Hoofdstuk 3

St.Vincent de Paul

afdeling Psychiatrie

1

Tot de dag waarop het ongeluk van haar man en de vreemde vrouw plaatsvond, had Anne von Seydlitz geleefd zoals duizenden andere vrouwen, min of meer gelukkig en met de tevredenheid van een vrouw die alles had. Dat hun huwelijk kinderloos was gebleven, had noch bij haar, noch bij Guido een trauma achtergelaten en als haar de vraag was gesteld of ze opnieuw met Guido zou trouwen, zou ze ja hebben gezegd, zonder aarzeling.

Maar sinds het ongeluk was alles anders. Anne werd gehinderd door de verdenking dat Guido haar wellicht bedrogen had, ja, misschien zelfs een dubbelleven had geleid en ze had van dat alles niets af geweten. Vol onbegrip zocht ze naar manieren om licht te brengen in de duisternis van haar huwelijk, dat zeventien jaar had geduurd, maar haar gevoelens werden vertroebeld als het in beroering gebrachte water van een modderplas; ze voelde zich terneergeslagen en als door een duistere kracht tegen de grond geduwd.

Vooral de onzekerheid pijnigde haar en het onvermogen zich buiten alles te houden. Natuurlijk had ze kunnen zeggen: Het is over en uit, wat kan het verleden me schelen, geniet van het heden. Maar telkens als ze eraan dacht, werd ze geplaagd door de vrees dat ze in de val kon lopen van die duistere krachten die zich de afgelopen weken telkens weer hadden doen gelden.

Het vervelende van die rusteloze en geprikkelde gemoedstoestand was dat Anne alle objectiviteit was kwijtgeraakt en geen goed onderscheid meer kon maken tussen toevalligheden en eigenaardigheden die met de gebeurtenis in verband stonden; ze was hard op weg in een rampzalige psychose te raken, omdat al haar gedachten in een kringetje ronddraaiden en omdat ze daarbij steeds verder verwijderd raakte van een oplossing. In het bijzonder durfde ze niemand in vertrouwen te nemen, zelfs haar beste vriendin niet, omdat ze bang was dat ze op die manier meer over Guido's verhouding te weten zou komen. De gebeurtenissen namen een onverwachte wending toen de kranten met vette koppen berichtten over de aanslag met zuur in het Parijse Louvre en van het geschil dat de ketting van de Madonna, die op het schilderij aan het licht gekomen was, veroorzaakte. De belangstelling ging vooral uit naar de pleger van de aanslag, MarcVossius, overduidelijk een geestelijk gestoorde, een uit Duitsland afkomstige hoogleraar aan de universiteit van Californië in San Diego. Vossius? Vossius? Anne wist zeker dat ze de naam eerder had gehoord. Ja, op de dag van zijn verdwijning had Guthmann deze Vossius genoemd, zij het in een heel andere context: Vossius had zich zijn halve leven met Barabbas beziggehouden. In dat verband had Guthmann ook aangegeven dat er mensen waren die Vossius voor gek versleten. Het lag niet bepaald voor de hand om te denken dat de aanslag met zuur op het schilderij van Leonardo da Vinei en het verdwenen perkament met elkaar samenhingen, maar toch was er een frappante overeenkomst: Barabbas! Guthmann had 'Barabbas' op het perkament ontdekt en Vossius had het fantoom Barabbas onderzocht. De afgelopen weken had ze ingezien dat dingen die haar begripsvermogen te boven gingen zeker niet zo ongewoon hoefden te zijn dat ze geen werkelijkheid konden worden. Een hoogleraar die zich op een schilderij van Da Vinei werpt, was zonder twijfel erg ongewoon; dat hij zich bovendien met onderzoek naar de naam Barabbas zou hebben beziggehouden, een naam die nu net op het door haar gezochte perkament opdook, kwam aardig in de buurt van waanzin en door die overweging kwam Anne von Seydlitz tot het besluit zich in verbinding te stellen met de krankzinnige professor. 

2

Het kwam goed uit dat ze een telefoontje uit Parijs kreeg, van een man die ooit een bepaalde rol had gespeeld in haar leven, hoewel dat lang geleden was. Zijn naam was Adrian Kleiber, een uiterst talentvol fotograaf en fotojournalist bij Paris Match. Dat Adrian in Parijs carrière had gemaakt, had ook met Anne te maken: Adrian was Guido's beste vriend geweest tot de twee elkaar in de haren vlogen over de vraag wie de oudste rechten op haar, Anne, had en die kon doen gelden. Adrian en Guido hadden destijds, zeventien jaar geleden, in alle ernst willen duelleren en het duel ging alleen niet door omdat Anne had gedreigd dat ze bij een gevecht voor geen van beiden zou kiezen. Om redenen die ze zich niet meer kon herinneren, had Adrian vrijwillig het veld geruimd en hij was vol verdriet en woede naar Parijs gegaan. Tot zes, zeven jaar geleden had hij haar voor haar veijaardag altijd bloemen gestuurd - misschien alleen maar om Guido te ergeren -, maar sindsdien had hij niets meer van zich laten horen. Nu belde Kleiber haar opeens op. Zijn stem klonk vreemd, in elk geval anders dan ze zich herinnerde. Maar per slot van rekening was hun laatste gesprek een eeuwigheid geleden. Ze spraken telefonisch ruim een uur met elkaar en het kostte Anne grote moeite om Kleiber de dood van haar man en de daarmee gepaarde gaande mysterieuze omstandigheden uit te leggen. De naamVossius noemde ze aanvankelijk niet, ze zei alleen dat ze in Parijs onderzoek wilde verrichten en vroeg of hij haar daarbij wilde helpen. Adrian Kleiber toonde zich enthousiast, bood haar zijn huis aan en beloofde haar van het vliegveld af te halen.

Kleiber begreep vrouwen, dat kon niemand die met hem in contact kwam - ook de mannen niet - in twijfel trekken. Hij was weliswaar allesbehalve knap, niet bijzonder lang en had een onopvallend kapsel, maar hij had een goed stel hersens, was geestig en had smaak - in die volgorde. Dat hij op een leeftijd waarop anderen minstens één scheiding achter de rug hadden nog steeds niet getrouwd was en daar in geen enkel opzicht onder leed, benadrukte dit feit alleen maar. Het was ook zo dat hij over de benodigde zelfingenomenheid beschikte die van iemand een gelukkig mens maakt, maar hij spreidde daarbij nooit de stuitende houding van een ziekelijke egoïst tentoon. Problemen leken er voor Kleiber niet te bestaan; in elk geval behoorde

'Geen probleem!' tot zijn favoriete uitspraken en degenen die hem niet kenden kon het veelvuldige gebruik daarvan op de zenuwen werken. Wie hem kende, geloofde hem.

Er was dus ruim zeventien jaar verstreken sinds ze elkaar voor het laatst hadden ontmoet en tijdens de vlucht stelde Anne zich voor hoe Adrian er na zo'n lange tijd uit zou zien.

Vlucht AF731 landde stipt om 11.30 uur op luchthaven Le Bourget en na het doorkruisen van verschillende hallen en het nemen van diverse trappen stapte Anne met een kleine koffer door de glazen schuifdeuren de ontvangsthal binnen.

Adrian zwaaide naar haar met een enorme bos rozen en tilde Anne, terwijl hij haar omarde, op en draaide twee keer met haar in de rondte - precies als vroeger. Anne veegde een paar tranen uit haar ogen, hoewel ze zich vast had voorgenomen geen emoties te tonen. De twee namen elkaar met een zekere verlegenheid op en Adrian begon meteen met zijn uiterlijke verschijning te pronken, wat op vrouwen geen echt bijzondere aantrekkingskracht had, om welke reden hij de vrouw van zijn leven nog altijd niet gevonden had.

'Wat wil je eigenlijk horen?' lachte Anne ondeugend.'dat je de knapste, slimste en begerenswaardigste vrijgezel van Parijs bent? Nou goed dan, je bent de knapste, slimste en begerenswaardigste vrijgezel van Parijs.Voel je je nu beter?'

'Veel beter!' riep Kleiber. 'Vooral omdat jij het zegt.'

Het was bij Adrian gewoon onmogelijk om serieus te blijven, dacht Anne, terwijl ze lachten en grapjes maakten; ze voelde zich bevrijd, maar betrapte zich er tegelijkertijd op dat ze erover inzat of deze aardige vent wel in staat zou zijn haar te helpen.

'Een kwalijke zaak,' merkte Kleiber opeens op, terwijl ze in zijn auto, een zwarte Mercedes Ponton, naar de binnenstad reden. Alsof hij haar gedachten had geraden, maakte Adrian opeens een bijzonder serieuze indruk.'Waren jullie gelukkig?'

Anne begreep de vraag niet meteen:'Je bedoelt of Guido en ik...?'

Ze haalde haar schouders op. In gedachten was Anne met dingen bezig die zich na de dood van haar man hadden afgespeeld. Daarbij besefte ze voor de zoveelste keer dat ze Guido's dood in feite verdrongen had.

'Ik ben niet gekomen,' begon ze uiteindelijk, 'om bij jou uit te huilen. Ik heb je hulp nodig om erachter te komen in wat voor situatie ik terechtgekomen ben, snap je? Ik word gek als dit zo doorgaat.'

Kleiber legde zijn rechterhand op haar linkeronderarm: 'Kalm maar, Anne, op mij kun je rekenen.'

Met voldoening merkte Anne de tedere aanraking op en ze flapte eruit: 'Ik ben bang, begrijp je, ik ben ontzettend bang, bang voor het onzekere, de ergste soort angst die er bestaat. Ik weet niet of je dat snapt!'

'Ik snap het niet,' zei Kleiber ernstig, 'maar ik zal proberen je te begrijpen. Nu ben je voorlopig hier en je problemen zijn ver weg - niet hier.'

'Nee, nee, nee!' riep Anne geagiteerd en Adrian trok zijn hand geschrokken terug. 'Daarom ben ik juist hier, omdat ik hoop dat ik hier wat dichter bij de oplossing kom.'

Kleiber zweeg. Hij begreep niet wat Anne bedoelde, maar hij merkte dat de vrouw onder iets verschrikkelijks gebukt ging en dat het onhandig zou zijn haar gevoelens te bagatelliseren, alsof ze het zich alleen maar inbeeldde. Anne keek Kleiber aan: hij wist niet wat dat voor soort angst was. Ze beschouwde hem als een waaghals en van die mentaliteit had hij beslist profijt, zelfs in hachelijke situaties tijdens de oorlogen in Korea en Vietnam. Anne wist daarentegen dat het soms bijna dom was om geen angst te hebben, maar tot nu toe had ze het met dat besef prima gered.

'Ik heb je nog lang niet alles verteld,' merkte Anne op, terwijl hij bij de Porte de Bagnolet de autosnelweg rond de stad verliet en de Rue Belgrand insloeg.

'Niet alles?'

'Ik wil hier in Parijs op zoek gaan naar een Duitse professor, hij is misschien de enige die me in mijn situatie verder kan helpen.'

'Hoe heet hij?'

'MarcVossius.'

'Ken ik niet.'

'Sterker nog: hij zit in het krankzinnigengesticht en je moet me helpen hem op te sporen.'

'Een Duitse professor in een Parijs' gekkenhuis?'

'Ik weet wat je nu denkt,' wierp Anne tegen, 'maar de man is erg belangrijk voor me, hij is op het moment mijn enige hoop.'

Kleiber trapte op de rem en stuurde naar het trottoir. 'Wacht even,' zei hij, 'in alle kranten stond een bericht over een professor die in het Louvre zuur naar een schilderij van Leonardo da Vinei heeft gegooid...'

'Precies, die bedoel ik...' zei Anne.

'Maar hij is gek. Ze hebben hem opgeborgen, begrijp je wel?' En daarbij tikte hij met zijn wijsvinger tegen zijn voorhoofd.

'Dat kan best zijn,' merkte Anne op, zonder zich van haar stuk te laten brengen,'maar als ik naga wat er de afgelopen weken allemaal om mij heen is gebeurd, dan is die actie van hem niet echt idioter.'

Kleiber omklemde het stuur met beide handen en staarde door de voorruit naar de straat. Hij zweeg, maar Anne kon zich indenken wat er in hem omging.

'Ik weet,' zei ze uiteindelijk,'dat dit allemaal niet eenvoudig te begrijpen is en ik kan het je niet eens kwalijk nemen als je tot de overtuiging komt dat ik ze niet allemaal op een rijtje heb. Soms denk ik nota bene zelf dat ik niet goed snik ben.'

'Dat is onzin,' antwoordde Kleiber. 'Ik zie alleen geen verband tussen de krankzinnige professor en wat jou is overkomen, behalve misschien' - hij pauzeerde even - 'dat het allebei even onzinnig klinkt. Ik bedoel, geen enkel normaal mens vliegt met zwavelzuur op een onbetaalbaar schilderij af en ik durf zelfs te zeggen dat je de professor alleen maar kunt toewensen dat hij voor gek wordt verklaard, anders krijgt hij zo veel schadeclaims aan zijn broek dat hij geen leven meer heeft.'

Anne bewoog haar hoofd zachtjes heen en weer. 'Natuurlijk heb ik daarover nagedacht. Een bewustzijnsstoornis kan de meest uiteenlopende oorzaken hebben; die kan door allerlei invloeden worden opgewekt en weer verdwijnen. Het hoeft dus absoluut niet zo te zijn dat iemand die zoiets doet alsVossius heeft gedaan, zijn verstand is verloren. Wat die daad betreft is hij dan misschien gek, maar verder kan hij volkomen normaal zijn en een uitblinker op het gebied van de wetenschap.'

Haar uitleg klonk beslist geloofwaardig, maar er was nog altijd één bedenking:'Wat heeft Vossius met jouw situatie te maken?'

Anne lachte een beetje wrang:'Er is echt maar één woord dat ons bindt. Het is een naam, een naam die nogal weinig voorkomt: Barabbas.'

'Barabbas? Nooit van gehoord.'

'Precies. Die naam komt voor op het verdwenen perkament dat Guido bij zich had. Dat beweerde althans een bekende koptoloog die ik om advies heb gevraagd. En hij zei ook dat er een professor met de naamVossius is die zich bezighoudt met onderzoek naar deze kennelijk historische figuur.'

'Nu begrijp ik het!' riep Kleiber enthousiast uit.'Wat stond er verder nog in dat oude perkament?'

'Dat weet ik niet,' antwoordde Anne. 'De dag nadat ik bij hem was, is de koptoloog spoorloos verdwenen, samen met de afdruk van het perkament.'

Kleiber schudde zijn hoofd.'Dat is krankzinnig, echt krankzinnig,' zei hij.'We moeten dieVossius vinden en we zullen hem vinden. Ik heb wel voor hetere vuren gestaan. Geen probleem!'

3

Adrian Kleiber woonde in een ruim appartement met grote, schuine ramen aan de Avenue de Verdun tussen het Canal Saint-Martin en het Gare de l'Este, hoog boven de daken van Parijs. Het massieve gebouw straalde de karakteristieke charme uit van Parijse huizen van voor de eeuwwisseling, met een deur met rood en blauw decoratief glas, een met messing beslagen houten lift met klapperende harmonicadeuren en een groot, ietwat sjofel trappenhuis, breed genoeg om een leger te laten oprukken.

Witgeverfde, dubbele deuren die nooit werden gesloten, scheidden de in elkaar overlopende vertrekken van elkaar en de kunstvoorwerpen en het meubilair, voornamelijk Jugendstil en islamitische kunst, had Adrian in antiekzaken en op de Parijse vlooienmarkten gekocht, waarbij de bric-a-bracwinkel tussen de Porte de Clignancourt en de Porte de Saint-Ouen zijn voorkeur had.Veel stukken, zo merkte Anne von Seydlitz met kennersblik op, waren nu een vermogen waard. De kleinste van de vier kamers, waarvan de enige vensternis naar een klein, rond balkon op de binnenplaats openging, wees Adrian Kleiber toe aan zijn bezoekster, met de wens dat ze zich er thuis zou voelen. De inrichting bestond slechts uit een witte bank en twee oude, donkere commodes; veel meer paste er ook niet in het kleine vertrek.Vergeleken met de omvang en eenzaamheid van haar eigen huis voelde Anne zich hier op haar gemak en bovenal voelde ze zich beschermd door Adrian. De journalist in Adrian had intussen plezier in het hele geval en hij streefde zijn doel na met de nieuwsgierigheid en zin voor avontuur die deze mensen eigen is. Er waren maar een paar telefoontjes nodig, waarbij Anne vaststelde dat Kleiber overal vrienden en contactpersonen had, om de verblijfplaats van de professor te achterhalen: de afdeling Psychiatrie van het ziekenhuis St.Vincent de Paul aan de Avenue Denfert-Rochereau. Tijdens een diner in Chez Margot, een klein restaurant aan het Canal met niet meer dan vijf tafeltjes en de sfeer van een woonkamer (die nog werd versterkt door Margot, een gemoedelijke vrouw van achter in de veertig met opzichtige make-up die zowel kookte als serveerde, wat natuurlijk de nodige tijd kostte), bepaalden Kleiber en Anne von Seydlitz de strategie waarmee zeVossius zouden benaderen. Het leek niet verstandig om de reden van hun onderzoek te noemen, de waarheid werkt in dergelijke omstandigheden alleen maar storend. Dus besloten ze Anne als nichtje en enig familielid van de professor op te voeren om op die manier totVossius door te dringen. Toen ze de zij-ingang van het St.Vincent de Paul met het verweerde bord 'Afdeling Psychiatrie' betraden, had Kleiber een kleinbeeldcamera onder zijn jas verstopt en hij had Annes bezwaren opzij geschoven met de opmerking dat hij zich zonder fototoestel voelde als een keizer zonder kleren. Adrian, die bijna accentloos Frans sprak, probeerde de in het wit geklede portier achter het schuifraam de reden van hun bezoek duidelijk te maken, wat op een duidelijk wantrouwen stuitte. In elk geval liet hij Anne tamelijk uit de hoogte haar legitimatiebewijs tonen, om zich vervolgens met de precisie van een dyslecticus in het Duitse document te verdiepen en Annes naam te noteren. Eindelijk pakte hij de ivoorkleurige telefoon, koos een nummer en bracht, terwijl hij Anne en Adrian strak aankeek,Vossius en zijn Duitse familieleden ter sprake.Vervolgens kregen ze in de voorzaal een houten, witgeverfde bank toegewezen. Ze hadden ongeveer tien minuten gewacht - hoewel het Anne een eeuwigheid toescheen - toen de portier het glas van de balie openschoof, de wachtenden wenkte naderbij te komen en, tot Kleiber gericht, verklaarde dat de patiënt zich in die zin had uitgelaten dat hij geen familie had en daarom ook niet genegen was ene mevrouwVon Seydlitz te ontvangen.

Maar nu schakelde Adrian zijn journalistieke talent in. Hij liet zich doorverbinden met de afdelingsarts en overstelpte hem met een woordenstroom vol boze verwijten, waarvan Anne niet meer begreep dan dat een man in zo'n beklagenswaardige situatie natuurlijk niet in staat was zich zijn enige familielid te herinneren; zij had echter een sterke innerlijke behoefte om haar geliefde oom terug te zien. Deze woorden misten hun uitwerking niet. De arts vroeg hen naar de tweede verdieping, ontvangkamer 201 te komen.

Zo ongeveer had Anne zich een ontvangkamer in een psychiatrische instelling ook voorgesteld: lichte, witte muren, getraliede ramen, naast de deur een ongemakkelijke stoel, in het midden van het vertrek een stokoude, bekraste tafel, daaromheen vier sjofele stoelen, aan het oneindig hoge plafond een melkglazen peertje als lamp. Het stonk er naar boenwas en haring.

4

Na korte tijd verscheenVossius in de deuropening, begeleid door een verpleger en een arts. De jonge dokter, een nogal arrogant type, zei brutaalweg dat ze een kwartier de tijd hadden en verdween. De verpleger duwde Vossius, die lichtgekleurde inrichtingskleding droeg en een nogal apathische indruk maakte, naar de tafel in het midden van het vertrek en nam zelf op de stoel naast de deur plaats.

'Je bent een vies ventje!' riep Kleiber in het Duits naar de verpleger. Die lachte. Anne schrok.

Zich tot Anne richtend zei Adrian:'Ik wilde alleen maar weten of hij Duits verstaat. Je ziet het, hij begrijpt er geen woord van. De meeste Fransen spreken geen Duits, maar vinden het wel vanzelfsprekend dat alle Duitsers Frans praten.'

De professor was op een van de lelijke stoelen gaan zitten en legde rustig de handen op elkaar, alsof hij op een verklaring wachtte. Annes hart klopte in haar keel. Ze wist niet hoe de ontmoeting zou eindigen, of de professor überhaupt aanspreekbaar was. Ze wist alleen dat deze raadselachtige man, die stil en hoopvol tegenover haar zat, haar laatste hoop betekende.

Alsof ze moed wilde verzamelen, haalde Anne diep adem en begon:

'Professor, ik weet dat u me niet kent, ik moest een smoes gebruiken om hier binnen te komen. Natuurlijk zijn we geen familie van elkaar, maar u kunt me helpen. U móet me helpen. Begrijpt u me, professor Vossius?'

De man sloeg zijn ogen neer, hij leek haar te hebben begrepen, in elk geval begonnen de rimpels rond zijn mond opeens te trillen. Maar het duurde allemaal ongelooflijk lang en Anne herhaalde ongedurig:

'Hebt u me begrepen, professor?'

Vossius bewoog langzaam zijn lippen: 'Haal - me - hier - weg,' zei hij zacht, maar duidelijk verstaanbaar.'Haal me hier weg, ik kan alles uitleggen.'

'Hoe voelt u zich, professor. Ik bedoel, behandelen ze u wel goed?'

De man schoofde mouw van zijn linkerarm omhoog. Op de onderarm waren duidelijk plekken zichtbaar waar hij geprikt was.

'Ze hebben hem platgespoten,' zei Adrian. 'Dat is in alle psychiatrische inrichtingen over de hele wereld hetzelfde.'

Anne legde haar hand op die van de professor:'Hoe kunnen we u helpen, zegt u het maar!'

Vossius wist met veel moeite een glimlach te produceren.'Ik kan alles uitleggen. Haalt u me hier weg.'

'Wij halen u hier weg,' zei Kleiber sussend,'maar daarvoor hebben we uw hulp nodig. We hebben alle mogelijke informatie nodig. Begrijpt u dat?'

Vossius knikte.

'U weet wat u hebt gedaan, professor?' vroeg Anne opgewonden. 'U

weet waarom u hier bent?'

Vossius keek Anne heel even aan, alsof hij het zich probeerde te herinneren en begon heftig te knikken.

'Waarom hebt u het gedaan? Waarom hebt u het zuur over het schilderij gegooid?'

Daarop barstte de man los: 'Waarom, waarom, iedereen wil weten waarom, en als ik ze dat vertel, keren ze zich van me af en zeggen ze dat ik gek ben. Ik zeg geen woord meer.'

Anne boog zich naarVossius toe, alsof ze hem een geheim wilde toevertrouwen: 'Professor, heeft het iets te maken met Barabbas?'

'Barabbas?'Vossius keek op en keek eerst Anne von Seydlitz en vervolgens Kleiber onderzoekend aan; uiteindelijk sprong hij op, wees naar de vrouw en riep: 'Door wie is ze gestuurd?'

Met veel moeite lukte het Anne de professor op zijn stoel te duwen en het duurde een hele tijd voordat hij gekalmeerd was; toen legde ze Vossius uit dat ze een Koptisch perkament had waarop de naam Barabbas voorkwam en dat een professor uit München haar had verteld dat hij,Vossius, de belangrijkste onderzoeker op het gebied van Barabbas was - ze vertelde hem niet het hele, echte verhaal. De uideg leek de professor tevreden te stellen, ja, hij werd er zelfs weer rustiger door - om niet te zeggen apathisch.Vossius leunde achterover, lachte gepijnigd en stelde de vraag: 'Wat weet u over Barabbas?'

'Ik zal eerlijk zijn,' antwoordde Anne, 'ik weet van dit fantoom helemaal niets af.'

Daarop veranderde Vossius' gelaatsuitdrukking in die van een triomfator, hij strekte zijn hals, trok de wenkbrauwen op tot ze halvemaantjes vormden en liet luidruchtig lucht uit zijn neus ontsnappen, als een locomotief. Het was hem aan te zien dat hij van de situatie genoot, omdat hij eindelijk serieus genomen werd. Vossius wilde net met zijn verklaring beginnen toen de afdelingsarts de deur opengooide en op barse toon door de ontvangkamer riep:

'Einde van de bezoektijd. Kom mee,Vossius!'

Kleibers tegenwerping om hen nog vijf minuten te gunnen deed de psychiater af met een wrevelige handbeweging en hij wees hen erop dat ze de volgende dag terug moesten komen als het dan echt moest. Terwijl Vossius werd weggebracht door de verpleger, wendde Kleiber zich tot de arts en zei dat hij de indruk had dat de patiënt zwaar onder de kalmerende middelen zat en dat de toegediende dosis veel hoger was dan nodig.Vossius was rustig en, zo leek het, zelfs bij zijn volle verstand en het was beslist niet in het belang van de arts, als hij de inspectie op hem afstuurde. Een vergelijkbaar geval in een ander ziekenhuis, waarbij de arts zijn patiënt volledig had platgespoten, was het afgelopen jaar nog voorpaginanieuws geweest. Om iets dergelijks te voorkomen adviseerde Kleiber de psychiater nadrukkelijk de patiënt tot hun bezoek van morgen geen kalmerende middelen meer te geven. Kleibers harde woorden misten hun uitwerking op de arts niet. Hij antwoordde weliswaar bits dat ze de medische beslissingen rustig aan hém konden overlaten, maar hij voegde er verzoenend aan toe dat hij zou kijken of de patiënt zich eventueel ook zonder sterke kalmerende middelen kon redden. Voor Kleibers zelfverzekerde optreden tegenover de psychiater had Anne grote bewondering. Ze kon zich absoluut niet voorstellen dat Adrian tegen bepaalde situaties niet opgewassen zou zijn. Hij leek gewoon van geen problemen te weten en was in de omstandigheden waarin zij verkeerde precies de juiste man.

Toen ze het St.Vincent de Paul zwijgend verlieten en door het zijportaal naar buiten stapten, waar een bijtende herfstwind grote kastanjebladeren meevoerde, waren Anne en Adrian allebei in gedachten met maar één ding bezig: was die Vossius nu wel of niet gek?

'Wat denk jij?' vroeg Kleiber al lopend, terwijl hij Anne een arm gaf.

'Moeilijk te zeggen na zo'n korte ontmoeting.'

'Als ik me al zijn antwoorden voor de geest haal, moet ik zeggen dat hij logisch reageerde. Ik had in zo'n situatie hetzelfde gereageerd, en als je je dan zijn toestand indenkt!'

5

Voor de volgende dag bedachten ze een nauwkeurig plan om de professor het snelst aan het praten te brengen. Wat Vossius in zijn situatie het meest bezighield, zo betoogde Kleiber, was ongetwijfeld de aanslag met het zuur, waaraan het per slot van rekening te wijten was dat hij was opgenomen op de psychiatrische afdeling. Daarom moesten ze hem met het resultaat van zijn daad confronteren en zijn reactie observeren. Misschien zou de schok zijn tong losmaken. Bij het persbureau afp haalde Adrian Kleiber een kleurenfoto van het beschadigde schilderij van Leonardo en de volgende middag verschenen ze weer in het St.Vincent de Paul. Vossius maakte een totaal andere indruk. Hij zei 'lieve nicht' tegen Anne en 'beste neef' tegen Adrian en speelde het spel dat zij waren begonnen nu ook van zijn kant mee. Hij had, zo verklaarde de professor, die dag nog geen spuit gekregen, kon daarom helder denken en wilde de bezoekers eerst een paar vragen stellen. Daar had Anne von Seydlitz op gerekend en ze had haar verhaal in trefwoorden voorbereid.'Ik weet,' zei ze na afloop,'dat het allemaal erg ongeloofwaardig klinkt, maar ik zweer u dat het zo is gebeurd en niet anders.'

Annes toelichting leek de professor in geen enkel opzicht te verbazen of zelfs te verontrusten. Hij zei alleen:'Interessant.' En nog een keer:

'Interessant.'

Tijdens het gesprek kwam zowel Anne als Adrian tot de overtuiging dat de professor, zoals hij daar tegenover hen zat, volkomen normaal was. Wat niet per se iets hoefde te betekenen; want het is toch een typisch kenmerk van schizofrenie dat verwarde perioden worden afgewisseld door heldere?

Min of meer terloops vroeg Kleiber of Vossius al geconfronteerd was met het resultaat van zijn aanslag.

Daarop keek de professor de vragensteller met grote ogen aan. Kleiber haalde de foto uit de envelop en legde hem voor Vossius op tafel. Die staarde naar de grote vlek op het decolleté van de Madonna, waarop duidelijk een ketting van edelstenen tevoorschijn kwam.

'Mijn God,' stamelde hij, 'ik wist het wel, ik heb het altijd geweten. Dat is het bewijs voor Leonardo's boodschap!'

'Ik begrijp het niet, professor,' merkte Anne op en Kleiber voegde eraan toe: 'Kunt u ons uitleggen wat u met Leonardo's boodschap bedoelt?'

Vossius knikte. 'Ik denk dat u tweeën sowieso de enige mensen in Parijs bent die me zullen geloven.' Hij schoof zijn stoel dichter naar de bezoekers toe.

Kleiber tikte op de foto. 'Onder de deskundigen is nu een felle discussie op gang gekomen hoe het schilderij moet worden gerestaureerd: met of zonder halsketting.'

'Och kom, deskundigen!' snoof de professor. 'Hebt u ooit een Madonna met een ketting van edelstenen gezien?'

'Niet dat ik weet,' antwoordde Kleiber en Anne schudde haar hoofd. Ze begrepen geen van beiden waarVossius heen wilde.

'Maar Leonardo da Vinci heeft de ketting blijkbaar toch geschilderd,' wierp Anne tegen, 'of denkt u dat het een vervalsing is uit een latere periode of een versiering van een van zijn leerlingen?'

'Integendeel, lieve nicht,' zei Vossius opgewonden, 'Leonardo heeft deze ketting met opzet geschilderd en het was ook zijn bedoeling die na voltooiing onder een okergele vleeskleur te laten verdwijnen.'

Terwijl hij sprak, observeerde Adrian Kleiber de professor van opzij. Hij wist niet goed wat hij van Vossius' woorden moest denken. De professor maakte de indruk dat hij doordraafde over een zaak die niets met de realiteit te maken had en hij begon te twijfelen of ze niet toch te veel vertrouwen hadden gehad in de psychische gesteldheid van deze man. Maar meteen daarop raakte Kleiber in de ban van het relaas van de professor.

'De wereld zit vol geheimen.Veel ervan zijn zo groot dat ze het verstand van de meeste mensen te boven gaan en dat is misschien maar goed ook. Want veel mensen zouden, als ze ze te weten kwamen en de betekenis ervan ten volle inzagen, hun verstand verliezen. Zo is het sinds mensenheugenis gebruikelijk dat deze geheimen van de mensheid door de verstandigsten van het menselijk ras ook weer worden doorgegeven aan de verstandigsten, met de verplichting te zwijgen totdat de tijd gekomen is om ze te onthullen.'

Anne werd ongeduldig. Ze wilde vragen wat de ketting op het schilderij in 's hemelsnaam te maken had met de geheimen van de mensheid, maar Vossius' woorden deden haar verstommen.

'Sinds vijfhonderd jaar,' ging Vossius verder,'proberen de mensen te verklaren wat William Shakespeare kan hebben bedoeld toen hij beweerde dat er meer is tussen hemel en aarde dan onze boekenwijsheid doet vermoeden. Shakespeare was een van de ingewijden, net als Dante en Leonardo da Vinci. Ieder van hen gaf een geheim teken, een gecodeerde boodschap. Shakespeare en Dante maakten gebruik van taal, Leonardo gebruikte voor dit doel natuurlijk de schilderkunst. Maar zelfs in zijn schriftelijke nalatenschap kwamen zinspelingen op zijn kennis voor, zij het geen bewijzen.'

'Ik begrijp het,' zei Kleiber, 'u wilde met uw aanslag het bewijs leveren van uw ontdekking.'

'En dat is me gelukt,' antwoordde Vossius en hij tikte met zijn vlakke hand op de foto.'Dit is het bewijs!'

'De halsketting?' vroeg Anne onthutst.

'De halsketting,' stelde de professor zakelijk vast en zijn ogen zochten de verpleger die onbewogen op de stoel naast de deur zat. De bezoektijd was allang verstreken en Anne vreesde dat de afdelingsarts elk moment het vertrek kon binnenlopen om het gesprek abrupt te beëindigen. Ongeduldig drong ze daarom bij de professor aan: 'Legt u ons het verband eens uit tussen de halsketting die Leonardo niet voor iedereen zichtbaar heeft geschilderd en het Koptische perkament!'

Vossius knikte. Het was hem aan te zien dat hij van de situatie genoot als van een soort genoegdoening voor aangedaan onrecht, en hoe meer Anne aandrong, des te gereserveerder de professor werd.

'Vaststaat,' zei hij uiteindelijk, 'dat beiden van hetzelfde op de hoogte waren: de schrijver van het perkament en Leonardo da Vinei; want ze gebruikten hetzelfde codewoord.'

Anne en Adrian keken elkaar verbijsterd aan. De man maakte het hen niet gemakkelijk, hij stelde hun geduld danig op de proef en Kleiber begon zich af te vragen of de professor werkelijk naar normale maatstaven kon worden beoordeeld, of hij bezeten was door zijn wetenschap, zodat je hem met mildheid moest behandelen, of wellicht een betreurenswaardige psychopaat.

6

Vossius pakte de foto op en stak hem als een trofee in de lucht. Met de vingers van zijn rechterhand raakte hij de plek aan waar de halsketting te zien was, acht verschillende, in gouden bloesemtakken gevatte en op die manier aaneengeregen, halfrond geslepen edelstenen.

'Acht edelstenen,' constateerde de professor, 'op het oog een sieraad, meer niet, en toch zijn het heel bijzondere stenen en hebben ze elk een bepaalde betekenis. We beginnen links, vanuit de toeschouwer gezien. De eerste, witachtig-gele steen is een beril, een steen met een eigen historie. Het is de maandsteen voor degenen die in oktober geboren zijn en hij werd in de Middeleeuwen gemalen en in vloeistof bereid om ogen te genezen. Later ontdekte men dat hij kon vergroten als hij op de juiste manier geslepen werd. Daarvan is het woord bril afkomstig. De tweede, bleekblauwe steen is een aquamarijn, een aan de beril verwante edelsteen, die qua kleur varieert van blauw tot zeegroen. De derde, donkerrode steen kent iedereen. Het is een robijn. Aan die steen werden ook genezende eigenschappen toegeschreven en je komt hem tegen als symbool van de macht op keizerlijke en rijksinsignes. De vierde steen is violetkleurig, een amethist, de maandsteen voor degenen die in februari zijn geboren, met een enorme symbolische kracht. Zo werd hij gebruikt als talisman tegen gif en dronkenschap, maar ook als symbool van de Drie-eenheid, omdat hij drie kleuren bevat: purper, blauw en violet. Hij zou tot de stenen hebben behoord die het borstschild van de hogepriester tooiden en het fundament van de muur van het hemelse Jeruzalem. Hoewel ze een andere kleur hebben, zijn de twee volgende edelstenen, de vijfde en de zesde, weer berillen. De zevende, een zwarte agaat, is eigenlijk niet meer dan een halfedelsteen, maar in de Oudheid en in de Middeleeuwen was hij in trek als gemalen afrodisiacum en om onverklaarbare redenen werd hij bij voorkeur gebruikt als siersteen voor kerkelijk gerei. Blijft de laatste steen over, de groene smaragd, een steen die vooral ten tijde van Leonardo da Vinei hoog in aanzien stond. Hij geldt als symbool van de evangelist Johannes en ook als teken van kuisheid en reinheid en werd in de Middeleeuwen als bijzonder geneeskrachtig beschouwd. Acht aaneengeregen stenen, ogenschijnlijk willekeurig, en toch is de manier waarop Leonardo deze ketting schilderde geen toeval, zoals niets in het leven toeval is. Als je de acht beginletters van de edelstenen van links naar rechts leest, zoals ik ze net genoemd heb - en daarbij is het niet belangrijk of je Duits spreekt of, zoals Leonardo, Italiaans -, dan ontstaat er een woord dat u wellicht zal verrassen.'

Anne von Seydlitz balde haar handen tot een vuist en keek gefascineerd naar de foto.Vervolgens las ze: 'B-A-R-A-B-B-A-S. Mijn God,' stamelde ze zachtjes, 'wat heeft dat te betekenen?'

Vossius zweeg. Ook Adrian zei niets. Met zijn ogen op de foto gericht controleerde hij in gedachten de volgorde van de letters. De professor had gelijk: BARABBAS. Maar nog voordat de twee de volledige draagwijdte van deze onthulling konden inzien en nog voordat ze een vraag konden stellen, kwam de afdelingsarts de ontvangkamer binnen en beëindigde het gesprek met een schaamteloos gebaar door hard in de handen te klappen.Vossius stond op, knikte vriendelijk en verdween onder geleide van de verpleger de gang op.

7

Terwijl ze in de auto de Pont St.-Michel overstaken, stelde Anne aan Kleiber de vraag:'Denk je dat Vossius schizofreen is? Ik bedoel, denk je dat het terecht is dat hij in het St.Vincent wordt vastgehouden?'

'De man is net zo normaal als jij en ik,' antwoordde Kleiber, 'ik denk alleen dat hij een enorme last met zich meesleept, iets wat hem tot de rand van de wanhoop heeft gebracht. Maar ik heb zo mijn twijfels of hij ons echt verder kan helpen. Het wil er bij mij niet in dat er een verband is tussen Leonardo da Vinei en jouw perkament.'

'Als Vossius ons niet verder kan helpen, kan niemand het,' antwoordde Anne. 'In elk geval weten we ondertussen al wel dat de naam Barabbas symbool staat voor een nogal ondoorzichtig verhaal, waarmee zich in het verleden mensen hebben beziggehouden die tot de groten der aarde worden gerekend. In het begin vond ik de uideg van de professor ook vergezocht, maar hoe langer ik erover nadenk, hoe meer ik ervan overtuigd ben dat de man gelijk heeft. In elk geval heeft Leonardo da Vinei heel wat streken uitgehaald. Het is bekend dat hij al toen hij nog leefde zijn medemens bij de neus nam door bijvoorbeeld in spiegelschrift te schrijven en dat zaakje met die halsketting is vast ook een van die duivelse streken.'

'Maar het verband, ik zie geen verband.'

Daar kon Anne het alleen maar mee eens zijn:'Dat zie ik ook niet. Als we weten wat het verband is, dan weten we vermoedelijk ook de oplossing.'

'En die zal hij ons niet aan onze neus hangen.'

Anne knikte.

'Tenzij -' Kleiber dacht na.

'Zeg het dan!'

'Tenzij we iets afspreken metVossius.'

'Afspreken?'

'Nou ja,'bondAdrian in,'afspreken is misschien niet het juiste woord. Een deal sluiten is misschien een betere benaming.'

'Ik begrijp je absoluut niet.'

'Weet je nog,' begon Kleiber, 'weet je nog toen we Vossius voor het eerst ontmoetten? Wat waren toen zijn eerste woorden?'

'Haal me hier weg!'

'Dat zei hij. Ik denk dat hij ons het verhaal alleen heeft verteld omdat hij wilde bewijzen dat hij bij zijn volle verstand is. Hij vertrouwt de dokters niet. Die hebben hem al afgeschreven. Wie zuur over een schilderij gooit, moet wel gek zijn. Dus verwacht hij van ons dat we hem helpen; daardoor kwam ons idee dat jij zijn nicht bent hem prima uit en hij werkte meteen bereidwillig mee. Nee, de professor is geen psychiatrisch patiënt en we moeten hem duidelijk maken dat wij daarvan overtuigd zijn en dat we bereid zijn alles in het werk te stellen om hem daar weg te halen als hij ons de volledige waarheid over Barabbas opbiecht.'

'Geen slecht idee,' verklaarde Anne,'maarVossius wilde van de Eiffeltoren springen, hij heeft zelfmoordneigingen en iedereen die probeert zich van het leven te beroven, belandt in een instelling.'

'Ik weet het, ik weet het,' antwoordde Kleiber,'maar zo iemand wordt niet zijn hele leven opgesloten. Na een afdoende therapie laten ze hem meestal weer gaan. Ik begrijp overigens absoluut niet waarom Vossius een einde aan zijn leven wilde maken. Ik acht hem er zeker toe in staat dat hij alles om de een of andere reden alleen maar in scène heeft gezet. Maar ik kan me niet voorstellen dat hij daarbij niet over de gevolgen heeft nagedacht. Volgens mij had de professor een zorgvuldig uitgewerkt plan, maar gebeurde er bij het uitvoeren ervan iets onverwachts en nu zit hij in een gekkenhuis. En juist daar ligt onze grote kans.'

Later, op de avond van diezelfde dag, aten ze in de Coquille in het zeventiende arrondissement, waar de keuken eerder traditioneel dan 'nouvelle' is, wat bij Anne en ook bij Adrian beter in de smaak viel; maar wat bedoeld was als een ongedwongen etentje mondde al snel uit in een geladen stilzwijgen, omdat ze beiden met hun eigen gedachten bezig waren. Niet alleen Anne maar ook Adrian was intussen zo in het hele geval verstrikt geraakt, dat hij kon doen en denken wat hij wilde, hij kwam telkens weer uit bij professor Vossius op de afdeling Psychiatrie van het St.Vincent de Paul.

Anne, daarnet nog vastberaden en dankzij Kleibers hulp weer vol moed, zag zich opeens weer geplaatst tegenover een oppermachtige tegenstander waar ze nooit tegenop kon, en ze twijfelde of ook Adrian wel sterk genoeg was. Bovendien werd ze gepijnigd door de vraag waarom haar nog niets was overkomen, terwijl degenen die haar weg kruisten allemaal op onverklaarbare wijze schade werd berokkend. Guido dood, Rauschenbach vermoord, Guthmann spoorloos verdwenen. Ze keek Kleiber aan en probeerde, alsof ze die gedachte wilde wegmoffelen, te glimlachen - tevergeefs.

Hij kon de ontsteltenis op haar gezicht niet verklaren, maar voor hem was er nog een belangrijker kwestie. De genegenheid die hij bij hun weerzien had gevoeld, had plaatsgemaakt voor een enorme nervositeit. Hij wenste dat hij deze vrouw onder betere omstandigheden had ontmoet, maar Adrian aarzelde doorgaans niet om een situatie een voor hem gunstige wending te geven. Nee, Kleiber hoopte Anne door zijn steun voor zich te winnen en niets is zo bevorderlijk voor genegenheid als een gemeenschappelijke tegenstander. 

8

Toen ze de volgende dag in het St.Vincent de Paul arriveerden, leken ze al te worden verwacht. De afdelingsarts bracht hen echter niet naar de bezoekkamer, maar zonder nadere uideg naar het kantoor van dokter Le Vaux. Met een zekere bedeesdheid, die in deze situatie niet paste bij een man van zijn rang, deelde het afdelingshoofd mee dat professor Vossius de afgelopen nacht aan hartfalen was overleden, hij betreurde dat ten zeerste en betuigde hen, de naaste familieleden, zijn innige medeleven. Op de eindeloos lange gang, waar het zoals altijd naar boenwas rook, moest Anne door Kleiber ondersteund worden. Niet dat ze zo diep geraakt was door Vossius' dood - hoewel ze in die twee dagen beslist sympathie voor hem had opgevat -, nee, de dood van de professor trof haar vooral omdat die getuigde van een vreselijke wetmatigheid waarin ze niet had willen geloven. Dat Vossius' dood toeval was, wilde Anne absoluut niet geloven en net als bij alle eerdere gevallen kon ze noch een mogelijke reden, noch een verband ontdekken. Als in een droom en volkomen radeloos liep ze aan Adrians arm moeizaam door de stinkende gang en via het brede, stenen trappenhuis naar beneden, waar de verpleger die tijdens hun bezoeken zwijgend en met een onnozele gelaatsuitdrukking naast de deur had gezeten, hen opwachtte. Hij stapte op Kleiber af, fluisterde hem iets toe wat Anne niet verstond en dat haar in deze omstandigheden ook niet interesseerde, en kwam na een korte discussie met Kleiber overeen dat ze elkaar om 19.00 uur zouden ontmoeten in een bistro niet ver van hier, in de Rue Henri Barbusse tegenover het Lycée Lavoisier. Aan Anne von Seydlitz was de ongebruikelijke afspraak voorbijgegaan als een beeld dat tijdens een halfslaap opduikt, en Adrian informeerde haar pas thuis over het aanbod van de louche verpleger. Hij had erop gezinspeeld, zo deelde Kleiber mee, dat hij hen over de dood van de professor iets belangrijks kon vertellen en had op zijn tegenwerping waarom dat niet ter plekke kon gebeuren, geantwoord dat dat veel te gevaarlijk was.

Wat er ook achter de gewichtigdoenerij van de verpleger zat - Adrian en Anne konden zich met de beste wil van de wereld niet voorstellen dat de onnozele man hen op de een of andere manier verder kon helpen -, ze moesten ook de onbeduidendste aanwijzingen onderzoeken als die de situatie op enigerlei wijze leken te kunnen ophelderen. De bistro was voor Parijse begrippen ongewoon groot en onoverzichtelijk; misschien had de verpleger hem daarom ook uitgekozen. Hij ontpopte zich als een onverwacht vlotte man die snel van begrip was. In elk geval wist hij precies wat hij wilde toen hij ronduit verklaarde dat verplegers in psychiatrische inrichtingen verachtelijk slecht - hij gebruikte het woord méprisable - werden betaald en dat ze het daarom op een andere manier moesten zien te rooien. Om kort te gaan: hij kon hen inlichtingen geven over de ware toedracht van de dood van de professor en hij had een nalatenschap in zijn bezit die hen in hun geval wellicht van dienst kon zijn.

Over welk geval hij het had, informeerde Kleiber, en de verpleger deelde mee, waarbij hij tot verbijstering van hen beiden opeens van het Frans overschakelde op een gebroken, maar volstrekt verstaanbaar Duits, dat hij de gesprekken van de afgelopen dagen tussen hen en Vossius met grote geboeidheid had gevolgd. Op de vraag hoe het kwam dat hij zo goed Duits sprak, antwoordde de man dat hij een Duitse vrouw had, maar vooral Duitse schoonouders die geen woord Frans spraken, en dat was de beste leerschool.

'Hoeveel?' vroeg Kleiber bondig. Hij beschouwde het feit dat hij de zo op het oog onnozele verpleger niet had doorzien als een persoonlijke nederlaag en dat hij die nederlaag met geld uit de wereld kon helpen, maakte zijn bereidheid om een hoge prijs te betalen groter. De beide mannen werden het eens over vijfduizend franc, tweeduizend meteen en de rest na het overhandigen van een envelop. De zekerheid waarmee de verpleger te werk ging, overdonderde Kleiber. Hij had haast de indruk dat die het niet voor het eerst deed.

'Waarom bent u er zo zeker van dat u de rest ook nog krijgt?' vroeg Adrian Kleiber uitdagend.

De verpleger lachte fijntjes:'Op een bepaalde manier heb ik de touwtjes in handen. Als ik vertel dat u de afdeling Psychiatrie bent binnengekomen onder het voorwendsel dat u familie bent van Vossius, dan zal dat de politie na zijn onverwachte dood beslist interesseren. We moeten dus niet proberen elkaar een poot uit te draaien - zo zeggen jullie dat toch? We kunnen beter ter zake komen.'

Met zichtbaar genoegen nam hij de tweeduizend franc in ontvangst, vouwde de briefjes dubbel en liet ze in de zak van zijn colbert verdwijnen. Vervolgens boog hij zich over de donker gebeitste tafel en zei: 'Vossius is geen natuurlijke dood gestorven. Hij is gewurgd, met een leren riem.'

Hoe hij dat wist.

'Ik heb de professor 's ochtends om halfzes gevonden. Hij had een blauwrode kring rond zijn nek.Voor zijn bed lag een leren riem.'

Terwijl Anne niet verrast was door de mededeling, had Kleiber moeite om wijs te worden uit deze nieuwe situatie. In het bijzonder, zo wierp hij tegen, wilde hij weten welke reden het ziekenhuis kon hebben om het geval te verzwijgen en hartfalen als doodsoorzaak te noemen.

'Dat spreekt toch vanzelf?' zei de verpleger opgewonden - hij sprak nu weer Frans. 'In het St.Vincent de Paul zijn al genoeg schandalen geweest, maar een moordenaar die erin slaagt 's nachts de afdeling Psychiatrie binnen te dringen, dat is voorlopig het toppunt van een reeks voorvallen waarin het instituut niet op zijn voordeligst voor de dag komt. Natuurlijk is er een intern onderzoek ingesteld, en dat is ook nog niet afgerond, maar Le Vaux staat voor een raadsel.'

En zijn persoonlijke mening?

De verpleger ging nerveus met gespreide vingers door zijn donkere haar.'Het schijnt dat Vossius gisteravond een merkwaardige man op bezoek had. Ik kan dat niet bewijzen, want ik had 's avonds geen dienst. Het zou een priester zijn, een jezuïet. Ze zouden Engels met elkaar hebben gesproken.'

Anne en Adrian keken elkaar aan. De radeloosheid in hun ogen had een nieuw hoogtepunt bereikt. Een jezuïet bij Vossius?

'In elk geval is deze geestelijke de laatste met wie de professor heeft gesproken. Natuurlijk valt de verdenking op hem. Wie zegt dat het echt een jezuïet was? Feit is dat de eigenaardige priester na een halfuur de afdeling Psychiatrie van het St.Vincent de Paul weer verlaten heeft. Dat heeft de portier bevestigd.'

De volgende gedachtewisseling had als onderwerp hoe gemakkelijk of hoe moeilijk het is om onopgemerkt de psychiatrische afdeling van het St.Vincent de Paul binnen te komen. Daarbij was de verpleger de mening toegedaan dat de indringer op de gesloten afdeling een handlanger moest hebben gehad; alleen op die manier kon je op de afdeling komen.

'En u?' vroegAdrian peinzend.'Ik bedoel, kan het zijn dat u...'

'Luister eens,' onderbrak de verpleger hem nors,'u kunt me een etter vinden omdat ik informatie verkoop en dat zal me eerlijk gezegd worst wezen. Maar dat andere is medeplichtigheid aan moord en dat moet u meteen uit uw hoofd zetten.' De verpleger goot haastig zijn pastis achterover, smeet geld op tafel, waarbij een biljet naast de tafel viel, en verdween zonder te groeten.

'Je had hem niet moeten aanvallen,' merkte Anne toonloos op. Ze staarde voor zich uit naar een denkbeeldig punt in het met rooksluiers gevulde vertrek. Adrian zag dat haar handen trilden. 

9

Ze betwijfelden of de man zoals was afgesproken de volgende dag weer zou komen opdagen om tegen de rest van het afgesproken bedrag nadere informatie door te geven. Ze waren alleen al de halve nacht bezig te bespreken wat ze nog konden verwachten van de verpleger en daarbij raakten ze verstrikt in bizarre gedachtekronkels, zonder ook maar een stap dichter bij een oplossing te komen. Uiteindelijk, ver na middernacht, waren ze ervan overtuigd dat de verpleger hen zou vertellen wieVossius had vermoord. Het liep anders. Zoals afgesproken - geld verzacht veel - verscheen de verpleger de volgende avond op hetzelfde tijdstip in de bistro, nam het resterende bedrag in ontvangst en schoof met de beheerstheid van een beroeps een gesloten bruine envelop over tafel.

Kleiber scheurde hem open.

'Een sleutel?' vroeg Anne op een toon waarin duidelijk haar teleurstelling doorklonk. De envelop bevatte een sleutel waarop 'Sécurité France' was ingeperst, zoals er duizenden zijn, verder niets.

'Is dat alles?' informeerde Kleiber.

De verpleger antwoordde: 'Ja, dat is alles. De sleutel ziet er misschien onbetekenend uit, maar als ik zeg dat Vossius hem in een zakdoek gewikkeld onder zijn hoofdkussen verborgen hield, krijgt hij wellicht wat meer betekenis.'

Kleiber pakte de sleutel en maakte een vuist. 'U kon wel eens gelijk hebben,' zei hij na even te hebben nagedacht, 'maar zolang we niet weten in welk slot de sleutel past, hebben we er eigenlijk helemaal niets aan.'

'Het is verder helemaal aan u,' zei de verpleger. Hij knikte even en verdween zonder gedag te zeggen.

De twee dagen daarop leken een nachtmerrie. Zelfs Adrian, die anders nooit om ideeën verlegen zat, leek het te hebben opgegeven en hij probeerde Anne over te halen met hem op het eerstvolgende vliegtuig te stappen en naar de zon te vliegen, naar Tunesië of Marokko, in elk geval raadde hij haar nadrukkelijk af alleen terug te reizen naar Miinchen.

Anne glimlachte mat. Eigenlijk kon het haar allemaal niets schelen. Ze was overvallen door de martelende angst dat Adrian de volgende zou zijn die iets kon overkomen. Ze durfde dat denkbeeld niet uit te spreken, maar onmerkbaar voor de ander draaide alles om die gedachte en ze zocht naar een mogelijkheid om Kleiber erbuiten te houden. Aan de andere kant voelde ze zich veel te zwak om de hele zaak in haar eentje, zonder Adrians hulp, te doorstaan en ze was geneigd te zwichten voor Kleibers aandringen om samen op vakantie te gaan, toen ze opeens op een spoor stuitten waardoor alles een andere wending kreeg. Anne had Adrian het fotorolletje met de opnamen van het Koptische perkament gegeven en Kleiber had bij de ontwikkelcentrale nieuwe afdrukken laten maken met de bedoeling nu zelf een deskundige te zoeken die de mysterieuze tekst, waaruit alleen de naam Barabbas naar voren was gekomen, kon vertalen. En aangezien de opnamen 'nogal klungelig' waren - zoals de medewerker het uitdrukte - maakte hij ruim tien vergrotingen die wat belichting en contrast betrof allemaal van elkaar verschilden, zodat de tekst op de ene foto hier en op een andere daar beter te zien was.

Niet alleen het zien van de tekst bracht Anne in grote opwinding, maar ook de vier vingers aan de linkerfotorand van een van de vergrotingen (het origineel was blijkbaar door iemand voor de camera omhooggehouden, wat de slechte beeldkwaliteit afdoende verklaarde). Strikt genomen waren het drieënhalve vinger, want aan de wijsvinger van de onbekende ontbrak het eerste kootje:'Donat!'

'Donat?'

'De man van de vrouw in de rolstoel! Ik geloofde hem al vanaf het begin niet. De vrouw die bij Guido in de verongelukte auto zat en na twee dagen uit het ziekenhuis verdween, gaf zich uit voor zijn vrouw. Donat had daar geen verklaring voor. Hij liegt, hij liegt, hij liegt!'

'En die... Donat miste de helft van zijn rechterwijsvinger, dat weet je zeker?'

'Heel zeker,' antwoordde Anne, 'ik heb het met eigen ogen gezien. Maar Donat deed alsof hij van de prins geen kwaad wist. Waarom doet hij dat? Wat heeft hij te verbergen?'

Anne was bang; ze was bang voor de nieuwe vragen die door deze ontdekking opdoken. Eerlijk gezegd was ze nu nog geen stap verder dan op de dag na Guido's ongeluk. Integendeel, haar onderzoek had veel weg van archeologische opgravingen: hoe meer ze ontdekte, hoe meer vragen er zich voordeden, en ze wenste dat ze het erbij gelaten had dat Guido een verhouding had en haar op een doortrapte manier had bedrogen.

Het was alsof ze zich midden in een stuk bevond waarin haar tegen haar wil een rol was toebedeeld en waarvan ze noch de medespelers, noch de tekst kende. Maar of ze nu wilde of niet, ze moest haar rol tot het eind toe spelen.