Als ontladingen en bliksemstralen

de kans op onheil toe doen nemen,

Of door een universum van moeilijkheden flitsen,

En door verijdelend te werk te gaan,

hun werk teniet doen?

Het volgende ogenblik besefte hij het. De acteur droeg het haar in een vlecht. Hij droeg eveneens een gelakte borstplaat en een golvende zwarte mantel. Hij stak een hand uit naar een tweesnijdende bijl; de achtergrond werd gevormd door iets wat op een Griekse tempel leek, maar bij alle goden, het was nog steeds Hamlet! ,,Een oud volkstoneelstuk, naar ik aanneem, kapitein,” zei Valti, die tot vlak achter hem schuifelde. „De laatste tijd krijgen we veel oude stukken te zien - interessant materiaal. Ik geloof dat dit Martiaans uit de Interregnum-periode is.”

„Nee,” zei Langley. „Het is veel ouder dan dat.” „Oh, misschien zelfs uit uw tijd? Heel interessant!” Valti schakelde het beeld uit. „Enfin, gaat u alstublieft zitten en maak het u gemakkelijk. Hier komen de verfrissingen.”

Een wezen ter grootte van een aap, met een snavelachtig gezicht en vreemd lichtende ogen onder een kleine antenne, kwam binnen met een blad in de benige vingers. Langley vond een stoel en accepteerde een kop hete kruidenwijn en een plak cake. Valti nieste en nam een flinke slok. „Ah, dat doet de oude en reumatische botten goed. Ik vrees dat medicijnen mijn oude gestel nooit meer maken kunnen zoals het was. Maar wijn, meneer, goede wijn en een mooi meisje en mijn geliefde heuvels thuis, zijn de beste medicijnen die ooit geproduceerd zullen worden. Sigaren als je wilt, Thakt.” Het aapding sprong op groteske wijze op het bureau en stak een doos naar voren. Beide mannen namen er een. Langley kon de smaak waarderen. De buitenwerelder ging op Valti’s schouder zitten en giechelde, terwijl hij zijn eigen groene bont krabde. Zijn ogen lieten de ruimtevaarder geen ogenblik los. „Enfin…” Langley voelde zich uitgeput na de laatste uren. Er was niets meer in hem wat weerstand bood, hij ontspande zich en liet de vermoeidheid bezit nemen van spieren en zenuwen. Maar zijn hoofd leek ongewoon helder. „Enfin, meneer Valti, vanwaar al deze poespas?”

De handelaar blies een rookwolk uit en leunde achterover, terwijl hij zijn korte benen kruiste. „De gebeurtenissen volgen elkaar met onheilspellende snelheid op zei hij rustig. ,,Ik ben blij dat ik deze kans krijg met u te praten.”

,,Die smerissen leken maar al te bezorgd dat dit gebeuren zou.”

„Natuurlijk.” De diepliggende ogen twinkelden. ,,Ze hebben wat tijd nodig die verzameling reflexen die zij hersens noemen op een rij te zetten en besluiten me aan te vallen; tegen die tijd zult u weer thuis zijn, want ik zal u niet te lang ophouden. De goede Chanthavar zou het niet nemen, maar heel fortuinlijk is hij momenteel elders bezig.”

,,Ja… hij probeert mijn vrienden terug te vinden.” Langley voelde een ogenblik een vlaag droefheid bezit van hem nemen. „Wist je dat ze ontvoerd waren?” „Inderdaad.” Het antwoord getuigde van meelevendheid. „Ik heb mijn eigen agenten in de Solaire strijdkrachten en ben min of meer van al het gebeurde van vannacht op de hoogte.”

„Weet je, in dat geval, waar zijn ze nu? Hoe is het met ze?”

Een sombere trek vervormde de half verborgen mond. „Ik vrees het ergste voor ze. Waarschijnlijk bevinden zij zich in de macht van Heer Brannoch. Misschien worden ze vrijgelaten. Ik weet het niet, maar…,” Valti zuchtte. „Ik heb geen spionnen in zijn organisatie, evenmin als hij in de mijne… hoop ik; beiden zijn te klein, te weinig omkoopbaar, te goed van opzet - in tegenstelling tot die van Sol. We tastten met betrekking tot elkaar min of meer in het duister.”

„Bent u er dan zeker van, dat hij het was die…” „Wie anders? Chanthavar heeft er, voor zover ik dat kan overzien, geen enkel belang bij een dergelijk toneelspel op te voeren. Hij kan jullie, wanneer hij dat wil, onder arrest laten plaatsen. Geen van de buitenlandse mogendheden is erbij betrokken, ze zijn te zwak. Brannoch staat bekend als het hoofd van de Centauriaanse veiligheidsdienst op Sol, hoewel hij tot dusver slim genoeg is geweest geen enkel bewijs achter te laten waardoor het mogelijk zou worden hem uit te wijzen.

Nee, de enige machten die in dit deel van de galaxie meetelllen zijn Sol, Centauri en de Gemeenschap.” ,,En waarom,” zei Langley, ,,zou Brannoch ze ontvoeren?”

„Dat ligt voor de hand, niet? De buitenwerelder, Saris Hronna, wordt hij geloof ik genoemd. Zij weten misschien waar hij te vinden is. Jij beseft niet wat een opschudding dat teweeg heeft gebracht. Jij bent voortdurend door agenten van alledrie de machten in het oog gehouden. Ik heb met het idee gespeeld jou te laten kidnappen, maar de Gemeenschap is te vredelievend om een dergelijk iets met succes te doen, en Brannoch is ons voor geweest. Zodra ik wist wat er gebeurd was, stuurde ik er honderd man op uit, die proberen moesten jou te vinden. Gelukkig slaagde een groep daarin.” „Het was ze bijna mislukt,” zei Langley. „Ze moesten me uit handen van twee anderen redden - Centaurianen, veronderstel ik.”

„Natuurlijk. Enfin… Ik geloof niet dat Brannoch zal proberen deze vesting aan te vallen, zeker niet nu hij hoopt de inlichtingen waarop hij uit is via jouw vrienden te bemachtigen. Geloof je dat het hem zal lukken?” „Hangt er vanaf.” Langley kneep de ogen ietwat toe en nam een fikse haal van zijn rokerij. „Ik betwijfel het echter. Ze zijn in de omgang nooit erg vertrouwelijk geweest met Saris. Ik wel - we hebben uren gepraat - hoewel ik nog niet kan beweren precies te weten waardoor hij gedreven werd.”

„Aha, zit het zo.” Valti nam luidruchtig een slok wijn. De forse gelaatstrekken weerspiegelden geen enkele emotie. „Weetje waarom hij zo belangrijk is?” „Ik dacht het wel. Zijn vermogen te verdwijnen en elektronische stromingen en dergelijke te controleren maken hem waardevol. Het verrast me echter dat jullie geen machine hebben die hetzelfde kan doen.” „De wetenschap is lang geleden gestorven,” zei Valti. „Ik, die werelden heb bezocht waar nog steeds vooruitgang wordt geboekt, hoewel de wetenschap aldaar nog steeds achterloopt op die van ons, kent het verschil tussen een levende wetenschap en een dode. Het met een open geest zoeken naar nieuwe paden is iets dat een tijdje terug uitgestorven is bij de bekende menselijke beschavingen; de starheid van sociale vormen, samen met het feit dat door onderzoek niet langer iets werd bereikt dat niet van tevoren door een theorie voorspeld kan worden, was de oorzaak daarvan. Het was tenslotte met zekerheid voorspelbaar dat de verscheidenheid aan natuurwetten niet oneindig was, dat eens een grens moest worden bereikt. Tegenwoordig ontbreekt de drijfveer verder te zoeken. Sol stagneert, in de andere stelsels zijn het barbaren die zich achter een muur van machine-technologie verbergen. Een eindpunt, ja, ja, dat is het wel.”

Langley probeerde zich op abstracties te concentreren om aan de nieuwe angst die aan hem knaagde te ontsnappen. ,,En nu komt eensklaps iets opdagen dat niet door de standaard-theorieën is voorspeld. En wil iedereen het bestuderen, er alles over te weten komen, en het op grote schaal voor militaire doeleinden dupliceren. Ja, ik begin het te vatten.”

Valti nam hem vanonder neerhangende oogleden op. ,,Er zijn natuurlijk manieren om een man te laten praten,” zei hij. ,,Niet zoiets wreeds als martelingen, maar drugs die de tong losmaken. Chanthavar heeft geaarzeld ze op jou te gebruiken omdat, als blijkt dat jij achteraf toch niet weet waar Saris zich bevindt, het tamelijk onplezierige proces gemakkelijk een onbewuste blokkade kan veroorzaken waardoor je verder niet in staat zou zijn over het probleem na te denken. Hoewel hij misschien nu wanhopig genoeg is om het wel te doen. Hij zal het zeker doen op het ogenblik dat hij vermoedt dat jij iets ontdekt hebt. Is dat zo?” „Waarom zou ik jou dat vertellen?” Valti bleef geduldig. „Omdat alleen de Gemeenschap een wapen toevertrouwd kan worden waar alles vanaf hangt.”

„Er is slechts een partij die dat kan,” zei Langley droog, „maar welke partij dat is, hangt er vanaf tegenwie je praat. Ik heb dit liedje vaker gehoord.” „Denk er eens aan,” zei Valti. Zijn stem bleef rustig klinken, „dat Sol een versteende beschaving heeft, die er slechts in geïnteresseerd is de status quo te handhaven. De Centaurianen scheppen evengoed op over hun kolonisatiedrang, maar in wezen zijn ze net zo goed dood. Als zij wonnen, zou een orgie van vernietiging plaatsvinden, gevolgd door eenzelfde patroon, niets nieuws behalve een wisselen van de meesters. Als een van beide stelsels vermoedt dat de ander Saris in handen heeft, zal dat stelsel meteen de aanval inzetten en de meest destructieve oorlog beginnen in een geschiedenis die reeds melding maakt van vernietigingen op een schaal waarvan jij je geen voorstelling kunt maken. De andere kleinere staten zijn geen haar beter, als zij in de gelegenheid werden gesteld van het wapen gebruik te maken.”

„Ik weet het niet,” zei Langley. „Wat de mensen vandaag de dag nodig hebben is een flinke schop voor hun achterste. Misschien kan Centauri hun die geven.” „Ze zouden er niet beter door worden, de mensen. Wat is Centauri nu eenmaal? Een driesterrig stelsel. Alfa-A heeft twee bewoonbare planeten, Thor en Freya. Alfa-B heeft twee semi-giftige planeten die langzaam bewoonbaar worden gemaakt. Proxima is een vage rode dwerg met een bewoonbare planeet, de frigide reus Thrym. Anderzijds zijn er slechts mijn koloniën die met de grootste moeite gehandhaafd kunnen worden. De Thorianen veroverden en vermoorden al lang geleden de mensen op andere planeten. Ze brachten een contact tot stand met de Thrymanen, lieten hun iets zien van de moderne technologie, en al snel waren de plaatselijke bewoners - die al een behoorlijk hoog beschavingsniveau hadden - de gelijken van hun meesters. Kort daarop verbood Thrym hun zich in het Proxima-stelsel te vestigen. Er werd oorlog gevoerd, een oorlog die officieel eindigde in het sluiten van een compromis en vereniging; in werkelijkheid was Thrym aan de winnende hand en haar vertegenwoordigers nemen sleutelposities

in het verbond in. Brannoch heeft Thryman-adviseurs hier op aarde, en ik vraag me af wie in werkelijkheid de baas is.

Ik heb geen vooroordelen tegen niet-menselijken, maar Thrym doet me het bloed in de aderen stollen. Ze staan te ver van de mens af. Ik ben van mening dat zij weinig aan de mens hebben, en alleen gebruik van hem maken als een soort werktuig voor hun eigen doeleinden. Bestudeer de geschiedenis maar, bestudeer de situatie en ik denk datje het met me eens bent. Een Centauriaanse verovering zou, het vermoorden van enkele miljarden mensen daar gelaten, geen injectie met barbaars bloed voor de mensheid op aarde betekenen. Het zou een zet zijn in een heel oud en groots gespeeld schaakspel.” „Oké.” Langley gaf het op. „Misschien heb je gelijk. Maar vanuit welke motieven gaat jouw dierbare Gemeenschap te werk? Wie zegt dat jullie een ras van…” Hij pauzeerde in het besef dat er geen woord voor heilige of engel in deze taal was, en eindigde zwakjes met: „Jullie verdienen toch ook geld?” „Wij zijn niet geinteresseerd in imperialisme,” zei Val-ti. „Wij voeren handel tussen de sterren…” „Jullie likken waarschijnlijk de hielen van beide partijen.”

„Ach, een eerlijk zakenman moet kunnen leven. Maar wij hebben geen planeet, we zijn daar ook niet in geinteresseerd, ons thuis is de ruimte zelf. We doden niet, behalve uit zelfverdediging; normaal gesproken gaan we een gevecht uit de weg door ons eenvoudig terug te trekken; er is altijd voldoende ruimte in het heelal en een lange sprong maakt het ons gemakkelijker aan onze vijanden te ontkomen door ze heel simpel te overleven. Wij zijn een apart volk, met onze eigen geschiedenis, tradities, wetten - de enige humane en neutrale macht in het bewoonde heelal.”

„Vertel me eens wat meer,” zei Langley. „Tot dusver heb ik alleen je woord. Ergens moeten jullie een centrale regering hebben, iets of iemand die besluiten neemt en de zaken coördineert. Wie zijn ze? Waar zijn ze?”

,,Ik zal alle kaarten openleggen, kapitein,” zei Valti

met zachte stem. ,,Ik weet het niet.”

„Hè?”

„Niemand weet het. Elk schip is competent om de gewone zaken zelf af te handelen. Op de planetaire kantoren dienen we rapporten in, betalen we belasting. Waar de rapporten en het geld heengaan weet ik niet, evenmin als de grondwerkers in de kantoren. Er is een communicatieketen, een celvormige geheime bureaucratie, die over de tientallen lichtjaren onmogelijk nagespeurd kan worden. Ik heb een hoge functie, doordat ik momenteel de Solar-kantoren leidt, en veel beslissingen zelf kan nemen, maar via een gesloten circuit krijg ik nu en dan speciale opdrachten. Minstens een van de hoofden moet zich op aarde bevinden, maar waar en wie of wat hij is, zou ik niet kunnen zeggen.” ,,Hoe houdt deze regering… jullie zo keurig in het gelid?”

,,We gehoorzamen,” zei Valti. ,,Wij hanteren een scheepsdiscipline, zelfs met betrekking tot diegenen die, zoals ik, gerecruteerd zijn van planeten, in plaats van in de ruimte geboren. De rituelen, de eden - conditionering, als je wilt - ik kan geen enkel geval opnoemen van een opdracht die bewust genegeerd is. Maar we zijn een vrij volk, wij kennen geen slavernij en geen aristocratie.”

„Uitgezonderd de bazen,” mompelde Langley. „Hoe weet je dat zij voor jullie bestwil streven?” „Het is onnodig sinistere of melodramatische implicaties te vermoeden omdat wij een veiligheidspolitiek volgen, kapitein. Als het hoofdkwartier en de identiteit van onze leiders bekend waren, zouden ze al te zeer zijn blootgesteld aan aanvallen en moordaanslagen. Zoals het nu geregeld is, blijft een promotie naar de bureaucratie eisen dat de desbetreffende persoon chirurgisch behandeld wordt en zeker van het publieke toneel verdwijnt. Mocht ik ooit een dergelijk aanbod krijgen dan zou ik het wis en zeker accepteren. Vanaf haar stichting heeft de Gemeenschap onder haar leiders, zoals je ze noemt, de afgelopen honderd jaar gefloreerd. Je zag hoe het voor mij mogelijk was die officier van politie voor schut te zetten.”

Valti haalde diep adem en kwam ter zake. ,,Ik heb, tot nu toe, geen opdrachten betreffende Saris gehad. Als mij opgedragen was je gevangen te houden, had je erop kunnen rekenen hier niet vandaan te komen. Maar zoals de zaken er nu voorstaan, heb ik alle vrijheid van handelen.

Dit is mijn aanbod: Hier en daar op aarde zijn kleine luchtvaartuigen verborgen. Je kunt vertrekken wanneer je wilt, als je helpt Saris te vinden. Wij zullen jullie beiden van de aarde wegvoeren en Saris zal bestudeerd worden, maar hem zal op geen enkele manier schade worden toegebracht. Ook zal ik doen wat binnen mijn bereik ligt je vrienden te helpen. Saris kan, als hij dat wil, later naar zijn thuiswereld terugkeren. Je kunt je bij de Gemeenschap aansluiten of je op een of andere planeet vestigen buiten het aan Sol en Centauri bekende heelal. Er bevinden zich daar veel schitterende werelden, een brede culturele variëteit, plaatsen waar je je weer thuis kunt voelen. De beloning in contanten zal een goed begin waarborgen.

Ik geloof niet dat je de aarde nog zo’n aangenaam oord vindt, kapitein. Evenmin denk ik datje de verantwoording op je zou willen nemen de oorzaak te zijn van een oorlog die planeten zal verwoesten.” Langley staarde naar de vloer. Hij stond op het punt overmand te worden door vermoeidheid. Naar huis terugkeren, langs de eeuwen en lichtjaren terug te kruipen tot hij Peggy terugvond, het was een schreeuw binnen in hem. Maar…

,,Ik weet het niet,” mompelde hij. ,,Hoe weet ik dat je niet liegt?” En gedreven door een instinct van zelfbehoud: ,,Ik weet evenmin waar Saris zich bevindt. Ik betwijfel of ik hem op eigen gelegenheid zou kunnen vinden.”

Valti sloeg sceptisch een wenkbrauw op, maar zei niets. ,,Ik heb tijd nodig om na te denken,” smeekte Langley. ,,Laat me er een nachtje over slapen.” „Zoals je wilt.” Valti stond op en rommelde wat in een lade. „Maar verlies niet uit het oog, dat Chanthavar of Brannoch je binnenkort misschien alle keus zal ontnemen. Je besluit, als je het tenminste zelf wilt nemen, zal spoedig genomen moeten worden.” Hij haalde een kleine, plastic doos te voorschijn en gaf hem aan Langley. „Dit is een communicator, aangesloten op een frequentie die voortdurend volgens een niet vaststaand patroon verandert. Hij kan worden ontdekt door een op soortgelijke wijze afgestemd instrument dat zich in mijn bezit bevindt. Als je me wilt spreken, druk je de knop in en roep je me. Je moet het wel voor je mond houden. Misschien voorkomt het zelfs dat je gevangen wordt genomen, hoewel het beter is over dit gesprek te zwijgen. Hier… bewaar het dicht tegen je huid, onder je kleren; het kleeft zichzelf vast en is door gewone spioneerstralen niet te ontdekken.” Langley stond op. „Bedankt,” mompelde hij. „Het is in ieder geval fatsoenlijk van je datje mij laat gaan.” Of is het slechts een truc om mijn vertrouwen te winnen? „Dit heeft niets te betekenen, kapitein.” Valti schommelde voor hem uit naar de ingang. Een gepantserd politievoertuig hing juist boven de gemeenschapsgrens. „Ik geloof dat uw transport naar huis al op u wacht. Goedenavond, meneer.” „Goedenavond,” zei Langley.

HOOFDSTUK 9

De weercontrole had vandaag voor dit gebied regen in petto, en Lora lag onder een lage, grijze lucht, terwijl haar hoogste torens in de wolken prikten. Naar buiten kijkend vanachter het raam dat een muur van zijn woonkamer in beslag nam, zag Brannoch slechts een natte metalen glans vaag door het neerplensende water. Af en toe flikkerde een licht op, en toen hij het raam opdroeg open te gaan voelde hij een koele vochtige bries in zijn gezicht.

Hij voelde zich gekooid. Terwijl hij in de kamer heen en weer ijsbeerde, voelde hij de woede in zijn hart opwellen en verscheurde hij het rapport alsof elk woord eraf ge-* beten moest worden en uitgespuwd. ,,Niets,” zei hij. ,,Geen verdomd steriel iets. Ze wisten het niet. Ze hadden geen idee waar het wezen zich kon bevinden. Hun geheugens waren doorprikt tot op het cellulaire niveau, en we vonden niets dat ons van nut kon zijn.”

„Heeft Chanthavar enig idee?” vroeg de eenvormige mechanische stem.

„Nee. Het laatste rapport van mijn agent bij de Mesko zei dat was ingebroken bij een magazijn in de nacht dat die vliegboot gestolen werd, en een aantal ruimte-rant-soenen werden vermist. Al wat het wezen te doen stond was die te verbergen in zijn schuilplaats; vervolgens de vliegboot op de automatische piloot in te stellen en weg te sturen, terwijl hij zelf veilig achterbleef. En waarschijnlijk wacht hij sindsdien nog steeds.” Het zou vreemd zijn als menselijk voedsel hem oneindig in leven kan houden,” zei Thrymka. „Naar alle waarschijnlijkheid heeft zijn dieet behoeften die minstens een tikkeltje van de jouwe afwijken - na verloop van tijd zal een groeiend gebrek aan bepaalde stoffen de overhand nemen, of voedselvergiftiging. Uiteindelijk zal hij verzwakken en sterven.”

„Dat kan weken duren,” zei Brannoch, „en intussen zal hij een manier vinden om te krijgen wat hij wil, misschien is het maar één enkel element, titanium of wat dan ook. Of hij treft een regeling met een van de partijen die naar hem op zoek zijn. Ik zeg je toch, dat er geen tijd te verliezen is!”

„We zijn ons daar terdege van bewust,” antwoordde Thrymka. „Heb jij je mannen gestraft die faalden ook Langley gevangen te nemen?”

„Nee. Ze probeerden het, maar het geluk was niet met hen. Ze hadden hem bijna te pakken, daar in de oude Stad, maar gewapende leden van de Gemeenschap namen hem over en brachten hem weg. Zou het mogelijk zijn dat Valti hem heeft omgekocht? Het zou misschien een goed idee kunnen zijn die vette sloeber uit te schakelen.” „Nee.” „Maar…”

„Nee! De politiek van de raad verbiedt het vermoorden van een Gemeenschapslid.” Brannoch haalde zuur de schouders op. „Uit angst dat ze de handel met Centauri lam zullen leggen? We moesten onze eigen handelsschepen bouwen. We zouden onafhankelijk van wie dan ook moeten zijn. Er zal een dag komen dat de raad zal inzien…”

„Nadat jij een nieuwe dynastie hebt gesticht om over een Centauriaanse interstellaire hegemonie te regeren misschien?” Zwak klonk een sarcastische ondertoon door in de mechanische stem. „Maar ga verder met je rapport. Je weet dat wij de voorkeur geven aan mondelinge communicatie. Hadden Blaustein en Matsumoto helemaal geen nuttige informatie voor ons?” „Nou… ja. Ze zeiden dat, als iemand kon voorspellen waar Saris is en wat hij zal doen, het Langley zal zijn. We hadden gewoon pech dat hij de enige man was die wij niet te pakken konden krijgen. Nu laat Chanthavar hem zodanig bewaken dat het onmogelijk wordt.” Brannoch streek met een hand door zijn gele haardos. „Ik laat hem natuurlijk door een evenredig aantal van mijn mannen in het oog houden. Dat zal het tenminste voor Chanthavar moeilijk maken hem uit de weg te ruimen. Voorlopig zitten we muurvast met ons onderzoek.”

„Op welke manier zijn de twee gevangenen uit de weg geruimd?”

„Hé… ze bevinden zich nog steeds in die schuilplaats in het oude stadsgedeelte. Verdoofd. Ik dacht gewoon de herinnering aan het incident weg te nemen, en ze te laten gaan. Ze zijn niet belangrijk.” „Dat kunnen ze worden,” zei het monster - of de monsters. ,,Als ze terugkeren naar Chanthavar, heeft die twee gijzelaars tot zijn beschikking via welke hij Langley tot medewerking kan dwingen, en dat is iets wat wij niet kunnen doen zonder ons al te zeer bloot te geven; waarschijnlijk zouden we uitgewezen worden. Maar het is te gevaarlijk ze hier te houden. Laat ze doden en de lichamen desintegreren.”

Brannoch bleef stokstijf staan. Na een lange tijd, waarin het kletteren van de regen tegen de ruiten onnatuurlijk luid leek, schudde hij het hoofd. ,,Nee.” „Waarom niet?”

„Moorden om iets te bereiken is iets anders, maar op Thor doden we geen hulpeloze gevangenen.” „Je beweegredenen zijn logischerwijs ontoereikend. Geef de opdracht.”

Brannoch bleef stilstaan. Het verhullende wandpatroon draaide langzaam voor zijn ogen. Er tegenover liep de regen als zilveren vloeistof langs het enkele raampaneel. Plotseling kwam het bij hem op dat hij nog nooit een Thryman had gezien. Er bestonden stereografieken, maar onder het monstrueuze gewicht van hun atmosfeer, platgedrukt door een planeet met een diameter van vijftigduizend kilometer en drie aardse zwaartekrachten, kon geen mens leven. Hun wereld was een wereld waarop rivieren en zeeën van vloeibaar ammoniak door stormen raasden, die de aarde in haar geheel konden opslokken, waar het leven zijn chemische samenstelling baseerde op waterstof en ammoniak in plaats van op zuurstof en water, waar gasexplosies rood opgloeiden in de duisternis, waar de bevolking van het dominerende ras geschat werd op vijftig miljard en een miljoen jaar vastgelegde geschiedenis ze had verenigd tot een niet-menselijke beschaving - het was geen wereld voor mensen, en soms wenste hij dat de mens nooit robots naar beneden had gestuurd om contact te zoeken met de Thrymannen, nooit iets had losgelaten over de moderne wetenschappen, alleen daardoor was het hun mogelijk geweest vacuiimbuizen te bouwen die tegen de druk, of de chemicaliën, bestand waren. Hij dacht eraan wat zich binnen die tank afspeelde. Vier dikke schijven met een diameter van twee meter en een leiachtige blauwe kleur, stonden elk op zes korte benen met brede klauwachtige voeten; tussen elk paar benen bevond zich een arm die eindigde in een drievin-gerige hand met een fantastische kracht. Een uitstulping in het midden van de schijf vormde het hoofd, vreemd gemonteerd, met vier ogen die rond een slurfachtige voelspriet bovenop waren gerangschikt en trommels die de oren vormden. Daaronder bevond zich de mond en een tweede slurf die als neus en voedselka-naal dienst deed. Je kon ze qua uiterlijk noch door hun bezigheden onderscheiden. Het maakte geen verschil of Thrymka-1 of Thrymka-2 sprak. ,,Je vraagt je af of je wel dan niet moet weigeren,” zei de microfoonstem. ,,Je bent niet bepaald dol op ons.” Dat was het meest verfoeilijke van de hele zaak. Op korte afstand kon een Thryman je gedachten lezen, je kon geen plan maken, er geen geheime gedachten op na houden zonder dat zij er iets van wisten. Het was een van de redenen waarom het waardevolle adviseurs waren. De andere reden was inbegrepen bij de eerste: door de voelsprieten te bundelen konden ze niet-verbaal communiceren, maar rechtstreeks door uitwisseling van gedachten - zenuw tot zenuw - een verbintenis waarbij de individualiteit verloren ging en verschillende intelligente, enorm gespecialiseerde eenheden een brein werden met een onvoorstelbare macht. Het advies van een dergelijk multi-brein had veel bijgedragen aan de huidige kracht van het Verbond van Alfa Centauri. Maar ze waren niet menselijk. Ze waren niet eens verre familie van de mens, ze hadden zo goed als niets met hem gemeen. Binnen het verbond hadden zij hun handelsbetrekkingen, een ruilhandel in materialen die geen van beide partijen zelf in bezit had. Ze maakten deel uit van de raad en bekleedden vele hoge posities - maar door het vermogen de breinen met elkaar te verbinden werden hun geesten quasi-onsterfelijk - een wezen dat door en door buitenwerelds was. Er was niets bekend van hun cultuur, hun kunst, hun ambities; welke emoties ze er ook op nahielden, ze waren zo wezensvreemd voor de mens, dat de enige manier om te communiceren zich op het niveau van de koude logica afspeelde.

En, vervloekt nog aan toe, een mens was meer dan een logische machine.

,,Je denkwijze riekt naar modder,” zei Thrymka. ,,Je mag haar verduidelijken door je bezwaren mondeling kenbaar te maken.”

,,Ik laat die mannen niet vermoorden,” zei Brannoch kortweg. „Het is een ethische kwestie. Ik zou het mezelf nooit kunnen vergeven.”

„Jouw samenleving heeft je voorzien van zekere beperkingen,” zei Thrymka. „Zoals de meeste van jullie opvattingen over onderlinge verhoudingen is het zinloos, tegen de overleving gericht. Binnen een verenigde beschaving, waarover de mens niet beschikt, zou een dergelijke ethiek gerechtvaardigd zijn, maar niet onder de huidige omstandigheden. Je krijgt hierbij bevel die mannen te laten doden.”

„En veronderstel dat ik weiger?” vroeg Brannoch zwakjes.

„Als de raad van je verraad op de hoogte zal worden gesteld, zal je worden afgezet en zijn al je kansen op het herwinnen van je eigen positie verkeken.” „De raad hoeft niet noodzakelijk op de hoogte te worden gesteld. Ik zou die tank van jullie kunnen laten barsten. Jullie zouden als diepzeevissen uiteenspatten. Een heel bedroevend ongeluk.”

„Dat zal je niet doen. Je kunt je niet van ons ontdoen. Je schuld zou trouwens voor alle Thrymans vaststaan zodra je voor de raad verscheen.”

Brannoch liet de schouders hangen. Ze hadden hem te pakken en ze wisten het. Volgens zijn eigen orders van thuis hadden zij het laatste woord, altijd. Hij schonk een stevige borrel voor zichzelf in en sloeg die achterover. Vervolgens maakte hij gebruik van een speciale communicator…Yantri hier. Ontdoe je van die twee motoren. Ontmantel de onderdelen. Onmiddellijk. Dat is alles.”

De regen stroomde in een eindeloze stortbui naar beneden. Brannoch staarde met een lege blik naar buiten. Enfin, dat was het dan. Ik heb het geprobeerd. De gloed van de alcohol verwarmde hem. Het was tegen zijn zin gebeurd, maar aan de andere kant had hij in het verleden ook vele mannen eigenhandig gedood. Maakte het zoveel verschil of zij stierven of niet? Er stonden grotere zaken op het spel. Daar was bijvoorbeeld zijn eigen natie, een trots volk. Moesten zij de ondergeschikten worden van dit wandelende lijk, de Solar-beschaving?

Twee levens tegenover een hele cultuur? En het land was er nog. Altijd was het land er, ruimte en vruchtbaarheid, een plek om wortel te schieten, een plek om huizen te bouwen en zonen groot te brengen. Een stad had iets onwerkelijks. Geld was een koortsdroom, een gesel die vele levens had uitgeput. Alleen in de aarde school kracht.

En de aarde had nog vele hectaren vruchtbare akkers. Hij schudde het van zich af en verdreef de laatste koude die in zijn bloed huisde. Er was nog veel te doen. ,,Ik veronderstel,” zei hij, ,,dat jullie weten dat Langley vandaag hierheen komt.”

,,Dat hebben we in jouw brein gelezen. We zijn er niet zeker van waarom Chanthavar het toestaat.” „Om iets tegen mij te kunnen beginnen natuurlijk, om een idee te krijgen van de manier waarop ik deze zaak aanpak. Anderzijds zal hij zich tegen de hogere autoriteiten moeten afzetten, waarvan er enkelen op mijn loonlijst staan, en die hebben besloten dat Langley voorlopig voldoende beweginsvrijheid moet hebben. Er komt heel wat sentiment boven drijven als het om deze man uit het verleden gaat en… Enfin, Chanthavar zou hem doodkalm uit de weg ruimen als hij er dacht iets mee te kunnen winnen, maar op dit ogenblik wil hij Langley als lokaas voor mij gebruiken. Om me voldoende voltage te leveren mezelf te elektrocuteren.” Brannoch grijnsde, hij voelde zich plotseling weer vrolijk. ,,En ik speel het spel mee. Ik heb er geen enkel bezwaar tegen hem te laten weten welk spel ik op het ogenblik speel. Ik heb Langley uitgenodigd een praatje met me te komen maken. Als hij weet waar Saris is, kan je dat in zijn gedachten lezen. Ik zal het gesprek in die richting dirigeren. Als hij het niet weet, heb ik een plan klaarliggen om er precies achter te komen wanneer hij het vraagstuk heeft uitgedacht en hoe het antwoord luidt.”

,,Het evenwicht is heel delicaat,” zei Thrymka. „Zodra Chanthavar vermoedt dat wij een leidraad hebben, zal hij maatregelen nemen.”

,,Ik weet het, maar ik zal de hele organisatie activeren -spionage, sabotage, omkoperijen, over het hele So-lar-stelsel verspreid. Dat zal hem bezighouden, daardoor zal hij de arrestatie van Langley en zijn ondervraging uitstellen totdat hij er zeker van is dat Langley werkelijk iets weet. Intussen kunnen wij…” Een bel rinkelde. ,,Dat zal hem zijn. Het spel kan beginnen!”

Langley kwam langzaam binnenlopen en aarzelde in de deuropening. Hij maakte een bijzonder vermoeide indruk. Zijn ouderwetse kleren konden hem niet vermommen - zelfs als hij afkomstig was geweest van een redelijk zuiver gebleven ras - zou hij als vreemdeling bestempeld zijn door zijn loop, zijn gebaren en een duizendtal subtiele hinten. In een vlaag van meelevendheid bedacht Brannoch zich hoe eenzaam de man moest zijn. Vervolgens, met een geheimzinnig lachje: Dat zullen we wel even regelen.

Terwijl hij een stap naar voren deed en zijn vlammend rode mantel over zijn schouders zwierde, glimlachte de Centauriaan. „Goedendag, kapitein. Het is heel vriendelijk van u hierheen te komen. Ik heb ernaar uitgezien een praatje met u te maken.” „Ik kan niet lang blijven,” zei Langley.

Brannoch wierp een vluchtige blik naar buiten. Een gevechtsschip hing vlak naast het gebouw doodstil in de lucht, regen gutste langs zijn flanken. Overal zouden mannen gepost zijn, spionstralen, de wapens bij de hand. Het had geen zin ditmaal een ontvoering te proberen. ,,Enfin, gaat u alstublieft zitten. Neem iets te drinken,” zei hij, terwijl hij zijn reusachtige gestalte in een stoel liet vallen. ,,Je bent waarschijnlijk knap verveeld door al die vragen over je eigen tijd en hoe je het hier vindt. Ik zal je daarmee niet lastig vallen. Maar ik wilde je wel iets vragen over de planeten die jullie hebben aangedaan.”

Langley’s gelaatsuitdrukking verstrakte. „Luister eens,” zei hij langzaam, ,,de enige reden waarom ik hierheen ben gekomen is mijn vrienden uitjouw handen te redden.”

Brannoch haalde de schouders op. ,,Het spijt me heel erg.” Zijn stem klonk vriendelijk. ,,Maar, weet je, ik heb ze niet. Ik geef toe dat ik het wel wilde, maar iemand anders was me voor.”

„Als dat geen leugen is, is er nog nooit tegen mij gelogen,” zei de ruimtevaarder koud. Brannoch nipte aan zijn drank. „Luister,” zei hij, „ik kan het je niet bewijzen. Ook neem ik je je achterdocht niet kwalijk. Maar waarom moet de schuld in het bijzonder op mij worden geschoven? Er zijn anderen die evengoed belust zijn op informatie. De Handelsgemeenschap bijvoorbeeld.” „Zij…” Langley aarzelde.

„Ik weet het. Ze pikten je een nacht of wat geleden op. Nieuws is hier snel bekend. Ze zullen je wel stroop om de mond hebben gesmeerd. Hoe weet je dat zij de waarheid vertelden? Valti geeft de voorkeur aan een voorzichtige toenadering. Hij ziet zich graag als een web-spinner, en daar is hij helemaal niet slecht in.” Langley nam hem met een gekwelde uitdrukking op het gezicht op. „Nam jij die mannen gevangen, of niet?” vroeg hij ruw.

„Ik geef mijn erewoord dat ik dat niet heb gedaan.”

Brannoch had geen scrupules als het aankwam op diplomatie. , ,Ik had niets te maken met hetgeen die nacht gebeurde.”

,,Er waren twee groepen bij betrokken. De Gemeenschap was er een, wie was de andere partij?” „Misschien waren het ook agenten van Valti. Het zou heel nuttig zijn als je hem als een redder in nood zou beschouwen. Of… en dat is nog een mogelijkheid, Chanthavar zelf heeft die ontvoering op touw gezet. Hij wilde je graag ondervraagd zien, maar zichzelf op de achtergrond houden. Toen je aan hem ontsnapte, maakte Valti’s bende van de gelegenheid gebruik. Of misschien wordt Valti wel door Chanthavar zelf betaald - of, hoe fantastisch het ook klinkt - wordt Chanthavar door Valti betaald. De permutaties van omkoperij,” Brannoch glimlachte. „Ik geloof datje maar eens een hartig woordje met vriend Channie moet praten als je terugkeert.”

„Ja, ik heb hem ook verteld wat hij kon verwachten. Ik word al veel te lang gemanipuleerd.” Langley nam een fikse slok van zijn drank.

„Ik houd me zelf ook met de zaak bezig,” zei Brannoch. „Ik moet het zelf ook weten. Tot dusver ben ik er niet in geslaagd ook maar iets te ontdekken. Het komt niet doordat ik geen aanwijzingen heb, maar doordat het er te veel zijn.”

Langley’s vingers werden ineengestrengeld. „Denk je, dat ik die jongens ooit weerzie?” vroeg hij. „Het is moeilijk te zeggen, maar ik zou er niet al te zeer op rekenen, en accepteer geen enkel aanbod hun levens te ruilen voor de informatie waarover jij beschikt.” „Dat zal ik ook niet… zou ik ook niet hebben gedaan… geloof ik. Er staat te veel op het spel.” „Nee,” mompelde Brannoch. „Ik geloof ook niet dat je dat gedaan zou hebben.”

Hij ontspande zich nog meer en stelde de sleutelvraag: „Weet jij waar Saris Hronna is?” „Nee, dat weet ik niet.”

„Heb je geen enkel idee? Is er niet een plek met een hoge waarschijnlijkheidsfactor?” ,,Ik weet het niet.”

„Het is natuurlijk mogelijk, dat je mij iets voorliegt,” zei Brannoch. „Ik zal het echter hierbij laten. Onthoud echter wel, dat ik bereid ben een hele royale betaling voor de inlichtingen te doen, en bescherming en transport te verzorgen naar de wereld van je keuze. Die wereld zou heel goed mogelijk de aarde zelf kunnen zijn… over een paar jaar.”

„Dus jullie zijn van plan haar aan te vallen?”

Die verdoemde kerel! De vasthoudendheid van een bulldog. Brannoch glimlachte luchtig. „Jij hebt van ons gehoord via onze vijanden,” zei hij. „Ik moet toegeven dat we niet bepaald zachtmoedig van aard zijn. We zijn boeren, vissers, mijnwerkers, mechanici, de adel verschilt niet veel van de kleine landeigenaren; onderscheid is alleen merkbaar doordat de eerstgenoemde meer land bezit. Waarom vraag je bij de bibliotheek geen boek over ons aan, filter de anti-propaganda eruit en vel zelf een oordeel?

Sedert onze onafhankelijkheid heeft Sol pogingen ondernomen ons weer onder haar bevel te plaatsen. Volgens de ideeën van het Technon kan slechts sprake zijn van het voortbestaan van één beschaving - onder haar toezicht; al het andere is te riskant. Onze mening is dat alle culturen, die ontstaan zijn, zelf mogen beslissen op welke manier ze prefereren een bestaan te leiden, en wij storen ons niet aan risico’s. Je kan de mensheid niet verenigen zonder de variëteit en het kleurrijke dat hem zo de moeite waard maakt te vernietigen - tenminste - je kan hem niet verenigen onder een dood ding als een machine die al het denkwerk voor hem voor haar rekening neemt.

Sol vormt een bedreiging voor ons zelfrespect. Het is wat mij betreft uitstekend als zij het op haar manier aanpakt en langzaam versteent, maar wij willen daar geen deel van uitmaken. Als ze het óns probeert op te dringen, zullen we verzet moeten bieden. Uiteindelijk zal het waarschijnlijk noodzakelijk zijn de Technon te vernietigen en het stelsel te veroveren. Eerlijk gezegd geloof ik niet dat veel verloren zal gaan. We zouden van die schapen daar op de laagste verdiepingen weer mensen kunnen maken. Wij willen niet vechten. Iedereen kan op zijn vingers natellen dat er in ons eigen stelsel nog voldoende te doen is, maar het ziet ernaar uit, dat wij dat wel zullen moeten.”

,,Ik heb alle voor en tegens al eerder gehoord,” zei Langley. ,,In mijn tijd waren deze tendensen er ook al. Jammer dat ze in de loop der eeuwen niet zijn uitgeroeid.”

„Dat zal wel nooit gebeuren. De mens is van nature een rebel, een verdeeld wezen. Altijd zullen er non-confor-misten zijn en zij die met geweld de regels willen opstellen en handhaven. U moet toegeven, kapitein, dat enkele van deze eeuwige argumenten beter zijn dan andere.”

„Ik veronderstel van wel.” Langley keek op. „Ik kan je in ieder geval niet helpen. Saris’ verblijfplaats is mij evenmin bekend.”

„Enfin, ik beloofde dat ik u niet tot iets zou dwingen. Neem het ervan, kapitein. U ziet eruit als verschaalde appelsap. Neem nog iets te drinken.” Het gesprek kabbelde een uur lang voort; uitweidend over sterren en planeten spande Brannoch zich tot het uiterste in zijn gast te charmeren en dacht daarin wonderwel te slagen.

„Ik moet gaan,” zei Langley tenslotte. „Mijn oppassers zullen zich zorgen maken.”

„Zoals u wilt. Kom nog eens langs als de gelegenheid zich voordoet.” Brannoch begeleidde hem tot bij de deur. ,,Oh, tussen haakjes. Er ligt een cadeau op u te wachten als u terugkeert. Ik denk wel dat het u zal bevallen.”

„Hè?” Langley nam hem starend op. „Geen poging tot omkoping. Geen enkele verplichting. Als u het niet wilt houden, zal ik me niet beledigd voelen. Maar het kwam bij me op dat alle mensen, die u als een werktuig wilden gebruiken, u nooit als een man hebben beschouwd.” Brannoch klopte hem op de schouder. ,,Tot ziens. Succes.”

Zodra hij verdwenen was, draaide de Thoriaan zich snel om naar zijn toehoorders. Binnenin hem laaide een vuur hoog op. „Hebben jullie het te pakken gekregen?” snauwde hij. „Hebben jullie gedachten opgevangen?” Er volgde een pauze. Chanthavar wist het niet, dacht Brannoch half dronken, anders zou hij Langley nooit toestemming hebben gegeven hierheen te komen. Zelfs de Thorianen hadden er lange tijd over gedaan voor ze beseften dat een Thryman telepathisch was, en toen ze het ontdekt hadden waren ze zo voorzichtig geweest het feit geheim te houden. Misschien… misschien… „Nee,” zei de stem. „We konden zijn gedachten helemaal niet lezen.” „Wat?”

„Het was er rommelig. Er was niets herkenbaars. Nu zijn we afhankelijk van jouw plan.” Brannoch liet zich zwaar in een stoel vallen. Een ogenblik voelde hij zich ontmoedigd. Waarom? Had een trage opeenstapeling van mutaties de menselijke geest zoveel veranderd? Hij wist het niet. De Thrymannen hadden nooit iemand verteld hoe hun telepathie werkte. Maar… enfin, Langley bleef nog steeds een man. Er was nog een kans. Een heel goede kans; mannen veranderden niet. Brannoch zuchtte genietend en probeerde de spanning binnenin zich enigszins te doen afnemen.

HOOFDSTUK 10

Het politie-escorte volgde hem op de terugweg als een schaduw. En er zouden nog anderen zijn in de menigte op de overbruggingen, verborgen door de neerdruipen-de regen die in stroompjes langs de transparante overkappingen gleed. Geen vrede meer, geen privacy. Of hij moest toegeven, vertellen wat hij werkelijk wist. Hij zou wel moeten, of zijn geest zou over niet al te lange tijd opengewrikt worden en de kennis eraan ontstolen. Tot dusver, dacht Langley terugblikkend, was het simuleren, het verbaasde acteren hem goed afgegaan. Al te moeilijk was het niet. Hij was afkomstig uit een andere beschaving, en de nuances in zijn toon, gebaren en stem konden vandaag de dag zelfs niet door de meest bekwame psycholoog worden geinterpreteerd. Daarnaast was hij altijd een goed pokerspeler geweest. Maar wat nu? Chanthavar, Brannoch, Valti - had Saris geen enkele zeggenschap in de zaak? Misschien hadden ze hem allemaal voorgelogen, misschien hadden hun argumenten nog geen greintje van de waarheid bevat. Misschien was het beter als niemand de nieuwe kracht tot de zijne zou maken, misschien was het nog het beste Saris tot as te verbranden met een energiestraal en hem te vergeten. Maar hoe kon zelfs dat worden verwezenlijkt? Langley schudde het hoofd. Hij moest een besluit nemen en snel. Als hij enkele van die merkwaardig moeilijke boeken las, iets meer te weten kwam - een beetje maar - net voldoende om te kunnen gissen wie wel en niet vertrouwd konden worden. Misschien ook moest hij de kaarten verdelen. Het was niet zinvoller dan het blinde noodlot waardoor de mensheid geregeerd leek te worden.

Nee… nee, hij zou een andere oplossing moeten vinden om zijn leven in alle rust door te brengen. Hij bereikte de galerij van de paleistoren waarin zijn appartement zich bevond. (Het was nu van hem alleen. Erg groot en eenzaam zonder Bob en Jim). Via de hal kwam hij bij een schacht en hij snelde opwaarts naar zijn eigen verdieping. Vier wachters, die een weinig menselijke indruk maakten in de stijve, zwarte stof van hun wapenuitrusting volgden hem, maar ze bleven tenminste buiten voor de deur staan. Langley bleef staan om de deur de gelegenheid te geven hem af te tasten en te openen. ,,Sesam open u,” zei hij met een vermoeid klinkende stem en stapte over de drempel. De deur klapte achter hem toe. Vervolgens explodeerde een tijdlang iets in zijn hoofden stond hij in een stekende duisternis. De duisternis week. Hij wankelde op zijn voeten, hij bewoog zich niet, voelde de tranen langs zijn wangen vloeien. ,,Peggy,” fluisterde hij.

Ze kwam op hem aflopen met dezelfde langbenige gratie, die hij zich van haar herinnerde. De eenvoudige witte jurk was om een slank middel gegord en haar haar viel tot op haar schouders. De ogen waren groot en groen, de brede mond drukte vriendelijkheid uit, haar neus stond ietwat schuin en op de brug waren enkele kleine rimpeltjes zichtbaar. Toen ze vlakbij hem was gekomen, bleef ze staan en maakte ze een knieval voor hem. Hij zag hoe het licht op haar roodbruine haar speelde.

Hij stak een hand uit alsof hij haar wilde aanraken, maar zijn hand wilde de afstand niet helemaal overbruggen. Als verblind wendde hij zich van haar af. Hij sloeg met zijn vuist tegen de muur, maar raakte het steen nauwelijks, hij liet de krachten, die binnenin hem beefden, een uitweg vinden in spieren die een wereld in stukken wilden slaan. Het leek een eeuwigheid voor hij zich er weer toe kon zetten haar aan te kijken. Ze wachtte nog steeds.

,,Jij bent Peggy niet,” zei hij door zijn tranen heen. ,,Jij bent het niet.”

Ze begreep het Engels niet, maar begreep waarschijnlijk wel de bedoeling achter de woorden. De stem was laag, zoals die van Haar was geweest, maar toch niet helemaal dezelfde. ,,Sir, ik word Marin genoemd. Ik werd hierheen gestuurd als geschenk van Lord Brannoch dhu Crombar. Het zal een eer voor mij zijn u te mogen dienen.”

Brannoch, dacht Langley, had tenminste voldoende hersens om haar een andere naam te geven. Zijn hart begon, razend in de ribbenkooi, slagen over te slaan en hij hapte naar lucht. Langzaam strompelde hij in de richting van de dienstrobot. ,,Geef me een kalmerend middel,” zei hij. ,,Ik wil bij bewustzijn, maar kalm blijven.” De stem klonk hem vreemd in de oren.

Terwijl hij de vloeistof naar binnen liet glijden, voelde hij rondom zich een duisternis opstijgen. Zijn handen prikten toen de warmte terugkeerde. De hartslag vertraagde, de longen zetten zich uit, de transpirerende huid rilde en ontspande zich. Er was een evenwicht binnenin hem alsof zijn droefheid vele jaren was verouderd.

Hij narp het meisje aandachtig op en zij schonk hem een timide glimlach. Nee… Peggy was het niet. Het gezicht en het figuur, ja, maar geen enkele Amerikaanse vrouw had ooit op die manier geglimlacht, met zo’n speciale ronding van de lippen. Zij was ook iets groter, zag hij, en liep niet als een vrijgeborene, en de stem… ,,Waar kom je vandaan?” vroeg hij, zich op een vage manier verbazend om de vlakheid van zijn stem. „Vertel me eens iets over je zelf.”

„Ik ben een klasse-8 slaaf, meneer,” antwoordde ze, met een krachtige stem, maar zonder het nodige zelfvertrouwen. „We worden grootgebracht om als intelligent, plezierig gezelschap dienst te doen. Ik ben twintig jaar. Heer Brannoch kocht me enkele dagen geleden, liet chirurgisch een aantal dingen veranderen en me psychologisch conditioneren, waarna hij me als geschenk aan u toe liet zenden. Ik plaats me onder uw bevelen, meneer.” „Je zou alles doen, niet?”

„Ja, meneer.” Een kort ogenblik vlamde de angst op in haar ogen, de verhalen over sadistische en perverse eigenaars moesten ook in de trainingscentra de ronde doen, ongetwijfeld, maar de manier waarop zij het spel speelde sprak hem wel aan.

„Laat maar zitten,” zei hij. „Je hoeft je nergens zorgen over te maken. Je wordt teruggestuurd naar Lord Brannoch en je vertelt hem dat hij zojuist de enige kans, die hij ooit had om mijn medewerking te krijgen, heeft verspeeld.”

Ze bloosde en haar ogen vulden zich met tranen. Ze had tenminste haar trots - enfin, Langley was niet geïnteresseerd in een levenloze pop. Het moest haar heel wat moeite hebben gekost haar antwoord beheerst naar voren te brengen. ,,Dus u wilt me niet, meneer?” ,,Alleen om die boodschap af te leveren. Eruit!” Ze boog, draaide zich om en maakte aanstalten weg te gaan. Langley leunde met gebalde vuisten tegen de muur. O, Peggy, Peggy!

,,Een ogenblikje!” Het was alsof iemand anders de woorden had gesproken. Ze bleef staan. ,,Ja, meneer?”

,,Vertel me eens wat er nu met je gebeuren gaat?” ,,Ik weet het niet, meneer. Misschien zal Heer Brannoch me. straffen…” Met een eerlijke koppigheid schudde ze het hoofd, een eerlijkheid die niet bij een slaaf paste. Maar Peggy was ook zo geweest. „Nee, meneer. Hij zal beseffen dat mij niets kwalijk kan worden genomen. Misschien houdt hij me nog een poosje, of verkoopt hij me aan iemand anders. Ik weet het niet.”

Langley voelde een prop in zijn keel. „Nee!” Hij glimlachte, zijn mond deed er pijn van. „Het spijt me. Je… bracht me van mijn stuk. Ga niet weg. Ga zitten.”

Hij zocht een stoel voor zichzelf op, en zij trok de slanke benen onder haar lichaam toen ze aan zijn voeten kwam zitten. Heel zacht streelde hij haar over het haar. „Weet je wie ik ben?” vroeg hij. „Ja, meneer. Heer Brannoch zei dat u een ruimtevaarder van heel lang geleden was, die verdwaalde en… ik zie eruit als uw vrouw. Ik veronderstel dat hij afbeeldingen gebruikte om het evenbeeld te maken. Hij zei, dat u het prettig zou vinden iemand om u heen te hebben die eruit zag als zij.”

„En wat nog meer? Wat werd van je verwacht? Moest je mij overhalen hem te helpen? Hij heeft in een belangrijke zaak mijn hulp nodig.”

„Nee, meneer.” Ze keek hem met een vaste blik in de ogen aan. „Ik moest alleen aan uw wensen tegemoetkomen. Het…” Een lichte frons ontsierde haar gladde voorhoofd en op dat ogenblik leek ze zoveel op Peggy dat Langley zijn hart bijna in de keel voelde bonzen. „Misschien rekende hij op uw dankbaarheid.” „Weinig kans op!” Langley probeerde na te denken. Het was niets voor Brannoch, die tenslotte een cynische realist was, aan te nemen dat de ruimteman door deze daad snikkend op de knieën naar hem terug zou komen. Of was het dat wel? Enkele trekjes van de menselijke aard waren met de veranderingen in de totale gemeenschap mee veranderd. Misschien zou een aard-mens van vandaag de dag zo reageren. „Verwacht je van mij, dat ik me nu zal voelen of ik hem iets verschuldigd ben?” vroeg hij langzaam. „Nee, meneer. Waarom zou u? Ik ben niet zo’n kostbaar geschenk.”

Langley verlangde naar zijn oude pijp. Hij moest op de een of andere manier wat tabak proberen te bemachtigen, dacht hij vaag. Niemand rookte vandaag de dag nog een pijp. Hij streelde haar koperkleurige haar met een hand die door de drugs weer trillingvrij was gemaakt.

„Vertel me eens iets over je zelf, Marin,” zei hij. „Wat heb jij voor een soort leven geleid?”

Heel competent beschreef ze het hem, zonder terughoudendheid en niet zonder humor. Het centrum beantwoordde niet aan de ideeën die Langley erover had gehad; verre van een lustoord, kwam het bij hem eerder over als een rustig soort instituut. Binnen de muren waren velden en parken geweest om te wandelen, ze had een uitstekende opleiding genoten, er waren geen pogingen ondernomen - behalve de conditionering aan het idee te wennen als eigendom te worden beschouwd - om te verhinderen dat elke persoonlijkheid zijn eigen weg zou gaan. Maar natuurlijk waren deze meisjes bestemd dienst te doen als concubines voor de hogere klassen. Door de onbevangenheid, opgewekt door het kalmeringsmiddel, ontdekte Langley dat Marin hem beslist goed van dienst kon zijn. Hij stelde haar enkele vragen over geschiedenis en actuele gebeurtenissen en hij kreeg intelligente antwoorden. Misschien kon zij hem met haar kennis helpen een besluit te nemen wat hem te doen stond.

„Marin,” vroeg hij dromerig, ,,heb je ooit paard gereden?”

„Nee, meneer. Ik kan een voertuig besturen of een vliegschip, maar ik heb nooit op een dier gereden. Het zou leuk zijn het te proberen.” Ze glimlachte en voelde zich nu volmaakt op haar gemak. „Luister eens,” zei hij, „laat dat superieure voorzetsel maar vallen en noem me niet steeds ‘meneer’. Ik heet Edward - gewoon Ed.”

„Ja, meneer… Ed.” Ze fronste het voorhoofd met een kinderlijke ernst. „Ik zal het proberen te onthouden. Vergeef me, als ik het vergeet. En in het openbaar lijkt het me beter de gebruikelijke regels te volgen.” „Oké. Welnu…” Langley kon zich er niet toe zetten in de heldere ogen te kijken, in plaats daarvan staarde hij naar de regen buiten. „Zou je vrij willen zijn?” „Meneer?”

„Ed! Ik denk wel dat ik je vrij zou kunnen krijgen. Zou je niet vrij door het leven willen gaan?” „Het is… heel vriendelijk van u,” antwoordde ze langzaam. „Maar…” „Nou?”

„Maar wat zou ik moeten doen? Ik zou naar een lagere verdieping moeten gaan, de vrouw worden van een gewoon mens, of zijn dienstmeisje, of prostituée. Een andere keus is er niet.”

„Leuk systeem. Hierboven ben je tenminste beschermd, en onder je eigen intellectuele gelijken. Oké, het was maar een idee. Beschouw je zelf maar als een deel van het meubilair.”

Ze giechelde. „Je bent… aardig,” zei ze. „Ik heb geluk gehad.”

, ,Dat zou ik ook wel denken. Luister, ik zal je hier houden omdat ik het niet over mijn hart kan verkrijgen je eruit te zetten. Maar het kan gevaarlijk worden. Ik bevind me in het middelpunt van een interstellair spelletjpoker en - ik zal proberen je te beschermen als de zaken uit de hand gaan lopen. Vertel me eens eerlijk, kan je met het idee leven gedood te worden… of iets dergelijks?”

,,Ja, Ed. Dat is de essentie van mijn training. We kunnen nooit weten hoe onze toekomst eruit zal zien - dus moeten we de moed opbrengen het ermee te doen.” ,,Ik wilde dat je niet op die manier erover praatte,” zei hij somber. ,,Maar ik veronderstel dat jij het ook niet kan helpen. Van binnen zijn de mensen misschien toch nog hetzelfde. Enfin…”

„Welk gevaar staat jou te wachten, Ed? Kan ik helpen?” Ze legde een hand op zijn knie; het was een slanke hand met ietwat korte vingers. „Ik zou echt willen, werkelijk.”

„Nee, nee.” Hij schudde het hoofd. „Ik zal je niet meer vertellen dan goed voor je is, want als de mensen dat zullen beseffen word jij ook meegesleept in het spel.” Hij hoopte dat zij precies besefte, of tenminste zo ongeveer, wat een spelletje poker inhield. „En probeer er ook niet zelf achter te komen. Zoals ik je al zei, het is gevaarlijk.”

Er was niets berekenends in de manier waarop ze overeind kwam, over hem heenleunde en met een vingertop zijn wang streelde. „Het spijt me,” fluisterde ze. „Het moet voor jou verschrikkelijk zijn.” „Ik overleef het wel. Laten we het spel maar uit spelen. Je begrijpt me wel. Op het ogenblik verkeer ik onder invloed van een-kalmerend middel. Het was een schok voor mij toen ik je zag, en voorlopig zal dat zo nog wel blijven. Blijf maar een beetje op de achtergrond, Marin, zoek maar dekking als ik met dingen begin te gooien. Probeer niet meelevend te zijn, laat me maar gewoon alleen. Snap je?” Ze knikte gedwee.

Ondanks de drugs klonk zijn stem ruwer. Het mes binnenin hem was er nog. „Je kan in die kamer daar slapen.”

„Uitstekend,” zei ze. „Ik begrijp het. Als je van gedachten verandert, begrijp ik dat ook.” Na enkele ogenblikken: ,,Je zou mijn uiterlijk weer terug kunnen laten veranderen, weetje.”

Hij antwoordde niet, maar bleef verbaasd zitten. Het zou dé logische oplossing zijn. Nee, hij zou het zich altijd herinneren. Hij geloofde niet in het ontkennen van een feit.

De deurbel rinkelde en zei: „Minister Chanthavar Tang vo Lurin wil u spreken, meneer.” De aftaster liet op zijn scherm het gezicht van de agent zien; het was gespannen en rood van woede.

„Uitstekend. Stuur hem naar binnen.” Marin ging een ander vertrek binnen. Langley stond niet op toen Chanthavar binnenkwam, maar bleef zitten wachten tot de ander het woord nam. „Jij hebt vandaag Brannoch opgezocht.” Langley trok de wenkbrauwen op. De koelheid van de drugs werkte nog steeds door en maakte zijn stijfhoofdig verzet tot een beheerst iets. „Is dat illegaal?” zei hij.

„Wat wilde hij van je?”

„Wat dacht je? Hetzelfde als Valti en jij en iedereen. Ik heb hem een ontkennend antwoord moeten geven omdat ik niets te bieden heb.”

Chanthavars magere, benige gelaat boog zich naar hem toe. „Is dat zo?” snauwde hij. „Ik vraag het me af! Ik vraag het me ernstig af. Tot dusver hebben mijn superieuren me ervan weerhouden je geest te openen. Ze beweren dat als je het niet weet, als je het werkelijk nog niet hebt uitgedacht, de procedure je ervan zal weerhouden het ooit nog te doen. Het is geen plezierige ervaring, geloof me. Je zal daarna niet meer dezelfde zijn.” „Ga je gang,” daagde Langley hem uit. „Ik kan je niet tegenhouden.”

„Als ik de tijd had mijn superieuren van het tegendeel te overtuigen zou ik het ook beslist doen,” zei Chanthavar botweg. „Maar alles gebeurt op hetzelfde ogenblik. Een munitie-depot op Venus werd vandaag opgeblazen.

Ik ben een bende op het spoor die de mensen op de lagere verdiepingen opstoken en ze bewapenen. Natuurlijk zit Brannoch hier achter. Hij stelt zijn hele organisatie in de waagschaal om mij te verhinderen Saris te vinden. En dat suggereert dat hij reden heeft aan te nemen dat Saris gevonden kan worden.” ,,Ik heb het je toch al gezegd. Ik heb erover nagedacht totdat ik blauw zag en… ik… weet het… niet!” Langley beantwoordde de blik van de haatdragende zwarte ogen met een paar harde grijze ogen. ,,Dacht je dat ik niet slim genoeg ben om mezelf een heleboel moeilijkheden te besparen? Als ik het werkelijk wist zou ik het wel tegen de een of ander vertellen en zou ik niet op deze manier mijn eigen voortbestaan in de waagschaal stellen.” ,,Dat kan wel zijn,” zei Chanthavar grimmig. „Desal-nietemin waarschuw ik je dat, als je binnen een aantal dagen niet met een logisch voorstel komt, ik persoonlijk de verantwoording op me zal nemen en je laat ondervragen. De jacht blijft doorgaan, maar het is onmogelijk alle hoeken en gaten van een hele wereld af te zoeken - zeker omdat zoveel ministers er in het geheel niet op gesteld zijn hun landgoederen af te laten zoeken. Maar Saris zal gevonden worden al moet ik de hele planeet afbreken - en jou daarbij.”

,,Ik zal mijn best doen,” zei Langley. ,,Dit is ook mijn planeet, moet je weten.”

„Oké. Ik neem er genoegen mee, maar niet voor lang. Nog iets. Mijn wachters hebben me verteld dat Brannoch je een slavin stuurde. Ik wil haar zien.” „Luister eens…” „Kop dicht. Laat haar komen.”

Marin kwam uit zichzelf binnen. Ze boog voor Chanthavar en bleef vervolgens doodstil onder zijn speurende blikken staan. Lange tijd bleef het stil. „Zo, zo,” fluisterde de agent. „Ik geloof dat ik het begrijp. Langley, hoe reageerde je hier op? Wil je haar houden?”

„Ik wel, als je er niets op tegen hebt. Ik garandeer dat ik mijn best doe je te helpen Saris te vinden. Maar ik zal om haar niet een hele beschaving de nek omdraaien, als je dat soms denkt.”

„Nee… dat is het niet. Daar ben ik niet bang voor.” Chanthavar stond daar met de benen licht gespreid, de handen ineengestrengeld op de rug en staarde somber naar de vloer. „Ik vraag me af hoe hij aan het idee komt? Is dit zijn gevoel voor humor? Ik weet het niet. Ik laat haar in ieder geval ook bewaken.” Een tijdland zweeg hij. Langley vroeg zich af wat zich binnen die ronde schedel afspeelde. Het volgende ogenblik keek de man met een vrolijk soort leedvermaak in de ogen op.

„Laat maar zitten,” zei Chanthavar. „Ik dacht aan een grap. Blijf zitten en denk goed na, kapitein. Ik moet er nu vandoor. Bij deze groet ik jullie beiden - amuseer jullie.” Hij boog abrupt en ging weg.

HOOFDSTUK 11

Tegen zonsondergang hield het op met regenen, maar er waren nog steeds grijze wolken zichtbaar die als een schaduw over de stad hingen. Langley en Marin aten een eenzaam maal in hun appartement. Nu het kalmeringsmiddel was uitgewerkt was de man genoodzaakt zich op onbelangrijke dingen te concentreren. Hij durfde haar nog niet als een volwaardig menselijk wezen te zien. Hij stelde haar vragen en zij antwoordde. Wat hij te weten kwam, stemde in grove lijnen overeen met Val-ti’s verslag van de Gemeenschap; het was inderdaad een nomadencultuur. Ze hadden oorlogsschepen, maar bleven neutraal. De leiders waren inderdaad onbekend, haar vroege geschiedenis vaag omlijnd. Ze gaf een minder gunstig verslag van de Centauriaanse cultuur en zijn streven dan Brannoch had gedaan, maar dat was natuurlijk te verwachten.

„Twee interstellaire rijken die beiden een koers aanhouden die hen ongetwijfeld in botsing zal brengen,” zei Langley. „Thor lijkt me inderdaad beter dan de aarde, maar… Misschien ben ik wel bevooroordeeld.” ,,Jij kan er niets aan doen,” zei Marin ernstig. ,,De Thoriaanse gemeenschap heeft een archaische basis, die dichter bij die van de aarde uit jouw tijd staat. Toch is het moeilijk je voor te stellen dat ze er veel baat bij zullen vinden, als ze winnen. Ook zij zijn versteend. De afgelopen vijfhonderd jaar is er niets nieuws meer voorgevallen.”

„Welke prijs vraagt de vooruitgang?” Langley haalde de schouders op. „Ik ben pessimistisch geworden over het aanbrengen van verandering, alleen om de veranderingen zelf. Een versteende beschaving is misschien wel dé oplossing voor de mens, vooropgesteld dat die samenleving redelijk humaan is. Ik zie niet veel heil voortvloeien uit het maken van een keus tussen een van de twee grote mogendheden van vandaag de dag.” Ontegenzeglijk werd het gesprek op de band opgenomen, maar het interesseerde hem niet langer. „Het zou het beste zijn een muizegaatje te zoeken en weg te kruipen totdat de storm is uitgewoed,” zei Marin bedachtzaam.

„Dat is wat negenennegentig procent van het menselijk ras altijd heeft willen doen, denk ik,” zei Langley. „Toch blijft het een feit dat het ook gezien kan worden als een straf voor hun luiheid in de afgelopen eeuwen -nu zijn het de heersers die tot actie aanzetten. Er zal nooit sprake kunnen zijn van vrede en vrijheid totdat elke man in een meerderheidsgroepering bereid en in staat is voor zichzelf te denken en aan de hand van zijn conclusies te werk te gaan, en ik begin bang te worden dat die dag nooit zal komen.”

„Er wordt beweerd dat er duizenden verloren koloniën zijn,” antwoordde Marin zacht, met een droom in haar ogen. „Duizenden kleinere groeperingen zijn vertrokken om hun eigen soort utopia te zoeken. Een van hen, ergens, is beslist uitgegroeid tot iets speciaals.” „Misschien, maar wij zitten hier, niet daar.” Langley stond op. „Laten we gaan slapen. Goedenacht, Marin.”

„Goedenacht,” zei ze. Haar glimlach was verlegen, alsof ze er nog steeds niet zeker van was hoe hij tegenover haar stond.

Eenmaal alleen in zijn kamer trok Langley zijn pyjama aan, kroop in bed en pakte een sigaret. Het werd tijd voor hem een besluit te nemen. Chanthavar had hem enkele dagen beloofd. Hij kon niet langer bluffen omdat hij er redelijk van overtuigd was dat hij het antwoord op het Saris-vraagstuk had gevonden. Het had geen enkele zin zich te laten onderwerpen aan de persoonlijkheid-verwoestende degradatie van een geestelijke aderlating.

Meer en meer leek het hem dat de enige logische daad was het Chanthavar te vertellen. Gezien vanuit een standpunt betreffende zijn persoonlijke veiligheid - hij bevond zich, tenslotte, nog steeds op aarde, ondanks de door Brannoch en Valti gespannen netten - werd de dominerende macht hier gepersonifieerd door Chanthavar. Iemand anders in de arm nemen, betekende het risico nemen van contact zoeken en ontsnappen. Vanuit een humaan standpunt: Sol verdedigde de status quo. Het stelsel was niet openlijk agressief zoals Centauri, maar was er tevreden mee de sterkste te blijven. Als het ondanks alles toch tot een oorlog zou komen, beschikte het Solar-stelsel over meer manschappen dan de Centaurianen. Het zou Brannoch bijna negenjaar kosten een boodschap naar huis te sturen en de vloot hierheen te halen. In een tijdsspanne van negen jaar zou het Saris-effect waarschijnlijk tot een standaardwapen zijn gemaakt. (En, dat moest worden gezegd, op zich was het een relatief onschuldig wapen, dat geen levend wezen kon verwonden.) Vanuit een geschiedkundig standpunt: Sol en Centauri waren beide op een dood spoor terechtgekomen, daar bestond geen twijfel over. De Gemeenschap was te onbekend, te onvoorspelbaar. Verder stond Centauri onder invloed van de Thrym, wiens aard en uiteindelijke bedoelingen een mysterie waren. Sol ging tenminste recht op haar doel af.

Vanuit het standpunt van Saris Hronna, die Langley’s vriend was geweest: enfin, Saris was slechts een individu. Het was beter dat vivisectie op hem werd gepleegd, als dat noodzakelijk mocht zijn, dan dat een miljoen mensen de huid werd weggebrand en hun ogen versmolten in een enkele flits van nucleaire desintegratie. De veilige, de voor de hand liggende, conformerende koers lag open voor Langley. Hij moest zijn deducties aan Chanthavar bekendmaken, een veilige schuilplaats vinden op aarde, en zich vestigen om zijn dagen te slijten. Na een paar jaar zou het natuurlijk saai worden. De noodzaak van het denken zou hem bespaard blijven. Enfin - hij stak een tweede sigaret op - laten we er maar een nachtje over slapen, als hij tenminste de slaap kon vatten.

Waar waren Bob en Jim? In welke duisternis bevonden zij zich, vervuld van angst? Of waren ze de laatste nacht al ingegaan? Hij vermoedde dat hij ze nooit zou weerzien. Als hij wist wie de moordenaars waren, dan wist hij wel zeker dat hij zich liever van kant maakte dan die partij te helpen, maar waarschijnlijker was dat hij de rest van zijn leven in onwetende onmacht zou doorbrengen.

Terwijl hij de ogen sloot probeerde hij een beeld van Peggy voor zijn geestesoog te doen verschijnen. Ze was verdwenen, ze was zo lang geleden gestorven dat haar bloed was uitgesmeerd over het hele ras. Misschien had iedereen, die hij ontmoet had wel iets van haar in zich, Chantavar en Brannoch en Valti en Marin en Yulien en de gezichtslozen die op de laagste verdiepingen huisden, misschien stamden zij allemaal van een onvergeten nacht met haar.

Het was een vreemde gedachte. Hij vroeg zich af of ze hertrouwd was. Hij hoopte van wel, hoopte dat het een goede man was geweest en zij een gelukkig leven had gehad, maar waarschijnlijk was het niet. Hij probeerde haar voor zich te zien, maar het was moeilijk een duidelijk beeld te krijgen. Marin overlapte het, het waren net twee beelden, de randen raakten elkaar en het totaal vervaagde. Peggy’s glimlach was nooit helemaal geweest zoals hij die nu zag - of wel? Hij vloekte gesmoord, maakte de sigaret uit en knipte het licht dat van muren en plafond gloeide uit. De slaap wilde niet komen, hij lag daar rusteloos terwijl een roestige keten gedachten door zijn brein sleepte. Het was misschien al uren later toen hij de explosie hoorde.

Hij vloog recht overeind in bed, staarde in het niets voor zich uit. Dat was de klap van een ploffer geweest! Wat…?

Weer klonk een explosie en laarzen marcheerden over

de vloer. Langley sprong overeind. Een gewapende

strijdmacht - ditmaal een poging tot ontvoering die er

niet om loog, ondanks alle wachters! Ergens buiten zijn

vertrek vlamde een tweede energiestraal op en hoorde

hij iemand met een lage stem vloeken.

Hij kroop weg tegen de muur, de vuisten gebald. Geen

licht. Als het ze om hem te doen was, zouden ze hem

moeten vinden en naar buiten slepen.

Het lawaai verplaatste zich naar de woonkamer. Het

volgende ogenblik hoorde hij Marin schreeuwen.

Hij rende naar de deur. ,,Open, verdomme!” De deur

verzekerde zich ervan dat hij het was en gaf toe aan het

verzoek. Een in metaal gehulde arm ramde hem terug

de slaapkamer binnen.

„Blijf waar u bent, meneer.” Het was een schorre stem die opklonk uit een metalen gevechtshelm. ,,Ze hebben ingebroken…”

,,Laat me gaan!” Langley duwde tegen de gigantische gestalte van de Solar-smeris. Hij was geen partij voor de man, de slaaf stond daar als een rots. „Sorry, meneer, mijn orders…”

Een blauwwitte straal schoot voor zijn gezichtsveld langs. Langley ving een glimp op van een gestalte in ruimtepak die door het vernielde raam naar buiten werd geslingerd, en Marin die in zijn armen kronkelde. Meer politiemannen volgden, schietend in het wilde weg.

Daarna werd het langzaam stil.

De wachter boog. „Ze zijn nu weg, meneer. Komt u maar naar buiten als u wilt.”

Langley stapte de puinhopen van zijn woonkamer binnen. Er hing rook in de kamer, verbrand plastic lag overal verspreid, de scherpe bittere ozongeur drong zijn neusgaten binnen. Meubilair was vertrapt tot houtsplinters, verwrongen metaal en bekleding. De omvangrijke gedrongen gestalten van de politieagenten drongen het vertrek binnen. „Wat is er gebeurd?” schreeuwde hij. „Rustig aan, meneer.” De commandant van het eskadron schoof zijn helm naar achter, het geschoren hoofd zag er klein uit in de enormiteit van het pak dat zijn lichaam omsloot. „Er is niets met u aan de hand. Wilt u een kalmerend middel?”

„Ik vroeg wat er gebeurd is!” Langley wilde het onbeweeglijke gezicht stukslaan. „Schiet op! Vertel het me, ik beveel het je.”

„Uitstekend, meneer. Twee kleine pantserschepen vielen ons net buiten het gebouw aan.” De commandant wees op het verpletterde raam. „Terwijl de een onze boten bezighield, stapte een aantal mannen gekleed in ruimtepakken en met anti-zwaartekracht vliegeenheden uit de andere, en die vielen uw suite binnen. Enkele van hen sloegen de versterkingen die wij stuurden bij de deur weg - een van hen greep uw slaaf - waarna wij met behulp van een tweede groep hun verdediging wisten te doorbreken. Aan geen van beide zijden zijn verliezen geleden, geloof ik. Het was al heel snel achter de rug. Gelukkig slaagden zij er niet in u te pakken te krijgen, meneer.”

„Wie waren het?”

„Ik weet het niet, meneer. Hun uitrusting was niet standaard van welke van de bekende grootmachten ook. Ik geloof dat een van onze luchtschepen een speurstraal achter ze aan heeft gezonden, maar buiten de atmosfeer heeft dat geen zin, en dat is waar ze ongetwijfeld heengaan, meneer. Maar ontspan u. U bent gered.”

,,Ja, gered. Langley kuchte en draaide zich om. Hij voelde zich van alle kracht ontdaan.

Chanthavar maakte binnen een uur zijn entree. Zijn gelaat vertoonde geen enkele emotie, terwijl hij de puinhopen in ogenschouw nam. ,,Ze zijn ontsnapt,” zei hij. ,,Maar dat maakt niet zoveel uit omdat ze toch faalden.”

„Wie waren het, weet je dat?” vroeg Langley suf. „Nee, ik weet het niet. Waarschijnlijk Centaurianen, mogelijk de Gemeenschap. Er zal een onderzoek worden ingesteld, natuurlijk.” Chanthavar stak een sigaret op. „In zekere zin is het een hoopgevend teken. Als een spion zijn toevlucht neemt tot drastische methoden, is hij meestal wanhopig.”

„Luister eens.” Langley greep hem bij de arm. „Je moet ze vinden. Je moet dat meisje terughalen. Begrijp

je dat?”

Chanthavar nam een forse haal van zijn sigaret en zoog tot de wangen hol stonden. Zijn ogen namen de Amerikaan schattend op. „Dus ze betekent al zoveel voor jou?” vroeg hij.

„Nee - enfin - het is niet meer dan fatsoenskwestie. Je kunt haar niet door hen stukje bij beetje uit elkaar laten halen - om iets waar zij geen weet van heeft.” „Ze is maar een slaaf.” Chanthavar haalde de schouders op. „Waarschijnlijk werd ze per ongeluk meegenomen toen ze zich uit jouw vertrekken uit de voeten maakten. Het zegt niets. Ik zal je een duplicaat van haar geven, als het zo belangrijk voor je is.” „Nee!”

„Oké, zoals je wilt. Maar als je probeert in ruil voor haar inlichtingen weg te geven…” „Dat zal ik niet doen,” zei Langley. Zijn leugen was een mechanische reflex geworden. „Ik heb niets om te verhandelen, tenminste, nog niet.”

„Ik zal doen wat binnen mijn bereik ligt,” zei Chanthavar. Met een verrassende vriendelijkheid klopte hij Langley op de schouder. „En nu ga jij terug naar bed. Ik verzoek je een slaapdrug te nemen die je twaalf uur rustig houdt.”

Langley nam het middel zonder te protesteren. Het was iets waarmee hij aan zijn gevoel van opperste hulpeloosheid kon ontsnappen. Hij kwam terecht in een doolhof zonder dromen, zonder geheugen. Toen hij wakker werd constateerde hij dat de reparaties waren verricht, terwijl hij sliep. Het was alsof de vechtpartij afgelopen nacht nooit had plaatsgevonden. Middagzonlicht glom op de schepen die voor zijn venster patrouilleerden. Een verdubbelde wacht. Was de schuurdeur afgesloten - nee, het paard was toch niet gestolen?

Zijn hersens knaagden aan het probleem als een uitgehongerde hond aan een bot waaruit al het merg was verdwenen. Marin… omdat ze dicht bij hem was geweest, was opgegaan in de duisternis, omdat ze vriendelijk tegen hem was geweest, moest ze angsten en gevangenneming en kwellingen ondergaan. Dus zo moest Jonas zich hebben gevoeld.

Kwam het alleen doordat zij eruit zag als Peggy? Of kwam het door haarzelf? Was dat het principe van de zaak? Waar de bezorgdheid binnenin hem ook vandaan kwam, ze was er.

Hij dacht eraan Brannoch op te roepen, Valti te laten komen, en hen de beschuldigingen in het gezicht te smijten en… en wat? Ze zouden ontkennen. Hij zou beslist geen toestemming krijgen ze nog een keer op te zoeken. Verscheidene keren belde hij naar Chanthavars kantoor om door een hemeltergend beleefde secretaris meegedeeld te worden dat de man onbereikbaar was. Hij rookte aan één stuk door, liep heen en weer, liet zich in een stoel vallen en stond weer op. Van tijd tot tijd werkte hij zijn hele scala vloeken en obsceniteiten af. Geen van alle hielpen ze veel. De nacht kwam en hij liet zich voor een tweede keer door drugs in slaap brengen. Misschien zou hij wel door drugs aan zijn einde komen -of zelfmoord plegen - dat ging sneller. Hij dacht eraan

over de ballustrade van zijn balkon te stappen. Dat zou een einde aan de hele rotzooi maken. Een kundig ontworpen robot zou zijn uiteengespatte overblijfselen opvegen en voor hem zou het heelal niet langer bestaan.

‘s Middags kwam een telefoontje door. Hij sprong op de telefoon af, struikelde, viel op de vloer en kwam vloekend overeind. De hand die het apparaat inschakelde beefde ongecontroleerd.

Chanthavars gezicht glimlachte hem met ongebruikelijke warmte tegemoet. ,,Ik heb goed nieuws voor u, kapitein,” zei hij . ,,We hebben het meisje gevonden.” Het eerste ogenblik wilde zijn geest het niet accepteren. De uitgesleten groef van vermoeidheid was zo diep geworden dat hij er niet uit kon klimmen. Hij staarde met open mond voor zich uit en luisterde naar de woorden, die van ver klonken.

,,Ze zat tamelijk versuft op een overbrugging toen we haar oppikten. Post-anesthetische reactie, ze maakt zich er nu al los van. Er is niet uitgebreid met haar psyche geknoeid, daar ben ik zeker van, misschien een lichte narcosynthese - voor zover ik het kan beoordelen is haar niets overkomen. Ze is al die tijd buiten bewustzijn geweest en herinnert zich helemaal niets. Ik zal haar naar je toesturen.” Chanthavar grijnsde. Het bericht sijpelde langzaam door de barrières van de waanzin. Langley knielde, hij wilde bidden of huilen, of beide, maar er gebeurde niets. Het volgende ogenblik begon hij te lachen.

De hysterie was vervaagd op het moment dat zij binnenkwam. Wat was er natuurlijker dan haar te omhelzen? Ze hield hem stevig vast, narillend door de reactie. Eindelijk gingen ze samen op de bank zitten en hielden eikaars handen vast. Ze vertelde hem wat ze wist. ,,Ik werd vastgegrepen, het schip binnengedragen, iemand richtte een verdoofpistool op me en daarna weet ik niets meer. Het volgende dat ik me herinner is dat ik op een bank op de overbrugging zat en door iemand werd weggedragen. Ik moet daar in half verdoofde staat zijnachtergelaten. Ik was duizelig. De politie bracht me naar minister Chanthavars kantoor. Hij stelde me vragen, liet me medisch onderzoeken en vertelde me dat er niets aan de hand was. Daarna stuurde hij me terug hierheen.”

,,Ik snap het niet,” zei Langley. ,,Ik begrijp er helemaal niets van.”

„Minister Chanthavar zei dat ik waarschijnlijk meegenomen was omdat de ontvoerders van mening waren dat ik van waarde kon zijn… nadat ze er niet in slaagden jou te pakken te krijgen. Ik werd bewusteloos gehouden, zodat ik niet in staat zou zijn iemand te identificeren. Onder narcosynthese werden me enkele vragen gesteld en ik werd vrijgelaten toen bleek dat ik weinig te vertellen had.” Ze zuchtte en schonk hem een onvaste glimlach. „Ik ben blij dat ze me lieten gaan.” Hij wist dat ze het niet alleen met betrekking tot haarzelf bedoelde.

Hij liet het drankje dat hij had klaargemaakt door zijn keelgat glijden en bleef een tijdlang zitten zonder een woord te spreken. Zijn hoofd voelde vreemd helder aan, maar de achter hen liggende nachtmerrie werkte nog na.

Dus hier ging het om. Op deze manier handelden Sol en Centauri de zaken af, een meedogenloos machtsspel, waar niemand meetelde, geen daad te smerig was. Een versteende robotbeschaving, die sedert lang in het graf moest zijn verdwenen, maar nog overeind bleef door de corruptie onder zijn pantser; een brullend moordend barbarisme, gestagneerd en steriel hoewel het opschepte over zijn levenskracht. Een paar ambitieuze mannen en een miljard onschuldige mensen zouden opgaan in radio-actief gas. Zodra een van beide kanten zou beseffen in het voordeel te zijn, zou hij de ander in de rug aanvallen en zouden planeten door de worsteling ontvolkt raken. En hij werd verondersteld dit mogelijk te maken.

Nog steeds wist hij weinig van de Gemeenschap. Het was beslist geen verzameling altruisten met onbevlekte zielen. Maar het leek erop dat zij neutraal waren, dat ze geen waanideeën hadden over het stichten van enorme rijken. Natuurlijk wisten ze meer van het heelal, hadden ze een betere kans voor hem een of andere wereld te zoeken waar hij zich weer man kon voelen. Zijn keuze was gemaakt. Hij zou afgronden moeten passeren, maar er waren zaken die erger waren dan de dood.

Hij keek naar het zuivere profiel van het meisje naast hem. Hij wilde haar vragen waaraan ze dacht. Maar hij kon het niet met de afluisterende mechanische oren. Hij zou voor haar moeten besluiten.

Ze beantwoordde zijn blik met haar kalme groene ogen. ,,Ik zou willen dat je me vertelde wat er aan de hand was, Ed,” zei ze. ,,Ik ben evengoed blootgesteld aan gevaar als jij zoals de zaken er nu voorstaan, en ik wil meer weten.”

Hij gaf toe en vertelde haar van Saris Hronna en de jacht die op hem werd gemaakt. Ze had meteen door waar het om speelde, knikte zonder zichtbare emotie en vroeg hem niet of hij een antwoord had gevonden of wat hij van plan was te doen. ,,Het is een veelomvattende zaak,” zei ze.

,,Ja,” zei Langley. ,,En de spanwijdte zal nog flink toenemen.”

HOOFDSTUK 12

Misschien hadden de muren, behalve oren, ook wel ogen. Langley ging kort na zonsondergang naar bed. Spioneerstralen gingen recht door de communicator had Valti gezegd, maar toch droeg hij zijn pyjama; dekens werden niet langer gebruikt. Een uur lang bleef hij liggen woelen alsof hij niet in slaap kon komen. Daarna zorgde hij voor harde muziek. Het lawaai zou een op zachte toon gevoerde conversatie niet kunnen uitfilteren.

Hij hoopte dat de maag in beroering brengende spanning niet op zijn gezicht af te lezen zou zijn. Zich krabbend, alsof hij geplaagd werd door jeuk, drukte hij de knop in. Hij dacht aan sonische stralen die op zijn schedeldak werden gericht. De stem kwam tesamen met een ruis door, maar hij zou Valti’s stem overal herkennen.

„Aha, kapitein Langley. U doet me een onverwachte eer aan. Zelfs zozeer dat ik het niet erg vind erdoor uit een warm bed te worden gehaald. Mag ik u verzoeken met gesloten lippen te praten? Ik zal uw stem hier duidelijk genoeg horen.”

„Goed.” Er was een hopeloze vraag die gesteld moest worden. „Ik ben bereid met u te onderhandelen, maar hebt u Blaustein en Matsumoto?” „Dat is niet het geval, kapitein. Gelooft u me wat dat betreft op mijn woord?”

„Ik dacht het wel. Oké. Ik zal je vertellen waar ik vermoed dat Saris zich ophoudt - let wel, het is niet meer dan een veronderstelling - en ik zal je helpen te vinden als dat mogelijk is. In ruil daarvoor wil ik dat jij je inspant mijn vrienden te redden, en daarnaast wil ik de bescherming, het geld en het transport dat je me aanbood, zowel voor mezelf als voor nog iemand. Een meisje, een slavin die zich in mijn appartement bevindt.”

Het was moeilijk te weten te komen of deze op grove wijze gestelde voorwaarden bij de ander goed overkwamen. „Uitstekend, kapitein. Ik verzeker u dat u hiervan geen spijt zult hebben. Welnu, wat de praktische overwegingen betreft moet u zonder een spoor achter te laten weggehaald worden.”

„Ik weet niet hoe dat akkefietje opgeknapt moet worden, Valti. Ik denk dat ik min of meer onder huisarrest sta.”

„Niettemin zal je vannacht daar wegkomen. Laat me eens nadenken. Over twee uur maken jij en de vrouw een wandeling over het balkon. Laat het er in ‘s hemelsnaam natuurlijk uitzien. Blijf buiten, duidelijk zichtbaar van bovenaf, wat er ook gebeurt.”

„Oké, over twee uur - 23.47 volgens mijn klok, klopt dat? Tot kijk!”

Nu moest hij wachten. Langley haalde een tweede sigaret te voorschijn en lag daar alsof hij naar de muziek luisterde. Twee uur. Voor die tijd om is zal ik een grijsharig wrak zijn.

Er was zoveel dat kon mislopen. De variabele frekwen-tiestraling van de communicator werd verondersteld onzichtbaar te zijn voor spioneerstralen, maar misschien was het tegendeel waar. De reddingspoging kon mislukken. Chanthavar kon er intussen schoon genoeg van krijgen en hem laten halen om ondervraagd te worden. Valti kon verraden worden door spionnen in zijn eigen gelederen. Het zou kunnen, het zou kunnen, het zou kunnen! Dieren zijn beter af dan de mens, zij maken zich geen zorgen.

De tijd kroop, het duurde een eeuwigheid voor een minuut voorbij was. Langley vloekte, ging de woonkamer binnen, en draaide een boek. Moderne basisnatuur-kunde - op de manier waarop de tijd verstreek moesten twee uur voldoende zijn een doctoraal te halen. Plotseling werd hij zich ervan bewust dat hij al vijftien minuten naar dezelfde pagina in de aftaster staarde. Haastig draaide hij de volgende. Zelfs al nam hij niets in zich op, hij moest net doen alsof dat wel gebeurde. In de tekst werd een naam genoemd, Ynsen, die vermeld werd als de ontdekker van de Riemanniaanse ruimte - nu noemden ze het ‘Sarlenniaanse’ - een natuurkundige benaming. Na enkele minuten begon hij te vermoeden hoe de naam werkelijk moest luiden. Ein-stein! Dus er was toch nog iets uit zijn eigen tijdperk overgebleven, hoewel de corruptie had toegeslagen. Hij glimlachte, voelde een droefheid in zijn binnenste, en vroeg zich af hoe het zou zijn een historische roman te lezen die zich in de 21ste eeuw afspeelde. Waarschijnlijk zou het de strijd beschrijven tussen Lincoln en Sta-lin om het bezit van de raketbasis op Lunar - de held zou rondtoeren op zijn roestige fiets - nee, een dergelijke roman bestond niet. Zijn tijdperk was zo goed als vergeten, de details sedert lang aangevreten door de tijd. Een paar archeologen zouden misschien belangstelling tonen, verder niemand. Stel je eens voor dat een Egyptenaar van de eerste dynastie naar Nieuw Washington anno 2047 werd overgebracht. Negen dagen lang zou hij een wonder zijn, maar hoeveel mensen zou het interesseren?

Hij keek naar de klok en voelde zijn spieren verstrakken. Nog twintig minuten. Hij moest Marin met zich meekrijgen naar buiten. Hij kon haar niet in dit hellegat achterlaten, en hij zou het moeten doen op een manier die de waarnemers als onschuldig zouden beschouwen. Een tijdlang bracht hij denkend en zittend door. De enige mogelijkheid was er een die hem niet lekker zat, een verre voorvader uit Nieuw Engeland perste boze lippen opeen en probeerde hem tegen te houden. Maar…

Hij liep in de richting van haar kamerdeur, die ging voor hem open en hij keek op haar neer. Ze sliep. Het koperkleurige haar lag zacht uitgewaaierd rond een gezicht met een vredige uitdrukking. Hij probeerde zich Peggy niet te herinneren en raakte haar arm aan.

Ze ging overeind zitten. ,,Oh… Ed.” Knipperend opende ze de ogen. ,,Wat is er aan de hand?” ,,Het spijt me je wakker te maken,” zei hij bezorgd. ,,Ik kon niet slapen. Kom een praatje met me maken, wil je?”

Ze nam hem op met een blik die van meelevendheid getuigde. ,,Ja,” zei ze tenslotte. ,,Ja, natuurlijk.” Terwijl ze een ochtendjas over haar schouders wierp volgde ze hem op het balkon.

Boven hen blonken sterren. Tegen de verre schittering van het stadslicht zwom de zwarte haaivorm van een patrouilleschip. Een lichte bries streek door zijn haar. Hij vroeg zich af waar Lora was gesitueerd - niet ver van de eeuwenoude stad Winnipeg, klopte dat niet? Marin leunde tegen hem aan, en hij sloeg een arm rond haar middel. Het zwakke licht liet een bedachtzame ronding van haar mond zien. „Het is fraai buiten,” zei hij banaal. ,,Ja…,” ze wachtte op iets. Hij wist wat het was, evenals Chanthavars waarnemers die voor hun schermen zaten. Hij boog zich voorover en dwong zichzelf haar te kussen. Ze reageerde vriendelijk, hoewel de eerste ogenblikken ietwat onhandig. Daarna keek hij haar lange tijd aan en kon niets uitbrengen. ,,Het spijt me,” mompelde hij tenslotte. Hoe lang nog - vijf minuten? Tien? „Waarom?” vroeg ze. ,,Ik heb het recht niet…”

,,Je hebt alle recht. Ik ben de jouwe, moet je weten. Daar ben ik voor.”

,,Houd je mond!” kraakte hij. ,,Ik heb het over een moreel recht. Slavernij is fout, ongeacht hoe je het camoufleert. Ik heb voorvaderen die stierven bij Gettys-burg, in Duitsland, in de Oekraine, omdat er slavernij was.”

,,Je bedoelt dat je jezelf niet aan mij wilt opdringen,” zei ze. ,,Dat is goed van je, maar maak je geen zorgen. Ik ben geconditioneerd - het idee spreekt me aan, het is mijn functie.”

„Precies, het is nog steeds slavernij - een die denk ik veel erger is dan het rondlopen met ketens. Nee!” Ze legde haar handen op zijn schouders, en de blik die de zijne ontmoette was kalm en ernstig. „Vergeet niet dat,” zei ze, „iedereen geconditioneerd is - jij, ik. iedereen, het leven bewerkstelligt dat op de een of andere manier. Het telt niet. Maar jij hebt mij nodig, en ik… Ik mag je erg graag, Ed. Iedere vrouw wil een man. Is dat niet voldoende?” Het bonsde tegen zijn slapen.

„Kom,” zei ze, terwijl hij haar bij de hand nam, „laten we naar binnen gaan.” „Nee, nog niet,” stamelde hij.

Ze wachtte. En omdat er niets anders te doen leek, kuste hij haar voor een tweede keer.

Vijf minuten? Drie? Eén?

„Kom,” zei ze zwaar ademend, „kom nu met me mee.”

Hij bleef achter. „Wacht… wacht…”

„Je bent niet bang van me. Wat is er? Er is iets

vreemds…”

„Houd je mond,” zei hij happend naar lucht. Vuur bloesem de op in de lucht. Een ogenblik later voelde Langley de stoot van de luchtdruk. Hij sprong achteruit en zag een ruimteschip voorbij flitsen, al vurend op het patrouillevaartuig. De wind brulde er achteraan.

„Ga daar weg, Ed…” Marin probeerde weg te komen naar de bescherming van de woonkamer. Hij greep haar bij de haren, trok haar terug en bleef open en bloot staan. Het aanvallende schip vluchtte en verdween in een flits.

En iets kreeg Langley te pakken en wervelde hem naar boven.

Eèn trekstraal, dacht hij half gek, een gecontroleerde zwaartekrachtstraal. Het volgende ogenblik doemde iets zwarts voor hem op, een portaal gaapte hem toe, hij schoot erdoor heen en het klapte achter hem dicht. Er klonk een pulsering van zware machines, terwijl hij zichzelf moeizaam overeind werkte. Marin lag ineengedoken aan zijn voeten. „Het is in orde,” mompelde hij rillerig. „Het is in orde. We zijn ontsnapt. Misschien.” Een man in een grijze overall wandelde de stalen sluis-kamer binnen. „Goed gedaan, meneer!” zei hij. „Ik geloof wel dat we wegkomen. Wilt u me volgen?” „Wat is er aan de hand?” vroeg Marin verwilderd. „Waar gaan we heen?”

„Ik maakte een afspraak met de Gemeenschap,” zei Langley. „Zij brengen ons buiten het Solar-stelsel - we zullen vrij zijn, allebei.” In stilte vroeg hij zich af of het waar was.

Ze liepen een smalle hal binnen. Het schip dreunde rondom hen. Ze moest furieus van de ene versnelling op de andere overgaan, maar er was niets van een drukte-verschil te merken; een tegenwerkend zwaartekracht-schild was binnen de romp werkzaam, of misschien schakelde de versnelling ook de ‘massa’ aan boord gelijk. Aan het einde van de doorgang kwamen ze in een kleine kamer die volgebouwd was met instrumenten die hen schitterend tegemoet blonken. Een van de schermen bood een totaalbeeld van de sterrenhemel. Goltam Valti kwam uit zijn stoel overeind om Langley op de rug te slaan, zijn hand op en neer te pompen, en hem een groet toe te brullen. „Geweldig, kapitein, buitengewoon! Een prima job, als u me mijn onbescheidenheid wilt vergeven.”

Langley voelde zich zwak. Hij ging zitten en trok zonder erbij na te denken Marin op zijn schoot. „Wat is er eigenlijk precies gebeurd?” vroeg hij. „Ik glipte met enkele anderen ongezien weg uit de Gemeenschap storen,” zei Valti. „We gingen met een luchtsnelboot naar het landgoed van een… sympathiserende… minister, waar we een klein fort in stand houden. Er waren twee ruimteschepen nodig; een om voor de afleiding te zorgen, en deze om jullie omhoog te trekken en in de verwarring te laten onsnappen.” „Wat is er met de andere boot gebeurd? Zullen ze die niet te pakken krijgen?”

„Dat is geregeld. Een gelukstreffer zal haar neerhalen -aan boord is een bom geplaatst - moet je weten. Ze wordt door robots bemand, en is zorgvuldig ontdaan van elke mogelijke aanwijzing in de richting van de eigenaar, op een of twee kleine zaken na waardoor Chanthavar de Centaurianen zal verdenken.” Valti keek bedenkelijk. „Jammer zo’n geweldig schip te verliezen. Het kostte ruim een half miljoen solar-dollars. En vandaag de dag is het maken van winsten een moeizaam verlopende procedure, geloof dat maar, meneer.” „Zodra Chanthavar laat controleren of jij wel aanwezig bent, en merkt dat jij gevlogen bent…” „Mijn beste kapitein!” Valti maakte een geschokte indruk. „Zo’n amateur ben ik nu ook weer niet, mijn dubbelganger, moet u weten, slaapt al lang en breed veilig in mijn vertrekken. Natuurlijk,” voegde hij er bedachtzaam aan toe, ,,is het heel goed mogelijk dat, als we Saris vinden, het evenwel voor mij noodzakelijk kan zijn Sol voorgoed te verlaten. Als dat zo mocht zijn dan hoop ik dat mijn opvolger de Venusiaanse handel aankan. Het is een moeilijke taak, de cijfers staan snel in het rood.”

„Oké,” zei Langley. „Het is nu eenmaal gebeurd. Ik zit er aan vast. Wat gaat er vervolgens gebeuren?” „Dat hangt er vanaf waar Saris zich bevindt en welke methoden noodzakelijk zijn het contact tot stand te laten komen. Maar dit vliegschip is snel, geluidloos, afgeschermd tegen straling; ze heeft wapens, en er zijn dertig gewapende mannen aan boord. Denkt u dat het daarmee zal gaan?”

„Ik dacht het wel. Bezorg me een aantal kaarten van het Mesko-gebied.”

Valti knikte naar de kleine, groenhuidige Thakt, die in een hoekje zat. Hij kwetterde en schuifelde weg. „Charmante jongedame,” Valti boog. „Mag ik naar haar naam vragen?”

„Marin,” zei ze met een klein stemmetje. Ze liet zich van Langley’s schoot glijden en ging met haar rug tegen de muur staan.

„Het is in orde,” zei de ruimtevaarder. „Wees niet bang.”

„Ik ben niet bang,” zei ze en poogde te glimlachen. „Maar eerder verbaasd.”

Thakt keerde terug met een stapel papieren. Langley keek ze fronsend door, terwijl hij wegwijs probeerde te worden in de gewijzigde geografie. „Ik herinner me een dag op Holat,” zei hij. „Saris en ik hadden die dag vrij-genomen om te gaan vissen en hij liet me enkele grotten zien. Ik vertelde hem over de grotten van Carlsbad in Nieuw Mexico, en hij was geïnteresseerd. Later, kort voor we vertrokken naar de aarde, bracht hij ze weer ter sprake en beloofde ik hem ze te laten zien. En terwijl we om enkele Holataanse filosofen een plezier te doen enkele kaarten bekeken, liet ik hem zien waar ze te vinden waren. Dus als hij kaarten van de nieuwe wereld heeft weten te bemachtigen… Carlsbad ligt niet ver van hier, en hij zal wel snel ontdekt hebben dat het een terrein is dat niet wordt gebruikt. Natuurlijk is het heel goed ma-gelijk dat het terrein inmiddels in gebruik is genomen, of gekolonialiseerd - misschien bestaat het wel helemaal niet meer, maar…!”

Valti volgde zijn wijzende vinger. ,,Ja… ik geloof dat ik weieens van die plek heb gehoord,” zei hij met een sprankje opwinding. ,,De Conrad-grotten… ja, hier. Is dat de lokatie?”

Langley maakte gebruik van een kaart op een grotere schaal om zich te oriënteren. ,,Ik dacht het wel.” „Aha, dan weet ik het wel. Het hoort bij het landgoed van minister Ranull, die een groot deel van het terrein bij wijze van park in een verwilderde staat laat. Soms laat hij zijn gasten de Conrad-grotten zien, maar ik weet zeker dat nooit iemand ver in ze doordringt, en buiten die gasten komt er het hele jaar niemand. Een briljante suggestie, kapitein! Mijn complimenten.” „Als hij zich daar niet bevindt,” zei Langley, „tast ik evenzeer in het duister als u dat doet.” „We zullen het proberen. U zal beloond worden, ongeacht wat er gebeurt.” Valti sprak in een communicator. „We gaan er meteen heen. Er is geen tijd te verliezen. Wilt u misschien een stimulerende drug…? Hier, hij stelt u in staat de komende uren alert en energiek te blijven, en misschien is dat noodzakelijk. Excuseer me, ik moet enkele details regelen.” Hij vertrok en Marin bleef alleen achter met Langley. Zonder een woord te zeggen bleef ze hem een tijdlang opnemen. „Oké,” zei hij. „Oké, ik heb een keus gemaakt. Ik bedacht dat de Gemeenschap beter gebruik zou maken van de macht dan iemand anders. Maar jij bent natuurlijk een inwoonster van Sol. Als je het er niet mee eens bent, spijt het me.”

„Ik weet het niet. Het is een flinke last die je op je neemt.” Ze schudde het hoofd. „Ik begrijp wel waardoor je gedreven werd - misschien heb je gelijk - misschien niet. Ik kan het niet zeggen, maar ik sta achter je, Ed.”

„Bedankt,” zei hij rillerig en vroeg zich af of hij, ondanks zichzelf, niet op haar verliefd zou worden. Plotseling zag hij hen beiden ergens achter de lucht opnieuw beginnen.

Als het hun lukte van Sol te ontsnappen, natuurlijk!

HOOFDSTUK 13

Het was een prettig gevoel geweest zijn al te kleurige pyjama’s te ruilen voor de overall, laarzen, helm en pistool van een ruimtevaarder. Langley had nooit beseft in hoeverre kleren de man maken. Maar terwijl hij door de holle immense duisternis liep, de .ondergrondse kilte voelde en echo’s hoorde weerkaatsen, werd hij zich opnieuw bewust van de hulpeloosheid en de twijfel aan zichzelf die hem in een wurggreep hadden genomen. Tot mijlenver waren lichtbuizen in de grotten opgehangen, maar een illegale expeditie kon die onmogelijk inschakelen. Ze deden slechts dienst om de plaatsen aan te geven waar Saris zich zeker niet zou bevinden. Een half dozijn mannen liep naast Langley voort, de weerspiegelende gloed van de flitsstralen verlichtte hun gezichten op een spookachtige manier tegen de achtergrond van schaduwen. Het waren allemaal bemanningsleden, vreemdelingen voor hem: Valti had zichzelf als te oud en te laf bestempeld om de tunnels binnen te gaan. Marin had mee willen gaan, maar ze had geen toestemming gekregen.

Een bouwvallige fantasie van leisteen, grote ruwe pilaren en uitsteeksels werd zichtbaar in het licht van de flitsstralen, dat hen onttrok aan de somberte waarin ze anders schuilgingen. Deze plek kon niet veel zijn veranderd, dacht Langley. In vijfduizend jaar zou het trage druipen en de evaporatie van het water hier en daar iets hebben veranderd, maar de aarde was oud en geduldig.

Hij had het gevoel dat de tijd zelf ergens verborgen lag in deze zich eindeloos uitstrekkende verten. De man die de zenuwspeurder droeg keek op. „Tot nu toe geen spatje,” zei hij. Onbewust dempte hij zijn stemgeluid alsof hij de stilte, die zwaar op hem neerdrukte, niet wilde verstoren. ,,Hoe ver zijn we afgedaald? Een heel eind - en er zijn zoveel vertakkingen -zelfs al is hij hier, dan nog vinden wij hem misschien nooit.”

Langley liep verder. Er was niets anders dat hij doen kon. Hij bedacht dat Saris zich niet verder onder de grond had teruggetrokken dan noodzakelijk was. De Holatanen waren niet bepaald claustrofobisch, maar toch waren het wezens van het open land en de luchten, het druiste tegen hun instincten in lang opgesloten te zijn. De buitenwerelder zou op zoek zijn gegaan naar een gemakkelijk te verdedigen plek met minstens meer dan één nooduitgang; bijvoorbèeld een kleine grot met twee of drie vluchtwegen naar het oppervlak. Maar zo waren er misschien een honderdtal plaatsen onder de grond en ze hadden geen kaart van het stelsel tot hun beschikking.

De logica kwam hen te hulp. Saris had evenmin een kaart van het gangenstelsel. Hij zou door de hoofdingang naar binnen zijn geglipt, net als zijn achtervolgers nu hadden gedaan, omdat hij niet wist waar de andere ingangen zich bevonden. Vervolgens zou hij uitkijken naar een ruimte om te leven, met uitgangen en een watervoorraad. Langley wendde zich tot de man met de watertaster. ,,Is er geen poel of rivier ergens in de buurt?”

,,Ja - in die richting is water. Zullen we een poging wagen?”

,,Ja.” Langley stevende op de dichtstbijzijnde tunnel af. Een eindje verder werd de doorgang al snel smaller zodat hij genoodzaakt was te kruipen. ,,Hier zou het kunnen zijn,” zei hij. Zijn woorden werden aan alle kanten weerkaatst. ,,Saris zou er heel gemakkelijk doorheen zijn geglipt. Hij kan zich even gemakkelijk op vier voeten voortbewegen als hij dat verkiest, maar voor een mens staan de zaken er anders voor; het naderen is moeilijker.” „Wacht… hier, neemt u de speurder, kapitein,” zei iemand achter hem. „Ik geloof dat hij doorsloeg, maar al die mensen voor me zorgen voor te veel storing.” Langley wurmde zich achterstevoren om de doos aan te pakken. Terwijl hij hem instelde, keek hij naar de groen oplichtende wijzerplaat. Ze reageerde op korte afstand op de impulsen die worden voortgebracht door een zenuwstelsel en - ja, de naald trilde meer dan het geval zou moeten zijn!

Opgewonden kroop hij verder, de ruwe vochtige muur schramde zijn rug. Zijn flitsstraal was als een enkele witte lans die in de duisternis priemde. Zijn ademhaling klonk hem als een luid geschraap in de keel. Plotseling bereikte hij het eind van de gang en duikelde bijna voorover. De gang eindigde een aantal meters boven de vloer van de grot. „Saris!” riep hij. De echo’s vlogen hem om de oren, dit moest een flinke ruimte zijn. Ergens hoorde hij water stromen. „Saris Hronna! Ben je daar?”

De straal van een ploffer spoot op hem af. Hij zag de schittering ervan; vlekken dansten minuten daarna nog voor zijn ogen; de straling stak hem in het gezicht. Hij schakelde het licht uit en sprong, in de hoop dat het niet te ver was, naar de grond. Iets schramde zijn been, de slag deed hem met de tanden klapperen, en hij viel op een onzichtbare vloer.

Een tweede straal vlamde door de tunnelmond op hem af. Langley voelde warm en kleverig bloed op zijn kuit. De Holatan wist precies waar de opening was, hij kon de stralen op de muren laten ketsen en de mannen daarbinnen roosteren. „Saris! Ik ben het - Edward Langley - ik ben je vriend!”

De echo’s lachten hem toe, dansend door een enorme schacht. Vriend, vriend, vriend, vriend. De ondergrondse stroom sprak met een koude schelle stem. Als de vogelvrijverklaarde gek was geworden van angst en eenzaamheid, of als hij in koele berekening had besloten elk mens te doden, die hier binnendrong, was het met Langley gebeurd. Het meedogenloze zwaard van een energiestraal, of het plotseling sluiten van kaken rond zijn keel, zouden het laatste zijn wat hij ooit voelde. Hij moest het proberen. Langley drukte zich plat tegen de rots. „Saris! Ik ben gekomen om je hieruit te halen. Ik ben gekomen om je naar huis te brengen!” Het antwoord rommelde uit de zwartheid, door de echo’s onmogelijk te bepalen vanwaar het kwam. ,,Benn jai it? Wat jai willen?”

,,Ik heb een regeling getroffen… je kunt terugkeren naar Holat -” Langley schreeuwde in het Engels, de enige taal die ze beiden spraken; de Holataanse dialecten waren voor de mens te moeilijk onder de knie te krijgen en hij kende niet meer dan enkele frasen. ,,We zijn je vrienden, de enige vrienden die je hebt.” ,,Dass zo.” Hij kon niets opmaken uit de toon waarop de woorden werden gesproken. Hij dacht de vibraties te voelen van een zwaar lichaam, dat zich met gedempte stap verplaatste. ,,Ik kan niet zeker weten. Assblief beschrijf situatie van ogenblik eerlijk.” Langley maakte het in enkele woorden duidelijk. Het steen onder zijn buik voelde nat en kil aan. Hij nieste, snoof en dacht dat iets als avontuur beter op de oude manier gedefinieerd kon worden: als dat wat iemand beleefde die zich duizenden kilometers verderop bevond. ,,Het is de enige kans voor ons allemaal,” eindigde hij. , ,Als je het er niet mee eens bent, blijf je hier tot je sterft of naar buiten wordt gesleept.” Er volgde een stilte, toen: ,,Ik jou vertrouw, ik jou ken. Maar is niet mogelijk andere bij jou, jou heb bedriegt?” ,,Ik… wat? Oh, je bedoelt dat de Gemeenschap ook een loopje met mij neemt? Ja, het zou kunnen, maar ik geloof niet dat het zo is.”

,,Ik niet verlang te worden ontleed,” zei degene die wachtte.

,,Dat gebeurt ook niet. Ze willen je bestuderen om te weten te komen hoe je klaarspeelt wat je doet. Je vertelde mij eens dat jullie denkers thuis tot op redelijke hoogte wisten hoe het werkte.”

,,Ja. Uit atomen van mijn hersens niets kan worden geleerd. Ik denk een machien als jai vrienden wil… kan worden gebouwd met gemak.” Saris aarzelde, vervolgens: „Uisstekend. Ik moet wat ook gebeurt risico nemen. Laat het sso ssijn. Jullie mogen allemaal komen hierbinnen.”

Toen het licht op hem viel stond hij daar groot en trots en met de waardigheid van zijn ras te wachten tussen de dozen voorraden waarop hij zijn enige hoop had gevestigd. Hij nam Langley’s handen tussen de zijne en neusde de wang van de man. ,,Iss goed jai weer te zien,” zei hij.

,,Het spijt me… voor het gebeurde,” zei Langley. ,,Ik wist niet…”

,,Nee. Heelal is vol verrasingen. Doet niets ertoe als ik weer kan teruggaan naar huis.”

De ruimtevaarders besteedden nauwelijks aandacht aan hem, ze waren aan niet-menselijke intelligentie gewend. Nadat Langley’s wond verbonden was, vormden ze een cordon en keerden terug. Valti liet het schip opstijgen zodra iedereen aan boord was en onderhield zich daarna met hen. ,,Is er iets dat je wenst, Saris Hronna?” vroeg hij via de Amerikaan.

,,Ja. Twee vitamien die schijn te ontbreek in aards chemie.” Saris tekende enkele diagrammen op een vel papier. ,,Dit zijn structuurformule in Langley’ss symbooltaal.”

De ruimtevaarder zette ze om in termen die te begrijpen waren voor de anderen, en Valti knikte. ,,Die moeten gemakkelijk te vervaardigen zijn. In mijn schuilplaats heb ik een moleculenmaker.” Hij plukte aan zijn baard. ,,We moeten daar eerst heengaan om voorbereidingen voor het vertrek te treffen. Ik heb een lichtsnel-heidskruiser die in een geheime baan rond de aarde draait. Jullie zullen aan boord worden gebracht en naar

onze basis in het 61ste Cygnistelsel worden gestuurd. Dat is even buiten de Solariaanse en Centauriaanse stelsels, en daarmee bedoel ik de invloedssfeer. Daar kunnen Saris’ bekwaamheden uitgebreid worden bestudeerd, en kunnen wij uw honorering regelen, kapitein Langley.”

Saris nam het woord. Hij wilde zijn eigen garanties. Hij zou meewerken als hij daarna terug werd gezonden naar Holat met een bemanning van technici en voldoende voorraden. Zijn wereld lag te ver weg om door de sterren in haar omgeving onmiddellijk bedreigd te worden, maar een groep rondzwervende veroveraars zou haar op een goede dag kunnen aandoen - en Holat had geen verdediging tegen een bombardement vanuit de ruimte. Dat moest worden rechtgezet. Gewapende robotsatellieten zouden een complete invasievloot niet tegen kunnen houden - niets kon dat, behalve misschien een tweede vloot - maar ze zouden wel in staat zijn met kleine rondreizende roversbenden af te rekenen, en die vormden de enige bedreiging voor Holat. Valti knipoogde. „Kapitein, beseft hij wat de bonus voor een reis van een dergelijke lengte is? Weet hij hoeveel het kost die stations op te zetten? Kan hij zich niet verplaatsen in de zorgen van een oude man die rekening moet houden met een ontwrichting van zijn boekhouding?”

,,Ik ben bang van niet,” zei Langley met een grijns. ,,Aha… welke verzekering heeft hij dat wij ons deel van de afspraak zullen nakomen?”

,,Hij heeft de leiding bij de bouw van de opheffer - je kan het ding niet zonder hem maken, zijn theoretische kennis is daarbij onontbeerlijk - dat gedeelte zit wel goed. Als hij vermoedt dat het project op zijn eind loopt, wil hij dat de schepen klaar zijn voor hem, om meteen te kunnen vertrekken. En hij wil een bom hebben aan boord van het schip waarop hij zich zal bevinden, onder zijn controle. Vrouwen en kinderen zullen aan boord blijven totdat het werk op Holat achter de rug is, en bij het minste teken van verraad blaast hij de zaak op.”

„Allemachtig!” Valti schudde meewarig het hoofd. „Hij heeft een nare, achterdochtige manier van denken, dat is wel zeker. Ik dacht zo dat een blik op mijn eerlijke gezicht - enfin, enfin - laat het zo zijn. Maar ik ril bij de gedachte dat ik die onkosten in mijn boekhouding moet bijschrijven.”

„Man, je kan die schuld uitsmeren over tweeduizend jaar. Vergeet het maar, welnu, waar gaan we allereerst heen?”

„Wij hebben een klein uitwijkoord in de Himalaya; niets bijzonders, onze smaken zijn niet veeleisend, maar de plek is goed verborgen. Ik moet een rapport doorzenden naar mijn chefs op aarde om hun toestemming voor de uitvoer van het plan te vragen, en documenten in orde maken voor het kantoor in Cygni. Het zal niet lang duren.”

Langley ging naar de ziekenboeg van het schip. Hij had een nare beenwond opgelopen, maar de behandeling daarvan was vandaag de dag een routinekwestie. Een klamp om de randen van de wond bijeen te houden, een injectie kunstmatige enzymen om de regeneratie te stimuleren en binnen enkele uren zou de radicale geneeswijze de wond hebben geheeld.

Tijdens de maaltijd maakte hij daar een opmerking tegen Valti over. Het schip bevond zich in een wijde ellipsvormige baan voor ze terugkeerden naar de aarde om het risico ontdekt te worden weg te nemen. „Ik ben niet zo goed op de hoogte met de vooruitgang die in de afgelopen eeuwen is geboekt,” bekende hij. „Aan de ene kant lijkt het erop of de mens nog geen stap verder is gekomen, en dan word ik geconfronteerd met de zegeningen van de medische wetenschap, en denk er eens aan wat een enorme verandering heeft plaatsgevonden in de landbouw met behulp van de machine. Misschien ben ik gewoon te ongeduldig. Misschien zal de mens, als hij nog een duizendtal jaren de kans krijgt iets aan zichzelf te doen, zijn eigen geest van het dierlijk niveau naar het menselijke weten te veranderen.”

Valti slurpte lawaaiig aan zijn bier. ,,Ik kan je optimisme niet delen, mijn vriend,” antwoordde hij. ,,Ik werd meer dan zeshonderd jaar geleden geboren, het tijdsverschil is ontstaan door het heen en weer gereis tussen tijd en ruimte. Ik heb een groot deel van de geschiedenis meegemaakt en het lijkt mij toe dat de beschaving -iedere beschaving op welke planeet dan ook - onderworpen is aan de wet van sterfelijkheid. Het maakt niet uit hoe slim we ook worden, we zullen nooit mas-sa-energie scheppen, niets laten groeien, nooit warmte uit zichzelf in een golf van een warm naar een koud lichaam laten vloeien. Er zijn beperkingen die ons door de natuurwetten worden opgelegd. Als schepen en gebouwen groter worden gebouwd, wordt een groter deel van de ruimte opgebruikt aan gangen, totdat je een grens bereikt. Een onsterfelijk mens zou onmogelijk zijn, zelfs al maakte de biochemie het mogelijk. De ruimte voor de hersens blijft hetzelfde - een beperkt aantal cellen die zijn herinneringen voor hem bewaren. Waarom dan een onsterfelijke beschaving, of een beschaving die het hele universum omvat?” ,,En daarom zullen er altijd perioden van grote opbloei, en verval, en ineenstorting zijn?” ,,Of dat, of de soort samenleving zoals de Technon dat wil; dood vermomd als een mechanisch schijnleven. Ik geloof dat jij het vanuit de verkeerde hoek benadert. In de kosmos bestaat een eenheid die belangrijker is dan een enkele wereld, een enkel ras. Ik ben van mening dat leven ontstond omdat het heelal het nodig had, dat het juist die karakteristieken nodig heeft die het levende individu schade toebrengen. Nee… ik geloof niet in de Vader. Er leeft geen bewustzijn behalve in organisch leven. En toch bracht een levenloos heelal leven voort in al zijn onderlinge verschillen, omdat dat een noodzakelijke stap in de evolutie was. Van een grote gaswolk naar een laatste ingekapseld vacuüm.” Valti snoot zijn neus en grinnikte. „Excuseer me. Door mijn leeftijd draaf ik wat door. Maar als je tijdens je hele leven over lichtjaren had gereisd, zou je beseffen dat er iets bestaat dat niet gereduceerd kan worden tot fysieke theorieën. Ik geloof dat de Gemeenschap zal blijven bestaan omdat ze gescheiden is van tijd en ruimte, maar alleen daardoor. Ze zal ook niet eeuwig bestaan.” Hij stond op. „Excuseer me. We zullen spoedig landen.”

Langley trof Marin aan in de bar op het middenschip.

Hij ging naast haar zitten en nam haar hand in de zijne.

„Het zal nu niet lang meer duren,” zei hij. „Ik geloof

dat we niet beter hebben kunnen doen dan Saris’ kracht

weghalen van de plek waar het uiteindelijk alleen tot

vernietiging kan leiden. Het is ook maar het beste voor

Sol. En nu zijn we tenminste zelf op weg.”

„Ja.” Ze keek hem niet aan. Haar gezicht zag wit en

vertoonde een gespannen uitdrukking.

„Wat is er aan de hand?” vroeg hij bezorgd. „Voel je je

niet goed?”

„Ik… ik weet het niet, Ed. Alles lijkt me zo vreemd, op de een of andere manier.” Wazig staarde ze voor zich uit. „Is dat zo? Slaap ik soms en…” „Nee. Wat is het probleem? Kan je het beschrijven?” Ze schudde het hoofd. „Het is alsof iemand anders mijn geest deelt, die ander zit daar en wacht. Plotseling kreeg ik dat gevoel. De spanning, veronderstel ik. Het zal allemaal weg goed komen.”

Langley gromde. De bezorgdheid knaagde aan hem. Als ze ziek werd…

Waarom was ze voor hem zo belangrijk? Viel hij voor haar? Het zou heel gemakkelijk zijn. Naast haar uiterlijk was ze dapper, intelligent en geestig. Hij kon zich voorstellen dat hij met haar een gelukkig leven zou leiden.

Peggy, Jim, Bob - Nee, haar mocht niets overkomen. Niet weer!

Er volgde een lichte vibrerende schok en het gestamp van de machines stierf weg. Saris Hronna stak zijn met snorharen bezette snuit om de hoek van de deur. „Wij ben geland,” kondigde hij aan. „Kom naar buiten.”

Het schip lag in een dok in een helder verlichte grot. Achter het schip bevond zich een enorme betonnen deur waarachter de berghelling moest liggen. Het moest een hooggelegen woest land zijn. Waarschijnlijk waren er nog sneeuwvelden en gletsjers, hier op het dak van de wereld, koud, winderig, leeg, een plek waar mannen zich jaren konden verbergen. ,, Kunnen jullie je op enigerlei wijze verdedigen?” vroeg Langley, terwijl Valti hen voorging langs de romp. „Nee. Waarom zouden we? We zouden meer metaal hierheen moeten slepen, dat gemakkelijk van bovenaf ontdekt zou kunnen worden. Zoals we het nu hebben gedaan is alles wat hier aanwezig is van plastic of steen. Ik ben een vredelievend mens, kapitein. Ik vertrouw meer op mijn hersens dan op mijn kanonnen. Deze schuilplaats is al vijftig jaar geheim gebleven.” Ze gingen een hal binnen waarvan verschillende deuren zich openden. Langley zag iets, dat een radiokamer moest zijn, waarschijnlijk alleen voor gebruik in noodgevallen. Valti’s mannen begaven zich op weg naar hun eigen vertrekken. Ze spraken weinig, de leden van de Gemeenschap leken een bedenkelijke houding aan te nemen tegen een onderlinge conversatie zonder dat die noodzakelijk was, maar ze leken tamelijk ontspannen. Waarom niet? Ze waren nu veilig. De spanning was geweken.

Marin schoot recht overeind en haar ogen sperden zich open.

„Valti, wat is er met haar aan de hand?” vroeg Langley. Zijn stem klonk schor en kraakte. „Ik… ik weet het niet, kapitein. Waarschijnlijk slechts een reactie. Het is een beproevende tijd geweest-voor iemand die niet gewend is aan conflicten en achterdocht. Laten we haar in bed stoppen en dan zal ik de scheepsdokter haar laten onderzoeken.” De officier gaf blijk van verbazing. „Psychologie ligt buiten mijn terrein,” verklaarde hij. „Leden van de Gemeenschap hebben zelden moeilijkheden met hun psychisch leven; daarom tellen wij ook geen goede psychiaters in onze gelederen. Ik gaf haar een kalmerend middel. Als ze morgen niet beter is kunnen we een specialist laten komen.” Hij glimlachte zuur. „Te veel kennis. Te verdomd veel kennis. Eén hoofd kan het niet allemaal bevatten. Ik kan een gebroken been zetten of een door bacillen ontstane ziekte genezen, maar als het geestelijk leven van iemand op een zijspoor raakt, is al wat ik kan doen een aantal half vergeten technische termen uiten.”

Langley’s overwinning viel in kruimels tussen zijn handen uiteen.

„Kom, kapitein,” zei Valti en nam hem bij de arm. „Laten we voor Saris Hronna’s vitaminepillen gaan zorgen, en daarna kunt u waarschijnlijk zelf ook wel wat slaap gebruiken. Binnen vierentwintig uur zult u zich buiten het zonnestelsel bevinden, denk daar eens aan.”

Ze waren in het laboratorium aan het werk toen Saris verstijfde.

„Zij langs ons lopen,” zei hij. „Zij lopen voortdurend gang op en neer, geest voelt heel vreemd.” Langley rende de gang op. Marin stond hem met heldere ogen aan te kijken. „Waar ben ik?” vroeg ze zwak. „Kom mee,” zei hij. „Jij gaat terug naar bed.” „Ik voel me beter,” zei ze tegen hem. „Er werd druk uitgeoefend op mijn hersens, alles werd donker, en nu sta ik hier, maar ik voel me nu weer mezelf.” Het glas met het kalmerend middel stond onaangeroerd naast haar kooi. „Drink dat op,” zei Langley. Ze gehoorzaamde, glimlachte hem toe en ging weer slapen. Hij weerstond een verlangen haar te kussen. Toen hij terugkeerde zag hij dat Saris juist een beurs om zijn nek hing en daarin een flacon pillen liet verdwijnen. Valti was zich bezig gaan houden met zijn papierwerk. Ze waren alleen tussen de machines. „Ik voelde geest van meisje helder worden, terwijl ik luisterde,” zei Saris. „Is jouw ras behept met deze… toevallen?”

„Af en toe gebeurt zoiets,” zei Langley. „Een tijdelijke ineenstorting. Ik ben bang dat we niet zo geheid in elkaar zitten als jouw mensen.”

,,Toch zou het zijn mogelijk. We doden de zwakkelingen jong.”

„Mijn ras heeft het ook af en toe gedaan, maar het gebruik hield nooit lang stand. Iets in onze aard schijnt het te verbieden.”

,,En toch kunnen jullie een wereld vernietigen om jullie eigen ambities te bevredigen. Ik jullie nooit zal begrijpen.”

,,Ik betwijfel of we onszelf ooit zullen begrijpen.” Langley wreef langs zijn nek en dacht na. „Zou het kunnen doordat we niet-telephaten zijn? Elk van ons is geisoleerd van de ander, elk individu ontwikkelt zich op zijn eigen manier. Jullie volk heeft zijn eigen emotionele leven; de Thrymannen, heb ik gelezen staan rechtstreeks met elkaar in contact. In dergelijke gevallen staat het individu altijd op een indirecte manier onder controle van het hele ras. Maar bij de mens is elk van ons altijd alleen. Wij moeten allemaal onze eigen weg zoeken en we groeien los van elkaar op.” „Het kan zijn. Maar toch ik ben verbaasd over de verschillen tussen mensen van jouw volk. Ik soms denken jouw volk is de wanhoop en hoop van ganse heelal.” Langley gaapte. De vermoeidheid had hem een hoofdpijn bezorgd, nu de stimulant was uitgewerkt. „Naar de hel ermee. Ik ga een tijdje de koffer in.” Uren later werd hij gewekt door de klap van een explosie. Terwijl hij overeind ging zitten, hoorde hij ploffers afgaan.

HOOFDSTUK 14

Een tweede explosie deed de muren trillen en vibreerde door in Langley’s botten. Iemand schreeuwde, een ander vloekte, en het geluid van rennende voeten in de gang volgde. Terwijl hij gehaast zijn kleren aantrok en zijn energiewapen greep, wilde hij braken. Op de een of andere manier hadden zij gefaald, op de een of andere manier was de rebellie van de pionnen gebroken en ging het spel verder.

Hij drukte zich plat tegen de oude deur van de kamer die hem was toegewezen en opende hem op een kier. Buiten rook hij de stank van verbrand vlees. Twee in het grijs geklede lichamen lagen met de benen gespreid in de gang, maar het gevecht was zijn vertrek al gepasseerd. Langley stapte naar buiten. Voor zich hoorde hij lawaai, in de richting van de vergaderkamer. Hij rende die kant op met het doldrieste idee de aanvallers in de rug aan te vallen. Een bittere koude wind blies de rook weg en hij hapte naar lucht. Ergens diep in zijn bewustzijn besefte hij dat de grote toegangspoort was opgeblazen en de koude berglucht binnenstroomde.

Nu - de deur! Hij rende naar binnen, terwijl hij de trekker van zijn ploffer overhaalde. Er volgde geen terugslag, maar de straal siste ver naast de rug die hij op het oog had gehad. Hij wist niet hoe hij moest omgaan met een modern wapen, hoe hij een eigentijdse geest de baas moest worden, hoe hij ook maar iets moest doen. Het begrip van de techniek kwam pas toen iemand zich op een hak omdraaide en geroutineerd met de andere voet naar Langley schopte.

Langley’s ploffer werd hem uit de hand gerukt door de laars, kletterde op de vloer en hijzelf staarde in een dozijn lopen die zijn volgende beweging afwachtten. Valti’s bemanning had zich rond Saris Hronna verzameld. De Holatan zat gehurkt op allevier zijn poten, met in de ogen een gele schittering. Brannoch liet een luid Homeriaans gebrul horen. ,,Dus daar ben je!” riep hij uit. „Gegroet, kapitein Langley!” Hij torende hoog boven zijn vijftigtal manschappen uit. Het door littekens ontsierde gezicht sprankelde van plezier. ,,Kom binnen en geniet mee van de grap.” „Saris…,” kreunde de Amerikaan. „Alsjeblieft.” Brannoch baande zich een weg naar hem toe. „Ik ben niet gek. De helft van mijn aanvalsgroep beschikt over zuiver mechanische wapens, die ik dagen geleden al heb laten maken - we hebben capsules die bij het treffen van een doel een chemische explosie veroorzaken - heel moeilijk om mee te richten, maar van dichtbij kunnen we je met lood vol schieten en jij kan daar niets aan doen.”

,,Oh,” zei Langley, en voelde in zijn binnenste dat hij

zich zou moeten overgeven. Alle hoop vloeide weg.

„Maar hoe heb je ons gevonden?”

Marin kwam binnen. Ze stond in de deuropening en

keek naar hen. Haar gezicht was vertrokken tot een

masker, het gezicht van een slaaf.

Brannoch priemde met een duim in haar richting.

„Door het meisje, natuurlijk,” zei hij. „Zij heeft ons

ingelicht.”

De weinig menselijke houding begaf het. „Nee,” stamelde ze. „Ik heb nooit…”

„Niet bewust, mijn schatje,” zei Brannoch. „Maar toen jij je laatste chirurgische behandeling kreeg, werd een post-hypnotisch bevel door een conditionerende machine ingeplant. Bijzonder effectief, zo’n bevel - onmogelijk te breken. Als Saris werd gevonden moest jij me op de hoogte stellen van de omstandigheden als de eerste de beste gelegenheid zich zou voordoen hem te kapen. En dat heb je gedaan, zoals jezelf kunt constateren.”

Ze nam hem in stilzwijgend afgrijzen op. Langley hoorde een gedonder in zijn hoofd.

Heel ver weg, in de verte, hoorde hij het brallen van de Centauriaan: „Ik kan het je nu evengoed vertellen, kapitein. Ik was het die je vrienden liet kidnappen. Ze konden me niets vertellen en tegen mijn wensen in zijn ze… gestorven. Het spijt me.”

Langley wendde zich van hem af. Marin begon te huilen.

Valti schraapte zijn keel. „Een schitterende manoeuvre, mijn heer. Heel kundig uitgevoerd. Maar toch hebben verschillende leden van de Gemeenschap het leven gelaten. Ik ben bang dat de Gemeenschap zoiets nietzonder meer langs zich heen kan laten gaan. Er zal een vergoeding worden geëist.”

„Ongetwijfeld met inbegrip van Saris Hronna?” Brannoch grijnsde zonder humor.

„Natuurlijk. En het herstellen van de schade volgens het weergeld-schema, vastgelegd in het verbond. Anderzijds zal de Gemeenschap in uw stelsel enkele sancties moeten toepassen.”

„Het terugtrekken van de handel?” snoof Brannoch. „We kunnen het zonder jullie vrachten stellen. En probeer het eens met militaire druk te bereiken!” „Oh, nee, mijn heer,” zei Valti mild gestemd. „Wij zijn een humaan volk. Maar we hebben een groot aandeel in het economisch leven op elke planeet waar wij kantoren hebben. Investeringen, plaatselijke maatschappijen die ons eigendom zijn - als het nodig mocht zijn, kunnen wij uw economie een aanzienlijke slag toebrengen. Ze is niet zo sterk georganiseerd als die van Sol. Ik betwijfel het of uw mensen zich prettig zouden voelen bij, laten we zeggen… een inflatie van catastrofale aard als we verschillende ondernemingen zouden opheffen, wat depressie en werkloosheid tot gevolg zou hebben. Het terugtrekken van een aantal sleutel-maatschappijen is niet zo maar iets.” „Ik begrijp watje bedoelt,” zei Brannoch onbewogen. „Ik was niet van plan meer geweld te gebruiken dan hiervoor nodig was, maar je dwint me ertoe. Als al jouw hier aanwezige personeel verdween zonder een spoor achter te laten - ik moet erover nadenken. Ik zou onze gokspelletjes missen.”

„Ik heb reeds een rapport naar mijn chefs doorgezonden, mijn heer. Ik wacht op hun laatste orders. Ze weten waar ik me bevind.”

„Maar weten ze wie jullie overviel? Het zou zo geregeld kunnen worden, dat de schuld op Chanthavar zou vallen. Ja, een uitstekend idee.”

Brannoch wendde zich andermaal tot Langley. Hij moest de schouder van de ruimtevaarder stevig vastgrijpen om zijn aandacht te krijgen. „Luister eens,” zei hij. „Spreekt dat beest van jou soms een van de moderne talen?”

„Nee,” zei Langley, „en als je denkt dat ik voor jou tolk ga spelen, zit je er een heel eind naast.” Het bonkige gezicht vertoonde een gepijnigde uitdrukking. „Ik zou graag zien, dat u ermee ophield mij als een vijand te zien, kapitein. Ik moet mijn plicht doen. Ik koester geen grief omdat u mij in de steek liet. Als u meewerkt blijft mijn aanbod nog steeds van kracht. In het andere geval zal ik u moeten laten executeren, en zal u er niets mee winnen. We zullen Saris de taal leren en hem tot medewerking dwingen. Al wat u kunt doen is ons een poosje ophouden.” Hij pauzeerde. „Ik zal u echter toch maar waarschuwen. Als u probeert het project te saboteren, als het eenmaal op gang is gekomen, zal de straf niet mis zijn.”

„Ga je gang maar,” zei Langley. Het interesseerde hem niet, nu niet meer. „Wat wil je tegen hem zeggen?” „We willen hem meenemen naar Thor, waar hij ons gaat helpen bij de bouw van een opheffer. Als tijdens de werkzaamheden iets misloopt, sterft hij, en zullen robotschepen erop uit worden gestuurd om zijn planeet te bombarderen. Ze zullen er duizenden jaren over doen om er te komen, maar ze zullen toch worden gestuurd. Als hij, aan de andere kant, ons helpt, zal hij naar huis worden teruggebracht. „Waarom zou het hem iets interesseren welke kant wint? Het is zijn ras niet.” Langley vertaalde het in het Engels, bijna woordelijk. Saris bleef enkele ogenblikken stil, toen: „Ik bespeuren droefheid in jou, mijn vriend.” „Ja,” zei Langley. „Dat klopt. Wat ga je doen?” De Holatan maakte een bedachtzame indruk. „Is moeilijk te zeggen. Ik hebben weinig keus op ogenblik. Toch, als ik afga op wat ik van Sol en Centauri weet, het beter zijn als ik geen van beide hielp.” „Brannoch heeft ergens gelijk,” zei Langley. „Wij zijn een ander ras. Het feit daargelaten, dat de Gemeenschap je een beter voorstel heeft gedaan, zal het jouw volk niet schaden.”

„Toch wel. Verkeerdheid in leven, waar dan ook in ruimte, blijft verkeerdheid. Misschien zijn het mogelijk dat op goede dag iemand manier vindt sneller te reizen dan licht. In dat geval ‘kwade’ ras wat eens ver weg was, komt dichterbij. Kwade ras vormt echter ook bedreiging voor zichzelf, ander planeten zouden besluiten kunnen kwade ras te vernietigen.” „Enfin… kunnen we iets doen, uitgezonderd ons in een vlaag heldhaftigheid te laten doden?” „Nee, ik zie geen uitweg. Dat betekent niet dat er geen bestaat. Het beste lijkt mij spoor te volgen zoals dat voor ons ligt, en ondertussen te snuffelen naar zijspoor.”

Langley knikte onverschillig. De hele slijmerige zaak maakte hem op dat ogenblik zo misselijk, dat het hem niets interesseerde. Laat de Centaurianen winnen. Ze waren niet slechter dan wie dan ook. „Oké, Brannoch,” zei hij. „Wij spelen het spelletje mee.” „Uitstekend!” De reus huiverde alsof hij nauwelijks zijn plezier de baas kon blijven.

„Je beseft natuurlijk,” zei Valti, „dat dit oorlog betekent.”

„Wat anders?” vroeg Brannoch oprecht verbaasd. „Een oorlog die met of zonder opheffers de beschaving in beide stelsels kan vernietigen. Hoe zou je het vinden als bijvoorbeeld de Procyonieten de radio-actieve ruinen van Thor zouden overnemen?”

„Het hele bestaan is een gok,” zei Brannoch. „Als jij je dobbelstenen niet verzwaart en je kaarten niet merkt -ik weet verdomd goed dat jij dat ook doet - zou je dat begrijpen. Tot dusver is de balans van de machtsverhoudingen ongeveer gelijk geweest. Nu zullen wij de opheffer in handen krijgen; dat wapen kan die balans een heel eind laten doorslaan, mits we er goed gebruik van maken. Het is geen totaalwapen, maar het heeft mogelijkheden.” Hij wierp het hoofd in de nek en lachte geluidloos.

Nadat hij zijn zelfbeheersing had herwonnen, zei hij:

„Goed. Zelf heb ik in Afrika een leuk schuilplaatsje. We zullen daar allereerst heengaan om de voorbereidende maatregelen te treffen, waaronder een leuk uitziende synthetische dummy van Saris’ lijk, om door Chanthavar te laten vinden. Ik kan de aarde niet meteen verlaten, anders zou hij het direct doorhebben. Wat mij te doen staat is net even iets te ver te gaan, zodat ik persona non grata zal worden verklaard en oneervol zal moeten vertrekken - en ik kan terugkeren met een vloot achter me!”

Langley werd naar buiten geduwd en zag dat hij zich op een berghelling bevond. De sneeuw kraakte onder zijn voeten en de lucht was een sombere kluis vol sterren. Zijn adem dampte hem wit uit de mond, de lucht was scherp en koud, zijn lichaam rilde. Marin kroop dicht tegen hem aan, alsof ze op zoek was naar warmte, en hij deed een stap weg van haar. Werktuig!

Nee… nee, hij was niet eerlijk tegen haar, of wel? Ze was onder invloed van een gas geweest toen ze hem verraadde. Ze was er niet zozeer bij betrokken geweest, dan wanneer iemand haar een pistool onder de neus had geduwd. Maar op dat ogenblik kon hij haar niet aankijken zonder een buitengewoon onaangenaam gevoel over zich te krijgen. Langley klom langs een ladder omhoog, zocht in de salon een stoel uit en probeerde niet te denken. Marin nam hem met een spijtige blik in de ogen op en zocht voor zichzelf een plaatsje ietwat afzijdig van de anderen. Een aantal gewapende wachters, die zelf Thorianen moesten zijn, stonden aan weerszijden van de deuren opgesteld. Saris was elders ondergebracht. Hij was nog niet hulpeloos, maar zijn enige mogelijke actie bestond uit de zelfmoordhandeling het schip te laten neerstorten, en Brannoch leek bereid dat risico te nemen.

De bergen schoten weg onder de kiel. Er klonk een korte knal van splijtende lucht en het volgende ogenblik bevonden ze zich buiten de atmosfeer, terwijl ze in een wijde boog rond de planeet in de richting van centraal Afrika vlogen.

Langley vroeg zich af wat hij met zichzelf aan moest tijdens de hem nog resterende dagen van zijn leven. Het was heel goed mogelijk, dat Brannoch hem zou helpen zich te vestigen op een planeet die gelijkenissen met de aarde vertoonde, zoals hij had beloofd, maar die wereld zou zich binnen het bereik van zijn eigen planeet bevinden en op de lijst staan van te veroveren werelden. Het zou niet zijn zoals hij zich had voorgesteld. Enfin… Hij zou niets van de oorlog zien, maar zijn hele leven lang zou hij geplaagd worden door nachtmerries waarin de hemel openscheurde en een miljard menselijke wezens werden verbrand, gevild, geplunderd en onder de grond werden gestopt. En toch, wat had hij anders kunnen doen? Hij had het geprobeerd en gefaald… was het niet voldoende?

Nee, zei de voorouder uit New-England. Maar ik heb niet om de last gevraagd. Geen mens vraagt erom geboren te worden, niettemin moet hij de last van zijn eigen leven met zich meedragen.

Ik zeg je toch, ik heb het geprobeerd! Heb je echt alles op alles gezet? Dat is iets wat je je altijd zal afvragen. Wat kan ik doen? Weigeren jezelf over te geven..

De tijd verstreek. Weer een aantal minuten dichter bij zijn dood, dacht hij bezorgd. Afrika bevond zich aan de dagzijde van de wereldbol, maar ondanks dat daalde Brannochs schip. Langley vermoedde, dat van tevoren iets was georganiseerd, misschien valse herkenningssignalen om de luchtpatrouilles te passeren. Er was een kijkscherm en hij keek naar een brede rivier; dat moest de Kongo zijn. Voor zover hij kon zien strekten keurige, nieuwe plantages zich in ordelijke vierkanten uit, en verspreid over het vasteland bevonden zich middelgrote steden. Het schip negeerde hen en bleef laag vliegen totdat een kleine groep koepelvormige gebouwen werd bereikt.„Aha,” zei Valti. ,,Het administratieve centrum van een plantage - en nog onvervalst ook - daar twijfel ik niet aan. Maar onder de grond, hm.” In een lap stoffige grond openden metalen lippen zich en daalde het schip in een hangar. Langley volgde de anderen naar buiten en de sombere vertrekken binnen. Aan het eind van de wandeling kwamen ze in een heel grote kamer. In die kamer stonden kantoorspullen en een grote tank.

Met een vleug van interesse bestudeerde Langley de tank. Het was een enorm ding, zes meter breed en vijftien meter lang, bevestigd op zijn eigen anti-zwaartekrachtslede. Eromheen zag hij hulpstukken, gasflessen, pompen, motoren, meters die een druk binnenin registreerden van boven de duizend atmosfeer. Dat was een leuke truc… werd het door middel van krachtvelden gedaan of was het eenvoudigweg te danken aan de metaalkunde van tegenwoordig? Het hele apparaat was een grote, zelf bewegende machine, die daar gehurkt zat alsof het een levend wezen was. Brannoch liep voor de groep uit en wuifde er vrolijk naar. Zijn overwinning had hem een bijna jongensachtige flair bezorgd.

„Hier zijn ze, Thrymkas,” zei hij. „We hebben ze allemaal te pakken gekregen!”

HOOFDSTUK 15

De vlakke microfoonstem antwoordde somber: „Ja, enfin, ben je er zeker van dat er geen vallen waren opgesteld, dat je niet gevolgd bent, dat alles in orde is?” „Natuurlijk!” Brannochs uitbundigheid maakte een neuslanding. Plotseling maakte hij een sullige indruk. „Of jullie moeten gesignaleerd zijn toen de tank hierheen werd gevlogen.”

„Dat is niet het geval, maar na onze aankomst hielden we een inspectie. De laksheid van de plantage-opzichter, dus ook die van jou, is verregaand. De afgelopen week kocht hij twee nieuwe hulpen zonder ze tegen herinneren te conditioneren van wat ze van ons en onze activiteiten te zien krijgen.”

„Ach - en wat dan nog, plantageslaven! Ze zullen de schuilplaats toch nooit te zien krijgen.” „De kans is gering, maar ze bestaat en kan worden voorkomen. De fout is rechtgetrokken, maar jij zal bevel geven de opzichter vijf minuten zenuwschokken te laten ondergaan.”

„Luister eens…” Brannochs lippen trokken zich terug van de tanden. „Mujara staat al vijfjaar op mijn loonlijst en heeft me altijd trouw gediend. Een berisping is voldoende, ik zal niet toestaan dat…” „Toch wel.”

Enkele ogenblikken stond de grote man daar als verslagen, zoals hij voor een vijand zou staan. Het volgende ogenblik leek iets binnenin hem te buigen en haalde hij de schouders op met een bittere glimlach en een verbeten trek om de mond.

„Goed, zoals jullie willen. Het heeft geen zin er een punt van te maken. Er zijn genoeg andere dingen te regelen.”

Langley’s hersens leken op dat ogenblik weer in beweging te komen en begonnen weer te werken. Hij voelde zich nog steeds hol, ontdaan van emoties, maar hij kon denken en zijn beschouwingen waren niet bepaald aangenaam. Valti suggereerde het al. Die griezels in die opgepoetste asla zijn niet zomaar Brannochs hulpjes. Het zijn de bazen. Op hun eigen rustige manier hebben zij het heft in handen.

Maar wat willen ze eigenlijk? Waarom nemen ze al die moeite? Wat kunnen ze ermee winnen op een oorlog aan te sturen? De Thorianen zouden meer land kunnen gebruiken, maar een planeet van het aarde-type is ongeschikt voor een waterstof-ademend schepsel. „Kom naar voren, buitenwerelder,” zei de stem uit de machine. „Laat ons je eens beter bekijken.” Onder bedreiging van de pistoollopen gleed Saris naar voren. Zijn soepele, bruine gestalte hurkte laag tegen de grond en bewoog niet, uitgezonderd zijn staartpunt die hongerig heen en weer zwiepte. Met koude ogen nam hij de tank op.

,,Ja,” zeiden de Thrymannen na een lange pauze. ,,Ja, er is iets ongewoons aan hem. We hebben nog nooit eerder deze bijzondere levensstromen waargenomen, in geen enkele van de honderd rassen. Hij zou weieens gevaarlijk kunnen zijn.” ,,Hij kan van nut zijn,” zei Brannoch. ,,Als dit effect langs mechanische weg gedupliceerd kan worden, mijn heer,” interrumpeerde Valti hem op zijn meest vleierige toon. ,,Bent u zo zeker van die mogelijkheid? Zou het niet zo kunnen zijn dat alleen een levend zenuwstelsel van dit type dat veld kan vormen… en het controleren kan? Het beheersen ervan is een heel ingewikkeld probleem, weet u? Misschien is er iets voor nodig dat even goed werkt als een echt stel hersens, en dat heeft geen enkele wetenschapper ooit voor elkaar gekregen.”

,,Dat is iets dat bestudeerd moet worden,” mompelde Brannoch. ,,Het hangt af van de geleerden.” ,,En als je geleerden falen? Is dat ooit bij u opgekomen? Dan heeft u een oorlog voorbereid zonder over de voordelen te beschikken waar u op had gehoopt. De strijdkrachten van Sol zijn groter en beter gecoördineerd dan die van u, mijn heer. Ze zouden een totale overwinning |kunnen behalen.”

Langley moest de resolute manier bewonderen waarop Brannoch zich met een denkbeeld verzoende dat enkele ogenblikken geleden nog niet voor hem had bestaan. Hij stond daar een tijdje, terwijl hij naar zijn voeten keek en zijn vuisten balde en weer liet ontspannen. „Ik weet het niet,” zei hij tenslotte rustig. ,,Zelf ben ik geen geleerde. Wat dacht je ervan, Thrymka? Weten jullie of het gedaan kan worden?”

,,Het risico dat hetgeen wij willen onmogelijk is, is door ons in overweging genomen,” antwoordde de tank. ,,De waarschijnlijkheidsfactor is oneindig.” „Hm,., in dat geval is het misschien het beste hem volkomen te vernietigen. Misschien nemen we een te grote gok, omdat ik niet in staat zal zijn Chanthavar nog lang in het ootje te nemen. Misschien zouden we nog enkele jaren door moeten bouwen aan ons conventionele wapentuig.”

„Nee,” zeiden de monsters. „De factoren zijn tegen elkaar afgewogen. De meest geschikte datum om een oorlog te winnen is niet veraf meer, met of zonder de op heffer.”

„Ben je daar zeker van?”

„Stel geen zinloze vragen. Je zou weken kwijt zijn als je de details van onze analyse zou willen begrijpen. Ga door volgens plan.”

„Enfin… goed!” Nu de beslissing voor hem was genomen, kwam Brannoch in actie alsof hij aan zijn eigen gedachten wilde ontsnappen. Hij flapte zijn orders eruit, en de gevangenen werden afgevoerd naar een cellenblok. Langley ving een glimp op van Marin toen ze hem passeerde. Het volgende ogenblik werden hij en Saris in een klein vertrek opgesloten. Een getraliede deur sloeg achter hen in het slot, en twee Thorianen namen ervoor plaats met de wapens binnen handbereik. De kamer was klein, kaal en raamloos. Er waren sanitaire voorzieningen, een tweetal kooien, verder niets. Langley ging zitten en schonk Saris die zich aan zijn voeten oprolde een bezorgde grijns. „Dit herinnert me aan mijn eigen tijd toen de smerissen een verdachte van de ene gevangenis naar de andere bleven verplaatsen om hem en zijn advocaat net een stap voor te blijven en hem niet vrij te laten kopen.”

De Holatan vroeg niet om een uitleg. Het was vreemd hoe ontspannen hij erbij lag. Na verloop van tijd ging Langley verder: „Ik vraag me af waarom ze ons in dezelfde kamer opsloten.”

„Omdat we dan samen kunnen praten,” zei Saris. „Oh, je bespeurt recorders, microfoons in de muur? Maar we spreken Engels.”

„Ongetwijfeld zijn, is… zij hebben apparatuur om te vertalen. Ons gesprek wordt opgenomen en misschien vertaald, morgen.”

„Hm, ja. Enfin, er is toch niets belangrijks waar we over kunnen praten. Laten we wat opmerkingen maken over de voorouders van de Centaurianen, hun uiterlijk en moraal.”

,,Oh, maar wij hebben veel te bepraten, mijn vriend,” zei Saris. ,,Ik zal de recorder stoppen zodra we belanden bij onderwerpen van belang.” Langley lachte, een kort hard geblaf. „Mooi! En die kerels buiten spreken beslist geen Engels.” „Ik wil ordenen mijn gedachten,” zei de Holatan. „Probeer jij intussen gesprek aan te knopen met hen. Is heel belangrijk beweegredenen van T’rymannen te weten.”

„Is dat zo? Ik dacht dat je meer geïnteresseerd zou zijn in wat er met jou gebeuren gaat. Ze hadden het erover je te doden, voor het geval je dat nog niet wist.” „Het is niet zo belangrijk als jij denken.” Saris sloot de ogen.

Langley wierp hem een verbaasde blik toe. Ik zal nooit erachter komen hoe de vork bij dat wezen in de steel zit. Het sprankje hoop binnenin hem verbaasde hem behoorlijk. Hij onderdrukte het en wandelde naar de deur.

Een van de wachters hief nerveus zijn wapen op. Het zag er vreemd uit. Waarschijnlijk speciaal ontworpen en vervaardigd voor deze taak, maar er niet minder gevaarlijk om.

„Rustig aan, jongen,” zei Langley. „Ik bijt niet… vaak.”

„We hebben strikte orders,” zei de Thoriaan. Hij was jong, ietwat aan de bange kant, en dat versterkte het zware accent nog meer. „Als ook maar iets misloopt, of het nu door jouw toedoen is of niet, worden jullie beiden neergeschoten. Onthoud dat.”

„Jullie nemen geen risico, is het wel? Enfin, je doet maar watje wilt.” Langley leunde tegen de tralies. Het was niet moeilijk zich ontspannen en kameraadschappelijk voor te doen - niet meer, nu niets er meer iets toe deed. ,,Ik vroeg me alleen af wat jullie eraan overhielden.”

„Wat bedoel je?”

„Nou, ik veronderstel dat jullie hier tegelijk met het diplomatieke gezelschap kwamen, of misschien met een groep die later kwam. Wannneer arriveerden jullie op aarde?”

„Driejaar geleden,” zei de andere wachter. „Buitenplanetaire dienst duurt meestal vier jaar.” „Maar de tijdsduur van het transport is daarbij niet inbegrepen,” maakte Langley duidelijk. „Het komt erop neer, dat je ongeveer dertien jaar van huis bent. Je ouders zijn vergrijsd, misschien dood. Je vriendin is met een ander getrouwd… Waar ik vandaan kom, wordt een dergelijke tijdsspanne als heel lang beschouwd.” „Houd je mond!” Het antwoord klonk net iets te geforceerd en kwam te snel.

„Ik probeer geen opruiende praat te verkopen,” zei Langley vriendelijk. „Ik vroeg het me alleen af. Ik neem aan, dat jullie goed worden betaald als… eh… compensatie?”

„Er zijn bonussen voor buitenplanetaire dienst,” zei de eerste wachter. „De moeite waard?” „Nou…”

„Ik dacht het wel. Zoveel zal het niet zijn. De jongens gaan er een jaar of tien vandoor. De ouders moeten geld lenen om de boerderij niet te verliezen. De jongens komen zonder voldoende geld terug en brengen de rest van hun leven werkend voor iemand anders door - de een of andere bankier die slim genoeg was om thuis te blijven. De rijken worden rijker en de armen armer. Dat gebeurde zevenduizend jaar geleden al op aarde. Rome heette de plaats.”

De zware, botte koppen - de gezichten van stompzinnige, traag denkende, koppige boerenpummels - vertrokken in een poging een passend weerwoord te vinden, maar er kwam niets uit.

„Het spijt me,” zei Langley. „Het was niet de bedoeling jullie onrustig te maken. Ik ben gewoon nieuwsgierig, moetje weten. Het ziet ernaar uit dat Centauri binnenkort aan de top staat, dus moet ik meer van jullie te weten komen, logisch, niet? Ik veronderstel, dat jullie er persoonlijk op uit zijn een leuk stukje land ergens in het zonnestelsel te bemachtigen. Maar waarom steunt Thrym jullie?”

,,Thrym maakt deel uit van het verbond,” zei een van de mannen. De weerzin in zijn stem ontging Langley niet. ,,Ze steunen ons in alles… ze moeten wel.” ,,Maar ze mogen hun stem uitbrengen, is het niet? Ze hadden dit avontuur kunnen afkeuren. Of hebben zij de belofte gekregen Jupiter te mogen kolonialiseren?” ,,Dat kan niet,” zei de wachter. ,,De verschillen in de lucht zijn te groot, niet genoeg ammoniak, vermoed ik. Ze kunnen geen enkele planeet in dit stelsel gebruiken.”

„Waarom zijn zij er dan in geïnteresseerd Sol te veroveren? Waarom steunen ze jullie? Sol heeft hen nooit iets gedaan, maar Thor voerde nog niet zo lang geleden oorlog met hen.”

,,Ze werden verslagen,” zei de wachter. „Reken maar dat het zo ging, kerel. Je kan geen verenigde planeet verslaan die groter is dan al de andere bij elkaar. De oorlog was een fiasco en jij weet het maar al te goed. Thor en Sol zouden het hoogstens samen kunnen doen. Ze zouden de planeet kunnen bewaken en de plaatselijke bewoners houden waar ze zijn. Thor alleen zou slechts een compromis kunnen sluiten en dan aan het kortste eind trekken. De Thrymannen hebben gekregen wat ze wilden, weetje. Er zijn geen door mensen bewoonde koloniën op de Proxima-planeten. Toch vraag ik me nog steeds af wat het voordeel is dat de Thrymannen bij deze afspraak hebben.” „Ik wil er niet langer over praten,” zei de wachter nijdig. „Ga terug.”

Langley bleef nog enkele ogenblikken staan en nam de situatie in overweging-Er bevonden zich, uitgezonderd deze twee, geen soldaten in het cellenblok. De deur was

gesloten door een elektronisch slot. Saris zou het kunnen openen als hij dat wilde, maar de twee jongemannen waren opgezadeld tot een bijna hysterische hoogte en bij het eerste teken van iets onvoorziens zouden ze het vuur op de gevangenen openen. Er leek geen uitweg te bestaan.

Hij wendde zich tot Saris. ,,Heb je je gedachten ontrafeld?” vroeg hij.

„Min of meer.” De Holatan schonk hem een slaperige glimlach. „Je zou verbaasd zijn over sommige dingen die ik ontdekte.” „Ga je gang.”

„Ik kan de menselijke geest niet lezen - niet de werkelijke gedachten - alleen de aanwezigheid daarvan, de emotionele staat waarin ze verkeert. Als ik had tijd ervoor, ik zou leren kunnen veel meer, maar tijd is niet voorhanden. Thrymannen daarentegen hebben ruimschoots gehad tijd jouw ras te bestuderen.” „Dus zij kunnen onze gedachten lezen, eh? Hm - ik wed dat Chanthavar dat niet weet. Dan hebben ze die inspectie waarover ze spraken via de geest van de opzichter uitgevoerd, veronderstel ik. Maar ben je er zeker van?”

„Ja. Het is zeker. Laat mij het uitleggen.” De uitleg was kort en bondig. Elk levend zenuwstelsel straalt verschillende soorten energie uit. Er zijn de elektrische impulsen, waarvan de golven al voor Langley’s tijd waren ontdekt. Er is een weinig warmte. Er is de meer subtiele en meer doordringende uitstraling in het gyromagnetisch spectrum. Maar het patroon varieert. Elk ras heeft zijn eigen normen. Een grafieklezer van de aarde zou niet het alfa-ritme van de menselijke geest in een Holatan aantreffen. Hij zou een geheel nieuwe ‘taal’ moeten leren. Op de meeste planeten, de aarde inbegrepen, bestaat weinig gevoeligheid voor dergelijke uitzendingen. De betrokken levensvorm ontwikkelt reacties op dergelijke vibraties als licht en geluid en, daar deze voor de overleving van de betrokkene voldoende zijn, worden ze niet verder ontwikkeld om ‘mee te luisteren’ naar zenuwimpulsen. Uitgezonderd enkele dubieuze vreemde lieden -was tot vandaag de dag het ESP-onderwerp aanleiding tot verbazing en discussies - is de mensheid telepathisch ‘doof’. Maar op sommige planeten ontwikkelden door een statistisch onwaarschijnlijke reeks mutaties de ESP-organen zich echter wel en hebben de meeste dieren ze , de intelligente dieren inbegrepen. In het geval Holat was die ontwikkeling uniek - het dier kon niet alleen de zenuwimpulsen van anderen ontvangen - maar kon ze op korte afstand ook omleiden. Dit was de basis van het Holataanse emotionele leven. Het was ook de reden waarom Saris een vacuümtube onder controle kon houden. Alsof deze zaken gevolgd werden door een soort compenserende wet, waren de ontvangstvoorzieningen op het verbale vlak matig. De Holatans gebruikten sonische spraak omdat ze telepathisch hun ideeën niet duidelijk konden overbrengen. De telepathie van de Thrymannen was niet van het ‘normale’ soort - de monsters konden meeluisteren

, maar niet beinvloeden - behalve via de hoog ontwikkelde zenuwuiteinden in hun voelsprieten. Maar iemand die telepathisch luistert ontvangt geen zuivere gedachten. ‘Gedachten’ bestaan niet als deel uitmakend van de werkelijke wereld. Er is slechts sprake van een ‘denkproces’, de deining van pulseringen tussen twee punten. De Thryman leest de gedachten van een mens niet, niet als zodanig, maar als een sub-spraak. Een man die op een bewust niveau denkt ‘praat tegen zichzelf’. De motorische impulsen gaan van de hersens naar de keel, alsof hij hardop spreekt, maar worden tijdens de behandeling onderdrukt. Het zijn deze impulsen die de Thryman waarneemt en interpreteert.

Dus om de gedachten van een ander wezen te lezen moesten ze eerst de taal van dat wezen leren. En Saris en Langley dachten uit gewoonte in talen die hun onheil ESP = extra-sensory perception = buitengewoon gevoelige waarneming.

kend waren. Hetgeen zij hoorden was iets waar ze niets uit konden opmaken.”

,,Ik… begrijp het.” De man knikte. „Het klinkt zinvol. Ik las eens iets over een geval in mijn eigen tijd; een gebeurtenis die honderd jaar voor mijn tijd plaatsvond. Een zogenaamde telepaat demonstreerde het in aanwezigheid van de paus - de man was godsdienstig. Hij raakte verward, zei dat hij het niet kon begrijpen, en de paus antwoordde dat hij in het Latijn had gedacht. Ja, dat zou hetzelfde geweest kunnen zijn.” Hij glimlachte, grimmig. ,,Het behouden van onze geestelijke privacy is tenminste een geruststelling.”

„Zijn ook andere dingen,” antwoordde de Holatan. „Ik jou geven waarschuwing. Spoedig aanval komen.” „Hè?”

„Niet verbaasd doen. Maar de vrouw die jij hebt - naam van haar zijn Marin? Ik in haar ontdekken een elektronisch circuit.”

„Wat!” Langley zoog zijn adem met een luid gesis naar binnen. Hij voelde een huiveringwekkende prikkel langs zijn ruggegraat omhoogkruipen. „Maar… dat is onmogelijk… zij…”

„In haar is chirurgisch geplant een ding, waarvan ik vermoeden heb het zijn een variabele frekwentiemeter. Zij kan worden opgespoord. Ik zou Valti hebben verteld hierover, maar was toen nog niet bekend met zenuwstelsel van mens. Ik dacht het zijn een normaal patroon voor jullie wijfjes. Maar nu ik hebben gezien meer van jullie, ik beseffen de waarheid.” Langley merkte dat hij huiverde. Marin - weer Marin! Maar hoe…?

Toen begreep hij het. In de tijd dat zij gevangengenomen was en teruggebracht. Dat was toch met een bedoeling gebeurd. Hij, Langley, was niet het doel van die roofoverval geweest. Een automatische communicator, gelijk aan die van Valti was in haar lichaam ingeplant, met behulp van de moderne chirurgie - ja, dat was het. En een dergelijk apparaat zou slechts op korte afstand werken, wat betekende dat alleen een netwerk van detectors, opgesteld over het oppervlak van de planeet, haar bewegingen kon volgen. En alleen Chanthavar kon over een dergelijk netwerk beschikken. Langley kreunde: ,,Ik vraag me af hoeveel meer mensen haar als Judas hebben gebruikt?” ,,Wij moeten ons voorbereiden,” zei de Holatan rustig. ,,Onze wachters zal doden ons in dergelijk geval, niet? Nu van te voren wij gewaarschuwd zijn, wij misschien in staat zijn…”

,,Of we moeten Brannoch waarschuwen.” Langley speelde een ogenblik met het idee, maar verwierp het. Nee, zelfs al zouden de Centaurianen ervan door gaan, als dat ze zou lukken, zou de oorlogsvloot van Sol hen op de hielen volgen. De oorlog, die onzinnige, nutteloze, waanzinnige oorlog zou meteen beginnen. Laat Chanthavar maar winnen. Het deed er niet toe. Langley begroef het gezicht in de handen. Waarom zou hij blijven doorvechten? Hij kon beter zijn lot dragen als een heer, als de overval daar was. Nee. Op de een of andere manier moest hij verder leven. Hij had een stem gekregen, hoe zwak die ook was in de hedendaagse geschiedenis. Het was aan hem net zolang te blijven praten als mogelijk was. Het was een uur later toen Saris’ snuit hem tot alertheid neusde. „Zwaartekracht-vibraties. Ik denk tijd gekomen is.”

HOOFDSTUK 16

Een sirene loeide. Terwijl de echo’s door de hal weerklonken, sprongen de wachters overeind en bleven een ogenblik als bevroren staan.

De deur vloog open en Saris Hronna glipte er doorheen. Zijn tijgerachtige sprong deed een man tegen de muur aan de andere kant belanden. De ander tolde rond en belandde enkele meters verder. Hij hield wel zijn wapen stevig omklemd. Hij veerde overeind en hief het op toen Langley op hem afstormde.

165

De ruimtevaarder was geen bokser of worstelaar. Hij kreeg de loop van het geweer te pakken, wrong het opzij, en lanceerde een rechtse naar de kaak van de man. De Thoriaan knipperde met de ogen, spuwde bloed, maar ging niet door de knieën. In plaats daarvan trapte hij met een gelaarsde voet naar Langley’s enkel. De Amerikaan sprong opzij, terwijl de pijn als een lans door hem heen schoot. De Centauriaan deed een stap achteruit en hief zijn musket op. In één sprong duwde Saris Langley opzij en vloerde de man. „Is jij in orde?” vroeg hij, terwijl hij zich omdraaide. „Is niet gewond?”

„Ik beweeg nog.” Langley schudde het hoofd, terwijl hij de bittere smaak van een nederlaag proefde. „Kom mee… laat de rest. Misschien kunnen we toch nog ervandoor gaan in de algemene verwarring.” Schoten en explosies donderden door de andere vertrekken. Valti kwam aanstrompelen, zijn warrige, rode hoofd als een stier gebogen.

„Deze kant op!” brulde hij. „Volg me! Er moet een achteruitgang zijn.”

De gevangenen renden achter hem aan een gang door met aan het eind daarvan een deur die Saris opende. Een paadje leidde omhoog naar grondniveau. Saris dook ineen - daarachter kon van alles hen wachten. Maar een alternatief was er niet. De gecamoufleerde ingang vloog voor hen open, en hij rende het late daglicht in.

Zwarte patrouilleschepen zwermden als nijdige bijen boven hen. In de buurt van een van de gebouwen stond een vliegboot. Saris stormde er met grote sprongen op af. Hij was er bijna toen een blauwwitte straal vanuit de hemel de boot in twee helften spleet. Terwijl hij zich met een grom omdraaide, leek de Holatan zich schrap te zetten. Een politieschip maakte plotseling slagzij en botste tegen een tweede. Gehuld in vlammen vielen ze naar beneden. Saris rende naar de rand van het terrein, de mannen volgden happend naar lucht in zijn kielzog. Een gordijn van vuur versperde hen de weg. Valti schreeuwde iets en wees achter hen. Ze zagen in het zwart geklede slaaf-soldaten vanuit de ondergrondse verblijven op hen afstormen. ,,Maak hun wapens onschadelijk,” schreeuwde Langley. Hij droeg een van de musketten bij zich, drukte het wapen tegen zijn wang en vuurde. Het geluid en de terugslag waren een openbaring voor hem. Een man draaide een halve slag en viel. ,,Te veel.” Saris lag hijgend op de onbedekte aarde. ,,Zijn meer dan ik aankan. Ik toch niet hadden gehoopt te ontsnappen.” Langley wierp zijn geweer weg en vervloekte de dag van de schepping. De corpsleden omsingelden hen behoedzaam. „Heren, u staat allemaal onder arrest,” zei de leider. „Vergezelt u ons alstublieft.”

Marin huilde, zachtjes en gebroken, toen ze hen volgde. Chanthavar bevond zich in het kantoor van de plantage. Langs de muren stonden rijen soldaten en Brannoch stond somber op een afstandje. De Solariaan zag er onberispelijk uit, en zijn opgewektheid bleek uit nagenoeg niets.

„Hoe maakt u liet, kapitein Langley?” zei hij. „En Goltam Valti natuurlijk ook. Welnu, heren, het ziet ernaar uit dat ik precies op het kritieke tijdstip, zoals men dat dan zegt, ter plaatse gearriveerd ben.” „Ga door,” zei de ruimtevaarder. „Schiet ons neer, dan ben je er vanaf.”

Chanthavar sloeg de wenkbrauwen op. „Vanwaar dit plotselinge gevoel voor drama?” vroeg hij. Een officier kwam binnen, boog en bracht verslag uit. De schuilplaats was veroverd, al het personeel dood of gearresteerd. De verliezen: zes gedood en tien gewond. Chanthavar gaf een bevel, en Saris werd in een speciaal voor dat doel vervaardigde kooi geleid en weggedragen.

„Voor het geval u het zich afvraagt, kapitein,” zei de agent. „De manier waarop ik u gevonden heb is…” „Ik weet het,” zei de ruimtevaarder. „Oh? Oh… ja, natuurlijk. Saris heeft het ontdekt. Wat dat betreft moest ik een gok wagen. Ik verwachtte niet dat hij tijdig zou doorhebben wat het was, en de omstandigheden in aanmerking genomen, gebeurde dat ook niet. We hadden nog enkele andere manieren jullie op te sporen klaarliggen, dit is toevallig degene geworden die werkte.” Chanthavars lippen krulden zich in een bijzonder vergenoegde glimlach. ,,Ik koester geen wrok. U probeerde, wat u ongetwijfeld voorkwam als de beste oplossing, daar ben ik zeker van.” „Hoe zit het met ons?” gromde Brannoch. „Nou, mijn heer, deze zaak vraagt duidelijk om deportatie.”

„Oké. Laten we gaan. Ik heb een schip.” „Oh, nee, mijn heer. Zo onhoffelijk kunnen we niet zijn. Het Technon zal het transport voor u regelen. Het kan even gaan duren - misschien wel een aantal maanden -“

„Zodat jullie een goede start kunnen maken met de ontwikkeling van de opheffer, ik begrijp het.” „Intussen blijven u en uw staf in uw eigen verblijven. Ik zal wachtposten uitzetten om erop toe te zien dat u niet wordt… gestoord.”

„Afgesproken.” Brannoch dwong zijn mond tot een zure grijns. „Daarvoor moet ik u bedanken, veronderstel ik. Als ik me in uw plaats had bevonden, had ik ons zonder meer neergeschoten.”

„Op een goede dag, mijn heer, is uw dood misschien wel noodzakelijk,” zei Chanthavar. „Op het ogenblik ben ik u echter iets schuldig. Deze zaak zal heel wat betekenen voor mijn eigen status, begrijpt u - er zijn hogere posten dan die ik nu bekleed - en de deuren erheen zullen spoedig voor mij openstaan.” Hij wendde zich tot Langley. „Ik heb voor u al enkele regelingen getroffen, kapitein. Uw diensten zijn niet langer gewenst. We hebben een aantal geleerden gevonden die Oud-Amerikaans kunnen praten, en met hun hulp en die van de hypnotiseermachines kan Saris binnen enkele dagen leren de moderne taal perfect te spreken. Wat u betreft: er is voor woongelegenheid en een baan aan de universiteit van Lora gezorgd. De historici, archeologen en planetografen zijn er maar al te belust op u te kunnen consulteren. Het honorarium is niet groot, maar u zal de status van vrijgeborene behouden.”

Langley zei niets. Dus hij werd nu al buiten het spel geplaatst. Dat betekende het einde - je gaat terug in het doosje, mijn pion.

Valti schraapte zijn keel. „Mijn heer,” zei hij pompeus. „Ik moet u eraan herinneren dat de Gemeenschap…”

Chanthavar nam hem lange tijd met half samengeknepen ogen op. Het gladde gezicht was nu totaal zonder uitdrukking. „Je hebt overtredingen begaan binnen de jurisdictie van Sol,” zei hij. , ,Extra-territoriale…”

„Dat is in dit geval niet van toepassing. In het gunstigste geval kan je worden gedeporteerd.” Chanthavar leek zich schrap te zetten. „Niettemin laat ik je vrij. Verzamel je mannen, neem een van de vliegboten van de plantage, en ga terug naar Lora.” „Mijn heer is heel edelmoedig,” zei Valti. „Mag ik naar de reden hiervan vragen?” „De reden doet er niet toe. Verdwijn!” „Mijn heer. Ik ben een misdadiger. Ik beken het. Ik wil een eerlijke rechtszitting door een gemengd tribunaal zoals voorgeschreven staat in Artikel VIII, sectie vier, van het verbond van Lunar.”

Chanthavars ogen waren hard en koud. „Eruit, of ik laat je eruit gooien!”

„Ik eis gearresteerd te worden!” schreeuwde Valti. „Ik eis het recht op en het privilege, mijn eigen geweten schoon te wassen. Als u me niet inrekent, zal ik me rechtstreeks bij het Technon beklagen.” „Zoals je wilt!” Chanthavar spuwde de woorden uit. „Ik heb orders van het Technon zelf, om je vrij te laten. Waarom, weet ik niet. Maar het is een order. Ze kwam binnen zodra ik een rapport van de situatie doorzond en mijn aanvalsplan bekendmaakte. Ben je nu tevreden?”„Ja, mijn heer,” zei Valti botweg. „Ik dank u voor uw vriendelijkheid. Goedendag, heren.” Hij boog onhandig en kloste weg.

Chanthavar barstte in lachen uit. „Onbeschaamde oude kever. Ik had het hem niet willen vertellen, maar hij was er te zijner tijd toch achter gekomen. Laat hem zich er nu maar, met ons, over verbazen. Het Technon is zo nu en dan heel geheimzinnig - een brein, dat een duizendtal jaren vooruit denkt moet dat wel zijn, veronderstel ik.” Hij stond op en rekte zich uit. „Laten we gaan, misschien haal ik vanavond toch dat concert in Salma nog.”

Langley keek met knipperende ogen naar het zonlicht buiten. De tropen op aarde waren in vijfduizend jaar nog heter geworden. Hij zag een troep gewapende mannen aan boord van een militaire vliegboot stappen, en plotseling voelde hij rond zijn hartstreek iets knellen. „Chanthavar,” vroeg hij, „mag ik Saris goedendag zeggen?”

„Het spijt me.” De agent schudde het hoofd, niet geheel zorfder begrip. „Ik weet dat hij je vriend is, maar er zijn al te veel risico’s in dit spel genomen.” „Enfin… zal ik hem ooit weerzien?” „Misschien. Wij zijn geen bruten, kapitein. We zijn niet van plan hem slecht te behandelen als hij meewerkt.” Chanthavar gebaarde naar een kleinere machine. „Ik geloof dat u met die kunt meegaan. Tot ziens, kapitein. Ik hoop u weer eens op te zoeken als ik in de gelegenheid ben.” Hij draaide zich om en liep bruusk weg. Het stof werd door zijn leren laarzen opgeworpen. Langley en Marin stapten in de vliegboot. Een zwijgzame wachter voegde zich bij hen. Hij stelde de autopiloot voor hen in, ze stegen vlot op, en hij nam voor hen plaats om met gedrild geduld te wachten. Het meisje was lange tijd zwijgzaam. „Hoe hebben zij ons gevonden?” vroeg ze tenslotte. De ruimtevaarder vertelde het haar. Deze keer huilde ze niet. Er leken geen tranen meer

over te zijn. Ze spraken bijna niet tijdens de razendsnelle vlucht huiswaarts.

Lora kwam boven een nachtelijke horizon in zicht, als een enorme fontein van omhoogtorende metalen trots. De vliegboot zoemde eromheen en zocht naar een richel op een van de kleinere torens aan de noordkant. De wachter knikte. „Uw appartement is nr. 337, recht tegenover de hal, meneer,” verklaarde hij. „Goedenavond.”

Langley liep voorop. Toen de deur zich voor hem opende, zag hij een uit vier vertrekken bestaand verblijf, comfortabel maar té opvallend. Er was een dienstrobot, maar bij zijn nieuwe positie waren geen slaven inbegrepen.

Behalve…

Hij draaide zich om, keek naar Marin, en bleef haar een volle minuut aankijken. Ze beantwoordde zijn ge-staar met vaste blik, maar ze was bleek en de uitdrukking van haar ogen somber. Dit schamele wezen was Peggy niet, dacht hij.

De woede en bitterheid welden in zijn keel op als braaksel. Allemaal voorbij. C’est fini. Hier eindigt de sage. Hij had het geprobeerd, maar al zijn hoop was de grond ingeboord, en hij was degene die daar de oorzaak van was.

„Verdwijn!” zei hij.

Ze hief een hand op naar haar mond, alsof hij haar geslagen had, maar geen woord kwam over haar lippen. „Je hebt me gehoord.” Hij liep over de vloer, die een weinig meegaf alsof ze van rubberachtig vlees was gemaakt, en staarde door het raam. „Ik schenk je de vrijheid. Je bent nu geen slaaf meer. Begrepen?” Ze antwoordde niet, nog niet.

„Moeten daarvoor nog formaliteiten worden verricht?” vroeg hij. Ze stelde hem op de hoogte. Haar stem was levenloos. Hij draaide het nummer van het archief kantoor en gaf het bericht door dat hij, eigenaar van slaaf nummer zus-en-zo, haar bij dezen vrijliet. Vervolgens draaide hij zich om, maar hij kon haar niet

in de groene ogen kijken.

„Jouw fout was het niet,” zei hij met gesmoorde stem. Het donderde tegen zijn slapen, en zijn knieën knikten onder hem. „Het was niemands fout, we zijn allemaal slachtoffers van de omstandigheden en ik heb daar schoon genoeg van. Jij was niet meer dan een hulpeloos werktuig. Ik veroordeel je niet. Niettemin kan ik er niet tegen je nog langer in mijn nabijheid te verdragen. Er schuilt te veel aan mislukking in je. Je zal moeten gaan.”

„Het spijt me,” fluisterde ze.

„Mij ook,” zei hij weinig gemeend. „Ga… ga weg… maak iets van jezelf.” Gedreven door een impuls waarvan hij zich nauwelijks bewust was, maakte hij zijn beurs los van zijn riem en wierp die haar toe. „Alsjeblieft, daar zit flink wat geld in. Neem het - gebruik het om ergens jezelf te vestigen.”

Ze nam hem op met een verbazing die langzaam verdween. „Vaarwel,” zei ze. Haar rug was recht, terwijl ze naar buiten liep. Het was nog niet veel later toen hij zag dat ze zijn beurs had achtergelaten waar die was gevallen.

HOOFDSTUK 17

Morgen en morgen en morgen. Dit is de manier waarop de wereld aan haar einde komt.

Het waren rustige, vriendelijke mannen aan de universiteit. Ze beschikten op een ruwe manier over goede manieren, maar waren weinig formeel en attent voor de man uit het verleden. Langley herinnerde zich zijn tijd, die hij aan de universiteit had doorgebracht, hij was een tijdlang gediplomeerd assistent geweest en had het een en ander van het faculteitsleven van nabij meegemaakt. Hier trof hij niets aan van de roddels en de kleine intriges en de hypocritische houdingen die hij zich herinnerde, maar evenmin heerste er een weetgierige sfeer en een zucht naar het intellectuele avontuur. Alles was bekend, alles geregeld en verzekerd, al wat restte was het invullen van de details. In de twintigste eeuw hadden de grappen over professoren die doordramden over de interpunctie in de boeken van Shakespeare grote hilariteit teweeggebracht - tegenwoordig was het equivalent daarvan een logisch gevolg.

De bibliotheek was geweldig en verbazingwekkend: een miljoen boekdelen, gereduceerd tot magnetische patronen, stuk voor stuk in een fractie van een seconde op te vragen en te copiëren door het indrukken van een paar knoppen. De robots konden ze zelfs voor je lezen en uittreksels maken. Als je dat verlangde konden ze zelfs conclusies trekken: logische deducties zonder een zweem van speculatieve verbeeldingskracht. De professoren - ze werden aangesproken met een titel die ruw genomen betekende: ‘bewaarplaats van informatie’ -waren voor het merendeel van gewone komaf, met ertussen een aantal mindere aristocraten, allemaal geselecteerd door tests die geen rekening hielden met de klasse waarin de betrokkene was geboren. De regels van hun orde hielden hen strikt buiten de politiek. Er waren slechts enkele studenten, enkele dilettanten en een aantal serieuze jonge mensen, die op hun beurt van plan waren professor te worden. De zonen van ministers gingen via privé-onderwijzers naar speciale academies. De universiteit was een uitstervend overblijfsel van een vroegere periode, simpelweg in stand gehouden omdat het Technon geen bevel had gegeven haar op te heffen.

Niettemin vond Langley deze grijzende, bruin geman-telde mannen aangenaam gezelschap. In het bijzonder was er een historicus, een kleine wijze man met een enorm kaal hoofd, Jant Mardos, met wie hij op tamelijk goede voet kwam te staan. De kerel was enorm bot en hield er een verfrissend sardonische mening op na. Ze plachten uren discussiërend door te brengen, terwijl een bandrecorder al het besprokene vastlegde om later gebruikt te worden.

Voor Langley waren het de nachten die het moeilijkst waren.

,,… De huidige situatie was, natuurlijk, onvermijdelijk,” zei Mardos. „Als een samenleving niet wil verstenen, moet ze nieuwigheden invoeren, zoals dat in die van jou gebeurde, maar vroeg of laat wordt een punt bereikt waar een blijvende invoering van nieuwigheden onpraktisch wordt, en de verstening doet dan alsnog zijn intrede. De unificatie van de aarde was bijvoorbeeld noodzakelijk als de mens wilde overleven, maar in die tijd vernielde de unificatie de culturele verscheidenheid en de uitwisseling daarvan, die tot die tijd verantwoordelijk waren geweest voor zoveel vooruitgang.” „Het lijkt mij dat jullie nog steeds kunnen veranderen,” zei de ruimtevaarder. „Politiek gezien tenminste wel.”

„Veranderingen van welke aard? Maak jezelf maar niets wijs, het Technon is de meest geschikte uitvinding voor een regeringsvorm - als we daarmee stopten, zouden we terugkeren naar corruptie, incompetentie en moorddadig streven. We hebben daar natuurlijk nu al mee te maken, maar op deze schaal maakt dat weinig uitr omdat de beleidspolitiek wordt bepaald door een machine die capabel is, niet-corrupt en onsterfelijk.” „Waarom zouden jullie dan toch de mensen op de lagere verdiepingen geen kans geven? Waarom zouden zij hun leven moeten doorbrengen in die grijze diepten?” Mardos trok de wenkbrauwen op. „Mijn beste romantische vriend, wat kunnen ze anders doen? Denk je, dat ze in staat zijn administratieve verantwoordelijkheden op zich te nemen? Het gemiddelde IQ van die mensen hangt om en nabij de negentig, het gemiddelde van de ministeriële klasse ligt dicht bij de 150.” Zorgvuldig drukte hij zijn vingertoppen tegen elkaar. „Om het eens duidelijk te stellen. Als alle handelingen geautomatiseerd zouden worden in het zonnestelsel kan iedereen stoppen met werken. In alle behoeften zou gratis worden voorzien. Maar wat moet jouw kerel met zijn IQ van rond de 90 dan met zichzelf? Schaken en epische gedichten schrijven?”

„Zoals de zaken er nu voorstaan is er niet eens voldoende werk voor de ministers. Daarom is er bij hen onderling zoveel gekonkel en politiek gemanipuleer. Geef het maar toe, kerel: de mens heeft in dit universum de mogelijkheden van zijn eigen cultuur opgebruikt. Je verwacht toch niet dat de mens eeuwig blijft bestaan? Er zijn slechts een beperkt aantal vormen die je uit eeh blok marmer kunt houwen. Als de beeldhouwers eenmaal hun keus hebben gemaakt, hebben hun opvolgers de keus tussen een saaie imitatie of een onzeker experiment. Hetzelfde geldt voor alle kunsten, de wetenschap en de omzetting van intermenselijke verhoudingen. Wat de politiek betreft: onze beschaving van vandaag de dag is misschien versteend, maar ze is tenminste stabiel, en de meerderheid is er tevreden mee als het zo blijft. Voor de gewone man betekenen veranderingen, instabiliteit een overgang naar ontaarding, oorlog, onzekerheid, ellende en dood.” Langley schudde het hoofd. ,,Het universum is groter dan wij zijn,” zei hij. „We kunnen er altijd iets nieuws vinden, altijd een nieuwe start maken.” „Denk je aan de verloren koloniën?” vroeg Mardos. Hij snoof. „Daar is heel wat romantische onzin over geschreven, maar het waren slechts mensen die het thuis niet naar de zin hadden en probeerden te ontsnappen. Ik betwijfel of ze er beter aan deden dan wij die hier bleven.”

„Jullie staan een behoorlijk eind weg van jullie eigen koloniale periode,” zei Langley. „In mijn tijd stonden we echter dicht bij die van ons. Ik heb zo’n idee dat de vooruitgang, de nieuwe kijk op het leven, de nieuwe start voornamelijk te danken is aan dezelfde punten waarop het toen misliep.”

„Oh?” Mardos spitste de oren. „Op welke basis berust

dat?”

„Oh… op de geschiedenis als één geheel. Neem IJsland. Ik had daar een vriend die het me uitlegde. De eerste kolonisten waren grote mannen, en zelfs kleine koningen, die Noorwegen werden uitgeschopt toen dat verenigd werd omdat ze niet wilden opgaan in het grote geheel. Ze stichtten, wat sinds de Grieken de eerste republiek is geworden. Ze schreven enkele van de fraaiste stukken uit de literatuur die in de wereld te vinden waren. Ze ondernamen met redelijk succes pogingen koloniën te stichten op Groenland en in Amerika. Neem daarnaast de Amerikanen zelf, mijn eigen volk. Enkelen, van hen waren godsdienstige bannelingen die het oneens waren met de kerken thuis. Een aantal waren gedeporteerde misdadigers. De latere emigranten waren voor het merendeel verarmde sloebers, en een aantal liberalen die het niet eens waren met de gang van zaken in Europa. En toch lukte het die bende ontevredenen en doodgewone mensen een half continent voor zich te winnen, lukte het hun voor de eerste keer een goed begin te maken met een republikeinse regeringsvorm, plaveiden ze de weg voor een industriële en technologische ontwikkeling, en namen het leiderschap bij zaken van wereldbelang in handen… nee, wacht, ze namen het niet in handen, eigenlijk wilden ze het niet, maar ze kregen het toegeschoven omdat niemand die verantwoordelijkheid wilde. Vervolgens kwamen de eerste interplanetaire koloniën, die ik met mijn eigen ogen heb gezien. De mensen, die daarheen gingen, waren niet bepaald vluchtelingen, ze werden daar neergezet, maar ze waren van het slag dat het best in die nieuwe omgeving zou aarden en voelden zich tamelijk ongelukkig als ze naar de aarde werden teruggestuurd. De gemiddelde intelligentie lag vrij hoog.” „Misschien heb je gelijk,” zei Mardos bedachtzaam. „Misschien hebben enkele van de verloren koloniën een betere manier gevonden. Als bijvoorbeeld een scheepslading mensen van kaliber zou vertrekken, zonder kneusjes die de zaak zouden kunnen saboteren…” „En de meeste rebellen zijn mensen van kaliber,” onder brak Langley hem. „Ze zouden geen rebellen zijn als ze dom en zonder ruggegraat waren om de zaken te accepteren zoals ze zijn.”

„Enfin, wie wil een duizendtal jaren externe tijd doorbrengen met naar hen te zoeken? Dat is niet meer dan wegvluchten van hier.”

,,Ik heb zo’n idee dat de geschiedenis is gemaakt door dergelijke vluchtelingen.”

,,De Handelsgemeenschap heeft een bereik van honderd lichtjaren en nooit gevonden waarvan jij droomt.” „Zeker niet. Een groep mensen die zich wilde losmaken van wat zij als een rotte beschaving beschouwden zou veel verder gaan dan dat. En er leeft nog steeds het idee dat achter die grenzen iets verborgen ligt…” „Onvolwassen!”

„Natuurlijk. Vergeet niet dat de onvolwassen mens - of gemeenschap - in een groeistadium verkeert. Maar nu we het toch over dé Gemeenschap hebben. Ik zou wel iets meer van ze willen weten. Ik koester zo mijn verdenkingen…”

„Er is niet veel informatie over hen beschikbaar. Ze zijn goed in het bewaren van hun geheimen. Ze schijnen een duizendtal jaren geleden hier op aarde te zijn begonnen, maar de geschiedenis is nogal vaag op dat punt.” „Het zou anders moeten zijn,” zei Langley. „Is het niet de taak van het Technon verslagen bij te houden van alles wat belangrijk is? En de Gemeenschap is beslist belangrijk - iedereen had kunnen voorzien dat zij een belangrijke plaats zou gaan innemen.” „Ga door.” Mardos haalde de schouders op. „Je kan gebruikmaken van de bibliotheek voor zolang dat je amuseert.”

Langley zocht een bureau voor zichzelf uit en vroeg om een bibliografie. Die was verrassend beknopt en klein. Bij wijze van vergelijking vroeg hij een referentielijst op van Tau Ceti IV, een saaie, kleine planeet die nauwelijks van enig belang was - de lijst was twee keer zo lang als de eerste.

Enkele ogenblikken bleef hij stilzitten en mediteerde hij over de effecten van een statische cultuur. Voor hem was het eenvoudig; de geringe informatie schreeuwde het hem gewoon toe: geheimhouding. Maar deze zogenaam de ontwikkelden rondom hem merkten slechts op, dat er weinig lectuur over het onderwerp beschikbaar was, en vergaten vervolgens het onderwerp volkomen. Verbeten wijdde hij zich aan de taak alles wat hij over het onderwerp te pakken kon krijgen te lezen. Economische statistieken; gevallen waar de Gemeenschap zich met de plaatselijke politiek op de een of andere planeet had bemoeid; verhandelingen over de psyche van de mensen die een heel leven aan boord van een schip doorbrachten - en een berichtje dat een datum vermeldde die 1097 jaren achter hen lag, en dat verhaalde dat een zekere Hardis Sanji, die een groep interstellaire handelaren vertegenwoordigde - er was een lijst met namen aan bevestigd - een speciaal handvest had aangevraagd, en hij daarvoor toestemming had gekregen. Langley las het handvest. Het was een verbijsterend document. De onverbloemde bewoordingen, waarin het was opgesteld, verleende een macht waar een minister jaloers op zou zijn. Driehonderd jaar later erkende het Technon de Gemeenschap als een onafhankelijke staat. Andere planeten hadden dit al gedaan, dus volgden de overige gedwee. Sedertdien waren verbonden gesloten en… Vier dagen, nadat zijn onderzoek was begonnen, bleef Langley plotseling doodstil zitten. Het klopte allemaal.

Punt: Het Technon had de Gemeenschap zonder bezwaren laten gaan, hoewel anderzijds zijn basispolitiek erop was gericht een geleidelijke hereniging van de galaxie te bewerkstelligen.

Punt: De Gemeenschap had tegenwoordig ruim honderd miljard leden, waarbij inbegrepen personeel van niet-menselijke rassen. Geen enkel lid wist ook maar een fractie meer dan de andere leden. Punt: In het rangenstelsel van de Gemeenschap, tot aan de scheepsofficieren toe, wist niemand wie de opperste bazen waren, maar was iedereen geconditioneerd te gehoorzamen en verder weinig blijk van interesse te geven, vreemd.

Punt: Het Technon zelf had Chanthavar zonder voorbehoud opdracht gegeven Valti vrij te laten. Punt: De economische gegevens lieten zien dat over een lange tijdsspanne steeds meer planeten afhankelijk waren geworden van de Gemeenschap doordat die een van de vitale punten van hun industriële leven in handen had. Het was gemakkelijker met de zwervers te handelen, dan erop uit te trekken en het zelf te gaan halen; en tenslotte was de Gemeenschap tamelijk neutraal. Vergeet het maar!

Langley vroeg zich af waarom niemand anders de waarheid leek te vermoeden. Neem bijvoorbeeld Chanthavar - Maar Chanthavar, hoe intelligent hij ook was - was eveneens geconditioneerd. Zijn taak bestond slechts uit het uitvoeren van de beleidspolitiek die door de machine werd bepaald, niet om diep te graven. Natuurlijk mocht geen enkele minister ooit achter de waarheid komen - degenen, die er van tijd tot tijd wel achter kwamen, verdwenen. Want als een niet geautoriseerd persoon erachter zou komen, zou het geheim beslist openbaar worden gemaakt en verspreid worden tussen de sterren, en zou de Gemeenschap niet langer van nut zijn.

Ze zou niet langer bruikbaar zijn voor het Technon. Natuurlijk! Kort nadat de koloniën zich hadden afgescheiden was het Technon gebouwd. In de voorspelbare toekomst bestond niet de kans ze ooit terug te winnen. Maar een macht die overal aanwezig was en rapporten opstelde voor een onbekend centraal kantoor - een macht waarvan iedereen overtuigd was dat haar interesses niet verder reikten dan dat, en bovendien niet agressief was - vormde de perfecte agent die alles in het oog hield en geleidelijk aan de andere planeten domineerde.

Wat een machine moest het Technon zijn! Wat een geweldig monument, de laatste optimale prestatie van een vergrijsde wetenschap! De scheppers hadden iets beters geproduceerd dan zij beseften. Hun kind groeide op, was in staat duizenden jaren vooruit te denken, totdat dé machine uiteindelijk de beschaving vormde. Langleyvoelde plotseling de irrationele wens die enorme machine te zien, maar dat kon niet gebeuren. Was dat ding van metaal en energie werkelijk een bewust denkend brein? Nee… had Valti gezegd, en de bibliotheek had bevestigd dat het levende brein in zijn nagenoeg oneindige capaciteit nooit kunstmatig was gedupliceerd. Dat het Technon dacht, redeneerde binnen de grenzen van zijn eigen functie, kon niet worden betwijfeld. Er was een equivalent van creatieve verbeeldingskracht nodig om hele planeten te leiden en plannen te maken zoals met de Gemeenschap. Maar het was nog steeds een robot, een super-computer. De beslissingen werden strikt genomen op de basis van de gegevens die hij kreeg en zouden fout kunnen zijn in dezelfde orde als die gegevens dat waren.

Langley stak een sigaret op en leunde achterover. Oké. Hij had een ontdekking gedaan die een wereldrijk op zijn grondvesten zou doen schudden. Dat was mogelijk geweest, doordat hij uit een totaal andere tijd kwam, met een andere levens-en denkwijze. Hij beschikte over het onaangetaste intellect van de vrijgeborenen, zonder hun geestelijke barricades. Zijn wereld had een geschiedenis van gelijkmatige en vaak gewelddadige evolutie achter zich en van de vooruitgang een ‘afgod’ gemaakt. Daarom kon hij de dingen van tegenwoordig afstandelijker bezien dan de mensen die de afgelopen tweeduizend jaar naar een stabiliteit hadden gestreefd. Maar wat moest hij met de feiten aan? Hij voelde een nihilistisch verlangen Valti en Chanthavar te bellen en het hun te vertellen. De hele zaak op te blazen. Maar nee - wie was hij om een troefkaart, waarvan miljarden levens afhankelijk waren uit te spelen, en zich waarschijnlijk, door zo te handelen, te laten doden. Hij kon zo’n oordeel niet vellen, hij was God niet - zijn wens was niet meer dan een uiting van woede waarvoor geen uitweg bestond.

Dus kan ik maar beter gewoon mijn mond dichthouden. Als er ooit verdenkingen zouden rijzen over hetgeen ik te weten ben gekomen, zou ik nog geen minuut langer leven. Een tijdlang was ik belangrijk, en kijk eens wat er gebeurd is?

Toen hij zich die nacht alleen in zijn appartement bevond, bekeek hij zichzelf in een spiegel. Zijn gezicht was mager geworden en het grootste deel van zijn kleur was verdwenen. De vleugjes grijs in zijn haar hadden zich uitgebreid. Hij voelde zich heel oud en moe. Hij werd gekweld door spijt. Waarom had hij die man op de Afrikaanse plantage neergeschoten? Het was een zinloos gebaar geweest, even zinloos als alles wat hij in deze vreemde wereld had gedaan. Hij had een leven vernietigd - of het minstens pijn bezorgd - om geen enkele reden.

Hij hoorde hier eenvoudigweg niet. ‘Ze zat naast me, En terwijl ze mijn hand nam, zei ze: ,,Jij bent een vreemdeling, En in een vreemd land”.’

Zij! Wat deed Marin? Leefde ze nog wel? Kon je het wel leven noemen, daar, op die laagste verdiepingen? Hij dacht niet, dat ze zichzelf zou verkopen. Met haar koppige trots zou ze liever de hongerdood sterven, maar in de Oude Stad kon van alles gebeuren. Wroeging knaagde aan hem. Hij had haar niet moeten wegsturen. Hij had zijn eigen falen niet op haar moeten afreageren, op haar, die slechts zijn last met hem had willen dragen. Zijn huidige salaris was klein, nauwelijks voldoende om twee mensen te onderhouden, maar ze konden wel iets bedenken.

Blindelings draaide hij het nummer van het stedelijk politiehoofdkwartier. Het beleefde slavengezicht vertelde hem dat de wet het opsporen van een vrijgeborene niet toestond als deze niet voor een misdaad werd gezocht.

Tegen een bepaalde vergoeding was een speciaal bureau voor dienstverlening beschikbaar - de vergoeding was meer geld dan hij bezat. Heel spijtig, meneer.

Leen het geld. Steel het. Ga zelf naar de laagste verdiepingen, schrijf een beloning uit, wat dan ook, maar vind haar!

En zou ze wel terug willen komen? Langley merkte dat hij beefde. ,,Zo gaat het niet, jongen,” zei hij hardop, in de leegheid van de kamer. ,,Op deze manier raak je de kluts kwijt.” Hij moest gaan zitten en voor de verandering eens nadenken. Maar al zijn gedachten kwamen op hetzelfde zinloze punt uit. Hij was de buitenstaander, de zonderling, die alleen leefde van de liefdadigheid en dank zij een matige intellectuele interesse. Er was niets wat hij kon doen, hij was niet geschoold, hij had geen achtergrond. Als de universiteit er niet was geweest, op zich ook al een anachronisme, zou hij ergens in de achterbuurten vertoeven. Een diepgewortelde koppigheid in zijn binnenste weerhield hem ervan zelfmoord te plegen. Maar dat andere aspect, de waanzin, besloop hem. Dit kwezelachtige zelfmedelijden was het eerste teken van zijn eigen ondergang. Hoe lang was hij nu al aan de universiteit verbonden? Ongeveer twee weken, en nu al begon hij in te storten.

Hij vertelde het raam zich te openen. Er was geen bal-koq, maar hij leunde naar buiten en ademde diep in. De nachtlucht was warm en vochtig. Zelfs op deze hoogte kon hij de kilometers aarde en de groeiende planten ruiken. De sterren schitterden boven zijn hoofd.

Iets bewoog zich daar, een fladderende schaduw. Het kwam dichterbij, en suffig zag hij dat het een man in een ruimtepak was, die vloog met behulp van een eenpersoons zwaartekrachteenheid. Politiemodel. Achter wie zaten ze nu aan?

De zwarte wapenrusting flitste naderbij. Langley sprong achteruit toen de man door het raam naar binnenkwam. Hij landde met een bons die de vloer deed trillen.

,,Wat krijgen we, verdomme…” Langley deed een stap dichterbij. Een metalen handschoen werd uitgestoken, ontsloot de hoekige helm en duwde hem achterover. Een grote neus stak uit een bos warrig haar naar voren. „Valti!”

,,In levenden lijve,” zei de handelaar. ,,En wat een lijf, niet?”

Hij polariseerde het raam toen hij het opdracht gaf zich te sluiten. ,,Hoe is het met u, kapitein? U maakt een vermoeide indruk.”

,,Dat ben ik ook.” Langzaam voelde de ruimtevaarder zijn hartslag weer het normale tempo aannemen en de spanning in zijn zenuwgestel toenemen. ,,Wat wil je?” ,,Een praatje maken, kapitein, min of meer een privé-gesprek houden. Gelukkig hebben we altijd een So-lar-standaarduitrusting in ons kantoor - Chanthavars mannen raken meer en meer geinteresseerd in onze handel en wandel, het valt niet mee ze om de tuin te leiden. Ik neem aan dat we hier ongestoord kunnen praten?”

,,Ja-a-a. Ik dacht het wel. Maar…” ,,Geen verfrissingen, dank u. Ik moet er zo snel mogelijk vandoor. Er staat weer het een en ander te gebeuren.” Valti grinnikte en wreef zijn handen over elkaar. ,,Ja, inderdaad. Ik wist dat de Gemeenschap leden op hoge posten had, maar ik heb nooit vermoed dat onze invloed zo groot was.”

,,Mmm.” Langley ging niet verder, haalde diep adem en dwong zich een koele houding aan te nemen. „Kom ter zake, wil je? Wat is er gaande?” „Allereerst dit. Kapitein, bevalt het u hier? Heeft u het idee al uit uw hoofd gezet elders opnieuw te gaan beginnen?”

„Dus ik krijg weer een aanbod. Waarom?” „Aha… mijn bazen hebben besloten dat Saris Hronna en het effect van de opheffer niet zonder slag of stoot opgegeven moeten worden. Ik heb opdracht hem uit zijn gevangenschap te verlossen. Geloof het of niet, maar mijn orders werden vergezeld door authentieke, niet te vervalsen geloofsbrieven van het Technon.

Waarschijnlijk hebben wij enkele bijzonder gewiekste agenten in de regering van Sol, misschien wel in het Dienarencorps. Zij waren in staat de machine valse informatie te geven zodat die automatisch de conclusie trok dat haar eigen belangen er het best mee gediend waren als wij Saris weghaalden uit handen van Chanthavar.”

Langley liep naar de dienstrobot en haalde een straffe borrel. Pas nadat hij die achterover had geslagen, durfde hij zijn mond te openen. ,,En jij hebt mij nodig,” zei hij.

,,Ja, kapitein. De operatie wordt, van alle kanten beschouwd, een hachelijke onderneming. Als Chanthavar erachter komt, zal hij beslist uit eigen initiatief alles laten stopzetten totdat hij het Technon kan ondervragen; vervolgens, als hij met nieuwe gegevens wordt gevoed, zal hij zeker bevel geven voor een onderzoek en de waarheid ontdekken. Dus moeten we snel handelen. Jij bent nodig, omdat je Saris’ vriend bent, hij jou vertrouwt en jullie samen een taal spreken die ons onbekend is - waarschijnlijk kent hij onze taal al - zodat hij weet wat wij van plan zijn en zal meewerken.” Het Technon! Langley voelde het duizelen in zijn hersens. .Wat had het ding nu weer voor een fantastisch plan gewrocht?

,,Ik veronderstel,” zei hij langzaam, ,,dat we allereerst naar Cygni zullen gaan, zoals jij oorspronkelijk van plan was?”

„Nee.” Het plompe gezicht verstrakte en zijn stem trilde ietwat. „Ik begrijp het niet helemaal. Wie moet hem overdragen aan de Centaurianen?”

HOOFDSTUK 18

Langley antwoordde niet. Het leek alsof er niets was, wat gezegd kon worden.

„Waarom weet ik niet,” zei Valti tegen hem. „Ik denk er vaak aan, dat wij, de Gemeenschap, een Technonvan onszelf moeten hebben. Voor mij zijn de besluiten vaak onbegrijpelijk, hoewel ze toch uiteindelijk goed blijken te zijn. Het betekent oorlog als een van beide partijen de opheffer in handen krijgt… en waarom zouden die Centauriaanse barbaren in het voordeel moeten zijn?”

„Inderdaad, waarom,” fluisterde Langley. De nacht rondom hem was stil.

,,Het enige wat ik kan bedenken is, dat Sol op de lange duur een bedreiging voor ons vormt. Tenslotte is het een versteende cultuur. Als ze de overhand kreeg, zou ze zich tegen ons kunnen keren. Wij passen niet in hun eigen statische patroon. Gezien in het licht van de geschiedenis is het misschien beter, dat de Centaurianen de overhand krijgen.” ,,Ja,” zei Langley.

Dit was het wel. Dit maakte van alles wat hij bedacht had een lachertje. Ogenschijnlijk was het Technon de werkelijke baas van de kooplieden. En toch… ,,Ik vertel u dit in het volste vertrouwen,” zei Valti. , ,Het zou gemakkelijker zijn geweest u in onwetendheid te laten, maar dat was een risico. Als je erachter zou komen wat wij van plan waren, zouden u en Saris onderling onenigheid krijgen. Het is beter vanaf het begin meteen schoon schip te maken. U krijgt zelf een bemand ruimteschip mee, kapitein, waarmee u kunt proberen uw eigen planeet te vinden, als u niet tevreden bent met de planeten die wij kennen. U hoeft zich geen zorgen te maken over een eventueel verraad tegenover Saris. Hij zal er op Thor niet slechter aan toe zijn dan op aarde. U zult een positie kunnen innemen waarin u kunt onderhandelen en zich ervan kunt verzekeren dat hij een goede behandeling krijgt. Maar ik moet nu weten wat uw besluit is.”

Langley schudde het hoofd. Dit was te veel, te plotseling. ,,Laat me even nadenken. Hoe zit het met Brannochs bende? Heb je al contact met hen opgenomen?” ,,Nee. Ik weet slechts dat van ons wordt verwacht, dat we ze uit de ambassadetoren halen, waar ze zich onder huisarrest bevinden, en voor transport voor hen moeten zorgen naar Thor. Ik heb papieren van het Technon, waardoor we ook daar binnen kunnen komen, als we ze goed gebruiken.”

„Hebben zij met niemand contact opgenomen?” Door het enorme ruimtepak was het niet te zien, maar Valti moest de schouders hebben opgehaald. „Officieel, nee. Wij beslist niet. Maar in de praktijk moeten de Thrymannen natuurlijk variabele frekwentiemeters in hun tank hebben verborgen, en dat is een plaats waar die mensen van de politie natuurlijk onmogelijk kunnen zoeken. Op die manier moeten ze ook met hun agenten op aarde in verbinding staan, hoewel ik niet weet wat er besproken is. Chanthavar beseft dat ook wel, maar er is weinig wat hij eraan kan doen, behalve dan de Thrymannen laten vernietigen, en dat druist in tegen zijn eergevoel. Die heren met een hoge functie hebben bijzonder veel respect voor eikaars tegenpolen op andere werelden… ze kunnen er nooit zeker van zijn, dat zij ook niet eens een keer in eenzelfde situatie terechtkomen.”

„Zo.” Langley stond daar onbeweeglijk, maar het besef in hem groeide en hij wilde het uitschreeuwen. Hij had het niet mis gehad. Het Technon regeerde de Gemeenschap. Maar er was een complicatie, die moest er zijn, en hij dacht de aard daarvan te begrijpen. „Ik vraag het u nog eens, kapitein,” zei Valti. „Wilt u helpen?”

„Als dat niet zo was,” zei de ruimtevaarder droog, „veronderstel ik datje teleurstelling zich in gewelddadige zin zou doen gelden.”

„Het zou een oneindig spijtige aangelegenheid zijn,” mompelde Valti, terwijl hij de ploffer op zijn heup aanraakte. „Maar er zijn bepaalde geheimen die heel belangrijk zijn.” Zijn kleine, bleke ogen namen de ander schattend op. „Ik wil u echter op uw woord geloven als u ermee instemt te helpen. U bent een man van het slag waarbij dat voldoende is. Trouwens, u zou er weinig mee winnen door ons te verraden.”

Langley nam zijn besluit. Het was een sprong in de duisternis, maar plotseling voelde hij de kalmte in zich de overhand nemen, een verzekering die werkte als een geruststellende hand. Hij had weer een doel - misschien was het van korte duur - maar hij bevond zich weer buiten de doolhof en voelde zich weer man. ,,Ja,” zei hij. ,,Ik doe mee. Mits…” Valti wachtte.

,,Op dezelfde voorwaarden als tevoren. Het meisje Ma-rin moet ons vergezellen. Eerst moet ik haar echter vinden. Ze is op vrije voeten gesteld - op het ogenblik moet ze zich ergens op de lagere verdiepingen ophouden. Als ze hier terug is, ben ik gereed om te vertrekken.” „Kapitein, het kan wel dagen duren voor…” ,,Dat is dan jammer. Geef me een handvol geld en ik zal een poging wagen haar zelf te vinden.” ,,De operatie is gepland op morgennacht. Kunt u dat voor die tijd klaarspelen?”

,,Ik dacht het wel, vooropgesteld dat ik over voldoende geld beschik.”

Valti uitte een jammerende kreet, maar groef diep. Het was een bijzonder goed gevulde beurs die Langley aan zijn riem haakte. Hij stak eveneens zijn hand uit om een kleine ploffer in ontvangst te nemen, die hij onder zijn mantel holsterde.

„Uitstekend, kapitein,” zei de handelaar. „Succes. Ik verwacht u morgennacht om negen uur in de Tweelingmanen. Als u er niet…”

„Ik weet het.” Langley haalde een vinger voor zijn keel langs. „Ik zal er zijn.”

Valti boog, liet zijn helm zakken, en vertrok langs dezelfde weg die hij gekomen was.

Van pure opwinding had Langley kunnen huilen en schreeuwen, maar daar was geen tijd voor. Hij verliet het vertrek en liep de hal door. Op dit tijdstip was die verlaten. De overbrugging daarachter was nog druk bevolkt, maar toen hij een zwaartekrachtschacht naar beneden nam was hij alleen.

Het bruiste en tierde in de wijken van de gewone mensen, massa’s mensen verdrongen zich rondom hem. In zijn armoedige universiteitsmantel dwong hij weinig respect af en moest zich al duwend een weg banen. In de richting van Etie-stad.

Ze lag op de grens van het deel waar de achterbuurten begonnen, maar maakte op zich een ordentelijke indruk, en er was voldoende politie om alles in goede banen te leiden. Er waren daar enkele mensen, wist hij, die arbeidskrachten huurden. Een niet-mens had geen belangstelling voor een vrouw, behalve als dienstbode. Het was de veiligste plaats om te vertoeven voor een meisje dat uit de bovenverdiepingen was gestoten. Tenminste, het was de meest logische plaats om zijn speurtocht te beginnen.

Hij was een onhandige amateur geweest, die geestelijk geparalyseerd was geraakt door zijn eigen herhaaldelijk falen in een wereld vol professionals. Dat gevoel was nu verdwenen. De omvangrijkheid van zijn vastbeslotenheid gaf hem een bijna beangstigend zelfvertrouwen. Ditmaal zou er niets op zijn pad komen zonder vertrapt te worden!

Hij ging een taveerne binnen. De klanten bestonden voor het merendeel uit de leden van een schubhuidig, tweevoetig ras met koppen als snuiten, die niet genoodzaakt waren zich in een bepaalde atmosfeer of temperatuur op te houden. Ze negeerden hem, terwijl hij door de wirwar van natte sponzen banken liep, die zij als zitplaats prefereerden. Het licht was dofrood en het was moeilijk er iets bij te zien.

Langley begaf zich naar een hoek waar een aantal mannen in het livrei van bedienden in loondienst iets dronken. Ze staarden hem aan, het moest de eerste keer zijn dat hier een professor was binnengekomen. ,,Mag ik gaan zitten?” vroeg hij.

,,Het is hier nogal druk,” snauwde een sullig uitziende man.

„Sorry. Ik was van plan een rondje te geven, maar…” ,,Oh, ga in dat geval zitten.”

Langley stoorde zich in geen enkel opzicht aan de ietwat pijnlijke stilte die vervolgens inviel. Het kwam hem bijzonder goed uit. ,,Ik ben op zoek naar een vrouw,” zei hij.

,,Vier deuren verder.”

„Nee… een speciale vrouw. Lang, donkerrood haar, met het accent van iemand van de bovenverdiepingen. Ik denk dat ze hier ongeveer twee weken geleden gearriveerd moet zijn. Heeft iemand haar gezien?” „Nee.”

„Ik geef een beloning voor de juiste inlichtingen. Honderd solars.”

Hun ogen sperden zich open. Langley zag de hebzucht op enkele gezichten en sloeg achteloos zijn mantel open waarbij de ploffer zichtbaar werd. Het in bezit hebben ervan was een ernstige overtreding, maar niemand leek aanstalten te maken om de politie te roepen. „Enfin, als jullie me niet kunnen helpen zal ik het elders moeten proberen.”

„Nee… een ogenblikje, meneer. Rustig aan. Misschien weten we iets.” De sullige kerel keek de tafel rond. „Kent iemand haar? Nee? We zouden natuurlijk kunnen informeren.”

„Natuurlijk.” Langley pelde tien solars van de stapel. „Dit is om mensen te huren die inlichtingen inwinnen. De beloning is extra. Maar het gaat niet door als ze niet binnen, laten we zeggen… drie uur wordt gevonden.” Zijn gezelschap ging in lucht op. Hij ging zitten, bestelde een tweede drankje en probeerde zijn ongeduld in bedwang te houden.

De tijd kroop voorbij. Verbazingwekkend hoeveel tijd een mens in zijn leven wachtend doorbracht! Een meisje kwam naar hem toe en deed een voorstel. Langley stuurde haar er eveneens op uit om te zoeken. Hij deed het rustig aan met het naar binnen werken van zijn bier. Nu moest hij meer dan ooit een helder hoofd houden.

Binnen twee uur en achttien minuten kwam een kleine man buiten adem en hijgend naar zijn tafeltje. „Ik heb haar gevonden!”

Langley voelde de vreugde in hem opwellen. Langzaam stond hij op. „Heb je haar gezien?” „Nou, nee. Maar een nieuwe dienstmeid, die overeenkomt met haar beschrijving, heeft zich verhuurd aan een Slinner - een koopman uit Srinis - bedoel ik. Ongeveer elf dagen geleden. De kok vertelde het me, nadat iemand anders de kok voor me had opgezocht.” De ruimtevaarder knikte. Zijn vermoeden was juist geweest. Onder de bedienden deden meer roddels de ronde dan de politie met een heel regiment kon nagaan. De mensen waren nog niet zoveel veranderd. „Laten we gaan,” zei hij, en liep de deur uit. „Hoe zit het met mijn beloning?” „Die krijg je als ik haar heb gezien. Houd je emoties in bedwang.”

Vijfduizend jaar geleden had een bibliofiele kennis hem een haveloos boek laten lezen, dat meer dan honderd jaar oud was - de School voor Detectives - en had beweerd dat het iets unieks was in de annalen van de pornografie. Op dat ogenblik, terwijl hij een bekend patroon in zijn handelingen herkende, grijnsde hij. Maar ,elk patroon zou van toepassing zijn in deze amorfe wereld op de laagste verdiepingen.

Ze liepen door een brede straat, die hem heel vreemd aandeed. De kleine man bleef voor een deur staan. „Hier is de woning. Ik weet echter niet hoe we moeten binnenkomen.”

Langley drukte de zoemknop in. Meteen werd de deur geopend en voor hem stond een menselijke butler van formidabele afmetingen. De Amerikaan was in staat zich een weg langs hem heen te banen indien dat nodig was. Maar het was geen slaaf - buitenwerelders kregen geen toestemming mensen te bezitten. De man had zich eenmaal verhuurd, en zou zich waarschijnlijk een tweede keer verhuren.

„Excuseer me,” zei Langley. „Hebben jullie een nieuwe dienstmeid? Een lange roodkop?” „Meneer, mijn werkgever stelt zijn privacy boven alles.”

Langley ritselde met een bundel bankbiljetten. „Dat is jammer. Het zou me heel wat waard zijn. Ik wil haar slechts spreken.”

Hij kwam binnen en liet zijn tipgever zenuwachtig buiten achter. De lucht was zwaar en vochtig, het licht groenachtig geel en pijnlijk aan zijn ogen. De buitenwerelders, die levende bedienden in dienst namen, moesten er goed voor betalen. De gedachte dat hij Marin naar dit kunstmatig moeras had gedreven, knaagde als tanden aan zijn ziel. Ze stond in een vertrek vol mist. Flarden mist waren gecondenseerd tot natte glinsteringen in haar rode haar. Ogen die weinig blijk van verrassing gaven namen hem somber op.

„Ik ben gekomen,” fluisterde hij. „Ik wist het wel.”

„Ik ben… ik kan niet zeggen hoezeer het me spijt.” „Dat is niet nodig, Ed. Vergeet het.”

Ze gingen terug naar de straat. Langley betaalde zijn tipgever uit en kreeg het adres van een hotel. Hij liep erheen, terwijl hij haar hand vasthield, maar sprak geen woord totdat ze veilig en alleen waren. Toen kuste hij haar, min of meer bang dat ze zich zou terugtrekken. Maar ze reageerde met een plotselinge honger. „Ik houd van je,” zei hij. Het was een nieuw en verrassend besef.

Ze glimlachte. „Dat maakt het wederzijds, geloof ik.” Later vertelde hij haar wat er was voorgevallen. Het was alsof achter haar ogen lichten begonnen te branden. „En dan kunnen we vertrekken?” vroeg ze zacht. „Kunnen we dan werkelijk opnieuw beginnen? Als je eens wist hoe ik daarvan heb gedroomd, sinds…” „Niet zo snel.” De grimmigheid keerde terug, zijn stem klonk scherper en hij draaide nerveus met zijn vingers. „Dit is een tamelijk gecompliceerde situatie. Ik geloof, dat ik weet wat erachter steekt, misschien kan jij helpen de ontbrekende gedeelten in te vullen.

Voor mezelf heb ik bewezen dat het Technon de stichter van de Gemeenschap is geweest, gebruik van haar maakt als spion, en om langs economische weg te infiltreren. Maar… het Technon staat ergens verborgen in een grot. Zelf kan die machine er niet op uit gaan om alles in goede banen te leiden. Het Technon moet vertrouwen op de informatie die hij van zijn agenten krijgt. Een aantal van die agenten zijn officieel en maken deel uit van de Solariaanse regering. Weer anderen zijn se-mi-officieel, leden van de Gemeenschap. En dan is er een aantal die beslist geen officiële status hebben, maar spioneren op andere planeten.

Maar twee kunnen hetzelfde spelletje spelen, moet je weten. Er is een tweede ras met een mentaliteit die overeenkomt met die van het Technon - het is een koud, onpersoonlijk massabrein dat eeuwen vooruit plannen maakt - en in staat is oneindig lang te wachten totdat de zaadjes van die plannen ontspruiten. Dat is het ras op Thrym. Doordat ze allemaal aan elkaar geschakeld kunnen worden is dit alles mogelijk. Een individu is onbelangrijk omdat bij hen een individu slechts een cel in het grote geheel is. Je kan zien hoe ze te werk gaan als je het Verbond als voorbeeld neemt. Daar hebben ze geleidelijk aan de sleutelposities overgenomen, en dat is zo omzichtig en langzaam in zijn werk gegaan, dat de Thorianen’het zelfs vandaag de dag nog niet beseffen.” ,,En jij vermoedt dat ze zich in de Gemeenschap hebben geinfiltreerd?” vroeg zij.

,,Ik weet dat het zo is. Een ander woord is niet mogelijk. De Gemeenschap zou Saris niet overdragen aan Brannoch als ze werkelijk onafhankelijk was. Valti probeerde het uit alle macht te rationaliseren, maar ik weet meer dan hij. Ik weet, dat het Technon nog steeds denkt dat hij de Gemeenschap onder de duim heeft, en dat hij Centauri nooit een dergelijke voorsprong zou geven.”

,,Maar dat heeft hij wel gedaan, zei je zonet,” protesteerde ze.

,,Ja, ja. En hier volgt de verklaring zoals ik het zie. De Gemeenschap bestaat uit leden van verschillende rassen. Een van die rassen is dat van de Thrymannen. Waarschijnlijk zijn ze oorspronkelijk niet van Thrym afkomstig. Het is mogelijk dat ze na op de een of andere planeet te zijn geland, enkele chirurgische veranderingen ondergingen in hun uiterlijk, en zich hebben voorgedaan als plaatselijke bewoners. Ze hebben leden in de nomaden-bureaucratie van handelaren gekregen, door zich eenvoudig te laten bevorderen en, doordat ze heel kundig zijn, klommen die leden uiteindelijk hoog genoeg op om de waarheid te achterhalen - dat het het Technon was die de touwtjes van de show in handen had.

Wat een afgang voor hen! Ze moeten zich volgens de algemene principes in de Gemeenschap hebben geinfiltreerd: om nog eens menselijke belangengroeperingen onder hun gezag te plaatsen, maar plotseling kwamen ze erachter dat ze nu een toegangsweg naar het Technon zelf hadden gevonden. Ze kunnen de rapporten die hij van de Gemeenschap krijgt bewerken - niet alle rapporten - maar voldoende. Die mogelijkheid moet bewaard worden voor speciale gelegenheden, omdat het brein over eenheden moet beschikken die de gegevens kan vergelijken. Hij moet in staat zijn ‘achterdochtig’ te zijn om zijn we*k te kunnen doen. Dit een speciale gelegenheid.

Chanthavar, Brannoch en Valti handelden vanuit verschillende beweegredenen, mede omdat er geen tijd was geweest het Technon te raadplegen; anders zou de machine Valti eenvoudigweg hebben verteld zijn handen van de zaak af te houden, of Chanthavar alle medewerking te verlenen. Toen hij op de hoogte werd gesteld, moetje weten, gaf hij opdracht Valti vrij te laten. Maar toen kwamen de Thrymannen in actie. Zelfs, hoewel ze gevangen waren, moeten ze met hun agenten buiten in contact hebben gestaan, waarbij inbegrepen de hooggeplaatste Thrymannen in de Gemeenschap. Ik weet niet welk verhaal het Technon precies voorgeschoteld heeft gekregen. Als ik moet raden vermoed ik dat het iets dergelijks is. Een handelsschip is zojuist gearriveerd met het nieuws over een pas ontdekte planeet waarvan de bewoners over Saris’ bekwaamheden beschikken. Ze werden bestudeerd en het bleek dat er geen enkele manier bestaat om dat opheffende effect kunstmatig te dupliceren. De Thrymannen zijn heel goed in staat met een dergelijk rapport voor de dag te komen, compleet met kloppende data en wiskundige theorieën, durf ik te wedden.

Oké, dit rapport, waarvan hij veronderstelt dat het afkomstig is van zijn eigen betrouwbare Gemeenschap, bereikt het Technon. Die neemt een heel voor de hand liggend besluit: laat de Centaurianen Saris maar in handen krijgen, laten ze hun tijd maar verspillen in een doodlopende steeg. Het moet er geloofwaardig uitzien zodat Brannoch niets zal vermoeden; daarom moet via Valti worden gewerkt zonder Chanthavar op de hoogte te stellen.

Dus… is het eindresultaat dat Centauri de op heffer in handen krijgt! En het eerste wat het Technon hoort is het bericht dat de invasievloot arriveert met de middelen om elk schip in het Solar-stelsel uit te schakelen!” Marin antwoordde de eerste ogenblikken niet meteen. Toen knikte ze. ,,Dat klinkt logisch,” zei ze. ,,Ik herinner me nu… toen ik nog bij Brannoch was, voordat ik naar jou toe werd gestuurd, dat hij met de tank sprak en het erover had dat Valti moeilijkheden begon te maken en rijp was uit de weg te worden geruimd. En de tank verbood het hem te doen. Zullen we Chanthavar op de hoogte stellen?” „Nee,” zei Langley.

„Maar wil je, dat de Centaurianen winnen?” „Geen van beiden. Ik wil helemaal geen oorlog, en het voortijdig loslaten van mijn wetenschap zou beslist dé manier zijn er een te beginnen. Zie je niet in dat alle mogelijke moeite wordt gedaan alles heimelijk te laten verlopen, toe te slaan en de kans waar te nemen zolang dat mogelijk is?

Het feit dat Brannoch zelf in het duister tast, dat hij niets weet over deze buitengewoon belangrijke Gemeenschap, wijst er voor mij op dat Thrym nu niet bepaald de belangen van het Verbond voorstaat. Het Verbond is slechts een middel om een oneindig groter en dodelijker doel te bereiken.”

Hij hief het hoofd op. „Tot dusver, schat, zijn mijn pogingen aan dit spelletje deel te nemen uitgelopen op enorme missers. Ik riskeer onze beide levens voor wat ik als de toekomst van het menselijk ras zie. Het klinkt een beetje sullig, niet? Een man die denkt dat hij de geschiedenis in zijn eentje kan veranderen. Die illusie heeft heel wat ellende veroorzaakt. Ik gok erop dat het voor deze ene keer geen vergissing is - dat ik werkelijk iets goeds kan verwezenlijken. Denk je dat ik gelijk heb? Denk je dat ik zelfs maar het recht heb het te proberen?”

Ze kwam naar hem toe en vlijde haar wang tegen die van hem. „Ja,” fluisterde ze. „Ja, mijn liefste.”

HOOFDSTUK 19

Langley smokkelde Marin zijn appartement niet binnen - als ze ontdekt werd zou dat veel commentaar losmaken - maar hij probeerde het discreet aan te pakken. Vervolgens verraste hij zichzelf door beter te slapen dan hij in weken gedaan had.

De volgende dag maakte hij micro-copieën van alle beschikbare gegevens over de Gemeenschap, en liet daarnaast de robot een uittreksel maken, waarna hij de spoel in zijn beurs bij zich stak. Het was ontmoedigend als hij eraan dacht hoe mager het bewijsmateriaal was waar hij zijn hoop op vestigde. En dan was Valti er nog. Hij dacht dat de handelaar de conditionering van een heel leven van zich af kon schudden om vanuit een nieuw gezichtspunt een aantal feiten onder de loep te nemen, maar kon hij daarvan op aan? Mardos liet hem komen voor een volgend gesprek. De historicus raakte enthousiaster naarmate het ene onbekende gegeven na het andere opdook. Hij liet iets van zijn cynisme varen. ,,Denk er eens aan! De bakermat van het technologische en ruimtevaarttijdperk - het meest kritieke tijdperk sinds de mens de landbouw uitvond - en jij leefde erin! Weet je, je hebt al een dozijn theorieën de grond ingeboord die lange tijd als zijnde de waarheid te boek stonden. We hadden er geen idee van dat er tussen de verschillende landen zo’n groot cultureel verschil was. Het verklaart een heleboel zaken in de latere geschiedenis.”

,,Dus je gaat een boek schrijven?” vroeg Langley. Hij maakte een moeilijke tijd door, omdat hij in zijn rol moest blijven en aan één stuk door rookte totdat het avond zou worden.

,,Oh, ja… ja.” Mardos kreeg een verlegen uitdrukking op zijn gezicht. ,,En toch… nou ja, ik ben hiermee begonnen met het idee dat ik misschien wat meer in de bekendheid zou komen en misschien wel zou promoveren. Nu interesseert het me niet meer. Het gaat me nu om het werk op zich, het leren, dat belangrijk is. Jij… jij hebt me iets laten zien van de omstandigheden in jouw tijdperk, hoe het gevoel op ontdekking te gaan geweest moet zijn. Ik heb hiervoor nooit geweten wat werkelijk gelukkig zijn betekent.” „Hm.”

„Het zal jaren gaan duren om een samenhangend beeld te vormen. Wat jij ons te vertellen hebt zal met archeologisch bewijs uitgekristalliseerd moeten worden. Er is geen haast bij, het heeft geen zin er vaart achter te zetten. Waarom kom je vanavond niet voor het diner naar mijn verblijven? We kunnen ons ontspannen, wat drinken en een beetje muziek…” „Hmm… nee. Nee, bedankt. Ik heb het druk.” „Morgen dan? Mijn vrouw zou je willen ontmoeten. Ik praat de laatste tijd thuis nergens anders meer over.” „Oké.” Langley voelde zich een stinkdier. Toen het gesprek was afgelopen moest hij zich inhouden de ander geen vaarwel te zeggen.

De zon gleed weg onder de horizon. Langley en Marin 196soupeerden in zijn appartement zonder het gerecht

werkelijk te proeven. Haar ogen stonden bedachtzaam

terwijl ze de schemerige wereld inkeken.

„Zal je de aarde missen?” vroeg hij.

Ze glimlachte vriendelijk. ,,Een beetje. Af en toe. Maar

niet zoveel, als jij in de buurt bent.”

Hij stond op en haalde voor haar een mantel van de

kapstok. Met de kap over haar rode haar maakte ze een

verrassend jongensachtige indruk, een heel jeugdige

student. ,,Laten we gaan,” zei hij.

Ze liepen de hal uit, naar de galerij en de bewegende

overbrugging. De mensenmassa rondom hen lachte en

schaterde, vrolijk gekleed, op weg voor de rusteloze

jacht naar pret. De lichten vormden een verwarring

scheppende regenboog.

Langley probeerde de spanning in zijn binnenste te onderdrukken. Er was niets te winnen door te piekeren over de krachten waartegen hij het zou moeten opnemen. Ontspannen, diep ademhalen, de nachtlucht naar binnen zuigen en de aandacht op de sterrenhemel gericht houden. Morgen kan je wel dood zijn. Hij kon het niet. Hij hoopte dat de innerlijke spanning niet op zijn gezicht weerspiegeld werd. Langzaam lopen, waardig, zoals een geleerd man betaamt. Vergeet dat je een schietwapen onder je arm draagt.

De Tweelingmanen was een redelijk bekende taveerne van ietwat twijfelachtige aard, gevestigd op een dak, juist boven de onderverdiepingen, vlak naast een gigantisch brok metaal, de toren waar de interplanetaire handelsondernemingen waren gevestigd. Terwijl hij naar binnenliep constateerde Langley dat hij zich in Marsiaanse sferen bevond, een diepe groenblauwe lucht, een modern kanaal en een eeuwenoud stuk rode woestijn. Er hing een wierooklucht en de belangrijkste tonen van een Marsiaans volksdeuntje waren hoorbaar. Langs de muren waren privéhokjes ingericht die eruit zagen als grotten in een rotswand. Er tegenover was een bar en een toneel. Het tijdloze barlawaai van klinkende glazen en vrolijke gesprekken, vermengd met flarden muziek kwam aangenaam op hem over. Het was kwart voor negen. Langley baande zich met zijn ellebogen een weg naar de bar. ,,Twee bier,” zei hij. De robot stak een arm met de gewenste glazen uit en pompte ze vol uit een kraan in een van de armen zelf, waarop hij een metalen hand voor het geld uitstak. Een man met de zonverbruinde huid en plompe bouw van een Marsiaan knikte hem toe. „We zien hier nooit veel professoren,” merkte hij op. „Het is ons avondje uit,” zei Langley. „Voor mij ook, geloof ik. Ik kan echter bijna niet wachten naar huis terug te keren. Deze planeet is me te zwaar. Niet dat het op Mars tegenwoordig zo bijzonder is. Eens regeerden we het Solar-stelsel. Dat waren de goede, oude dagen. Nu zijn we gewoon aardige, welopgevoede kinderen van het Technon, zoals ieder ander…”

Een zwart uniform dook achter hem op. De Marsiaan sloot met een klap zijn mond en probeerde er onschuldig uit te zien.

„Excuseer me, meneer,” zei de politieman. Hij tikte Langley op de schouder. „Er wordt op u gewacht.” De wereld van de ruimtevaarder stortte ineen - een ogenblik maar - toen herkende hij het nu baardloze gezicht onder de helm. Deze man had Brannochs agenten een ploffer voorgehouden, in de achterbuurten. Het leek nu erg lang geleden.

„Natuurlijk,” zei hij, en volgde hem. Marin volgde het tweetal op de voet. Ze gingen een van de privéhokjes binnen. Eenmaal binnen zagen ze alleen uniformen. Een geronde gestalte droeg een licht gevechtspantser. Valti’s stem klonk door de helm. „Goedenavond, kapitein, dame. Is alles in orde?” „Ja, ik dacht dat alles was geregeld.” „Deze kant op. Ik heb een afspraak met mijn gastheer.” Valti drukte een vinger op een decoratief ontwerp aan de muur. De muur achter hen week terug en de eerste trap die Langley in eeuwen had gezien leidde omhoog naar een kleine kamer waar twee uniformen van ministeriële militaire officieren gereedlagen. „Trekken jullie die kleren alsjeblieft aan,” zei Valti. ,,Ik geloof, dat jullie je beter voor kunnen doen als aristocraten dan als slaven. Maar laat mij het woord doen, behalve tegen Saris.” „Oké.”

Marin liet de mantel van haar rug glijden en hees zich zonder blijk te geven van enige verbazing in de tuniek. Ze stopte het rode haar onder een lichte metalen helm en liet de mantel achteloos over haar schouders vallen. Ze had zich voor kunnen doen als een heel jeugdig minister.

Valti deed het plan uit de doeken en ging hen vervolgens voor naar buiten. De groep was tamelijk groot. Het leek heel weinig om zich mee te verzetten tegen de macht van Sol.

Er werd geen woord gesproken, terwijl de overbrugging hen naar het militaire onderzoekcentrum aan de westkant van de stad droeg. Langley wilde Marins hand vasthouden, maar dat was op dit ogenblik onmogelijk.

Hun bestemming was een toren die uit de bijna klipachtige muur van de stad priemde. Hij stond ietwat apart van de anderen, en achter de gladde plastic gevel moesten zich kanonnen en pantsers bevinden. Toen Valti’s groep de middelste galerij opliep, stapten drie slaaf-wachtposten uit een nis in de wand te voorschijn. Ze bogen als een eenheid en een van hen vroeg naar de reden van hun komst.

„Speciaal en dringend,” zei Valti. De helm over zijn hoofd vervormde zijn accent. „Wij moeten een zeker studeerobject weghalen van hier en naar een veiliger plaats brengen. Hier zijn onze papieren.” Een van de wachtposten rolde een tafel te voorschijn waarop instrumenten stonden. De machtiging werd microscopisch onderzocht. Langley vermoedde dat de documenten van het Technon een onzichtbaar codenummer hadden, dat dagelijks naar willekeur werd veraderd. De hersengolven van verschillende mannen werden gecontroleerd en vergeleken met de gegevens op de papieren. Het volgende ogenblik knikte de chef van de wachters. „Prima in orde, meneer. Heeft u hulp nodig?”

,,Ja,” zei Valti. „Laat een politieschip komen. We zullen niet lang bezig zijn. En geef niemand toestemming binnen te komen voor we vertrokken zijn.” Langley dacht aan de automatische geweren die in de muren verborgen moesten zijn. Maar de deur opende zich voor hem en hij volgde Valti een gang in. Ze passeerden verscheidene piepkleine kamertjes zonder door het personeel dat zich daar bevond te worden gestoord. Kort daarop werden ze bij een tweede wachtpost opgehouden. Meteen daarna gingen ze naar Saris’ gevangenis. Op de papieren stond waar dat was. De Holatan lag op een rustbank achter tralies. De rest van de kamer was een enorme warboel van laborato-riumapparatuur. Er stonden schildwachten met mechanische zowel als energiewapens. Een aantal technici werkte aan bureaus. Ze moesten hun chef roepen en discussieerden met hem over de vrijlating van de gevangene.

Langley was de cel binnengegaan. Saris gaf geen enkel blijk van herkenning.

„Hallo,” zei de ruimtevaarder zacht in het Engels. „Alles goed met je?”

„Ja. Tot dusver ik alleen bedreigd ben. Maar het is moeilijk gekooid te zijn.” „Hebben ze je de nieuwe taal geleerd?” „Ja. Heel goed. Beter dan Engels.” Langley voelde zich zwak van opluchting. Zijn hele zorgvuldig voorbereide plan was gebaseerd geweest op die veronderstelling en op de verbazingwekkende bekwaamheid van de Holatans zich een taal snel eigen te maken.

„Ik ben gekomen om je hieruit te halen. Maar het zal wel wat voeten in de aarde hebben. Je zal moeten mewerken en je huid riskeren.”

Bitterheid klonk door in het lage gespin. ,,Mijn leven? Is dat alles? Dat is niet veel… nu.” „Marin is van de feiten op de hoogte en van mijn plan. Nu zal ik meteen jou inlichten. Maar daarna zullen we met z’n drieën tegenover een overmacht staan.” Snel vertelde de man wat hij wist en wat zijn plannen waren. De gouden ogen flitsten op met een fel brandend licht, en onder het bont spanden zijn spieren zich. Maar zijn stem zei slechts: ,,Is goed. We zullen het zo proberen,” op een toon waarin verveeldheid en hulpeloosheid doorklonken.

Valti wist de opzichter te overreden. Een lange metalen kist met enkele luchtgaten werd op een anti-zwaarte-krachtslede naar voren geduwd. Saris werd gedwongen vanuit zijn cel erin te stappen. Het deksel werd boven hem gesloten. „Zullen we gaan, mijn heer?” vroeg Valti.

,,Ja,” zei de Amerikaan. ,,Ik heb alles geregeld.”

Verschillende mannen duwden de zwevende doos door de hallen en gangen. Zelfs nu het gewicht geneutraliseerd was, bleef het volume hetzelfde en moesten ze behoorlijk duwen, en het inschakelen van de aandrijving zou misschien een automatisch alarm in werking stellen. Toen ze op de galerij arriveerden, hing een grote zwarte vliegboot van de politie in de lucht op hen te wachten. Saris’ werd met kist en al in de laadbak geschoven. De mannen wisten op de een of andere manier allemaal een plaatsje in het voertuig te vinden, en Valti zette koers naar de Centauriaanse ambassade. Terwijl hij zijn helm achterover duwde om een teug frisse lucht binnen te halen, onthulde de handelaar een zwetend gezicht. ,,Het wordt met de minuut hachelijker,” klaagde hij. „Konden we maar rechtstreeks naar mijn vliegschip gaan! Die opzichter in het laboratorium zal zo meteen contact opnemen met Chanthavar, daar durf ik mijn neus om te verwedden, en dan is het hek van de dam!”

Langley dacht diep na over zijn plan en probeerde de zwakke punten eruit te halen voor ze bij de volgende vijand zouden arriveren. Moesten ze Brannoch helemaal laten schieten? Nee, daar hadden ze de tijd niet voor. En Saris was opgesloten in een kist met een mechanisch slot; van hem kon hij geen hulp verwachten. Hij beet op zijn lip en wachtte.

Het transportmiddel stopte naast de ambassadetoren. Centauri had zijn kantoren en woonverblijven op de derde verdieping. Valti ging zijn groep voor naar de ingang. Voor de tweede keer moest hij papieren laten zien en op de controle daarvan wachten. Chanthavar liet de vertrekken zwaar bewaken. Ditmaal luidden de orders dat hij enkele belangrijke Centauriaanse ambassadeleden moest ophalen. Hij suggereerde dat het voor hen waarschijnlijk een enkele reis zou worden en de commandant grijnsde.

,,Neem de kist mee naar binnen,” zei Langley. „Waarom?” vroeg Valti stomverbaasd. „Waarom, mijn heer?”

„Misschien ondernemen ze een laatste wanhoopsdaad. Je weet nooit. Dit zal hun een klap bezorgen. Het is beter erop voorbereid te zijn.”

„Maar zal… het apparaat… naar behoren werken, mijn heer?”

„Zeker. Ik heb het getest.”

Valti was besluiteloos en Langley voelde het zweet in zijn handpalmen.

„Uitstekend, mijn heer. Het zou een goed idee kunnen zijn.”

De doos zweefde langzaam door het openstaande portaal. Er was niemand te zien, de minder belangrijke ambassadeleden sliepen waarschijnlijk in hun eigen vertrekken. Voor hen bevonden zich Brannochs privé-vertrekken. De deur werd bij hun nadering geopend en de Thoriaan verscheen groot en omvangrijk in de deuropening.

„Wat betekent dit?” vroeg hij ijzig. Het zware lichaam

202

spande onder de pyjama de spieren. Hij zette zich schrap voor een laatste wanhopige sprong naar hun wapens. „Ik heb jullie niet uitgenodigd.” Valti duwde zijn helm achterover. ,,U zult geen spijt krijgen van ons bezoek, mijn heer,” zei hij. ,,Oh… ben jij het. En Langley ook, en… Kom binnen!” De reus ging hen voor naar zijn woonkamer. ,,Enfin, wat is de bedoeling?”

Valti legde het uit. De triomfantelijke uitdrukking die Brannochs gezicht in beslag nam was bijna onmenselijk.

Langley stond naast de zwevende metalen doodkist. Hij kon niet met Saris praten, kon hem niet waarschuwen of hem op de hllie dat, Thrymannen?” schreeuwde Brannoch. „Laten we gaan! Ik zal de mannen roepen…” „Nee!”

Brannoch bleef halverwege een stap als verstijfd staan. „Wat is er aan de hand?”

„Roep ze niet,” zei de kunstmatige stem. „Wij hadden dit verwacht. Wij weten wat ons te doen staat. Ga jij met hen mee, alleen. Wij zullen jullie spoedig op onze slede volgen.” „Wat in alle ruimte…”

„Vlug! Er staat meer op het spel dan jij denkt. Chanthavar kan elk ogenblik opduiken, en wij hebben nog veel te doen.”

Brannoch aarzelde. Als hij een ogenblik de tijd zou krijgen, zou hij zich Saris’ kundigheden herinneren, zou hij het plotselinge lichte accent van de Thrymannen opmerken. Maar hij was zonet uit zijn slaap gewekt, hij was eraan gewend hun orders te gehoorzamen… Valti spoorde hem aan. De opluchting op het gezicht van de kleine man was onmiskenbaar. „Ze hebben gelijk, mijn heer. Het zou verduiveld lastig worden hun tank ongezien mee te smokkelen, en het zou veel te lang duren al uw mannen te verzamelen. Laten we nu gaan!”

203

Brannoch knikte, werkte zich in een paar schoenen en liep tussen de mannen die als zijn gevangenbewaarders fungeerden de deur uit. Langley keek vluchtig naar Ma-rin; haar gezicht zag bleek van de spanning. Hij hoopte dat het luide bonzen van zijn hart aan de buitenkant niet te zien was.

Tot zover verliep alles naar wens. Het oponthoud bij de ambassade was onvermijdelijk geweest, maar de extra oppositie, die ze vandaar met zich mee hadden genomen, was beperkt gebleven tot één man - en een man die volgens Langley’s geweten de waarheid te horen moest krijgen.

Het was niet alleen de bedoeling geweest dat Saris de microfoons van de Thrymannen zou gebruiken, maar eveneens kortsluiting zou veroorzaken in de circuits van hun anti-zwaartekrachtslede, waardoor ze hulpeloos zouden achterblijven. Had hij dat gedaan - was hij sterk genoeg? Misschien!

Het zou echter vreemd zijn als die gewiekste en achterdochtige intelligentia zich zouden neerleggen bij een regeling waarbij zij als de slachtoffers van een ongeluk zouden achterblijven. Er moesten middelen bestaan om de apparatuur te repareren, robotwerktuigen die van binnenuit de tank te bedienen waren. Ze zouden zeker over de middelen beschikken hun hele netwerk van Centauriaanse spionnen en saboteurs op de been te brengen, en ze enkel en alleen te gebruiken om Chanthavars mannen te passeren om bij een verborgen ruimteschip te komen en ervan door te gaan. De Thrymannen zouden beslist ontsnappen. Er bestond geen enkele manier dat te voorkomen. Naar alle waarschijnlijkheid zouden zij de achtervolging inzetten. En Chanthavar zou ook niet al te lang meer vredig slapen. De vraag was of Valti’s groep buiten speurbereik kon komen voor een van de beide partijen in actie kwam. Het zal heel interessant zijn daarachter te komen, dacht Langley.

HOOFDSTUK 20

In zijn eigen vergeten wereld, zouden ze nooit zover gekomen zijn. Ergens zou wel een man zijn geweest die voldoende afhankelijk van geest was om de zaak op te houden, terwijl hij contact opnam met zijn superieuren. Maar een slaaf wordt niet grootgebracht en getraind om voor zichzelf te denken. Dit is misschien wel de reden waarom vrijheid, onstabiel, weinig efficiënt, keer op keer de grond ingetrapt, altijd weer in de geschiedenis de kop opsteekt.

De vliegboot schoot snel over een duistere planeet. Lora werd een heldere sterrengroepering aan de horizon en verdween vervolgens uit zicht; alleen de nacht bleef over. Langley betwijfelde het dat hij ooit weer over die stad zou uitkijken. Enkele weken lang had zijn leven zich daar afgespeeld, maar nu was het alsof zij en al haar miljoenen nooit hadden bestaan. Hierdoor begreep hij iets van Valti’s filosofie, zijn accepteren van het vergankelijke en het gedoemde, gezien in het licht van een totaalbeeld.

Brannochs pezige gezicht werd scherp afgetekend door de schaduwen van het vage licht op het instrumentenpaneel. „Weet jij waarom de Gemeenschap besloot ons te helpen?” vroeg hij.

„Nee, ik weet het niet, mijn heer,” antwoordde de handelaar.

„Ergens moet er geld in zitten. Veel geld. Of jullie hebben verraad in de zin…” Een ogenblik glommen zijn tanden wit op in het licht, het volgende ogenblik lachte de Thoriaan. „Nee. Waarom zouden jullie tenslotte de moeite nemen als het niet om die reden was?” „Natuurlijk, mijn heer. Het Verbond zal zich niet ondankbaar tonen voor mijn inspanningen, of wel?” „Oh, ja, ja, jij krijgt je deel, vrees niet. Ik zal het op mijn beurt weer op aarde halen. Dit betekent oorlog, weet je. Er is nu niets meer waardoor een oorlog tegengehouden kan worden. Maar als ik die dikbuikige ministers ken, zullen ze hun vloot in hun eigen stelsel houden om hun eigen huid te beschermen - lang genoeg om ons in dé gelegenheid te stellen de opheffer te ontwikkelen. We zullen een paar flinke rooftochten imaken om hun de schrik op het lijf te jagen.” Brannoch staarde somber voor zich uit. *

,,Ik vraag me af waarom die Thrymannen wilden blijven. Ik heb me al eens afgevraagd hoe hun web werkelijk in elkaar zit. Op een goede dag hoop ik er iets aan te doen… die verdomde spinnen!” s

De luchtboot gleed in de richting van een klein bos. Zodra ze de grond raakte, sprong Valti naar buiten. ,,Hier heb ik het schip. Als u zo vriendelijk wilt zijn, heren!” Een ploffer sneed het slot van Saris’ kist kapot. De Holatan kwam met een soepele sprong te voorschijn, en de groep bewoog zich tussen de bomen door. „Zij allemaal uitgerust met energiewapens,” mompelde de buitenwerelder in het Engels. „Allemaal, op een na, de lange man hier. Kan je hem aan?” „Dat zal wel moeten, dacht ik zo,” zei Langley tussen opeengeklemde kaken.

Het schip dook groots voor hen op tussen het gebladerte, als een pilaar in de nacht.

„Waar is de rest van jouw bende?” vroeg Brannoch, terwijl ze langs de ladder in de richting van de luchtsluis klommen.

„Die ligt rustig te slapen,” zei Valti. Zijn stem klonk luid en vlak boven het lawaai van de klimmende mannen uit. Ergens ver weg klonk het getjirp van krekels. Waarschijnlijk was dit de laatste keer, dat hij krekels hoorde, dacht Langley. „Ik moet natuurlijk het So-lar-stelsel uit, maar dat is nog geen reden de rest van de organisatie op te heffen.” Twintig mannen gevangen te nemen. Het ruimteschip was eerder op snelheid dan op comfort gebouwd. Eén enkele lange kamer. In het lange vertrek stonden zetels voor passagiers en de stoel voor de piloot.

Valti ontdeed zich van zijn pantser en liet zijn omvangrijke achterwerk zakken in de controlezetel. Met zijn dikke vingers verrichtte hij verbazingwekkend snel en handig alle noodzakelijke handelingen. Het schip trilde, brulde en sprong de lucht in. De atmosfeer viel achter hen weg. De aarde tolde groot en fraai om zijn as tegen een gordijn van witgloeiende sterren. Met weemoed nam Langley in stilte afscheid van haar.

Vaarwel aarde. Vaarwel heuvels en bossen, hoge bergen, winderige vlakten, grote zeemassa’s onder het maanlicht. Vaarwel, Peggy.

Een computer babbelde zacht in zichzelf. Op het paneel glommen lichten op. Valti vergrendelde een schakelaar, zuchtte vermoeid, en draaide zich om. ,,Oké,” zei hij. ,,Ze staat in de hoogste versnelling op automatisch. Binnen een half uur zullen we het grote ruimteschip bereiken. Jullie kunnen het er even van nemen.” „Gemakkelijker gezegd dan gedaan,” gromde Brannoch.

Het werd heel stil in de smalle metalen kamer. Langley wierp een zijdelingse blik op Saris. Nauwelijks zichtbaar knikte de Holatan. Marin zag de beweging en zelf bewoog ze eveneens bevestigend het hoofd. Het was tijd.

Langley ging in de buurt van het controlepaneel tegen de wand staan. Hij trok zijn ploffer. „Beweeg niet,” zei hij.

Iemand vloekte. Een pistool werd met verbluffende snelheid opgeheven. Het ging niet af. „Saris houdt ieder wapen in deze ruimte onder controle, behalve dat van mij en Marin,” zei Langley. „Jullie kunnen beter stil blijven zitten en luisteren. Nee, dat doe je niet!” Knetterend schoot hij een straal naar de lange man met het ouderwetse wapen. De handelaar gaf een kreet toen het uit zijn geschroeide vingers viel. „Het spijt me, maar ik moest wel,” zei Langley met lage stem. Zweet druppelde langs zijn gezicht. „Ik wil niemand verwonden. Maar er staan grote dingen op het spel. Geven jullie mij een kans het uit te leggen?” „Kapitein…” Valti schuifelde dichtbij. Met een heftig gebaar maakte Marin hem duidelijk te blijven waar hij was. Saris hurkte achterin de ruimte op de grond neer, trillend door de krachtsinspanning. „Luister naar me.” Langley voelde een vage irritatie, omdat hij zijn stem smekend liet klinken. Was het niet zo dat de man met het pistool het voor het zeggen had? Maar Valti’s kleine ogen flitsten heen en weer op zoek naar een kans de rollen om te draaien. Brannoch had zijn benen onder de stoel getrokken waarop hij zat, klaar voor de sprong. De overige handelaren morden en probeerden voldoende moed te verzamelen hem massaal aan te vallen en te overweldigen. „Ik wil jullie alleen van enkele feiten op de hoogte stellen,” zei Langley. „Jullie zijn stuk voor stuk het slachtoffer van de grootste, brutaalste zwendel in de geschiedenis. Jullie denken allemaal voor het goede doel te werken - Valti, Brannoch - maar ik zal jullie het tegendeel bewijzen. Jullie hebben in ieder geval een half uur om te wachten, dus kunnen jullie evengoed naar me luisteren.”

„Ga je gang,” zei Brannoch gesmoord.

De Amerikaan haalde bevend adem en begon met het verslag van zijn bevindingen. De onderwerping van het Verbond en het Technon en de Gemeenschap door een vreemde en vijandige macht. Hij gaf Valti de spoel die hij bij zich droeg en de man stopte hem in een aftaster, waarna hij minutieus elk detail bestudeerde. Een klok tikte traag de minuten weg en de aarde verdween in het kielzog van het schip. Het was stil en warm in het vertrek.

Valti keek op. „Wat doe je als ik niet meewerk?” vroeg hij.

„Je dwingen.” Langley gebaarde met het wapen. Het warrige, rode hoofd werd heen en weer geschud, en de dikbuikige gestalte kreeg een vreemde waardigheid. „Nee, het spijt me, kapitein, maar ik doe het niet. U kunt niet met een modern ruimteschip omgaan, u zou niet weten hoe u dat moest doen, en mijn oude karkas is niet zoveel waard dat ik het voor u doe.” Brannoch zei niets maar zijn ogen schitterden als twee blauwe steenflinters.

„Begrijp je het dan niet, kerel?” schreeuwde Langley. „Heb je geen hersens?”

„Uw bewijzen zijn vrij zwak, kapitein. Alle feiten kunnen op een andere manier worden geïnterpreteerd.” „Als twee hypothesen elkaar tegenspreken, kies je de meest simpele,” zei Marin onverwacht. Valti ging zitten. Hij liet zijn kin op een vuist rusten, sloot de ogen en zag er plotseling vermoeid uit. „Je zou gelijk kunnen hebben,” zei Brannoch. „Ik koesterde al enige tijd verdenking tegen die opgeblazen pannekoeken. Maar we zullen later wel met hen afrekenen - als Thor zich in een sterkere positie bevindt.” „Nee!” schreeuwde Langley. „Jij blinde dwaas, begrijp je het niet? Deze hele oorlog is door hen op touw gezet. Waarschijnlijk beschouwen ze de mensheid als een schadelijk onkruid. Zelf kunnen ze ons niet veroveren, maar ze kunnen ons wel zover krijgen dat wij elkaar afmaken. Daarna kunnen zij de zaak aandweilen!” Een bel rinkelde. Langley draaide zijn hoofd om en meteen weer terug na Marins waarschuwingskreet. Brannoch was er bijna in geslaagd hem te verrassen. Hij gebaarde de Centaurianen afstand te bewaren. De ander grijnsde onbeschaamd. Langley liet Valti gaan om hem in de gelegenheid te stellen de instrumenten te controleren.

De handelaar draaide zich naar hen toe en kondigde botweg aan: „Iemand heeft ons te pakken met een speurstraal. We worden gevolgd.” „Wie? Op welke afstand? Hoe snel?” Brannoch beet hem de vragen als een nijdige hond toe. „Ik weet het niet. Het zouden onze vrienden van Thrym kunnen zijn, misschien is het Chanthavar.” Valti morrelde aan enkele knoppen en raadpleegde de meterstanden. „Het is een flink schip. Het loopt op ons in,maar wij zullen binnen tien minuten ons schip bereiken. Er is even tijd nodig om de generators voor een interstellaire sprong op te warmen en daarom is het heel goed mogelijk dat we in de tussentijd zullen moeten vechten.”

Zijn ogen waren strak op Langley gericht. „Als de goede kapitein dat toestaat.”

De Amerikaan haalde diep adem. „Nee. Ik laat ons eerst opblazen.”

Valti grinnikte. „Weet u, kapitein, ik geloof u. En uw

ietwat fantastische hypothese.”

„Dat zal je moeten bewijzen,” zei Langley.

„Dat zal ik ook. Mannen, gooien jullie alsjeblieft jullie

pistolen hierheen. De kapitein kan ons blijven bewaken

als hij dat niet vervelend vindt.”

„Een ogenblikje…” Een van de handelaren stond op.

„Wilt u zich tegen de orders van de chefs verzetten?”

„Dat ben ik van plan - omwille van de Gemeenschap.”

„Ik doe het niet!”

Valti’s antwoord knetterde als een pistoolschot. „Dat doet u wel, meneer, of ik breek u persoonlijk de rug over mijn knie. Op deze reis ben ik jullie schipper. Zal ik jullie de voorschriften voorlezen die betrekking hebben op de gehoorzaamheid aan de schipper?” „Ik… ja, meneer. Maar ik zal een aanklacht indienen op…”

„Dat moet je zeker doen,” gaf Valti hem opgewekt gelijk. „Ik zal met je meegaan om die van mij in te vullen.”

De ploffers kletterden voor Langley’s voeten op de grond. Saris ontspande zich, rillend van uitputting. „Bind Brannoch vast,” zei de Amerikaan. „In God kunnen we vertrouwen, maar ik geloof niet dat hij God is.”

„Natuurlijk. Excuseert u ons voor die vrijpostigheid, mijn heer? We zullen u in de vliegboot achterlaten, u kunt uzelf bevrijden en ervandoor gaan.” Brannoch nam hem met een moordlustige blik in de ogen op, maar gehoorzaamde.

„Bent u tevreden, kapitein?” vroeg Valti. „Misschien. Waarom gelooft u me nu wel?” „Gedeeltelijk door het bewijsmateriaal dat u me liet zien, gedeeltelijk door uw eigen oprechtheid. Ik heb respect voor uw intelligentie.”

Langley schoof de ploffer terug in de holster. „Oké.” Het bleef een riskante zaak het wapen op te bergen, maar Valti knikte slechts en bleef achter het controlepaneel zitten. „We zijn er bijna,” zei hij. „Het wordt tijd af te remmen en de snelheid aan te passen.”

Het ruimteschip verscheen als een enorme vorm voor hen in de duisternis. Het was een lange, zwarte cilinder, die in een wildernis van sterren dreef. Langley zag de geschutskoepels scherp afgetekend tegen de Melkweg. Er volgde een lichte schok, het geluid van metaal dat contact maakte, en de luchtsluizen van de twee schepen werden met elkaar verbonden.

„Gevechtsposten innemen!” snauwde Valti. „U kunt met mij meegaan, kapitein.” Hij liep haastig naar de uitgang.

Langley bleef naast Brannoch staan. De reus keek hem recht in het gelaat en schonk hem een wrede grijns. „Goed werk,” zei hij.

„Luister,” zei de ruimtevaarder. „Zodra je jezelf hebt

bevrijd, moet je maken dat je hier wegkomt, maar ga

niet te ver. Luister naar de gesprekken op de radio.

Denk aan wat ik je heb verteld. Als je dan verstandig

bent, neem je contact op met Chanthavar.”

„Ik… misschien doe ik het wel.”

„God helpe je als je het niet doet. Vaarwel, Brannoch.”

Langley stapte door de luchtsluis. Hij was de laatste man en de buitendeur van het schip donderde achter hem dicht. Hij wist niet hoe de plattegrond van de kruiser eruit zag, maar ging op zijn gevoel af, terwijl hij door de gangen rende. Rondom hem klonk het gebrul van machines, het schip bereidde zich voor op het gevecht.

Binnen enkele minuten lokaliseerde hij de controlekamer. Daar zat Valti. Saris en Marin bewogen zich ergens op de achtergrond. Het schip moest bijna geheel automatisch zijn, een soort robot, en door één man te bedienen.

Een sterrenbol vertoonde een schijnbeeld van het met sterren bespatte duister buiten het schip. Valti lokaliseerde een bewegende stip en stelde een telescherm in waarop een vergroot beeld verscheen. Het naderende schip was een stalen bol.

Thryman-makelij! Dan moesten ze bijna meteen met de anderen ontsnapt zijn; met wapens die ze waarschijnlijk in de tank verstopt hadden gehouden moesten ze zich een weg hebben gebaand, op weg zijn gegaan naar de plaats waar het oorlogsschip verborgen was en met ontzagwekkende snelheid de achtervolging hebben ingezet. Van het Technon zouden ze de baan van Valti’s schip te weten zijn gekomen. Langley huiverde en Marin kroop dicht tegen hem aan.

„Hallo, Thrymka.” Valti sprak bijna als terloops in de microfoon. Ogen en handen bleven in beweging, drukten knoppen in, stelden kiesschijven bij, keken naar de brandende lichten die een voor een door zijn hele schip aanflitsten.

De machinestem kraakte terug: „Jullie zijn gevolgd. Als jullie verstandig zijn, geven jullie je onmiddellijk aan ons over. De Solar-patrouilles hebben ons op hun beurt in een speurstraal gevangen. Ze zitten ons dicht op de hielen, maar wij zullen jullie vernietigen in plaats van jullie aan hen over te dragen. We zullen alles vernietigen.”

Solar! Langley floot. Chanthavar was eveneens bijzonder snel gealarmeerd, leek het. Maar de vlucht van de Thrymannen zou hem beslist wakker hebben geschud. „Het wordt druk op het feestje,” mompelde hij. Valti haalde een schakelaar over. De sterrenbol weerspiegelde vurige uitbarstingen die in werkelijkheid aardschokkende explosies moesten zijn. „De schepen bevechten elkaar zelfstandig,” merkte hij kalm op. „Onze bemanning kan weinig meer doen dan zich bij de noodstations op te stellen voor het geval we worden geraakt.”

De twee schepen zochten naar de juiste positie, terwijl ze hun logge lichamen door het uitspansel slingerden als waren het sabeldansers. Atoomraketten flitsten naar hun doel om opgevangen en aan stukken gereten te worden door afweerraketten. Energiestralen voor lange afstandsgebruik doorkliefden als bliksemstralen het uitspansel. Al wat Langley ervan merkte, was het huilen van de generatoren, de waanzinnige vonkendans op de bol, en het drukke geklik van het robot-scheepsbrein. „Kon mij maar iets doen,” grauwde Saris hongerig. „Kon ik mijn tanden maar laten wegzinken in hen!” tierde hij.

Langley trok Marin tegen zich aan. „Misschien worden we weggevaagd voordat we los kunnen breken,” zei hij. „Ik voel me verschrikkelijk hulpeloos.” „Je hebt het schitterend gedaan, Ed,” antwoordde ze. „Nou… ik heb het geprobeerd. Ik hou van je, Marin.” Ze slaakte een gelukzalige zucht. „Dat is voldoende.”

De muren trilden en de lucht was gevuld met woede. Een stem klonk kuchend over de intercom. „Bijna geraakt op zeven, meneer. De buitenplaten zijn doorzeefd door straling van een energiestoot, nog geen luchtver-lies.”

„Doorgaan,” zei Valti.

Zelfs een atoomexplosie moest van dichtbij doel treffen om in een vacuüm schade aan te richten. Maar een enkele granaat, die het zou raken voor het ervandoor ging zou het veranderen in een gesmolten regen. „Daar komt Chanthavar,” zei Valti. „Ik heb een idee. Hij zal wel over de radio luisteren, dus…” Hij drukte de sleutelsneer. „Hallo, Thrymka. Hallo, daar. De Sola-rianen zullen ons binnen een minuut op de huid zitten. Ik mag ze zelfs nog minder dan jij, laten we onze schermutseling dus even uitstellen, vind je niet?”

Er volgde geen antwoord. De Thrymannen verspilden hun tijd niet met woorden, en een dergelijk voor de hand liggend bedrog moesten ze wel meteen doorzien. Maar twee Sólarkruisers schoten naderbij en zij hadden het wel gehoord. De dichtstbijzijnde maakte een gracieuze bocht, die zonder zwaartekrachtaandrijving nooit uitgévoerd had kunnen worden, en opende het vuur op het schip van de Thrymannen. Valti liet een krijgskreet horen en zond zijn schip razendsnel dichterbij. Eén schip kon de aanval van twee niet weerstaan. De schermen lieten niets zien van de oogverblindende detonatie. Ze weigerden de ontlading weer te geven, ze begaven het, en toen ze enkele minuten later weer functioneerden was er van de Thrymannen niets meer over dan een wolk gas die snel uiteenwaaierde. De twee Solariaanse oorlogsschepen bleven voorzichtig rondcirkelen en schoten enkele granaten en stralen af op het schip van de handelaren. Een sirene loeide, Valti lachte hardop. ,,De superstuwing is klaar. We kunnen nu meteen vertrekken van hier.” „Wacht,” zei Langley. „Roep ze op. Ik wil ze spreken.”

„Maar terwijl wij praten kunnen ze ons gezamenlijk aanvallen en…”

„Kerel, op aarde moeten ze het ook weten, roep ze op!” Maar het was Chanthavar die als eerste contact opnam. Zijn stem snauwde afgemeten uit de communicator: „Hallo daar, Gemeenschap. Blijf daar, zodat wij aan boord kunnen komen.”

„Niet zo snel, knaap.” Langley leunde over Valti’s schouder. „Wij hoeven slechts een schakelaar over te halen om tien lichtjaren verder weer op te duiken, maar er is iets dat ik je vertellen moet.” „Oh… jij.” Chanthavars stem klonk alsof de man lichtelijk geamuseerd was. „Ben jij het weer? Mijn respect voor amateurs is sedert vannacht aanzienlijk gestegen. Ik zou je wel aan mijn staf verbonden willen zien.” „Dat zal niet gebeuren. Luister nu naar me.” Langley ratelde alles wat hij wist zo snel mogelijk af.

Er volgde een zoemende stilte. Vervolgens zei Chanthavar langzaam: „Kun je dat bewijzen?” „Je kunt het zelf nagaan. Bestudeer dezelfde documenten die ik onder ogen heb gehad. Probeer zoveel mogelijk Centauriaanse agenten te pakken te krijgen en ondervraag ze - de Thrymannen moeten enkele agenten op hun loonlijst hebben staan. Leg de feiten en de hypothesen voor aan het Technon, vraag om een nieuwe berekening. Die machine moet in staat zijn twee en twee op te tellen!”

„Misschien… heb je gelijk, Langley. Misschien heb je gelijk.”

„Reken maar dat ik gelijk heb. De Thrymannen kunnen ons niet gebruiken. Wij zijn voor hen even monstrueus als zij voor ons en de oorlog, die ze moesten voeren, overtuigde hen van de noodzaak ons uit te roeien. Inderdaad, hun doel is waarschijnlijk niets meer of minder dan de uitroeiing van het menselijk ras. Misschien heb ik het mis, maar kan jij je het veroorloven dat risico te nemen?”

„Nee,” zei Chanthavar rustig, „dat dacht ik niet.” „Probeer Brannoch te pakken te krijgen. Hij zweeft hier in de buurt ergens rond. Jij, hij en de Gemeenschap - alle planeten - zullen jullie kleine ambities moeten begraven. Als je dat niet doet, is het met jullie afgelopen. Samen kunnen jullie alles aan.” „We hebben het effect van de opheffer nodig.” „Nee, dat heb je niet. Je kan een planeet met de grootte van Thrym niet veroveren, maar je kunt de bewoners ervan terugdrijven en ze daar houden als jullie de strijdkrachten combineren. Daarna zal het een gezonde wetenschap voor jullie zijn, dat ergens in het heelal zich een planeet bevindt, die over een wapen beschikt waar jullie niets tegen kunnen beginnen. Misschien krijgen jullie enkele ideetjes erdoor om jullie zelf eens te bevrijden. Vaarwel, Chanthavar. Succes!”

Hij schakelde de radio uit en ging staan. Plotseling voelde hij zich de kalmte zelve. „Oké,” zei hij. „Laten we op reis gaan.”

Valti schonk hem een vreemde blik. Pas later, toen hij het zich herinnerde, besefte hij dat het een blik was geweest die een man zijn leider schenkt. ,,Het is maar het beste eerst naar Cygni te gaan en de Gemeenschap - de echte Gemeenschap - op de hoogte te stellen.” ,,Ja,” gaf Langley hem gelijk. „Daarna gaan we naar Holat om voor hen de verdedigingswapens te bouwen zoals we hadden beloofd. Je gaat naar huis, Saris.” De grote, donkere kop wreef tegen zijn knieën. ,,En dan?” vroeg Valti. Zijn handen werkten aan de rangschikking van het controlepatroon voor de sprong. ,,En daarna,” zei Langley met een uitbundig gelach, ,,gaan Marin en ik op weg om voor onszelf een wereld te vinden waar wij ons thuis kunnen voelen!” „Vind je het goed als ik met jullie mee ga?” fluisterde Valti.

Marin greep Langley bij de hand. Ze keken elkaar aan zonder oog te hebben voor ook maar iets anders. En toen ze weer om zich heen keken, schitterde er een nieuwe zon aan de hemel.