7: Zwarte kunst
Het was een schokkende ochtend in Orchard Grove. De buren met hun keurige gazons en vrijstaande huizen zagen tot hun ontzetting dat er een soort politie-inval in hun straat gaande was. Steve Whittamore was, zo zei hij zelf, ronduit verbijsterd toen hij erachter kwam dat zijn huis het doelwit was van de overval. Daarna was het de beurt aan de overvallende partij om geschokt te zijn, alleen al door de omvang van hun vondst. Het deksel werd van de beerput van Fleet Street gelicht.
In Orchard Grove 3 gingen de medewerkers van de Information Commission, de commissie die de beveiliging van vertrouwelijke informatiebestanden bewaakt, in de werkkamer van Steve Whittamore aan de slag. Ze wisten dat hij privédetective was. Ze wisten dat hij voor kranten in Fleet Street werkte. Maar wat ze nooit hadden kunnen bevroeden, was dat hij een min of meer volledig archief had bijgehouden van alle klussen die hij de afgelopen zes à zeven jaar voor kranten had gedaan.
De inval van die ochtend in Orchard Grove in New Milton aan de kust van Hampshire leverde dozen vol agenda’s, boekhouding en facturen op, evenals aantekeningen van Whittamore van alle gesprekken met alle verslaggevers door wie hij ooit was gebeld. Daar stonden hun namen, het puikje van Fleet Street, en allemaal hadden ze hun vaste dealer gebeld om illegale leveringen te bestellen – strafbladen, geheime telefoonnummers, gespecificeerde telefoonrekeningen, nummers die met mobiele telefoons waren gebeld, lijsten met telefoonnummers van vrienden en familie van mensen, creditcardafschriften, bankafschriften, rijbewijsgegevens.
Toen de medewerkers van de Information Commission uiteindelijk alle documentatie hadden verzameld en geanalyseerd, bleek dat 305 journalisten Steve Whittamore alleen al in de drie jaar voor de inval om in totaal 13 343 verschillende inlichtingen hadden gevraagd. Sommigen van die journalisten werkten voor tijdschriften, maar de overgrote meerderheid schreef voor kranten in Fleet Street: acht landelijke dagbladen en tien landelijke zondagskranten. En dat waren niet alleen de boulevardbladen, maar ook The Evening Standard, The Observer, The Sunday Times, The Times en The Daily Mail waarvan de laatste de actiefste koper was: 63 journalisten van de Mail hadden in totaal 985 verzoeken ingediend (een gemiddelde van minstens een per werkdag in de drie bewuste jaren).
Het merendeel van die verzoeken om informatie aan Whittamore betekende dat hij de wet moest overtreden. Bij het analyseren van de 13 343 verzoeken kwam de Information Commission tot de conclusie dat het archief van Whittamore in 1998 van de gevallen te vaag was om er conclusies aan te verbinden, maar de overige 11245 waren allemaal zeker of hoogstwaarschijnlijk overtredingen van de Wet op de Bescherming van Gegevens, die toegang tot vertrouwelijke informatiebestanden verbiedt. Om Whittamore over te halen de wet voor hen te overtreden hadden de journalisten hem grote sommen geld betaald. Uit een analyse van de verzoeken van de tien actiefste journalisten bleek dat ze Whittamore gezamenlijk naar schatting 164 537,50 pond hadden betaald voor het verkrijgen van 3291 inlichtingen die zeker of hoogstwaarschijnlijk illegaal waren. Het totale prijskaartje voor alle verzoeken van de afgelopen drie jaar moet dus ruim boven de half miljoen pond hebben gelegen.
Het schokkende zat hem voor de onderzoekers niet alleen in de omvang van de vraag van de kranten naar illegale toegang tot informatie, maar ook in het aantal verschillende mensen dat bij de levering ervan betrokken leek. In de maanden daarop trokken ze de namen in Steve Whittamore’s archief na en legden zo een heel cluster bloot van losse netwerken van mensen die hadden samengewerkt aan het onttrekken van informatie aan vertrouwelijke informatiebestanden en het verkopen van die informatie aan Fleet Street. Ze kwamen erachter dat die netwerken van twee technieken gebruikmaakten. Soms wisten ze de informatie van nietsvermoedende medewerkers ‘los te praten’, soms kochten ze hen simpelweg om. De onderzoekers volgden het spoor.
Ergens aan de kust van Sussex vonden ze een Heli’s Angel – een oud-soldaat met lang haar, een lange baard en een uitgesproken talent voor het opbellen van kantoren van British Telecom, waarbij hij zich voordeed als onderhoudsmedewerker of medewerker van de financiële administratie om hun geheime informatie af te troggelen. Hij was gespecialiseerd in het bemachtigen van geheime nummers van beroemdheden en het vinden van adressen bij telefoonnummers zodat verslaggevers zich aan de voordeur van hun doelwit konden melden. Ze deden een inval bij hem thuis.
In Zuid-Londen kwam de politie met behulp van de gegevens van de Information Commission een administratief medewerker van de politie op het spoor, een zekere Paul Marshall, destijds negenendertig, die bekende dat hij zijn baan in de meldkamer van het politiebureau in Wandsworth had gebruikt om rond te neuzen in de computerbestanden van Scotland Yard, op zoek naar verkoopbare weet jes over beroemdheden die slachtoffer, getuige of misschien zelfs dader van een misdrijf waren geweest. De politie kwam er ook achter dat hij een knuppel, handboeien en andere politieattributen had gestolen voor seksspelletjes met zijn partner, een onverwachte ontdekking die later nog erg belangrijk zou blijken. Hij werd aangehouden.
In Sidcup in Kent kwam de Information Commission twee mannen op het spoor die op het regiokantoor van de DVLA werkten, de instantie die rijbewijzen en kentekenbewijzen afgeeft. De twee bleken privéadressen van beroemdheden en bekende Britten te hebben verkocht die hun auto hadden laten registreren (wat wettelijk verplicht is) zonder in de gaten te hebben dat ze zich daardoor blootstelden aan inbreuk op hun privacy door Fleet Street. De onderzoekers doorzochten de bureaus van beide mannen en vonden een agenda waarin Steve Whittamore als contactpersoon genoteerd stond. Beide mannen werden hangende het onderzoek geschorst.
In Devon arresteerde de politie, die daar met een eigen onderzoek bezig was naar leden van hetzelfde cluster van netwerken, twee politieagenten en een ambtenaar van het ministerie van Werk en Uitkeringen wegens het verkopen van vertrouwelijke informatie.
Die bronnen, die gebruikmaakten van enkele van de grootste informatiebestanden van de overheid, bleken hun informatie te verhandelen via ten minste tien verschillende privédetectives, ex-politieagenten en kleine criminelen, die elkaar kenden en samenwerkten door contactpersonen uit te wisselen en samen dealtjes te sluiten in hun hoekje van de zwarte informatiemarkt. Ze werden allemaal opgespoord, er werden huiszoekingen gedaan en ze werden ondervraagd door de Information Commission of door de politie, die zo nog meer documenten vond.
Gewapend met dat bewijsmateriaal bereidden de Information Commission en de politie in Londen en Devon vier verschillende rechtszaken voor. Het was de krachtigste aanval die ooit was uitgevoerd op de zwarte informatiemarkt in Engeland. Die aanval dreigde een gat te slaan in zijn activiteiten: niet alleen zou de manier waarop hij te werk ging worden onthuld, maar zijn leden zouden tevens boetes opgelegd krijgen die hun winsten teniet zouden doen. Daarnaast dreigde ook de rol van Fleet Street, de verslaggevers, redacteuren en eigenaars te worden onthuld, die opdracht tot de overtredingen hadden gegeven. Het waren angstige tijden voor de kranten.
Ze hadden zich echter geen zorgen hoeven maken.
Het zou nog twee jaar duren voor Steve Whittamore uiteindelijk in het beklaagdenbankje terechtkwam. Op 15 april 2005 zat Whittamore in zijn beste zwarte pak in de rechtbank voor strafzaken in Blackfriars, naast Paul Marshall, de administratief medewerker van de politie, Alan King, een onlangs gepensioneerde politieagent die met Marshall had samengewerkt, en John Boyall, een oude vriend van Whittamore, die eveneens privédetective was. In deze belangrijkste van de vier rechtszaken ging het vooral om het verkrijgen van informatie uit politiecomputers. Alle vier de mannen hadden toegegeven dat ze de wet hadden overtreden. Het enige doel van de zitting was te bepalen welke straf ze zouden krijgen.
De aanklager, Riel Karmy-Jones, nam het woord en vatte de aanklacht samen. Hij verklaarde dat Paul Marshall in het computersysteem van Scotland Yard had gezocht naar ‘bijzonder persoonlijke en vertrouwelijke details’ over bekende mensen zoals de burgemeester van Londen, Ken Livingstone, zijn partner Emma Beal, twee actrices uit EastEnders, het gezin van Ricky Tomlinson, een acteur die in de BBC-comedy The Royle Family meespeelt, Bob Crow, leider van de vakbond voor spoorwegen, zeevaart en transport, en een ex-bewoner van het Big Brotherhuis. De politiecomputers maakten deel uit van een netwerk waarop ook andere organisaties waren aangesloten, zodat Marshall niet alleen toegang had gehad tot het politiearchief, maar ook tot lijsten met geheime telefoonnummers en de vertrouwelijke database met de namen en huisadressen van autobezitters. Hij had alles wat hij tegenkwam doorverkocht via de andere drie mannen in de beklaagdenbank, waardoor niet alleen de privéproblemen van zijn doelwitten, maar vaak ook die van vrienden en familie op straat kwamen te liggen.
De aanklager was net aan het uitleggen dat de uiteindelijke geldschieters voor deze activiteiten journalisten waren en dat ze negentien verschillende gelegenheden op het spoor waren gekomen waarbij dit groepje mannen door Fleet Street-kranten was betaald om politie-informatie te achterhalen, waaronder The Sunday Mirror, The Mail on Sunday en The News of the World, toen de rechter, John Samuels QC, hem onderbrak om een uiterst relevante vraag te stellen: ‘Waar zijn die journalisten dan?’ Alle anderen zaten in de beklaagdenbank, maar waar waren de geldschieters, de mensen die opdracht hadden gegeven tot deze illegale activiteiten?
Daar had de aanklager geen verklaring voor.
Wat betreft de vier mannen die wel in het beklaagdenbankje zaten: als de politie, die de zaak aan de rechter had voorgelegd, dacht dat deze verdachten in ieder geval streng zouden worden gestraft, vergiste ze zich deerlijk. In theorie stond de wet een onbegrensde boete toe voor deze mannen en/of gevangenisstraf tot zes maanden. De rechter had het over strenge straffen: ‘We moeten een signaal afgeven aan anderen die in de verleiding komen iets soortgelijks te doen. Dat dit, als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zal leiden tot onmiddellijke vrijheidsstraffen.’
De rechter legde daarna echter uit dat Paul Marshall al in een eerder proces was veroordeeld voor het stelen van politiemateriaal voor zijn seksspelletjes. De rechter in die zaak had te horen gekregen dat Marshall ernstig ziek was en binnenkort zou overlijden, en had daarom besloten hem voorwaardelijk vrij te spreken, ook al had diefstal van een werkgever en de ontkenning daarvan voor de rechter hem makkelijk op een gevangenisstraf kunnen komen te staan. En nu voelde de tweede rechter zich in de hoek gedreven, zo legde hij uit. Het verkopen van informatie was een minder ernstig vergrijp dan diefstal en daarom kon hij geen zwaardere straf opleggen aan Marshall dan hij bij de eerdere rechtszaak had gekregen. Met zichtbare tegenzin sprak hij Marshall dus ook nu weer voorwaardelijk vrij. En aangezien de andere mannen in de beklaagdenbank niet schuldiger waren dan Marshall, zat er voor de rechter niets anders op dan hen hetzelfde te behandelen.
Steve Whittamore en zijn drie medebeklaagden wisten hun emoties net lang genoeg te bedwingen om de rechtbank te verlaten, de straat over te steken en de deur van de dichtstbijzijnde pub binnen te struikelen voor ze zich lieten gaan, hun gebalde vuist in de lucht staken en het uitschreeuwden van vreugde.
In principe was Whittamore nog niet helemaal buiten gevaar. Er stond hem nog een proces te wachten over een zaak die door de Information Commission aan de rechtbank was voorgelegd, over zijn activiteiten in een van de andere netwerken die informatie hadden doorverkocht. Die groep maakte vooral gebruik van het werk van de Heli’s Angel die informatie bij British Telecom lospraatte en van de twee mannen die voor hun schorsing bij de DVLA in Sidcup hadden gewerkt. Een van die twee was intussen overleden, maar de Heli’s Angel en de andere DVLA-medewerker waren samen met Whittamore voor de rechter gedaagd. Op de lijst van aangeklaagden stonden verder nog twee van Whittamores vrienden die ook privédetective waren en een medeplichtige uit Zuid-Londen. De Information Commission had meer dan twee jaar aan de voorbereidingen voor de zaak gewerkt. Kort daarna bleek dat voor niets te zijn geweest.
De commissie zat in haar maag met de kosten voor het proces. Er waren zes aangeklaagden en ieder van hen had juridisch adviseurs. Als de aangeklaagden allemaal een advocaat in de arm zouden nemen, zou de Information Commission dat ook moeten doen. Het proces zou twee tot drie weken kunnen duren. Uiteindelijk zou het de belastingbetaler dus honderdduizenden ponden kunnen gaan kosten en zelfs als ze allemaal schuldig werden bevonden, zouden de advocaten van de zes zeker eisen dat de straffen in overeenstemming zouden zijn met die van de eerdere zaak in de rechtbank van Blackfriars – en dus zouden ze allemaal voorwaardelijk vrijgelaten moeten worden.
In juni 2005, twee maanden na de hoorzitting in Blackfriars, besloot de Information Commission dat het allemaal niet de moeite waard was en trok ze haar aanklacht tegen Whittamore en de andere vijf verdachten in. Hierbij dient wel te worden aangetekend dat aangezien het bewijsmateriaal tegen hen nooit door de rechter is gewogen, nooit is aangetoond dat Whittamores medebeklaagden in deze zaak ook daadwerkelijk de wet hebben overtreden.
Het voorjaar daarop, in mei 2006, bracht de politie van Devon de twee politieagenten en de ambtenaar van het ministerie van Werk en Uitkeringen voor de rechtbank in Gloucester, nadat onderzoek had uitgewezen dat ze informatie hadden doorverkocht. In het beklaagdenbankje zaten verder nog drie mannen die hen hadden geholpen bij het verkopen van hun waar, van wie er een de vriend van Steve Whittamore was, wiens aanklacht door de Information Commission net was ingetrokken. De zaak was al bijna vier jaar in voorbereiding en ook die liep op niets uit zodra de advocaten van de verdediging juridische argumenten aanvoerden en de rechter accepteerde dat er onvoldoende bewijs was om aan te tonen dat ze een misdrijf hadden begaan.
De enige zaak die nog overbleef was die van John Gunning, de andere met Whittamore bevriende privédetective wiens aanklacht door de Information Commission was ingetrokken. Hij was betrapt op het lospraten van informatie van British Telecom. Een medewerker van het telefoonbedrijf die hem aan de lijn had gehad, had het zaakje niet vertrouwd en Gunning was opgespoord, aangeklaagd en op 27 maart 2006 schuldig bevonden voor de politierechtbank in Salisbury. Hij kreeg een boete van slechts 600 pond opgelegd.
Vier zaken, in totaal veertien verdachten, van wie er verschillende in meer dan één zaak tot de beklaagden behoorden. Resultaat: zo goed als niets. En Fleet Street dan?
The Guardian plaatste op haar website een artikel over de afloop van de zaak in Blackfriars. Geen enkele andere landelijke krant maakte melding van de zaken.
En al helemaal niemand repte over de vraag die de rechter in Blackfriars had gesteld. Waarom zaten er geen journalisten in de beklaagdenbank? De documenten die in de werkkamer van Steve Whittamore waren aangetroffen, lieten er geen twijfel over bestaan dat de kranten voor de informatie hadden betaald. De journalisten die de gegevens hadden besteld, werden met name genoemd. De redacteuren die het werk hadden goedgekeurd, werden geïdentificeerd. Ook erg handig was dat op enkele facturen specifiek vermeld stond dat de verhandelde waar Vertrouwelijke informatie’ betrof. De onderzoekers hadden zelfs kopieën van gespecificeerde rekeningen gevonden waar de journalist die het verzoek had ingediend op stond vermeld, evenals bijvoorbeeld het betreffende kenteken waar de contactpersonen bij de DVLA in Sidcup een adres bij hadden gezocht.
Het probleem was geld. De Information Commission was bang dat de kranten voor hun verdediging dure advocaten in de arm zouden nemen, wat zou betekenen dat zij dat ook zouden moeten doen en dat ze vervolgens verwikkeld zouden raken in een eindeloze serie vooronderzoeken waarin de kranten de wet en het bewijsmateriaal getoetst zouden willen zien. Dat alles zou het beperkte budget voor rechtszaken dat hun ter beschikking stond ver te boven gaan. Fleet Street was gewoonweg een maatje te groot voor ze.
Het was alsof geen enkele journalist ooit iets verkeerds had gedaan.
∗
Veel journalisten zullen tegenwerpen dat er ook helemaal niets mis is met dit alles. Ze zullen zeggen dat het hun taak is om informatie te achterhalen, dat de staat zich er niet mee dient te bemoeien wat er wel en niet in de krant komt, dat een vrije pers nu eenmaal zo werkt. En wat ze het hardst zullen roepen is dat het allemaal in het algemeen belang is.
Ze zullen waarschijnlijk liever niet erkennen dat er weinig talent voor nodig is om toegang tot vertrouwelijke informatiebestanden te kopen en dat daar weinig professionele bevrediging uit geput kan worden en dat het eigenlijk weinig beter is dan de visser die geen zin heeft om zijn hengel uit te gooien en daarom maar een handvol explosieven in het water gooit.
Ze zullen vast en zeker ontkennen dat ze in werkelijkheid het merendeel van dat lospraten en omkopen best zelf zouden kunnen doen en dat het aantrekkelijke van het in de arm nemen van privé-detectives als Steve Whittamore is dat zij, en niet de journalist zelf, meestal in het beklaagdenbankje terecht zullen komen.
Sommigen zullen zelfs beweren dat ze niet in privacy geloven, dat als je niks te verbergen hebt, je ook niks te vrezen hebt. Hoewel in elk kantoor van elke mediaorganisatie streng de hand wordt gehouden aan de regel dat ze nooit huisadressen van journalisten geven en de meeste journalisten een geheim nummer hebben, en dat niemand van hen ooit zijn of haar bankafschriften, creditcardafschriften en belastingaangiftes in de krant heeft gezet.
Maar het belangrijkst is: als ze ervoor kiezen dit soort activiteiten goed te praten, verdedigen ze ook het gedrag van de organisaties waarvoor ze werken, die primeurs eisen, maar hun werknemers niet in staat stellen daar op een wettige manier aan te komen. Nu leugens en verdraaiingen heel gewone producten van de nieuwsfabriek zijn geworden, is corruptie het gevaarlijkste bijproduct.
∗
Het is nooit makkelijk om midden in een epidemie op zoek te gaan naar de bacil waarmee het allemaal is begonnen. Er is in de duistere hoekjes van Fleet Street altijd wel een zekere mate van vuil spel en illegale handel en wandel geweest.
Vroeger waren het vooral de misdaadverslaggevers die schimmige dealtjes sloten, niet zozeer met de schurken over wie ze schreven (hoewel er wel een paar waren die iets te amicaal met de gangsterbroertjes Kray omgingen), maar met de rechercheurs bij wie ze naar verhalen hengelden. Misdaadverslaggevers stopten politiemannen in functie regelmatig smeergeld toe om aan informatie te komen.
Begin jaren zeventig werden twee van hen daarvoor voor de rechter gesleept. Tommy Bryant, die een nieuwsagentschap runde dat gespecialiseerd was in misdaad, werd beschuldigd van het stelen van zes politiefoto’s en meer dan veertig gevallen van frauduleus handelen in politiegegevens. De aanwezigen in de rechtbank hoorden dat hij de verjaardagen en trouwdagen van agenten en hun vrouwen en kinderen in zijn agenda bijhield, zodat hij hun ter gelegenheid daarvan een kleine attentie kon sturen. John Ponder, eerste misdaadverslaggever van The Evening Standard, werd ervan beschuldigd een politieagent te hebben aangezet tot het overtreden van de regels. Beide mannen werden uiteindelijk op alle punten vrijgesproken, maar Ponder moest zwaar boeten. Nog voordat het proces plaatsvond, raakte hij in zo’n diepe depressie dat hij zichzelf met een pistool van het leven probeerde te beroven. Hij overleefde het wel, al was zijn milt zwaar beschadigd geraakt, maar werd vervolgens ontslagen door The Evening Standard.
De twee rechtszaken veroorzaakten indertijd veel wrevel. Collega-misdaadverslaggevers klaagden verbitterd dat het schijnheilig van de politie was om journalisten te vervolgen voor praktijken waar zovelen zo gretig van hadden geprofiteerd en misschien nog wel schijnheiliger van The Evening Standard om iemand te ontslaan die voor hen de wet had overtreden en nota bene, zoals de andere journalisten vermoedden, met hun medeweten.
Wat wel gebeurde was dat de nieuwe hoofdcommissaris van Scotland Yard, Robert Mark, geconfronteerd werd met een korps dat zo corrupt was dat, zoals hij zelf zei: ‘ik nog nooit zoveel geïnstitutionaliseerd wangedrag, blindheid, arrogantie en vooroordelen was tegengekomen die volkomen normaal werden gevonden’. Hij regelde het ontslag, de overplaatsing en de arrestatie van talloze bendes van corrupte agenten, waarmee hij tegelijkertijd de misstanden van krantenjongens die dienders omkochten de kop indrukte. Dat kwam Mark prima uit, die de ‘dubieuze relatie’ van misdaadverslaggevers met de politie omschreef als ‘een van de meest langdurige en geslaagde hypocrisieën die de publieke opinie ooit hebben beïnvloed’. Er veranderde dus wel wat. Maar alleen oppervlakkig, niet wezenlijk.
In Fleet Street heeft men het tegenwoordig over ‘de zwarte kunst’. Dat wil zeggen onder elkaar, in het openbaar wordt de waarheid verzwegen. De waarheid is dat al snel nadat Robert Mark halverwege de jaren zeventig de oude corruptie had uitgeroeid, de landelijke dagbladen nieuwe manieren zochten om hun gang te gaan door anderen in te zetten voor de vuile klusjes. Het precieze moment waarop dat is begonnen is niet aan te geven, maar begin jaren tachtig had de zwarte kunst haar intrede al in Fleet Street gedaan, met privédetectives als hulptroepen. Ook nu begon het weer met het omkopen van politieagenten.
Een van de hoofdpersonen in dit duistere verhaal is een man die ik om juridische redenen niet bij zijn werkelijke naam kan noemen. Laten we hem Z noemen.
Z mag zichzelf graag journalist noemen en hij verdient de kost inderdaad met het verkopen van verhalen aan landelijke kranten. Z mag zichzelf ook graag ex-rechercheur noemen. Maar eigenlijk is Z domweg corrupt. Hij was corrupt toen hij nog bij de politie werkte en hij is nog net zo corrupt in Fleet Street.
Als rechercheur werd hij begin jaren tachtig onderworpen aan een uitgebreid onderzoek, omdat was gebleken dat hij geld had aangenomen van professionele criminelen in ruil voor het verdonkeremanen van bezwarend bewijsmateriaal. Via een aantal slinkse manoeuvres wist Z aan een veroordeling te ontkomen, maar hij moest wel weg bij de politie. Binnen enkele maanden verdiende hij zijn brood (en nam hij zoete wraak op zijn vroegere werkgever) door als tussenpersoon te fungeren tussen de journalisten die graag willen betalen voor informatie en corrupte agenten die die informatie kunnen leveren. Zoals een van de leidinggevenden van het korps waar Z vroeger werkte het formuleerde: ‘Hij was een corrupte agent en kende veel andere corrupte agenten voor wie hij bemiddelde.’
Journalisten die met Z hebben samengewerkt, hebben toegegeven dat ze hem als tussenpersoon hebben gebruikt om namens hun krant smeergeld aan politiemensen te betalen, in ruil voor vertrouwelijke informatie over misdrijven, de slachtoffers daarvan en achtergrondinformatie uit computernetwerken waartoe de politie toegang heeft. Leidinggevenden bij de politie denken dat hele politieonderzoeken waardeloos zijn geworden als gevolg van gelekte informatie die via Z verkocht is. Zo werd een rechercheur die een goede vriend van Z was, van een belangrijk moordonderzoek gehaald nadat hij ervan was beschuldigd informatie aan de pers te hebben verkocht.
In enkele gevallen zijn verslaggevers erachter gekomen wie de agenten waren die hun smeergeld in ontvangst namen. Een van die agenten bewaarde zijn krantengeld in een kluis, maar werd betrapt toen Scotland Yard om heel andere redenen toestemming van de rechter kreeg om verschillende kluisjes van agenten te doorzoeken. De agent beweerde dat hij het geld daar om persoonlijke redenen bewaarde en wist zo te ontkomen, waarna hij gewoon doorging met informatie verkopen. Een andere agent die smeergeld aannam om de pers via Z te informeren, was het zat dat Z een groot aandeel van het geld inpikte als beloning voor zijn bemiddeling en wilde zijn informatie voortaan direct aan journalisten verkopen. Hij werd echter verraden en er werd een onderzoek wegens corruptie naar hem ingesteld. Hij dacht dat Z hem had aangegeven, kreeg een zenuwinzinking en moest vanwege zijn slechte gezondheid stoppen met werken.
Al snel begonnen ook verschillende privédetectives het spelletje mee te spelen, vooral na 1987, toen British Telecom de gespecificeerde telefoonrekening invoerde, die meteen een gewild object werd voor privédetectives die kopieën van de rekeningen probeerden te bemachtigen, aanvankelijk door personeel van het telefoonbedrijf om te kopen, later vooral door de techniek van het lospraten te ontwikkelen. Zo werd lan Withers bijvoorbeeld een belangrijke bron voor Barrie Penrose, een onderzoeksverslaggever van The Sunday Times die bekendstond om zijn louche praktijken. Ik heb geen bewijs dat Withers voor hem de wet overtreden heeft, maar toen Withers voor hem aan de slag ging, was hij al veroordeeld voor het organiseren van een complot om een tweejarig meisje bij haar moeder weg te halen, voor het gebruik van illegale afluisterapparatuur en voor het illegaal verkrijgen van vertrouwelijke informatie van de politie, de belastingdienst, banken en hypotheekverstrekkers (hoewel die laatste veroordeling in hoger beroep door het Hogerhuis werd vernietigd).
Withers was de contactpersoon van Barrie Penrose. De man die een vaste leverancier werd voor de kranten van Murdoch was een praatgrage noorderling die Jonathon Rees heette. Hij had zelf nooit bij de politie gezeten, maar hij had een beveiligingsbedrijf in Zuid-Londen, Southern Investigation, dat politiemensen in dienst had die daar, naast hun werk, voor Scotland Yard bijklusten. Daardoor had hij een uiterst effectief netwerk van contacten.
Rees werd al snel een rijke bron voor gelekte informatie, vooral voor The News of the World, aan welke krant hij een voortdurende stroom van inlichtingen over lopende politieonderzoeken en gevoelige informatie uit dossiers van Scotland Yard verschafte. Eind jaren tachtig was het blad de grootste klant van het beveiligingsbedrijf van Rees. Volgens een van de betrokkenen raakte een van de topmannen van The News of the World verwikkeld in een corrupte relatie met hem. Hij betaalde Rees veel te veel geld voor het werk dat hij voor de krant deed en Rees gaf hem vervolgens weer contanten terug, waarmee hij zijn creditcardschulden betaalde en het schoolgeld voor de particuliere school van een van zijn kinderen.
Rees kreeg er ook andere mediaklanten bij, waaronder The Daily Minor, The Sunday Mirror en The Sunday Times. Eind jaren negentig was men bij Scotland Yard zo verontrust over zijn activiteiten dat men in mei 1999 afluisterapparatuur in zijn kantoor in Zuid-Londen aanbracht en enkele van zijn activiteiten opnam. Zo kwam men verschillende van zijn bronnen op het spoor, zoals Tom Kingston, een rechercheur in het regionale rechercheteam Zuid-Oost, die uiteindelijk in de gevangenis is beland voor drugshandel, Duncan Hanrahan, die bij de politie was vertrokken om zijn eigen beveiligingsbedrijf te beginnen en die in de gevangenis terecht is gekomen wegens corruptie, Martin King, die bij de politie was vertrokken en voor Hanrahan werkte en in de gevangenis is beland wegens het samenspannen tot corruptie, Austin Warnes, een rechercheur en overmatig cocaïnegebruiker, die in de gevangenis terecht is gekomen voor een complot om de rechtsgang te belemmeren, en een agent uit het beveiligingsteam van de koninklijke familie die 150 pond per maand betaald kreeg voor informatie over de koninklijke familie en andere beroemdheden. In een intern rapport van Scotland Yard werd geconcludeerd dat Rees en zijn collega’s ‘zich al een aantal jaren bezighouden met het veelvuldig inbreken in geheime informatiebestanden van de politie. […] Hun honger naar kennis wordt gevoed door de almaar oplopende winsten die ze dankzij de media maken.’
Dankzij de afluisterapparatuur kwam Scotland Yard erachter dat Rees vele duizenden ponden van nieuwsredacties ontving. Soms verkocht hij onbenullige weet jes – de politieman van Buckingham Palace die een verhouding had met een vrouwelijk personeelslid van het paleis, de neonazistische bommenlegger David Copeland die de stem van God had gehoord in de gevangenis. Soms verkocht hij ook materiaal dat belangrijke operaties van de politie duidelijk in gevaar bracht, zoals een nieuwsbrief van de Politieke Veiligheidspolitie waarin alles stond samengevat wat de politie wist over Albanese bendes in Londen en die in augustus 1999 in The News of the World werd afgedrukt. Journalisten bleken bereid om via Rees informatie te kopen uit het onderzoek naar de moord op hun collega van de BBC, Jill Dando, ook al betekende dat dat het een stuk lastiger zou worden om haar moordenaar te pakken te krijgen, en ze waren ook bereid de bron van hun informatie te verklappen die tot de gevangenneming van de gangster en moordenaar Kenneth Noye had geleid, ook al bracht dat hun toekomstige gebruik van die bron in gevaar.
Eén journalist, Douglas Kempster van The Sunday Mirror, had regelmatig contact met Rees om informatie te kopen over lopende politiezaken. Kempster werd door de afluisterapparatuur betrapt op de uitspraak: ‘Aziaten zijn mooier als ze dood zijn’ en op het samen met Rees lachen om een ‘nikker met één been’. Kempster werd opgepakt en ondervraagd over vermoedelijke overtredingen op grond van de wet ter preventie van corruptie. Terwijl de politie zijn woning doorzocht, belde de postbode aan met een pakketje met een exemplaar van de vertrouwelijke Police Gazette met details over lopende politieonderzoeken en een briefje dat was ondertekend door ‘JR’. De Crown Prosecution Service, de Britse openbaar aanklager, besloot Kempster niet te vervolgen; weliswaar bestond er geen twijfel over dat hij Rees had betaald voor politie-informatie, maar het kon niet worden bewezen dat hij wist dat Rees die informatie door corruptie had verkregen.
Kranten maakten eveneens van Rees’ politiebronnen gebruik om informatie uit geheime databestanden te krijgen. Op 29 juli 1999 hoorde Scotland Yard via de afluisterapparatuur dat Doug Kempster en Rees babbelden over de mogelijkheid om toegang te krijgen tot de bankrekening van prins Edward en zijn vrouw, de gravin van Wessex, niet omdat dat werd gerechtvaardigd door een bijzonder algemeen belang, maar alleen omdat The Sunday Mirror wilde weten of de gravin was betaald voor een interview met het tijdschrift Hello!. Rees had daar geen problemen mee. Hij had twee goede contacten die bij grote banken werkten. Een van hen, wiens voornaam Robert was, stond bekend als ‘Rob the Bank’, de ander, die gespecialiseerd was in ‘groot geld’-rekeningen, werd simpelweg Dikke Bob genoemd. Ook werd met de afluisterapparatuur vastgelegd dat Rees telefoongesprekken afluisterde, telefoongegevens verkreeg en tot de databank van de DVLA wist door te dringen. Bij één gelegenheid werd hem gevraagd naar de gegevens van de eigenaar van een Porsche en had hij precies vierendertig minuten nadat hij de gegevens van de auto binnen had gekregen zowel naam en adres van de eigenaar (via de DVLA), als zijn strafblad (via het landelijke politiecomputernetwerk) boven tafel. Dat was allemaal illegaal. Sterker nog, zelfs als hij archieven raadpleegde die vrij toegankelijk waren, wist Rees dat nog op een illegale manier te doen. Toen hij Cameo gebruikte, een onlineversie van het kiesregister, deed hij dat via de account van The Sunday Times, waarvan hij het wachtwoord had gekregen via een corrupte vriend die een hoge functie had bij The News of the World. ‘Allemaal gejat,’ grinnikte Rees, toen hij bij een collega pronkte met de toegang die hij had.
Z en Jonathon Rees waren enkel de marktleiders. Halverwege de jaren negentig had Fleet Street tientallen verschillende tussenpersonen in dienst die ten behoeve van de kranten de wet overtraden. De meesten waren privédetectives. Een paar waren gewone burgers die handig waren in het ‘lospraten’ van vertrouwelijke informatie van banken en telefoonbedrijven. Rachel Barry, een moeder van middelbare leeftijd uit Ruislip, wist British Telecom regelmatig geheime telefoonnummers en gespecificeerde telefoonrekeningen afhandig te maken ten behoeve van verschillende kranten, tot ze in oktober 1997 werd opgepakt en veroordeeld.
Aanvankelijk werkten ze bijna alleen voor de boulevardbladen. In de loop van de jaren hielpen ze die bij het uitvoeren van een aantal uiterst succesvolle stunts: het elektronische afluisterapparaatje dat Ray Levene van The Sunday People gebruikte om de Conservatieve minister David Mellor te betrappen toen hij het appartement van zijn vriendin bezocht, de pogingen van verschillende hackers om de telefoontjes en berichten van Richard Kay af te luisteren – destijds verslaggever bij The Daily Mail, over het koninklijk huis – omdat ze dachten dat hij een verhouding met prinses Diana had, het aftappen van de telefoon van televisiepresentator Angus Deayton toen hij werd lastiggevallen over zijn seksleven. Daarvoor moest de wet dan misschien wel worden overtreden, maar het was wel goed voor de verkoopcijfers.
Van tijd tot tijd kwam zo’n stunt in de openbaarheid. Dan ontkenden de sensatiebladen alles en de chique kranten haalden hun neus ervoor op en schreven lichtelijk zelfvoldane, enigszins lacherige stukken over die schurken van een roddeljongens en hun goocheme streken, alsof ze zichzelf ver boven dat soort activiteiten verheven voelden. In werkelijkheid zaten ook de chique kranten er halverwege de jaren negentig al tot over hun oren in. Ze hadden onder dezelfde commerciële druk te lijden als hun collega’s van de boulevardpers. In de wereld van de winstbeluste journalistiek werden normen en waarden op hetzelfde zijspoor gerangeerd als in de echte journalistiek.
Z ging gewoon door met het betalen van corrupte agenten voor de sensatiebladen, maar begon ook een uitermate lucratief handeltje met The Daily Mail. Daar leken ze er totaal geen moeite mee te hebben dat ze de politie achter de schermen aanmoedigden tot corruptiepraktijken, terwijl ze publiekelijk om betere wetshandhaving riepen en de politie beweerden te steunen.
Verslaggevers die bij de Mail hebben gewerkt, hadden het over enveloppen met soms wel 3000 pond aan contanten die werden overhandigd, soms aan Z die het als smeergeld doorgaf aan agenten, soms direct aan de betrokken agenten, of via andere privédetectives. Verslaggevers van de Mail vertelden dat ze regelmatig wat gingen drinken met corrupte agenten in The Wine Press in Fleet Street. Op een van die avonden besloot een groepje van hen, overmoedig geworden door de drank, in te breken in het huis van een leidinggevende ambtenaar uit het strafrechtwezen wiens zoon, zo hadden ze gehoord, cannabis kweekte. Ze riepen de hulp in van een agent die getraind was in de kunst van het inbreken om afluisterapparatuur te kunnen plaatsen in huizen van criminelen. Volgens een andere journalist van het groepje uit The Wine Press gingen ze onder leiding van een verslaggever van The Daily Mail op pad naar het huis van de hooggeplaatste ambtenaar in Noord-Londen en besloten ze op het laatste moment de inbraak toch maar af te blazen, omdat een hoofdrechercheur van het anti-inbraakteam die had gehoord wat ze van plan waren hen had gebeld om te waarschuwen dat hun beoogde doelwit zo hooggeplaatst was dat ze onmiddellijk zouden worden betrapt door het uiterst professionele antiterreuralarmsysteem dat in zijn huis geïnstalleerd was.
Op een gegeven moment maakte de toenmalige hoofdcommissaris van de politie van Londen, Paul Condon, zich zulke zorgen om de omkoperij van zijn agenten door verslaggevers dat hij een onderzoek gelastte, net zoals Robert Mark eerder had gedaan. Maar de corruptie was hem te snel af. Een van de journalisten van de Mail vertelde dat hij een telefoontje had gekregen van een bevriende agent die hem wilde waarschuwen dat ze bezig waren met een undercoveroperatie in The Wine Press en videobeelden hadden van een agent die met een journalist sprak die aan zijn signalement voldeed. Een gewaarschuwd man telt voor twee en Condons onderzoek naar de kranten leverde dus niets op. (Wel registreerde de afluisterapparatuur in de werkkamer van Jonathon Rees dat hij Condon vervloekte en een artikel plande om de hoofdcommissaris en een hooggeplaatste agent van het anticorruptieteam voor schut te zetten. ‘Het heeft alleen zin als we ze een slag kunnen toebrengen,’ zei hij.)
Verschillende verslaggevers van The Daily Mail gaven ieder afzonderlijk toe niet alleen politiemensen te hebben omgekocht, maar ook ambtenaren. Ze richtten zich bijvoorbeeld op ambtenaren die toegang hadden tot het gigantische informatiebestand van het socialevoorzieningensysteem, waarin de persoonsgegevens staan van iedere Britse ingezetene met een socialeverzekeringsnummer en van elke buitenlander met een werkvergunning, bij elkaar zo’n tweeënzeventig miljoen particulieren. Een verslaggever die inmiddels niet meer bij de Mail werkt, vertelde: ‘We gebruikten de computer van de socialeverzekeringsbank alsof die deel uitmaakte van de bibliotheek van The Daily Mail. Je belde je contactpersoon, maakte een babbeltje, zei dat je op zoek was naar die-en-die, zo oud, ongeveer daar woonachtig en of het misschien mogelijk was…Intussen babbelde je gewoon door tot hij zei: ‘O, maar we hebben vijf mensen onder die naam geregistreerd staan.’ Dan zei je: ‘Geef ze maar alle vijf dan.’ Vervolgens kreeg je hun adres, telefoonnummer en soms ook hun werkadres. Zij verstrekten je informatie uit hun database en jij beloonde hen met een chic etentje of een envelop.’
De mensen van de Mail kwamen er al snel achter dat als ze een bron met toegang tot een overheidsbestand hadden, diezelfde bron waarschijnlijk ook toegang had tot andere vertrouwelijke informatiebestanden op andere ministeries. Op een gegeven moment was er, volgens een bron die bij de Mail werkte, een verslaggever op de redactie die contact had met een politieman van het ministerie van Defensie die toegang had tot verschillende informatiebestanden, inclusief dat van Scotland Yard. Verschillende journalisten van de Mail hebben bevestigd dat ze ook regelmatig de misschien wel gevoeligste informatie raadpleegden die er bestaat: de medische dossiers van sommige van hun doelwitten. Ze noemden een van de verslaggevers van de redactie die daarin gespecialiseerd zou zijn geweest met name. Zoals een van de ex-verslaggevers van de Mail het voor me samenvatte: ‘Als de Mail achter je aan gaat, komen ze achter elk telefoonnummer dat je hebt gebeld, elke klasgenoot van je, alles wat je met je creditcard hebt gedaan, elk telefoontje vanaf je vaste telefoon en je mobiel. Alles.’ Ook als het tegen de wet is.
Terwijl Z de zwarte kunst voor The Daily Mail beoefende, hield zijn rivaal Jonathon Rees, wiens grootste bron voor het financieren van politiecorruptie altijd al de kranten van Rupert Murdoch waren, zich bezig met klusjes voor The Sunday Times en The News of the World. Maar Rees was maar een klein radertje in het zwartekunstmechaniek van The Sunday Times. Halverwege de jaren negentig zat de krant tot over haar oren in de illegale nieuwsgaring.
Verslaggevers van The Sunday Times herinneren zich net als hun collega’s van de Mail dat ze regelmatig steekpenningen betaalden aan ambtenaren en politieagenten. Een van hen weet nog dat hij als beginnende verslaggever naar het Charing Cross Hotel werd gestuurd om 2000 pond in contanten te overhandigen aan een man van wie hij had begrepen dat het een ambtenaar was. ‘We werden enorm onder druk gezet om met verhalen te komen en mochten onder geen beding met lege handen terugkomen,’ aldus een andere journalist van The Sunday Times die vele jaren voor de krant heeft gewerkt.
Net als de Mail maakt ook The Sunday Times geregeld gebruik van privédetectives om de privacy van doelwitten te schenden. Ik heb op voorwaarde van anonimiteit met een deskundige ‘losprater’ gesproken die beschreef dat hij zijn werk voor de krant was begonnen toen hij nog bij een beveiligingsbedrijf werkte, waar hij gespecialiseerd was in het inzage krijgen in dossiers van de socialeverzekeringsbank en bankrekeningen van particulieren. Later is hij voor zichzelf begonnen en werkte hij direct voor leidinggevende journalisten van The Sunday Times.
Eén detective vertelde dat hij door The Sunday Times was betaald om onderzoek te doen naar Asif Zardari, de echtgenoot van de toenmalige premier van Pakistan, Benazir Bhutto, wiens creditcardafschrift hij leverde, zodat The Sunday Times erachter kon komen waar hij had gelogeerd en waar hij zijn geld aan had uitgegeven. Een andere privédetective werkte eerst voor The News of the World en daarna voor The Sunday Times aan een bizarre en uiteindelijk niet geslaagde poging om te bewijzen dat prins Harry niet de zoon van Prins Charles zou zijn. Dat hield onder meer in dat hij de prins moest proberen te volgen om ergens een glas of een gebruikt papieren zakdoekje mee te grissen zodat zijn DNA zou kunnen worden getest.
Maar The Sunday Times ging nog een stapje verder en nam naast privédetectives ook eigen lospraters in dienst. De succesvolste daarvan was een voormalig acteur uit Somerset, een zekere John Ford, die de vaardigheden uit zijn vorige beroep combineerde met zijn natuurlijke aanleg voor imitaties om zich binnen te praten in vertrouwelijke informatiebestanden, vooral die van British Telecom, hypotheekverstrekkers, creditcardbedrijven en banken. Fords werk voor de krant was een publiek geheim: heel veel verslaggevers maakten gebruik van zijn diensten en hij werd rechtstreeks betaald door de redactie. Toen ik hem sprak, beweerde Ford op morele gronden te zijn gestopt. Journalisten vertelden ook dat ze een actrice hadden gebruikt als losprater. Daarnaast nam de krant ook rechtstreeks een accountant aan, Barry Beardall, die speciaal voor de krant een bedrijfje oprichtte dat als facade moest dienen om informatie te kunnen lospraten. (In hoofdstuk 8, dat over de geschiedenis van het Insightteam van The Sunday Times gaat, staan ook citaten uit bandopnames van Beardall die informatie lospraat over de toekomstige premier, Gordon Brown, bij de juridisch adviseurs van Brown.)
Naarmate The Sunday Times steeds verder verstrikt raakte in corruptie, werden de leidinggevenden steeds banger voor ontdekking. Op een gegeven moment, in juli 2003, was die angst zo groot dat ze David Connett, een ervaren voormalige verslaggever van The Sunday Times, met een bizar aanbod benaderden: hij zou terug mogen keren naar het kantoor in Londen en daar een voltijdbaan als leidinggevende van het Insightteam krijgen, dat in onderzoek gespecialiseerd was, maar zijn band met de krant zou worden verdoezeld. Hij zou geen vast contract krijgen, maar als freelancer worden uitbetaald. Hij zou tussen het vaste personeel op kantoor werken, plaatsvervangend hoofdredacteur van Insight zijn en stafvergaderingen bijwonen, maar hij zou geen vast contract krijgen, geen e-mailadres van de krant en geen intern telefoonnummer. De bedoeling was dat hij de zwarte kunst voor Insight zou beoefenen, en mocht hij op iets illegaals worden betrapt, dan zou de krant elke band met hem kunnen ontkennen.
Deze geheime afspraak is alleen maar bekend geworden doordat The Sunday Times twee jaar later, in juli 2005, het Insightteam ophief en David Connett op straat kwam te staan zonder dat zijn rechten als vaste verslaggever werden erkend. Hij ging tegen het ontslag in beroep. In een hoorzitting in Stratford, in Oost-Londen, in april 2006, waarover door niemand in Fleet Street werd geschreven, klapte David Connett uit de school over The Sunday Times.
Hij zei voor de rechter: ‘The Sunday Times had waardering opgevat voor een aantal journalistieke technieken die op de redactie bekendstonden als ‘zwarte kunst’, wat zich uitstrekte van slimmigheidjes tot zaken die onwettig waren. Die technieken werden niet alleen bij Insight gebruikt, ook elders bij The Sunday Times waren soortgelijke procedures aan de orde van de dag. Insight was bij de meeste daarvan betrokken.’ Hij legde uit dat hij ‘buiten de boeken’ was aangenomen omdat Dean Nelson, die tot hoofdredacteur was benoemd, een christen was die het er moeilijk mee had dat hij bij zwarte kunst betrokken zou raken, ook al drongen zijn leidinggevenden erop aan dat hij die gebruikte: ‘Als er eventueel problemen over lastige kwesties – gevoelige verhalen – zouden ontstaan en het zou uitkomen dat we gestolen goed hadden gekocht, gestolen documenten, dan was het doel van deze regeling dat Dean zou kunnen zeggen dat dat niet door The Sunday Times was gedaan, maar door een freelancer. […] Ik zou buiten de boeken worden gehouden, zodat Dean kon zeggen dat het Insightteam er niets mee te maken had en dat hij het verhaal in goed vertrouwen van een freelancer had gekocht.’
Connett vertelde de rechter over de druk die voortdurend door de bazen van de krant werd uitgeoefend om de zwarte kunst te gebruiken en hij voerde aan dat Richard Caseby, de algemeen hoofdredacteur, Mark Skipworth, de chef van de nieuwsredactie, en Charles Hymas, de hoofdredacteur van de nieuwsredactie, allemaal hadden ingestemd met zijn aanstellingsregeling. De rechtbank kreeg te horen dat sommige leidinggevenden er grappen over maakten door zogenaamd niets te horen als Connett bij een discussie iets zei, want ‘jij bent er toch niet?’. De rechtbank kreeg een e-mail te zien van een van Connetts ex-collega’s van het Insightteam, Edin Hamzik, waarin stond: ‘Het was beter voor het team om hem buiten de boeken te houden voor het geval we bij een van onze projecten zouden worden betrapt […] zo hadden we een ontsnappingsclausule voor het geval we gepakt zouden worden.’
The Sunday Times ontkende het verhaal van Connett voor de rechtbank en beweerde dat hij als freelancer was betaald omdat hij een freelancer was. De rechtbank bepaalde echter dat hoewel Connett misschien niet alle voordelen van een vast contract had genoten, hij duidelijk wel meer was geweest dan een losse kracht. Ze kenden hem 30 000 pond schadevergoeding toe voor onterecht ontslag.
Eind jaren negentig waren er volgens een van degenen die deel uitmaakten van het netwerk rond Steve Whittamore, een stuk of twintig privédetectives die zich hadden gespecialiseerd in het bedienen van de vraag van Fleet Street naar illegale toegang tot privé-informatie. Zowel Scotland Yard als de belastingdienst betrapten personeel op het speuren naar gevoelige informatie voor verhalen waar vraag naar was. Voorafgegaan door The Daily Mail en The Sunday Times voegden ook andere kwaliteitskranten zich bij de boulevardpers met haar corrupte praktijken.
The Sunday Telegraph, die zich kan meten met The Daily Mail als moraalridder die orde en veiligheid en ethisch verantwoord gedrag eist, heeft zich er ook mee ingelaten. In een bepaald stadium mochten de verslaggevers daar zelf opdracht geven tot het gebruik van de zwarte kunst, maar vervolgens liepen de kosten daarvan zo uit de hand dat de krant de regel instelde dat verzoeken voor dat soort werk altijd via een leidinggevende moesten lopen. Laten we bijvoorbeeld eens teruggaan naar de dag dat de politie van Thames Valley het lijk van David Kelly vond, de wapenspecialist van het ministerie van Defensie, die meegesleurd was in het vernietigende conflict rond de verslaggeving van de BBC over de invasie in Irak.
Zijn lichaam werd op vrijdag 18 juli 2003 om ongeveer half negen ‘s-ochtends gevonden. Om elf uur diezelfde ochtend meldde de politie de vondst in een persbericht. Minder dan vijf uur later had The Sunday Telegraph al een uitdraai te pakken van de gespecificeerde telefoonrekening van de dode. De informatie was per fax verstuurd, om 15.38 uur die middag. Er stond een lijst op van alle telefoonnummers die tussen 1 maart en 23 april vanuit David Kelly’s huis waren gebeld, inclusief de lijst van degenen die waren geregistreerd als zijn ‘vrienden & familie’. Er lag geen groot ‘algemeen belang’ ten grondslag aan deze snelle schending van de privacy van de dode: dit had niets te maken met het onthullen van de waarheid over wapens in Irak of met het regeringsbeleid. Dit was domweg een manier voor The Sunday Telegraph om een voorsprong op de concurrentie te kopen, door mensen te vinden die de krant achtergrondinformatie konden geven over het leven van David Kelly. Het is niet duidelijk of ze bij The Sunday Telegraph wisten dat de bron die hun Kelly’s telefoonrekening had verkocht, diezelfde rekening ook al aan The Sunday Times had weten te slijten.
En ook The Times heeft zich ingelaten met deze zwarte kunst. Een van haar verslaggevers heeft gebruik gemaakt van Steve Whittamore. En volgens de voormalige penningmeester van de Conservatieve Partij, Lord Ashcroft, gebruikte The Times een privédetective, Gavin Singfield, om vertrouwelijke informatie te achterhalen over zijn donaties aan de Conservatieve Partij. In zijn boek Dirty Politics, Dirty Times uit 2005 schreef Lord Ashcroft: ‘Gavin Singfield is geen handige computerhacker. Hij knapte het vuile werk voor The Times niet op door met technische foefjes de beveiliging van het computernetwerk te kraken, maar met doodgewone oplichterspraktijken.
[…] Singfield blufte zich een weg naar de bankgegevens van de Conservatieve Partij bij de vestiging van de Royal Bank of Scotland in Drummond.’ Om zijn informatiebron te verhullen deelde de journalist van The Times, Tom Baldwin, het verhaal volgens Lord Ashcroft met journalisten van twee rivaliserende kranten, The Guardian en The Independent, die het op dezelfde dag plaatsten. De advocaten van Lord Ashcroft schreven Singfield later dat ze ‘informatie en bewijs’ hadden die zijn rol in het geheel aan het licht brachten, waarmee ze waarschijnlijk doelden op een kopie van een factuur van een betaling door The Times aan Singfield. Singfield bleef echter volhouden dat hij er niets mee te maken had gehad.
De belastinggegevens van Lord Ashcroft en een ander lid van het Hogerhuis, Lord Levy, werden door iemand losgepraat die blijkbaar voor The Sunday Times werkte. Uit een onderzoek van de belastingdienst en de Information Commission bleek dat in de week voorafgaand aan de publicatie van Lord Ashcrofts belastingzaken in The Sunday Times, iemand die zich voordeed als Lord Ashcroft zelf vijf keer had gebeld naar het belastingkantoor in Bootle dat zijn aangifte behandelde. Twee soortgelijke telefoongesprekken waren door iemand gevoerd die zich voordeed als Lord Levy in de weken voordat The Sunday Times in juni 2000 een artikel over zijn belastingaangifte schreef, waarin informatie werd afgedrukt ‘die was doorgegeven aan The Sunday Times’. Volgens Gavin Singfield was hij niet verantwoordelijk voor die telefoontjes.
De reikwijdte van de zwarte kunst breidt zich alleen maar verder uit nu verslaggevers steeds nieuwe technologische hulpmiddelen ontdekken. Sommige van hen gebruiken tegenwoordig e-mails met ‘Trojan horses’ die naar een doelwit kunnen worden gestuurd en die, als de bijlage wordt geopend, spyware installeren op de betreffende computer waarmee alle gegevens van de harde schijf van de computer worden gekopieerd en naar een e-mailaccount worden gestuurd waarvan niet kan worden nagegaan of die van een verslaggever is. Een journalist van een kwaliteitskrant vertelde me dat hij die technologie had gebruikt bij een hooggeplaatste regeringsadviseur om de inhoud van diens laptop te kopiëren en bij een vooraanstaande zakenman, die via de computer van een secretaresse in het kantoor van een collega was bestookt. De verslaggever beweert tevens in het bezit te zijn van gespecificeerde telefoonrekeningen van alle volwassen familieleden van de man. Toen The News of the World in de zomer van 2006 Freddy Scappaticci probeerde op te sporen, de voormalige IRA-man met de codenaam Stakeknife, die was ontmaskerd als informant van MI6, betaalde de krant Jonathon Rees om zijn telefoongegevens te achterhalen en, volgens één bron, om een Trojan horse te gebruiken om te proberen informatie te stelen van de harde schijf van een voormalig lid van de Britse Special Forces in Noord-Ierland, dat bekendstond als Martin Ingram en wie een boek over hem had geschreven.
Ook kunnen privédetectives een ‘spiegelwand’ in de computer van een doelwit installeren, zodat al het e-mailverkeer wordt gekopieerd en doorgestuurd naar een niet op te sporen account, waar het kan worden gelezen. Dankzij die technologie konden The Times en het BBC-radioprogramma Today in juni 2003 bewijzen dat Dame Shirley Porter miljoenen ponden naar een rekening op de Maagdeneilanden had weggesluisd, terwijl ze beweerde geen noemenswaardige activa te bezitten om de extra belasting te kunnen betalen die haar was opgelegd wegens ‘schandelijk, onwettig en ongepast’ gedrag als voorzitter van de gemeenteraad van Westminster. In dat geval was het echter geen journalist, maar een zakenrivaal van haar zoon John die opdracht had gegeven voor de spionagepraktijken en de uitkomsten ervan had doorgegeven aan de media. Ondanks het duidelijk grote belang van het verhaal kreeg zakenman Cliff Stanford een boete van 20 000 pond voor het illegaal onderscheppen van elektronische communicatie.
Ook gebruiken journalisten tegenwoordig software die door de Criminele Inlichtingendienst is ontwikkeld voor het doorzoeken van lijsten met telefoonnummers die door privédetectives zijn verkregen. Een van hen vertelde dat hij ook een elektronisch apparaatje gebruikt dat alle vaste lijnen in de woning van een doelwit blokkeert, zodat de bewoner gedwongen is een mobiele telefoon te gebruiken waarvan de gegevens weer via een privédetective kunnen worden opgezocht.
∗
En dan nog een enkel woord over vuilnisbakken. De hedendaagse verslaggever die weerzinwekkend afval als basismateriaal gebruikt om zelf rommel te produceren, heeft iets verleidelijk symbolisch. Maar het is natuurlijk niet alleen maar symbolisch.
Dat Fleet Street nu in elk geval op zijn minst een begin maakt met het vertellen van het verhaal van de corruptie in eigen gelederen, blijkt bijvoorbeeld uit de bizarre en lucratieve carrière van Benjamin Peil, die bij de afnemers van zijn diensten bekend stond als Benji de Vuilnisman. Hij was vuilophaler van beroep en verdiende zijn geld met het leeghalen van vele duizenden vuilnisemmers op zoek naar nieuwtjes die hij aan journalisten zou kunnen verkopen. Het verhaal kwam mede in de openbaarheid omdat er simpelweg te veel was om het geheim te kunnen houden, maar ook omdat de freelancejournalist Mark Watts, die voorheen voor het programma World in Action van Granada TV werkte, er een boek over schreef met de titel The Fleet Street Sewer Rat (‘De rioolrat van Fleet Street’).
Volgens alle verhalen is Benjamin Peil een uiterst intelligente en uiterst neurotische man die ooit heeft gezegd dat hij als eerste zou toegeven dat hij gek was. Drie jaar lang, vanaf begin 1998, kwam Benji dagelijks over de vloer bij zo’n beetje alle kantoren in Fleet Street, afgezien van dat van The Financial Times. Het begon met afval over showbizzsterren – de Spice Girls, Robbie Williams, All Saints en Oasis – dat hij in de vuilnisbakken aantrof van advocatenkantoren en managementbedrijven die voor hen werkten. Hij stookte in de relatie van Elton John met zijn manager, John Reid, door herhaaldelijk verhalen te verkopen die hij uit Reids vuilnisbak had gehaald, waardoor de zanger begon te denken dat Reid of iemand van zijn kantoor hem had verraden bij de pers.
Terwijl de verslaggevers rustig lagen te slapen, schuimde Benji de straten van Londen af. Zes dagen per week reed hij met zijn busje van vuilnisbak naar vuilnisbak, haalde soms wel honderd zakken afval per nacht op en was vervolgens de halve dag zoet met snuffelen in het vuilnis naar schatten voor de roddelpers. Toen hij echter in de zomer van 1998 de inhoud van de container van een advocatenkantoor doorzocht, stuitte hij op een stapel juridische documenten die hem naar een heel nieuw niveau zouden tillen.
Wat hij tussen de sigarettenpeuken en de weggegooide zakdoekjes vond, waren uiterst vertrouwelijke documenten over een juridisch dispuut tussen de kroonprins van Saudi-Arabië, prins Mohammed, en een van zijn vertrouwelingen, Said Ayas. Dat was zo belangrijk omdat die twee mannen verwikkeld waren in een corruptieschandaal rond Jonathan Aitken, de voormalige minister van Defensie die The Guardian en World in Action een proces had aangedaan vanwege hun suggestie dat hij een ongepaste relatie zou hebben met machtige Saudi’s.
De journalisten die onderzoek hadden gedaan naar Aitken, hadden al langer het vermoeden dat hij zijn positie op het ministerie van Defensie had misbruikt om te bemiddelen bij de verkoop van wapens, waarvoor hij zelf een fikse ‘commissie’ opstreek, dat wil zeggen smeergeld. Dat was de oorspronkelijke reden geweest voor het onderzoek naar Aitken, maar het hele proces was uitgelopen op een discussie over een rekening van het Ritz Hotel in Parijs waar Aitken in 1993 een weekend had doorgebracht en die hij al dan niet zou hebben laten betalen door zijn Saudische zakenpartners. De journalisten die erbij betrokken waren, vermoedden dat die hotelrekening het topje van een ijsberg van corruptiepraktijken vormde, maar hadden dat nooit kunnen bewijzen.
En nu was Benji op een vuilnisvat vol aanwijzingen gestuit. Het eerste document dat hij vond, maakte deel uit van een verhullingsactie van Aitken om zichzelf vrij te pleiten door te doen alsof al zijn contacten met de Saudi’s in werkelijkheid deel uitmaakten van een Britse inlichtingenoperatie, waarbij hij als tussenpersoon fungeerde tussen MI6 en de Saudische koninklijke familie. Benji bood het document aan The Independent aan, die het kocht maar er niets mee deed, waarna hij ook The Guardian benaderde, waar hij werd doorverwezen naar de ervaren onderzoeksjournalist David Leigh, die als een van de eersten over het Aitken-verhaal had geschreven.
Leigh is de belichaming van de stelregel van Nicholas Tomalin, de veelgeprezen voormalige verslaggever van The Sunday Times, namelijk dat een verslaggever niets meer nodig heeft dan ‘een geloofwaardige houding, enig schrijftalent en de geslepenheid van een rat’. Leigh was bijzonder geïnteresseerd in Benji’s toegang tot documenten over Aitken, maar hij wist dat The Guardian vanwege een combinatie van principes en armoede Benji nooit zou betalen voor dit soort informatie. Verder was de krant nog steeds in een juridische strijd met Aitken verwikkeld om hem te laten opdraaien voor de kosten van zijn mislukte smaadproces en zoiets zou de doodssteek kunnen betekenen voor de kansen van The Guardian om de rechtszaak te winnen, doordat mogelijk bewijsmateriaal door betaling besmet zou raken.
David Leigh beschikt echter over een natuurlijke geslepenheid, waardoor hij zelfs op honderd meter afstand een uitweg kan ruiken. Hij deed Benji een aanbod: als de vuilnisman hem op de hoogte zou houden van eventuele vondsten van interessante documentatie over Aitken, zou hij hem een klein vindersloon van honderd pond betalen voor het document in kwestie, maar hem eveneens in contact brengen met een freelancejournalist die hem zou kunnen helpen bij het zoeken naar interessante verhalen en bij het vinden van de juiste kopers voor de juiste prijs. Benji, die er al achter was gekomen dat de kans dat hij door de redacties op Fleet Street werd afgezet niet denkbeeldig was, stemde in. Op die manier hield Leigh de deur open naar Benji’s goudmijn, maar hoefde hij zijn handen niet vuil te maken doordat hij had weten te regelen dat anderen de betaling voor hun rekening namen.
De freelancer wiens hulp Leigh inriep als gids voor Benji was Mark Hollingsworth, een oude vriend die bijzonder bedreven was in langdurige, ingewikkelde onderzoeken naar de machtigen en rijken der aarde. Hij had boeken geschreven waarin hij op agressieve wijze de zoon van Margaret Thatcher, Mark, had aangevallen, evenals haar pr-adviseur Tim Bell. Hollingsworth leerde Benji al snel waar hij op moest letten bij het zoeken naar informatie die politiek veel gevoeliger lag dan de showbizzonzin waarmee hij was begonnen. Samen verkochten ze hun vondsten door, vooral aan The Mail on Sunday en The Sunday Times. Al doende stuitten ze op zoek naar de waarheid over Jonathan Aitken op een journalistieke goudmijn.
Toen Benji in de vuilnisbakken bij het kantoor van Aitkens advocaten snuffelde, vond hij documenten die aantoonden dat de voormalige minister inderdaad met de hulp van prins Mohammed een serie grote wapendeals met de Saudi’s voor Britse bedrijven had geregeld, dat een van de bemiddelaars bij die deals Said Ayas was, die voor de prins werkte en nu was verwikkeld in een juridisch dispuut met hem, en dat Said Ayas had geregeld dat er, als de deals door zouden gaan, honderden miljoenen aan commissies zouden worden overgemaakt van rekeningnummer 556862 van de Union de Banques Suisses in Genève, geld dat hij vervolgens zou delen met zijn oude vriend en zakenpartner Jonathan Aitken. Zoals The Guardian het formuleerde toen dit alles uiteindelijk gepubliceerd werd: ‘Als er een ernstiger geval van corruptie bestaat in de naoorlogse Britse politiek, zouden we daar graag over horen.’
In de verhalen van The Guardian over Aitkens plannen werd de bron waar de krant de informatie vandaan had niet onthuld. Onder Mark Hollingsworths leiding ging Benji door met het snuffelen in de vuilnisbakken van hooggeplaatste politici, zoals lady Thatcher, pr-bedrijven die voor overheden en bedrijven werken, zoals Burson Marsteller en Freud Communications, politieke lobbyisten, zoals Tim Bell, advocaten met belangrijke klanten en de hoofdkantoren van Labour en de Conservatieven. Op een gegeven moment doorzocht Benji naar eigen zeggen de vuilnisbakken van 115 verschillende adressen.
In sommige vond hij alleen maar afval, maar in andere zaten ware juweeltjes, zoals een uitwisseling van memo’s tussen Tony Blair en zijn opiniepeiler Philip Gould, die door The Sunday Times, The Times en The Sun medio 2000 werden afgedrukt, en die allemaal bedekt waren met Benji’s groezelige vingerafdrukken. Eenmaal goed op dreef bleef Benji aan de roddelbladen verkopen, met als hoogtepunt de keer dat hij de vuilnisbakken van The Daily Mirror doorzocht en daarin uitdraaien aantrof van e-mails van de toenmalige hoofdredacteur van de krant, Piers Morgan, zelf een koploper in het schenden van privacy, aan het tijdschrift Punch.
In 2000 moest Benji het hoofd bieden aan een lawine van dwangbevelen en een huiszoekingsbevel. Uiteindelijk werd hij veroordeeld wegens diefstal, waarbij de rechtbank bevestigde dat wat hij deed in de ogen van de wet een overtreding was, ondanks het feit dat hij spullen meenam die waren weggegooid. En net als andere keren werd ook nu geen van de kranten die hem hadden betaald om die duizenden diefstallen te begaan, door de politie verhoord, laat staan vervolgd. Nu het net van problemen zich om hem sloot, wisten de kranten die hem hadden gebruikt niet hoe snel ze hem moesten dumpen. Verschillende daarvan, zoals The Sunday Times, hadden echter geen zin om een punt te zetten achter hun vuilnispraktijken en zetten eigen ondernemingen op, waarbij ze ook nu weer het risico afwentelden op privédetectives. Volgens een bron probeerden die detectives zichzelf te beschermen tegen vervolging door het afval van hun doelwitten mee te nemen, dat wat belangrijk leek te kopiëren en het afval vervolgens weer terug te brengen (hoewel één kwaliteitskrant een oud slipje van de dochter van een prominent politicus als souvenir voor op de redactie bewaarde).
∗
Al die illegale activiteiten van journalisten vormen een netelige kwestie. Wanneer is zoiets toegestaan in het algemeen belang? Zowel in de Wet ter Bescherming van Gegevens als in de gedragscode voor journalisten wordt erkend dat een inbreuk op de privacy kan zijn toegestaan, mits er informatie wordt onthuld die het publiek echt hoort te weten. Maar de grenzen zijn niet goed gedefinieerd. Zelfs de PCC, de commissie voor klachten over de pers, is vaag over waar die liggen. De voorzitter van de PCC, Sir Christopher Meyer, verklaarde in maart 2007 voor de Bijzondere Parlementaire Commissie voor Cultuur en Media: ‘De geanimeerde discussies die we iedere maand voeren bij de vergaderingen van de raad van commissarissen van de PCC om te oordelen over dit soort kwesties, draaien vaak om de vraag waar de grens ligt tussen wat werkelijk privé is en wat in het algemeen belang openbaar dient te worden gemaakt. Dat kan zeer omstreden en lastig zijn.’
En zelfs als er enige eenstemmigheid over bestaat dat de openbaarmaking van een verhaal het algemeen belang dient, is er ook nog verwarring over wat journalisten is toegestaan als ze aanvankelijk niet meer dan een vermoeden hebben en pas nadat ze de privacy van hun doelwit hebben geschonden, ontdekken dat hun vermoeden niet gerechtvaardigd blijkt. Als dat wordt toegestaan, zet dat de deur open naar een enorme hoeveelheid schendingen. Als het wordt verboden, kan het de weg versperren voor verhalen die wél echt belangrijk zijn.
Hoe dan ook, het hoofd van de Information Commission, Richard Thomas, heeft voor de Bijzondere Parlementaire Commissie voor Cultuur en Media verklaard dat de commissie na het onderzoeken van de activiteiten van alle privédetectives en lospraters die ze hadden vervolgd – inclusief alle 13 343 vragen van de media aan Steve Whittamore – ’geen greintje algemeen belang’ was tegengekomen. En hij wees erop dat toen Whittamore en zijn medebeklaagden werden verhoord, ze niet eens hadden geprobeerd aan te voeren dat het algemeen belang ten grondslag had gelegen aan het werk dat ze voor de pers hadden gedaan.
De realiteit is echter op dit moment dat de vraag naar het algemeen belang zelden hoeft te worden beantwoord door de kranten die hierbij betrokken zijn, aangezien de wet en de gedragscode op Fleet Street vrijwel nooit worden toegepast.
Scotland Yard heeft geprobeerd Z achter de tralies te krijgen, niet alleen ter bescherming van vertrouwelijke informatiebestanden maar, belangrijker, om hem niet langer de voortgang van lopende onderzoeken in gevaar te laten brengen. Ze geloven dat hij informatie over antiterreuroperaties heeft verkocht, evenals onderzoeksgegevens over misdaadbendes in Londen. Zodra die verhalen worden gedrukt, zijn de doelwitten in feite gewaarschuwd voor de politieactiviteiten die tegen hen worden ondernomen en kunnen ze onderduiken. Er zijn ook voorbeelden van personen die weigerden nog langer met de politie samen te werken nadat Z hun verhaal had verkocht. In één geval had een beroemdheid aangifte gedaan van ernstige bedreiging, waarna hij zich grote zorgen maakte over wat er zou gebeuren als degenen die de bedreigingen hadden geuit erachter zouden komen dat hij hen had aangegeven bij de politie. Z verkocht het verhaal, Fleet Street drukte het af, de beroemdheid trok de aangifte in en dook onder. De daders bleven onbestraft.
Als gevolg daarvan heeft de politie in het recente verleden Z enkele malen laten schaduwen door undercover surveillanceteams. Ik weet dat ze foto’s hebben waarop te zien is dat Z een dienstdoend rechercheur ontmoet en enveloppen met hem uitwisselt, maar ze hebben nooit genoeg bewijzen kunnen verzamelen om aan te kunnen tonen dat Z de wet overtreedt.
Iets soortgelijks speelde zich af toen de politie in juli 2002 werd gewaarschuwd nadat afluisterapparatuur in een aansluitkast van British Telecom was gevonden vlakbij het huis van Angus Deayton, de televisiepresentator die door enkele Fleet Streetkranten over zijn privéleven werd lastiggevallen. De politie arresteerde een technicus van British Telecom die bekende dat hij het apparaatje had geplaatst. Hij werd echter niet vervolgd en evenmin werd de krant aangeklaagd die hem de opdracht had gegeven. Tegen de technicus werden disciplinaire maatregelen genomen door British Telecom, maar hij kon er wel gewoon blijven werken.
Zoals we hebben gezien in de reeks zaken rond Steve Whittamore, staat de wet zwak tegenover het kapitaal van Fleet Street. De vrijwillige gedragscode die het raamwerk zou moeten vormen van het journalistieke ambt, staat nog zwakker. De Nationale Bond van Journalisten vraagt van zijn leden dat ze ‘slechts met eerlijke middelen’ te werk gaan, tenzij er ‘doorslaggevende redenen van algemeen belang’ zijn. Maar de bond kan die code niet opleggen en het gebruik van de zwarte kunst niet verbieden en heeft dat in het verleden ook nooit echt gedaan. De PCC, die het werk van alle journalisten zou moeten reguleren, had de kwestie van inbreuk op de Wet ter Bescherming van Gegevens zelfs nog nooit aangekaart, tot de Information Commissioner, Richard Thomas, die moet toezien op de juiste toepassing van die wet, de PCC in november 2003 benaderde na de inval in het huis van Steve Whittamore. Daarna vertoonde de PCC een opmerkelijke onwil om een krachtig beleid te voeren. De PCC ontkent dit, maar dankzij de Wet op de Vrijheid van Informatie weten we dat die ontkenning misleidend is, en niet zo’n beetje ook.
De journalist Mark Watts, die een boek heeft geschreven over Benji de Vuilnisman, heeft met die wet in de hand kopieën gekregen van de correspondentie tussen de Information Commission en de PCC. Daaruit bleek dat de Information Commission er bij de PCC op aangedrongen heeft ‘een duidelijke, publieke waarschuwing’ uit te laten gaan ‘om journalisten en redacteuren te waarschuwen voor de uiterst reële risico’s van het plegen van strafbare feiten’. En dat Tim Toulmin, de voorzitter van de PCC, die is opgericht door de gezamenlijke kranten die ook de toezichthouders ervan zijn, daarop reageerde met: ‘Ik zal een evenwicht moeten zien te vinden tussen aansporen tot voorzichtigheid en te restrictief klinken, iets waar de betrokken krantenmensen zich zorgen om maken.’
Dat liep al snel uit op een debat over de betekenis van het begrip ‘algemeen belang’. De PCC schreef een ontwerprichtlijn die in het geheel niet aan de wensen van de Information Commission voldeed. ‘We gaan hem in geen geval onderschrijven, omdat we vinden dat de PCC een veel strengere houding moet aannemen,’ schreef een hooggeplaatste ambtenaar van de Information Commission in een interne e-mail. Na een lunch van Richard Thomas met Sir Christopher Meyer, het hoofd van de PCC, schreef Thomas een felle brief aan Sir Christopher, waarin hij hem waarschuwde voor ‘het reële risico’ dat journalisten zouden blijven betalen voor toegang tot vertrouwelijke informatie vanuit het misplaatste idee dat ze het algemeen belang aan hun kant hadden.
En hij vervolgde: ‘Ik vrees dat zal worden aangenomen dat de restricties op het verkrijgen van privé-informatie zonder toestemming rustig kunnen worden genegeerd, alleen maar omdat een journalist zelf een bepaald verhaal in het algemeen belang acht. Ik weet zeker dat de rechtbank die verdediging niet zonder meer zal accepteren. Met andere woorden: journalisten zouden zich ervan bewust moeten zijn dat het algemeen belang voor het verkrijgen (en vermoedelijk ook publiceren) van de bewuste informatie, bijzonder groot zal moeten zijn om de illegale verkrijging ervan te rechtvaardigen.’
Drie maanden later, in maart 2005, vaardigde de PCC haar richtlijn uit zonder de krachtige bewoordingen waar de Information Commission om had verzocht. In maart 2007 verklaarde Richard Thomas in het openbaar voor de Bijzondere Parlementaire Commissie voor Cultuur en Media, in het bijzijn van Sir Christopher, dat hij ‘enigszins teleurgesteld was dat de PCC die praktijk niet scherper veroordeeld had’.
De hele kwestie stak in augustus 2006 opnieuw de kop op toen Clive Goodman, redacteur koninklijk huis van The News of the World, en de privédetective Glenn Mulcaire werden aangehouden vanwege het afluisteren van voicemailberichten op mobiele telefoons, zoals die van prins William, de publicist Max Clifford, het fotomodel Elle Macpherson, het Liberale parlementslid Simon Hughes en verschillende bekende figuren uit de voetbalwereld. Goodman en Mulcaire, die niet op de steun van het grote publiek konden rekenen, bekenden schuld aan overtredingen van de wet die voorschrijft wat wel en niet is toegestaan bij rechercheonderzoek, en kregen in januari 2007 gevangenisstraffen van respectievelijk vier en zes maanden. De hoofdredacteur van The News of the World, Andy Coulson, nam ontslag en Clive Goodman raakte zijn baan kwijt.
De PCC reageerde door een onderzoek aan te kondigen dat een uiterst beperkt bereik bleek te hebben. Uit bewijs dat aan het hof was voorgelegd was gebleken dat Mulcaire al sinds 1997 voor de krant werkte, dat hij in juli 2005 een contract had gekregen voor 105 000 pond per jaar en dat andere ‘onderzoeksbedrijven’ zelfs voor nog meer waren ingehuurd door de krant. En toch koos de PCC ervoor om haar onderzoek te beperken tot het afluisteren van voicemailberichten door The News of the World en de krant niet naar andere activiteiten te vragen waarvoor ze privédetectives had betaald. De PCC weigerde zelfs Andy Coulson te ondervragen op grond van het feit dat hij ontslag had genomen en daarom niet langer binnen haar werkgebied viel. De zaak Goodman had een hele verzameling verhalen opgeleverd die erop wezen dat het gebruik van privédetectives wijdverbreid was in Fleet Street. En toch verklaarde de PCC niet van plan te zijn ook maar iets daarvan te onderzoeken, zelfs niet het afluisteren van voicemailberichten door andere kranten. In plaats daarvan besloot ze hen alleen maar te vragen naar de interne richtlijnen die ze gebruikten.
De waarheid is dat wat vroeger iets was waar een enkele onbetrouwbare misdaadcorrespondent zich af en toe aan te buiten ging, nu een standaardwerkwijze is van de meeste nieuwsorganisaties. De hypocrisie levert een verbazingwekkend schouwspel op. Die organisaties zijn opgericht om de waarheid te vertellen en toch maken ze er een gewoonte van over zichzelf te liegen. Veel van die organisaties lopen voorop als er geroepen wordt om recht en orde, eisen hardere straffen voor criminelen en harder optreden tegen asociaal gedrag, terwijl ze zich zelf inlaten met omkoperij, corruptie en diefstal van vertrouwelijke informatie.
Eén kanttekening. Ik heb een sleutelfiguur opgespoord die betrokken was bij het netwerk rond Steve Whittamore. Hij wilde wel praten, maar alleen anoniem, dus ik kan zijn naam niet noemen. Ik kan wel doorgeven wat hij zei: alles is weer bij het oude. Hij zegt dat ze voortaan af zullen blijven van het landelijke politienetwerk, omdat ze daardoor de politie en de Information Commission op hun dak hebben gekregen, maar dat ze het verder weer net zo druk hebben als voorheen met het aannemen van opdrachten van journalisten uit Fleet Street die willen dat ze de wet voor hen overtreden. De zwarte kunst tiert dus weer welig.