DRIE

Richard stond in de hoek van de kamer, camera en zaklantaarn om zijn hals, klaar om in actie te komen, zijn handen in zijn zakken. Hij stond er uitgezakt en verdrietig bij en keek naar Susan met de gezwollen, roodomrande ogen van een man die nog nooit eerder zoveel ellende en verwarring had doorgemaakt. Susan zat voor de lege haard, met opgetrokken knieën en haar hoofd in haar handen. De babyfoon die was verbonden met het wiegje van Michael op hun slaapkamer, bungelde aan de schoorsteenmantel, een bewegingloos stuk plastic dat nu stil was, maar haast iets dreigends had. Susan, met donkere kringen onder haar ogen, keek moe naar de babyfoon. Ze begon af te knappen door de spanning van de laatste drie dagen.

Ze waren er allebei zo volkomen door overvallen.
Haar huid was ziekelijk geel-bleek in het schijnsel van de lamp in de hoek. Haar schaduw op de muur aan de andere kant van de kamer was een echo van haar wanhoop, scherp en verlaten gedetailleerd. Haar peignoir was opengevallen rond haar benen, die er dun en beverig uitzagen. Ze had nu haar armen om haar knieën geslagen en lette op de microfoon die de geluiden uit de kamer boven hen zou overbrengen. Eerder op de avond had ze overgegeven. Er zat haar nog iets anders dwars. Richard wist het zeker. Hij kende haar te lang. Hij kende de signalen. Maar toen hij voorzichtig probeerde eruit te krijgen wat het probleem was, wilde ze niets zeggen. Dus nu keek hij toe vanuit de hoek, zijn eigen gedachten één grote wirwar van angstige voorgevoelens, wachtend tot Michael weer werd aangevallen.

Hij was er zelf nu ook al half van overtuigd dat het de moeder was! Michaels echte moeder.

Maar als dat zo was, hoe kwam ze dan de kamer binnen? Als het zijn moeder was, hoe kwam ze dan door het raam? Het was een volslagen raadsel.

En waarom kwelde ze hen zo?
‘Wil je thee?’

Ze schudde haar hoofd. ‘Nee, dank je.’

‘Koffie?’

‘Nee…’ (Geïrriteerd.)
‘Cognac?’

‘Nee! Hou in godsnaam op, Richard!’

Ze liet ineens haar hoofd hangen en rilde. De schaduw op de muur herhaalde het geïrriteerde gebaar. Richard voelde zijn ogen prikken en zijn mond werd droog. Hij wilde naar haar toe lopen, haar aanraken, een hand op haar schouder leggen, maar dan zou ze vast tegen hem gaan gillen. Haar voorhoofd was klam. Toen ze naar hem opkeek, leken de donkere lijnen onder haar ogen wel getekend. Haar donkere pony was nat geworden van het zweet en de haartjes kleefden schots en scheef op haar voorhoofd. Ze stond op het punt van huilen. ‘Het spijt me.’

‘Laat maar zitten.’ En toen het geluid… dat geluid!

Susan had het bijna uitgeschreeuwd, met een schok van schrik om het lawaai. Richard rende naar het midden van de kamer en luisterde geconcentreerd naar de bungelende plastic speaker.

Ja. Dat geruis! Het geluid van aarde die naar het kind gegooid werd. Het was weer net als de vorige keer. En toen het huilen van het kind, een zacht gesputter, daarna een snelle uithaal en dan een smartelijker, aangehouden geluid, niet huilen of sputteren, maar eerder een soort pijn.

‘Ze is in de kamer. Rennen!’ schreeuwde hij, maar Susan was al overeind gekomen en racete de deur door, de gang op. Met zijn zaklantaarn aan en camera in de aanslag liep Richard snel door de openslaande deuren de tuin in en deed de deuren achter zich op slot. Hij stormde de tuin rond naar het grasveld onder hun slaapkamerraam. Hij keek omhoog, maar toen hij zag dat het raam dicht was, gaf hij een schreeuw van verwarring, verbijsterd en lamgeslagen door wat hij niet kon zien, terwijl hij zo vurig gehoopt had het wel te zien! Hij scheen met zijn lamp de tuin rond. Hij holde naar de bomen toe, doorzocht hun takken, scheen met het licht van links naar rechts. De felle gele lichtstraal pikte alle schaduwen en donkere hoekjes van de kleine boomgaard op, de houtopslagschuur, de gereedschapschuur en de hoge omheining. Hij liep terug naar het huis en liet de lichtbundel over de muur aan de achterkant flitsen, bescheen elk raam, elke richel, elke centimeter dakgoot en afvoerpijp. Er was niets te zien. Susan kwam voor het raam van de kamer staan. Het licht bescheen haar, een spookachtige figuur die daar met het kind stond en haar hoofd schudde, haar gezicht een masker van angst en wanhoop. Tranen glommen op haar bleke wangen.

Richard ging het huis weer binnen en liep naar de slaapkamer. Hij rook de verse aarde nog voor hij bij de trap was, die zware lucht van vers afgegraven grond die nu al vijf dagen lang door dit huis spookte. Susan keek zwijgend naar hem toen hij de donkere kamer binnenkwam. Hij deed het licht aan en Michael draaide zijn gezicht af en begon te huilen. Richard stapte over de met aarde bestrooide vloer rond. Hij fotografeerde de kamer onder alle hoeken. De losse aarde was voornamelijk geconcentreerd in het midden van het wiegje. De aarde was deze keer droog en heel licht van kleur. Er zaten stukjes steen in en wat droog blad en twijgen. Op het plafond boven het bed was niets te zien en toen Richard het ijzeren hekwerk voor het raam bekeek, was daar geen spoortje aarde te vinden dat erop had kunnen duiden dat die van buitenaf door het open raam naar binnen was gegooid. Buiten zichzelf en wetend dat Susan, die zwijgend de jongen vasthield, zich geen raad wist, hurkte Richard neer en begon de smeerboel in een afvalemmer te scheppen.

Op het eerste gezicht leek het of er iemand aan het voeteneind van de wieg had gestaan en een emmer vol droge stof had omgekiept of leeg geschud op het lijfje van de baby. De aarde was in een kring rondom het bed verstrooid.
En dit was al de derde avond!

Maar er was toch een verschil. De vorige avond was de aarde rood van kleur en droog geweest, zoals de grond van Devon. En de avond daarvoor was hij nat en stinkend geweest, krioelend van de wurmen, vreemd massief en groenig-roze getint, sommige doorgesneden als met een mes.

‘Alle deuren zijn afgesloten. Alle ramen. Als er echt iemand in de kamer was, dan moet die nog in huis zijn.’

Hij doorzocht eerst alles boven, keek onder bedden, in kasten, in dekenkisten en ten slotte achter de lambrizering om het bad. Beneden controleerde hij voor de zekerheid nogmaals of alle deuren wel gesloten waren en rende toen snel van kamer naar kamer, maakte zelfs de diepvrieskist in de kelder open. De kelder was klein en benauwd, vochtig en onaangenaam, een rommelkamer vol oude kisten, fietsen, dozen beschimmelde boeken en tijdschriften, en vaal geworden meubels. Hij doorzocht elke centimeter en porde tot slot met een ijzeren staaf in de kolen in het hok. De toegangsdeuren tot de kelder waren allebei op slot.

Toen hij terugkwam in de slaapkamer trof hij Susan rustiger aan. Ze was betraand en heel bleek, maar ze leek zichzelf beter in de hand te hebben. ‘Wat denk je van de vliering?’ fluisterde ze. ‘Kan ze daarheen gegaan zijn?’

Richard liep naar de overloop en keek op naar het smalle luik van de ruimte onder het dak. Niemand had toch zeker door die nauwe opening kunnen kruipen in de paar seconden voor Susan boven was gekomen na het vallen van de aarde?

Toch haalde hij de ladder uit zijn bergplaats, klom naar het luik, opende het en deed het licht aan.

Het was koel hier en droog; hij liep gebukt tussen de op elkaar gestapelde dozen door en onder de steunbalken van het dak met zijn zware dakpannen. Water borrelde in een van de grote reservoirs. Van onder de dakrand klonk het onrustige geschuifel van vogels die opschrokken van het plotselinge licht. Verder was er geen levend wezen op de zolder te bekennen. Hij klom terug naar de overloop en riep Susan. Terwijl hij de ladder wegzette, riep hij nogmaals, verbaasd omdat ze niet reageerde. Ze was naar beneden gegaan, nam hij aan, en had Michael meegenomen.

Plotseling maakte de stilte hem nerveus. Hij liep naar beneden, keek even in de keuken en toen in de huiskamer. Susan stond bij de haard, Michael tegen haar borst geklemd, haar blik op haar man gericht. Haar gezicht was asgrauw, maar ze leek eerder geprikkeld dan geschrokken.
‘Wat is er?’

‘De deuren,’ zei ze kwaad. ‘Die verrekte rotdeuren.’
Richard liep naar de openslaande deuren en voelde eraan. Onverwachts zwaaiden ze naar binnen open en de koele avond werd weer zichtbaar.

‘Maar ik heb ze dichtgedaan. Ik weet zeker dat ik ze dichtgedaan heb.’ Hij deed de deuren dicht en liep naar de lege haard toe. De blik van Susan veranderde van boos in gefrustreerd. In tranen fluisterde ze: ‘Zo is ze weggekomen. O God, Richard, ze is zo slim. Ze verstopt zich in huis en maakt ons in de war. Ze sluipt achter ons rond. Kijkt naar ons. Ze kan zelfs wel de sleutels hebben laten namaken… o, Christus!’

Haar eigen sleutels! Het was makkelijk genoeg voor haar geweest om de sleutels van Susan te laten namaken in die eerste dagen nadat ze Michael mee naar huis hadden genomen, toen Susan nog niet op haar hoede was geweest.

Als ze hier inderdaad vanavond was geweest, dan had ze zich buiten verborgen en haar kans afgewacht. Toen ze de nieuwe ouders van Michael alleen beneden had zien zitten, was ze door de achterdeur naar binnen geglipt, had aarde naar het kind gegooid en zich toen ergens boven verstopt tot ze – ongezien – in de huiskamer terug kon komen en naar buiten.

Richard wist zeker dat hij de deur achter zich dicht had gedaan toen hij vanuit de tuin weer binnen was gekomen.
En toch…

Misschien had hij in zijn haast alleen maar gedacht had dat hij de deur achter zich dicht had gedaan. Of misschien had hij de sleutel niet helemaal omgedraaid.
‘Ik weet het niet. Ik weet het gewoon niet…’

‘Nou, ik wel,’ zei Susan en haar stem was die van een grauwend beest. Haar ogen stonden hard. Michael worstelde tegen haar plotseling al te beschermende omknelling. ‘Ze is hier geweest. Ze lacht ons uit. Ze zet ons voor gek.’

‘Maar waarom? Waarom zou ze dat doen?’

‘Omdat ze boos is! Omdat ze de pest aan zichzelf heeft!’
Richard was in de war. ‘Waarom is ze dan boos? Waarom heeft ze de pest aan zichzelf? Ik begrijp er niets van.’

Susan schreeuwde tegen hem: ‘Omdat ze haar kind heeft afgestaan, stommerd. En ze kan niet met die wetenschap leven!’

‘Maar ze heeft er toch in toegestemd. Ze was blij dat ze het kind kon afstaan.’

‘O ja? O ja?’ Susan was vuurrood van woede. ‘Hoe weet jij dat? Jij hebt haar niet gezien. Jij was er niet bij. Ik heb haar wel gezien, Richard. Ik heb de blik in haar ogen gezien. Ik weet wat ze doormaakte… Ach Jezus. Godschristus. Jij hebt die adoptie nooit met hart en ziel gewild. Je hebt mij alles alleen laten opknappen. Heb jij ooit aan iets anders gedacht dan aan je eigen egoïstische gevoelens? Stel je voor hoe het voor die vrouw geweest moet zijn! Stel het je gewoon voor.’

De harde stemmen maakten Michael natuurlijk aan het schrikken en hij begon te huilen. Susan wiegde hem in haar armen. Er zat nog steeds wat droog vuil op zijn gezichtje en dat veegde ze weg, met sussende geluidjes en bewegingen.

Richard hield moeder en kind met gestrekte armen omvat. De spanning nam iets af en de woede was over.

‘Ik heb een paar harde dingen gezegd. Het spijt me.’

Richard raakte het betraande gezichtje van het kind aan. ‘Nee, je had gelijk met wat je zei. Sommige dingen hadden al lang geleden gezegd moeten worden. Daar zullen we over moeten praten. Maar niet nu. Nu is het er niet het juiste moment voor.’

Susan lachte nadrukkelijk, overdreven, en schudde toen haar hoofd. ‘Het spijt me. Sorry, Rick. Ik kan gewoon niet tegen deze onzekerheid – deze aanval. De onzekerheid over wat het betekent…’

‘Ik weet het, ik weet het.’ Hij trok Michaels dekentje dichter en warmer om het kleine lijfje heen. ‘Wat doen we met dit weekend?

Afzeggen?’

Susan schudde haar hoofd. ‘Dat kan niet. Te veel mensen. Te kort dag.’

‘Het is maar een feest, hoor. Ik kan vroeg opstaan en de hele morgen bellen.’

Ze zuchtte en leunde tegen hem aan, doodop en op het punt in te storten. ‘En al dat lamsvlees weggooien?’ Hij glimlachte, lachte toen en Susan keek op en lachte ook. ‘Wat ben je toch een idioot. Lamsbout voor zo’n hele menigte. Je bent de hele dag aan het koken.’

Hij keek verbaasd en schudde toen zijn hoofd. ‘Ik ga het niet braden, ik ga het barbecuen. Daarom heb ik die kuil gegraven. In godsnaam, zeg. Dacht je dat ik zeven lamsbouten in de oven wou braden?’

‘Eh…’

Susan knikte en lachte flauwtjes. ‘Ik moet toegeven dat ik het niet zo zag zitten.’

Susan ging naar bed; Michael sliep als een marmot in de wieg naast haar. Richard ijsbeerde rusteloos nog een uur door het huis en ging ten slotte even op zijn studeerkamer zitten, een donker kamertje met boeken langs alle wanden, zijn eigen foto’s en stapels tijdschriften. Hij bladerde wat door een artikel dat hij aan het schrijven was voor Archaeological News, maar de woorden drongen niet tot hem door.

Hij wist zeker dat hij de tuindeuren had dichtgedaan toen hij weer naar binnen was gegaan na zijn speurtocht. En ze dicht had gedaan tussen het weggaan om te gaan zoeken en het weer terugkomen. Waarom niet? Dat was de hele opzet geweest van de operatie van vanavond: er zeker van zijn dat niemand erin of eruit kon tijdens de aanval op Michael.

Dus had Susan ze misschien zelf opengedaan. Maar waarom? Ze had geen reden om haar man om de tuin te leiden. Iemand had de laatste vier avonden elke avond verse aarde naar Michael gegooid en misschien één keer overdag, toen Susan met de jongen alleen was geweest. Iemand in huis. Iemand die niet te vinden was. Hij niet, Susan niet (ze waren elkaars alibi). Dus: de echte moeder van Michael.

Hoe had ze het gedaan? Ze was hen gevolgd naar hier en had een stel sleutels laten namaken. Nu hield ze zich de hele dag buiten verborgen, maar kon het huis binnenkomen en zonder enig geluid te maken rondlopen zonder met haar voeten een spoor te maken in het wijd rondgestrooide vuil op de vloer, dat zij – met boos opzet – naar haar eigen spruit wierp.

Richard gaf de waarschijnlijkheid van dat idee een kans van één op honderd. Susan was door de moeder geobsedeerd sinds de dag van de adoptie, in de kliniek. Haar overtuiging dat die andere vrouw de aanvallen op touw zette, was volkomen irrationeel – projectie van schuldgevoel of angst misschien.
Iets anders dan.

Het huis was honderd jaar oud. Het was al twee generaties lang in de familie en Richard was hier opgegroeid. Er waren familietradities, familieverhalen, levendige herinneringen aan strenge winters, familietragedies en oorlogsschade, vooral van vliegende bommen. Maar er waren geen spookverhalen. Voor zover hij wist, spookte het doodgewoon niet in dit huis.

Ten slotte pakte hij een pen en schreef het woord ‘klopgeest’ onderaan de laatste bladzijde van zijn artikel. Hij had maar een vaag idee van wat er achter dat woord schuilging. Hij wist dat klopgeesten de naam hadden voort te komen uit gestoorde geesten, gewoonlijk de geest van vrouwen en meestal in de puberteit. Een klopgeest in huis?

Maar het was te laat op de avond; hij was te moe; hij moest aan te veel dingen denken voor het doopfeest van morgen; hij was nu niet in staat om serieus over paranormale verschijnselen na te denken. Maar toch onderstreepte hij het woord en deed het artikel weg voor hij zachtjes in bed kroop naast Susan. Ze haalde diep en rustig adem, maar hij zag een glimp licht weerkaatst in haar halfopen ogen.

Vroeg in de morgen kroop Susan uit bed en ging naar de telefoon beneden. Hevig trillend draaide ze het privé-nummer van dokter Wilson. Hij klonk moe en bepaald tobberig toen hij opnam en hij werd er niet vrolijker op toen Susan hem wilde pressen haar het telefoonnummer van Michaels echte moeder te geven. ‘Ik heb de situatie duidelijk uitgelegd. Absolute geheimhouding. En zij willeen contact met jullie.’

‘Volgens mij maakt ze contact met mij. Hebt u haar ons adres gegeven?’

‘Geen sprake van!’

‘Toe, dokter Wilson!’ De ogen van Susan prikten en ze drong de tranen terug. Ze merkte dat ze weer bang werd en haalde een paar keer diep adem. ‘Dokter Wilson… Ik wil alleen maar met haar praten. Alleen om haar te vragen ons met rust te laten.’ Het was even stil. Wilson was verbaasd.

‘Ik weet zeker dat je je vergist, Susan. Ze kan niet weten waar jullie wonen. De overeenkomst die we gemaakt hebben, was heel duidelijk. En ik hoef jou er niet nogmaals op te wijzen dat we de wet overtreden hebben. Zet mij alsjeblieft niet onder druk. Michaels moeder wil geen contact met jullie. Ik weet trouwens toevallig dat ze nu in het buitenland is…’

Susan ging met een plof zitten. In het buitenland? Of had ze dat maar tegen Wilson gezegd? Een afleidingsmanoeuvre? Ze legde de hoorn neer en bleef zwijgend en trillerig zitten tot Richard beneden kwam.