunde toen vertrouwelijk naar David over. 'Naar mijn idee kregen ze genoeg van deze tent. Je wordt hier stiekem bedrogen. Net voordat u binnenkwam, probeerde die kerel een slimme streek met me uit te halen. Zei dat ik hem een pond had gegeven, terwijl het een bankbiljet van vijf pond was. Walgelijk!' Hij fronste boos z'n voorhoofd en wreef in z'n baard. 'Het ziet er naar uit dat ik uiteindelijk een advertentie zal moeten zetten voor een secretaresse.'

Sid keek hem spottend en boos aan en terwijl hij plotseling opstond, sprak hij de langste zin die David hem ooit had horen zeggen. 'Hou op met dat secretaresse-gedoe als je wilt! Laten we hopen dat we allemaal mannen van de wereld zijn en ik heb er persoonlijk bezwaar tegen om als een schoolkind te worden toegesproken. Je wilt toch niets meer drinken, is het wel Charles?' Hij deed de deur met een zwaai open. 'Secretaresse!' zei hij. 'Inderdaad,' zei Charles, de rollen omdraaiend. Ze gingen weg. David keerde zich om naar de bar en haalde z'n schouders op. 'Stelletje komedianten zijn het,' zei de barman krachtig. 'Als je tenminste van die walgelijke humor houdt.'

David was door de ontdekking die hij zojuist gedaan had, geweldig gespannen en opgetogen en hij voelde dat hij het in het café geen ogenblik langer kon uithouden. Hij was vervuld van een bruisende energie en hij was te ongeduldig om die te verspillen aan kletspraatjes met de barman. Hij wilde ook niets meer drinken, want drank zou de loop van zijn gedachten kunnen vertroebelen. Hij ging naar buiten en begon doelloos rond te lopen.

Z'n opwinding duurde ongeveer tien minuten. Zolang het duurde had hij hetzelfde gevoel als op andere hoogtepunten in zijn leven, bijvoorbeeld toen hij z'n diploma had gekregen en toen hij z'n huidige baan had bemachtigd. Hij wenste zichzelf geluk en er was in zijn gedachten voor niets anders plaats. Heller was tijdelijk vergeten door een trots en een overmoed die niets te maken hadden met moraliteit of gerechtigheid of verontwaardiging. Hij was erachter gekomen, hij had gedaan wat hij zich ten doel had gesteld en nu kon hij slechts met verbazing nadenken over z'n succes.

Maar hij was van nature niet ijdel en tegen de tijd dat hij, via een omweg, op Soho Square kwam, liep hij niet meer met zoveel zelfvertrouwen. Misschien kwam zij weer in zijn gedachten door iemand die hem passeerde, een meisje met sluik, blond haar zoals zij of een meisje met grijze ogen wier blik hij even opving. Verrassend duidelijk kwam haar beeld in zijn gedachten en plotseling was hij met een schok ontnuchterd. Hij ging op een van de banken onder de bomen zitten en toen zijn hand de koude metalen armleuning aanraakte, ging er een rilling door hem heen. Het moest haar verteld worden. Ze moest daar niet alleen worden gelaten zonder dat iemand haar beschermde tegen North. Het leek belachelijk om haar te vergelijken met het slachtoffer uit het klassieke detectiveverhaal, dat het zwijgen opgelegd moest worden omdat ze te veel wist, maar was ze dat in feite niet geworden? Ze had North al gewaarschuwd door hem op de hoogte te stellen van Davids vroegtijdige verdenkingen. Men kon niet weten wat ze verder nog gezien had, ze woonde immers naast North, welke kleine tegenstrijdigheden ze in zijn gedrag had opgemerkt. David geloofde geen moment dat North haar gezelschap zocht uit oprechte gevoelens van genegenheid. Ze was in gevaar. Hij wist dat hij haar niet kon waarschuwen om zich op een afstand te houden. Hij was de laatste man ter wereld waar ze naar zou luisteren. Maar toch stond hij op en ging langzaam naar een telefooncel toe. Er was al iemand in en hij wachtte ongeduldig, terwijl hij op en neer liep. Eindelijk kon hij erin. Hij had haar nummer gevonden, begon het te draaien en toen begaf hem de moed. Hij kon nog iets beters doen, iets dat meer verantwoord en volwassener was. Zodra hij hieraan dacht, vroeg hij zich af waarom hij het niet al dagen geleden had gedaan. Deze keer dan het groene telefoonboek... Hij haalde diep adem en terwijl z'n vingers nerveus op het muntinworpapparaat trommelden, wachtte hij tot de Afdeling Misdaad van Matchdown Park antwoordde.

Adjudant Ulph was een kleine magere man met een vooruitstekende kromme neus en olijfkleurige huid. David probeerde altijd in de kunst een tegenhanger te vinden voor levende mensen. Hij had Susan Townsend vergeleken met het portret van Effie Ruskin van Millais, Magdalene Heller had iets over zich van een Lely of zelfs van een Goya, en deze politieman deed hem denken aan portretten die hij gezien had van Mozart. Hij had dezelfde gevoelige mond, de lijdende uitdrukking die verzacht werd door een innerlijke kracht, de ogen die esoterische grapjes konden uitlokken en erom konden lachen. Z'n haar was niet zo lang als dat van Mozart, maar het was langer dan gebruikelijk bij een politieman, en toen hij een jongen was, was het ongetwijfeld net zo zijdeachtig lichtbruin geweest als de lok haar van Mozart die men bewaard had en die David in Salzburg had gezien. Ulph, van zijn kant, zag een lange magere jongeman die er intelligent uitzag en niet bepaald knap was, wiens enthousiaste ogen hem een ogenblik tien jaar jonger deden lijken. Hij kwam voor de dag met een impulsief verhaal waar Ulph naar luisterde terwijl hij niets liet merken van de opwinding die de naam North bij hem teweeggebracht had. Wat had hij verwacht te zullen horen? Niet dit. Teleurstelling volgde op zijn aanvankelijke blijdschap en z'n aandacht verslapte, terwijl hij zich een oordeel trachtte te vormen over zijn bezoeker. Er bleef maar een heel klein beetje over van zijn aanvankelijke opwinding en dat liet hij maar zo en zei levendig: 'U wilt me vertellen dat mr. North en mrs. Heller elkaar met absolute zekerheid in een Londens café, dat The Man in the Iron Mask heet, hebben ontmoet? Dat ze elkaar daar regelmatig hebben ontmoet voordat haar man en zijn vrouw stierven?'

David knikte nadrukkelijk. Hij had een fellere reactie verwacht. 'Ja, zo is het. Het is misschien nogal vergezocht, maar ik ben van mening dat ze elkaar daar ontmoetten om plannen te smeden, om samen te zweren als u wilt, om de andere twee te vermoorden en het op zelfmoord te laten lijken.'

'O ja?' Ulph trok z'n wenkbrauwen op. Niemand die hem nu zag zou achter hem hebben gezocht dat hij helemaal geobsedeerd werd door de gedachte aan een revolver en een geraffineerd bedacht plan om het huis te verlaten. Hij keek alsof Davids verdenkingen, het idee alleen dat North iets anders dan volmaakt onschuldig zou kunnen zijn, voor hem een openbaring waren. 'Ik ben er zeker van dat hij het heeft gedaan,' zei David impulsief, 'en als hij het heeft gedaan dan moet zij er ook bij betrokken zijn. Alleen zij kan hem hebben verteld wanneer Heller op Braeside zou komen en alleen zij kan hem die revolver hebben gegeven. De avond voor hij stierf was ik op bezoek in Hellers flat en ik heb de revolver daar gezien. Later heb ik haar een bioscoop zien binnengaan. Ik denk dat North in die bioscoop op haar wachtte, zodat zij hem in het donker die revolver kon overhandigen.' De revolver. Dit was de enige manier, dacht Ulph, waarop North hem in handen kon hebben gekregen. Niet door een inbraak, niet door de onvoorstelbare goocheltoer die nodig zou zijn om het van Heller te gappen, maar door een samenzwering met Hellers vrouw. Hij zag onmiddellijk bezwaren en hij zei: 'U zegt dat North en mrs. Heller elkaar in augustus voor het eerst in dat café hebben ontmoet?'

'Inderdaad, ik denk dat het zo gegaan is. Bernard Heller had mrs. North ontmoet, was verliefd op haar geworden, ze kregen een verhouding en North ontdekte dat. Daarop stelde hij zich in verbinding met Magdalene Heller.' David pauzeerde even en haalde diep adem. Hij begon weer trots op zichzelf te worden. Zijn theorie vormde zich, terwijl hij sprak en het klonk hem goed in de oren. 'Zij spraken af elkaar te ontmoeten en - wel, om het onrecht dat hen werd aangedaan, te bespreken. Een tijdlang deden ze verder niets. Bernard probeerde in september zelfmoord te plegen - dat heb ik in de krant gelezen - en dat moet wel indruk op hen gemaakt hebben. Maar toen hij zich weer met Louise ging inlaten, gingen ze door met elkaar te ontmoeten en besloten de anderen te vermoorden.'

Het was verre van waterdicht, zo ver verwijderd van de werkelijkheid zoals Ulph die kende, dat hij bijna ging lachen. Maar toen bedacht hij dat hij, hoe belachelijk deze theorie ook was, gewoon een mengelmoes van nonsens, er de enige aanwijzing aan te danken had van hoe North in het bezit was gekomen van de revolver, en hij zuchtte alleen maar. De echte studie van de mens ligt in het mensdom zelf, dacht hij, en hij vroeg zich af hoe iemand die zo intelligent was, die zo goed z'n woordje kon doen en die zo waakzaam was als de man die tegenover hem zat, bijna dertig jaar op deze aarde had kunnen doorbrengen en toch zo weinig oog kon hebben voor het feit dat de mens voorzichtig is en voor de invloed die de conventie uitoefent op z'n gedrag. Hij zei vriendelijk: 'Luistert u eens, mr. Chadwick.' Want dit wordt een heel lange toespraak, dacht hij. 'Een alledaagse bouwkundig opzichter ontdekt dat z'n vrouw hem ontrouw is. Dan kan hij verschillende dingen doen. Hij kan er met haar over praten, hij kan erover praten met de man; hij kan van haar gaan scheiden.' Hij voelde dat hij z'n handen die hij onder het bureau hield in elkaar klemde en hij ontspande ze weer. Had hij het zelf niet allemaal gedaan? 'Hij kan geweld gebruiken tegen de een of tegen beiden, haar vermoorden, beiden vermoorden. Hij zou ook nog contact kunnen opnemen met de vrouw van de minnaar van zijn vrouw en haar vertellen wat hij ontdekt heeft. Dit laatste is een mogelijkheid. U of ik,' zei Ulph, 'u of ik zouden het misschien niet doen, maar het wordt wel eens gedaan. Het onschuldige tweetal stelt zich tegenover het schuldige tweetal op. Meer geweld of meer discussies volgen. Wat het onschuldige tweetal niet zal doen, is elkaar in een café ontmoeten en een moord beramen. Mensen die elkaar niet kennen? Die niets weten over elkaars gemoedsbewegingen, natuurlijke neigingen en karakter? Kunt u zich dat voorstellen?'

Ulph begon te spreken op een toon die helemaal niet op z'n eigen stem leek, jongensachtig, impulsief. Was dit de manier van spreken van North? David had er geen idee van. Hij had hem nog nooit horen spreken. "We hebben allebei een hekel aan ze, mrs. Heller, en we willen van ze af. Zullen we een onfeilbare methode bedenken om ze te vermoorden? Zullen we samen iets verzinnen?" Maar hij kende Magdalenes stem wel en hij kroop lichtelijk ineen, zo griezelig echt was Ulphs imitatie van haar lange klinkers en haar sisklanken. "Wat een enig idee, mr. North! Zal ik u erbij helpen?'"

David lachte ondanks zichzelf. 'Niet met die woorden, natuurlijk, maar wel iets dergelijks.'

'Zou ze niet weggelopen zijn? De politie hebben opgebeld? Wilt u zeggen dat twee mensen die elkaar alleen hebben ontmoet omdat hun huwelijkspartners met elkaar een verhouding hadden, elkaar gevonden hebben in een wederzijdse zucht tot moord? Dat pleit wel voor u. U hebt kennelijk nog nooit geprobeerd om een onbekende in een samenzwering te betrekken.'

Dat had hij wel. Nog maar twee dagen geleden had hij daartoe een poging gedaan bij Susan Townsend. Hij was naar een onbekende gegaan met de dwaze hoop dat zij hem zou helpen North in het nauw te drijven. Waarom had hij daar geen lering uit getrokken. Zijn recente ervaringen hadden hem moeten leren dat mensen zich niet zo gedragen. 'Als ik nu eens terugging naar dat café,' zei hij kleintjes. Zag hij iets geamuseerds in de ogen van Ulph? 'Als ik nu eens achter de namen van die twee mannen zou kunnen komen?'

'Dat zou u kunnen doen als u zichzelf niet in moeilijkheden brengt, mr. Chadwick.'

David liep langzaam het politiebureau uit. Hij voelde zich vernederd, ontnuchterd door Ulphs deskundigheid. En toch had Ulph hem alleen maar laten zien dat zijn redenering fout was. Hij had geen poging gedaan om David af te brengen van z'n overtuiging dat North schuldig was en ook niets om de groeiende zekerheid, dat North Susan Townsend achtervolgde om uit te vinden hoeveel ze wist, te verkleinen.