hoofdstuk 14

 

Met een warme glimlach op haar gezicht, en nam zijn beide handen in de hare.

"Je wasbriljant!" riep ze enthousiast uit.

Eadulf kreeg een hoogrode kleur."Ik heb een goede leraar gehad," mompelde hij verlegen.

"Maar jehebt precies de goede wetteksten gevonden om aan te voeren. En de manier waarop je Artgal in de val hebt gelokt! Ik heb geen enkele advocaat een getuige ooit beter zien manipuleren. Het was briljant om de wet op die manier te gebruiken om je pleidooi mee te onderbouwen. Je verdient het om tot dalaigh benoemd te worden!"

"Ik heb wat hulp van Rudgal gehad," gaf Eadulf toe. "Zonder zijn informatie zou ik niet hebben kunnen aantonen dat Artgal een onbetrouwbare getuige was." Fidelma werd ernstig.

"Bedoel je dat de informatie over de betaling aan Artgal van Rudgal afkomstig was?"

"Dat klopt. Het was een gelukje dat hij me vertelde dat Artgal die twee koeien had gekregen. Daarna kon ik de rest van het verhaal reconstrueren."

Fidelma ging op zoek naar een kan mede en bekers, want na wat ze doorgemaakt had kon ze wel een opkikkertje gebruiken. "Dan moeten we Rudgal bedanken. Maar je hebt zijn informatie goed gebruikt. Ik vond het vooral zo knap hoe je Artgal dwong te bekennen dat hij omgekocht was, zonder zelf de bewijzen te hoeven onthullen."

Toen Fidelma en Eadulf eenmaal alleen in het gastenverblijf waren, draaide Fidelma zich snel naar de Saksische monnik om, Eadulf lachte sceptisch.

"Als ik mijn beschuldiging werkelijk had moeten bewijzen zou het best eens fout hebben kunnen aflopen. Godzijdank dacht Artgal dat ik veel meer wist dan werkelijk het geval was." Fidelma hield op met drinken.

"Je kón toch wel bewijzen dat hij zich had laten omkopen, nietwaar?" vroeg ze aarzelend. "Ik bedoel, bewijzen die je beschuldiging konden onderbouwen?"

Eadulf dwong zichzelf te glimlachen en bekende de waarheid. "Ik stond te bluffen."

Fidelma keek hem onthutst aan. Ze liet zich langzaam in een stoel zakken. "Je stond te bluffen? Leg me dat eens uit?"

"Makkelijk genoeg. Rudgal had Artgal horen opscheppen over zijn twee nieuwe melkkoeien. Artgal was een opschepper, maar zó loslippig was hij nu ook weer niet. Maar hij had wel gezegd dat hij er over negen dagen nog een derde koe bij zou krijgen. Ik zag meteen het verband. Rudgal vertelde dat erbij, maar had niet door hoe belangrijk het was." Fidelma bedacht wat er had kunnen gebeuren en kreeg alsnog een beverig gevoel.

"En dat was alles wat je wist, toen je tijdens de zitting tegen hem in de aanval ging?" drong ze zwakjes aan.

Eadulf spreidde in een veelzeggend gebaar zijn handen.

"Het leek me een redelijke veronderstelling dat Artgals nieuwe rijkdom iets te maken had met zijn verklaring tegen jou. Ik heb gewoon de gok genomen."

Fidelma keek hem vol ontzetting aan.

"Maar geen enkele brehon zou een dergelijke gok hebben durven nemen om voor het hof iets te beweren zonder er de bewijzen voor te hebben. Je kent de uitdrukking sapiens nihil affirmat quod non probat toch? Een wijs man beweert nooit iets wat hij niet kan bewijzen. Stel je voor dat Artgal niet bekend had? Stel je voor dat hij je uitgedaagd had je beschuldiging te bewijzen?" Eadulf grijnsde verontschuldigend.

"Dan was het, zoals ik al zei, waarschijnlijk fout gelopen. Artgal had gewoon kunnen zeggen dat ik een leugenaar was, en daarna weg kunnen lopen. Maar zijn schuldige geweten bracht hem ertoe te bekennen en daar rekende ik op." Fidelma schudde stomgeslagen haar hoofd.

"In al mijn jaren als advocaat heb ik zoiets nog nooit meegemaakt," zei ze tenslotte.

"Dan heb ik voor jou ook een Latijns aforisme. Sifinis bonus est, totum bonum erit," zei Eadulf met een zelfvoldane glimlach.

Fidelma kon niet anders dan zijn glimlach beantwoorden, toen ze herhaalde: "Eind goed, al goed. Dat is in dit geval zeker zo, maar denk erom dat je hier tegen niemand iets over zegt, vooral niet tegen Murgal of Laisre. Een door misleiding aan iemand ontlokte bekentenis is beslist geen beginsel van de wetten van de vijf koninkrijken." Eadulf hield zijn hand omhoog, met de palm naar buiten gericht. "Dat zweer ik! Dit blijft ons geheim. Maar dat maakt het niet minder waar. Artgal was inderdaad omgekocht."

Fidelma bekeek haar lege beker alsof ze dacht daarin het antwoord te vinden.

"Dat is iets wat ik niet begrijp. Hij had helemaal niet omgekocht hoeven te worden. Ik denk dat hij waarschijnlijk werkelijk geloofde gezien te hebben wat hij zei. Hij zou zijn verklaring nooit gewijzigd hebben. Waarom zou Ibor van Muirthemne alles riskeren door hem zo'n enorm bedrag te bieden?"

"We moeten die Ibor zien te vinden," zei Eadulf. "Hij heeft heel wat uit te leggen."

Fidelma keek hem gelaten aan.

"Je hebt toch gehoord wat Laisre gezegd heeft? Ik mag geen verder onderzoek doen."

"Heeft een verbod jou ooit eerder tegengehouden?" pareerde Eadulf vrolijk.

"Nou, morgen zijn we hier hopelijk klaar en dan kunnen we onze hele aandacht aan die kwestie wijden. Het staat wel vast dat hier iets geheimzinnigs aan de hand is, dat gedeeltelijk of helemaal zijn oorsprong in Ulaidh vindt, in het noorden. Ik snap het nog niet. Herinner je je nog dat ik bij de lijken een krijgerstork gevonden heb, die waarschijnlijk ook uit het noorden kwam?"

"Dat weet ik nog," antwoordde Eadulf. "Maar we hoeven niet tot morgen te wachten. Het is nog vroeg in de avond en er staan twee melkkoeien bij de hoeve van Artgal. Zelfs dieren die geen stem hebben kunnen praten."

Fidelma keek hem verwonderd aan.

"Die koeien zijn niet uit de hemel komen vallen," verduidelijkte Eadulf. "Ze moeten ergens vandaan zijn gekomen. Misschien zijn ze gemerkt. Als we er achter kunnen komen waar die koeien vandaan komen, kunnen we misschien Ibor zelf opsporen en ontdekken voor wie hij werkt en wathij hier komt doen."

Fidelma keek hem met tevreden goedkeuring aan."Soms kun je zo druk bezig zijn met het bekijken van de boom, dat je het hout uit het oog verliest. Een uitstekend idee, Eadulf. Je bewijst meer en meer dat er een goed dalaigh in je schuilt. Maar we moeten het voorzichtig aanpakken. Laisre zal niet blij zijn met onze speurtocht."

"Laisre hoeft het niet te weten. Zijn vrienden en hij gaan straks weer zo'n feestmaal houden," zei Eadulf. "Rudgal heeft me verteld, dat die avondpartijtjes een vaste gewoonte zijn. Ik denk," voegde hij er zuur grijnzend aan toe, "dat het nog lang zal duren voor ik daar nog eens uit vrije wil aan mee zal doen."

Het drong tot Fidelma door dat het etenstijd begon te worden en dat ze de enige aanwezigen in het gastenverblijf waren. "Waar is Cruinn? Die zou toch allang hier moeten zijn om het avondeten klaar te maken?" vroeg ze.

"Ik ben bang dat Cruinn een hekel aan ons heeft gekregen. Ze weigert ons nog van dienst te zijn. We zullen onze eigen boontjes moeten doppen. Waar broeder Dianach is weet ik ook niet. Ik vermoed dat ook hij het niet eens is met de beslissing van de rechtbank." Fidelma keek bedachtzaam.

"Ik kan begrijpen dat broeder Dianach overstuur is. Maar ik zie niet in waarom Cruinn zo vijandig zou doen. Zelfs al was ik schuldig bevonden, wat kon broeder Solin haar schelen?"

"Haar boosheid heeft te maken met het feit dat je Orla beschuldigd hebt. Orla is hier in Gleann Geis zeer geliefd."

"Nou ja, dat ze er niet is komt ons misschien wel goed uit. We hoeven nu geen rekening met haar te houden. We kunnen ons nu vrijer bewegen en..."

Ze maakte haar zin niet af, omdat de deur openging en Rudgal naar binnen stapte. Hij keek nogal schaapachtig.

"Ik kwam u vertellen dat Cruinn, de beheerder van het gastenverblijf, weigert hierheen te komen om voor u te koken. Ze is nogal ouderwets..."

"We hadden het net over haar," zei Fidelma tegen hem. "Maar Fidelma is door Murgal vrijgepleit," protesteerde Eadulf verontwaardigd. "Hoe durft ze te weigeren haar taak te vervullen?" Rudgal haalde zijn schouders op.

"Zij is zo iemand, die er vanuitgaat dat er geen rook is zonder vuur. Ze weigert ook maar één stap in dit gastenverblijf te zetten zolang u beiden hier logeert. Zelfs toen Murgal erop aandrong, al moet ik toegeven dat hij niet heel erg vasthoudend was, lukte het niet haar ertoe te brengen van standpunt te veranderen. Daarom ben ik nu hier om voor u te zorgen, al moet ik bekennen dat ik geen geweldige kok ben."

"Dank je, Rudgal," zei Fidelma met een dankbare glimlach. "Als we een voorraadje eten en drinken hebben kunnen we ons uitstekend zelf redden. We blijven hier tenslotte nog maar een dag. En ik weet zeker dat broeder Dianach ook wel voor zichzelf kan zorgen. Waar is hij trouwens?"

"Ik heb hem niet gezien."

Fidelma keek teleurgesteld. Ze dacht terug aan het gefluisterde gesprek tussen Solin en Dianach, voor hij in de stal zijn dood tegemoet ging. 'Als alles goed gaat,' had Solin tegen de jonge monnik gezegd, 'is Cashel nog voor de zomer voorbij is van ons.' Van ons? Wie waren die ons? Het was duidelijk dat Dianach deel uitmaakte van een of ander complot dat werd beraamd. Ze wilde de onhandige jonge schrijver zo snel mogelijk ondervragen, vooral nu hij niet langer onder bescherming van Solin stond. Maar als hij niet gevonden kon worden, waren er nog andere dingen die ze konden doen en Eadulf had een goed voorstel gedaan.

"We willen je nog iets vragen, Rudgal," ging Fidelma verder, nu ze had besloten wat ze wilde gaan doen. "We willen naar Artgals hoeve om de twee koeien te bekijken waarmee hij is omgekocht." Rudgal keek ongemakkelijk.

"Is dat verstandig, zuster? Laisre heeft u verboden verder onderzoek te doen."

"Verstandig of niet, we willen toch graag dat je ons naar zijn boerderij brengt, zodat we de koeien kunnen bekijken. Zelfs een koning kan een dalaigh niet verbieden een misdaad te onderzoeken. Een koning is een dienaar van de wet, niet de meester ervan."

"Ik wil uw beslissing verder onderzoek te doen niet betwisten, maar ik denk dat u wel moet weten, dat Artgal ondanks Murgals verbod de rath te verlaten, dat toch heeft gedaan. Hij is nergens te vinden. Het is best mogelijk dat Artgal u kwaad wil doen, vanwege de problemen die u hem bezorgd heeft." Fidelma kwam resoluut overeind.

"Denk je dat hij misschien naar zijn hoeve is gegaan om het bewijs voor wat hij gedaan heeft te vernietigen? In dat geval moeten we zeker achter hem aan gaan, want hij is ons enige verband met Ibor van Muirthemne en dat vee is het bewijs van wat hij gedaan heeft."

"Maar hij kan overal heen zijn gegaan," zei Eadulf. "Om maar onder Laisre's gezag uit te komen."

"Dat denk ik niet," onderbrak Rudgal hem. "Zijn hut ligt hier niet zo ver vandaan, op de heuvel die uitkijkt op Ronans gehucht. Laisre heeft Ronan naar huis gestuurd om te kijken of hij Ibor van Muirthemne nog kon onderscheppen, maar die was de vallei uit gevlucht. Toen hij terugkwam vertelde Ronan mij, dat hij Artgal het pad naar zijn hut op had zien lopen. Hij vond het niet zijn taak om hem tegen te houden, aangezien hij alleen maar opdracht had gekregen Ibor terug te halen naar de rath. Artgal is een vriend en een neef van Ronan. Ronan zal er tegen Laisre niets over zeggen, tenzij hij er rechtstreeks naar gevraagd wordt."

"Ibor is dus de vallei uit gevlucht?" herhaalde Fidelma zachtjes. "Tja, dat was te verwachten."

"Ibor van Muirthemne moet, nog voor Murgal de zitting sloot, met zijn paarden de rath hebben verlaten," bevestigde Rudgal. "Maar wat Artgal aangaat, ik kan me niet voorstellen dat hij vrijwillig afstand van zijn vee zal doen, nu hij die koeien in zijn bezit heeft gekregen. Als hij van plan is te vertrekken uit de vallei om te ontsnappen aan Laisre's toorn, zal hij toch eerst zijn bezittingen ophalen."

"Laten we dan snel gaan kijken of hij nog op zijn boerderij is," hield Fidelma vol en liep op de deur af.

Ze verlieten de rath zonder door iemand te worden aangesproken. Zoals Eadulf had gezegd, scheen iedereen zich in de feestzaal van Laisre verzameld te hebben, ondanks de warme zomeravond. Gelach en feestgedruis weerklonk over de lege binnenplaats. In de rath of bij de poort was niemand te zien. Het was Rudgal die voorstelde dat ze beter geen paarden mee konden nemen, omdat ze dan veel meer opvielen, voor het geval Artgal zou willen proberen hen te ontlopen. Het was sowieso maar een minuut of twintig lopen naar de hoeve die Rudgal aanwees. Hij lag halverwege de heuvel, net boven het dorpje waarin de boerderij van Ronan het grootste gebouw was. Rudgal gaf in een rustig tempo de weg aan, met de twee geestelijken in zijn spoor. Het was nog steeds warm, want buiten de beschutting van de rath was het een hete zomerdag geweest. Het zou nog zeker twee uur licht blijven. Boven de bergen zagen ze een paar donkere wolken hangen, die regen voorspelden. In de verte, aan de andere kant van de bergketen, hoorden ze gerommel van de donder. In ieder geval bleven de wolken rond de bergtoppen hangen, alsof ze eraan verankerd zaten, en schoven ze niet door tot in de blauwe lucht boven de vallei. Rudgal zag Eadulfs bezorgde blik en grinnikte zachtjes. "Met Gods hulp gaat het slechte weer langs de andere kant van de bergen aan ons voorbij."

Ze passeerden de boerderij van Ronan en het huisje van Nemon en gingen toen de heuvel op in de richting van het kleine hutje, waarvan Rudgal had gezegd dat het van Artgal was. De blonde krijger en wagenmaker liep voor hen uit een steil pad op, waarvan de beklimming iets makkelijker was gemaakt doordat er hier en daar grote stenen waren neergelegd. Hierdoor had het pad wel iets weg van een trap. Fidelma volgde als tweede, Eadulf sloot de rij. Er werd onderling weinig gezegd, behalve als Rudgal plekken aanwees die vermeden moesten worden, verende stukken vochtige grond en af en toe een met doornstruiken overgroeid gat.

Ze kwamen bij een kleine, minder steile plek met wat kleine, met stenen muurtjes afgezette weitjes en in het midden de grijze stenen hut. Het was een eenvoudige hut in de vorm van een bijenkorf, met een strodak erop en een schutting eromheen. Naast het hutje bevond zich een smidse, maar het vuur was uit. Hij zag eruit of hij al een tijdje niet gebruikt was. Sommige van de gereedschappen begonnen zelfs al te roesten.

Fidelma zag in de omgeving van de hut nergens vee staan. Ze wachtten even bij de deur van de hut om weer op adem te komen. Toen riep Fidelma scherp: "Artgal!" Niemand gaf antwoord. Er hing een vreemde stilte. "Artgal!" herhaalde Rudgal luider. Toen voegde hij er voor Fidelma en Eadulf verontschuldigend aan toe: "Ik was er zeker van dat hij hierheen zou komen. Misschien is hij hier al geweest, heeft hij de koeien meegenomen en is hij gevlucht. Maar met een stel koeien achter zich aan kan hij onmogelijk ver weg zijn gekomen in de vallei. Dan hadden we hem toch moeten zien!"

Toen er ook op de tweede keer roepen geen reactie kwam, duwde Rudgal de deur van het hutje open en ging naar binnen. De anderen volgden hem. De hut bleek leeg, maar de weinige huisraad in het hutje leek netjes op zijn plaats te staan. Er waren geen aanwijzingen dat de eigenaar er haastig vandoor was gegaan. Het enige wat niet op zijn plek lag was een doek, die op de grond lag alsof de eigenaar niet in de gaten had gehad dat hij 'm had laten vallen. Fidelma liep erheen en pakte hem op. Het drong ineens tot haar door dat het een schort was. Ze hing het over een haak aan de muur en bedacht dat ze het maar eigenaardig vond dat iemand als Artgal een schort zou hebben. Maar het paste wel bij de netheid in de hut. Als Artgal zo precies was vond hij het waarschijnlijk normaal een dergelijk kledingstuk te dragen om zijn andere kleren schoon te houden.

"Misschien heb ik me vergist," mompelde Rudgal. "Misschien is hij toch ergens anders heen gegaan, maar dan weet ik niet waarheen."

"Ik heb hier nergens koeien gezien," merkte Eadulf op. "En als hij ze had meegenomen, hadden we hem toch moeten zien lopen," herhaalde Rudgal. "Een boer met twee koeien kun je in dit landschap niet over het hoofd zien."

Dat was waar, want in de vallei zelf stonden maar weinig bomen. "Maar dat lijkt de enige verklaring te zijn," voegde hij eraan toe. "Artgal moet er met zijn koeien vandoor zijn gegaan. Ik zal eens kijken of hij sporen heeft achtergelaten, die we kunnen volgen." Hij ging de hut uit. Fidelma stond nog steeds in het midden van de enige kamer en liet haar scherpe ogen over elk voorwerp en elk hoekje en gaatje glijden. Plotseling drong het tot haar door, dat er twee aardewerken bekers op tafel stonden. Kennelijk had Artgal pas bezoek gehad; zo kort geleden, dat hij de gebruikte bekers nog niet had opgeruimd en het op de grond gevallen schort nog niet had gezien. Ze boog zich voorover om de bekers goed te bekijken en snoof er voorzichtig aan. De scherpe geur die de drank had achtergelaten kwam haar bekend voor, maar ze kon hem zo gauw niet thuisbrengen. "Die Artgal is een erg keurige man, voor iemand die smid en krijger is," merkte ze zachtjes op. Eadulf grijnsde.

"Zijn smeden en krijgers dan altijd sloddervossen?"

"Je hebt Artgal gezien. Van hem had ik niet verwacht dat hij thuis alles zo keurig netjes zou hebben. Dat kun je meestal wel afleiden aan hoe iemands kleren er uitzien. Maar deze hut is smetteloos schoon."

"Ik ken wel meer mensen die er voddig uitzien, maar thuis heel netjes zijn, en omgekeerd," zei Eadulf.

Van buiten klonk opeens een harde schreeuw.

"Zuster! Broeder!"

Het was Rudgal en hij klonk geschokt.

Eadulf en Fidelma keken elkaar aan en haastten zich naar buiten. Rudgal bevond zich aan de achterkant van de hut en staarde naar iets dat op de grond lag, half binnen en half buiten een klein schuurtje. Eadulf herkende de kleren meteen. Het was het lichaam van broeder Dianach.

"Ik liep om de hut heen om naar sporen te zoeken, toen ik zowat struikelde over het lijk," verduidelijkte Rudgal overbodig. Eadulf sloeg een kruis, terwijl hij op een knie naast het lichaam ging zitten.

De jonge monnik lag op zijn zij. Zijn voeten en onderlijf bevonden zich in het schuurtje, zijn bovenlijf lag in de open lucht. Hij lag met zijn gezicht omlaag, met een van zijn armen uitgestrekt. Op de grond waren verse bloedplekken te zien. Fidelma draaide het lichaam voorzichtig op zijn rug. Overal zat bloed. Het was duidelijk dat Dianachs keel was doorgesneden. Met één lange, krachtige haal had iemand zijn nek haast tot de achterkant opengehaald.

Ineens richtte Fidelma haar aandacht op de lippen en het tandvlees van de dode geestelijke. Die hadden een flauwe blauwachtige tint, die ze niet kon verklaren. Het mes had de dood veroorzaakt, daar viel niet aan te twijfelen. De wond bloedde nog steeds. Met tegenzin stak ze haar hand uit en raakte de huid aan. Die was nog warm. Broeder Dianach was nog maar heel kort geleden vermoord, waarschijnlijk zelfs toen ze de hut waren ingegaan.

Ze sprong overeind en keek om zich heen. Haar ogen zochten de omgeving af.

"Heb je hier in de buurt nog iemand anders gezien, Rudgal?" De wagenmaker maakte zijn geboeide blik los van het lijk en keek haar stomverbaasd aan. Fidelma had niet veel geduld.

"De jongen is nog maar net vermoord. Misschien zelfs toen we in het hutje waren. Kijk, dit schuurtje is maar klein, je moet bukken om naar binnen te kunnen kijken. Misschien had Dianach zich daar verstopt, toen hij ons zag naderen. Zijn moordenaar moet zó op hem af zijn gekomen en zijn keel hebben doorgesneden. Het is nog maar heel kort geleden gebeurd." Rudgal floot zachtjes.

"Ik ben om het hutje heengelopen, maar heb niemand gezien. Pas toen ik naar sporen van het vee ging zoeken zag ik ineens het lichaam liggen." Eadulf was snel naar een stenen muurtje gelopen en klom erop. Met zijn scherpe blik zocht hij de omgeving af. "Zie je iemand?" vroeg Fidelma. Eadulf schudde teleurgesteld zijn hoofd.

"Nee," antwoordde hij boos. "Er zijn hier zoveel greppels en muurtjes, dat iemand die het hier een beetje kent zich gemakkelijk voor ons verborgen kan houden."

"En is het vee ergens te zien?"

"Nergens. En hoewel een mens zich hier vrij gemakkelijk schuil kan houden, betwijfel ik of dat voor vee ook opgaat."

Fidelma draaide zich geërgerd om naar het lijk.

"Ik vraag me af waarom hij dood moest," zei Rudgal. "En wat deed die jongen hier trouwens?"

"Toen Artgal zei dat iemand met een noordelijk accent hem die koeien had aangeboden, werd hij daar erg zenuwachtig van," zei ze peinzend. "Hij schoot overeind om te ontkennen dat hij het geweest was."

"Maar Artgal bevestigde dat door te zeggen dat het een zwaardere stem was, waarna Ibor van Muirthemne snel uit de rath verdween, zonder de logische conclusie tegen te spreken dat hij Artgal had omgekocht," riep Eadulf vanaf het muurtje, waar hij nog steeds in de verte stond te turen. "En nu heeft Ibor het dal verlaten."

"Als het niet Ibor geweest is, die geprobeerd heeft Artgal om te kopen, waarom is hij er dan vandoor gegaan?" vroeg Rudgal. Daar was geen speld tussen te krijgen.

Eadulf sprong van het muurtje en voegde zich weer bij de anderen. "En verder, waarom zou Artgal er vandoor gaan?" vroeg hij. "Zo vreselijk zal de toorn van Laisre toch niet zijn? Artgal zou volgens jullie wetten een boete moeten betalen om zijn eer weer terug te krijgen, maar dat is toch altijd nog beter dan te vluchten en buiten de clan een zwervend leven te moeten leiden." Fidelma wreef diep in gedachten over haar kin. "Dat is een goed punt, Eadulf. Ik vraag me af of we een belangrijker vraag over het hoofd zien. Bestond dat vee eigenlijk wel?"

"Die vraag snap ik niet," mompelde Rudgal. "Artgal verzint zoiets toch niet?"

"Denk er eens over na," zei Fidelma uitnodigend. "We hebben gehoord dat Artgal twee melkkoeien kreeg van... laten we zeggen een man met een noordelijk accent. Heeft die man ze van een boer in dit dal gekocht? Het dal is maar klein en het nieuws van een dergelijke aankoop zou snel rond moeten zijn gegaan, want roddels hoeven niet als vogels te kunnen vliegen om zich snel te verspreiden."

"Misschien komen ze van buiten de vallei?" opperde Eadulf. "Daarvoor geldt hetzelfde. Een man die met twee of drie koeien de vallei in kwam, zou direct gesignaleerd en geïdentificeerd worden." Eadulf was begonnen de grond achter de hut zorgvuldig te onderzoeken.

Fidelma keek naar Rudgal. De krijger stond geduldig op bevelen te wachten.

"Ik denk dat jij maar beter naar de rath kunt gaan om Murgal te vertellen wat we hier hebben aangetroffen."

"Zal Laisre niet boos op u zijn, dat u zijn beslissing de zaak te laten rusten in de wind hebt geslagen?" vroeg de wagenmaker.

"Dat is een varkentje dat ik zelf wel zal wassen," verzekerde Fidelma hem. "En deze moord op een geestelijke, buiten de rath van Laisre, valt hoe dan ook onder mijn gezag. Ga nu maar snel."

Rudgal rende in een sukkeldrafje de heuvel af, in de richting van de rath.

Fidelma draaide zich om naar Eadulf, die nu met een frons op zijn gezicht op een muurtje was gaan zitten. Zijn ogen waren nog steeds gericht op het stuk grond achter de hut, dat bij de hoeve hoorde. "Heb je iets interessants ontdekt?" vroeg Fidelma. Eadulf keek onwillig in haar richting en wees toen naar de grond. "Ik zit te piekeren over wat je daarnet zei. Als Artgal de koeien niet had gekregen, waarom zou hij dan zo'n verhaal hebben verzonnen? En toch lijkt alles erop te wijzen dat je weleens gelijk kon hebben. Want als Artgal inderdaad twee koeien heeft gekregen, heeft hij ze in ieder geval nooit hierheen gehaald."

"Hoe weet je dat?"

"Heb je er ooit op gelet hoe een wei eruitziet, waar koeien in hebben gestaan?"

"Ik begrijp nog niet waar je heen wilt?"

"Kijk eens naar deze weitjes, Fidelma. Waar zijn de afdrukken van hun hoeven? En verder, waar zijn de koeienvlaaien, die je onmogelijk kunt verbergen? Nee, zelfs als Artgal die twee koeien pas vanmorgen gekregen heeft en ze hier in de loop van de dag heen heeft gebracht, zouden we dat moeten kunnen zien. Als Artgal koeien heeft gekregen, dan moeten ze nog ergens anders staan."