Hoofdstuk 5
Toen wij de volgende ochtend op het plein aankwamen, wemelde het daar van de mensen. Er waren nog maar zes van de twaalf Onondaga over en die werden naar buiten gebracht om voor de bank van de hoofdvrouwen te horen welke straf hen werd opgelegd. Grootmoeder zat al op de bank, samen met de Moeder van de Schildpadclan en de Moeder van de Berenclan. Deze oude vrouwen hadden geen praatstok en droegen geen oorlogsverf of andere symbolen. Hun waardigheid en statigheid en de eerbied waarmee de mensen hen bejegenden waren voldoende bewijs van hun status.
De menigte week uiteen om moeder en tante Maakt Lekkere Soep door te laten. Pompoenbloesem, Bruine Otter, Lachend Meisje en ik liepen trots achter hen aan. Na grootmoeder hadden mijn moeder en mijn tante de hoogste status binnen de Wolvenclan. Daarna kwamen wij, haar kleindochters. Tijdens het midwinterfeest had grootmoeder mijn moeder aangewezen om haar op te volgen als Moeder van de Wolvenclan wanneer zij te oud zou worden of ons zou verlaten om haar intrek te nemen in het spirituele langehuis in de hemel.
Met opgeheven hoofd liep ik mee in de processie en deed mijn best eerbied af te dwingen. Er zou schande van gesproken worden als ik met mijn gedrag mijn afstamming zou logenstraffen, dus in afwachting van de proef hulde ik me in waardigheid en trok een plechtig gezicht.
Ik kon vader zien omdat hij langer was dan het merendeel van zijn metgezellen van de Berenclan. Verkenner en zijn vriendjes bevonden zich ergens tussen de mensen. De overgebleven gevangenen waren hopeloos in de minderheid en droegen alleen een lendenlap. Ze werden bewaakt door gewapende krijgers. Ontsnappen was onmogelijk, maar aangezien ze nog steeds in leven waren, mochten ze de hoop koesteren dat ze misschien in onze families opgenomen zouden worden.
'Wat gaan we doen?' vroeg ik fluisterend aan Pompoenbloesem.
Voordat mijn zuster antwoord kon geven, werd de menigte stil. Rivierzwemmer was op de sprekersstronk gestapt en gebaarde dat we moesten luisteren. 'Dat gaat hij nu uitleggen aan de gevangenen, dus je hoort het vanzelf,' zei ze.
Ons opperhoofd keek de resterende gevangenen aan. Zijn woorden
werden herhaald voor de mensen op de achterste rijen, maar omdat ik naast mijn moeder zat, kon ik hem goed genoeg verstaan om zijn woorden hier te herhalen. 'Gevangenen,' begon hij, 'jullie zijn niet langer onderworpen aan jullie vorige meester. De manier waarop jullie je vandaag zullen gedragen, zal bepalen of jullie verder zullen leven als een Ganeogaono en opgenomen en verzorgd zullen worden als een van ons, of zonder status zullen sterven. Als jullie proberen je te verzetten, als jullie nog steeds de wens koesteren je te wreken, zullen wij dat aanstonds weten. Dan zal jullie vlees onze stoofpotten vullen. De keuze is aan jullie.'
In het ochtendlicht kon ik zien hoe verschillend de gevangenen waren. Eén leek te berusten en stond met opgetrokken schouders naar de grond te staren. Een ander keek boos en uitdagend om zich heen. De eerste man die de avond ervoor ondervraagd was, keek omhoog alsof hij de hemel vroeg hem de moed te geven zijn beproeving te doorstaan. Of misschien verwachtte hij wel dat hij zijn dode kameraden al snel weer terug zou zien. Het zou allebei kunnen.
Het opperhoofd ging verder met zijn instructies. 'Als jullie je slechte gedachten kunnen begraven, loop dan langzaam tussen de vrouwen door. Als ik het teken geef, kunnen jullie één voor één gaan lopen. Maak niet de vergissing deze vrouwen te onderschatten. Jullie zullen worden gestraft omdat jullie tegen ons hebben gevochten. Elke man die te zwak is om de zwepen te weerstaan of denkt dat hij eraan kan ontsnappen, zal onmiddellijk gedood worden. De mannen die berouw tonen en deze beproeving sterk en dapper doorstaan, zullen door ons worden opgenomen. We zullen jullie net zo vriendelijkheid en vol genegenheid behandelen als onze eigen mensen, maar in ruil daarvoor eisen we onvoorwaardelijke trouw. Zijn er nog mannen onder jullie die niet hebben begrepen welke keus jullie kunnen maken en wat de voorwaarden zijn?'
Ik weet niet of ze meer hadden verwacht dan slavernij. Het was een redelijk aanbod. Ze stonden met elkaar te fluisteren. Degene die kennelijk hun leider was, stelde een vraag aan Rivierzwemmer. 'Onze families worden gegijzeld door de boze tovenaar en durven zich niet tegen hem te verzetten. Verwacht u van ons dat wij in de lente tegen onze eigen broeders en vaders zullen strijden? En als u ons achterlaat, hoe kunt u er dan op vertrouwen dat wij uw stad niet met de grond gelijkmaken?'
Ik was verrast dat een Onondaga in staat bleek zo logisch en welsprekend het woord te doen. Ik weet niet wat ik had verwacht, maar dit zeker niet. De vraag leek Rivierzwemmer met stomheid te slaan. Hij stapte van de stronk af en wenkte de oudsten om tot een besluit te komen. 'De gevangene praat net zoals wij,' merkte ik op.
'Wat had jij dan verwacht?' vroeg mijn tante. Ze sloeg haar dikke armen over elkaar. 'Het zijn Haudenosaunee, net als wij. Langehuisstammen kunnen eikaars taal altijd verstaan, ook al kunnen we niet altijd begrip opbrengen voor eikaars daden. Daar is het laatste woord nog lang niet over gezegd.'
De Moeder van de Berenclan stak haar mening niet onder stoelen of banken. 'Moeten we onze voormalige vijanden warm en veilig in Doteoga achterlaten terwijl onze mannen in vreemde landen hun leven riskeren om hun families te bevrijden?'
'Als wij in het gevecht tegen hun voormalige kameraden en meester de dood vinden, zullen zij Doteoga erven, met onze vrouwen trouwen en vader zijn van de volgende generatie Ganeogaono,' riep Moeder van de Schildpadclan uit. 'Dan kunnen we ons net zo goed meteen aan hun sjamaan overgeven en ons de moeite besparen hem te verdrijven.'
De vingers van Lachend Meisje grepen de mijne vast. Zouden al onze jongemannen sterven en zouden wij als zij er niet meer waren allemaal Onondaga worden? Wat zou onze grootmoeder daarvan zeggen? 'Ze neemt nu het woord, nichtjes.' Bruine Otter stond vlak naast me. Ze hield haar hoofd scheef en tuurde strak naar de Onondaga die de vraag had gesteld.
'We moeten hun de kans geven zichzelf te bewijzen voor we die beslissing nemen,' zei grootmoeder. 'Een paar van hen kunnen alsnog gered worden.' Dat voorstel werd uiteindelijk aangenomen via een stemming met de vlakke of gebalde hand, hoewel de Moeder van de Berenclan en een aantal oudsten er niet aan deelnamen.
Uiteindelijk stapte opperhoofd Rivierzwemmer weer op de stronk. 'Luister naar mijn woorden, gevangenen,' zei hij. 'Als een van jullie niet ten overstaan van Orenda op de witte schelpkoraal kan zweren dat hij ons trouw zal zijn, laat ons dat dan nu weten. Die man kan meteen sterven en zichzelf verdere kwellingen besparen.' Toen niemand zijn mond opendeed, zei hij: 'De bestraffing zal nu beginnen. Laat de eerste man zich opmaken om te gaan lopen.'
Wij vrouwen weken uiteen zodat er midden tussen ons een pad ontstond. Om de paar vrouwen stond een krijger met een speer of zijn boog in de aanslag om onmiddellijk in te grijpen als dat nodig mocht zijn. De gevangenen stonden op een hoopje bij elkaar voordat de eerste man, Vliegende Eekhoorn, aan zijn lijdensweg begon. De vrouwen sloegen hem met gevlochten zwepen van ongelooide huid en roedes van berkenhout.
Opwinding maakte zich van me meester en toen mijn moeder me een roede gaf, deed ik dan ook gewillig mee. Het pad waarover de mannen spitsroeden moesten lopen was zo smal dat geen van hen langs ons heen kon zonder heel wat schrijnende en zware klappen te krijgen.
De gevangene deed geen enkele poging zichzelf te verdedigen, maar probeerde integendeel de riemen en roedes te negeren die zijn rug, borst en benen ranselden en openhaalden. Het viel me op dat geen van de vrouwen naar zijn gezicht sloeg. Het laatste spoortje afkeer verdween toen mijn slag op de rug en de benen van Vliegende Eekhoorn terechtkwam. Hij onderging de afstraffing dapper. Uiteindelijk kreeg ik medelijden met hem. Ik was blij toen hij het uiteinde van het pad had bereikt en werd weggevoerd door een moeder van de Schildpadclan die haar zoon had verloren. In plaats van de dode zou haar nieuwe, aangenomen zoon haar nu verdedigen, voor haar op jacht gaan en haar langehuis van reebouten voorzien.
De tweede liep onzeker het door vrouwen omzoomde pad in. Voordat hij halverwege was, liet hij zich op zijn knieën vallen en bedekte zijn hoofd met zijn handen. Een zwerm pijlen rekende snel met hem af.
De grond werd nat en glibberig van het bloed en de volgende man moest goed uitkijken waar hij zijn voeten neerzette om niet uit te glijden, te struikelen en te vallen waardoor hij nog meer klappen te verwerken zou krijgen. Ik slaagde erin mijn gezicht strak te houden. Aangezien dit onderdeel was van Orenda's plan om onze eensgezindheid te herstellen was het mijn plicht om zo hard ik kon met de roede te ranselen. Het was ook mijn plicht om te zien hoe elke man vergiffenis kreeg of ter dood werd gebracht, afhankelijk van Orenda's wil en de moed en de kracht van de man in kwestie.
Bij de volgende paar gevangenen die langs ons liepen, gebeurde niets bijzonders, maar toen bleef een man staan om ons te vervloeken. 'Tododaho zal jullie aan zijn honden voeren, laffe Ganeogaono!' Een zwaardere belediging bestond er niet. Een aantal krijgers stak gelijktijdig met hun speren toe en zorgde ervoor dat hij op de bloederige grond eindigde.
'Zien jullie nu waar wij mee te maken kregen?' vroeg de krijger naast ons. 'Ze zijn gek!' Hij liep samen met drie anderen naar het kronkelende lijf in de rode modder om zijn speer weer op te halen. Dat was de laatste uitbarsting, daarna gebeurde niets bijzonders meer. De laatste gevangene liep het pad af, kreeg vergiffenis en werd door zijn nieuwe familie meegevoerd naar zijn nieuwe huis.
Het leven verliep weer volgens de oude patronen. Kort nadat onze mannen terug waren gekomen, vlogen de laatste vluchten ganzen over, kwakend tussen de wolken. Eekhoorns met dikke pluimstaarten renden op en neer over de bomen, hun wangzakken vol eikels of dode bladeren om hun nest lekker warm te maken. Een groep jagers bracht een met een groot gewei getooide reebok mee naar huis. Onder zijn huid troffen de vrouwen een dikke laag vet aan. Daardoor wisten we dat er een lange, harde winter voor de deur stond.
We droogden en rookten het hertenvlees in lange repen en sprokkelden nog meer hout om onze vuren tijdens het witte seizoen brandend te houden. Voordat de eerste sneeuw van de winter was gevallen, brachten ook de nieuwe mannen van onze clan hun deel van het vlees thuis en hielpen de boomschorsmuren van ons langehuis te verstevigen tegen de winter.
Nadat de sneeuwstormen waren begonnen, waagde niemand zich zonder sneeuwschoenen buiten de omheining. Ik had nooit gedacht dat het mogelijk was, maar terwijl de manen voorbijgingen, leken de nieuwe mannen hun vroegere leven te vergeten. Ze gingen oprecht genegenheid koesteren voor de families die hen hadden verzorgd tot ze weer gezond waren. Na een poosje werden hun gezichten en hun persoonlijkheden zo vertrouwd, dat ik bijna vergat dat ze vroeger vijanden waren geweest. Uiteindelijk begonnen ze bezoeken af te leggen bij de weduwen en de meisjes in de langehuizen van de andere clans. Tijdens het midwinterfeest werd er een aantal nieuwe huwelijken gesloten. Mijn nichtje Bruine Otter trouwde met Vliegende Eekhoorn. Als iemand me dat eerder had verteld, zou ik het nooit hebben geloofd, maar inmiddels beschouwde ze hem als een van ons.
In de middagzon smolt de sneeuw ver genoeg om lange ijspegels te vormen langs de randen van het overhangende dak en de ingangen.
In dat jaar herinnerden onze vertellers zich verhalen die ze al jarenlang niet meer hadden verteld. Ik kreeg kippenvel op mijn armen bij de verhalen over monsters die reizigers in het diepe woud belaagden. In verborgen valleien waar ze door niemand werden opgemerkt, loerden stenen mannen op eenzame reizigers. Reptielen met hoorns en scherpe tanden wachtten geduldig onder water tot ze door het ijs konden breken om de nietsvermoedende passant die zich op de bevroren rivier had gewaagd naar binnen te slokken.
Oom Wind in de Oren had zijn verhalen altijd in het huis van zijn nieuwe vrouw verteld en daarom kwam de nicht van mijn grootmoeder af en toe in ons huis op bezoek om ons te vertellen wat zij zich daar nog van kon herinneren. Op een avond ging de oude vrouw na de laatste maaltijd op de plaats van de verhalenverteller zitten. Ze sloeg op haar trommeltje tot we allemaal in een kring om haar heen zaten.
Haar stem kraakte als oude bladeren. Ik luisterde met gesloten ogen naar haar legendes en verbeeldde me dat het Ga-oh, de wijze herfstwind, was die de verhalen vertelde, precies zoals hij ze ooit met zijn gefluister door dode bladeren aan mijn oom had doorgegeven.
Winterstormen raasden rond de omheining en bliezen de versgevallen sneeuw in hopen tegen de palissade. Laaghangende wolken verborgen de sterren die daarvoor door de rookgaten naar binnen hadden gegluurd. Binnen, slaperig en behagelijk in onze bontvellen gewikkeld, zaten we bij de gloed van de kolen in de vuurkuil te luisteren.
'In de wilde delen van het woud,' begon de verhalenvertelster, 'leven wezens met koppen die op mensenhoofden lijken, maar dan twee keer zo groot, en die zijn altijd op zoek naar mensen die ze op kunnen eten. De koppen hebben geen lichamen, alleen armen bedekt met lang rood haar. Onder aan die armen hangen sterke, magere vingers met aan de uiteinden een soort berenklauwen. Hun kleine oogjes zijn niet scherp, maar hun neus wel en hun tanden zijn nog scherper.
'Een jonge moeder verliet haar dorp om groen en paddestoelen te verzamelen voor de soep die ze wilde koken. Tegen de tijd dat ze aan de zon en de steeds langer wordende schaduwen van de hoge bomen zag dat het al laat begon te worden, had haar speurtocht naar voedsel haar diep in het woud gebracht. Haar mand was vol genoeg, dus ze zocht het pad weer op en begon naar huis te draven. Haar baby reed op zijn wiegeplank mee op haar rug.
'Ze was al bijna halverwege haar dorp toen ze hoog in de bomen een fluitend geluid hoorde. Drie vliegende hoofden zweefden boven de hoogste takken terwijl ze naar haar keken en hun tong over hun scheefstaande tanden lieten glijden, want ze wilden dolgraag de last die ze droeg verslinden. "Ik zie een heerlijke, malse baby," zei een van de vliegende hoofden tegen de twee andere. "Dat is mijn avondmaal." "Ik heb hem het eerst gezien," protesteerde een van de andere en de jacht begon. De vliegende hoofden schoten omlaag en begonnen achter de vrouw aan te vliegen, terwijl hun vuurrode haar achter hen aan slierde als de staart van een komeet. "Wacht, vrouw," riep het hoofd dat het dichtstbij was. Zijn stem siste als waterdruppels op een warme steen. "Ik wil alleen je malse baby, jou niet," zei hij geruststellend. "Ik zal je een voorstel doen. Als je hem neerlegt, doe ik jou niets." Natuurlijk was de vrouw helemaal niet van plan om haar zoontje aan hen te geven, dus ze rende zo snel als ze kon naar huis.
'De vliegende hoofden kwamen steeds dichterbij. Iedere keer dat de vrouw omkeek, zag ze de tanden van het hoofd dat al bij voorbaat kwijlde. Daardoor ging ze nog harder hollen, terwijl de hoofden, die met het rode haar dat om hen heen fladderde sprekend op vuurballen leken, achter haar aan bleven jagen. Iedereen weet dat een vrouw met een baby tot dingen in staat is die een gewoon mens niet voor elkaar krijgt.' Ik moest meteen denken aan Welpenmoeder die de wolvin had getrotseerd en wist dat dat waar was. De verhalenvertelster zweeg even om met haar vingers op het vel van de trom te tikken en op die manier de spanning nog te verhogen, voor ze met haar verhaal verderging.
'De jonge moeder bereikte twee tellen voor het eerste vliegende hoofd haar huis. Ze sloeg de deur dicht, zodat hij niet achter haar aan naar binnen kon komen, maar ze vergat iets. Weten jullie wat?' De oude vrouw wachtte even en keek om zich heen of er iemand was die dacht dat hij of zij het antwoord wist.
'Het rookgat?' gokte een jongetje. 'Daar kon hij door naar binnen.'
'Precies. Het vliegende hoofd had het rookgat niet meteen in de gaten, dus de mensen waren nog even veilig. Ondertussen stookte de moeder de gloeiende as in de vuurkuil op om iets te eten te maken. Ze had wat kastanjes, die ze in het vuur legde om ze op de kolen te poffen.
'Terwijl de kastanjes geroosterd werden, zong ze een liedje voor haar zoontje. Dat ging ongeveer zo: "De hoofden zullen jou niet opeten. We zijn hier veilig voor het gulzige monster. Als je groot bent, zul je met je pijl en boog naar hem op jacht gaan en hem voor mij vangen. Dan roosteren we het hoofd in de vuurkuil, alsof het een grote kastanje is." Terwijl ze zong, maakte ze haar jurk los en gaf haar zoontje de borst. Ze wiegde hem en bleef zacht voor hem zingen, ervan overtuigd dat hen niets meer kon overkomen, maar ze wist niet dat de hoofden nog steeds boven het huis vlogen en hen door het rookgat in de gaten hielden.
'De andere hoofden kregen er na een tijdje genoeg van en vlogen weg om ander vlees te zoeken, maar het hongerigste hoofd bleef wachten. Hij dacht dat hij zich misschien door het rookgat kon wurmen als hij zichzelf heel dun maakte en zo de kamer in kon komen. Het hoofd was van plan om daarna omlaag te vliegen en het kind te pakken als de moeder zich even omdraaide.
'De moeder bukte zich en graaide twee kastanjes uit het vuur. "Die zullen we opeten om groot en sterk te worden," zei ze. Ze pelde een van de kastanjes en haalde het vruchtvlees eruit. Nadat ze dat had fijngekauwd voerde ze het aan haar baby, terwijl ze zelf de andere kastanje opat.
'Natuurlijk dacht het vliegende hoofd dat ze kolen zat te eten. "Kolen zijn kennelijk heel lekker," dacht hij. "Je wordt er groot en sterk van, dus misschien zijn ze nog wel smakelijker dan jonge mensjes. Ik ga er een paar pakken." Hij besloot om er meteen werk van te maken en wrong en perste net zo lang tot hij door het rookgat was gekropen. De vrouw gilde en greep haar kind op. Ze drukte hem stijf tegen haar borst en week achteruit naar de wand.
'Voordat haar stamgenoten op haar hulpgeroep konden reageren, pikte het hoofd een klauwvol brandende kolen uit de vuurkuil en propte die in zijn brede, kwijlende muil. "Au!" schreeuwde het hoofd. "Dat brandt! Dat brandt!" Nog steeds krijsend schoot het hoofd weer door het rookgat de lucht in en het is nooit meer teruggekomen om de mensen in dat dorp lastig te vallen.'
We juichten allemaal omdat die gemene, domme vijand zo gemakkelijk was overwonnen. Gold dat ook maar voor menselijke vijanden. Ik kan me herinneren dat ik die avond nog een hele tijd wakker heb gelegen terwijl ik nadacht over het verhaal en probeerde door het rookgat, dat iets links boven de vuurkuil zat, naar buiten te turen. Het lukte mij evenmin als de vrouw uit het verhaal. Zou daarboven een vliegend hoofd hangen, dat ons bespioneerde? Het was fijn dat mijn familie, die uit zoveel personen bestond, altijd bij me was. Ais we onze krachten bundelden, konden we elk gevaar de baas, ook al was het nog zo angstaanjagend. Ik beloofde mezelf dat ik me nooit helemaal alleen in het bos zou wagen. Nu, jaren later, vraag ik me nog steeds af of de boze geesten mijn gedachten hebben gelezen. Die zijn nog veel verraderlijker dan vliegende hoofden, want je kunt ze niet zien. Als ik toen een teken had gemaakt om ze te bezweren, zou mijn toekomst er dan anders hebben uitgezien?
Ik hoorde de kille motregen op ons boomschorsdak tikken. Grote druppels vielen door de rookgaten naar binnen en kwamen op de harde, aangestampte vloer terecht. We zetten snel potten onder de gaten om het water op te vangen en te voorkomen dat onze met huiden bedekte vloer doorweekt raakte. Die nacht, toen ik droomde dat ik een kind moest verdedigen, voelde ik een kille woede in me opwellen.
De witte hond die we elk jaar offerden, een teefje dit keer, werd tijdens de midwinterplechtigheden gedood en vergezeld van onze gebeden naar Orenda gezonden. We vergaten zelfs de oorlog bijna toen Doteoga en het woud bedekt werden door een dikke sneeuwdeken en de rivier door het ijs onbevaarbaar werd. Maar de wintermanen gingen voorbij, tot de zon weer langer aan de hemel verscheen en de seizoenen elkaar aflosten.
Op de rivier werd het grauwe ijs steeds dunner, tot het zwart kleurde en begon te splijten. Het water dat er vijf maanden onder gevangen had gezeten borrelde naar de oppervlakte. Jongens en mannen verwijderden het laatste ijs uit de inham door in het water te duiken en maakten er een wedstrijd van om te zien wie er het langst in kon blijven. Het was een test voor hun uithoudingsvermogen en tegelijkertijd deden ze hun best zich te harden tegen weersomstandigheden en pijn. Verkenner was bijna nooit thuis. Hij bracht zijn dagen door met worstelen en het vergroten van zijn schotvaardigheid, waarbij zijn ooms hem allerlei gevechtspraktijken bijbrachten.
Oom Brandt Zijn Lippen had de leiding over de groep Wolvenclanjongens, die dolblij waren dat ze onder het bevel stonden van zo'n ervaren en erkend krijger. Het zou niet lang meer duren tot mijn oom een van de krijgshoofden van de Wolvenclan werd. De meisjes van de Beren en de Schildpadden verdrongen zich om een glimp van hem op te vangen als hij door de stad liep. Ik kan me zo voorstellen dat ze hun moeders heel wat keren hebben aangespoord om met mijn grootmoeder te praten over de mogelijkheid van een huwelijk voor de oorlog werd hervat.
Aan het eind van de winter, toen de bomen weer sappig werden, gingen we esdoornsuiker maken. De zoete damp hing overal boven de snel smeltende sneeuw in de lucht. Toen de eerste groene puntjes van varens en asparagus door de modder omhoogschoten, wisten we dat het niet lang meer zou duren voor de krijgers weer zouden vertrekken. De vrouwen maakten uit hertenvet en gedroogde bessen pemmikan dat ze onderweg konden eten, en gedroogde maïskorrels in esdoornsuiker om hun kracht te geven.
De man van Pompoenbloesem, Pruimpit, zou zich dit jaar bij de krijgers van de Schildpadclan voegen. Mijn vader was vast van plan om de boze tovenaar dit keer ten val te brengen. Hij vertrok in zijn versierde oorlogskano aan het hoofd van de vloot van zijn clan. De krijgers van de Wolvenclan en de Schildpadclan volgden al snel daarna. Ik stond nog te wuiven toen ze allang rond de zuidelijke bocht in de rivier uit het zicht waren verdwenen en zond hen mijn beste wensen na.
Oom Brandt Zijn Lippen was getrouwd tijdens ons Esdoornfeest. Hij woonde samen met zijn vrouw, die net in verwachting was, in het langehuis van de Schildpadclan, maar hij bleef de opleiding van de Wolvenjongens voor zijn rekening nemen. Dat zou altijd zijn clan blijven. Deze periode van de oorlog zou hij in Doteoga doorbrengen, net als een derde van onze andere krijgers. Van de vier voormalige Onondaga hadden twee verkozen om mee te gaan, de andere twee bleven achter om te helpen bij de verdediging van onze stad en de maïsvelden.
Op een ochtend, toen ik op mijn maïsakkers aan het werk was, riep mijn moeder me bij zich. 'Weldra zul je een vrouw zijn en daarvoor zul je bepaalde dingen moeten weten. Haal je nichtjes op en breng allemaal een mand mee. Het is tijd dat je een aantal kruiden leert kennen waar ik je tot nog toe niets over heb verteld.'
We liepen het frisgroene bos in terwijl de vogels zongen en de eekhoorns vrolijk door de bomen dartelden uit blijdschap dat het weer lente was. Het zachte mos veerde onder onze voeten en kleine blauwe bloempjes piepten uit het gras langs het pad omhoog. De milde lucht gedroeg zich als mijn beste vriendin en streelde mijn gezicht en benen.
Ik kon het niet nalaten om als een jong hertje te rennen en te springen. Ik greep Lachend Meisje bij de hand en we holden samen het koele, uitnodigende pad af. Al gauw hadden we de anderen ver achter ons gelaten en het was net alsof we alleen waren in een grote, groene wereld, ver weg van mannen, oorlogen en de benauwende stad. De dreiging en de verborgen gevaren van het winterse bos waren bij de terugkeer van de warme zon samen met de laaghangende nevels verdwenen. Lachend zonken we neer aan de voet van een wilg naast een snelstromend beekje. We dronken van het koele water door het met onze handen op te scheppen en wasten ons terwijl we wachtten tot de anderen ons ingehaald hadden.
Tante Maakt Lekkere Soep was het eerst bij ons, met een gezicht waar de afkeuring op te lezen stond. 'Hoe weten jullie dat er geen Algonquian aan de andere kant van die boom zat te wachten? Jullie zijn allebei oud genoeg om te weten dat jullie je niet van onze groep hadden mogen afzonderen. Zelfs een krijger doet dat niet zonder goede reden.' We kregen allebei rode wangen van schaamte.
Ik had inmiddels al van tante Maakt Lekkere Soep geleerd welke paddestoelen lekker en eetbaar waren en aan welke je dood kon gaan, welke bladeren en soorten boomschors in water werden gekookt om buikpijn te genezen, welke pijnstillend waren en welke voorkwamen dat een verwonding dodelijke gevolgen zou hebben. Ze was de beste genezeres van onze clan. Lachend Meisje en ik ontdekten een oranjekleurig elfenbankje. We probeerden het met onze graafstokken los te wrikken van de voet van de boom, toen mijn moeder ons riep.
'Dat elfenbankje kan wel wachten. Ik heb hier iets speciaals wat ik jullie moet uitleggen.' Ze ging op haar hurken zitten naast een lage plant met doffe, donkergroene bladeren. 'Dit is de vrouwenwortelplant,' zei ze. 'Kijk er maar goed naar, want die moet je onthouden.'
Tante Maakt Lekkere Soep liet zien hoe we moesten voelen of de bladeren aan de onderkant inderdaad fluweelachtig waren. 'Ze groeien vlak boven de grond en verspreiden zich over een moerasachtige bodem als paddestoelen, maar de wortels zitten diep in Moeder Aarde. De wortels splitsen zich in twee gedeelten en lijken op vrouwenbenen met een gleuf aan de bovenkant.' Als je ze zag, begreep je meteen waarom de plant zo werd genoemd.
Mijn tante verwijderde de rotte bladeren en wroette rondom de plant met haar stenen mes om de wortels vrij te maken. Ze pakte de plant onder aan de stengel vast en trok hem voorzichtig uit de grond. Toen ze hem aan ons gaf om te bekijken, leken de wortels echt op het onderlijf van een vrouw. 'Iedere lente bloeit de vrouwenwortelplant met kleine witte bloempjes die besjes worden. De 1 esjes zijn giftig, dus die mag je niet opeten. De bladeren en de wortels zorgen ervoor dat je baarmoeder zich samentrekt en dat kan een hulpmiddel zijn voor een vrouw in barensnood. Het vergemakkelijkt een zware bevalling.'
Het was dus een nuttige plant. Moeder legde de vrouwenwortelplant voorzichtig in haar mand en bedekte hem met aarde van de plek waar hij had gestaan. Terwijl ze daarmee bezig was, ging mijn tante verder met haar uitleg. 'Voordat je aan de laatste maan van je zwangerschap begint, moet je van de bladeren sterke thee trekken. Ze werken het best als ze van tevoren gedroogd zijn en in het water verkruimeld kunnen worden, maar verse zijn ook goed, als je ze maar zo klein mogelijk versnippert. De gedroogde en fijngestampte wortels zijn het sterkst. Het kan geen kwaad om ze altijd bij je te hebben, omdat je ze midden in de winter nauwelijks zult kunnen vinden. Bewaar de thee in een drinkzak van dierenhuid om mee te nemen naar je kraamtent. Als de pijn ophoudt voordat de baby is geboren of als je moeite hebt met het afstoten van de nageboorte moet je de thee langzaam opdrinken.'
We knikten in de veronderstelling dat we alles begrepen hadden. Maar mijn tante was nog niet klaar. 'Als de regen in het normale seizoen uitblijft en het maïs op de velden verlept, als er in Doteoga een hongersnood dreigt, als er te weinig vlees is, of als een vrouw te oud is om zonder problemen nog een kind te baren, drink dan nadat je met je man hebt geslapen een sterk aftreksel van vrouwenwortelthee. In zulke tijden mag je niet in verwachting raken. Vrouwenwortel zal voorkomen dat er een baby in je gaat groeien. En er is nog iets wat je moet weten, Tekenvrouw. En daar moet jij ook goed naar luisteren, dochter.'
Lachend Meisje hing aan haar moeders lippen, net als ik. 'Als een man je ooit tegen je zin heeft overweldigd, moet je daarna ook sterke vrouwenwortelthee drinken. Zelfs als er zich een kind in je baarmoeder heeft vastgezet, zal het brouwsel van deze bladeren of wortels ervoor zorgen dat de ongevormde vrucht wordt afgedreven.'
'Hoe kan een man mij in ons huis nou overweldigen?' vroeg mijn nichtje. 'Dan hoef ik alleen maar om hulp te roepen en jullie zouden allemaal meteen komen aanhollen om hem tegen te houden.'
'Doe niet zo dom, Lachend Meisje,' zei mijn tante. 'Ik heb het over verkrachting. Als de Onondaga de oorlog winnen.'
'Maar dat kan helemaal niet!' protesteerden we allebei meteen. 'Dat zal echt nooit gebeuren,'voegde ik er zo zacht aan toe dat mijn woorden op een gebed leken.
'Stil nou maar,' zei tante Maakt Lekkere Soep troostend. 'Natuurlijk zal dat nooit gebeuren. Onze krijgers zouden dat nooit toestaan. Maar onthou toch wat ik je heb verteld en hoop dat jullie er nooit gebruik van hoeven te maken.'
'Tot we bericht van onze mannen krijgen, weten we niet hoe dicht de Onondaga misschien al in de buurt zijn,' voegde moeder eraan toe. 'En vergeet ook nooit dat onze noordelijke vijanden, de Algonquian, Orenda niet vrezen. Niemand weet hoe zij met vrouwen omgaan, maar ik ben bang dat ze een van ons niet al te vriendelijk zullen behandelen. Kennis is macht. Je kunt maar beter op alles voorbereid zijn. Laten we nu in ieder geval nog een paar van die planten opgraven en ze naast onze maïsvelden planten.' Ik raakte de vrouwenwortelplant even aan en huiverde.