12

Het leven en de onvermijdelijkheid van de dood boezemden Peter Ashka geen angst in. Door met de ching te leven was het element van onzekerheid bijna volkomen uitgebannen en tussen hem en de vredige existentie waarnaar hij zo verlangde had slechts het feit van zijn dood gestaan. Dat was de reden dat hij, toen hij op middelbare leeftijd was, alles op het spel had gezet en die lange week van raadpleging van het Boek der Veranderingen had doorgebracht, vragen stellend en antwoorden noterend, tastend en speurend naar een antwoord dat in de verre toekomst verborgen lag, in dat deel van het onwaarschijnlijke universum waar nog altijd meer duisternis bestond dan licht. Maar de ching kon daar komen en hij had de ching gevolgd, en toen die week voorbij was bezat hij een reeks vergelijkingen waaruit hij de nauwkeurige datum van zijn dood had bepaald. Als Ashka in zijn jeugd een grote fout had gehad was het wel dat hij de neiging bezat tot ongeordendheid. Het maken van plannen en schema’s was «en onmogelijke opgave voor hem, zodat zijn leven vaak chaotisch was en daarin bespeurde hij de grote mogelijkheid dat hij zou sterven voordat hij zijn taak had volbracht. Er was zoveel dat hij moest leren kennen en ervaren en alleen door de grens van zijn tijd te weten kon hij zich weloverwogen op de juiste doelen richten.

Die tijd was bijna voorbij en hoewel hij het betreurde dat de zeven maanden geen zeven jaar waren was hij niet ongelukkig en hij was zeker niet bang en zo was het altijd geweest. Een vredig leven en een vredige dood waren hem verzekerd en vredigheid was zijn grootste wens. Gorstein was zijn meester en leidde zijn leven, de ching was zijn dierbaarste vriend en leidde zijn lot. Leven en lot – wat was er verder nog? Alleen het verleden en hier en hier alleen was Ashka’s hart van tijd tot tijd van spijt vervuld.

Maar het was onbelangrijk.

Het leven dat achter hem lag was gevuld met herinneringen aan alle vreugde die hij ooit had begeerd – nieuwe kennis, nieuwe oorden, nieuwe vragen. Hij was nooit getrouwd want dat was een vreugde die hij nooit had begeerd. In veel opzichten was hij een abnormaal mens, maar al onderscheidde zijn zonderlinge leven, zijn toewijding aan de ching, hem enigszins van andere mensen, toch was hij een gewoon mens, zonder grote creativiteit, verstoken van de vlam der vernieuwing. Hij was goed voor zijn werk, zoals zoveel anderen om hem heen, maar hij was in geen enkel opzicht uitzonderlijk.

Hij mat zijn eigen prestaties niet af aan zijn vergaarde kennis (dat was zijn stille trots) maar aan de prestaties van Karl Gorstein. Gorstein – zijn meester; en toch, in zekere zin, het voorwerp van zijn zorg, want in de afgelopen tien jaar had Ashka Gorstein geleid, hij had hem geholpen op koers te blijven, hij had hem geadviseerd en hij had voor hem zijn orakels geraadpleegd en hij had zijn macht zien toenemen, tot schipMeister, zijn kracht zien bloeien en blijven en al die tijd had hij gevoeld dat Gorsteins kracht zijn eigen kracht was, dat Gorsteins succes zijn succes was, dat Ashka en Gorstein elkaar nader waren dan vrienden – ze waren bijna een.

En daarom had de voorspelling van Gezag, dat tussen hem en welslagen op Aeran stond, hem met zo’n ongerustheid vervuld. Twijfelde hij diep in zijn hart aan Gorstein, had hij zich afgevraagd? Twijfelde hij aan zijn kracht, zijn besluitvaardigheid? Voelde hij, in een stille schuilhoek van zijn geest, dat Gorstein had gefaald, gefaald omdat hij Ashka nodig had en daarom niet volwaardig was?

Twijfelen aan Gorstein was twijfelen aan zichzelf – de hele gedachte was onverdraaglijk. Ashka en Gorstein, samen. Zo was het altijd geweest. De rationalist en de schipMeister, de oosterling en de ‘westerling’, de kleine man en de grote man, de zwakke van lichaam en de sterke, de sterke van bestemming en de zwakke, complementaire helften van een wezen, yin en yang, de een vorsend in de tijd, de ander zich hechtend aan het heden. Alle zijden van een geheel dat grootheid was, dat vordering was, voorspoed en succes…

Twijfelen aan Gorstein was twijfelen aan zichzelf. Twijfelen aan; Gorstein was toegeven aan zijn zwakheid, zijn eigen zwakheid, van hem, Ashka. Had hij al die jaren een vredig leven geleid om nu, minder dan zeven maanden van de dood, het wezen van zijn hele bestaan in twijfel te trekken? Nee, dat kon hij niet in twijfel trekken. Gorstein had… Gorstein had… Zo graag had hij gezegd ‘gelijk’.

Zo bitter, zo hartstochtelijk, zo wanhopig graag wilde hij zeggen ‘gelijk’, wilde hij weten dat Gorstein gelijk had. Maar als dat zo was… dan had de ching ongelijk! Als Gorstein gelijk had, als Gorstein boven elke twijfel verheven was, dan had de ching ongelijk en dat was onmogelijk! De ching kon geen ongelijk hebben. De ching kon niet in twijfel getrokken worden. Dus Gorstein had geen gelijk, geen gelijk wanneer hij het orakel verwierp, zoals hij nu gedaan had, geen gelijk wanneer hij het afdankte, geen gelijk wanneer hij Ashka afdankte, zoals hij nu blijkbaar gedaan had… Gorstein had geen gelijk en Ashka’s leven was een leugen, een bittere leugen, een leeg ding, een echo van grootheid, van heelheid, een omhulsel met de valse schijn van vulling.

Een keuze maakte vertrouwen tot bespotting; een beslissing tranen tot leugen.

Gorstein of de ching, zwakte of kracht, waarheid of leugen. Ikzelf of ikzelf!

En gedurende een heel kort ogenblik was Ashka op het pad van verwarring, van onzekerheid, van oprechte twijfel over de twee waarden die hem het meest waard waren.

Een moment, een moment slechts, niet meer dan een seconde waarin zijn verstand ophield de beide kanten van het vraagstuk te belichten en zich in plaats daarvan liet drijven, dobberen op de golven van het tao, zonder richting, zonder vastheid.

Een hartslag van verraad.

Momenten over.

Een ogenblik van twijfel.

Voor mij, duisternis.

En toen hakte hij de knoop door. Gorstein had ongelijk! Hij had ongelijk en hij moest worden tegengehouden. Aan de ching kon niet getwijfeld worden – het was dwaasheid hem te verwerpen en dwaasheid was het voorrecht van de domme. Gorstein was dom, natuurlijk. Zo dom dat hij nooit het wezen van tijd en verandering had begrepen, dat hij nooit met het Boek der Veranderingen overweg had gekund en altijd een rationalist in zijn buurt nodig had. Hij was zwakheid van het ergste soort; hij steunde op de kracht van andermans principes.

Hij moest worden tegengehouden, zijn beslissing moest worden ingetrokken!

 

Hij had kunnen zeggen: ‘Nou, hier ben ik. Trek je besluit in.’ Maar dat deed hij niet. Hij kon met geen mogelijkheid hebben geweten wat er in Ashka omging, maar op het moment dat Ashka zijn definitieve beslissing nam gleed de deur van zijn kamer zacht open en daar stond Gorstein. Zijn gezicht was wit en vertrokken – spanning misschien, of grote woede. ‘Karl…’ Ashka kwam moeizaam overeind en keek ernstig naar de schipMeister. ‘Karl, waarom wilde je me niet eerder spreken?’ Gorstein staarde hem even aan, sloeg zijn blik dan neer terwijl hij de deur in het slot liet glijden. Hij kwam de kamer in en keek door het raam naar de duisternis daarbuiten (of naar zijn spiegelbeeld?)

‘Ik ben niet uit op ruzie met jou, Peter. Het spijt me als ik grof was eerder op de dag.’

‘Ik vroeg me alleen maar af,’ zei Ashka, ‘waarom je me niet toestond met je te spreken?’

‘Omdat ik wist wat je wilde,’ gaf Gorstein ten antwoord, met de scherpe klank van irritatie in zijn stem. Hij draaide zich snel om en keek de rationalist aan, glimlachte, maakte de gordel los van zijn golvend rood gewaad. ‘Ik had – en heb – niets te zeggen om je gerust te stellen. Ik kan niet meer terug en jouw welgemeende bezorgdheid voor mij zou alleen maar lastig zijn geweest.’

‘Lastig,’ herhaalde hij en langzaam ging hij weer zitten. ‘Tien jaar,’ mompelde hij bedroefd. ‘Hmm? Tien jaar?’

‘Dat jij en ik…’

‘Oh,’ Gorstein begreep wat Ashka bedoelde. Hij ging op de mat zitten en knikte minzaam. ‘Oh, dat. Tien jaar – een hele tijd, en ik meen het als ik zeg, Peter, dat die tien jaar… kort en goed ondanks wat jij me hebt laten doen, ik heb ze gewaardeerd, en ik heb jou gewaardeerd. Ik wou dat er een manier was om je daarvoor te bedanken. Een geschenk zou een belediging zijn, maar er is een ding dat ik je kan aanbieden.’

‘Ik wil niets hebben. Ik wil geen dank voor die tien jaar.’ Zijn ogen brandden en hij knipperde zo discreet als hij kon. Hij voelde de rede snel verdwijnen om plaats te maken voor irrationele emoties en ongewenste nostalgie kreeg hem stevig in haar greep.

Gorstein lachte verontschuldigend. ‘Je begrijpt me verkeerd. Wat ik je te bieden heb is me erg dierbaar – en jou ook, hoop ik.’

‘Wat?’
Alsof hij erg met zichzelf ingenomen was, zei Gorstein: ‘Blijven de vriendschap.’

Ashka zei niets. De schok die hij voelde was bijna ondraaglijk. Het feit dat het moest worden aangeboden, dat hij zich er bewust van was, maakte het des te meer tot een leugen! Vriendschap? Er was geen vriendschap! Gorstein had nooit zo’n emotie voor Ashka gevoeld. Wat een dwaas was hij geweest om ooit geloofd te hebben dat zo’n verhouding bestond! ‘Dank je,’ zei hij dof. Niet in staat zich te verheersen huilde hij even, zijn hoofd gebogen op zijn borst, zijn handen op hun plaats op zijn gekruiste benen. De warme tranen drupten tussen zijn vingers. Gorstein bleef zwijgen en toen Ashka na een paar minuten opkeek verdween de schaduw van een glimlach van het gezicht van de schipMeister. Hij denkt dat ik huil van vreugde.

Hardop: ‘Je zei – ‘ondanks wat ik je heb laten doen’ – wat bedoelde je daarmee? De ching!’

‘Natuurlijk. Als een oude religie heb jij me op een dieet van shamanisme gezet, je hebt me gedirigeerd en overheerst – nou en of, gedirigeerd en overheerst heb je me, Peter – op grond van de ene voorspelling na de andere, zonder me ooit voor mezelf te laten kiezen – altijd werd de keuze me aangedragen en alles wat ik moest doen was de wijsheid van elk alternatief vaststellen – en vaak was er niet eens een alternatief – doe dit of faal.’

‘Maar – wat was er verkeerd aan dat je op de hoogte werd gesteld van de alternatieven?’

‘Alles, Peter! Alles.’

‘Als je alles op eigen kracht had overwogen, Karl, zou je tot diezelfde keuzemogelijkheden geconcludeerd hebben! Waar zit dan de verkeerdheid of de juistheid van de ene benadering vergeleken met de andere?’

Zich voorover buigend, zodat zijn intensiteit de rationalist scheen te omsluiten, zei Gorstein zacht: ‘Wanneer ons ras afhankelijk wordt van iets wordt het zwak. Afhankelijkheid van machines of van elkaar… het is zwakheid, zwakheid die uitgebuit kan worden. Het gebruik van orakels is een zwakheid, Peter, het is een teken dat ons vermogen om over de dingen na te denken verloren is gegaan… ieder orakel in het hele rijk voorspelde de ineenstorting van de oude Federatie en prompt stortten we met zijn allen in elkaar. En in hoeverre kwam dat niet omdat we de hoop verloren hadden door die voorspelling? Ik heb alleen maar heel simpel vastgesteld dat het orakel een ruggesteuntje is – ik zeg niet dat het niet werkt, alleen dat het een steuntje is en zo kreupel zijn we nog niet, beste vriend, we zijn niet kreupel als we maar de moeite nemen onze ogen open te houden!’

‘Maar ik snap niet waar je die kreupelheid vandaan haalt! Er is geen verlies van vrije wil. De ching besluit niet voor ons!’

‘Vrije wil is meer dan alleen vrijheid en vrijheid van beslissing, Peter – het is veel meer – het is de essentie van ons ras –’

‘Daar twijfelt geen mens aan!’

‘Maar de ching verstikt de vrije wil!’

‘NEE!’ riep Ashka.

‘Ja, Peter, ja! De ching wordt hier en daar en overal gebruikt en de mensen stagneren. Het lot is wonderschoon, het pad is uitgestippeld, het leven is zo makkelijk, let hier en daar een beetje op, ontspan je af en toe, leef volgens een dagboek – vandaag moet ik mijn woede beheersen, anders faal ik, anders bots ik met het tao! Daardoor worden mensen zwak, Peter. Daardoor worden ze zelfgenoegzaam en zelfgenoegzaamheid is de vijand van de menselijke geest! Ik heb het ingezien, waarom kun jij het dan niet inzien?’

‘Ik zie geen verschil. Ching of geen ching, ik zie geen verschil in de menselijke ziel, of de maatschappij, of vorm of kleur. Zelfgenoegzaamheid is een symptoom van persoonlijke zwakheid, niet van de ching. Zou jij jezelf een toorts ontzeggen in een verduisterde stad? Zou jij jezelf kleding ontzeggen op een berg? Ben je zwak omdat je zulke dingen nodig hebt?’

‘Ja,’ zei Gorstein, ‘want zonder die dingen zou ik doodgaan. Maar dat is de evolutie, Peter. Daar kunnen we niks aan doen. De technologie helpt ons het hoofd te bieden aan de zwakheden van de evolutie. Maar dit is wat anders, dit vervloekte boek. Het evolueert ons de prut in! Kleren hebben geen invloed op de menselijke evolutie. Ze beschermen hem. De ching is verraderlijk, Peter. Hij is overal, hij dringt overal in door, hij controleert, hij ondermijnt. Ik zie het nu in. Wij zijn niet afhankelijk van de ching, wij zijn afhankelijk van wat hij vertegenwoordigt – de gemakkelijke weg. Jij bent besmet met een ziekte, een ziekte die onzekerheid heet. Elspeth Mueller beschuldigde mij ervan dat ik die ziekte koesterde. Iemand zonder kennis van de toekomst, noemde ze me en ze insinueerde dat ik daar bang voor was en dat ik daarom zwak was. Maar ze zat ernaast.’ Er viel een moment van stilte dat verbroken werd door Ashka die zei, op zachte toon: ‘Misschien zaten we er allebei wel naast. Misschien is er wel angst waarheen je je ook wendt. Angst om te weten versus angst om niet te weten.’

‘Misschien,’ stemde Gorstein in.

Ashka werd weer boos. ‘Maar je eigen arrogantie kun je niet ontkennen, Karl. Vreselijke arrogantie.’

‘Hoezo?’

‘Je houding, je hele manier van doen, is zo arrogant als wat. Ik weet dat dat een vereiste is voor een man die met gezag bekleed is, maar ik heb die arrogantie tien jaar lang als een masker gezien, dat wegviel als we samen waren, privé, als vrienden. Maar nu ben jij dat masker, Karl. Het masker is met jou vergroeid, of jij met het masker. Het verbergt die angst die Elspeth maar al te goed in jou bespeurde – onzekerheid.’

‘Nee, dat doet het niet,’ beet Gorstein met een grijns. ‘Het verbergt niks, Peter – er is niks te verbergen…’ Zijn gezicht versomberde even en hij fronste; Ashka voelde dat een echo van een eerder gesprek zijn aandacht afleidde.

‘Arrogant,’ herhaalde de rationalist. ‘Diep in hun hart delen alle mensen die arrogantie… een gebrek aan nederigheid, een waanidee van grootheid, een gevoel van centraliteit, van veroorzaking; diep in hun hart weigeren de mensen de mogelijkheid van een nederlaag te erkennen, of het bestaan van een mens die boven hen verheven is. Meestal blijven die primitieve trekken in de diepte verborgen. In jouw geval zijn ze aan de oppervlakte gekomen. Er kan niets verkeerd gaan, want een ondefinieerbare kracht zal je erdoor slepen in moeilijke tijden, zal je uit de moeilijkheden halen, is dat het niet…?’Ja,’ zei Gorstein. ‘Een ondefinieerbare kracht die in ons allemaal is, die zich kan manifesteren om ons in staat te stellen vergissingen te vermijden.’

‘Of ze te maken!’ zei Ashka scherp, boos. ‘Er bestaat niet zoiets als blote kracht – altijd wordt kracht getemperd door zwakheid! Juist daarom is de ching zo onschatbaar waardevol. Hij neemt al die overwegingen in aanmerking! Dwaas die je bent, Karl, al jouw redenen om de ching te verwerpen slaan nergens op!’ Zijn stem weerklonk door de kleine kamer. De blik die ze wisselden was intens vijandig, maar na een ogenblik deed wederzijdse capitulatie de spanning afnemen.

Gorstein lachte bitter. ‘Als de mensheid ooit werd gestraft was het wel toen zijn lot in de handen van onzichtbare goden werd gelegd.’

Ashka glimlachte; zijn knik was meer reflex dan bewuste instemming.

Karl…’ zei hij, en even voelde hij hoe de oude warmte de verhouding weer binnensloop.

‘Oh, Peter, Peter…’ Gorstein scheen even verward als Ashka. ‘Karl, vriend, mijn beste vriend. Waarom strijden we? Wat is er met ons aan de hand?’

‘Ik weet het niet, Peter. Iets…’

Aeran, dacht Ashka bitter. Deze vervloekte wereld, die vriend scheidde van vriend en de mens van zijn verleden en die hen allemaal te gronde zou richten tenzij ze er uit alle macht naar streefden om te vertrekken, en snel. ‘Peter, ik ben hier om een zeer speciale reden.’ De woorden hingen in de lucht tussen hen in, koude woorden, geuit met alle bedrieglijke warmte die Ashka zo kort geleden had geleerd van de schipMeister te verwachten. Een speciale reden. Niet gewoon om je te zien, of om met je te praten, om te verklaren of om begrip te vragen, maar een speciale reden. De man maakte een bespotting van alles wat Ashka dierbaar was. Een bespotting! Hij had geen medelijden, hij wist niet eens wat het was.

Gorstein stond op het punt de onaangename stilte te verbreken, toen een maar al te bekend geluid door het dunne glas van het viewervenster drong en hun aandacht trok. ‘Dat was een schreeuw,’ zei Gorstein, met een blik op het venster.

‘Het klonk erg als… Elspeth Mueller…’

Ze stonden tegelijk op, deden de lampen in de kamer uit en keken naar buiten in de Aeraanse nacht. Ashka stelde de vergroting van het raam in en met een schok kwam het lichaam scherp omlijnd in beeld. Ze lag languit op de zachte grond, met bloedvlekken in haar korte zwarte haar, haar armen uitgestrekt en haar vingers in het gras klauwend van pijn. Haar gezicht was naar beneden gekeerd en het was moeilijk te zeggen of ze levend of dood was. Een stuk steen lag naast haar hoofd, bewerkt en gevormd, heel duidelijk een werpmes dat langs haar hoofd was geschampt zonder haar schedel te verbrijzelen. Ashka dacht dat hij haar ruw zag bewegen – ademhaling. ‘Laat iemand haar halen,’ zei hij en toen Gorstein zich niet verroerde: ‘Karl?’

‘Waarom wil jij haar helpen? Als Mueller dood is, is er toch een obstakel voor je uit de weg geruimd?’

‘Dat is geen moment bij me opgekomen,’ fluisterde Ashka, opkijkend naar het glimlachende gezicht van de schipMeister. ‘Laat je haar daar doodgaan?’

‘Ze is al dood.’

‘Ze ademt nog.’

‘Daar kan ze dan beter maar mee ophouden.’ Gorstein keek nog steeds naar het lichaam; zijn toon en houding waren van dreiging vervuld. Blijkbaar stond hij te overwegen wat hij moest doen, werd hij door tweestrijd verscheurd, kon hij niet tot een besluit komen. Hij keek even naar Ashka en toen weer naar buiten, naar Elspeths onbeweeglijke gedaante. ‘Wat te doen?’ zei hij en lachte. ‘Zal ik de ching raadplegen?’ Sarcastisch, maar niet meer dan een masker voor de verwarring die hij maar al te goed voelde. ‘Ja, Peter, ik zou haar dolgraag het schip inslepen en haar de keel afsnijden. Maar dat kan ik beter niet doen. Nog niet. Misschien wel nooit.’ Hij wierp een vluchtige blik op Ashka.

Wat wil hij, vroeg de rationalist zich af, en zijn intuïtie schilderde toekomstige situaties voor zijn geestesoog die hem grote angst aanjoegen.

‘Dus je laat haar daar doodgaan,’ zei hij hard en liet zijn woede doorklinken in zijn stem. ‘Maar ik niet.’ Gorsteins hand drukte pijnlijk op zijn arm, trok hem terug naar het venster. ‘Jij doet helemaal niks. Kijk.’ Een Aeraanse jongen en het inheemse meisje dat hij eerder die dag bij de jacht had gezien, sleepten Elspeths zware lichaam weg vanwaar ze neergestort was en verdwenen in de duisternis. Gorstein lachte. ‘Ze denkt dat ze veilig is.’ Hij keek Ashka aan, dacht blijkbaar erg diep na. ‘Of ze dat is hangt voornamelijk van jou af, oude vriend.’ Gezegd zonder een spoor van warmte. Ashka verwijderde zich van het raam en overwoog of hij zou gaan zitten, maar besloot het niet te doen. Hij voelde zich oud, erg oud, en in aanwezigheid van Gorsteins jeugdige agressie begon hij zich erg overgevoelig en aftands te voelen. Deze vervloekte wereld. Als we hier niet waren gekomen zou niets van dit alles zijn gebeurd. Ik zou nog levend en vitaal zijn geweest, zoals ik een week geleden nog was. Nu voel ik me meer dood dan levend. Is dat het wat Iondai’s orakel bedoelde? Momenten over omdat mijn geest stervende was en wat voor zin heeft leven zonder geest?

‘Wat wil je van me, Karl?’ Vermoeid.

‘Een interpretatie,’ zei Gorstein zorgvuldig. ‘Een interpretatie, een raadpleging van de ching.’

Is dat alles? Heb ik overdreven gereageerd? Heeft mijn zelfmedelijden in de hand gewerkt dat ik hem te hardvochtig beoordeeld heb? Met een enigszins onbehaaglijk gevoel zei hij: ‘Dat is zeker mijn functie. Dus wat zal ik de ching vragen?’

‘Twee dingen,’ zei Gorstein. ‘Ik wil dat hij ons vertelt wat er zou gebeuren als we de wens van de kolonisten om onder surveillance geplaatst te worden negeerden, of inwilligden.’ Gorstein seinde zijn bedrog over nog voordat hij een woord had gesproken. Ashka kon nauwelijks geloven dat iemands gebrek aan subtiliteit zich zo sterk kon manifesteren. Zijn onwilligheid om Elspeth te redden, de monitors als bron van conflict, de ching als werktuig, een machtig werktuig voor de manipulatie van mensen… al die dingen versmolten tot een gedachte waaraan Ashka uiting gaf zonder zich door overwegingen van discretie te laten hinderen.

‘Ze heeft de monitors vernietigd!’

Gorsteins ogen vernauwden zich heel even en een glimlach van oprechte bewondering zweefde over zijn lippen. ‘Mijn God, Peter, soms grenst jouw intuïtie zonder meer aan genialiteit!’ Ashka was hevig geschrokken. ‘Ze moet waanzinnig zijn geweest.’

‘Ze was haar verdwaasde beschermingsmissie met hart en ziel toegedaan. Je moet de speler van het spel niet waanzinnig noemen, Peter. Ik bewonder haar moed en vastberadenheid. Je kunt een gekkin best bewonderen als ze haar spel speelt met onwrikbare integriteit.’

‘Maar ze heeft ons allemaal te gronde gericht!’ riep Ashka. ‘De Aerani, het schip… alles!’

‘Niet alles,’ zei Gorstein kalm. ‘Over de kolonie maak ik me niet druk meer. Waarom zou ik. Maar ik maak me wel druk over ons, jou, mij, de bemanning, het schip… en daar kom jij op de proppen.’

‘Ga verder.’

‘Tot nu toe weet alleen ik – en jij – wat er gebeurd is, dat is een gunstige omstandigheid die alleen te danken is aan het feit dat ik Mueller het schip heb zien verlaten. Maar als de bemanning erachter komt wordt het verrekte heet onder mijn stoel. En het wordt natuurlijk nog erger als ze ontdekken dat de kolonisten bereid waren te zwichten. En daar zullen ze gauw achter komen omdat de kolonisten binnen afzienbare tijd in groten getale komen aanzetten om de ‘benen geesten’ op te eisen die wij ze beloofd hebben.’

‘Denk je dat ze geprobeerd hebben Elspeth Mueller te doden omdat ze een keer te veel geprotesteerd heeft?’ Gorstein haalde zijn schouders op. ‘Dat lijkt me een redelijke veronderstelling. Daarom of omdat ze heeft verteld wat ze met hun kostbare geesten heeft gedaan…’

‘En waar heb je mij, en de ching, dan voor nodig?’

‘Er zijn zoveel mensen op dit schip dat ik niet zomaar langs mijn neus weg kan zeggen, alles is veranderd – we vertrekken van Aeran en we nemen de monitors met ons mee. Ik moet bewijs hebben dat die handelwijze voor iedereen de beste is. Dus ik wil dat jij die vragen stelt in aanwezigheid van een paar bemanningsleden.’

‘Het kan niet eenvoudiger,’ gaf Ashka toe. ‘Maar in de eerste plaats zal het antwoord geen betekenis hebben omdat de monitors dood zijn en dat zullen ze zien, en in de tweede plaats – hoe stel je je voor het verlies van de monitors te verklaren?’

‘Dat verlies hoeft voorlopig niet ontdekt te worden. Ik moet in de eerste plaats muiterij vermijden, het gaat me nu niet om de consequenties van het mislukken van de opdracht.’

‘Dus…?’

‘Dus dit schip zal Aeran nooit verlaten. We kunnen immers niet vertrekken gezien de consequenties die dat zou hebben?’

‘Dus wat dan?’

‘Een vreedzame regeling hier,’ zei Gorstein, wijzend op de duisternis. ‘Maar daarvoor moet de rest van het schip op mijn hand zijn en ik heb jou nodig om ze op mijn hand te krijgen. Als we dat eenmaal voor elkaar hebben kunnen we een ongeluk ensceneren om dat laadruim en de voornaamste Ames-aandrijving te vernietigen. Ik heb me erbij neergelegd. Ik denk dat jij je er ook maar bij moest neerleggen.’

‘En dat terwijl we allebei weten dat de antwoorden die ik op die vragen zal krijgen niet de antwoorden zijn die jij wilt horen?’ Gorstein lachte, zonder humor. Hij liep naar de deur en stopte, met zijn rug naar Ashka gekeerd. ‘Ik geloof dat iets heel belangrijks je is ontgaan, Peter. De antwoorden zullen zijn dat wij de opdracht moeten beëindigen, in ieders belang. Het is jouw werk ervoor te zorgen dat we de juiste antwoorden krijgen. Snap je het nu?’

Toen Ashka bleef zwijgen draaide Gorstein zich om. Ashka keek van zijn gezicht (dat wit was, woedend) naar de kleine staafrevolver die de man in zijn hand had; terwijl hij toekeek hief Gorstein zijn arm op en stelde de stompe loop in vizier. Hij richtte het wapen recht op Ashka’s maag. Snap je het?’ herhaalde hij.

‘Ik snap watje zegt,’ zei de rationalist zo kalm als hij kon. ‘Maar ik kan natuurlijk niet doen wat je vraagt.’ De kamer leek voor zijn ogen te draaien, niets bleef op zijn plaats, niets behield zijn vorm. Zijn huid prikte ondraaglijk van: het zweet – het zweet van de angst – dat langs zijn lichaam liep. Gorstein lachte, schudde zijn hoofd. ‘Ik ben zo vrij met je van mening te verschillen. Al is de ching maar een ruggesteuntje, hij is nog steeds een machtig werktuig op dit schip; als jij de bemanning overtuigt zullen ze de waarnemingen van de ching accepteren.’

‘Dat kan ik niet doen, Karl. Als ik de ching die vragen stel, krijg je de antwoorden die hij geeft en geen andere. Daar kan ik niets aan doen.’

‘Er is een woord voor, voor wat jij eraan kunt doen, en dat is ‘verneukerij’. ‘Verneukerij’,’ herhaalde hij; het was hem aan te zien dat hij zich hevig ergerde aan de onwilligheid van de rationalist om een paar minuten van zijn idealen af te stappen. ‘Dat is een fatsoenlijk woord en er zit een wereld van kracht achter. Je kunt de antwoorden verneuken. Je zult de antwoorden verneuken…’

Traag schudde Ashka zijn hoofd. ‘Het spijt me. Je vraagt te veel. Je moet niet proberen je vergissing goed te maken door je als een dwaas te gedragen, Karl. Ik smeek het je.’ Hij was plotseling erg kalm, erg verdrietig om de schipMeister. Hij wilde dat hij in zijn hoofd kon kijken om de angsten uit te roeien die daar lagen, om ze te verjagen; onderging Gorstein hetzelfde bederf dat hij, Ashka, en verschillende andere bemanningsleden al ondergingen? Of was de schipMeister te ongevoelig, te gebonden aan het vluchtige moment van het heden, om de erosie van het verleden te hebben opgemerkt? Ashka had medelijden met de jongere man, hij was verbitterd dat de omstandigheden hen uit elkaar dreven. Hij wist dat hij kon helpen, als Gorstein hem maar de kans wou geven. Gorstein zou hem niet doden. Hun vriendschap was nog niet zo bedorven, daar was Ashka zeker van. En bovendien, wat zou de schipMeister daarbij winnen? En alweer… de ching had hem al verteld dat zijn dood wel dichtbij was, maar nog niet dichtbij.

Dus hij trotseerde Gorstein heel beheerst, met helder hoofd nu, want de verwrongen gewaarwording van paniek was even snel verdwenen als hij gekomen was.

Gorstein zei: ‘Ik betreur je beslissing, Peter. Ik betreur het heel erg.’ Hij was bedroefd.

Ashka glimlachte. ‘Dat is niet nodig. Kom, ga zitten en laten we erover praten. Toe, Karl…’

Gorstein schudde zijn hoofd. Even glansde vochtigheid in zijn ogen, maar het verdween weer en de woede kwam terug. ‘Er is geen tijd om te praten, Peter. Je bent te gevaarlijk voor me om je te laten leven als je weigert mijn verzoek in te willigen. Dat begrijp je…?’

‘Er is geen reden, Karl, voor dit zinloze misbruik van ons respect voor elkaar.’

‘Je laatste kans, Peter. Je allerlaatste kans. Doe wat ik je vraag.’

‘Dat kan ik niet, Karl – ga nou eens zitten en bedenk eens wat…’ De hele grond schudde. Er was een geluid als van de donder. Duisternis, iets duwde hem in zijn rug, probeerde hem te verpletteren, maar hij stond stevig op zijn benen, naar het scheen, en na een ogenblik verdween de druk. Het lawaai verdween. Stilte.

Was er een explosie geweest? Hadden de Aerani aangevallen? Waar was Gorstein? Was hij dood? Bewusteloos? Ashka probeerde door de schemer te kijken. Langzaam kwamen zijn zintuigen weer tot bedaren, zijn gezichtsvermogen kwam terug (het was niet donker in de kamer) en hij werd zich weer bewust van de scheepshut.

De druk was afkomstig geweest van de wand tegen zijn rug. De donder van de explosie van de staafrevolver.

Hij zat tegen de wand, zijn benen voor zich uitgestrekt. Er was een geur… de geur van eiwitrijk vlees dat verbrand werd… als geroosterde synthetische biefstuk… een rijke, bloederige geur, een geur waarvan het water in je mond liep…

Hij probeerde overeind te komen.

Geen beweging.

Hij liet zijn hoofd zakken en keek naar zijn lichaam. Rook steeg op uit het gat in zijn buik. Een glinsterend groen en blauwe slang ontrolde zich langzaam uit dat gat, hoopte zich op in zijn schoot.

Dit is de dood, dacht hij. Het moment van duisternis, de uitputting van de geest.

Hij was kalm. Het bloed stroomde, het hart sloeg. Zijn geest Wendde zich af, sloot zich, bereidde hem voor op het einde van zijn bestaan.

Een gedachte rees in hem op: zeven maanden! Onmiddellijk trok hij zich terug uit de draaikolk van de dood, hij verscherpte zijn concentratie, blies nieuw leven in de reeds dode delen van zijn bewustzijn.

Zijn tijd van sterven was nog niet gekomen! Zijn dood was nog zeven maanden van hem af en daarom zou hij nu niet sterven. Hij voelde pijn en hij moest schreeuwen, maar hij onderdrukte het geluid en concentreerde zich weer – maar nu op de wanhopige taak van herstelling. Hij dwong zijn geest zich af te sluiten van de omgeving (duisternis, kilte, het vervagen van bekende voorwerpen); hij controleerde zijn hartslag. Langzaam, maar niet langzaam genoeg. Hij dwong zijn hart tot een trage maar sterke slag. Diep in zijn geest daalde hij af, naar de diepe concentratiemodus waarin hij getraind was en hij strekte zijn beheersing uit over de autonome functies, voorzover zijn geringe kracht hem toestond. Hij bond de bloedvaten af rondom de gapende wond; de sijpeling van bloed werd een gedruppel en hield toen helemaal op. Hij activeerde het merg in zijn botten; hormonen stroomden door zijn systeem, brachten rust op de ene, opwekking op de andere plaats. Hij verzonk in zijn lichaam en nam de schade op. Een verscheurde lichaamswand, een verwoeste nier, longbeschadiging, leverbeschadiging, uiteengereten zenuwen in zijn linkerbeen en linkerzijde… en veel veel meer, maar niets dat zo ernstig was als de beschadiging van zijn organen. Hij sloot de dode nier af, en spande de spieren langs de spleet in zijn onderbuik, en dat was alles wat hij kon opbrengen, maar hij voelde dat het voldoende was. Aan het doodsproces was een halt toegeroepen, wist hij, lang genoeg om in leven te blijven tot iemand hem vond en eerste hulp verleende in afwachting van zijn vervoer naar de chirurgische afdeling.

Nu ontspande hij zich, nog steeds in diepe concentratie, maar niet langer bezorgd.

Hij had zijn eigen leven gered en alleen dankzij de ching. Als hij niet had geweten dat zijn tijd van sterven nog niet gekomen was mits hij zich er tegen verzette, had hij misschien het leven uit zijn lichaam laten wegebben; of als hij zich wel had verzet had hij misschien de kracht, of de vastberadenheid gemist om al zijn geestelijke reserves voor deze taak in te zetten… Hij wou dat hij Gorstein het resultaat van zijn daad kon vertellen, het feit dat zijn poging tot moord het absolute bewijs leverde van het levensbelang van de ching…

Hij wou dat hij Gorsteins gezicht kon zien als hij ontdekte dat de broze oosterling zich aan het leven vastklampte. Zou Gorstein zijn mening dan niet herzien? Zou hij dan niet moeten erkennen dat hij ongelijk had gehad…

Dat hij ongelijk had gehad!
Dat hij geen gelijk had gehad!
Dat…

Ashka’s hart sloeg sneller, tegen zijn wens.
Zwartheid begon hem te verteren. Gorsteins denkbeeldige gelach bracht zijn gehoorszintuigen in beroering. Een machtige wind fluisterde in zijn geest. Momenten over!
Niet zeven maanden van momenten, maar momenten… een paar minuten, een paar uur… een orakel dat absolute feiten zag had zijn absolute dood gezien binnen enkele momenten na zijn voorspelling.

En dat alles omdat hij had getwijfeld.

Een paar seconden maar had hij aan de ching getwijfeld, niet meer dan de voorbijgaande flits van een gedachte. Maar hij had getwijfeld. In twijfel was verandering; in vragen was het ontstaan van alternatieven, alternatieven die konden worden gevolgd of bestreden; hij had geweten dat zijn dood hem te wachten stond en hij had het geaccepteerd, maar in dat korte ogenblik van twijfel had zijn verhouding met de ching zich gewijzigd, had zijn eigen leven zich onverwacht vertakt… hij had een weg gekozen die de ching tevoren als te onwaarschijnlijk zou hebben afgewezen, een alternatief leven waarin zijn dood tot onmiddellijke dreiging was geworden tenzij hij Gorstein had gehoorzaamd. Als hij de kracht voor een schreeuw had kunnen opbrengen had hij geschreeuwd. Nu bleef hij stil en daalde weer in zijn lichaam. Hij was bedroefd, maar besefte, misschien voor het eerst in zijn leven, hoe onnavolgbaar subtiel het orakel der veranderingen was, en hoe rampzalig zijn moment van strijdige belangen was geweest, zo weinige minuten geleden. Zijn intense beheersing van de dood liet hij varen, en het leven liet hij uit zijn lichaam stromen, samen met het donkere bloed dat hij achter zijn geestelijke dam had tegengehouden.