10
Melchior Muys was een corpulente man met ijskoude cobraogen. Die leken onnatuurlijk groot achter de bolle glazen van een dure designbril. Zijn hoge voorhoofd typeerde hem als een echte bureaucraat. Vroeger stond die premature kaalheid symbool voor een zekere wijsheid. Nu wist men wel beter. Mannen waren kaal omdat hun vader dat ook was geweest.
Van In wist dat Muys vierenveertig was. Zonder die informatie had hij de hoofdverificateur minstens tien jaar ouder geschat.
‘Goedemorgen, mijnheer de commissaris.’
Muys bood hem een stoel aan. Een dienblad met een thermoskan en twee kopjes bewees dat hij verwacht werd.
Van In stak ondanks het obligate verbodsteken een sigaret op, met de bedoeling van bij het begin te laten zien wie hier de baas was. Muys reageerde alert. Hij drukte de knop van de intercom in en verzocht zijn secretaresse een asbak te brengen.
‘Ik kom in verband met de moord op Yves Provoost,’ zei Van In koel.
Met de deur in huis vallen bood bepaalde voordelen. De eerste reactie van de ondervraagde was vaak van onschatbare waarde, zeker als die net koffie aan het uitschenken was. De timing was perfect. Muys morste koffie in het schoteltje.
‘Een spijtige zaak,’ gaf Muys toe.
De hoofdverificateur probeerde zijn bevende hand onder controle te krijgen.
‘U kende hem goed, veronderstel ik.’
Muys plaatste de thermoskan op het dienblad en nam plaats achter zijn bureau. Daar voelde hij zich veiliger.
‘Beroepshalve,’ zei hij voorzichtig. ‘Yves was een gewaardeerde collega. Zijn dood heeft een diepe indruk op me gemaakt. De brutale moord…’
‘Provoost is het slachtoffer geworden van een afrekening,’ onderbrak Van In hem bars. ‘Volgens de huidige stand van het onderzoek nemen wij aan dat een en ander te maken heeft met zijn regelmatige bezoekjes aan de Love.’
Muys zat met gevouwen handen onder zijn kin. Die houding moest de schok absorberen die het citeren van de naam van de Love veroorzaakte.
‘U bent daar vroeger toch ook geweest, mijnheer Muys?’
Van In proefde van de koffie en deed alsof hij door het raam keek. Vanuit zijn linkerooghoek hield hij Muys scherp in de gaten.
‘Excuseert u mij, commissaris, maar ik vrees dat ik u niet kan volgen.’
Zijn stem klonk heel beheerst. Het schokeffect was blijkbaar uitgewerkt.
‘U kwam er dus nooit?’
‘Nee,’ zei Muys.
De hoofdverificateur had zijn evenwicht teruggevonden. Zoals zoveel ambtenaren uit het middenkader had hij met vallen en opstaan geleerd dat de waarheid een relatief begrip is. Ontkennen was altijd beter dan toegeven.
‘Nog een kop koffie, commissaris? Of hebt u liever een cognacje?’
Hij maakte aanstalten om op te staan. Van In gebaarde dat hij tevreden was met een kop koffie, maar dat accepteerde Muys niet. Hij liep naar een archiefkast. Daarin bewaren de meeste ambtenaren hun alcoholica.
‘Getuigen bevestigen nochtans dat u daar regelmatig kwam,’ zei Van In. ‘Wat natuurlijk geen strafbaar feit is,’ voegde hij daar onmiddellijk aan toe.
Muys koos uit het ruime assortiment sterkedrank een onaangebroken fles Otard. Kaderleden hadden immers recht op vijf eenheden per maand. Die werden per speciale koerier geleverd. In de entrepots van de douane lagen honderden kisten sterkedrank torenhoog opgestapeld. Het zou toch zonde zijn alles wat in beslag genomen werd te vernietigen.
‘Ik vraag me af welke getuigen dat bevestigen, commissaris,’ zei Muys slinks.
Hij schonk Van In een immense borrel in. Het was een beproefde tactiek die bijna altijd werkte. In Vlaanderen was eten en drinken de goedkoopste vorm van corruptie. Van In herkende het patroon. Hij dacht aan Linda Aerts. Hij begreep waarom ze onderuit was gegaan. Een nacht in een politiecel was een griezelige ervaring. Bovendien was haar partner met al haar spaarcenten aan de haal gegaan. Hoewel Van In zichzelf niet als een alcoholicus beschouwde, oefende de amberkleurige drank een vreemde aantrekkingskracht op hem uit. Een borrel kon geen kwaad, dacht hij.
‘Daar kan ik niets over zeggen, mijnheer Muys, maar we beschikken over aanwijzingen om aan te nemen dat…’
Muys stopte hem het glas toe.
‘Proost, commissaris.’
Van In nam een slok. Vorige week had die zonde hem met een gevoel van wroeging opgezadeld. Vandaag genoot hij van de smaak van hout en vuur.
‘Als ik het goed begrijp, is dit een informeel gesprek,’ zei Muys.
Van In knikte. Hij voelde zich als een koetsier die de controle over zijn span verliest. Het scheelde niet veel of de paarden sloegen op hol.
‘Dat is maar goed ook,’ glimlachte Muys. ‘Anders zou ik verplicht zijn mijn advocaat te raadplegen.’
Hij nipte triomfantelijk van zijn glas. De gemene blik in zijn slangenogen schudde Van In wakker.
‘Ik vraag me af wat uw advocaat u zou adviseren als ik hem de videobanden liet zien, mijnheer Muys. Tenzij uw vrouw er natuurlijk mee akkoord gaat dat haar man af en toe een katje in het donker knijpt.’
Van In besefte dat hij zwaar gokte, maar de manier waarop Muys zijn glas vasthield, sprak boekdelen. Zijn knokkels werden krijtwit. In vaktermen noemde men dit een schot in de roos.
‘Videobanden, commissaris?’
‘Iedere getrouwde man laat wel eens zijn broek zakken, Muys. Ik kan me niet voorstellen dat de slaven van de fiscus daar een uitzondering op vormen.’
Muys concentreerde zich op de Otard en dronk gulzig van het lokaas dat hij voor de flik had uitgezet.
‘Het is allemaal zo lang geleden, commissaris,’ zei Muys na een poos. ‘Ik ben er hoogstens twee keer geweest.’
‘Twee keer?’
Mensen liegen altijd gradueel. Ze denken dat ze er goedkoper afkomen als ze de frequentie van hun misstappen minimaliseren.
‘U bedoelt twee keer per maand,’ zei Van In streng.
De hoofdverificateur nam nog een slok van de uitmuntende Otard. Het leek wel alsof hij limonade dronk. Muys vroeg zich wanhopig af hoe hij de schade kon beperken.
‘Maar daar gaat het eigenlijk niet om, Muys. Ik ben meer geïnteresseerd in Provoost en Brys.’
Muys kreeg het zichtbaar moeilijk. Zijn reptielenogen vernauwden zich tot dunne, bloedloze streepjes. Hij wist dat er in de jaren tachtig problemen waren geweest. Vandaele had de Love plotseling opgedoekt en er deden geruchten de ronde dat daar iets vreselijks was gebeurd. De namen van Provoost en Brys waren gevallen en het had een vol jaar geduurd voor de activiteiten op een andere locatie werden hervat.
‘U moet begrijpen dat wij ambtenaren geen heiligen zijn. Af en toe moeten wij pragmatisch optreden.’
Van In liet de cognac in zijn glas walsen. Als een kenner snoof hij het aroma op.
‘U bedoelt dat er met de fiscus altijd wel iets te regelen valt.’
Muys probeerde zich zo goed mogelijk te verdedigen. De leugen was opengebarsten als een overrijpe zweer.
‘Soms moeten wij met andere factoren rekening houden,’ zei hij voorzichtig.
‘Zoals?’
Van In kon zich het air van een inquisiteur veroorloven. Zijn illustere voorgangers hadden immers bewezen dat alleen al het laten zien van de folterwerktuigen evenveel effect sorteert als het gebruik ervan.
‘Werkgelegenheid, commissaris. Als we ieder bedrijf voor de volle honderd percent zouden taxeren, dan…’
‘Wat dan?’
Muys schonk zich een nieuwe borrel in. Van In vond het fijn dat de hoofdverificateur in zijn eigen val liep.
‘Iedereen weet toch dat de belastingdruk in ons land onmenselijk hoog is. Daarom krijgen we de opdracht niet al te streng op te treden tegen de kleine fraudeurs. Tenminste, dat was zo in het verleden.’
‘En in ruil voor dat stilzwijgen mocht u op geregelde tijdstippen gratis wippen in de Love?’
Van In nam zelf de fles en schonk zich ostentatief een tweede cognac in. De overwinning mocht gevierd worden, dacht hij. Muys deed hem denken aan een personage uit een film van Fellini. De hoofdverificateur was niet meer dan een lillende hoop vet in een net pak.
‘Toen was dat niet ongewoon,’ jammerde Muys. ‘In de jaren tachtig werd dat soort van praktijken getolereerd.’
‘U hebt zich dus bekeerd,’ merkte Van In cynisch op.
Muys keek hem smekend aan, als een varken dat oog in oog staat met zijn slachter.
‘U kunt me waarschijnlijk ook niets vertellen over Brys en Provoost?’
Muys schudde driftig het hoofd. Eén woord over Brys betekende het einde van zijn carrière bij Financiën.
‘Vervoort misschien?’
Muys staarde wezenloos voor zich uit. Vervoort was dynamiet. Hij had Vandaele daar al jaren geleden attent op gemaakt.
‘U kent mijnheer Vervoort toch. Als ik me niet vergis, zit hij in de raad van bestuur van de vzw Eigen Hulp en volgens de gegevens waarover ik beschik, zetelt u eveneens in die raad van bestuur.’
Van In had die opmerking tot op het laatst bewaard. Het geklets over de moord op Provoost diende alleen om Muys murw te maken.
‘Dat klopt, commissaris.’
De ambtenaar klemde zijn kaken opeen. In die pose leek hij het meest op een cobra.
‘De vzw is een initiatief van mijnheer Vandaele. Het doel van de vereniging is het steunen van mensen in nood.’
‘Eigen volk?’
‘Iedere Vlaming die in nood verkeert, kan bij ons komen aankloppen.’
‘Zonder enige voorwaarde?’
‘Zonder enige voorwaarde,’ beaamde Muys. ‘Natuurlijk wordt het verhaal van de cliënt geverifieerd, zodat we met het systeem geen profiteurs bevoordelen.’
Muys slikte. Zijn adamsappel reageerde bijna onzichtbaar. Het woord ‘profiteurs’ had hij beter niet in de mond genomen.
‘Merkwaardig,’ zei Van In. ‘Ik heb gehoord dat wie hulp van de vzw wil krijgen over een lidkaart van het VLOK moet beschikken.’
Het was een beredeneerde gok. Van In beschikte over geen enkel hard bewijs dat de vzw hulp verleende op basis van een ideologische voorkeur.
‘Daar is absoluut geen sprake van, commissaris. Het VLOK is een politieke beweging, waarmee we samenwerken. Ik kan natuurlijk niet ontkennen dat heel wat mensen die we helpen zich daardoor spontaan bij die beweging aansluiten.’
Van In wist hoe hij een winnende hand kon uitspelen.
‘Bent u een revisionist, mijnheer Muys?’
De hoofdverificateur kreeg het zichtbaar benauwd. De meanderende ader op zijn voorhoofd zwol zichtbaar.
‘Ik hoef op deze vraag geen antwoord te geven,’ zei hij gelaten.
Van In peilde de vijandigheid die in die zinsnede vervat lag.
‘U bent er dus een,’ zei hij smalend. ‘Het zou me niet verbazen dat de miljoenen die de vzw jaarlijks aan drukwerk spendeert, dienen om onnozele zielen ervan te overtuigen dat de concentratiekampen een fabeltje zijn en dat de joden die nooit teruggekeerd zijn aan longontsteking en dysenterie gestorven zijn.’
‘U hebt het recht niet,’ zei Muys met ingehouden woede.
De lelijke ader op zijn voorhoofd pulseerde. Van In vond dat hij zich niet langer hoefde in te houden.
‘Welk recht hebben jullie om mensen die in nood verkeren te misleiden? Ik walg van jullie soort en ik kan u één ding beloven: de dag komt dat ik u persoonlijk in de boeien sla.’
Van In wierp een vluchtige blik op zijn polshorloge.
‘Maar nu wordt het tijd dat ik wat frisse lucht inadem.’
Hij stond op en liet de hoofdverificateur in een min of meer verhakkelde staat achter.
Versavel zat in kamer 204 op Van In te wachten. Zijn bezoek aan kanunnik Deflour was korter uitgevallen dan hij had gedacht.
‘Het vlees is zwak,’ zei Versavel toen Van In hem vroeg hoe het gesprek met de geestelijke was verlopen. ‘Ik heb de indruk dat de arme man blij was dat hij zijn zonden kon belijden.’
In andere omstandigheden zou Versavel gegrinnikt hebben. Nu bracht hij verslag uit alsof hij het leed van de hele mensheid op zijn schouders torste.
‘Heeft de kanunnik iets losgelaten over Provoost?’
‘Negatief.’
‘Brys?’
‘Geen woord,’ zei Versavel. ‘Deflour leek me eerlijk.’
‘Het VLOK?’
‘Deflour zweert bij alle heiligen dat hij geen inzage heeft in de boekhouding van de vzw.’
‘Dat is onzin. Ik zou alle extreem-rechtse pastoors in dit land de kost niet willen geven.’
‘Misschien zitten we op het verkeerde spoor,’ opperde Versavel.
Die gedachte was ook bij Van In opgekomen. Het verband tussen Herbert, Provoost en het VLOK was bijzonder broos. Als Provoost niet was vermoord, had hij die hypothese al lang opgegeven.
‘Als de telefoontap niets oplevert, vrees ik dat we in een andere richting moeten zoeken,’ zei Van In gelaten.
Versavel keek zijn baas met grote ogen aan. Die grabbelde zijn laatste sigaret uit een verkreukt pakje.
‘Ik wilde het je niet vertellen, Guido, maar…’ Van In zoog zijn longen vol met rook. ‘Ik ken toevallig een handige jongen die zwaar bij mij in het krijt staat.’
Versavel bracht zijn hand naar zijn voorhoofd.
‘Je speelt met vuur, Pieter. Is Hannelore hiervan op de hoogte?’
‘Ze wil per se naar Portugal,’ zuchtte Van In. ‘Als ik de legale weg volg, duurt het minstens twee maanden voor ik de toestemming krijg om hun lijnen af te tappen.’
‘Zeg dat wel,’ reageerde Versavel scherp. Hij en Frank hadden een reis naar Turkije gepland. Zijn hart bloedde toen hij daaraan dacht.
‘Waarom laat je dan Vandaele en Brys niet afluisteren?’
Nog voor Van In die vraag kon beantwoorden, rinkelde de telefoon.
‘Hallo.’
Van In nam een balpen, noteerde koortsachtig een paar zinnen in een kriebelig handschrift en stelde een paar korte vragen, waaruit Versavel niets kon opmaken. Het gesprek duurde amper drie minuten. Toen Van In de hoorn neerlegde, zag hij er bijzonder opgetogen uit.
‘Wel?’ vroeg Versavel.
‘De toestellen van Vandaele en Brys zijn voorzien van een scrambler,’ zei hij verstrooid.
‘Dat bedoel ik niet, Pieter.’
‘Dat vroeg je toch?’
‘Ja, natuurlijk heb ik dat gevraagd. Maar nu wil ik weten wie je zo-even aan de lijn had.’
Van In deed alsof hij de bitse toon van Versavel niet opmerkte. De brigadier stond op het punt in te storten. Van het positieve effect van hun uitstapje naar Blankenberge bleef bitter weinig over. Het verlies van Frank had hem in twee dagen tijd vijf jaar ouder gemaakt.
‘Muys heeft amper vijf minuten na mijn vertrek gebeld met Vervoort. Hij informeerde naar de boekhouding van de vzw, of die een diepgaande controle kon verdragen. Aan de reactie van Vervoort te oordelen, hoefde Muys zich daarover geen zorgen te maken. Geen enkele onderzoeksrechter zou het wagen tegen de vzw een huiszoeking te bevelen.’
‘Hij zou wel eens gelijk kunnen hebben, Pieter.’
Van In haalde de schouders op.
Leo Vanmaele stond bekend om zijn feilloos gevoel voor timing. Hij verscheen steevast op een moment waarop niemand hem verwachtte.
‘Ik stoor toch niet?’ grijnsde de kleine fotograaf.
‘Jij, storen? Doe niet flauw, Leo. Pak een stoel en ga zitten. Is er nog koffie, Guido?’
Versavel knorde een ontkenning, stond op en ontfermde zich over het koffiezetapparaat.
Vanmaele nestelde zich in een van de nieuwe, verstelbare bureaustoelen. Hij vond het prettig de hoogte van de stoel te regelen wanneer hij er al in zat. Daar kreeg hij kriebelingen in zijn buik van, net als op de kermis. Maar zelfs op de laagste stand raakten zijn voeten amper de vloer.
‘Provoost heeft geen gemakkelijke doodstrijd gehad,’ zei hij met een bedrukt gezicht.
Van In knikte. Stikken met een wasknijper op je neus leek hem ook niet meteen de prettigste manier om te sterven.
‘Het ziet er naar uit dat zijn moordenaar hem eerst nog wat heeft gekieteld.’
Versavel draaide zich verrast om.
‘Verklaar je nader,’ zei Van In nieuwsgierig.
‘In de studeerkamer van Provoost stond een staande lamp, zo'n duur Italiaans ding, waarvoor…’
‘Wil je alsjeblieft ter zake komen, Leo?’
‘Oké, oké. Net bij de voet was het snoer doorgeknipt. De draad is duidelijk nadien weer onder de lamp geschoven. Hij was gesplitst en de isolatie was van de draden gehaald. De mannen van de technische recherche hebben een van die stukjes isolatie teruggevonden in de hevel onder de gootsteen en in het schaamhaar van Provoost zijn kleine koperdeeltjes ontdekt.’
‘Welkom in Zuid-Amerika,’ floot Van In.
Hij begreep nu pas wat Leo bedoelde met kietelen. Onlangs had hij op de televisie een film gezien waarin een gevangene op een bed met springveren werd vastgemaakt. Een man in een doktersjas overgoot de sukkelaar met water en bewerkte hem daarna met elektroden. Op de achtergrond klonk muziek van Schubert. Van In dacht onwillekeurig aan Linda Aerts. Misschien had ze die film ook gezien en had ze die nacht duizend angsten doorstaan.
‘Gaan SM'ers zo ver?’ vroeg Versavel.
‘Nee,’ zei Leo. ‘De meesten hanteren een code. Als de pijn ondraaglijk wordt, stoppen ze met het liefdesspel. Sadisten daarentegen…’
‘Gaan door tot het uiterste.’
Van In dacht weer aan Linda. Hij voelde zich een beetje schuldig. Als hij eerlijk was, moest hij toegeven dat hij er toen van had genoten.
‘Tenzij de moordenaar van Provoost op informatie uit was. Daar dienen folterpraktijken toch voor.’
‘Dat is het excuus van iedere sadist,’ reageerde Versavel droog.
Als hij de gedachten van zijn chef had kunnen lezen, had hij die opmerking niet gemaakt.
‘Marteling vormt een klassiek middel om informatie te verkrijgen,’ zei Leo.
‘Of een bekentenis.’
Versavel vergat even de schrijnende pijn die zijn borst dreigde open te scheuren. Hij was blij dat de discussie zijn gedachten van zijn liefdesverdriet afleidde.
‘Denk je dat Provoost Herbert heeft vermoord?’
Leo en Versavel keken Van In verbaasd aan. Waarom hadden zij daar niet aan gedacht?
In de verte verlichtte een bleke bliksemschicht de purperen hemel. Een paar seconden later rolde een donderslag over de daken. Midden op de dag werd het plotseling nacht. Myriaden wolken verduisterden de stad. Het aangekondigde onweer brak in volle hevigheid los. De regen viel met bakken uit de lucht. Versavel schoot naar het raam en klapte het dicht. Van In rolde zijn stoel dichter bij zijn bureau, alsof het daar veiliger was.
‘In dat geval, Pieter…’
‘Ik weet het, Leo. Als Provoost Herbert heeft vermoord, zitten we in een verdomd wespennest. De andere cliënten van de Love zullen zich bedreigd voelen en alles in het werk stellen om de zaak in de doofpot te stoppen.’
‘Dutroux revisited,’ zei Versavel smalend.
‘Dat kan je nu nog niet zeggen, Guido. Het onderzoek is nog volop aan de gang.’
Leo hoorde bij de gerechtelijke politie. Zijn reactie was begrijpelijk. Nog een schandaal en zijn dienst zou ophouden te bestaan. Vandaag de dag veegde men immers de vloer aan met het parket.
Van In probeerde de gemoederen te bedaren. La guerre des polices was aan hem niet besteed.
‘Mijne heren, laten we ons beperken tot de essentie van de zaak. Als er koppen moeten rollen, zorg ik daar wel voor.’
Versavel knikte. Hij wist wat Van In bedoelde. Vorig jaar had de commissaris Vandekerckhove en Creytens op een nogal onorthodoxe manier te grazen genomen. Wat niet wegnam dat Versavel zijn commissaris bleef verdedigen.
‘Zou William Aerts hier achter zitten?’
De brigadier vond dat Van In dit spoor stiefmoederlijk behandelde.
‘Aerts is een pion, Guido. Hij organiseerde de seksorgieën in de Love. Kleine vissen interesseren me niet. Ik wil de haaien.’
‘Om een haai te vangen, heb je een kleine vis nodig,’ hield Versavel koppig vol. ‘Volgens mij weet Aerts hoe de vork in de steel zit. Waarom zou hij anders halsoverkop gevlucht zijn?’
Van In kon die vraag niet zomaar negeren.
Gehaakte bliksemschichten en knetterende donderslagen volgden elkaar in een hels tempo op. Een regengordijn beperkte het zicht tot minder dan twee meter. Leo vulde zijn kopje met koffie.
‘Guido kon wel eens gelijk hebben,’ zei hij.
Van In bedekte zijn gezicht met beide handen. In een democratie kreeg de meerderheid altijd het laatste woord. Of die ook gelijk had, was een andere vraag.
‘Oké, oké,’ sprak hij licht ironisch. ‘Hierbij verklaar ik de jacht op Aerts voor geopend. Doe wat je noodzakelijk vindt. Verwittig Interpol, bel de rijkswacht, schakel Moeder Theresa in. Het kan me geen barst schelen, maar ik vind dat we ondertussen moeten roeien met de riemen die we hebben.’
‘We moeten dus uitgaan van de cliënten van de Love,’ zuchtte Versavel. ‘Dat is goed nieuws voor Herbert. Maar wat doen we met Provoost? Ik vraag me af wie hem vermoord heeft. De mannen van de Love?’
‘Weinig waarschijnlijk,’ opperde Leo. ‘Waarom zouden ze hun kompaan uit de weg ruimen?’
‘Een buitenstaander dan?’ vroeg Versavel zich sceptisch af. ‘Maar wie anders dan wij beschikt over de ledenlijst van de Love?’
Van In had nog nooit een sidderaal aangeraakt, maar nu kon hij zich voorstellen hoe dat voelde. Provoost was vermoord op de dag dat Linda de namen had bekendgemaakt en ze had hem in de loop van die dag geraadpleegd.
‘Linda Aerts,’ zei Van In halfluid. ‘Maar waarom?’
Leo fronste de wenkbrauwen. Hij nam een slok van de geurige koffie.
‘A propos. De mannen van de technische recherche hebben bij Provoost nog een merkwaardige ontdekking gedaan. De moordenaar van Provoost heeft blijkbaar de tijd genomen om het huis grondig te stofzuigen en te dweilen.’
‘Dat meen je niet.’
Leo knikte vol overtuiging. ‘Iemand heeft de zak van de stofzuiger meegenomen en juffrouw Calmeyn houdt vol dat een van haar dweilen verdwenen is. Je mag er de vakliteratuur op naslaan. Af en toe doet een moordenaar de moeite om de plaats van de misdaad te stofzuigen, maar over dweilen heb ik nog nooit iets gelezen.’
‘Dus toch een vrouw,’ siste Van In.
‘Of iemand die verdomd goed op de hoogte is van de methodes die we gebruiken om sporen te detecteren,’ zei Versavel nuchter.
Van In reageerde alert. ‘Ik bel Hannelore,’ zei hij. ‘Als het parket nu geen aanhoudingsbevel tegen Linda Aerts kan opstellen, weet ik het ook niet meer.’
Net toen hij naar de hoorn reikte, rinkelde de telefoon.
‘Hallo, met Van In.’
Op de achtergrond hoorde hij een hysterisch gekrijs.
‘Goedemiddag, mijnheer Vermast. Hoe maakt u het?’
‘Met mij gaat het uitstekend, commissaris. Dank u.’
Het gekrijs op de achtergrond bleef aanhouden, wat Van In ertoe bracht niet te vragen hoe het met de rest van de familie ging.
‘Excuseert u mij dat ik u stoor, commissaris. Het is wellicht niet belangrijk,’ zei Vermast aarzelend. ‘Maar…’
‘Alles kan belangrijk zijn, mijnheer Vermast. En u stoort me allerminst.’
Van In trok een verveeld gezicht. Hij maakte een obsceen gebaar. Hij vroeg zich af wat de klunzende tuinkabouter hem te melden had.
‘De zaak zit zo, commissaris. Net voor de politie arriveerde, heeft mijn dochter twee voorwerpen uit het graf ontvreemd. Dat hebben we vanmorgen ontdekt.’
Van In gebaarde Versavel dat hij moest meeluisteren. Aan zijn wijdopengesperde ogen merkte de brigadier dat er iets ernstigs aan de hand was. Leo schonk zich een derde kop koffie in.
‘Tine heeft haar vondst de hele tijd voor ons verborgen gehouden,’ ging Vermast op verontschuldigende toon verder. ‘Misschien…’
‘Wilt u alstublieft ter zake komen, mijnheer Vermast?’ onderbrak Van In hem geprikkeld.
Versavel hoorde de arme man duidelijk slikken.
‘Tine heeft twee zakjes gevonden. Mijn vrouw denkt dat het een borstprothese is,’ zei Vermast onzeker.
‘Benson im Himmel.’
‘Wat zegt u, commissaris?’
‘Een borstprothese?’
‘Dat zei ik toch, commissaris.’
Versavel aaide zijn snor. Dit was een onvervalst kafkaiaanse situatie.
‘Maakt u zich geen zorgen, mijnheer Vermast. Binnen tien minuten zijn we ter plaatse.’
De Boeing 737 van Air Malta landde om halfdrie op de luchthaven van Lucqa. Het toestel taxiede over het hobbelige tarmac en parkeerde op honderd vijftig meter van het moderne luchthavengebouw. Jos Brouwers wachtte tot de lading op zon beluste toeristen was uitgestapt. Een oververmoeide stewardess maande hem tot spoed aan. Brouwers reageerde knorrig. Het was niet de eerste keer dat hij een vliegtuig nam. Ze hoefde niet iedere passagier over dezelfde kam te scheren.
De eerste hitte overviel hem als een droog saunabad. Niet voor lang echter. Na twee minuten stroomde het zweet in dunne beekjes tussen zijn schouderbladen. Daar kon zelfs een warme bries niets aan verhelpen.
De douaneformaliteiten verliepen vlot. Het eiland schreeuwde immers om toeristen. Het duurde amper een kwartier voor de bende ongeduldige vakantiegangers in kleurige busjes werd afgevoerd.
Brouwers liep door de koele hal. Op Malta kende men in ieder geval de voordelen van airconditioning. Binnen was het heerlijk toeven. Toen de toeristenstroom stilgevallen was en de rust was teruggekeerd, inspecteerde Brouwers de hal. Het kantoor van Avis was nauwelijks groter dan de lichtbak met het bekende rood-witte logo van de firma. De bediende van het autoverhuurbedrijf compenseerde het gebrek aan ruimte met een brede glimlach.
Brouwers koos voor een compacte Suzuki. Toen hij daarmee wegreed, wuifde de vriendelijke Avis-bediende hem uit. Brouwers had in een gidsje gelezen dat Maltezers dol waren op cash. Maar dat was niet de voornaamste reden waarom hij de wagen contant had betaald. Creditcards en cheques konden nagetrokken worden en dat was niet opportuun voor iemand die met een valse identiteitskaart reisde.
De rit van Lucqa naar Valletta, de hoofdstad van het eiland, nam amper een kwartier in beslag. De tweebaansweg was breed en de bewegwijzering was voortreffelijk voor een mediterraan gebied. Daarna ging het een stuk moeizamer. Het stratenpatroon van Valletta was chaotisch en het verkeer kon je het best vergelijken met dat van Athene.
Brouwers had in België een plattegrond van de stad gekocht. Die had hij thuis grondig bestudeerd. Dat bleek verloren moeite, want hij raakte binnen de korste tijd toch in de knoei. Vooral het links rijden speelde hem parten. Gelukkig reageerden de autochtonen hoffelijk wanneer hij een bocht te ruim nam of te veel naar rechts uitweek. Ze waren de stuntelig rijdende buitenlanders immers gewoon. Voor dat probleem hadden ze een bijzonder inventieve oplossing bedacht. De nummerplaten van alle huurwagens begonnen met een X. Op die manier herkenden de Maltezers iedere buitenlander van uren ver.
Van In claxonneerde toen ze voor het hek van de Love stonden. Versavel wilde uitstappen, maar Van In hield hem tegen.
‘Dit is de twintigste eeuw, Guido.’
Hij had evengoed ‘Sesam open u’ kunnen zeggen. Nog voor Versavel van zijn verrassing bekomen was, zwaaide het drie meter brede hek geruisloos open.
‘Met als enige bedoeling geen tijd te verliezen,’ grijnsde Van In. ‘Wanneer de hoge heren aan een wip toe waren, mocht er geen seconde verloren gaan.’
‘Ik begrijp niet wat er lekker is aan een snelle wip.’
Versavel dacht aan Frank, aan de eindeloze avonden met geroosterde kreeft en koele amandelolie.
Van In stuurde de Golf over de oneffen weidegrond.
‘Die mannen neuken zoals ze praten,’ zei hij. ‘Veel te vlug en zonder passie.’
‘Hoe weet jij dat zo goed?’
‘Omdat ik commissaris ben, natuurlijk. Wat dacht je anders?’
‘Je waant jezelf dus een hoge piet?’
‘Hoge heren, heb ik gezegd.’
‘Is dat niet hetzelfde?’
‘Pieten en heren,’ zuchtte Van In. ‘Straks ga je lullen over pikken en houwelen.’
Hugo Vermast begroette de heren van de politie met een gespannen glimlach.
‘Dat is snel,’ zei hij. ‘Ik hoop dat ik jullie niet nutteloos heb lastiggevallen. Zo dringend is het nu ook weer niet.’
Van In maakte een afwerend gebaar. ‘De politie staat ten dienste van de burger,’ zei hij ernstig. ‘Het is onze plicht iedere tip na te trekken.’
Dat scheen Vermast gerust te stellen. Versavel beet op zijn onderlip. Van In verkeerde duidelijk in een manische bui. Of was wat hij zei weer eens ironisch bedoeld?
‘Normaal had ik geen aandacht besteed aan die zakjes, maar mijn vrouw…’
‘Uw vrouw is verpleegkundige,’ zei Van In nog voor Vermast de kans kreeg voor een déjà entendu te zorgen.
‘Fijn dat u dat nog weet, commissaris.’
Vermast leidde hen de keuken binnen. In tegenstelling tot de vorige keer zag die er nu netjes uit. De zakjes lagen als leeggelopen ballonnen op de tafel.
‘Dit zijn ze dan,’ zei Vermast.
Van In nam er een in de hand. De prothese voelde aan als een in plasticfolie verpakt puddinkje.
‘Ongelooflijk dat vrouwen hiervoor een klein fortuin neertellen.’
Versavel onthield zich van commentaar. Hij had nooit begrepen waarom mannen op borsten vielen.
‘Joris bewaarde ze in een geheime trommel. Hij is gek op speciale objecten. Heb ik u al verteld dat Joris een beetje autistisch is?’
Van In knikte nadrukkelijk. Hij hoopte dat Vermast daarmee genoegen zou nemen.
‘De intellectuele capaciteiten van autisten worden vaak onderschat,’ zei hij enthousiast. ‘Ik veronderstel dat u de film Rainman hebt gezien.’
Hier was een trotse vader aan het woord. Joris was een bijzondere jongen geworden omdat een pientere scenarist een uitzondering tot norm had verheven. Even had het er zelfs naar uit gezien dat de doorsnee Amerikaan zou beginnen denken dat een gezin met drie kinderen abnormaal was zonder autist.
‘Bedoelt u die film met Dustin Hofman?’ vroeg Versavel diplomatisch toen Van In niet reageerde.
‘Inderdaad.’ Vermast wendde zich tot Versavel. ‘Ongelooflijk waartoe die man zoal in staat was. Onze Joris is nog niet zover. Maar dat komt nog.’
‘Ik dacht dat uw dochter die dingen had gevonden.’
Van In liet het blubberige zakje door zijn vingers glijden. Van Vermasts aanvankelijke onrust was niets meer te merken. Hij leek zelfverzekerder dan ooit.
‘Tine weet dat haar broer bizarre voorwerpen verzamelt. Daarom heeft ze de prothese verdonkeremaand. Ze wilde Joris een plezier doen en dat kan toch niemand haar kwalijk nemen.’
‘Natuurlijk niet,’ zei Van In.
Vermast straalde. ‘Kopje koffie, heren?’
Versavel stemde gretig toe. De dodelijke blik die Van In op hem afvuurde, ontging hem. Vermast liep naar het aanrecht, nam drie kopjes en een overmaatse thermoskan.
De koffie smaakte naar een aftreksel van wilde kastanjes.
‘Is er toevallig nog wat cognac over, Hugo?’
Van In sprak Vermast opzettelijk met zijn voornaam aan. De gastheer lachte samenzweerderig.
‘Leen komt pas over een uurtje thuis. Ik zal zien wat ik kan doen.’
Hij verdween naar de woonkamer. Van In pakte zijn kopje en goot de koffie in de aarde van een vergeelde sanseveria. Versavel volgde dat voorbeeld zonder verpinken.
Jonathan Brooks, een rijzige, blonde Brit, had elf jaar bij de SAS gediend. Hij was een van de commando's die destijds op Gibraltar twee kopstukken van het IRA hadden doodgeschoten. De hele affaire had zoveel politieke deining veroorzaakt dat het vierkoppige SAS-team vervroegd uit dienst getreden was. Jonathan Brooks had met tegenzin de gouden handdruk geaccepteerd die de regering van Hare Majesteit hem had aangeboden. Zes maanden na het incident had hij zich als privé-detective in Valletta gevestigd. Die keuze was niet toevallig. Malta maakte tot voor kort nog deel uit van het Gemenebest. De Britse cultuur was er stevig ingeburgerd en het klimaat beviel hem uitstekend.
Jos Brouwers parkeerde de Suzuki in een volkse buitenwijk van de hoofdstad, dicht bij de haven. Een paar spelende kinderen liepen hem joelend voorbij. De nauwe straatjes, de armtierige terrassen en de schreeuwerige reclameborden deden hem weer aan Napels denken. De stank was in ieder geval ook hier die van urine, rottende etensresten en stookolie.
Jonathan Brooks woonde in een ruime villa met uitzicht op de dokken. Achter de afbladderende gevel, typisch voor de meeste huizen in Zuid-Europa, lonkte de koele weelde van witgekalkte muren en een efficiënte airco.
‘Hello, Djoz. How are you? Did you have a nice flight?’ riep hij vanaf het balkon.
Brouwers veegde het zweet van zijn voorhoofd en stak zijn hand op. Hij grijnsde breed en maakte een veelbetekenend gebaar: twee handen in de vorm van een beker.
‘Thirsty?’
De Brit lachte luid. Hij had Jos leren kennen tijdens een trainingskamp van de SAS. Brouwers maakte deel uit van een delegatie van de Belgische rijkswacht. Na de golf van terrorisme in de jaren zeventig probeerde die een antwoord te vinden op het zinloze geweld dat de maatschappij dreigde te ontwrichten. Daarom hadden de politici beslist een antiterreureenheid op te richten. Brouwers had aan de wieg gestaan van het SIE. Dat dit elite-escadron van de rijkswacht op Britse leest werd geschoeid, hoeft niemand te verwonderen. De SAS wordt immers algemeen beschouwd als de beste antiterreurbrigade ter wereld. En dat is geenszins overdreven.
‘I've got Djupiler,’ zei Brooks terwijl ze elkaar de hand schudden. ‘As cold as ice.’
Het was jaren geleden dat Carine Neels met de fiets gereden had. Ze had het krakkemikkige ding uit de opslagplaats gehaald waar haar collega's de gevonden en gestolen tweewielers bewaarden in afwachting dat die door hun rechtmatige eigenaars werden opgehaald. Iets wat trouwens uiterst zelden gebeurde.
De fiets paste in ieder geval bij haar nieuwe status van steuntrekkende. Het frame zat onder de roestvlekken en de ketting piepte als een nest in de steek gelaten vogeljongen.
De Zorghe lag in een bosrijke omgeving, op vier kilometer van de Hauwerstraat. Er stond een frisse wind, waardoor de rit haar twintig minuten kostte. Carine was bekaf en verkleumd toen ze het domein opreed.
Ilse Vanquathem bekeek Carine vanachter het raam van haar kantoor. Vrouwen in nood vonden steeds vlugger de weg naar de Zorghe en dat scheelde een pak op haar jaarlijkse bonus. Deze keer had de Voorzienigheid haar een prachtexemplaar gestuurd. Het meisje op de fiets beschikte over een stel lange, goedgevormde benen. Ze had een leuk snoetje, brede schouders en onder haar dunne jack tekenden zich twee perfecte borsten af.
‘Kom toch binnen, juffrouw,’ zei Ilse vanuit de deuropening. Ze wenkte Carine met een gastvrij gebaar.
‘Je hoeft je fiets niet te sluiten, meisje. Hier werken alleen eerlijke mensen.’
Ilse kon zich niet voorstellen dat iemand zo'n hoop oud ijzer zou willen stelen.
Tijdens de rit van Sint-Andries naar de Hauwerstraat zat Versavel met een lege blik voor zich uit te staren. Hij luisterde met een half oor naar de monoloog van zijn chef.
‘En wij maar zoeken naar een man,’ ratelde Van In. ‘We zitten verdomme met een transseksueel op ons dak. Dat verklaart meteen de esthetische chirurgie en de twintig porseleinen kiezen. Waarom hebben we daar niet zelf aan gedacht? Kunnen we weer vanaf nul beginnen met doktertjes bellen. Benson im Himmel. Gelukkig loopt er maar een handvol van dat soort kwakzalvers rond. Ik kan me niet voorstellen dat een man het in zijn hoofd haalt om…’
Van In wierp een zijdelingse blik op Versavel. De brigadier leek wel een wassen beeld dat uit het museum van Madame Tussaud was ontsnapt.
‘Scheelt er iets, Guido?’
Versavel gaf geen kik.
‘Is het Frank?’
Het was een stomme vraag en dat besefte Van In, maar wat moest hij in 's hemelsnaam zeggen?
‘Wil je dat ik je naar huis breng?’
Versavel streelde het holster van zijn pistool. Dat deed hij al ruim vijf minuten. Van In had daar geen aandacht aan besteed, maar plotseling bezorgde dat beeld hem een angstig visioen.
‘Ik breng je naar huis,’ zei hij beslist. ‘En ik laat je niet alleen voor je weer de oude bent.’