VIJFTIEN
Honderd meter binnen de kalksteengroeve hapte Françoise ineens naar adem en stond stil. Met een verrukte glimlach zei ze: ‘Dit is de toegangspoort! Dit is de toegangspoort van je kasteel!’
‘Ja!’
‘Die heb ik straks niet gezien.’
Michael genoot. Ze stond precies tussen de twee markeringen van kalksteen, waar het buitenste kronkelpad begon. De vrouw keek op en hief toen haar handen alsof ze ergens tegen duwde. ‘Pie-iep…’ deed ze en ze lachte. Michael lachte ook. Ze zette zich schrap, deed alsof ze een zware poort openduwde en stapte naar voren (maar niet langs het verborgen pad). Hij was een uur geleden zo zenuwachtig voor haar geweest. Nu had hij het gevoel dat ze zijn vriendin was. Hij wist nog niet zeker of hij haar over Krijtjongen zou vertellen – dat zou Krijtjongen misschien kwaad maken maar ze kon zich het kasteel voorstellen en geloofde in de muren en poorten ervan. Misschien voelde ze zelfs de eindeloze tunnels die kriskras door de aarde eronder liepen. Hij vond het niet erg als ze het wist: ze kon er niet in, niet zonder hulp, zelfs niet als ze ze kon voelen.
Ze liepen langzaam door. De schemering werd dieper en een briesje begon de afgeknotte bomen in beweging te brengen. ‘Waarom heet je kasteel ‘Niemandsland’? Dat is een vreemde naam.’
Terwijl hij door de groeve achter haar aan liep, zocht Michael moeizaam naar woorden en probeerde zich te herinneren wat de priester in de Kerk tegen hen gezegd had. ‘Het Niemandsland is de plaats tussen de hemel en de hel. Het is er niet slecht. Het is er niet goed. Het is een plaats waar mensen heengaan als ze niet in de hemel mogen, maar toch te goed zijn om naar de hel te gaan. Het ligt in het midden. Mensen gaan erheen als ze geen ziel hebben. Niemand kan het Niemandsland zien. Zo is mijn kasteel ook. Niemand kan het zien.’ Hij ging zachter praten en keek weg, zei toen in een plotselinge vlaag van vertrouwen: ‘En zo ben ik ook.’
‘Jij? Jij bent ook zo? Dat begrijp ik niet.’ Françoise ging op haar hurken zitten en trok de pijpen van haar broek op. Ze rook vaag naar zeep en koffie. Haar ogen waren heel lief en heel sterk. Michael voelde zijn lichaam even achterover wiegen toen hij naar haar keek, alsof ze met haar blik aan hem schudde. De wind blies haar rode haar voor haar gezicht en ze veegde er verstrooid naar. Ze herhaalde haar vraag. ‘Ik begrijp je niet. Help me alsjeblieft. Waarom voel jij je in het midden?’
Hij fluisterde: ‘Ik ben weggegeven toen ik geboren was. Niemand wilde me hebben. Ik heb geen echte ziel.’
‘Natuurlijk wel, Michael. Iedereen heeft een ziel. De ziel is het wezen van een mens. Er is geen hemel of hel, alleen je geweten. Jouw priester is heel erg ouderwets. Natuurlijk heb jij een ziel!’
‘Nietes,’ hield Michael vol, nog steeds met die zachte stem. ‘Krijtj-’ Hij brak af en slikte de naam weer in. Het woord ‘geadopteerd’ flitste door zijn hoofd, maar hij wilde het niet zeggen. Het was een woord dat hem pijn deed, als een scherpe steek. Hij had willen zeggen dat Krijtjongen hem had verteld dat geadopteerde kinderen hun ziel verspeeld hadden. Hij klemde zijn kaken op elkaar in een poging zich te beheersen.
Françoise fronste nu haar wenkbrauwen en keek zowel verdrietig als bezorgd. Jenny kon soms ook zo kijken als ze met hem praatte. Ze zei: ‘Krijt? Wat is er met krijt?’
Michael schudde zijn hoofd. Hij kon niet over zijn vriend praten. Nog niet. Als Krijtjongen kwaad werd, liet hij Michael walgelijke dingen ophalen en dan lachte hij hem uit. Hij zei: ‘Ik heb alleen maar een schaduw. Geen echte ziel.’
‘Doe niet zo gek…’
‘Ik ben niet gek! Het is echt waar. Daarom kunnen mijn ouders me niet altijd zien. Ze kunnen Carol zien omdat haar schaduw in haar zit, waar haar ziel ook zit. Zij hebben de schaduw erin gestopt toen zij geboren werd. Maar mij kunnen ze alleen maar soms zien en daarom worden ze boos, of ze denken dat ik weggelopen ben, of ze praten niet tegen me omdat ze niet weten dat ik er ben.
Maar als ik de glinsterdingen vind dan komt mijn schaduw even in mij en dan kunnen ze me goed zien. Dan lacht pappie en vertelt me verhalen.’
‘Hoeveel glinsterdingen heb je gevonden?’
‘Een heleboel al.’
De vrouw beet op
haar lip. Na een poosje stak ze een hand uit en trok even zacht en
liefkozend aan zijn haar. ‘Vindt je vader die glinsterdingen
mooi?’
Michael knikte.
‘Vertelt hij je altijd verhalen?’
‘Als hij zich fijn voelt wel. Ken je het verhaal van de Visser-Koning? Die heerste over een groot, dor land en alle Ridders van Koning Arthur moesten op zoek gaan naar de Heilige Graal om de bomen en de akkers weer tot leven te brengen. Dat is mijn lievelingsverhaal.’
Ze reageerde enthousiast. ‘Van mij ook! Arthur en zijn Ridders. En de knorrige oude Merlijn, de tovenaar. En de sluwe Vivien. En die vreselijk mooie, domme Lancelot! Mijn vader heeft me die verhalen ook verteld toen ik klein was. Ik was er dol op. Nog steeds. Als ik kinderen had…’
Ze hield ineens op en trok weer aan het lange, rossige haar van Michael.
‘Heb jij glinsterdingen gevonden?’ vroeg hij. ‘Vertelden ze jou verhaaltjes als je glinsterdingen vond?’
Tot zijn verbazing stonden haar ogen ineens vol tranen, hoewel haar gezicht wel boos leek. Ze trok hem stevig tegen zich aan. ‘Nee. Nee, lieverd,’ zei ze zacht. ‘Dat hoefde ik niet…’ Een paar minuten later stonden ze voor de lege kerker. Michael keek strak naar de vernielde doornstruik, zijn lichaam tot het uiterste gespannen. Françoise legde een hand op zijn schouder. De stukken, de organische overblijfselen en de kunstvoorwerpen waren nu in het huis, in plastic gewikkeld, van etiketten voorzien en in dozen gestopt.
‘We hebben ontdekt waar je de akelige dingen verstopt had. Het is niet gezond om in de buurt van rottende dieren te spelen. Wist je dat?’
‘Ik wilde ze niet ophalen,’ zei Michael. ‘Ik vind alleen de gekleurde glinstercadeaus mooi. Maar soms laat Krijt- ’ Weer slikte hij de naam in. Maar deze keer besloot hij om er niet over in te zitten. ‘Soms laat Krijtjongen me dingen zien die heel mooi lijken, maar als ik ze ophaal, zijn ze niet hetzelfde. Soms gillen ze.’
Françoise rilde even, maar wilde er nu nog niet nader op ingaan. ‘Krijtjongen? Ach ja, je moeder heeft me over je onzichtbare vriend verteld.’
Michael voelde zich koud worden. Krijtjongen vond het niet prettig als er over hem gepraat werd. Hij keek op naar de in gedachten verdiepte vrouw en fluisterde: ‘Hij is wel geheim, hoor. Vertel het alsjeblieft aan niemand anders.’
‘Nee. Natuurlijk niet. Kan ik niet met hem kennismaken?’
‘Hij woont bij de zee, aan het einde van de grote tunnel. Daar heeft hij een grot. Ik kan niet op het strand komen, maar soms komt hij door de tunnel naar het kasteel. Hij verstopt zich in de kalksteen. Soms droom ik thuis van hem.’
‘Wat een bijzonder speelkameraadje,’ zei Françoise , en toen, vertrouwelijk: ‘Is hij hier nu ook?’
Michael hield zijn hoofd scheef en snuffelde intens in de lucht, als een hond. Hij keek even vragend en haalde toen zijn schouders op. ‘Ik weet het niet. Ik geloof het niet. Maar hij verstopt zich vaak.’
Haar handen voelden zacht aan op zijn hoofd, haar vingers die zijn huid en zijn haar aanraakten waren rustgevend, geruststellend. Hij stond stil naar haar te kijken en onderging de aanraking gelaten. Plotseling lachte ze en trok haar handen weg. ‘Mr. Spock zou het wel kunnen. Ik niet. Alleen maar stenen en benen.’ Michael begreep de verwijzing niet.
Ze ging verder. ‘Ik blijf nog even bij jullie in huis. Als Krijtjongen terugkomt, als hij zich niet meer verstopt, mag ik dan met hem kennismaken?’
‘Hij wil niet dat mensen iets van hem afweten.’
‘Kun je misschien een goed woordje voor me doen?’
‘Ik zal het proberen.’
‘Zijn de mooie dingen hier in de groeve? Als je ze ophaalt?’ Hij dacht hier even over na en zei toen: ‘Zo’n beetje. Ik zie ze en grijp ernaar. Soms zijn ze moeilijk op te halen en dan word ik uit de tunnel geslingerd. Soms doet dat heel erg pijn. Dan heb ik snijwonden en blauwe plekken.’ Hij wees bijna trots op het litteken boven zijn rechteroog. ‘Maar het is nooit echt erg.’
‘Vertel eens… zegt Krijtjongen wel eens waar hij die mooie dingen vindt die jij moet ophalen?’
Michael schudde zijn hoofd. ‘Hij kan overal op de wereld komen. Hij kan alles zien wat er gemaakt wordt, ook als het duizenden jaren verstopt is geweest. Hij kan dingen zien als ze nieuw zijn. Als hij vriendjes met me wil zijn, brengt hij ze meteen door de tunnel naar de groeve. Daarom schitteren ze zo. Omdat ze zo nieuw zijn. Maar dat is een geheim.’
Zijn ogen schoten vuur en hij wist ineens dat hij bang was. Hij had het geheim verraden. Françoise keek geboeid naar hem. Ze leek stomverbaasd, half lachend, half nadenkend. Haar gezicht was vochtig geworden en haar handen trilden op zijn schouders. Hij wenkte dat ze diep moest bukken en fluisterde het allergrootste geheim in haar oor. ‘Tegen niemand zeggen…’ begon hij en aarzelde toen.
‘Wat mag ik niet zeggen?’
‘Ik probeer de Graal te vinden. Als ik de Graal kan vinden, wordt pappie beroemd.’
‘Goeie god, ja,’ zei Françoise ineens dof en een schaduw trok over haar gezicht. ‘Dat kun je wel zeggen.’ Toen lachte ze weer. ‘Wil je vader dat?’
‘Hij weet het niet. Het is een geheim. Maar als ik die voor hem kan ophalen, krijgt hij misschien zijn baan terug. Dan kan hij boeken schrijven.’
‘Heb je – heb je de Heilige Graal al eens gezien?’ Met een kort schouderophalen bekende Michael: ‘Ik weet niet hoe hij eruit ziet. Maar Krijtjongen kan hem wel vinden.’
‘Krijtjongen… Niemandsjongen…’
Een druppel zweet viel van de gloeiende huid van Françoise op de hand van Michael. Ze leek zich onprettig te voelen en veegde met een zakdoek haar voorhoofd af. Michael keek naar haar, een beetje verbaasd dat ze zo trilde. Met amper hoorbare stem zei ze tegen hem: ‘Jij hebt grote kracht, jongeman. Heel grote kracht, Michael. Je hebt een prachtig verhaal verzonnen en prachtige vrienden om je verbijsterende krachten te verbergen. Geen wonder dat je vader je verhalen vertelt… Iemand zoals jij heb ik nog nooit ontmoet en ik heb in mijn leven al heel wat vreemde zaken gezien en aangeraakt en geweldige mensen ontmoet.’
‘Wat voor vreemde zaken?’ vroeg Michael benieuwd. ‘Dat vertel ik nog wel eens. Michael, wil je me iets beloven? Als je Krijtjongen hoort terugkomen, laat het me dan weten. Ik zou zo graag bij jullie zijn als hij weer komt om je iets te brengen.’
‘Ik zal het hem vragen,’ zei Michael zacht, maar hij dacht niet dat Krijtjongen het goed zou vinden. Iets vrolijker zei hij: ‘Je mag een tekening van het kasteel hebben, als je wilt. Dan ga ik er nu één maken.’
‘Ja, leuk. Dat zou ik heel fijn vinden.’ Ze pakte zijn hand vast. ‘Ga je mee terug naar huis? Ik rammel.’
‘Ik ook.’
‘Je mag onder het
lopen voor me zingen.’ Ze stak een tape-recorder naar hem uit.
‘Zing je lievelingsliedje maar.’ Hij lachte om één of ander
binnenpretje en barstte zonder verder aandringen uit in een valse
versie van het thema uit Ghostbusters.
Onder het eten was de sfeer nogal gespannen. Susan had zich niet erg uitgesloofd – daar was geen tijd voor geweest – maar het was Italiaans en lekker en werd met smaak genuttigd. De spanning kwam door Françoise , die in het begin van de avond vol hartelijke belangstelling was geweest, maar nu humeurig en in zichzelf gekeerd.
Susan keek over de tafel heen naar haar gast en zag dat ze ergens boos over was.
De gespannenheid van de Française was kennelijk gericht op Richard. Alles wat hij vroeg, werd afgedaan met een schouderophalen of een half antwoord en van de warmte waarmee ze daarvoor op hem had gereageerd was niets meer over. Ze was beleefd tegen Susan, alsof ze zo haar vijandige houding tegenover de gastheer wilde goedmaken. Ze zei ronduit dat ze niets van Michael had gevoeld en dat de kalksteengroeve en haar gesprek met de jongen geen aanwijzingen hadden opgeleverd omtrent de plaats waar hij de schatten vond.
Richard was minder teleurgesteld dan Susan had verwacht. Ze zei wel dat ze de barrière kon voelen die Michael had opgeworpen. Ze had gedaan alsof ze een poort had gevoeld. Hij had wel degelijk iets opgezet om de groeve te verdedigen en had in die zin een specifieke positieve paranormale energie. Hij liet overal sporen van zijn geest achter en Françoise had die bespeurd. Hij verdedigde zichzelf. Ze had dit al heel vaak meegemaakt bij kinderen vlak voor en net in de puberteit.
Jack Goodman wilde terug naar Londen en Françoise zou met hem meerijden. De maaltijd werd er niet door bekort, maar ze stonden van tafel op zodra ze klaar waren en Goodman ging zijn spullen uit de studeerkamer halen. Terwijl Richard de tafel afruimde, ging Françoise Susan voor naar de huiskamer en vandaar de tuin in, waar ze stil in het donker bleef staan kijken naar de nachtvogels boven het bos in de verte. ‘Is er iets, Françoise ?’
‘Ja. Nou en of.’ Ze wendde zich tot Susan en was één ogenblik besluiteloos, er moest haar kennelijk iets van het hart. ‘Ik voel me niet op mijn gemak tegenover je man.’
‘Dat heb ik gemerkt. Maar waarom dan?’
‘Om je zoon. Omdat hij een sadist is.’
‘Michael?’
‘Je man. Hij heeft een sadistisch trekje. Michael moet presteren om een beetje liefde te krijgen. Dat vind ik heel erg.’ Susan deed boos haar armen over elkaar en sloeg haar ogen neer. Met een ijskoude stem zei ze: ‘Dat ligt niet alleen aan Richard. Ik ben er ook voor een groot deel schuldig aan, als u het dan zo nodig •weten moet, Madame Jeury. We hebben de jongen allebei verwaarloosd toen hij klein was. Ik had meer moeten doen… Richard is erg veeleisend.’
‘Als je plotseling ‘Madame’ tegen me zegt, neem ik aan datje gepikeerd bent en dan moesten we dit gesprek maar stoppen. Kwaad worden is nergens voor nodig.’
Susan voelde zich op haar nummer gezet, maar besloot het door de vingers te zien en ze lachte als teken van instemming. ‘We zijn allemaal een beetje prikkelbaar. Er zijn spanningen.’ Françoise Jeury lachte voluit. ‘En hoe! Mijn god, ze zijn overal te voelen. Zelfs op het toilet. Overal.’
‘Kun je dat voelen?’
‘Heel sterk.’ Ze werd ernstig en koos haar woorden met zorg. ‘Mijn excuses, maar ik heb aan tafel niet de waarheid gezegd. Wat Michael betreft, bedoel ik. Omdat ik die waarheid aan jou wil vertellen en niet aan je man. Jij maakt natuurlijk uit wat je Richard wilt vertellen. Maar ik wil hem niet zelf vertellen wat ik weet, wat ik ontdekt heb.’
Susan keek naar de andere vrouw, haar gezicht hard, met een afwerende blik en opnieuw boos. Toen liep ze in de richting van de heggen met Françoise vlak achter haar. ‘Als je me soms wilt vertellen dat Michael zijn gave gebruikt om dingen uit musea te stelen, dat hadden we al geraden. Ik heb heel lang gedacht dat zijn echte moeder ons dingen naar het hoofd slingerde met haar eigen paranormale krachten. Er was veel aarde toen hij een baby was. Hij is bijna verdronken in een massale modderlawine die uit het niets in de slaapkamer verscheen…’
‘Zijn gave was nog primitief. Niet gericht. Krachtig, maar nog in het kinderstadium.’
‘Dat klopt. Michael zelf. Later begon hij duidelijker te ‘zien’ en ‘op te halen’. Hij heeft een visioen van iets in een ander huis en kan dat dan stelen. Hij heeft een denkbeeldig vriendje verzonnen om te rationaliseren waar de voorwerpen vandaan komen. Hij gaat de groeve in, waar hij zich veilig voelt, en ‘haalt’ daar dingen ‘op’ terwijl hij doet alsof hij op zijn kasteel zit. Maar hij doet het zelf en hij doet het om liefde te krijgen…’
‘Daar moetje tegenin gaan.’
Ziedend keerde Susan zich tegen de andere vrouw. ‘Vertel me verdomme niet hoe ik mijn eigen kind moet grootbrengen!’ Onwrikbaar en onaangedaan zei Françoise Jeury grimmig: ‘Als je het begint te begrijpen, prima. Maar die jongen is doodsbang…’
‘Ik weet het.’
‘Hij is buitengesloten. Hij denkt dat hij geen ziel heeft.’
‘Ik weet het.’
‘Hoe heb je het dan kunnen laten gebeuren?’
De ogen van Susan vulden zich met tranen. ‘Omdat hij me bang maakt. Omdat ik nog steeds de blik in de ogen van zijn moeder voor me zie. Omdat er nog iets is, iets afgrijselijks en omdat ik doodsbang ben om daarover na te denken.’
‘Dan moetje er misschien over praten…’
Snel – te snel – zei Susan: ‘We hebben er ook over gepraat, Françoise . Michael is in zoveel opzichten anders. Hij werpt barrières op. Uit wat jij zegt maak ik op dat er nog meer barrières zijn dan we dachten.’
Françoise Jeury schoof met haar teen door het vochtige gras. ‘Is Richard ook bang?’
‘Niet voor Michael. De angsten van Richard zijn meer naar binnen gericht, persoonlijker. Michael is alleen maar een uitlaatklep voor zijn frustraties. Tenminste, dat was hij. Hij kan nu beter met de jongen overweg.’
De andere vrouw schamperde: ‘Allicht. Waarom ook niet? Zijn zoon is ineens Sinterklaas geworden.’
‘Dat is niet eerlijk.’
‘Natuurlijk wel! Jij kent je man beter dan wie ook. Je kent hem toch! Susan, luister. Je hebt bijna gelijk, maar niet helemaal. Wat Michael betreft, bedoel ik. De capaciteiten waarover hij beschikt zijn angstaanjagend, ja, en waar je misschien nog het meeste bang voor bent zijn de capaciteiten waar jij je niet van bewust bent. Ik geloof niet dat hij wat er met hem gebeurt onder controle heeft, daar is hij nog te jong voor. Ik weet het niet zeker, maar ik heb sterk het gevoel dat hij een wereld verzint om zijn eigen angsten te verklaren, zijn eigen gave. En het is een schitterende gave. Ik heb er al eerder mee te maken gehad, maar nog nooit zoals bij hem.’
‘Telekinese, bedoel je? Is het dat?’
‘Apportatie. Dat is een veel krachtiger vorm van de gave.’
‘Apportatie,’ herhaalde Susan, het woord verwerkend, en ze knikte alsof dit alles verklaarde. Toen fronste ze haar wenkbrauwen. ‘Wat is dat dan precies?’
‘Hij haalt op,’ zei Françoise . ‘Doodeenvoudig. Hij strekt zijn handen uit naar kostbaarheden en grijpt ze, en brengt ze dan over door de ruimte…en door de tijd.’
In de duisternis glansden Susans ogen vol vragen en tranen. ‘Door de tijd?’
‘Die dingen die jullie hebben. De voorwerpen die hij voor jullie heeft meegebracht… die voelen niet oud aan, omdat ze niet oud zijn. Omdat ze uit het verleden komen, toen ze nog nieuw waren. De wolfdanseres was net gemaakt voor het graf van een koning. Op een dag, duizenden jaren later, zag een jonge geest de glans van iets nieuws, een paar dagen nadat het in de graftombe was geplaatst. Steen, noch zand, noch hout konden een belemmering vormen, noch weken, noch jaren, noch duizenden jaren. Hij strekte zijn handen uit naar die donkere plek in de Oudheid en griste het voorwerp uit de verzegelde graftombe. En toen het graf in de negentiende eeuw geopend werd, vonden ze alles op zijn plaats, behalve dan dat iemand er in de Oudheid binnen was geweest en een stuk van het altaar had afgebroken…’
Susan was verbijsterd. ‘Weet je zeker dat het zo gebeurd is?’ Françoise lachte en schudde haar hoofd. ‘Nee. Natuurlijk niet. Maar ik kan het me duidelijk genoeg inbeelden om te weten dat er zoiets is gebeurd. En dan het Schimpkruis… het is zo voorstelbaar dat het de mannelijke tegenhanger is van het stel in Istanbul. Gebruikt om er een menselijk offer mee te maltraiteren; daarna gestolen door een priester en in de catacomben begraven, compleet met gouden masker. En vlak nadat het verborgen was, verdween het. Er kwam misschien storm opzetten. En een spookachtige hand verscheen uit het niets en griste het weg, omdat dit het ogenblik was waarop Michael zijn geest uitstuurde om de tijd af te stropen, in het verleden op zoek naar iets wat felgekleurd was en mooi. Begrijp je het? Hij pakt dingen uit de tijd. Voor mij voelen ze jong aan. Maar hij heeft al eeuwen afgelegd op zijn queeste. O, ik moet hem nader bestuderen…’
‘Zijn queeste? Wat voor een queeste?’
Het gezicht van Françoise was een masker van bittere woede. Ze staarde Susan vol ongeloof aan en snauwde toen: ‘Voor het verhaal van de Visser-Koning, wat dacht je dan? Voor de armen van zijn ouders om hem heen! Voor een nachtzoen van je man! Voor zijn Graal. Hij betaalt voor liefde.’
‘Hou nou maar op! Dat zijn jouw zaken niet, Madame! Het wordt anders…’
‘Denk je?’
‘Hou op!’
‘Wordt het echt anders? Ook dat is dan jouw zaak. Maar denk er wel om, Susan, dat als ik een begaafd kereltje als Michael tegenkom, ik hem niet zo makkelijk kan vergeten.’ Opnieuw woedend, duwde Susan de vrouw opzij, stond toen stil om haar met bliksemende ogen aan te kijken. ‘Je kunt het wel vergeten. Hij heeft liefde nodig, geen hersenonderzoek. Mijn zoon wordt niet, ik herhaal niet bestudeerd. Laat ons met rust.’ Na een lange stilte zei Françoise dat het haar speet dat de spanning zo hoog was opgelopen. ‘Als je ooit mijn hulp nodig hebt, vraag het me dan alsjeblieft,’ vervolgde ze. ‘Misschien lukt het me niet. Ik zei straks al dat ik een merkwaardig archeologisch werktuig ben. Soms graaf ik goed, soms niet. Maar ik ben altijd bereid om een poging te doen…’
‘Ik vertel Richard alles wat je tegen me gezegd hebt. Het kan me niet schelen of je daar boos om wordt. Ik kan geen geheimen voor mijn man hebben.’
Françoise lachte. ‘Ik ben niet boos. Ik denk dat hij het al weet. Hij heeft het jou alleen nog niet verteld. Je zegt maar wat je wilt. Te veel geheimen,’ voegde ze eraan toe met een blik opzij en een lachje dat koude rillingen over de rug van Susan joeg. ‘Te veel geheimen, te veel jaren verzwegen, kunnen ondragelijk worden. Je hebt gelijk. Er moeten er niet nog meer bijkomen.’
‘Ik begrijp niet wat je bedoelt.’
‘Jij weet best wat ik bedoel.’
‘Heb niet het hart om te zeggen dat ik lieg!’
‘Ik heb het hart wel. Waarom niet? Het is jouw leven. Het is jouw leugen. Maar Susan, ik heb die leugen gezien – o, niet dat ik weet wat hij inhoudt, hoor, en eerlijk gezegd wil ik dat ook niet. Maar ik heb hem gezien. En wat misschien belangrijker is, is dat ik kan zien hoe hij jou verziekt.’
Waarna Françoise zich snel omdraaide en haar grimmig voorging naar de auto, waar Jack Goodman verdiept was in een gesprek met Richard. Vlak voor ze bij hen waren, fluisterde ze: ‘Je draagt je duisternis als een sluier, Susan. Ik hoop dat je die binnenkort kunt oplichten.’
Het koude zweet was Susan uitgebroken en de emoties maakten haar overgevoelig voor indrukken. ‘Ik heb echt geen idee wat je bedoelt,’ mompelde ze, maar ze wist dat haar gezichtsuitdrukking haar verraadde.
Bij de auto gaf Richard Françoise een opgerold vel papier. ‘Van Michael, voor jou,’ zei hij met een buiginkje. ‘Ha, het kasteel.’
Ze ontrolde het papier en keek naar de wirwar van onderbroken cirkels en diagonalen. Het deed haar denken aan een doolhof of een soort puzzel. In het hart van de tekening was een voorstelling van een zee met bergen erachter. Waar het strand zou moeten zijn, was een figuurtje getekend onder een vrolijke zon met zijn schaduw als een dun kruis voor zich uit geworpen. Buiten de cirkels, op een heuveltje stond een al even overdreven impressie van Madame Françoise Jeury als de eerdere poging van Carol, één en al boezem en kastanjekleurig haar. Ze was met een dikke, zwarte stift omlijnd, voor meer nadruk.
‘Ik voel me niet gevleid,’ zei ze met een lach, ‘maar ik ben blij met het cadeau. Wil je tegen hem zeggen dat ik er blij mee ben?’
‘Doe ik,’ zei
Richard. Goodman en Françoise Jeury namen afscheid.
Voor het raam van de overloop hief Michael zijn hand op en zwaaide zwijgend toen de auto de oprit afreed, de weg naar Londen op. Toen ging hij terug naar zijn kamer, waar hij in de hoek ging zitten nadenken over de vrouw en de plattegrond van het kasteel die hij haar gegeven had. Hij glimlachte, grinnikte. Hij greep onder het bed en haalde er het witte vel papier onder vandaan waarop hij zijn kasteel al eerder getekend had. Hij ging met zijn vinger de tunnels langs en de geheime plaatsen tussen de muren. Hij had Françoise een incomplete kaart gegeven; maar ze zou hem altijd in het centrum kunnen vinden als ze ooit nog terugkwam. Michael voelde instinctief dat hij de vrouw vertrouwen kon en als ze inderdaad terugkwam en hij zich verstopt had, dan kon ze naar hem toekomen.
Hij grijnsde en raakte de plek aan waar zwaardere deuren de tunnels verborgen.
Hij vroeg zich af
in welke tunnel Krijtjongen vannacht sliep.
Het telefoontje van Jack Goodman, een week daarna, was kort en bondig. ‘Ik heb haast, Richard. Een vergadering. Maar ik dacht dat je wel zou willen weten dat onze metallurg het mes uit de groeve onderzocht heeft.’
‘De bronzen dolk?’
‘De bronzen dolk. Ik zal je de technische details besparen, als je het goed vindt. Je weet hoe slecht ik ben in chemie. Ik stuur je wel een kopie van het verslag als het je interesseert. Het voornaamste: hij is authentiek. Zuidduits werk, gegoten omstreeks negenhonderd voor Christus, misschien iets later. Ze gebruikten toen een gietprocédé waarbij het metaal bol komt te staan van een bepaalde onzuiverheid. Geen Victoriaans vervalser – of uit welke tijd dan ook – had dat kunnen namaken. Hij is echt.’
Richard ging zitten en staarde even in het niets, liet toen lachend de woorden van Goodman tot hem doordringen. ‘Jouw paranormale collega zei dat hij maar een jaartje of honderd was.’
‘Ik weet het. Maar je kent mijn twijfels betreffende die dame. Het gietwerk en de werkwijze leggen de datum onomstotelijk vast. Hij is bijna drieduizend jaar oud. Ik neem aan dat ons forensisch lab dat te zijner tijd zal bevestigen. Ik heb het monster al opgestuurd. Trouwens, dat beschilderde benen ding, weet je wel? Dat is recent. De radiocarboonmethode werkt sneller dan het ingewikkelde dateringsprocédé van metaal. Het is van deze generatie. Er zaten zelfs nog schilfers mensenhuid op.’
Richard zei een tijdje niets en lachte toen. ‘Nou. Bedankt voor het bellen, Jack. Ik ben blij met de informatie.’
‘Voor je ophangt: als je het mes op de verzamelaarsmarkt wilt gooien… het zal wel een bescheiden bedragje opbrengen.’
‘Wil jij het voor me doen? Dan graag.’
‘Met alle plezier. Nog iets anders opgedoken?’
Richard zette de telefoon naar zijn studeerkamer over en roerde voorzichtig met een vinger in de doos met restanten die nog op zijn bureau stond, zodat het geluid de ander kon bereiken.
‘Glas?’
‘Glas. Eén glas denk ik, iets om uit te drinken. Het is volledig versplinterd. Mijn indruk is dat het Romeins was, één van die ragfijne glas-in-glasstukken die ze maakten, zoals die ‘Lycergus’-beker bij jou in het museum. Michael is helemaal overstuur dat de beker zo kapot is. Ik begrijp niet goed waarom.’
‘Dat is beroerd. Dat het ding kapot is, bedoel ik. Romeins glaswerk is echt iets voor verzamelaars.’
‘Een andere keer dan maar,’ zei Richard. ‘In afwachting daarvan… restauratie? Een vertrouwelijke opdracht?’
‘Laat me er maar even over nadenken,’ zei Goodman. ‘Ik weet niet wie zoiets kan doen zonder de aandacht op het voorwerp te vestigen. Dat moet misschien maar even niet. Ik denk er nog even over.’ De aarzeling aan de andere kant van de lijn was bijna tastbaar en Richard kon zich er niet toe brengen het gesprek te beëindigen. Tenslotte zei Goodman: ‘Denk je dat er nog een andere bergplaats is? Waar het glas vandaan komt?’
‘Michael heeft toegang tot een andere bergplaats,’ bevestigde Richard kalm.
Weer een pauze en toen: ‘Weet je waar?’
‘Ja. Maar ik kan er zelf niet bijkomen. En jij ook met geen mogelijkheid.’
‘Dat is onzin, Richard. Dat weet je best.’
Bijna onmiddellijk hierop zei Richard: ‘Verkoop het mes nou maar voor me, Jack. Doe je dat?’
‘Natuurlijk.’
‘En gooi die sjamaanstaf niet weg. Nieuw of niet, hij zou wel eens meer waard kunnen zijn dan we denken.’
‘Je doet erg geheimzinnig, Richard. En ik ben toch al niet zo gek op raadseltjes.’
‘Hou het benen amulet nou maar vast. En kijk nog eens goed naar wat erin gegraveerd en geschilderd is. Zoek een goed naslagwerk.’
‘Hoor ik dan gauw weer wat van je?’
‘Dat hangt van Michael af. Prettige avond, Jack. Bedankt voor de moeite.’