14 Verraad
Ru fronste zijn wenkbrauwen.
Jason ging verder met het oplezen van de lijst met verliezen die voortkwamen uit de enorme schuldenlast die ze op zich hadden genomen om goud te kunnen lenen aan de Kroon.
'En nu wil hij nog meer,' zei Ru.
'Ik heb geen idee hoe we aan meer goud moeten komen om aan de hertog te lenen,' zei Jason. 'We zouden wat van de winstgevende bedrijven kunnen verkopen, maar dan nemen onze problemen met de kasstroom alleen maar toe.' Hij schudde zijn hoofd. 'Kunt u niemand anders vinden om het goud aan de hertog te lenen?'
Ru schoot in de lach. 'Wel, misschien kan ik Jacob Esterbeek zover krijgen om met me mee te doen.' Hij wist dat het zinloos was. De enkele malen dat hij met Jacob had gegeten, had die het punt van mogelijke steun aan het Koninkrijk in de komende oorlog zorgvuldig vermeden. Maar toch, er waren nog anderen en Ru zou zien wat hij kon doen. 'Voor de rest van vandaag ben ik weg,' zei hij tegen Jason. 'Wil je mijn vrouw bericht sturen dat ik nog een paar dagen in de stad blijf?'
Jason krabbelde iets neer.
'En ga kijken waar Duncan mee bezig is. Om vijf uur wil ik hem hier spreken. En het liefste heb ik dat Luis er ook bij is.'
'Waar bent u tot die tijd?'
'Geld halen voor de hertog,' zei Ru glimlachend. 'Om drie uur ben ik bij Barrets en daarna kom ik hier terug. Tot die tijd ben ik onderweg van hot naar her.' Hij pakte een mantel, een dunne voor de vorm, aangezien het een warme dag was. Verder tooide hij zich met een breedgerande hoed met een modieuze gele pluim en een paar zeer dure rijlaarzen. Aan zijn gordel hing zijn oude zwaard.
Hij betrad de drukke straten van Krondor en draaide zich nog even om om Avery & Zoon te bewonderen. Vaak bleef hij zo een ogenblik staan om te kijken naar het immense pakhuis dat hij had verbouwd tot zijn zakelijke hoofdkwartier. Ook de grond rondom het pakhuis had hij gekocht. Hij had er kantoorgebouwen laten verrijzen, grenzend aan het pakhuis, en de grote binnenplaats stond vol met zijn wagens.
Hij draaide zich weer om en vertrok naar zijn eerste adres, een bankier; weliswaar geen vriend van hem, maar de man was hem wel nog een gunst verschuldigd.
'Ik heb het nu nodig,' zei hertog Robert.
'Ik weet het, mijn heer,' antwoordde Ru, 'maar er is geen goud meer te krijgen.'
'Er is altijd wel ergens goud vandaan te peuteren,' zei hertog Robert. Het viel Ru op hoe vermoeid hij eruitzag, met zware kringen onder zijn ogen alsof hij de laatste dagen niet veel had geslapen. De spanning in de stad liep op en er werd op straat al over oorlog gesproken. De vorige dag had het bericht over een grote zeeslag in de Straat der Duisternis de stad bereikt en de scheepvaart vanuit de Vrijsteden en de Verre Kust was gestagneerd.
'Als u de belastingen verhoogt, kunt u misschien nog wat uit de kooplieden en boeren persen, maar de zakenwereld is momenteel in rep en roer,' zei Ru. 'Veel van het goud waar u op doelt is in de afgelopen maanden naar het Oosten overgebracht.'
'Waarvan een groot deel van jou!' zei de hertog, met zijn hand op tafel slaand.
Ru's ogen vlamden. 'Ik heb niets gedaan wat een ander in mijn situatie niet zou doen, mijn heer!' Zijn woorden waren heetgebakerd en even vergat hij bijna tegen wie hij het had, maar hij hield zijn woede in toom, zij het amper. 'Ik heb u ieder koperstuk gegeven dat ik maar enigszins zou kunnen missen. Als ik u meer geef, doodt u de koe om de melk.'
Robert keek de kleine man aan. 'Dan moet de koe maar dood. Ik heb nog een maand aan voorraden en wapens nodig - gisteren.'
Ru slaakte een diepe zucht. 'Ik eet vanavond bij Jacob Esterbeek. Ik zal kijken wat ik uit hem kan persen.'
Een lang moment keek Robert hem zwijgend aan. 'Hij verslaat je op dat punt.'
'Hoe bedoelt u?'
'Hij zal beslist weten dat jij het goud snel nodig hebt en hij zal er iets voor terug willen wat jij niet kwijt wilt.'
Daar dacht Ru even over na. 'Als dat vijandelijke leger niet wordt verslagen, heeft heel mijn bezit geen enkele betekenis meer. Dus wat maakt het uit als ik nu een extra verlies moet incasseren?' Hij stond op. 'Met uw permissie - ik zou om drie uur terug bij Barrets zijn en ik heb nog twee bezoekjes af te leggen. Ik moet wat dingen regelen.'
Toen Ru een buiging had gemaakt en zich omdraaide naar de deur, zei Robert: 'Rupert?'
'Ja, mijn heer?' vroeg de tengere man, omkijkend naar de hertog.
'Heb je veel bezit in Landreth en Shamata?'
'In beide, Excellentie.'
Zorgvuldig woog Robert zijn woorden af. 'Je zou er goed aan doen om wat je aan waarde hebt over te brengen naar de noordzijde van de Dromenzee.'
'Waarom, mijn heer?'
'Zomaar een idee,' zei de hertog, zijn aandacht weer richtend op de papieren die hij door had zitten nemen toen Ru binnenkwam.
Ru liet zichzelf uit. In het secretariaat van Roberts kantoor hing een grote landkaart van het Westelijke Rijk. Ru keek erop, naar het gebied rond de Dromenzee. Het Dromendal was al zo'n honderd jaar in Koninkrijkse handen, maar was lang een betwist gebied geweest tussen het Koninkrijk en Groot Kesh. Met een vinger prikte Ru op de kaart, bij Nes. Dat was de meest westelijke buitenpost van het Koninkrijk aan de Bitterzee. Ten noordoosten van Nes lag een kleine inham, de Baai van Shandon. De enige stad van enige omvang tussen Nes en de Dromenzee was het dorp Dacadia. Hij liet zijn vinger langs een reeks heuvels glijden die ten zuiden van Nes vanaf de kust oostwaarts liep naar de rivier die de Bitterzee verbond met de Dromenzee. Vervolgens keek Ru naar het omliggende land, van het Grote Sterremeer en Sterrewerf, terug langs de rivier naar de Dromenzee. Ten oosten van het Grote Sterremeer rezen de bergen van de Grijze Rug op.
Ineens werden Ru's ogen groot. 'Dat meent hij niet!'
Roberts secretaris keek op. 'Wat niet, meneer?'
Ru begon te lachen. 'Laat maar.' Toen hij het kantoor van de Hertog van Krondor had verlaten, zei Ru: 'Verdomd, ik wed dat hij het nog gedaan heeft ook!'
Met wat leek op danspassen rende Ru de trap af van het paleis naar de binnenplaats waar zijn paard werd vastgehouden door een lakei. Hij nam de teugels over, en terwijl hij zijn paard naar de paleispoort wendde, keek hij naar de grote drukte op de verzamelplaats en vroeg zich af waar Erik was. Sinds Banapis had hij hem niet meer gezien en hij begon zich zorgen te maken over zijn vriend.
Toen bedacht hij dat het nog maar een paar weken zou duren voordat de stad in staat van oorlog verkeerde, en zijn stemming versomberde op slag. Hij gaf zijn paard de sporen en reed naar de poort, halfslachtig saluerend naar de luitenant die daar de wacht hield. De jonge militair salueerde terug, want Ru Avery was een bekende in het paleis, van wie men wist dat hij een vriend van de hertog was - en dat, samen met zijn immense rijkdom, maakte hem tot één van de belangrijkste mannen van Krondor.
'Heb je nog nagedacht over mijn aanbod?' vroeg Jacob Esterbeek.
Ru glimlachte. 'Lang en diep.' De beste koers die hij met zijn zakenrivaal kon nemen, was hem vertellen wat de man al wist, alsof hij openhartig was. 'Ik heb een aanzienlijke hoeveelheid goud geleend aan de kroon, voor de komende oorlog, en ten gevolge daarvan ben ik wat krap bij kas geraakt.'
Sylvia glimlachte naar hem, alsof alles wat hij zei van vitaal belang was.
Hij glimlachte terug. 'Ik verkeer niet in de positie om namens De Bitterzee Maatschappij te onderhandelen zonder mijn compagnons te raadplegen, maar ik denk dat ze met alles wat ik hier besluit wel zullen instemmen als ik hun heb uitgelegd hoe de situatie is.' Hij zweeg even om zijn laatste hap van zijn bord te nemen en bette zijn mondhoek. 'Maar ik kan me zonder meer ontdoen van de activa van Avery & Zoon, en daaronder bevinden zich verscheidene bedrijven waar je evenveel aan hebt als de ondernemingen waarover we hebben gesproken.'
Jacob glimlachte. 'Je hebt een tegenaanbod?'
'Om kort te zijn: ja,' zei Ru. 'Aangezien jij de handel met Kesh in een wurggreep schijnt te hebben, overweeg ik afstand te doen van mijn wagenpark in Shamata en mijn scheepsinrichting in Shamata Haven. Dat zijn allebei uitstekende faciliteiten, maar geen ervan heeft me een koperstuk winst opgeleverd sinds ik ze heb overgenomen, zoals je vast al wel weet.' Het laatste zei hij met een meewarig lachje.
'Tja, ik hou me nu eenmaal goed op de hoogte van de zaken in het zuiden. Ik geniet al een lange en winstgevende relatie met verscheidene prominente Keshische groothandels bedrijven.' Jacob duwde zijn stoel naar achteren en een van de bedienden schoot hem te hulp. 'Mijn knieën zijn niet al te best. Het weer, denk ik. Als het warm en droog is en er geen wolkje aan de hemel te bekennen valt, doen ze bijna net zo'n pijn als wanneer er regen komt.'
Ru knikte en stond eveneens op. 'Heb je interesse in die faciliteiten?' vroeg hij.
'Ik heb altijd interesse in het uitbreiden van mijn bezittingen, Rupert. Het is alleen een kwestie van de prijs.'
'En terecht,' zei Ru glimlachend.
'Laten we ons terugtrekken in de tuin voor een cognac,' zei Jacob. 'Daarna laat ik je alleen met mijn dochter. Ik kan het niet meer zo laat maken als vroeger.'
Ze gingen naar buiten, de warme, sterrenrijke avond in. De tuin rook naar zomer bloesems, en de nachtvogels en krekels zongen hun liederen.
Ru snoof de geur van zijn cognac op. Hij begon eindelijk smaak voor de gedistilleerde wijn te ontwikkelen, maar kon de Keshische nog steeds niet onderscheiden van de cognac die in Zwartheide werd gemaakt, al wist hij wel het verschil tussen goede kwaliteit als deze en het bocht dat heer Vasarius schonk. Deze was branderig, smaakte net zo naar hout als de andere die hij tot dusver had geproefd, en gaf hem een aangenaam warm gevoel van binnen. De subtiele smaak van druiven en hout bleef nog minutenlang in zijn mond hangen nadat hij de drank had doorgeslikt.
Sylvia nam plaats naast Ru, als terloops een hand op zijn been leggend, terwijl haar vader zei: 'Waarom stel je geen gespecificeerde lijst op, dan kun je me die morgen sturen.'
'Zal ik doen,' zei Ru. 'En wat betreft de onroerende goederen hier in Krondor waarnaar je hebt geïnformeerd: er zijn er een paar waar ik wel van zou willen scheiden, om dezelfde reden als waarom ik die in Shamata kwijt wil.'
'En die in Landreth?'
Ru haalde zijn schouders op. 'Och, ik heb wat handel tussen de noordkust van de Dromenzee en Krondor, dus die leveren me wat meer op. Ook dat zou afhangen van de prijs.'
Een uur lang spraken ze over zaken, tot Jacob opstond en zei: 'Ik moet naar bed. Als je wilt, blijf dan gerust en neem nog een cognac. Sylvia vermaakt je wel tot je vertrekt. Goede nacht, Rupert.'
De oude man verliet de tuin. Toen ze alleen waren, liet Sylvia haar hand langs Ru's been omhoog glijden. 'Zal ik je eens vermaken?' vroeg ze plagerig.
Ru zette zijn cognacglas neer en kuste haar. 'Laten we naar boven gaan.'
'Nee,' zei ze, 'ik wil hier blijven.'
'In de tuin?' vroeg hij.
'Waarom niet?' zei ze, het bovenste deel van haar japon losmakend. 'Het is warm en ik wil niet langer wachten.'
Ze bedreven de liefde onder de sterren en naderhand lag Sylvia naast Ru op het gras, haar hoofd op zijn borst. 'Je komt hier veel te weinig, Ru.' Ru schrok op uit zijn plezierige halfdroomstaat. 'Het is krankzinnig druk.'
'Ik heb gehoord dat er oorlog komt,' zei ze.
'Veel mensen zeggen het.'
'Is het waar?'
Ru overwoog wat hij zouzeggen. 'Ik denk van wel,' zei hij uiteindelijk, 'al weet ik niet of het binnenkort zover is. Maar ik zou maar naar het Oosten uitwijken als ik iets hoorde over problemen in Krondor.'
'In Krondor?' vroeg ze, speels bijtend in zijn schouder. 'Ik dacht dat Kesh weer bezig was.'
'Is ook zo,' zei Ru, proberend haar de waarheid te vertellen. Hij hield van haar en wilde dat haar niets overkwam, maar hij kon haar niet geheel vertrouwen vanwege haar trouw aan haar vader. 'Maar deze keer gaat het volgens mij niet om het Dal.' Even overwoog hij wat die informatie zou betekenen voor zijn onderhandelingen met Jacob, kwam tot de slotsom dat het geen kwaad kon en besloot het een en ander te verfraaien. 'Je weet dat heer Vykor uit Rillanon naar Krondor is geroepen?'
'Wie is dat?' vroeg Sylvia.
Ru vroeg zich af of ze dat echt niet wist of dat ze alleen maar wilde dat hij zich belangrijk voelde. Hij streek met zijn hand over haar naakte heup en besloot dat het niet uitmaakte. 'Dat is de admiraal van de Oosterse Vloot. Hij houdt zich schuil in de Zoutbaai, met een enorm flottielje, zodat hij de Keshiërs in een hinderlaag kin laten lopen wanneer die uit Durbin vertrekken. Prins Valentijn ligt met een groot eskader ten westen van de Straat der Duisternis en komt achter de Keshiërs aan.'
Sylvia begon te spelen met Ru's borsthaar. 'Ik heb gehoord dat hij een grote goudvloot tegemoet ging.'
Plots besefte Ru dat ze veel meer wist dan ze ooit had laten merken. Zijn hartstocht liet het afweten en hij zei: 'Ik moet naar huis, tot mijn grote spijt.'
'Ach.' Ze tuitte haar lippen.
'Het spijt me, maar de documenten die je vader morgen wil hebben zijn er helaas ook nog.'
Terwijl hij zijn kleren weer aantrok, bleef ze naakt op het gras liggen, haar schoonheid verlicht door de grote maan. Toen hij was aangekleed, stond ze op en kuste hem. 'Nou, als je weg moet, dan moet dat maar. Zie ik je morgen?'
'Uitgesloten, maar misschien de avond daarop.'
'Nou, dan ga ik maar naar bed, aan jou liggen denken terwijl ik alleen tussen de lakens lig,' zei ze, met een hand omlaag langs zijn buik glijdend.
'Je maakt het me weer moeilijk,' kreunde hij.
Ze begon te lachen. 'Nee, jij maakt het mij weer moeilijk. Hoe kan ik nou aan een andere man denken als ik jou heb?' Ze kuste hem. 'Mijn vader wil weten waarom ik niet ga trouwen. Hij wil kleinkinderen.'
'Ik weet het,' zei Ru. 'Niet mogelijk.'
'Misschien zijn de goden ons genadig en zijn we op een dag toch samen.'
'Ik moet gaan.'
Ru vertrok. Sylvia pakte haar japon op, maar in plaats van zich aan te kleden, liep ze met de jurk in haar handen door het huis en liet hem vallen op de vloer toen ze in haar kamer was.
Een zacht gekreun uit het bed deed haar glimlachen. In het donker liep ze erop af en zag op de dekens twee in elkaar verstrengelde gedaanten liggen. Ze gaf het dienstmeisje een harde klap op haar blote billen. Het meisje slaakte een kreet van schrik.
In het vage licht dat door het raam viel keek Duncan Avery op naar Sylvia. 'Hallo, schat,' zei hij met een vlotte glimlach. 'We moesten zo lang op je wachten dat we ons gingen vervelen.'
Sylvia duwde het dienstmeisje opzij en zei tegen haar: 'Raap mijn kleren op en breng ze naar de wasserij.'
Het meisje keek haar meesteres met een uitdrukkingsloos gezicht aan en liet zich uit het bed glijden. Nadat ze haar eigen kleren en die van haar meesteres had opgeraapt, haastte ze zich de kamer uit, de deur achter haar sluitend.
Sylvia bukte zich en streelde Duncan. 'Nou, ze heeft je in ieder geval in gereedheid gebracht.'
'Ik ben altijd gereed,' zei hij, haar in de hals zoenend.
Ze duwde hem terug en ging wijdbeens op hem zitten. 'Je moet iets voor me doen.'
'Je hoeft het maar te zeggen,' zei hij terwijl ze elkaar in de ogen staarden.
'Weet ik,' kirde ze, boog zich over hem heen en kuste hem.
'Je ruikt naar gras.'
'Ongetwijfeld,' zei ze. 'Ik heb je neef in de tuin vermaakt.'
Duncan begon te lachen. 'Het zou zijn dood worden als hij wist dat je vanuit zijn armen regelrecht naar de mijne bent gegaan. Hij neemt dat soort zaken veel te serieus.'
Sylvia greep zijn gezicht, haar vingernagels een stukje in zijn wang priemend. 'En dat hoor jij ook te doen, mijn opgewekte pauw! Ik ga je rijker maken dan je ooit hebt durven dromen.' Ze wist dat ze een man nodig had als hoofd van het bedrijf van haar vader en dat van Ru, en Duncan was dom genoeg om jaren aan haar leiband te lopen. En als hij haar ging vervelen, kon ze hem met gemak van de hand doen.
De pijn negerend zei Duncan: 'Rijkdom heeft me altijd al aangetrokken.'
'Je moet iets voor me doen.'
'Wat?'
'Je moet je schoonzusje vermoorden.'
Een tijdje zei Duncan niets terwijl zijn ademhaling zwaarder werd. 'Wanneer?' vroeg hij uiteindelijk.
'Binnen een week.'
'Waarom?'
'Zodat ik met Ru kan trouwen, idioot!' zei ze, met stijgende opwinding.
'Hoe kan ik nou rijk worden van jouw huwelijk met mijn neef?' vroeg Duncan.
Ineens kromde Sylvia haar rug, huiverde, en zeeg toen neer op Duncan, die op dat moment haar passie evenaarde.
Na een lang stil moment zei hij: 'Hoe kan ik nou -'
'Ik heb je wel gehoord,' onderbrak ze hem. Typisch iets voor hem, dacht ze. Niet eens het geduld om haar nog even te laten nagenieten. Uiteindelijk liet ze zich van hem af rollen en zei: 'Omdat we van mij, na een gepaste periode, Ruperts weduwe gaan maken. En dan kunnen jij en ik, na een gepaste rouwperiode, gaan trouwen.'
Duncan begon te lachen en greep haar onzacht bij haar haren, haar ruw naar zich toe trekkend. 'Jij bent een vrouw die ik kan bewonderen,' zei hij, speels in haar lip bijtend. 'Voor jou geen romantische neigingen, hè, schat?' Hij rolde haar om en keek haar in de ogen. 'Het idee van een op hebzucht gebaseerd huwelijk spreekt me zeer aan. Het is iets wat ik goed kan begrijpen.'
'Mooi,' zei Sylvia en ze gaf hem een klap in het gezicht, bijna zo hard dat het pijn deed. 'Als we elkaar maar goed blijven begrijpen.'
Ze draaide zich op haar rug en terwijl Duncan weer in actie kwam, bedacht ze dat zijn nut als hoofd van het huis en zijn talenten in bed gelijkelijk werden gecompenseerd door zijn boerse gedrag. Dat hij was begonnen met het dienstmeisje voordat zij was gearriveerd, was onvergeeflijk. Morgenvroeg zou ze haar straffen omdat het meisje Duncan dat niet duidelijk had gemaakt. Ze mocht dan geen greintje jaloezie in haar karakter hebben, maar ze stond op gehoorzaamheid en ze had hun geen van tweeën toestemming gegeven.
Ze zuchtte en huiverde toen hij haar lichaam begon te verkennen en dacht: een jaar of twee. Met Duncan kon ze het een jaar of twee uithouden voordat ze hem uit de weg ruimde. Daarna moest ze op zoek naar een jonge edelman, misschien die irritante kleinzoon van de hertog, die haar avances had weten te weerstaan. Die zou een welkome uitdaging zijn. Maar wie het ook werd, voordat ze klaar was zou ze een titel hebben. Ze was zelfs bereid een blaag of twee van een baron of een graaf te krijgen als dat nodig bleek. Even overwoog ze dat de prijs was dat ze haar mooie figuur aan het moederschap kwijt zou raken, en ze vroeg zich af of er een toverdrankje of een ander magisch middel was om eruit te blijven zien zoals nu. Daar zochten vrouwen al jaren naar. Toen dacht ze: waarom slechts een graaf? Waarom geen hertog? Die Dashel die voor Rupert werkte had toch een broer? Die zou uiteindelijk een rang krijgen, misschien wel die van hertog. Daarop vroeg ze zich af of hij makkelijker te verleiden zou zijn dan zijn broer of dat hij zich een uitdaging zou tonen. Dat was precies wat ze nodig had, dacht ze terwijl Duncan haar buik zoende, een nieuwe uitdaging. Al de mannen in haar huidige leven waren zo voorspelbaar. Haar ogen sluitend en haar rug krommend bedacht ze: de prins is nog ongehuwd!
Puc materialiseerde nabij de oever, waar een groep studenten zat te
luisteren naar Chalmes' lezing over
magie. De meestermagiër zweeg toen hij zag wie daar verschenen,
want Puc had Nakur en Sho Pi meegebracht.
Pucs uiterlijk scheen veranderd. Hij was magerder en zijn haar en
baard waren kort, alsof ze pas weer aan het groeien waren. Ook
sprak er vermoeidheid uit zijn bewegingen.
'Mijn heer,' zei Chalmes tegen Puc, 'dit is even onverwacht als uw vorige verschijning.'
'We moeten praten over hoogst ernstige zaken,' zei Puc. 'Roep de andere leiders bijeen in de vergaderruimte. Ik kom zo.'
Als de magiër die tegenwoordig de leiding over de gemeenschap voerde bezwaar had tegen de wijze waarop hij werd gecommandeerd, dan hield hij dat meesterlijk verborgen. Naar Keshische gewoonte legde hij een hand op zijn borst en zei: 'Het zal geschieden, mijn heer.'
Nakur keek naar de studenten die met stomme verbazing zaten toe te kijken en siste: 'Ksst!' Al gauw waren ze vertrokken, de drie mannen alleen achterlatend.
Het drietal had zich samen met Caelis vanuit Elvandar verplaatst naar Krondor, waar Caelis was achtergebleven. Hij zou daar voorlopig blijven om de verdediging van de stad op zich te nemen tot Puc hem kwam halen. Pucs kleinzoon Arutha had kans gezien zijn grootvader duidelijk te maken dat hij een dringende kwestie met hem wilde bespreken, zodat Puc zich genoodzaakt zag snel naar de prinsestad terug te keren.
'Jullie weten wat je te doen staat?' vroeg Puc.
'Zeker,' antwoordde Nakur. 'Of ik het leuk vind is een ander verhaal, maar ik kan er de noodzaak wel van inzien.'
Puc haalde zijn schouders op. 'Als we de komende maanden hebben overleefd, maken we ons wel weer zorgen over wat er hier gebeurt. Tenzij jij een beter plan hebt?'
Nakur wreef over zijn kin. 'Ik weet het niet. Misschien heb ik wel iets, maar dan moeten we dit hoe dan ook al hebben gedaan.'
'Nou dan, wegwezen jullie!' zei Puc met een lach. 'Als je hier klaar bent, neem dan twee paarden en ga op weg naar Sethanon. Ik denk niet dat jullie in Krondor iets kunnen uitrichten. En als ik er niet ben, zie dan wat je kunt doen om Tomas te helpen.'
Nakur en Sho Pi repten zich naar de veerboot voor de overtocht naar het stadje op het vasteland terwijl Puc zich omdraaide naar de grote citadel op het eiland. In hoog tempo liep hij door het gebouw naar de hoofdzaal waar de oudste magiërs van Sterrewerf zich hadden verzameld. Ze stonden op toen hij binnenkwam en hij wuifde hen terug in hun stoelen, plaatsnemend op de zetel die bestemd was voor de leider van de raad.
'De zaken raken in een stroomversnelling,' zei hij zonder enige inleiding. 'Zolang het vrede was, heb ik jullie je spelletjes van onafhankelijkheid van het Koninkrijk en Kesh laten spelen, maar zo kan het nu niet langer meer doorgaan.'
'Er wordt gesproken over oorlog,' zei Chalmes. 'Wilt u dat de academie zich schaart aan de zijde van het Koninkrijk?'
'Ja,' zei Puc.
'Velen hier zijn Keshisch van geboorte en voelen geen vriendschap voor het Koninkrijk,' zei een andere magiër.
'Jij bent Robert d'Lyes?'
'Ja,' zei de jonge magiër, zijn hoofd neigend vanwege de eer te zijn herkend.
'Jij bent geboren in het Koninkrijk.'
'Klopt. Ik wijs alleen op de uiteenlopende gevoelens van trouw, naast de trouw die we allemaal voelen jegens Sterrewerf.'
'Laat ik direct zijn,' zei Puc. 'Sterrewerf is van mij. De gemeenschap is gebouwd van mijn geld op land dat door de koning aan mij is geschonken. En tot ik anders beslis, blijft dat zo.'
'Niet meer dan terecht,' zei d'Lyes. 'Maar velen zullen ervoor kiezen te vertrekken, en dat zie ik als een falen van de principes die ons samen hebben gebracht.'
Puc glimlachte. 'Dat begrijp ik, en ik heb ook waardering voor je wens de voors en tegens van de te volgen handelwijze zorgvuldig tegen elkaar af te wegen, maar aangezien het grootste leger uit de wereldgeschiedenis op dit moment naar Krondor vaart, kunnen we ons die luxe niet permitteren.'
Bij de verwijzing naar de vloot keken verscheidene magiërs in de kamer met gefronste wenkbrauwen op. 'We dachten dat het verzamelen van Keshische soldaten in het zuiden de inleiding van een oorlog was, mijn heer,' zei Chalmes. 'Maar u spreekt over een vloot?'
'Ik zal het kort houden,' zei Puc. 'Er is een immens leger vanaf de andere kant van de Eindeloze Zee op weg naar Krondor, onder bevel van een demonenleider. Als de stad eenmaal in de as is gelegd, wil dat leger verder oprukken en alles veroveren wat gelegen is tussen dit eiland, Ylith, Krondor en Salador. De slachting en verwoesting zal zijn weerga in de geschiedenis niet kennen.'
De magiërs begonnen onderling te praten en Puc liet hen een tijdje begaan. Toen hief hij zijn hand op en het werd stil. 'Maar van veel groter belang is dat hun uiteindelijke doel een buit is waarmee ze, zonder dat ze het zelf weten, al het leven op Midkemia kunnen vernietigen.'
'Is dat mogelijk?' vroeg d'Lyes.
'Niet alleen mogelijk, maar ook nog zeer waarschijnlijk,' antwoordde Puc, 'tenzij ik hulp krijg.'
'Ik zal u helpen,' zei de jonge magiër.
Puc glimlachte. 'De jeugd wordt dikwijls ondergewaardeerd,' merkte hij op toen de andere, oudere magiërs in de raad bleven zwijgen.
Uiteindelijk zei Kalied, een van de oudste magiërs van Keshische afkomst: 'Als dit waar is, staan de vruchten van onze noeste arbeid op het spel. Is het niet verstandiger als wij hier blijven om de bibliotheek en de andere faciliteiten te beschermen?'
'Ik kan jullie bereidwilligheid niet afdwingen,' zei Puc. 'Ik kan jullie wel wegsturen, maar wat zou dat voor nut hebben?' Hij stond op. 'Ik trek mij voor de komende twee uur terug in mijn toren. Roep alle magiërs bijeen die krijgs-, verdedigings- of genezingsmagie kunnen beoefenen, en zeg hun wat ik heb verteld. Degenen die willen helpen neem ik mee. De rest kan hier blijven om Sterrewerf te verdedigen, als ze kunnen.'
Terwijl de andere magiërs begonnen te bespreken wat Puc zojuist had gezegd, liep Puc de zaal uit. Hij beklom de trap naar zijn werkkamer en betrad die via de mystieke deur die anderen het binnenkomen belette. Nog voordat de deur was dichtgevallen, transporteerde hij zichzelf naar het Tovenaarseiland.
Gadhis, het gnoomachtige wezen dat zowel voor Macros als voor Puc
de majordomus was geweest, zat op zijn gebruikelijke post in de
grote kamer van het huis, degene die hij gebruikte als kantoor en
die grensde aan de schitterende tuin die Puc had aangelegd.
'Meester Puc,' zei Gadhis, 'is het juist te veronderstellen dat
meester Macros terug is?'
Puc glimlachte. Gadhis had hem eens verteld dat er een mystieke band bestond tussen hem en Macros. 'Ja, dat klopt, al is het mij niet bekend waar hij is.'
Gadhis stond op. 'Waarmee kan ik u van dienst zijn?'
'Ik wil me even verkleden, en breng me een warme maaltijd als ik in bad zit.'
Een van de pure genoegens van het huis op het Tovenaarseiland, de Villa Beata, was de Keshische badgelegenheid. Puc had die in zijn vroegere functie laten herstellen en toen Gadhis kwam met een dienblad vol gebraden rundvlees, kaas, brood, groenten en een gekoelde kruik witte wijn, zat Puc ontspannen achterover in een heet bad.
Kijkend naar de littekens op Pucs lichaam en zijn uiterst korte haar en baard, zei Gadhis: 'Naar het schijnt hebt u wat moeilijkheden achter de rug.'
Puc schoot in de lach. 'De manier waarop jij je kunt uitdrukken heb ik altijd zeer op prijs gesteld, mijn vriend.' Hij pakte de wijnbokaal die het groenhuidige wezen hem overhandigde en nam een slok. 'Wist jij dat Miranda Macros' dochter was?'
'Ik had een vermoeden,' antwoordde Gadhis, 'al heb ik eigenlijk weinig gelegenheid gehad de jongedame te spreken wanneer ze vanuit Sterrewerf met u hier kwam. Daar ze iets over zich had wat me deed denken aan de Zwarte, is deze openbaring nauwelijks verrassend.'
'Voor mij wel. Wist je dat haar moeder vrouwe Anaïs was?'
'Dat is inderdaad een verrassing,' zei Gadhis. 'Mijn eerste ontmoeting met de Zwarte was toen hij me kwam redden op mijn thuiswereld, geruime tijd geleden, maar dat moet geweest zijn nadat hij Miranda en haar moeder had verlaten.'
'Na de maaltijd moet ik terug naar Sterrewerf,' zei Puc. 'Maar voor ik vertrek, wil ik ervoor zorgen dat de afweermiddelen gereed zijn. Over een paar dagen komt hier een zeer vijandige vloot van grote omvang voorbij, en al zijn ze op weg naar Krondor, een paar schepen kunnen in de verleiding komen even op onderzoek uit te gaan.'
'Ik zal uw instructies in deze volgen,' zei Gadhis. Toen glimlachte hij, daarbij zijn indrukwekkende reeks spitse tanden ontblotend. 'Doch voor zover ik die dingen juist kan inschatten, zullen verscheidene studenten op dit eiland buitengewoon goed in staat zijn een bezoek van plunderende kwaadwilligen te ontmoedigen.'
Puc begon weer te lachen. 'Beter had ik het zelf niet onder woorden kunnen brengen.'
'Komt u binnenkort terug?'
Het gezicht van de magiër betrok. 'Weet ik niet. Ik zou de waarheid geweld aandoen als ik niet zei dat het lot van deze planeet op het spel staat, dus ga er maar van uit dat ik terugkom als we dit hebben overleefd.'
'En de Zwarte?'
Puc haalde zijn schouders op. 'Jij kent je vroegere meester veel beter dan ik, dus zeg jij het maar.'
Gadhis herhaalde Pucs schouderbeweging. Meer viel er niet te zeggen. Puc at zijn maaltijd, waste zich en trok een schoon gewaad aan. Vervolgens transporteerde hij zich naar zijn werkvertrek en liep de trap af. Beneden stond een groot aantal studenten te wachten. Toen Puc hen zag, zei hij: 'Iedereen naar buiten!' De leerlingen repten zich naar de hoofdingang. Puc greep een van hen bij de mouw. 'Hoe heet je?'
'John, meester,' zei de jongeling, bijna buiten zichzelf dat hij door de legendarische Meester van Sterrewerf werd uitgekozen.
'Ga naar de raadzaal en zeg iedereen daar mee naar buiten te komen.' De student rende weg naar de raadzaal. Puc baande zich een weg door de te hoop gelopen leerlingen bij de hoofdingang, die vlug opzij stapten toen ze hem herkenden. Buiten liep Puc naar een groot rotsblok, op korte afstand van de plek waar de weg afdaalde naar de kade, en klom erop.
Hij keek uit over het meer. Zijn mystieke gezichtsvermogen aanwendend om de overkant te bestuderen, zag Puc tot zijn genoegen dat Nakur en Sho Pi met twee soldaten aan boord gingen van de schuit die dienst deed als veerboot tussen de oever en het eiland.
Toen hij zijn blik weer op de citadel richtte, kwamen Chalmes en de andere leden van de raad door het gedrang van studenten aangelopen. 'Puc, wat heeft dit te betekenen?' vroeg Chalmes.
Puc probeerde de houding die Nakur in dit soort omstandigheden altijd aannam zo goed mogelijk te imiteren en zei: 'We wachten.'
'Wachten? Waarop?'
Puc glimlachte, en met een pervers soort genoegen in hun frustratie antwoordde hij: 'Ik wil de verrassing niet bederven.'
Dat deed hen stilvallen. Een zeer ongemakkelijk halfuurtje werd er gewacht tot de schuit over het meer was geboomd. Toen uiteindelijk Nakur en de anderen de weg op kwamen lopen, zei Puc: 'Blij je te zien.'
'Dit is kapitein Sturgess van het Shamataanse garnizoen,' zei Nakur. De studenten begonnen te mompelen bij het zien van de tweede soldaat, die gestoken was in het uniform van het Keshische grenslegioen. 'En dit is generaal Rufi ibn Salamon,' ging Nakur verder.
De generaal knikte. 'Mijn heer.'
Puc draaide zich om naar de verzamelde magiërs en zei tegen Chalmes: 'Ik neem aan dat jullie de twee uur die ik je heb gegeven hebben zitten dubben zonder iets te doen van wat ik heb gezegd?'
'We hebben besproken hoe we het beste de informatie die u ons hebt gegeven kunnen verspreiden -' begon de oude magiër.
Puc hief zijn hand op. 'Is Robert d'Lyes hier?' Achter in de menigte stak de jonge magiër zijn hand op. Naar hem wijzend zei Puc: 'Ik geloof dat hij het jongste raadslid is. Klopt dat?'
De magiërs knikten.
'Mooi. Dat betekent dat jullie niet helemaal zonder hoop zijn.' d'Lyes keek verward op bij die opmerking. 'Niet helemaal,' zei hij. Puc schoot in de lach, stond op zodat iedereen hem kon zien en zei: 'Zelfs hier zullen jullie vast wel gehoord hebben over de geruchten van een naderende oorlog.'
Sommige magiërs zeiden ja en anderen knikten.
'Die oorlog komt er inderdaad, maar niet met onze zuiderburen. Van over zee nadert een enorme vloot met daarop een verschrikkelijk groot leger van misschien wel een kwart miljoen gewapende mannen.' Verscheidene magiërs begonnen onder elkaar te praten. Puc hief zijn handen op en de groep viel weer stil. 'Het Koninkrijk maakt zich op voor de verdediging, en zoals jullie je wel voor kunnen stellen, zitten we verlegen om een veilige grens met Kesh. Met dat doel zijn er wat veranderingen doorgevoerd.'
Er viel een stilte terwijl de menigte afwachtte wat Puc vervolgens zou zeggen.
'Groot Kesh en het Koninkrijk hebben jarenlang gestreden om de vruchtbare akkerlanden rondom de Dromenzee. Om een einde te maken aan dit eeuwige dispuut heeft het Koninkrijk bepaalde gebieden afgestaan aan het Keizerrijk Groot Kesh. Ten zuidwesten van Nes staat een grote rots-formatie, zowel vanaf zee als van land duidelijk te zien, genaamd Morgans Ondergang. Zeelieden kennen die plek goed. Vanaf de punt van die grote rots, recht naar het oosten tot aan de rivier de Shamata, is een nieuwe grens getrokken. Alle gebieden ten zuiden van die lijn, langs de zuidelijke oever van de Shamata, de Dromenzee en het Grote Sterremeer, zijn afgestaan aan het Keizerrijk Groot Kesh.'
De verzamelde groep snakte naar adem en hier en daar klonk een woedende kreet. Eén man, duidelijk afkomstig uit het Koninkrijk, riep: 'U hebt ons verraden!'
'Nee,' zei Puc. 'Prins Erland heeft wat betreft deze kwestie langdurig overleg gepleegd met de keizer van Groot Kesh. In ruil voor de Keshische bescherming van onze zuidgrens tegen onze vijand en de inachtneming van ons huidige verdrag, erkent het Koninkrijk verscheidene aanspraken op grondgebied die Kesh al bijna honderd jaar heeft gemaakt. Ieder van jullie die zich niet op zijn gemak voelt met deze bestuursverandering is vrij om te vertrekken. Op dit moment is Sterrewerf nog steeds Koninkrijks grondgebied, nog steeds mijn hertogdom.' Puc keek van het ene naar het andere gezicht. 'Shamata wordt nu overgedragen aan de Keshiërs. De Koninkrijkse troepen trekken zich terug over het Grote Sterremeer naar Landreth. Wie wil, kan met hen meereizen.'
Er klonken nog meer protesten, maar Puc schonk er geen aandacht aan.
Generaal Salamon nam het woord. 'Wij respecteren de aanspraak van soevereiniteit van het Koninkrijk voor het eiland Sterrewerf. De stad op het vasteland wordt Keshisch. Tot de tijd dat u een haven of kade aan de noordelijke oever hebt ingericht, genieten Koninkrijkse burgers het recht van vrije doorgang via het Keshische Sterrewerf.'
'Wanneer nemen jullie het over?' riep iemand in de menigte.
'We hebben het gebied al overgenomen,' antwoordde de generaal. 'Mijn mannen bezetten nu het kleine fort in Shamata Haven alsmede het garnizoen in de stad, en we laten een kleine strijdmacht aan de overkant achter om de vrede te garanderen.' Hij keek Puc aan. 'Als er verder niets meer is, moet ik terug naar mijn mannen, mijn heer.'
Puc knikte. 'Bedankt voor uw komst.'
De generaal en de Koninkrijkse kapitein liepen samen de helling af naar de steiger.
'Dat was het dan,' zei Puc. 'Nu door naar een andere kwestie. Deze vijand waarvan ik sprak, is er een van de gevaarlijkste soort en ik heb iedereen nodig die bereid is te dienen. We zoeken mensen die kunnen genezen, die kunnen optreden als geleider van informatie of die op een of andere wijze iets tegen de magie van de vijand kunnen doen.' Even zweeg hij, voordat hij eraan toevoegde: 'Die wordt gesteund door Pantathiërs.'
Zodra de naam van de gehate serpentpriesters viel, riepen verscheidene die tot dan toe stil waren geweest: 'Ik doe mee!'
Puc wachtte nog even en zei toen: 'Iedereen die mee wil naar Krondor: meld je bij Robert d'Lyes. Hij is mijn adjudant in deze kwestie.' Met een verbaasd gezicht keek d'Lyes rond. 'Adjudant?' zei hij terwijl hij al door verscheidene jonge magiërs werd aangesproken.
Puc sprong van de rots en Nakur vroeg: 'Wat doen we nu?'
'We?' zei Puc. 'Ik ga met deze groep naar Krondor om hen klaar te stomen, daarna ga ik door naar Sethanon. Jij blijft hier om ervoor te zorgen dat dit stel idioten in de komende twee weken geen oorlog met Kesh ontketent. Als je zeker weet dat dat niet gebeurt, kom je naar Sethanon.' Hij tastte in zijn gewaad en haalde er een Tsuranese transporteerbol uit. 'Laat hem niet vallen en raak hem niet kwijt, want het is de laatste die ik heb. En het is een heel eind lopen naar Sethanon.'
Nakur keek niet blij. 'De zaak loopt op de spits en jij wilt dat ik blijf om dit stel hier te vertroetelen?'
Grijnzend keek Puc hem aan. 'Wie zou dat beter kunnen dan jij?' Toen liep hij weg en mengde zich onder de magiërs om te gaan praten met Robert d'Lyes.
'Meester?' zei Sho Pi tegen Nakur.
'Wat?'
'Hebt u al nagedacht over wat Puc zei over andere plannen met Sterrewerf?'
Een tijdlang was Nakur stil, tot hij zijn leerling aankeek met een brede grijns op zijn gezicht. 'Natuurlijk heb ik daarover nagedacht.'