26

Ik begon met de foto's. Die zijn minder intiem dan brieven. Een foto onthult soms wat niemand zag toen hij werd genomen, maar toch: een foto is meer openbaar en publiek bezit dan een dagboekaantekening of een passage in een brief.

Ik scheidde eerst de zwart-witfoto's van de kleurenopnamen in de hoop daarmee een grove chronologie te kunnen aanbrengen. Daarna zou ik op grond van inhoudelijke kenmerken zoals mode en kapsels en auto's een tijdlijn construeren. Ik zat een poosje te piekeren over albums en doorzocht de boekenkast. Beverly's artistieke inslag zou zeker hoge eisen stellen aan de inplakwaardigheid van foto's en zorg hebben gedragen voor een verantwoorde compositie van de beste afdrukken. In haar grafische handschrift zou ze er mooie teksten bij hebben gezet. Hier en daar een gedicht misschien wel, want artistieke ambitie beperkt zich nooit tot één tak van kunst. Die albums waren waarschijnlijk met Neef meegegaan. De doos bevatte dan restanten. Ik overwoog via de makelaar contact met hem te zoeken, maar vond het wel zo sportief eerst zelf chocola te maken van het materiaal en eventueel later de hulp van een deskundige in te roepen. Als ik dat durfde, want het kraken van de gangkast was een brutale inbreuk op de privacy.

Afdrukjes van 6x9 met een kartelrandje achtte ik vrij oud. Jaren veertig, vijftig. Oud waren ook 'officiële' foto's van een beroepsfotograaf uit de tijd dat het privé-camerabezit schaars was, en oud waren chamois afdrukken, bruin-beige in plaats van zwart-wit. Mijn vader kreeg bij zijn twaalfenhalfjarig ambtsjubileum een camera van zijn baas en legde een voorkeur voor chamois mat aan de dag als hij een rolletje voor ontwikkelen en afdrukken naar de fotowinkel bracht. Mijn hele jeugd is gevat in bruintinten.

Vervolgens legde ik foto's bij elkaar waarop naar mijn idee verwantschappen zichtbaar werden, een soort familie. Na enige tijd had ik ruwweg twee kringen en perioden gescheiden: Beverly en het gezin waar ze uit voortkwam, en Beverly's latere leven. Ze had naar het zich liet aanzien twee oudere broers en een jongere zus. Achter op een studiofoto van een gezin eind jaren veertig stond een potloodaantekening. Een vader in battle-dress, een moeder in een fleurige zomerjurk met een peuter op schoot, twee jongens met strak gekamd haar, flaporen en drollenvangers, en een meisje met tranen in haar ogen tegen de arm van haar moeder aangedrukt. 'Ons viertal. Van links naar rechts John jr, David, John, ik met Sarah, Beverly.' Die foto was mijn richtsnoer.

Dit is wat een historicus doet, dacht ik. En een detective. Deduceren en speculeren.

Ik legde de foto's waarop Beverly stond bij elkaar, maakte daarvan een tijdlijntje en ging ernaar zitten kijken. Goed kijken. De fantasie aan het werk zetten. De kleine Beverly keek bijna altijd verschrikt. Als Alice door de spiegel, zo stapte ik door het kader van de foto's Beverly's jeugd binnen. Er was een foto van een kindertheevisite. Beverly zit in het midden, houdt het speelgoedtheepotje omhoog, doet net of ze schenkt en kijkt de fotograaf ernstig aan. Een traan blinkt nog in haar ogen. De andere kinderen, Beverly's broers en zusje en twee andere meisjes, zijn om haar heen gegroepeerd, maar kijken allen het beeld uit alsof ze weg willen lopen. De scène is kennelijk klaar, maar Beverly houdt de actie vol, ze kan geen afscheid nemen van haar rol.

Beverly hield heel vaak iets vast op een foto. Een foto van de kleuterschool: Beverly houdt een gieter boven een plant. Een foto met opa en oma: Beverly biedt een bos bloemen aan. Een foto aan een meer: Beverly zit in een bootje en houdt de roeiriemen vast. Een foto tijdens een optocht: Beverly heeft een lampion in haar hand. Anderen kijken toe. En steeds leek de handeling een houvast, of een theatrale opzet die niet per definitie van de fotograaf uitging, maar deel uitmaakte van Beverly's regie over de wereld. De blik van de kijker trok naar haar. Ze had geen vanzelfsprekende sterrenstatus, er was geen sprake van natuurlijke charme, er lag steeds een trek van verbetenheid en bevangenheid op het snoetje van de jonge Beverly. Maar ik moest andere mogelijkheden, andere verhalen openhouden. Straks, bij raadpleging van de geschreven bronnen, kwam ik misschien tot heel andere conclusies.

De zon van de late namiddag scheen naar binnen. Het meer werd bladgoud. Ik had me moe gestaard op de foto's en ging naar buiten om een poos over het water uit te kijken en na te denken over de lijn die van de jonge Beverly naar de oude Beverly liep.

27

Daar kwam Stampertje weer aan. Ik hoorde haar ruim voor ze in zicht was. Haar jolige stemgeluid bevestigde mijn vermoeden. 'Hallo! Iemand thuis? Waar zit je, Bob? Buiten of binnen? O, ik zie het al. Buiten.'

Ze had een met aluminiumfolie afgedekt schaaltje in haar hand. 'Vispastei,' zei ze. 'We hadden te veel en ik kan het niet meer invriezen en morgen gaan Hank en ik een paar dagen naar zijn kinderen in Calgary, en toen dacht ik: ik breng het naar Bob.'

Een man alleen is een makkelijke prooi voor vrouwelijke zorgzaamheid. Afwijzen is geen optie.

'Dat had je niet moeten doen,' zei ik met de mantra die mijn moeders generatie gebruikte om een gulle gever te prijzen, maar ik bedoelde de uitdrukking letterlijk. En Marianna vatte mijn woorden ook als zodanig op. Bestond de zegswijze niet in het Engels?

'Soms kun je zo bot zijn, Bob. Ik wil je alleen maar een plezier doen. En het is zonde eten weg te gooien. Ik kan toch geen eten weggooien? Hier in Canada doen we dat niet. Wij denken dan aan onze buren. Je hebt elkaar nodig hier.'

Ze liep eigengereid door de openstaande deuren naar binnen en zette het schaaltje in de keuken. 'Wat is dat nou?!' hoorde ik haar uitroepen. Kennelijk had ze de fotocollage op tafel aangetroffen en de geopende dozen gezien. 'Hoe kom je daar aan?'

Met grote ogen kwam ze naar buiten, niet wetend welke weg ze in moest slaan: die van de mateloze nieuwsgierigheid of die van de morele verontwaardiging.

'Er stonden wat dozen in de gangkast. Ik heb er even een blik in geworpen.'

'Maar was die kast niet op slot dan? Het zijn persoonlijke bezittingen.'

'Ik zocht een stoffer en blik. En ik vond de sleutel van de kast in de keukenla. Dus zo privé is het niet.'

'Maar wat ben je ermee aan het doen?'

'Ik maak kennis met Beverly Walker. Ik wist niet dat ze zo'n getalenteerd kunstenares was.'

'O ja, Beverly kon erg goed tekenen. Veel beter dan ik. Maar ja, zij had ook een opleiding. Ik heb mezelf alles geleerd.'

'De meeste kunstenaars hier verkopen hun werk. Deed Beverly dat niet?'

'Nou, nee. Ze minachtte de galeries in de regio een beetje. Vond het niveau te laag. Te veel Bob Ross. Daar wilde ze niet tussen hangen, tussen de zonsondergangen en de bosgezichten. Ze had contacten met een kunsthandelaar in Toronto... zei ze.'

'Die had ze dus niet?'

'Bij Beverly wist je nooit wat waar was en wat niet.'

'Loog ze de boel bij elkaar?'

'Dat nu ook weer niet. Liegen veronderstelt dat je de waarheid kent. Zij geloofde wat ze zei.'

'Maar hoe kon je dan weten dat ze loog?'

'Omdat ze telkens iets anders zei.'

'En zei je daar dan nooit wat van?'

'Dan werd ze boos. En dan vroeg ze of ik soms beter wist wat er in haar leven gebeurde dan zij.'

'Heeft ze je ooit over haar man verteld?'

'Ja, dat was ook weer zoiets. Ze vertelde dat het een fantastische man was van Frans-Joodse afkomst, die zijn familie in de concentratiekampen was kwijtgeraakt en daar erg onder gebukt ging. Maar dat hij dol op haar was geweest. Dan weer vertelde ze dat hij haar had bedrogen en vernederd. Of dat hij een suffe sukkel was.'

'Dat kan toch samengaan.'

'Het was net alsof ze maar iets zei, wat ze op dat moment interessant vond. Ik kreeg nooit een beeld van die man. Het was net alsof hij niet had bestaan. Alleen maar in haar fantasie.'

'Heeft ze nooit een foto van hem laten zien?'

'Jawel. Ze had zelfs een soort altaartje voor hem ingericht rond zijn portret met dierbare voorwerpjes, zo'n boeddhistisch altaartje, waar ze wierook voor brandde. Dat is natuurlijk door die neef opgeruimd.'

'En je twijfelt eraan of het wel haar man was.'

'Nee, dat niet, maar hij leek niet op de verhalen over hem.'

'Dat is niet ongebruikelijk. Kun je van Hanks portret afleiden wat voor man het is ?'

' Ja, dat denk ik wel.'

'Dat denk ik ook.'

Marianna kwam naast me zitten op het trapje van de veranda.

'Weet je, sinds jij in dit huis zit, ben ik weer erg over Bev gaan nadenken. Ze was een beetje uit mijn herinnering weggezakt. Toen ze pas was verdwenen waren we er dag in dag uit mee bezig. En natuurlijk laat het je nooit helemaal los, maar toch werd het gewoon. Alsof ze alleen maar was verhuisd of zo... Dus... En nu komt weer van alles boven. Zeker nu jij foto's hebt gevonden en alles. Raar hoor. Alsof we nu misschien eindelijk de ware Beverly zullen leren kennen.'

'Wat ben je dan gaan denken over jullie vriendschap ?'

'Toen zij hier kwam wonen was ik blij met een buurvrouw in de winter. Het is hier afgelegen en eenzaam. En het was ook heel gezellig. Ze was erg gastvrij en kwam graag een praatje maken. Ze had misschien nog wel meer behoefte aan contact dan ik. Nou ja, zij was alleen. Ik heb Hank.'

'Waarom is ze dan hier gaan wonen?'

'Dat heb ik me afgevraagd. Ze zei altijd dat ze afzondering nodig had voor haar kunst. De natuur inspireerde haar, bracht haar terug naar de essentie van het bestaan. Hier was alles echt en puur. Ze kon er niet tegen dat ook hier de werkelijkheid niet helemaal klopte met haar idee. Daarom ging ze zich overal mee bemoeien. Haar grote droom was de vestiging van een kunstenaarskolonie in Horn, maar dan niet van die gewone Bob Ross-types, zal ik maar zeggen. Geen pottenbakkers, zei ze. Nou, die kon ik in mijn zak steken. Ze wilde grote internationale schrijvers en kunstenaars hierheen halen in een serene omgeving voor onderlinge uitwisseling van geniale ideeën, en zij zou dan de grote inspirator zijn, de gangmaakster en gastvrouw. Ze maakte plannen om haar kapitaal daarvoor aan te spreken. Luxe bungalows te bouwen op een stuk grond aan de overkant van het meer, met een meditatieruimte en een eetzaal met een vleugel voor de residerende componist. Bev zat vol plannen. Dat vond ik wel leuk van haar. Er kwam alleen niet zoveel van.'

'Soms is dromen beter dan bouwen.' Beverly's kapitaal was volgens de bankafschriften nauwelijks toereikend geweest voor twee boshutten en een patatkraam.

'Ja,' zei Marianna en ze schoof een beetje dichter naar me toe om vervolgens haar dikke, warme handje met de roodgelakte nagels op mijn blote onderarm te leggen. 'Ik zal je missen als we in Calgary zijn. Ik heb het gevoel dat we een beetje op je moeten letten. Je ziet er soms zo verloren en verdrietig uit.'

'Maak je over mij maar geen zorgen,' zei ik en klopte op haar hand. Ik stond op en rekte me uit. Marianne keek omhoog. Ik zag haar zuchten.

'Praatte Beverly wel eens over haar familie? Heeft ze alleen maar die neef?'

'Van die neef wisten we niks. Ik wist alleen van haar man.'

'En dat geadopteerde First Nationskind?'

'Wat? Waar heb je het over?'

'Ze schijnt aan Sam te hebben verteld dat ze in de jaren zestig een indianenkind ter assimilatie heeft opgenomen en dat ze er spijt van had.'

'Nooit iets over gehoord.' Marianna schudde haar hoofd en keek peinzend naar het meer. 'Dan denk je iemand te kennen en dan weet je helemaal niets.'

'Ze was je beste vriendin, zei je.'

'We zagen elkaar bijna elke dag.'

'Deelden jullie hartsgeheimen?' Het klonk denigrerend, maar zo bedoelde ik het niet.

'Ik heb niet zoveel hartsgeheimen,' zei Marianna. 'Ik ben een open boek.'

'Vertrouwde je haar?'

'Totdat Hank glazig begon te kijken als hij over Beverly sprak.'

'Was je bang dat zij hem van je af zou pakken?'

'Nee, dat niet. Ik was bang dat hij haar van mij af zou pakken.'

'Wat is het verschil?'

'Ja, dat is zo gek. Dat weet ik eigenlijk niet. Maar ik weet wel dat ik dat voelde.'

Het leek mij niet het moment het huwelijk van Marianna en Hank te analyseren. Elk huwelijk had zo zijn eigen ratio. Ook al zat ik niet te wachten op dagelijkse praatjes over de heg met Marianna, ik merkte toch dat de komende afwezigheid van mijn buren me lichtelijk verontrustte. Ik wist hen graag in dat wonderlijke kabouterhuis met tropische planten en de twee schuurtjes van het formaat buitenplee waarin zij haar fruitbakjes kleide en hij zijn spatels schuurde.

'Het is een mooie avond,' zei ik. 'De lucht is hier altijd zo helder. De kleuren zo fris.'

'In de winter kan het knap mistig zijn. Dan hangt aan elke dennennaald een druppel. Alles is vochtig, hoe hard je ook stookt. Je zuigt het vocht op via je voeten. Je wordt boom. Harsig. Taai. Nat. Je komt niet meer van je plek in de winter.'

Ik moest lachen om haar halfpoëtische beschrijving van de Canadese winterslaap. Dat was het sein voor Marianna om op te springen en met gracieuze snelheid naar binnen te dansen, naar de foto's die aan haar waren blijven trekken terwijl ze met mij op de veranda in gesprek was. Ik volgde haar tot de deuropening en keek toe hoe ze zich over de tafel boog en haar ogen liet dwalen over de stapeltjes, alsof ze op zoek was naar iets, een bewijs, een herinnering, een bevestiging. Er sprak gretigheid uit haar houding en tegelijk tegenzin.

'Dit is zo gek om te zien,' zei ze en haar rode nagels wandelden over de zwart-witafdrukjes en de polaroids. Ze nam er een in haar hand en keek ernaar. 'Die Beverly,' zei ze. 'Hierop is ze jong. Zo heb ik haar niet gekend. Net of ze een ander is. Maar dat heb ik ook met foto's van mezelf van vroeger. Ik weet niet wie dat is. Ik ben een ander.' Ze keek weer naar de foto en ik zag haar blik focussen en haar wenkbrauwen fronsen. 'Hé, dit lijkt wel... maar dat kan niet... Hè? Kijk eens.' Ze stak me de foto toe. Ik kwam naar binnen en nam hem over.

'Dit is Beverly,' zei ik, 'volgens mij met haar familie, haar broers, haar ouders en haar jongere zus.'

'Dus die zus ben je vaker tegengekomen?'

'Ik heb nog lang niet alles bekeken, maar inderdaad, er zijn wat oude foto's van Beverly en haar zus.'

'Zijn er ook recentere foto's van die zus?'

'Dat weet ik niet. Zo ver ben ik nog niet. Hoezo?' Marianna begon te graaien in de stapels onuitgezochte foto's van - naar mijn idee - later datum. Ik sloeg de actie verwonderd gade. 'Wat zoek je?'

'Dit!' riep ze triomfantelijk uit en ze hield me een portretfoto voor van een jonge vrouw die volgens mij de zuster was van Beverly. Het was een soort glamourfoto zoals ooit van artiesten werd gemaakt. Kapsel en make-up waren van begin jaren tachtig. Het zusje leek in de verte op Beverly: dezelfde ovale gelaatsvorm, hetzelfde goed vallende halflange haar, eenzelfde lach, maar ze miste de verbeten bevangenheid van de oudere zus. Ze poseerde, dat was duidelijk, maar ze legde in die gedwongenheid een lichte ironie, en ging daarmee een verstandhouding aan met de beschouwer van de foto over het hoofd van de fotograaf heen. Ze kende het publiek dat naar haar foto zou kijken. Ze voelde zich bij hen op haar gemak. Hoe oud was ze? Tegen de veertig misschien, in de volle bloei van een schoonheid die niet klassiek maar een beetje huiselijk was. Ze had iets vertrouwds en makkelijks. Charmant. Het kon een portret zijn, gemaakt voor een nieuwe geliefde.

'Dit is Sarah. Sarah Molyneux,' zei Marianna. Ik bleef blanco. 'God, ja, dat weet jij natuurlijk niet. Sarah Molyneux was een van de populairste televisiepresentatrices van de jaren tachtig. Ze had een eigen show. Halverwege de jaren negentig is ze overleden aan borstkanker. Dat zij de zus was van Beverly! Hoe is het mogelijk! Dat ik dat niet wist! Dat niemand dat wist!'

Marianna zakte neer op een stoel en bleef haar hoofd schudden terwijl ze opnieuw de foto bekeek. Vervolgens bestudeerde ze de kleine reeksen vroege foto's die ik had uitgestald en zocht en vond keer op keer de bevestiging dat Sarah Molyneux en Beverly Walker zusters waren. Ze wees op de theevisite met Beverly in het centrum en de andere kinderen aan de periferie. 'Kijk maar, hier. Dat is Sarah. Ze kijkt toen al precies zoals ze later kon kijken, zie je wel, alsof ze commentaar geeft op het tafereel.' Ik zag het. Sarah keek - zo klein als ze was - het beeld uit naar mensen die niet zichtbaar waren op de foto en sloot met hen een verbond. 'Dat was Sarahs grote kracht: haar contact met het publiek.'

Marianna bleef naar de foto's staren, handen nu in haar schoot, verslagen en nadenkend. 'Iedereen was er ondersteboven van toen ze overleed. Maar nu wordt haar naam nooit meer genoemd. Roem is vluchtig.' Haar grote ogen, bruine knikkers op een wit poppenschoteltje, keken met een licht verwijt naar me op alsof ik er iets aan kon doen. 'Ik had dit misschien eigenlijk niet willen weten,' zei ze. 'Maar ik moet het Hank vertellen.'

Ze stond op, nam afscheid met een 'tot gauw' en liep haastig door de openslaande deuren de veranda af. Ik keek naar de dozen en de foto's en besloot ze naar boven te brengen, naar Beverly's atelier en ze daar op de werkplank uit te stallen. Morgen zou ik verder kijken.

*

Een haastklus uit Nederland hield me de dagen erna bezig. Een van die nachten droomde ik van Beverly en Sarah. Ze lagen als ijskoude stenen beelden naast me in bed en schoven steeds dichter tegen me aan, tot ik bang was geplet te worden en ik met slaande armen wakker werd.

Pas geleidelijk merkte ik dat Beverly's geest een beetje uit de fles was. Misschien kwam het juist door het werk. Het herschrijven van een boek over voedingssupplementen in de sport, met een stuk hout geschreven door een woordblinde deskundige, was zo vervelend dat ik me op de achtergrond voortdurend bewust was van het niet-vertelde verhaal van Beverly's leven. De meubelen en de boeken en de wandversieringen verloren hun ecologische onschuld. De oude brave hippie die ik in Beverly had vermoed, maakte plaats voor een veel gecompliceerder aanwezigheid, die zich minder makkelijk en minder graag liet kennen dan de bemoeizuchtige toverkol.

Onder de aandacht voor het werk en voor Beverly bleef Johnny H. aan me trekken. Hij had me meer dan alleen Suzanne ontnomen, hij had me de kans op herstel ontnomen. Ik moest het verleden doorploegen en vervolgens honderdtachtig graden draaien, het gezicht naar de toekomst wenden. De toekomst? Dat was een strak gespannen rubberen vlies waar ik mijn kop niet doorheen kreeg. En het verleden had ik afgedekt met een laag isolatiemateriaal. Alleen wat ik wilde zien en horen drong erdoorheen. Toch werd het poreus, hier in Canada. Het brak af. Op onverwachte momenten schoven duistere beelden voor mijn zorgvuldig gekoesterde herinneringen. Ik stond tegen sluitingstijd bij het modehuis waar Suzanne werkte. Ze zou met collega's gaan eten. Daar wilde ik zeker van zijn. Het regende. Ik had mijn paraplu opgestoken, ook om herkenning te voorkomen. Ze kwam naar buiten. Alleen. Liep recht op me toe. Spuwde voor me op de grond, draaide zich om en ging weer naar binnen.

Ik dacht aan Jane en dat ik haar het A4'tje van mijn leven wel wilde voorlezen, en mijn hart kneep samen. Ik zag mezelf in haar transparante stacaravan zitten aan de glazen tafel met het veldboeket, zag de woorden uit mijn mond stromen in een tekstballon, hoorde hoe vals en pathetisch ze klonken en hoe ik met elk woord een deel van mezelf kwijtraakte. Die last, dat gewicht, dat was een deel van me geworden dat ik niet meer afkon staan.

Koppig bleef ik achter mijn laptop zitten, niet toegevend aan de onrust, en een voor een zette ik de zinnen van de voedingsdeskundige in het gareel.

28

Het pad naar de stroomversnelling voerde door oud bos vol koningsvarens en groenbemoste omgevallen stammen, het mikadospel van een reus. De zon vulde de tussenruimten met lange speerpunten licht. Het was vroeg. Op dit uur was er niemand. Het was windstil. Mijn gympen maakten nauwelijks geluid. Verbazingwekkend weinig vogels, heel af en toe merelachtige muziek, kort en melodieus. Geen achtergrondgeruis van een weg of een stad. Niets. Het gaf een enorme ruimte. Er was iets kousenvoetigs aan de ochtend, iets rozenvingerigs aan de dageraad. De adem van de bomen was niet hoorbaar. De humus sliep nog. In de stilte dreven mijn gedachten weg als flarden mist en maakten mijn hoofd leeg. Ik ervoer geen tijd, dacht niet aan gisteren of vroeger, noch aan morgen. Het heden duurde. Ik zou niet moe worden. Het kon me ook niet schelen of ik de stroomversnelling zou bereiken. Ik had geen doel. Dit was een ander soort lopen dan de slopende tochten die ik thuis had gemaakt. Ik liet dat voor wat het was: een constatering. En ook die constatering dreef weg uit mijn bewustzijn en verdween tussen de varens.

Na verloop van tijd werd ik een zacht dreunen gewaar, dat heel langzaam toenam, alsof iemand steeds een tikje aan de volumeknop van de radio gaf. De stroomversnelling kwam naderbij. De toverachtige stille sfeer van het met licht doorschoten bos brak. Het was een dreigend zoemen. Ik ging sneller lopen. Nee, niet ik naderde het onophoudelijk ruisen, het ruisen naderde mij. Het zocht me op. Ten slotte werd het een voelbaar geraas. Het trilde in mijn oren en mijn aderen. Maar toen het bos ophield en de oorzaak van het lawaai zichtbaar werd, nam het geluid af. Het gleed terug in het water, kreeg er zijn plaats. Hier was het smalle deel van een horizontale zandloper: links en rechts de wijde Jervis Inlet, en hier de wespentaille, waar het water op het rijzen en dalen van het getij met kracht door moest, heen en weer. De steile, hoge overkant was misschien honderd meter ver. Het was een wonderlijk natuurverschijnsel, een door de indianenstammen aanbeden fenomeen, brute, eeuwig zichzelf herhalend geweld. Dat Hanks jonge wilde zalmen dit machtige stromen aankonden!

Ik ging op een rots zitten die uitzicht bood op de bruisende golven van de stroomversnelling. Zoals vuur fascineert, zo fascineert water. De zon kreeg meer kracht. Gelukkig hoefde ik de ervaring met niemand te delen. Ik zat hier. Ik was hier. Alleen. Glorieus alleen. Vrij. Vrij?

Ik staarde naar het kolkende water. Vrij. Johnny H. belde nu aan bij zijn reclasseringsambtenaar, die hem begeleidde bij zijn terugkeer in de maatschappij. De ambtenaar, die zich elke dag afvroeg hoe hij in godsnaam in deze blinde steeg was beland, had weinig fiducie in Johnny's beloften van beterschap. Ook in de bekering tot Jezus geloofde hij niet erg. Johnny was een opportunist in hart en nieren, die al vanaf de tedere leeftijd van twaalf jaar het criminele pad op was gegaan en zich langzaam in de onderwereld een eigen plekje had veroverd als klusjesman, koerier, kruimeldief. Die zou zelfs niet onder Jezus' vleugels een oppassende huisvader worden in een rijtjeshuis met een Opel Astra voor de deur. Het was een kwestie van tijd voor hij weer in het milieu zat. Voorzichtiger misschien nu, dat wel. Er was niemand bij de rechterlijke macht of de politie of de reclassering die geloofde dat Johnny zijn tweede kans zou aangrijpen om de junioren van Stormvogels te trainen of een cursus marketing bij de loi te volgen. Iedereen wist waar het met Johnny H. heen ging. En desalniettemin deed de maatschappij of ze zijn spijtbetuiging geloofde en haalde hem binnen als de Verloren Zoon. Het is een illusie. De instellingen die we bouwen voor het algemeen belang zijn stuk voor stuk feilbaar, corrupt, onvolmaakt, ineffectief, maar we hebben het er maar mee te doen. Liever de schijn dat we leven in de beste van alle werelden, liever de troost van een broos geloof, dan de illusieloosheid van de cynicus. Dankbare Johnny, tot inkeer gekomen, zal het nooit meer doen. Hij zweert het op het graf van zijn moeder. Hij is diep onder de indruk van de grootmoedigheid van de gemeenschap en zal haar uit erkentelijkheid tot het eind van zijn levensdagen trouw dienen. De maatschappij kan zich niet permitteren te denken dat het kwaad hardnekkig en ongeneeslijk is. De maatschappij moet geloven dat misdaad dwaling is en dat de dader kan worden gecorrigeerd of genezen. Dat Johnny H. voor zijn daad niet was geradbraakt of niet rotte in een vochtig cachot was de bittere triomf van de beschaving. Maar had ik Johnny hier en had ik het fysieke overwicht, ik zou hem ondersteboven met zijn kop in de golven houden, zijn schedel zou als een ei breken tegen het gesteente, zijn hersenen zouden als grijs schuim rondtollen en verdwijnen in een draaikolk en opgevreten worden door roofvissen. Ik stond op en ik schreeuwde en mijn stem ging op in het donderend geraas van de getijdegolf.

29

Hoe was Johnny H. bij ons terechtgekomen en waarom net in de nacht dat ik de laatste trein uit Groningen miste en er moest blijven slapen? Was ik die avond niet door een dronken lor in een café lastiggevallen met een zielig verhaal van scheiding en werkloosheid, uitlopend op hardhandige agressie toen ik hem opzij wilde zetten om weg te gaan, ik had de laatste trein nog gehaald en Suzanne had nog geleefd. Ik heb er een complot in willen zien van de dronkaard en Johnny's opdrachtgevers, maar moest toegeven dat er te veel variabelen en onzekerheden zaten in die opzet. Johnny's aanwezigheid was stom toeval. Hij was getipt dat er bij onze buren door een of andere schimmige transactie veel geld in huis zou zijn (later door de buren uiteraard ontkend, maar ik vertrouw ze voor geen cent), had zich vergist in de deur en zich toegang verschaft tot onze etage, een dubbel bovenhuis, niets aangetroffen, maar kennelijk was Suzanne wakker geworden, die dacht dat ik alsnog thuiskwam. Neem ik aan. Ze stond op om dat te checken, neem ik aan. Hallo te zeggen, nog iets met me te drinken, wat we vaak deden als ik laat was. Neem ik aan. Had ze vermoed dat het een insluiper was, dan had ze 1-1-2 gebeld. Neem ik aan. Nu stond ze oog in oog met een gefrustreerde en gewapende Johnny H. Schrik aan beide zijden. 'Mijn huis uit!'

'Waar is het geld!' Zo'n soort luide woordenwisseling. Jennifer, een etage hoger, wordt wakker, komt haar bed uit, ziet boven aan de trap nog net hoe Johnny H. driemaal toesteekt, doet het enig juiste: gaat terug naar haar kamer en belt op haar mobiele telefoon het alarmnummer. Die voeren een razendsnelle dubbele actie uit: medische hulp voor Suzanne en aanhouding van de voortvluchtige Johnny H. Suzanne sterft in de armen van Jennifer in de ambulance. Bas is alleen thuis in zijn pyjama met een agente van politie. Zij bellen mij. Ik neem een taxi van Groningen naar

Amsterdam. Zie Suzanne in het ziekenhuis. En Jennifer.

Zou ik het verhaal zo aan Jane Miller vertellen?

Zo heb ik het verhaal in de afgelopen acht jaar leren vertellen aan mezelf. Het zijn de feiten. Verzin de rest er maar zelfbij. De radeloosheid. Niemand kon dat erbij verzinnen. Maar als ik het aan Jane vertelde kon zij dat misschien wel. Of begrijpen gekwetste zielen juist niets van eikaars verdriet? Veel hebben meegemaakt is geen garantie voor een talent tot mededogen. Leed is egoïstisch en afgunstig. Je houdt het graag exclusief en erg. Zo is het met mij vergroeid: een steen ter hoogte van mijn hart of ergens tussen de weke delen in de buikholte. Knappe arts die het ding eruit krijgt. Ja, de harde contouren van de steen kon ik wel schetsen, maar Jane kon hem niet op de hand wegen of breken met de beitel van haar aandacht. Toch wist ik dat ik een poging zou wagen. Misschien niet vandaag, dan toch morgen, of volgende week, of wanneer er ook maar een aanleiding toe zou zijn.

De herinneringen, de echte herinneringen, waren ondeelbaar. Ze woonden in mijn vingers, hingen aan de binnenkant van mijn schedel, zaten op mijn netvlies. Sinds Suzannes dood hadden al mijn lichaamscellen zich vernieuwd maar hun kennis van haar doorgegeven. Ik prentte het mezelf in. Ze is nog zoals ze was. Ik weet hoe ze was. Ik weet hoe we waren. Hoeveel ik van haar hield. En dat zij van mij hield. Maar ik was bang. Ik vertrouwde mijn herinneringen niet meer.

30

Op een regenachtige dag legde ik verder aan de puzzel van Beverly Walkers leven. Het leidde me af. De foto's waren niet gelijkelijk verdeeld over alle levensfasen. Ik kwam betrekkelijk weinig foto's tegen uit haar middelbareschooltijd. Een paar familiekiekjes met kerst rond welvoorziene dis, glas geheven naar de fotograaf. Ouders trots. Broers altijd naast elkaar en olijk. Daarop ook steeds Sarah Molyneux.

Een aparte reeks hoorde bij de school waar ze les was gaan geven: klassen vol pubers, Beverly als mentor in hun midden. In het begin leek ze nog nauwelijks ouder dan haar leerlingen, later werd het verschil duidelijker. Een opgewekte Beverly met wisselende haardracht en haarkleur, van goudblond tot hazelnootbruin, en steeds qua snit en kleur in opvallende kleding, een soort stijlicoon waar de meisjes bewonderend naar opkeken. Hippieachtig, maar daar was de tijd naar.

De chronologie werd aanzienlijk vereenvoudigd als op de achterkant van de afdrukken een datum verschijnt. Zo kwam het tweede deel van Beverly's leven in beeld, het huiselijk leven met haar man. Geen kinderen kennelijk. Het bewijs voor het bestaan van een assimilatie-indiaantje werd niet ondubbelzinnig geleverd. Dat kon natuurlijk vol schaamte verwijderd zijn.

Naarmate ik meer foto's zag, werden ze niettemin moeilijker te lezen. Dat had niet alleen te maken met de grote hoeveelheid betekenisloze landschappen en doorkijkjes, maar ook met de oppervlakkigheid van de afbeeldingen. De oude kiekjes stamden uit de tijd van zorgvuldig amateurisme en ademden de bijzondere gelegenheid. Je voelde de trots van de fotograaf op zijn Kodakje, de onervarenheid van de modellen, de toewijding van de man die het rolletje ontwikkelde en afdrukte in zijn donkere kamer. In de loop van de tijd was een fototaai vol clichés en vaste uitdrukkingen ontstaan. Ik kon steeds moeilijker de karakters peilen achter de koppen, de geschiedenis achter de foto reconstrueren.

Na de foto met het theekransje bleef het haar gewoonte als het maar even kon iets vast te houden of te doen. Een groep mensen voor een blokhut in de bergen. De mannen hebben betrekkelijk lang haar, sommige een baard. Beverly doet iets opgelegd leuks met een van de mannen: lachend in de lens houdt ze twee vingers als een pistool tegen zijn slaap. Een sportvissersboot. Beverly met baseballcap en een man met baseballcap presenteren samen een enorme vis. Hij heeft de kop, zij de staart. Het dier heeft de bek met zaagtandjes open, het oog is star. Is het een zalm? Bev schuift haar onderkaak naar voren. Ze doet de vis na. En zo waren er meer. Steeds deed ze een mededeling over zichzelf die de gelegenheid te boven en te buiten ging. Kijk mij. Ze plaatste zichzelf in het centrum van de aandacht, maar zonderde zich ook af van het groepje waarvan ze deel uitmaakte.

Ik vroeg me af of in de correspondentie iets daarvan zou doorklinken. Had ze ook kopieën van haar eigen brieven bewaard - de ultieme zelffelicitatie in mijn ogen - of bleef het alleen bij de ontvangen post? Hoe kon de combinatie van foto's en correspondentie het verhaal diepte geven? Voor ik in de brieven dook, zocht ik op het internet - waar Beverly Walker geen hits had, dat had ik al geprobeerd - naar Sarah Molyneux.

Sarah had een korte wikipagina en veertigduizend hits op Google. Als ik Beverly Walker niet kon leren kennen, haar zus zou na het doornemen van de eerste dertig hits minder geheimen voor me hebben, hoewel ik de kennis verschaft door het internet niet erg hoog aansloeg: veel doublures, veel ruis, veel misverstanden, veel fouten, veel non-hits. Nieuwsgierig las ik haar levensbericht:

'Sarah Molyneux, geboren in 1942 te Peterborough Ontario als Sarah Sinner, was een bekende televisiepresentatrice bij cbc. Haar vader was loodgieter/dakbedekker, haar moeder huisvrouw. Ze was de jongste in het gezin met twee oudere broers en een oudere zuster. Tijdens haar studie medicijnen speelde ze toneel in verschillende studententoneelgezelschappen. Ze werkte een tijdje als arts maar het theater bleef trekken. Ze kreeg een engagement bij het Factory Theatre in Toronto, speelde wat rolletjes in televisiefilms en werd zo ontdekt als presentatrice. In haar talkshows liet ze gewone mensen aan het woord en was ze niet bang controversiële onderwerpen te behandelen. Met haar combinatie van charme, intelligentie en durf wist ze vaak spraakmakende momenten te creëren. Legendarisch is haar show waarin ze First Nations People aan het woord liet die hadden geleden onder het integratieprogramma van de regering op de internaten en door de 'sixties scoop'. Ze confronteerde hen met docenten, pleegouders en ambtenaren die voor het programma verantwoordelijk waren. Sarah Sinner trouwde in 19 6 9 met Daniël Molyneux, een fotograaf. Het echtpaar kreeg twee zoons, Alain (1971) en Robert (1973). Begin jaren negentig werd borstkanker geconstateerd bij Sarah Molyneux. In 1994 overleed ze.'

De meeste hits gaven informatie over haar werk en haar ziekte en dood zonder erg veel perspectief te openen op de oudere zus. Veel kale vermeldingen van de naam. Molyneux was overleden in het pre-internettijdperk en ook dat had natuurlijk effect. Zowel in het leven als in de dood bladdert roem als slechte verf. Het was wel een beetje treurig. Beverly Walker-Sinner verdween zonder een spoor achter te laten. Zelfs Google zweeg over haar. Sarah Molyneux- Sinner had misschien bij vele Canadezen een aardige herinnering achtergelaten, maar haar ster was verbleekt en de kennis over haar was karig. Over tien jaar zou niemand haar naam nog intikken. Alle hits zouden vervliegen. Wat gebeurt er eigenlijk met ongebruikte kennis op het internet? Bestaat die nog wel? De virtuele dood laat nog minder resten na dan een crematie. Ik ging naar Beverly's atelier, zocht de artiestenfoto van Sarah Molyneux uit de stapel en zette hem beneden neer tegen een rijtje boeken. Was Neef een van haar zoons of van een van de broers?

31

Ik ontwikkelde de gewoonte aan het eind van de vrijdagmiddag naar de Back-eddy te gaan, een biertje te drinken en een biefstuk te eten te midden van de andere losse en vaste gasten die een ruwe landelijke gezelligheid boden. Het was er pretentieloos. Gertie hield al een tafeltje voor me vrij. Bruce tapte mijn biertje zodra hij me binnen zag komen en zelfs al zou ik trek hebben gehad in een cola of in een glas wijn, dan nog liet ik me graag dit welkom aanleunen. Ik begon erbij te horen.

Sinds mijn afspraak met Jane waren veertien dagen voorbijgegaan. Ik had haar niet meer gezien. Reed ik langs haar huis, dan zag ik soms de honden buiten spelen. Stond haar auto er, dan vermoedde ik dat ze thuis was. Dat stemde me tevreden. Ik zag voor me hoe ze aan tafel zat en een stuk schreef voor de krant, ik zag haar met opgetrokken benen op de zandkleurige bank een boek lezen. Ik zag haar achter het fornuis staan en een omeletje bakken. Ik zag haar aan de telefoon in gesprek met een vriendin. Ik zag hoe ze 's avonds zorgvuldig haar kleren opvouwde en weghing, een douche nam en dan haar pyjama aantrok, zo'n soepele satijnen pyjama met wijde pijpen en een iets te ruim jasje, een geheime luxe die ze zich permitteerde, hoe ze haar haren droogde met een handdoek en vervolgens in bed stapte, nog even las, haar leesbril en boek weglegde, het licht uitknipte en de ogen sloot. Het was of ik haar volgde als haar schaduw. Ik maakte me vertrouwd met al haar gewoonten. Ze beet op één nagel.

Alle andere liet ze ongemoeid, maar ze mocht van zichzelf die ene nagel kort houden tot op het nagelbed. Ik legde mijn hand op de hare en zei met zachte dwang: niet doen; ze sloeg naar me. Ik kroop tegen haar aan in haar witte bed en regelde mijn ademhaling naar de hare, samen cirkelend door de kosmos van onze dromen. Ik dacht bij Jane nooit aan seks, of liever gezegd: beperkt aan seks, want ik geloof dat wetenschappelijk is vastgesteld dat mannen per dag vijftigmaal aan seks denken, dus zal ik dat ook wel doen. Dat seksdenken is waarschijnlijk meer een soort permanente onderstroom met af en toe pieken naar het reguliere bewustzijnsniveau dan een catalogus van vieze plaatjes. Wat Jane betreft: ik durfde haar niet zo goed te koppelen aan licht pornografische beelden. Er was een soort huilerige tederheid in me, waarvoor ik me schaamde en die ze niet verdiende. Jane verdiende een man die haar broze kracht aanvaardde.

Op weg naar de Back-eddy maakte ik nu een kleine omweg langs de biblio-videotheek, die volgens de informatie van de dorpsraad elke maandagmiddag en vrijdagmiddag open was. Ik moest maar eens net doen of ik een dvd'tje wilde huren. Het houten gebouwtje lag iets van de weg af op honderd meter afstand van de twee overwoekerde vissersschepen. Het was fris wit geschilderd en er stond een vlaggenmast op het erf met de Canadese maple leaf in top ten teken dat de uitleen geopend was. Sinds enkele dagen scheen de zon zestien uur per dag en liep de temperatuur aan het eind van de middag op tot de ongekende hoogte van 28 graden Celsius. De deur stond dus wagenwijd open. Voor het gebouwtje waren vier auto's geparkeerd, een ervan was een politieauto. Was er iets aan de hand? Mijn hart bonsde van schrik. Dat had het in de afgelopen jaren niet afgeleerd bij het zien van hulpdiensten.

Bij binnenkomst merkte ik algauw dat de bibliotheek vredigheid ademde en naar potloodslijpsel en vochtig papier rook. Er liepen wat vrouwen rond die in de boekenkasten snuffelden, een oude man zat aan een leestafeltje met een grote loep een krant te lezen, een kind zat op de grond in een prentenboek te kijken. De politieagent stond in ontspannen houding bij de tafel die Jane als balie diende. Ze waren in gesprek. Jane lachte haar kleine, scheve lachje. De man hield zijn duim achter zijn koppelriem. Het dienstpistool stak in een groot zwartlederen holster. Hij had gemillimeterd peper-en-zoutkleurig haar, een verweerde kop, en een imposante torso. Zijn ogen waren naar mijn smaak te klein en te kleurloos om aan het gezicht enige uitdrukking te verlenen. Hij moest het hebben van zijn gestalte. Kennelijk maakte ik bij de waarneming van de agent een terugdeinzende beweging, want Jane, die langs het pistool kijkend mijn entree zag, wenkte me.

'Bob!'

Ik kwam naderbij en groette haar, knikte naar de agent.

'Mike, dit is Bob, hij woont in Beverly Walkers huis. Bob, dit is Mike, hij waakt over ons welzijn en hij heeft de zaak van Beverly gedaan. Doet dat nog steeds, al is er niet veel meer wat hij kan doen. Mike komt altijd even checken of alles in orde is.'

'Is dat dan nodig?' vroeg ik nogal kortaf.

'Nee,' zei Mike, 'maar het is een goed excuus om een dvd'tje te halen voor de lange uren in de weekendwacht.' Op de balie lag Die Hard: With a Vengeance met Bruce Willis klaar.

'Als je nog met vragen over Beverly rondloopt, kan Mike je misschien meer vertellen,' zei Jane.

'Ik mag niet alle informatie zomaar vrijgeven,' zei Mike. Hij nam me van top tot teen op, zoals een rivaal doet voor de wedstrijd begint.

'Nee, dat begrijp ik,' zei ik inschikkelijk. Ik wist niet zo gauw wat ik aan hem moest vragen, maar omdat Jane en Mike in mijn aanwezigheid hun gesprek niet konden voortzetten, keken ze mij afwachtend aan. Ik schraapte mijn keel en humde wat over 'nou hij er toch was' en over 'sowieso van plan te zijn geweest een praatje met hem te komen maken' als inleiding op mijn verzoek. 'Ik zou het wel op prijs stellen als u me iets meer over de familie kon vertellen. Had die neef, van wie ik het huis heb gehuurd, bijvoorbeeld veel contact met haar?'

Mike keek me strak aan. 'Nee. Hij kende zijn tante nauwelijks. Maar de familie heeft hem tot contactpersoon gebombardeerd omdat hij jurist is.'

'U hebt hem dus gesproken.'

'Ja, een paar maal.'

'Is de familie niet erg onder de indruk van de verdwijning van Beverly Walker? Dat moet toch aan je vreten als je zuster of je tante zomaar van de aardbodem verdwijnt? Als je het niet kunt afsluiten?'

'Dat weet ik niet. Ik heb alleen die neef gesproken en die leek me een koele kikker. Zo'n glad advocaatje. Daar werd ik niet wijzer van.'

'Hebben jullie altijd alleen maar gedacht aan een ongeluk, en nooit aan moord of zelfmoord?'

Hij maakte zich nog breder dan hij al was. 'We hebben aan alles gedacht. We hebben met alles rekening gehouden, maar we hadden geen enkele aanwijzing voor een misdrijf.'

'Maar u kunt het ook niet uitsluiten.'

'Nee. Dat kun je nooit.' Hij keek even van mij naar Jane en weer terug, als om haar te vragen of ik een verklaring waard was. 'Nu kun je wel eindeloos blijven zoeken maar als het zoeken niets oplevert moet je concluderen dat het een ongeluk was. Ze is niet de eerste die spoorloos verdwijnt tijdens een wandeling.'

'Voor een moordenaar is zo'n voor de hand liggende verklaring een uitgelezen mogelijkheid om de perfecte misdaad te begaan.'

'Het motief ontbrak.'

'Hoe weet u dat?'

'Beverly Walker was een gerespecteerd lid van de Hornse gemeenschap. Ze had geen vijanden. Ze was niet verwikkeld in een schandaal.'

'En zelfmoord?'

'De meeste zelfmoordenaars laten een bericht achter. Ruimen de boel op. Geven van tevoren signalen af aan hun omgeving - als ze mensen in hun omgeving hebben dan, want zelfmoordenaars zijn ook vaak eenzame, geïsoleerde mensen. Nou, en dat kon je van Beverly niet zeggen. Iedereen kende haar. Zij kende iedereen. Niemand heeft ook maar iets aan haar gemerkt.'

'Denkt u dat de mensen eerlijk waren toen ze met u over hun verhouding met Beverly spraken?'

Hij lachte een kort schamper lachje. 'Natuurlijk zijn de mensen niet eerlijk als ze met de politie praten, ook al kennen ze me al twintig jaar. Dat weet ik. Daar hou je rekening mee. Iedereen veegt zijn straatje schoon. Ik heb het hoopje vuil van de een naar de ander zien gaan. Mij maak je niet zo gauw iets wijs. Alles bij elkaar waren die vuiltjes bepaald niet genoeg om een motief voor moord of zelfmoord te construeren.' Hij sloeg zijn armen over elkaar. 'U hebt erover nagedacht, hè? Waarom bent u zo nieuwsgierig?'

'Het is zijn tweede natuur. Bob is journalist en schrijver.'

Een achterdochtige knik van Mike registreerde de interventie van Jane. Hij hield zijn kleurloze varkensblik op mij gevestigd. Hij plaatste me in een categorie. Hij was een hokjesman.

'Ik vind het zo treurig,' zei ik, 'dat een vrouw verdwijnt en dat haar spullen als het ware op haar blijven wachten. Ze voelt nog zo levend aan in haar huis. Wist u trouwens dat ze de zus was van Sarah Molyneux?'

Geluidloos ontplofte een bommetje. Mike wist het niet, maar moffelde zijn verbazing snel weg achter een air van alwetendheid. Jane herhaalde: 'Sarah Molyneux? Je bedoelt dé Sarah Molyneux?'

'Ja.'

'Hoe ben je daarachter gekomen? Is dat waar, Mike?'

Mike haalde zijn schouders op. Hij was de informatie nog aan het verwerken.

'De aanwijzingen waren in het huis te vinden. Heeft ze jullie nooit iets over haar beroemde zus verteld ?'

'Nee, nooit. Terwijl ze alles vertelde wat haar maar enigszins status kon verlenen...'

Mike hees zijn broek op, greep Bruce Willis van de balie, groette Jane en had voor mij niet meer dan een kort, vijandig knikje over. Misschien had mijn opmerking over Sarah hem haast gegeven. Toen hij zijn machtige gestalte door de deuropening perste, werd het licht in de bibliotheek even verduisterd.

'Mike is een goeie vent,' zei Jane tot zijn verontschuldiging.

'Daar twijfel ik niet aan.'

'Hij kan wat bot zijn.'

'Ik ook.'

'Goed dat je het zelf zegt.' Ze lachte naar me. Haar blik vroeg me wat ik eigenlijk kwam doen.

Ik keek om me heen om te zien of de andere klanten buiten gehoorsafstand waren. 'Hoe laat ga je dicht?'

'Zeven uur.'

'Heb je zin om daarna iets met me te eten in de Back-eddy?'

'Ik kom daar nooit.'

'Waarom niet?'

'Een vrouw alleen in een kroeg...'

'Maar met vrienden?'

'Ik weet het niet... Sorry.'

'Je wilt niet met me gezien worden.'

'Nee, dat is het niet.'

Dat was het wel, zei haar lichaam. Ze wilde niet de schijn wekken het aan te leggen met vreemdelingen. Althans, dat leek me een mogelijke verklaring. 'Als je nou eens je blocnote of je voice-recordertje meeneemt en net doet of je mij interviewt, de schrijver uit Nederland die in Horn is neergestreken om een roman af te maken en om de Nederlanders in te lichten over het leven in een klein dorp aan Canada's westkust. Zoiets professioneels. Dat kan toch wel?'

'Niet vanavond. Een andere keer.'

Het was een afwijzing, maar ik had toch het gevoel een eind opgeschoten te zijn.

'Daar houd ik je aan. Binnenkort.'

Een van de rondneuzende vrouwen was klaar met haar zoektocht en legde twee boeken op de balie. Mijn leven als non lag bovenop. Ik wees ernaar en zei: 'Denk daar maar eens over na.'

Ik gaf een klapje op Janes tafel, groette met een soort saluut en liep naar buiten. Toen ik het zei vond ik het een grappige uitsmijter, maar bij de auto bloosde ik bijna van schaamte. Ik keek om of ik terug zou gaan om het goed te maken, maar zag alleen de rug van de leenster en het over de administratie gebogen hoofd van Jane. Te laat. Altijd te laat.

Ik moest vaker naar de bibliotheek gaan. Ze moest aan me wennen. Wat me bezielde wist ik niet, maar ik voelde de drang mezelf onder haar aandacht te brengen, zo'n beetje als haar honden deden: hijgend om een aai vragen. Was ik verliefd op haar? Nee, niet echt, niet zoals ik voor Suzanne was gevallen. Ik zat in de auto even voor me uit te staren voordat ik de motor startte, en speelde de fragmentarische film af van mijn eerste ontmoetingen met Suzanne. Het waren flarden. Het arsenaal beelden dat ik van Suzanne had week niet heel veel af van de foto's die ik van Beverly Walker bezat: momentopnamen zonder plot, zonder geluid. Alleen borrelden Suzannes foto's op uit de bedding van ware verhalen en zweefden Beverly's beeltenissen onverbonden in een leegte. Ach, wat was toch het verhaal van Beverly's leven en liefdes?

Ik reed weg en had opeens geen zin meer om naar de Back-eddy te gaan. Suzanne en Beverly waren beiden even grondig en compleet van deze aardbodem weggevaagd. Wat hun door wie dan ook was aangedaan bleef onvergeven sur place hangen in de tijd. Het verleden, het voorbije, maakte alles gelijk, waarheid en verbeelding, leugen en werkelijkheid. Het was alles teruggekeerd tot die ene grote bron.

32

Een dag later kwam Mike fluitend de veranda op. Ik had de deur van een auto dicht horen slaan en hoopte met een hevige, vergeefse hoop dat het Jane zou zijn. De zon ging zijn zoveelste glasheldere baan aan een wolkeloze hemel. Het meer schitterde. De lucht was vol geuren van hars, stovend hout en warme grond. Ik zat buiten in mijn zwembroek met een boterham en een kop koffie. Mijn huid was bruin als een okkernoot. Ik was de eenzaamheid gaan koesteren.

We keken elkaar aan met de behoedzaamheid van dieren op onbekend terrein. Wie had de macht? Mike had het voordeel van het uniform. Ik had het voordeel van... ja, van wat eigenlijk? Het huis was niet echt van mij, ik was in ieder opzicht een indringer, ik bemoeide me met zaken die me niet aangingen, ik moest nodig op mijn plaats worden gezet. Met enige moeite riep ik mijn journalistieke brutaliteit te hulp, die me het recht gaf overal mijn neus in te steken in het belang van onafhankelijke informatievoorziening en die me ertoe dwong alles en iedereen met een grondig wantrouwen, zij het niet onheus, te bejegenen. Mike slaakte een korte groet. Ik besloot tot de Amerikaanse jovialiteit van tellsellprogramma's.

'Hé, Mike, hallo! Leuk je te zien! Wat brengt je hier? Kop koffie? 'Ik stond op en stak ter begroeting mijn hand uit, die hij achterdochtig aannam.

'Nee, dank je. Geen koffie. Ik kwam alleen maar even wat afdichten in de zaak-Beverly Walker.'

Zijn handen hingen een beetje van zijn lijf af, alsof hij voortdurend alert was op het vangen van een bal. Maar hij kon niet anders vanwege de breedte van zijn borstkas. Het stond wel gezaghebbend. Ik besloot weer te gaan zitten om de indruk van grote zekerheid te wekken.

'Wat wilde je afdichten?'

'Hoe kwam je aan de informatie over Sarah Molyneux?'

'Simpel. Ik vond een fotoalbum in de boekenkast. Ik bladerde er wat in. Op dat moment kwam Marianna, de buurvrouw, langs. Die zag de familiefoto's en herkende Sarah Molyneux.'

'Heb je nog meer gevonden?' Hij sprak 'gevonden' uit tussen enorme aanhalingstekens. Hij vertrouwde me voor geen cent.

'Nee, niets. Ik ben ook nergens naar op zoek. Uit Marianna's reactie bleek dat ze niets wist van Sarah en Beverly. Dat vond ik nogal vreemd. Vandaar dat ik het jullie vroeg, jou en Jane. Het zegt verder natuurlijk niets over de verdwijning. En jullie zullen wel alles hebben afgegraasd in dit huis op zoek naar eventuele aanwijzingen.' Mike knikte. Zijn ogen vernauwden zich. 'Toch maar koffie ?' vroeg ik. Hij moest er lang over nadenken.

'Oké,' zei hij.

Ik ging naar binnen om koffie voor hem te halen. Mike leek me niet de snuggerste en het politieonderzoek was waarschijnlijk betrekkelijk oppervlakkig geweest. Zou ik hem een beetje opjutten? Terwijl ik hem de mok aanreikte, zei ik: 'Je weet natuurlijk ook dat Beverly op de geheime loonlijst van Jack stond.'

Dat wist hij niet, zag ik. De koffie golfde bijna over de rand van de beker.

'Nou, en?'zei hij.

'Misschien was ze bang dat het bekend werd. Misschien was iemand er achtergekomen en misschien perste die haar weer af. Misschien is Beverly zo bang geworden voor ontmaskering dat ze er een eind aan heeft gemaakt. Aan haar leven, bedoel ik. En wilde ze het per se op een ongeluk laten lijken.'

'Nou, en?' zei hij weer.

Daar had hij natuurlijk gelijk in. De connectie tussen een eventuele afperser en de zelfmoord kon nooit worden bewezen. Wat had je eraan als je alles wist? Dan had je het verhaal en dat was dat. Beverly bleef dood.

'Zelfmoord is toch een misdrijf? Iemand aanzetten tot zelfmoord is dat dus ook.'

'Bewijs het maar eens. Ik heb niets boven tafel kunnen krijgen. Dat zal jou al helemaal niet lukken.'

'Er loopt misschien hier in de gemeenschap iemand rond met bloed aan zijn handen. Iemand die nergens voor terugdeinst.' Ik moest bijna lachen om mijn eigen taalgebruik. Ik klopte een spanning op die niet eens bestond, hoewel ik de licht aangebrande reactie van menige dorpeling op mijn bemoeienis met Beverly toch kon onderbrengen in een stil, collectief schuldgevoel.

Mike besloot het over een andere boeg te gooien. 'Weet je, Bob,' zei hij en ging naast me zitten op het trapje. Het hout kraakte. Hij was ongemakkelijk dichtbij. Ik rook hem. 'Je moet het allemaal niet te zwaar opnemen. Voor jou is het natuurlijk allemaal nieuw. Zo'n verhaal hakt er even in, zeker als je te midden van haar spulletjes woont. Je gaat je toch vereenzelvigen met een slachtoffer en je denkt: wat kan er zijn gebeurd, wie is hier schuldig aan, terwijl het gewoon een dom ongeluk was, en heel erg jammer dat we helemaal niets hebben kunnen vinden, geen schoen, geen hoed, geen tas, geen lijk. Dat komt vaker voor. Jij komt uit Nederland. Jullie hebben dat niet, die natuur die je opslokt met huid en haar.'

'Nou ja, bij ons rijden ze wel eens op een donkere nacht de vaart in en dan kan ook niemand ze vinden.'

'Zie je wel. Je ziet in het geval-Beverly Walker echt spoken, man. Laat toch gaan. Geniet van het huis, van het meer, van de natuur, doe wat je moet doen, waarvoor je hier gekomen bent, en gun Beverly haar rust.'

Ik ging mee in zijn toon van intimiteit. 'Heb jij haar gekend, Mike? Ik bedoel: echt gekend?'

'Wat is kennen. Ik kende haar. Ze sprak me altijd aan als ze me zag. Ze had altijd wel een goede raad of een nieuw idee. Ze kwam er altijd weer op terug. Daar werd ik soms gek van, maar ze was ongevaarlijk. Een beetje een nerveuze zonderling, maar ongevaarlijk. Ik ontliep haar zo veel mogelijk. En jouw idee over omkoping en chantage, man, dat is veel te ver gezocht. Dat zijn veel te chique dingen voor deze omgeving. We hebben hier gewoon openbare dronkenschap, vechtpartijen, huiselijk geweld en een doodenkele verkrachting.'

Ik begon te lachen. Mike, na enige aarzeling, begon ook te lachen. Ik weet niet of we om hetzelfde lachten, maar het is altijd goed samen te lachen. We dronken in harmonie onze koffie op en wisselden wat oppervlakkige wetenswaardigheden uit over onze levens. Zo kwam ik erachter dat Mike gescheiden was en twee dochters had. Een potentiële concurrent bij Jane. Als hij nog iets voor me kon doen, moest ik hem bellen. Ook als ik op feiten stuitte in het huis van Beverly waar zij misschien overheen hadden gekeken en die van belang konden zijn voor het onderzoek. Zoals de connectie met Sarah Molyneux, gaf hij toe. Impliciet bekende hij daar niets van geweten te hebben. Hij gaf me zijn nummer. Hij stak zijn hand op ten afscheid en liep fluitend naar zijn auto. Ik hoorde de motor aanslaan, hij keerde en reed weg. Het werd weer stil.

Ik wilde wel naar Jane met excuses voor mijn idiote opmerking over het leven van een non, maar hoe moest ik het inkleden? Het was algauw te zwaar, te plechtig, te onhandig, te doorzichtig. Ik bleef dus op mijn veranda naar de eeuwige veranderlijkheid van het water zitten kijken, een bezigheid die een lichte trance veroorzaakte, een halfdromerigheid, waarin ik opeens met een hardnekkige helderheid mijn moeder zag op het moment dat ik haar Suzanne voorstelde. Ze stond in de kleine, overvolle woonkamer van mijn ouderlijk huis, ze stond tegen de achtergrond van de Duitse salonkast met de familieportretten en de mooie glazen en de souvenirs van Rijnreisjes, en ze stond daar als een koppige koningin: de handen ineengevlochten voor de buik, dit was haar huis, haar gezin, haar jurisdictie. Mijn vader was een schaduw in een hoek van de bank. Mijn moeder trok alle licht en aandacht naar zich toe. Haar mond stond op zuinig. Die mond kon ook lachen, lang en luid, een plotselinge explosie van plezier waar we soms van schrokken. Daar stond mijn moeder, haar 'goeie goed' aan, de haren gekamd, de smalle lippen gestift tot een rood streepje, en ze deed geen stap vooruit, ze stak haar hand niet uit. Ze knikte. 'Zo, zijn jullie daar.' Ik kromp ineen. Maar mijn geliefde stapte als een vlaag lentewind het moederlijk domein binnen.

Hoe zou Suzanne in Horn zijn binnengekomen? Wat had ze gedaan met Beverly's erfenis? Ze zou niets hebben gedaan, ze zou de kast en de dozen ongeopend hebben gelaten, niet uit piëteit maar omdat ze een hekel had aan nodeloze verwikkelingen.

Suzanne ontkende het liefst zo lang mogelijk problemen tot ze zichzelf hadden opgelost. Of ze liep ervoor weg. Dat maakte me kwaad. Ze was onverantwoordelijk, gemakzuchtig, verwend, zei ik. Ze lachte en aaide me en vond me te zwaar op de hand. Al dat keukentafelgepraat deprimeert me, zei ze. Mijn angsten en twijfels schoof ze terzijde. Onzin. Kom hier. Ik hou toch van je. Ik was er niet zeker van maar nam het graag voor waar aan. Ik nam alles wat ze zei het liefst voor waar aan. Ze liet me een brief zien van haar vader. Hij had een foto ingesloten van een met alang-alang gedekt huis te midden van de rijstvelden op Bali. Daar woonde hij sinds kort. Het was van hem. En dus van haar. Een week later stond de foto ingelijst op haar bureau.

Het kraken van een plank bracht me terug tot mijn Canadese werkelijkheid. Was daar iemand? Nee, daar was niemand. De onwennigheid van de eerste weken was verdwenen. Ik was niet meer bezig met morgen, met volgende week, volgende maand, ik voelde geen noodzaak tot planning. De gelijkvormigheid van de dagen maakte een week tot een dag en rekte een minuut op tot een uur. Ik deed mijn horloge niet meer om. Ik wist niet meer hoe laat het was. Ik keek naar de zon, en dat was genoeg.

*

Aan het eind van de middag, tegen sluitingstijd, ging ik naar Sam om wat boodschappen te doen maar vooral om naar hem te luisteren voor het geval hij zin in praten had. Ik was verslingerd aan zijn stem. Soms hoorde ik nauwelijks wat hij zei maar zwierf ik door de ruimten die de klank van zijn woorden opriep: grotten om in te schuilen. Het verbaasde me dat niet iedere dag een schare kinderen en volwassenen een poosje naar zijn stem kwam luisteren om te dromen en gesterkt naar huis te gaan. Een sprookjesstem. Helaas maakte hij er zelden gebruik van.

Sam groette me met het opsteken van de hand. Zwijgend verzamelde hij de boodschappen die ik noemde: koffiefilters, vishaken, wc-papier, waspoeder, pleisters.

'En een fles van je allerbeste moonshine.'

'Ik ben er een beetje doorheen. Tijd niet gestookt. Maar ik ben net weer begonnen.'

'Waar doe je dat? Thuis?'

'In de schuur erachter.'

'Link.'

'Waarom?'

'Brand. Explosie.'

'Als je het goed doet is er geen gevaar.'

'Hoe groot is je ketel?'

'Honderd liter.'

Ik knikte. Ik wist niet of dat veel was. 'Is het moeilijk?'

'Nee, maar het is secuur werk. Je hebt toch een fles van me gehad ? Hoe vond je die ?'

'Het wascornwhisky, zei je, maar het smaakte niet echt naar straight bourbon.'

'Ben je eenmaal aan de smaak van mijn bourbon gewend, dan wil je niet anders meer.'

'Nou, dat nou ook weer niet. Ik vond het prima spul, maar een goeie Schotse single malt gaat boven alles.'

'Snob.'

'Ben je niet bang dat ze je snappen?'

'Wie? Mike, de veldwachter? Dat is een van mijn beste klanten.'

'Hoe gaat dat, dat destilleren?'

'Kom maar mee, dan laat ik het zien.'

Ik reed achter Sams rammelbak aan naar zijn huis, dat nog voorbij de Back-eddy lag bijna aan het eind van alle wegen. Het was een langwerpige houten keet, zoiets als het huis van Jane, maar dat van Sam was donkerrood geschilderd met groene luiken en witte sponningen. Ervoor stond een kleine totempaal.

Zo'n afkeer had hij dus toch niet van zijn cultuur. Het stookschuurtje was niet zichtbaar vanaf de weg. Een vrouw was bezig de veranda rond het huis te vegen. Vreemd genoeg verraste me dat. Ik had gedacht dat Sam ongetrouwd was. Ze keek niet op toen wij het erf op reden en naast elkaar parkeerden. Ze keek ook niet op toen we om de beurt het portier dichtsloegen. Sam liep op haar toe. Pas toen hij heel dichtbij was hief ze haar hoofd op en glimlachte. Daarna keek ze over zijn schouder naar mij en vroeg met een hoofdbeweging aan Sam wie ik wel mocht zijn. Sam haalde me naderbij.

'Dit is Bob,' zei hij en tegelijk bewogen zijn handen. Ze keek naar zijn handen en naar zijn mond. 'Bob, dit is Angela, mijn vrouw.'

'Hello, Angela,' zei ik. Angela keek naar mijn mond.

'Bob wil graag weten hoe ik mijn whisky stook.'

Angela knikte. Ze had een expressief gezicht, dat had geleerd haar gevoelens in alle nuances te tonen. Daaruit bleek me dat ik welkom was om Sams uit de hand gelopen hobby aan een inspectie te onderwerpen. Ze bracht haar hand als een beker vragend naar haar mond. Wilden we iets drinken? Dat wilden we zeker. Sam pakte een paar klapstoeltjes terwijl Angela bier haalde. Het huis lag in de koele schaduw van het bos. De laagstaande zon drong met een enkel groengouden accent door tot de vlinderstruiken eromheen. Een wolkje witjes fladderde op. Angela kwam niet bij ons zitten. Ze verontschuldigde zich met een hand op haar borst en een gebaar van haar andere hand dat ze binnen te doen had. Ze had de donkere ogen van de autochtone bevolking en ook het diepzwarte haar, maar de vorm van haar gezicht en van haar neus en mond was blank. Ik vond het gênant het woord 'blank' met een positieve waardering te denken en wilde door overdreven beleefdheid laten merken dat ik kleurenblind was. Dat ik me niet wilde opdringen door zo onverwacht mee te komen, stotterde ik, en dat ik maar heel even bleef, maar dat ik buitengewoon dankbaar was voor de gastvrije ontvangst. Blabla. Gelukkig leek mijn geschutter Sam niet te storen.

Onder zijn massieve lijf kraakte het klapstoeltje. Hij hief het blik bier.

'Proost.'

'Proost.'

We dronken.

'In het reservaat dachten ze dat Angela achterlijk was. De groep liet haar ook links liggen vanwege haar blanke bloed. Haar moeder wist niet wat ze met haar aan moest. De verhouding met Angela's vader had niet lang geduurd. Hij wist niet eens dat hij een dochter had. Later bleek dat ze doof was.'

'Ze is mooi.'

'En slim.'

'Waar heb je haar ontmoet?'

'Toen ik op zoek was naar mijn familie, kwam ik haar tegen. Ze kon weven. Ik had nog nooit iemand zo geconcentreerd bezig gezien.'

'Hoe is het leven in die reservaten? Het lijken mij een soort veredelde concentratiekampen.'

'In mijn somberste buien denk ik er ook zo over. Maar er staat geen prikkeldraad omheen.'

Sam was even stil. Je wist bij hem nooit of hij een nieuwe zin voorbereidde of gewoon uitgepraat was. Ik wachtte. Het was erg prettig dat stilte bij hem niet gevuld hoefde te worden. Ik begreep nu ook hoe dat kwam.

'Reservaten zijn een slecht compromis,' hernam Sam. 'De landclaims van de stammen zijn erkend en vervolgens hebben ze land toegewezen gekregen dat arm was en verafgelegen. Bovendien zijn de stammen geen eigenaar geworden. Ze hebben het vruchtgebruik gekregen van de Kroon. Tel uit je winst.'

Weer stilte. 'En om überhaupt gebruik te mogen maken van faciliteiten die aan First Nations ter beschikking zijn gesteld, is de indianenpas uitgevonden. Je moet erkend worden als indiaan door de leiding van je stam of groep. Je moet je inschrijven, je voorouders noemen.'

'De Jodenster.'

'Die was om Joden uit te sluiten en te brandmerken. De indianenpas wil het omgekeerde: verschoppelingen hun trots en hun rechten teruggeven. Maar voor mij is er weinig verschil.'

Ik nam me voor het internet te raadplegen om meer te weten te komen van Sams geschiedenis. Mijn 'kennis' was blijven steken bij Winnetou en Old Shatterhand.

'Canada is een rijk land,' zei Sam. 'Het is een gelukkig land met maar twee problemen: de separatisten van Quebec en de First Nations. Twee minderheden in de verdrukking. Maar er is een groot verschil tussen die minderheden. Wat ze ons de afgelopen eeuw hebben geflikt is met geen pen te beschrijven. Ze maken afspraken met ons die ze niet nakomen, ze roeien ons uit, dwingen ons tot assimilatie, maken ons tot tweederangs burger en als ze ons op de knieën hebben verwijten ze ons dat we arm, berooid en wanhopig zijn.'

'Maar wordt dat de laatste tijd niet ingezien? Er is toch veel veranderd?'

'Ja, er is zelfs een waarheids- en verzoeningscommissie ingesteld die de ellende moet benoemen en beschrijven. Die hebben voortdurend ruzie.'

'Ik heb gehoord,' zei ik, 'dat Sarah Molyneux, die televisiepresentatrice, er als een van de eersten over heeft gesproken in haar programma's.'

Sam haalde zijn schouders op. 'Dat was zo'n naïeve weldoenster van de mensheid die bij elk klein leed uitrukte met groot materieel en grote kwesties terugbracht tot een huiselijk probleempje. Dit onderwerp was een beetje te ingewikkeld voor haar. Medelijden is een pijnlijke manier om gelijk te krijgen.'

'Het was de zus van Beverly Walker.'

Het leek of Sam even zijn adem inhield. Hij keek me aan. 'Wat?!' Ik herhaalde mijn mededeling. Hij begon te grinniken, te lachen, te bulderen. En hield er toen abrupt weer mee op. 'Kom, ik laat je mijn stookschuur zien. Daar ben je voor gekomen.'

Terwijl hij me zijn koperen ketel toonde en zijn broedstoof voor het doen spruiten en drogen van mais, en alle andere attributen die bij het destilleren worden gebruikt, voelde ik dat hij er met zijn gedachten niet bij was. Mijn aanwezigheid leek hem opeens te hinderen. Ik deed mijn best aardige vragen te stellen, maar ik klonk geforceerd opgewekt. Het leek me niet raadzaam aan Sams ondoorgrondelijke ziel te gaan peuteren. Ik nam afscheid. Sam keek me na. Hij zwaaide niet.

33

De correspondentie van Beverly Walker, die niet erg omvangrijk maar wel goed gearchiveerd was, begon met brieven uit het jaar 1955 van een correspondentievriendinnetje, een buurmeisje dat was verhuisd. Ik las de inhoud cursorisch door: verslagen van fuifjes, ontboezemingen over jongens, problemen met leraren op school. Daarna volgden brieven uit een volgende periode in Beverly's leven, de kunstacademie: eerste filosofische verkenningen van jong volwassenen, psychologische dieptepeilingen en roddels, alles rijk geïllustreerd en grafisch vormgegeven. De brieven werden vooral gewisseld in de zomerperiode als de school dicht was en de studenten een vakantiebaantje hadden. Veel hoge idealen, veel sombere buien, veel miskenning, veel misverstanden, veel gedichten en verwijzingen naar de schrijvers van de beatgeneration. Kerouac de held.

Na de academietijd hielden de brieven abrupt op. Dat suggereerde een breuk. Beverly was uit het collectief gestoten of gegaan. Er viel een gat van een jaar of tien, totdat er korte brieven verschenen van kunstenaars en galeriehouders: dat ze het gesprek buitengewoon interessant hadden gevonden en het werk zeer de moeite waard maar niet passend in hun portefeuille. In een plastic hoesje werd het pièce de résistance bewaard, een brief uit 1985 van Andy Warhol, liever gezegd ondertekend door Andy Warhol. Dat hij haar brief zeer op prijs had gesteld en gevoelig was voor de complimenten, dat hij haar opvattingen over kunst van een diep inzicht vond getuigen, maar dat hij erg moe was, veel last had van zijn galblaas en weinig bezoek ontving.

Daarop volgde een aantal brieven van een minnaar, die ik met meer dan gewone belangstelling las. De minnaar bleek een liefhebber te zijn van esoterie en geestverruimende middelen. Zijn onsamenhangende ontboezemingen met de lyrische toon van een door drugs beneveld brein leidden tot geen andere conclusie dan dat hij een psychiatrisch geval was. Ik kon er geen touw aan vastknopen, behalve dat hij een echtgenote had die hij niet in de steek wilde laten voor Beverly. Hij zette haar aan de dijk in een lange brief, omdat hij naar eigen zeggen meer dan aan een burgerlijke affaire behoefte had aan een verloren droom: dat stimuleerde zijn creativiteit enorm. Het fijne van de redenatie ontging me. Beverly protesteerde kennelijk, waarop de laatste brief volgde, waarin hij zijn vertrek aankondigde naar de ashram van de Bhagwan in Oregon. De eerste brief dateerde uit 1980, de zesde en laatste uit 1982. Plaatsen werden niet vermeld. Uit de tekst kon ik destilleren dat ze elkaar tussen de brieven door diverse malen tot beider tevredenheid vleselijk hadden ontmoet. Ik was blij voor Beverly. Had ze tenminste naast die wazige echtgenoot - die nooit een kattebelletje had gecomponeerd - nog een stormachtige affaire beleefd rond haar veertigste. De minnaar tekende met 'Roy'. Zijn laatste brief met 'Swami Adwaita'.

Dan een brief met een fraai, gedrukt briefhoofd en een gestileerd tekeningetje van een landhuis in een heuvelachtig gebied: Sarah Molyneux, Mill Valley Cottage. Aha! Met viltstift was een kruis dwars door de pagina gezet. 'Bitch' stond erboven. De tekst was desondanks te reconstrueren. Ik ging ervoor zitten. De aanhef was kortweg: 'Zus'. De ongedateerde brief begon: 'Herinneren is selecteren, en selecteren is een strategie die niet altijd de waarheid dient. Jouw samenvatting van ons laatste gesprek tijdens het opruimen van mama's spullen is de mijne niet. We hebben ieder onze eigen herinneringen zowel aan het gesprek als aan onze jeugd en passen ons eigen selectiecriterium toe. Zonder enige twijfel proberen we onszelf te sparen en onze rol in het toneelstuk van het verleden te flatteren. Alles is subjectief, en alles wordt krom- en scheefgetrokken door invloeden en erfelijkheden waarvan wij ons niet bewust zijn. Was dit maar een reserve die je in acht nam. Maar jij hebt nooit de zegen van twijfel gekend.'

Ziezo, dat begin stond als een huis. Veel zusterliefde klonk er niet in door. Ik ging nieuwsgierig verder:

'Jij herinnert je naar eigen zeggen levendig dat je als nauwelijks tweejarige door onze moeder van mijn wieg werd weggestuurd. Het is de ervaring die jouw leven heeft gevormd. Jij wilde mij aaien, zeg jij, mama dacht dat je me pijn wilde doen. Mama beschermde mij tegen jou. Ze wees je af. Ze verdreef je uit het paradijs. Ik twijfel er niet aan dat je oprecht meent die herinnering te hebben, maar ik twijfel wel aan de herinnering. Nee, het is nog anders. Zoals elke moeder heeft mama geprobeerd de natuurlijke jaloezie van het oudere kind te temperen in de verwachting dat het wel over zou gaan. Misschien deed ze dat wat bitser dan andere moeders. Bij jou ging het niet over. Het simpele voorval werd opgeblazen tot mythische proporties. Je eigende je de rol toe van het verstoten kind. Van het verkeerd begrepen kind. Je hele leven werd vanaf dat moment een roep om erkenning. En het was nooit genoeg.

Mama hield niet van jou, mama trok mij voor, mama stond jouw liefde voor mij in de weg, zeg je. Maar je hield niet van mij, je haatte me, je hield van mama. Je mokte. Je trok aandacht met driftbuien. Ik herinner me dat jij een prachtige roze jurk had gekregen met volants en strikken. Je had erom gezeurd, mama had hem voor je gemaakt. Toen je hem aanhad begon je te krijsen en te stampvoeten. Hij was lelijk, lelijk, lelijk! En je pakte de schaar en knipte de rok kapot.

Als straf voor haar afwijzing deed je alles om "anders" te zijn, en je eiste haar volledige erkenning van dat "andere" van jou. Haar beperkingen en haar tragiek weigerde je te zien. Ze had graag willen leren, maar dat kon niet. Ze was graag vertrokken naar de grote stad, maar dat mocht niet. Ze had graag een man met een witte boord getrouwd, maar die kwam ze niet tegen. Ze had liever minder of geen kinderen gehad, maar de Kerk verbood het. Ze heeft een leven moeten leiden waarin ze tekort kwam. Je zag haar laatdunkende gedrag als moedwillige miskenning van jou. Je moest de wond, die je jezelf had toegebracht, koesteren en niet laten genezen. Je reden van bestaan was de wond, de pijn, de haat. En ten diepste: de haat voor mij. Ik had je moeder gestolen. Er bestond geen andere visie dan de jouwe. Je schiep je eigen, onomstotelijke waarheid. Dat doe je nog steeds, en niet alleen ten opzichte van mij en mama. Je hebt geen enkel gevoel voor realiteit. Zelfs Chris, die geduldige goedsul, kon het niet met je uithouden.

Ik laat je de illusie dat mijn jeugd en mijn leven zich hebben afgespeeld op de roze wolk van waardering en liefde. Mijn poging tijdens ons laatste gesprek om je duidelijk te maken hoezeer jouw boosaardige negativiteit me heeft getekend, heeft kennelijk alleen je blinde woede gewekt. Je verwijt me arrogantie en afstandelijkheid. Misschien heb je wel gelijk. Maar wat daaronder schuilgaat heb je nooit willen weten, want je stelt uitsluitend belang in jezelf. Het bouwwerk van je waarheid mag niet wankelen. Nu mama dood is en haar spullen zijn opgeruimd hoef je me nooit meer te zien. En ik jou ook niet. We zijn vrij.'

Ik las de brief drie keer. Vrij. Nee, dat had Sarah toch niet werkelijk gedacht? Zo'n brief schrijven en dan de kooi zogenaamd openzetten? Ze nagelde Beverly met stevige hamerslagen vast aan een kruis. Het was een trap na. Zo'n zus zou ik ook verzwijgen.

Ik begon iets van Beverly te snappen. Niet dat ze me sympathieker werd. De verbeelding was een woud waarin ze verdwaalde. 'Chris' had Beverly verlaten. Misschien was Chris dus helemaal niet dood en had ze het altaartje ingericht omdat het idee van zijn dood draaglijker was dan de realiteit van de scheiding. Ik keek om me heen in het huis dat ze zes jaar had bewoond en dat haar sfeer ademde. Het was een goed huis, een aardig huis, vond ik. Mijn fantasie over de hippe toverkol met een onschuldige hang naar onbespoten groenten was niet helemaal fout. Dat was ze ook. Ik bespeurde in mezelf de neiging Beverly terzijde te staan, haar te verdedigen tegen de aanvallen, die van alle kanten kwamen, nu dus ook uit het verleden. Zoals de zus de moeder verdedigde, zo wilde ik voor Beverly in het krijt treden, haar kleuren dragen: peil de diepte van haar pijn, de intensiteit van haar verlangens, zie hoe ze zichzelf een dwangbuis aanmat, een haren hemd onder haar kleren droeg, de karwats met de loden kogeltjes over de eigen rug legde. Je hoeft waarachtig niet op je knieën naar Fatima te gaan om de pijn van je bestaan te voelen. Ik had met haar te doen, maar herinnerde me de opmerking van de vrouw van de havenmeester: 'U hebt haar niet meegemaakt.' Ik geef toe: dat had me in het andere kamp kunnen drijven. Maar nu voelde ik me niet zozeer haar erfgenaam, als wel een soort executeur testamentair.

Ik werd benieuwd naar de knipsels, theaterprogramma's en bladen met aantekeningen of wat het dan ook was dat de neef of Beverly zelf in de doos met varia had geworpen. Wat kon ik daaruit nog te weten komen? Terwijl ik mijn hand uitstrekte naar het nog niet bekeken materiaal, aarzelde ik. Mijn arm werd zwaar. Er was een tegeltje losgeraakt in mijn hoofd. Daarachter zag ik de ruwe muur van een gedachte die ik toegedekt wilde houden, van een herinnering die ik weg wilde stoppen. En iets in de brief van Sarah aan Beverly had dat bewerkstelligd. Ik wist niet wat. Wat had ik met die zussen te maken? Waar sloot mijn verhaal op dat van hen aan?

Godverdomme! Fuck Beverly, fuck Sarah, fuck Johnny H.! Wat lette me om een terugvlucht te boeken, de Canadese sparren de middelvinger voor te houden, en terug te gaan naar huis? Dan kwam ik Johnny H. maar tegen op het Leidseplein. Het was zoals het was. Misschien moest ik, zoals wel meer slachtoffers of nabestaanden deden, een gesprek laten arrangeren tussen hem en mij. Dat scheen nogal eens de kou uit de lucht te halen. Gelovigen kwamen dan zelfs tot vergiffenis. Hypocriet natuurlijk, maar in alles de navolging van Christus. Denkbaar was dat Johnny in dat kader zijn spijt zou willen betuigen aan mij, gezien zijn bekering in de gevangenis. Die kans zou ik hem moeten gunnen. Dan kon ik hem meteen de zekerheid bieden dat hij wat mij betreft in de hel zou branden en dat geen God of Christus of welke andere kwezelige potentaat dan ook me tot vergiffenis kon bewegen. Dat zou misschien mijn genoegdoening zijn: hem in de ogen kijken en zijn onsterfelijke ziel vervloeken en verwerpen. Hem ervan doordringen dat ieder ongeluk in zijn leven, iedere ziekte, iedere tegenslag met mijn handtekening eronder aan hem werd verzonden. Dat ik me zou verheugen indien de dood hem lang en pijnlijk zou martelen alvorens hem weg te nemen uit het leven. Zelfs de wraak die alleen maar bestaat uit een vervloeking is zoet. O, de heerlijke ouderwetse vloek van de vaderen! Tot in het tweede en derde geslacht!

De echte wraak had ik uitbesteed. Ik had me akkoord verklaard met de ongeschreven regel dat de toegemeten straf mij genoegdoening zou verschaffen. Dat laatste was natuurlijk een illusie. Een oog vraagt een oog, een tand een tand, een leven een leven. Zo simpel is het. Maar wanneer zou ik eens ten volle erkennen dat ik Johnny H. sowieso met geen vinger zou aanraken, niet uit gehoorzaamheid aan de wet, niet uit lafheid, maar gewoon omdat ik behoefte had aan de wond. Ik kon geen afstand doen van de pijn. Ik wilde niet zijn straf verlengen, maar de mijne.

34

Mijn eigen stem wekte me uit een angstdroom. Ik riep. Ik was klam van het zweet. De sfeer van de droom was nog bij me maar ongrijpbaar. Ik zocht naar woorden om de emotie thuis te brengen en te temmen. Keek ik om en zag ik Suzanne terugwijken in het donkerst van het donker? Nee, dat was het niet. Het angstaanjagende was dat ze me voorging, steeds verder weg, en dat ze niet omkeek waar ik bleef. En dat ik riep en riep, maar dat ze me niet hoorde. Er lag een steen op mijn borst. Ik knipte het licht aan.

Ik pakte mijnboek van het nachtkastje, en begon erin te lezen, maar de woorden kwamen niet verder dan mijn ogen. Na vruchteloze pogingen me op het verhaal te concentreren en zo veilig in slaap te vallen deed ik het licht maar weer uit en hoopte dat de duisternis zich over me zou ontfermen. Mijn schoonvader zat aan het voeteneind van mijn bed, in zijn witte linnen pak, met zijn panama op zijn grijze hoofd, zijn wandelstok met zilveren knop dwars over zijn knieën, en hij keek me hoofdschuddend en meesmuilend aan. 'Maak je geen illusies, jongen. Ze gaat, ze komt, wanneer zij dat wil. Ze is vrij.' Wanneer had hij dat gezegd? Toen we trouwden? Ervoor? Later? We zaten op het terras van het Amstelhotel en we wachtten op haar. Hij gaf commentaar op mijn nerveuze getrommel, mijn reikhalzende blik naar de entree. Ik nam een zwarte viltstift en begon het plaatje door te krassen. Zwart zijn hoofd, zijn hoed, zijn pak, zwart de rivier, zwart de lucht. Zwart. 'Herinneren is selecteren'. De zin schoot als een bliksemschicht door me heen en echode, drie-vier- vijfmaal. Ja, Sarah, nou weet ik het wel. Alsof ik dat niet altijd heb geweten. Alsof ik niet weet dat ik elke keer dat ik thuiskwam naar de kapstok keek. En altijd wilde weten waar ze heen ging, waar ze was. Ik controleerde haar. Tot ze er gek van werd. 'Je bewaakt me! Je bent mijn man, niet mijn cipier.' Ze had gelijk. Ik beloofde beterschap. Ik deed mijn best. Het ging goed. Het ging toch goed? We construeerden ons geluk. We legden een glanzende laklaag over het ruwe hout van ons leven. Maar de uitspraak van mijn schoonvader hing als een waarschuwende tegeltjeswijsheid aan mijn muur: 'Ze gaat wanneer zij dat wil.' Johnny H. had me van mijn angsten bevrijd. Ik was hem dankbaar geweest. Bij het lichaam van Suzanne had ik een ogenblik opluchting gevoeld. Ze kon niet meer van me weg.

Ik trok als een kind het dekbed over mijn hoofd, krulde me op als een foetus.

35

Op maandagavond was het niet zo druk in de Back-eddy. Dan wilde ze wel. Ze had een hekel aan het brallen en zuipen in de weekends. Ze begreep überhaupt niet waarom mensen zich te buiten gingen aan drank en de controle verloren. Wat was daar nou aan? Het leek me een naïeve vraag voor een slachtoffer van alcoholisme. Ik beschouwde het maar als een nuttige waarschuwing. We hadden om zeven uur afgesproken, na sluitingstijd van het bibliotheekje. Ik was er om half zeven. Bruce hield het glas al in de aanslag onder de tap, maar ik moest hem melden dat ik aan de cola ging. Er waren wat mensen van de twee afgemeerde boten in de marina, drie mannen uit Californië, en een ouder echtpaar van wie ik vermoedde dat ze Nederlanders waren. Ze hadden iets onmiskenbaar polderachtigs. Kinderlijk genoeg misgunde ik hun deze plek: hij was van mij, ik had hem ontdekt, en ik kon niet hebben dat er straks aan een Alkmaarse borreltafel over dat schattige plaatsje zou worden gepraat, ergens in the middle of nowhere aan de Canadese kust, kom, hoe heette het ook weer, waar we die enorme steaks kregen, weet je wel, zo'n plaats waarvan je je verbaast dat er mensen wonen, hè, haal die foto nou eens, o, zit die in je computer, ja, tegenwoordig heb je nergens meer afdrukken van, alles zit in de computer. Ik kon het horen. Ik zag ze de sterke verhalen verzamelen waarmee ze terug zouden keren naar het vaderland, deze zondagszeilers op een huurboot, uitsluitend voortgedreven door de wens hun vrienden af te troeven. Ik keerde ze mijn rug toe en zocht een tafeltje zo ver mogelijk bij ze vandaan, opdat ik hun armzalige conversatie niet zou hoeven volgen.

Gertie vroeg wat ik wilde eten. Ik zei dat ik wachtte op Jane. O. Jane? Ja. Jane.

'Ik hoorde,' zei Gertie enigszins vertrouwelijk, terwijl ze met haar doekje volkomen overbodig mijn tafeltje lapte, 'dat jij hebt uitgevonden dat Sarah Molyneux de zus was van Beverly Walker. Is dat waar?'

'Ja, dat is waar.'

'Niemand wist het.'

'Nee, ze praatte er kennelijk niet over.'

'Het gekke is dat Beverly wel veel praatte, vooral over zichzelf, maar eigenlijk nooit zo dat je luisterde. Wie weet hebben we het gewoon niet gehoord. Je ging altijd op de automatische piloot bij Bev. Ja Bev, nee Bev, en intussen dacht je aan het eten of aan een klant, of aan een zieke kip, weet je wel? Ze kwam wel eens hier in de kroeg. Ze kon hem goed raken, hoor. En maar lullen. Vijf kwartier in een uur. Vaak over kunst, en films en boeken. Ze vond ons maar achterlijke boeren. Tja, wij hebben daar geen tijd voor. Bruce heeft haar een keer thuisgebracht. Straalbezopen. Maar geen woord over Sarah. Eigenaardig.'

'Is er eigenlijk nog enige kans op dat jullie ooit iets van Beverly vinden? Komt dat voor?'

'Ja, alles kan. Maar of je iets na zoveel tijd nog herkent als van Beverly is de vraag. Ik bedoel: dan loopt er iemand in het bos en die ziet een vuil en vertrapt lapje stof liggen, een zonnehoedje of zo, die laat dat liggen. Die denkt niet dat het van Beverly Walker zou kunnen zijn. Misschien zijn er mensen vlak langs haar lijk gelopen, zal ik maar zeggen. Maar die botten houden hun mond. Nou, ik moet verder.'

Gertie verdween naar de keuken.

Beverly onder handbereik. Achter een struik. In een ondiep ravijn. Het was een vreemde gedachte. Te concreet bijna. Beverly was een verhaal. Een verhaal dat ik wilde vertellen. Ze was een beetje van mij. Ik stopte Gerties nuchtere opmerkingen weg.

Jane droeg een spijkerbroek en een wit linnen jasje over een wit t-shirt. Om haar hals had ze een smalle massief zilveren band. Vierkante zilveren knoppen in haar oren. Ze zag er sportief en toch chic uit. De sieraden droeg ze voor mij, voor deze gelegenheid. Niemand in dit dorp droeg sieraden, behalve met Kerstmis. Het maakte haar kwetsbaar. Een meisje dat zich opdoft voor haar afspraakje. Ik voelde mijn hart krimpen. Ik vond het leuk en tegelijk te veel. Want ze wist dat ik het zou opmerken en dat ze daar verlegen mee zou zijn en toch deed ze het.

'Dag Jane, wat zie je er goed uit.' Ik zei het werkelijk met zo'n malle sociale reflex waar geen Nederlandse vrouw meer in gelooft. Ze bloosde een beetje, sloeg haar ogen neer en zei: 'Dank je.' Ik schoof een stoel uit en hielp haar erin met alle egards die bij Europa horen. Nu ik toch bezig was, maakte ik er een licht ironische show van, zei ook 'Madame! Je vous en prie.' Ze onderging het met een kleine glimlach om de lippen, haalde vervolgens uit haar tas een blocnote, een pen en een piepklein bandrecordertje, dat ze op tafel tussen ons in zette.

'Je had gelijk,' zei ze. 'Het is eigenlijk een heel goed idee om je te interviewen voor ons plaatselijke sufferdje.'

Vrijwel onmiddellijk ging het voordeel over naar haar kant. Zij was de professional, die de regie overnam.

'Even wat personalia,' zei ze.

Ze zette het recordertje aan terwijl ik Gertie wenkte om de bestelling voor de drankjes op te nemen en de kaart te brengen. Jane noemde de datum en de plaats en het doel van het gesprek met Robert Andersen, schrijver (ze keek me daarbij vragend aan, ik knikte) uit Nederland, neergestreken in Horn in het huis van Beverly Walker, die al twee jaar werd vermist.

'Robert: eerst iets over jou. Je bent in Nederland misschien heel bekend, hier niet. Wat is je achtergrond, wat voor boeken schrijf je?'

Ik was altijd de interviewer. Door deze omkering voelde ik me onbeschut, alsof ik per ongeluk als stripteasecadeau was afgeleverd bij een groep kirrende meiden van veertig.

'Van huis uit ben ik journalist. Zoals elke journalist had ik de ambitie een roman te schrijven. Dat verlangen moet ook jou bekend voorkomen. In tegenstelling tot de meesten van mijn collega's voerde ik het plan uit. Sterker nog: het boek werd uitgegeven en al werd het geen bestseller, het kon aardig meekomen voor een eersteling. Sindsdien heb ik nog drie romans geschreven en een bundel interviews gemaakt. Mijn grootste succes was een reisboek, dat vorig jaar is verschenen. Het gaat over favoriete reizen: een reisje langs de Rijn, een trip met de Oriënt Express, een motorrit langs Route 66. Dat soort dingen. Dankzij dat succes kon ik een jaar vrijaf nemen om een nieuwe roman op stapel te zetten, een wat ambitieuzer plan over de jaren vijftig en zestig.' Indrukwekkende leugens. Wilde ze mijn beweringen op het internet controleren, dan zou ze een aantal hits in het Nederlands vinden. Ik gokte erop dat de voor haar vreemde taal me zou redden.

' Ben je getrouwd ?'

'Nee.' Naar juridische waarheid, niet naar psychische waarheid. Ik voelde aan mijn rechter ringvinger. Ik had de ring afgedaan en met die van Suzanne in een doosje gedaan.

'Geweest?'

'Ja.'

'Kinderen?'

'Twee. Meisje en jongen.'

'Hoe oud ben je?'

'Geboren in 1957.'

'Wat deed je vader?'

'Mijn vader werkte in de postkamer bij een importfirma van zuidvruchten.'

'En je moeder?'

'Huisvrouw.'

Daarmee was haar journalistieke nieuwsgierigheid naar mijn achtergrond bevredigd. In deHorn Herald was geen ruimte om diep te gaan, zei ze. Gertie bracht intussen onze Coca-Cola's en de kaart. Ze stelde verse gegrilde roodbaars voor. Zowel Jane als ik vond dat een prachtig idee.

'Waarom koos je Canada voor je sabbatical?'

'Mijn ouders wilden destijds naar Canada emigreren maar het feest ging niet door. Mijn keuze voor Canada was een compensatie voor hun verloren illusie.'

'Waarom Horn?'

'Ik wilde zo ver mogelijk weg van Nederland. Via het internet zocht ik huizen aan de westkust te huur. Daar kwam dit huis uit.'

'Je wist niets van de geschiedenis van het huis ?'

'Niets. De makelaar wist ook niets. Ik kwam er hier pas achter.'

'Je twijfelt aan de officiële lezing van de verdwijning van Beverly Walker. Waarom?'

'Ik twijfel er niet aan, ik vroeg me af of alle opties voldoende waren onderzocht. Pure journalistieke nieuwsgierigheid.'

'Vervolgens vind je in Beverly's huis persoonlijke documenten, die nieuwe gegevens bevatten. Hoe heb je die gevonden?'

'Simpel. In een gangkast. Ik neem aan dat de verhuurder, de neef van Beverly Walker, daarin heeft neergezet wat hij niet mee kon of wilde nemen en waarvan hij de betekenis of de waarde voor het dorp niet kende.'

'Hoe bedoel je dat?'

'Van Beverly's verleden was eigenlijk niets bekend. Ze vertelde veel maar verzweeg van alles. Dat kon de neef natuurlijk niet weten. Door de vondst van de documenten en foto's die hij in zijn onschuld in het huis achterliet kon ik een deel van de waarheid over Beverly achterhalen.'

Jane zat vrij koel en professioneel tegenover me. In haar vragen school een zweem van scherpte en achterdocht. Ze keek me strak aan, woog mijn woorden terwijl ik ze uitsprak. Ik paste mijn toon aan, voelde de afstand tussen ons groeien.

'Welk belang vertegenwoordigt dat voor de Hornse gemeenschap?'

'Het beeld van Beverly Walker, dat bepaald niet onverdeeld gunstig is, kan nu worden bijgesteld.' Het was onzin. Ik suggereerde meer dan ik waar kon maken.

Jane wachtte even, nam een slok van haar cola. 'Vind je dat een daad van eenvoudige rechtvaardigheid of zit er meer achter?'

'Wat zou erachter moeten zitten?'

'De buitenstaander die de kleinzieligheid en het snelle oordeel van een hele gemeenschap aan de kaak stelt.'

'Dat is niet mijn opzet. Ik heb er geen enkel belang bij Horn tegen me in het harnas te jagen. Ik verbaas me alleen over de afstand tussen de werkelijkheid en het verhaal over de werkelijkheid dat we allen vertellen of voor waar willen houden.' Ik had zelf de oever van de waarheid ver achter me gelaten. De machtige duizeling alles te kunnen zeggen wond me op. Ze negeerde mijn nogal losse generalisatie.

'Beverly Walker nam zelf de beslissing bepaalde zaken te verzwijgen. Jij doorkruist dat besluit. Daarmee doe je haar postuum onrecht. Wat is erger: het onrecht van het te snelle oordeel of het onrecht van de postume schending van haar privacy?'

'Als met het tweede onrecht het eerste kan worden rechtgezet, dan weet ik niet wat erger is. Maar eerlijk gezegd was ik helemaal niet van plan mijn vondst naar buiten te brengen. Het lekte bij toeval uit.'

Janes smalende glimlach zette me ruw op mijn plaats. Ze zweeg. Ik zweeg terug. Het werd een wedstrijdje in zwijgen, dat naar mijn idee minutenlang duurde, maar dat houdt niemand vol zonder in lachen uit te barsten. Het zal dus eerder enkele seconden hebben geduurd. In dat korte tijdsbestek zag ik als het ware een versnelde rimpeling van gedachten over Janes gezicht glijden. Ze sloeg haar ogen neer.

'Oké, ik geloof je,' zei ze. 'Hoe had je het beeld van Beverly bij willen stellen zonder ons over de vondst te vertellen?'

'Ik was nog helemaal niet zover daar een strategie voor te ontwerpen. Voorlopig was het voor mij genoeg zelf een genuanceerder en ja - misschien tragischer beeld te hebben van de weinig betreurde Beverly Walker.'

'Hoe bedoel je: tragischer? En welke gevolgen heeft dat voor de interpretatie van haar verdwijning?'

Ging ik nu de waarheid vertellen, of loog ik vrolijk verder? Ik moest maar zo min mogelijk zeggen en veel aan de fantasie van de Hornse lezer overlaten.

'Kijk naar wat er in korte tijd in Beverly's leven is gebeurd. Het verlies van haar zus, het verlies van haar man, pensionering uit het onderwijs, ik bedoel: alle zekerheden, alle netwerken en alle warmte waren haar ontnomen. Ze komt hierheen om het verlies te verwerken en een nieuwe start te maken en dan wordt ze hier niet echt met open armen ontvangen.'

'Waarom heeft ze naar jouw idee nooit over haar zus verteld en wel over haar man?'

'Misschien wilde ze niet om haar beroemde zus geaccepteerd worden, maar om zichzelf.'

Zo'n fraaie psychologische verklaring moest erin gaan als koek. Damesbladenromantiek, de wereld lustte er wel pap van.

'Je denkt dus dat haar verdwijning zelfmoord was. Ze stond voor de keus haar zus als wapen in de strijd om aanvaarding te werpen of de handschoen in de ring te gooien. Trots en ontgoocheling leidden tot het laatste.'

'Het is een mogelijkheid.'

'Wil je dat ik dat opschrijf?'

'Waarom niet?'

'Het klopt niet. Beverly had absoluut niet het gevoel uitgesloten te zijn. Ze had geen zintuig voor de werkelijkheid. Waar haal je dat idee in godsnaam vandaan? Je zult je net zo onmogelijk maken in Horn als Beverly. Je bent in feite al aardig op weg, wist je dat?'

'Weet je, Jane,' zei ik. 'Je moet opschrijven wat je zelfbelangrijk vindt. Het enige punt dat ik wil maken is dat er achter de façade die de mens de wereld toekeert van alles schuil kan gaan. Aan de buitenkant worden we beoordeeld. Wat we met ons meedragen telt niet.'

'Wat een open deur,' zei Jane. 'Wat een cliché. Is dat de wijsheid die de grote auteur Bob Andersen zijn lezers voorhoudt?'

'Dat cliché is Beverly Walker anders wel noodlottig geworden.'

Het was gebeurd. Ik hoorde mijn woorden, mijn holle frasen, als uit een echoput terugkeren in mijn oren. Er was niets waarachtigs aan. Zou Jane vergevensgezind genoeg zijn om het niet tegen me te gebruiken? Nee, natuurlijk niet. Welke goede reden had ik haar gegeven? Gadverdamme, ik was zo glad en ongrijpbaar als een aal in een emmer snot en zo onoprecht als een politicus in verkiezingstijd. Op dat soort momenten stak Suzanne me twee vingers toe, een teken van het boze oog, om me te betoveren tot 'een echt mens'. In de acht afgelopen jaren had ik me teruggetrokken achter mijn eigen façade als in een verlaten kazemat en niemand had me durven vertellen dat ik onbereikbaar was, ofwel uit angst ofwel uit onverschilligheid. Vooral dat laatste, dacht ik. Als puntje bij paaltje kwam, wie ging ik ter harte, wie hield van me? Ikzelf niet eens. En was de liefde tussen Suzanne en mij echte liefde geweest of uitgelopen op een wederzijds niet-aanvalsverdrag? Was ons huis de plek waar we elkaar hooguit asiel verleenden? In een flits nam ik mijn hele leven waar als een vruchteloze poging mijn leegte te verhullen in verhalen. Ik wist niet wie ik was. Suzanne was mijn tegenpool geweest. Haar vader sleepte haar over de hele wereld, nergens was ze thuis, behalve in zichzelf. Die wist wie ze was. Die had een kern, een ziel, een ik.

Met een klik stopte Jane het recordertje. 'Ik heb wel genoeg,' zei ze. 'Het wordt maar een kort stuk.' Ze nam het servet onder haar vork en mes weg en spreidde het alvast op haar schoot uit. Ze legde haar kleine handen aan weerszijden van de placemat en keek me aan met een blik waarin ik vergeefs een glimp geamuseerdheid zocht. 'Wil je dat ik je beoordeel aan de last die je meedraagt of aan de façade die je me laat zien?' vroeg ze.

Gelukkig kwam Gertie juist op dat moment onze roodbaarzen brengen met vrolijke opmerkingen over de roem die ik nu via de Horn Herald en Sarah Molyneux zou vergaren.

'Wil je misschien een glas witte wijn bij de vis ?' vroeg ik in het respijt dat me daardoor werd vergund.

'Nee, dank je, ik hou het bij water. Maar ga jij gerust je gang.'

Ik stond mezelf met een zucht van verlichting het glas wijn toe, de ideale drank om verlegenheid en schaamte in op te lossen, eleganter dan whisky, effectiever dan bier. Het begin van de maaltijd opende zodoende de weg naar een minder stekelig discours.

'Ik geef toe dat mijn analyse niet erg origineel was en mijn opmerking over Beverly in dat verband ongepast. Kun je het me vergeven?'

Jane at een mootje vis en zei dat ze dat wel kon, maar dat haar vraag niet ironisch, maar serieus was bedoeld. 'Want wat is er mis met een stevige gevel om de blikken van de wereld buiten te houden? En wie kan garanderen dat de openbare belijdenis van ondergaan leed of gepleegde zonden leidt tot genezing, tot acceptatie, tot vriendschap en liefde? Dus wat wil je eigenlijk beweren? Dat het verboden is een façade op te houden? Dat elk onwenselijk gedrag moet worden vergoelijkt met een beroep op de verborgen gevoeligheden? Wie niet op zijn façade beoordeeld wil worden, die moet de boel afbreken. Wie beoordeeld wil worden op zijn fraaie en gekwelde inborst, die moet niet bang zijn voor onverschilligheid.'

Met die laatste overweging trof ze precies mijn eerdere gedachten: wat kunnen we elkaar eigenlijk schelen? De bitterheid en de agressie in haar stem brachten me in verwarring. Nu zag ik een glimp van de complete Jane. Het was niet het schokkende verhaal over haar leven, het was de manier waarop het verhaal haar persoonlijkheid had gevormd en haar beslissingen had geleid, het was de manier waarop ze zichzelf overeind hield. Daar had niemand ook maar iets mee te maken. Ze verachtte me om de superieure houding van de kosmopoliet waarmee ik het dorp de les kwam lezen. Er was hier zoals in elke gemeenschap een kaartenhuis gebouwd met fouten en feilen en ik had het recht niet er een kaart tussenuit te trekken.

Wat hield ze me toch voor? Ze wist niets van me. Niets. Maar ik had geen weerwoord. Ik zat maar een beetje te eten, proefde niets van de vis, die waarschijnlijk lekker was. Voortdurend voelde ik een welopgevoed mannetje aan mijn mouw trekken: houd de conversatie gaande, je moet de lucht zuiveren met een zelfrelativerende kwinkslag, je moet iets van betekenis zeggen, je moet iets zeggen, je moet iets zeggen, zég verdomme wat.

'Wat moet ik zeggen?' zei ik ten slotte hulpeloos, meer tegen dat mannetje in me dan tegen Jane. Ik legde mijn bestek neer en keek hoe Jane met een welhaast architectonische precisie op haar vork een hap samenstelde van een vierkantje vis, een flintertje aardappel, een likje groen en een druppel saus en die vervolgens naar haar mond bracht. Terwijl ze kauwde haalde ze haar schouders op. Wat ik moest zeggen wist ze kennelijk ook niet.

'We doen deze scène even opnieuw,' zei ik. 'We schrappen de dialoog. Die was niet erg goed, althans mijn tekst was beroerd. We bedenken iets anders. Ander onderwerp van gesprek.'

Ze hield op met kauwen, keek me perplex aan en slikte de hap door. 'Moet ik dit ook wissen?' Ze hield vragend het recordertje omhoog.

'Misschien wel. Misschien moet je me helemaal niet met naam en toenaam opvoeren. Ik ben gewoon maar een passant. Wil je de informatie over Sarah Molyneux en Beverly Walker boven de roddel uittillen en in een mededeling of een artikeltje verwerken, dan kan dat ook zonder vermelding van Robert Andersen. Je hebt volkomen gelijk. Ik moet me erbuiten houden.'

'Ik weet niet of dat nog kan.'

Met het forceren van de gangkast had ik de doos van Pandora geopend. Ik keek naar mijn bord als naar de bodem van de doos en vroeg me af waar in mijn geval de hoop was gebleven: Jane Miller veroveren werd steeds moeilijker.

'Ik kan in ieder geval proberen de schade te beperken. Misschien valt het allemaal reuze mee. Ik zal geen verband meer suggereren tussen de verdwijning van Beverly Walker en haar positie in het dorp. Het is niet aan mij om tegen te spreken, dat het dorp de onthulling over Sarah Molyneux zou kunnen zien als een impliciet verwijt. Ik denk trouwens dat alleen fantasten zoals ik die nogal vergezochte link leggen. Horn is er waarschijnlijk te nuchter voor.'

Jane zei alleen maar 'oké' en at bedachtzaam verder, terwijl ik met een leeg bord toekeek. Ik had niet zo moeten schrokken.

'Sorry,' zei ik, 'ik eet nogal snel. Voel je alsjeblieft niet opgejaagd door mijn moordende tempo. We waren thuis met veel broertjes en zusjes. Als je niet oppaste vraten de anderen je eten van je bord.' Hou toch op met liegen, Robert Andersen!

'Dat geeft niet,' zei Jane. In stilte eindigden we de maaltijd. Wilde ze niet meer met me praten? Had ze een te zuiver oor?

Ze weigerde een toetje, ze hoefde geen koffie of thee, ze ging naar huis, naar de honden.

'Dank je wel voor het etentje,' zei ze en stak me haar hand toe. Ik probeerde in mijn glimlach alles te leggen wat ik niet kon zeggen: een vraag om vergiffenis, een bede om begrip, een hoop op vriendschap, op een kans, op een volgende ontmoeting. Ik keek haar aan vanachter mijn façade en hoopte dat ze zag dat in mijn blik de ware Robert Andersen zat. Ja, ze zag het! Ze zag het! Haar glimlach rijmde met de mijne. We keken in eikaars ogen naar een toekomst waarin we niet meer op onze hoede zouden zijn voor elkaar. Maar het minieme moment van contact leek een tel later al te zijn vervlogen, toen ze zich omdraaide en wegliep met kleine stapjes, die haar handicap minder zichtbaar moesten maken. Ik wilde achter haar aan gaan, haar optillen en zeggen dat ze niet zo van me weg moest lopen, dat ik haar prachtig vond en lief en dat ik een grote leugenaar was, een poseur en dat ik al haar verachting meer dan verdiende. Bij de deur keek ze niet om.