6
Las Vegas, Disneyland, Egypte
Het was net alsof ik zweefde. Mijn vader lag op zijn rug met zijn benen gekromd in de lucht, mijn buik rustte op zijn voetzolen, zijn handen hielden de mijne vast. Ik zwom in lucht en licht. Kaboesj noemden we dat spelletje, Kaboesj, Kaboesj. Ik wist niet of het een echt Arabisch woord was of dat hij het zelf verzonnen had.
Ik wist van niets, totdat hij er ineens niet meer was. En toen was het als elke andere dood: onherroepelijk en heel traag. Mijn vader vertrok toen we nog sliepen. Hij ging ervandoor in onze bruine Valiant. Zijn stofzuigers en hulpstukken liet hij achter; hij nam een nieuwe koffer met nieuwe kleren mee.
Toen hij de deur achter zich dichttrok, zal de lucht buiten fris zijn geweest. Hij moet het web van dauw dat over het grasveld lag, kapot getrapt hebben. Elke ochtend om kwart over zes kwam er een trein voorbij, die de struiken en bomen in de tuin deed trillen als theekopjes. Misschien was hij daar wel van geschrokken en had hij toen nog eens omgekeken naar het huis, terwijl hij in gedachten elk van onze ronde gezichten zag. Achter de waslijnen stond een hele rij bouwvallige nertsschuurtjes met slordig belegde rode puntdaken. Misschien hadden er wel lakens aan de waslijn gehangen, wit en wapperend in de wind. In het droge ochtendlicht zal alles er scherp afgetekend hebben uitgezien. Na zijn ogen te hebben uitgewreven, zal hij vertrokken zijn.
Terwijl hij de weg afreed, zag hij ons huis in zijn achteruitkijkspiegeltje ineenschrompelen tot het niet groter was dan het Witte Huis achter op een penny, en toen niets meer, een vuiltje op het spiegelglas. Toen sloeg hij af en reed de snelweg op, waar het geluid van onze auto, die nu van hem alleen was, zich vermengde met het geraas van al het andere verkeer, dat we altijd hoorden en zouden horen, zelfs in onze slaap.
Die ochtend werden we laat en versuft wakker. De zon scheen al volop en het licht dat door de witte gordijnen naar binnen viel, verzachtte de scherpe lijnen van de hoeken. De seringen tikten zachtjes tegen de hordeuren aan.
'Waar is hij heen?' vroeg ik mijn moeder. We waren het bed aan het opmaken en stopten de witte chenille sprei in het donkerhouten onderstel; we trokken hem samen strak, haar handen lagen over de mijne.
'Hij is weg', zei mijn moeder.
'Voor hoe lang?'
'Ach, dat weet ik niet.' Een groepje kolibries fladderde bij de seringenstruik, waarin iemand een rode sjaal had vastgebonden. Traag rondcirkelende vliegen vlogen tegen de hordeuren aan. Mijn moeder ging aan het strijken. Die zomer waren al haar kleren van gestreept cloqué en katoen.
'Hij is naar Californië om geld voor ons te verdienen', zei ze. 'Maar hij komt wel weer terug.'
'Wanneer?'
Even trilde haar mond en ik zag haar kin een eindje omhoog gaan. Haar beide handen rustten op het strijkijzer. Toen pakte ze een blouse, hield hem voor haar borst en hing hem in de kast. Er was een rij lege hangers. Toen ging haar hoofd met een bruuske beweging omlaag, ze pakte de bout weer op en bewoog hem over de roze-witte gaatjesstof.
'Dat weet ik niet', zei ze.
Ik ging op de vloer zitten en wachtte af. Ze streek heel precies, begon elke blouse bij het kraagje. Toen ze de laatste had opgehangen en dichtgeknoopt, vroeg ik haar wat we gingen doen.
Ze gaf geen antwoord. Ze zette de strijkbout af en keek het raam uit, haar hand op het dressoir. 'Wat zei je, liefje ?' vroeg ze even later.
'Ik vroeg wat we vandaag gingen doen.'
Ze geeuwde. 'Ik weet het niet. Ik ben een beetje moe, jij niet?' Ze strekte haar hand uit en pakte de mijne beet. Zo bleven we even staan en toen ging ze op het bed zitten. 'Kom maar hier, dan gaan we even een dutje doen.'
We lagen op onze rug. Het was het bed waarin ze met hem had geslapen.
Voor we gingen slapen, neuriede mijn moeder een van mijn vaders deuntjes. Mijn vader wilde tekstschrijver worden. Daarom was hij naar Californië gegaan. Ze hadden hem verteld dat hij een knappe Arabier was. Hij dacht dat er bij de film wel geld voor hem te verdienen viel. Voorzover ik weet, was tekstschrijven de enige van al zijn ambities die hij tussen zijn twintigste en dertigste bleef koesteren. Daarna gaf hij ook die op.
Nadat mijn vader was vertrokken, sliepen mijn moeder en ik bij elkaar in bed. Mijn moeder gleed dan met alleen haar slipje aan tussen de lakens en stopte haar handen onder mijn oksels om ze warm te maken. Die zomer ging mijn moeder tegelijk met mij na het avondeten naar bed en als ik 's ochtends opstond, sliep ze nog steeds. Mijn grootmoeder en ik slopen dan tot ze om een uur of twaalf wakker werd, op onze tenen door het huis; na vieren ging ze een middagdutje doen en dan hielden we ons opnieuw muisstil.
We dronken enorme hoeveelheden melk met z'n drieën. Onze melkboer leverde elke ochtend twee koude flessen af. De Kaapse viooltjes op de schoorsteenmantel stonden in volle bloei, misschien mede dank zij het feit dat mijn grootmoeder en ik een paar keer per dag met onze vingers voelden of de aarde wel vochtig genoeg was. Het huis leek als vanzelf schoon te blijven.
En terwijl mijn moeder lag te rusten, maakten mijn grootmoeder en ik stiekeme uitstapjes — in de herfst gingen we kijken of er al stroop uit de ahornbomen droop, in de winter voederden we de eenden en ganzen in het natuurreservaat maïs uit blik, in de lente zochten we op de velden naar trilliums en wilde viooltjes. Misschien hadden mijn grootmoeder en ik wel altijd zo door willen gaan - zachtjes rondlopend, spelend, zij aan de keukentafel met haar kaarten, ik eronder met mijn kleurkrijtjes. Maar tegen de zomer was mijn moeder weer op krachten gekomen. We zagen het voor onze ogen gebeuren. Op een dag deed ze geen middagdutje meer. De week daarop ging ze niet meer direct na het avondeten tegelijk met mij naar bed. En tegen die tijd had de verveling al weer toegeslagen.
Ze schreef ons in voor kunstschaatsles op zaterdagavond. Ze kocht voor ons allebei een kort jurkje van stretch-stof en een vleeskleurige maillot. Het was stil op de ijsbaan, het enige wat je hoorde, was een soort gezoem, als van een ijskast. De baan was opgedeeld in acht rechthoekige vlakken en mijn moeder en ik hadden er samen één.
Met onze nek voorovergebogen als die van een paard volgden we ingespannen de lijnen die onze schaatsen op het ijs trokken. Mijn schaatsen hadden dubbele ijzers. Toen, om acht uur, klonk er krakerige muziek door de luidsprekerboxen en mochten we vrij schaatsen over de hele ijsbaan.
'Zo vliegen de ponden eraf,' riep mijn moeder en sloeg zich op haar dijen, 'als je maar snel schaatst.'
Een man maakte een T-stop voor haar en ik zag een komeet van ijs de lucht in spuiten. Ze schaatsten samen weg, terwijl ik daar achterbleef en het smeltende ijs van mijn gezicht veegde. Dat was de eerste keer dat we Ted zagen.
Toen de muziek ophield, trok mijn moeder me naar het beschot, waar we op de punten van onze schaatsen over het zachte hout liepen.
'Als je wat ouder bent, kun je je vriendje mee hierheen nemen en dan kan hij je zien schaatsen. En als hij je dan zo ziet, dan zal hij bij zichzelf denken: dat is niet zomaar een knap meisje, ze kan echt wat.' Ze knikte naar de rijen met lege stoelen. Ze waren bekleed met kastanjebruin fluweel, dat in het midden versleten was. Mijn moeder keek me aan met half dichtgeknepen ogen, alsof ze door een kier kon zien hoe ik zou worden. Ik wist wel hoe ik wilde worden: ik wilde net als zij worden.
Maar mijn moeder was rusteloos, alsof ze ergens op wachtte.
We reden langzaam door de kronkelende straten van de betere buurten langs de rivier, haar vriendin Lolly, die ze nog uit haar studietijd kende, zat naast haar op de voorbank. We aten softijs dat snel smolt, de chocolade droop op onze blouses.
'God, zou je daar niet graag willen wonen ?' zei mijn moeder en ging op de rem staan.
Aan het eind van een lang donker grasveld stond een huis met witte zuilen. 'Maar ga verder, Lolly.'
Ze praatten met gedempte stemmen. 'Wie had dat nou ooit gedacht, nog wel hier in Bay City! ? Zou je het de volgende keer wél doen, ik bedoel, voor de laat-ik-zeggen, eh, ring? Begrijp je wat ik bedoel?'
'Ik weet wat je bedoelt. En ik denk van wel', zei mijn moeder.
'En ik weet ook wat je bedoelt', schreeuwde ik van de achterbank, hoewel dat natuurlijk niet zo was. Ik voelde me buitengesloten en wilde dat ze ophielden met dat gesmoes.
Ze zaten buiten op de veranda koffie te drinken. Ik deed alsof ik verdiept was in een orchidee; ik haalde de bloem uit elkaar en legde de zachte rode blaadjes op de planken tussen mijn benen. Ze hadden het erover hoe vaak Lolly haar haar moest wassen en hoeveel shampoo ze per keer gebruikte.
Mijn moeder zuchtte en tuurde naar de akkers. In het gras lagen getande roodgele bladeren en alle maïs was al geoogst.
'En, heb je nog iets van, hm, Californië gehoord?'
Mijn moeder zei even niets. Ik durfde niet naar haar te kijken. Ik rolde de steel van de orchidee heen en weer over mijn handpalm. Mijn vader was inmiddels al twee jaar weg.
'Ann, ga jij oma eens even gezelschap houden', zei ze na een tijdje. 'Die zit aldoor al in haar eentje tv te kijken.'
Ik slofte naar binnen. Ze wachtten met praten tot ik binnen was. Mijn moeder hield haar koffiekopje met beide handen vast en blies erin. In de zitkamer waren alle gordijnen dicht en het was er vrij donker. Ik ging aan mijn grootmoeders voeten op de grond zitten.
Nylons vond ik lekker ruiken. In ons huis slingerden ze overal rond: ze hingen over de roe van het douchegordijn, zodat ze langs mijn gezicht streken als ik in de badkamer was, in de bovenste laden van de kasten lagen ze naast zilveren lippenstiften, die indertijd ook nogal sterk roken, een wasachtige geur. Als er benen in het nylon zaten, roken ze anders, een beetje aangebrand.
'Kom, laten we eens even iets gaan doen', zei mijn grootmoeder tijdens een reclamespotje. 'Dat gehang voor de tv de hele dag is ook maar niks. Heb je zin om naar het kerkhof te gaan en de planten water geven? Dan kunnen we onderweg bij de melkboer een flesje chocomel voor je kopen.'
Terwijl mijn grootmoeder de Oldsmobile de garage uitreed, bleef ik nog even op de veranda naar mijn moeder en Lolly staan luisteren.
'En toen zei die, hij zei: "Toe nou, Adele, je bent toch al eens getrouwd geweest? Laten we gewoon eens kijken of we het lekker vinden," zei die. "Lekker?" zei ik toen, "lekker? En wat als ik het nou eens niet lekker vind?"'
Mijn moeder en Lolly leunden voorover, hun armen om hun knieën geslagen, en lachten. In de lucht zweefde een havik.
'Wat is daar zo grappig aan?' zei ik. 'Kan iemand me alsjeblieft uitleggen wat daar zo grappig aan is ?'
Ze keken elkaar aan en giechelden nog wat. Ik liep naar de auto, mijn handen trilden.
'Dit is alleen maar grappig voor volwassenen', riep mijn moeder me na. Ik trok de deur met een klap dicht en glimlachte naar mijn grootmoeder. De blikjes waarmee we de planten op het kerkhof water gaven, rammelden op de achterbank. Ik was blij dat we weggingen, want ik wilde niet dat mijn grootmoeder de hele dag binnen zat en bleek en slap werd als een echte oude vrouw. Zij dacht ondertussen dat ze mij een plezier deed. Het kwam in geen van ons tweeën op dat we zelf wel eens degene konden zijn die het het moeilijkst had.
Op een keer, toen hij nog bij ons woonde, probeerde mijn vader het gras te maaien. Iedere morgen ging hij op pad om stofzuigers te verkopen. Mijn vader was handelsreiziger in die tijd. Hij laadde de stofzuigers plus hulpstukken in de achterbak van onze auto, een colakleurige Valiant.
Het was een hele mooie, oranje grasmaaier met achterop een zitje en je moest hem besturen als een soort tractor. Als hij in bedrijf was, kwam er een fontein van gras uitgespoten.
Mijn neefje Benny stond met blote benen op de oprit en zat aan de maaimachine te prutsen. Ook als klein jongetje zat hij nooit een moment stil. Als hij op ons moest wachten, ging hij naar het achtererf en dan tolde hij rond met een stok die even lang was als hijzelf. Als je dan naar hem toe liep en vlak bij hem in je handen klapte, hoorde hij niets. Hij was zo blond als een lampenpit die nog niet gebrand heeft.
'Wil je ook een stukje ?' Benny stond met een gympie tegen het oranje metaal en zette zich schrap om aan het koordje van de ontsteking te trekken. Jimmy Measey kwam met een blik olie de garage uit. Later stond het nog steeds op de grond, leeg.
'Ik?' Mijn vader bracht zijn rechterhand met gespreide vingers naar zijn borst. Hij woonde nu vijf jaar in Wisconsin. In Egypte, waar hij vandaan kwam, hadden ze geen gazons.
Op dat moment viel de hordeur met een knal dicht. Mijn grootmoeder kwam naar buiten met een schoffel en een witkatoenen tuinhandschoen. Ze had mannenkleren aan — een overall, een geruit overhemd en een geblokte sjaal. Sinds de dood van haar man stond ze altijd heel vroeg op, en ze was zijn kleren gaan dragen.
Mijn vader aarzelde. Jimmy Measey vertelde me later dat hij indruk had willen maken op mijn grootmoeder.
'Best', zei mijn vader. Hij keek naar Benny en gaf hem een aai over zijn stroblonde bol. Mijn vader vond het altijd jammer dat ik niet blond was. Ik leek op hem, niet op mijn moeder. 'Wil je meerijden?'
'Kan niet. D'r kan maar één tegelijk op.' 'Oké.'
'Hiermee geef je gas, dat is de rem', legde Jimmy Measey uit en hij draaide aan het stuur.
Benny gaf een ruk aan het koordje en mijn vader schoot ervandoor, zijn ruggegraat kaarsrecht. Eerst reed hij een eind rechtuit, maar plotseling werd het fluwelige grastapijt hobbelig. Mijn vaders ene arm bungelde als een lam vleugeltje achter zijn rug.
'Hé, ga d'r af, remmen!' Benny's kreet trok een scherpe rode lijn door de lucht. Jaren later zag ik die nog.
'Spring eraf!' riep Jimmy Measey terwijl hij achter de machine aan rende. 'Springen!'
Niemand begreep wat mijn vader schreeuwde en even later ging hij dwars door de heg, waarna hij een paar maïsplanten omver maaide. Uiteindelijk viel hij op de grond. Er hingen lange maïsdraden uit zijn kraag toen Jimmy Measey bij hem neerhurkte. De grasmaaier reed onbestuurd verder, richting schuur. Benny rende erachteraan. Mijn moeder was inmiddels ook het huis uitgekomen, haar hoge hakken zonken weg in het gras.
'Waarom ben je in godsnaam niet op de rem gaan staan?' Jimmy Measey deed het voor, waarbij hij met zijn laars een maïskolf vertrapte, maar mijn vader was al op weg naar het huis en mijn moeder. Jimmy Measey wilde zo snel mogelijk weg, hij was al laat. Vóór zijn werk ging hij altijd bij Bob's Big Boy aan de snelweg een kop koffie drinken met een paar geroosterde boterhammen. Hij zat daar graag aan de bar te luisteren naar het geroezemoes om hem heen, al die stemmen die hem tegelijkertijd vertrouwd en vreemd in de oren klonken. Hij had zichzelf de regel gesteld om altijd tegen tienen op de zaak te zijn. Jimmy was ook handelsreiziger, net als mijn vader. Maar hij bleef altijd in Bay City wonen. Als hij keek naar de auto's die over het viaduct reden, zal hij het wel eens betreurd hebben dat hij niet ook een vreemdeling was, op doortocht naar het Westen. Maar zelfs in zijn fantasie keerde hij altijd weer terug naar Lime Kiln Road.
'Wat hebben ze met je uitgespookt?' riep mijn moeder uit, maar mijn vader schudde haar van zich af en liep snel naar binnen.
Benny reed de grasmaaier de garage in, zijn gympies bungelden aan de zijkanten. Benny was dol op machines.
Jimmy Measey hield me bij mijn schouders vast en schudde me zachtjes heen en weer. 'Je mist je vader, hè ? Je mist je vader, ik voel het aan je.' We waren buiten een vuurtje aan het stoken om dorre bladeren te verbranden. Jimmy Measey stond achter me, ik voelde zijn volle gewicht tegen me aan. Naast hem stond Benny ongedurig met zijn blauwe gymschoenen in de grond te wroeten. De rook steeg de lucht in.
Ik deed mijn ogen dicht, ik was duizelig. Toen ik ze weer opendeed, stonden we daar nog steeds met z'n drietjes te kijken naar de zwart geblakerde bladeren die wegdreven op de wind. Bij het huis aan de overkant ging het licht in de keuken aan. De oude mevrouw Brozek dekte de tafel. Zo van verre gezien, was het net een plaatje uit een boek. Jimmy Measey legde zijn handen over mijn oren.
'Zie je dat gat daar?' Hij draaide mijn hoofd. Zijn vingers drukten tegen mijn slapen, alsof ze ze indeukten. 'Daar is je vader toen door de heg gegaan.'
Het was een gewoon gat, een kleine onregelmatigheid in de donkere struiken.
'Hij schreeuwde iets in het Egyptisch, of wat ze daarginds ook voor taal spreken. Je kon er geen touw aan vastknopen. Ik probeerde hem nog tegen te houden.'
Ik voelde hoe het vet van Jimmy Measey's buik schudde, warm en diep.
'Je had haast wel een lasso moeten hebben. Hij ging finaal door die heg heen.'
Onze eikenboom was meer dan honderd jaar oud. We waren dagen aan het harken geweest. Dat jaar waren de bladeren zo groot als Benny's en mijn handen. Op de grond gehurkt hadden we onze handen tegen de bladeren gehouden. Als je de wind zo hoorde ruisen en de zilverachtige contouren van de zwiepende takken zag, leek het een reusachtig gevaarte, daar boven ons. Er zaten nog duizenden bladeren aan de boom.
We zagen de bladeren ineenschrompelen tot lichtzwarte as. De ondergaande zon trok langgerekte roestbruine vegen door de lucht, waardoor onze huizen er nietig uitzagen.
'Altijd als ik dat gat zie, moet ik aan je vader denken', zei Jimmy. 'Ik vraag me af waar hij tegenwoordig uithangt.'
Ik tuurde omhoog naar de eikenboom, naar de stukjes hemel tussen de vuisten van de dorre, gekrulde bladeren. Ze knisterden als een bruine papieren zak die wordt verfrommeld.
'Pap', zei Benny, die met zijn gympie over het zachte gras wreef. 'Wanneer gaan we eten?'
Plotseling vroeg ik me af waar mijn moeder zou zijn. Ik rende meteen naar binnen. Mijn grootmoeder zat tot haar ellebogen in het meel. Het leek alsof de hele keuken vol meel hing, dat zich vermengde met het zachtgele licht. Mijn moeder was in de badkamer, ze zat in een korte flanellen nachtpon op het kleedje en was haar wenkbrauwen aan het epileren. Ze hield een klein rond spiegeltje voor haar gezicht.
'Wat is er, liefje?' zei ze terwijl ze haar linkerwenkbrauw inspecteerde.
'Oom Jimmy vroeg of ik mijn vader nog miste.'
Nu deed ze haar bovenlip. Ze trok hem over haar boventanden.
'Ach, lieverd, je hebt je vader niet eens echt gekend. Daar was je nog veel te jong voor. Hoe zou je hem dan kunnen missen ?' Ze zuchtte. 'Als iemand je dat nog eens vraagt, dan zeg je gewoon: "Nee, niet echt, ik kan erg goed met mijn moeder opschieten." Zeg dat maar.'
'Oké', zei ik en bleef daar staan.
'Ik mis mijn vader', zei ze. 'Maar zulke echte totale liefde heb jij nooit gehad. Misschien is dat eigenlijk maar goed ook, wie weet is het wel beter voor je. Je kent hem niet genoeg om hem te missen.'
Ik liep bij Jimmy Measey binnen zonder te kloppen. Ik liet de hordeur dichtvallen. Jimmy Measey zat in de keuken met een bepareld bierblikje in zijn hand.
'Is Benny er ook?' vroeg ik.
Hij bracht het blikje naar zijn mond en nam een slok. Toen keek hij me grijnzend aan en strekte zijn arm naar me uit. 'Ik heb hem geslagen', zei hij. 'Ik heb hem een flink pak op zijn donder gegeven.' Even leek het alsof hij zijn lippen aflikte. Toen draaide hij zijn stoel naar de muur. 'Hij is in de badkamer', zei hij.
Benny stond op het met pluche beklede wc-deksel en bekeek zijn wang in de spiegel. Hij had een grote rode plek op zijn neus en de linkerkant van zijn gezicht, die hij bette met coldcream. Hij keek heel ernstig, alsof hij zich er vast op instelde dat hij er voortaan altijd zo uit zou zien. Zijn moeder stond ontdaan naast hem en hield de open pot crème naar hem omhoog.
'Jimmy heeft hem geslagen', zei ze hoofdschuddend.
Benny draaide zich naar me om. 'Het was mijn eigen schuld', zei hij.
Meestal was ik bang voor Jimmy Measey, maar hij kon ook anders zijn. Op een keer ging hij met Benny en mij naar de spoorlijn en toen Benny voor ons uit rende en een melkplant vond en zei: 'Moet je zien, pap!', wilde ik Benny herinneren aan die rode afdruk terwijl ik tegelijkertijd wenste dat Jimmy ook mijn vader was.
Voor we van huis waren gegaan, had mijn grootmoeder me een wollen das om mijn hoofd gebonden; toen ze er een knoop in legde, deden haar knokkels me pijn onder mijn kin. Benny hoefde geen das om, dat vond Jimmy Measey niet nodig, maar hij liet mijn oma er mij wel eentje omdoen. Ik was van de vrouwen; Benny was van hem.
Toen we bij de greppel waren, pakte Jimmy Measey mijn hand. De zijne was droog en hard, als een voet. Er liepen twee kinderen over een rail, ze hielden hun armen opzij uitgestrekt. Het waren kinderen van de Grilings.
Jimmy Measey haalde een stuiver uit zijn broekzak en gaf die aan mij. 'Hier.' Hij keek naar de spoorlijn. Ik dacht dat hij wilde dat ik die stuiver aan de Grilings gaf en dus begon ik al over de dwarsliggers naar ze toe te lopen.
'Nee, Annie, hier blijven.'
'Ik doe het wel, papa.' Benny bukte zich en legde de stuiver op de rail. De twee kinderen liepen een heel eind verderop over de rail in het laatste restje zon van die dag.
Midden in de winter drie jaar nadat hij was weggegaan, hoorden we voor het eerst weer wat van mijn vader. De telefoniste zei dat ze een gesprek voor ons had uit Las Vegas en dat was hij.
'We gaan naar Disneyland!' fluisterde mijn moeder met haar hand over de hoorn. Daarna zei ze tegen hem dat ze mij dan wel een paar dagen zou laten verzuimen. We zouden met het vliegtuig naar Las Vegas gaan en vandaar met zijn drieën naar Disneyland rijden. Ik herkende zijn stem niet toen mijn moeder de hoorn bij mijn oor hield.
Ik hield me aan de rand van de keukentafel vast. Ik wilde de volgende dag niet van school wegblijven. Ik haalde mijn schouders op en weigerde de hoorn aan te pakken.
'Als je hem ziet, herken je hem wel weer', zei ze.
Het duurde drie dagen voor onze zomerjurken van de stomerij terugkwamen. 'Het is daar nu erg heet', waarschuwde mijn moeder. 'Snikheet', voegde ze er glimlachend aan toe. De dag dat we vertrokken, viel er hele fijne poedersneeuw; uit het vliegtuigraampje zag je niets dan een witte vlakte. Ergens halverwege gingen we naar de krappe toiletruimte en verwisselden onze dikke winterkleren voor mouwloze zomerjurken en lakleren teenslippers. Mijn moeder smeerde wat rouge op onze bleke winterschouders. Met haar oogpotlood tekende ik sproeten op mijn neus. In het vliegtuig was het nog steeds fris, maar mijn moeder verzekerde me dat het heet zou zijn als we eenmaal waren geland. En ze had gelijk. De lucht zinderde van de hitte en het was erg stoffig. In de aankomsthal liep een vrouw die bij wijze van bloesje een sjaal om haar borst had geknoopt.
Mijn moeder ontdekte mijn vader in de mensenmenigte en trok me aan haar hand naar hem toe. We deden alsof ik hem ook had herkend. Hij zag er heel onopvallend uit. Hij had een strakke zwarte broek aan, een bruin jasje en zwart leren instapschoenen. Hij had een vooruitstekende kin, die zijn gezicht iets gretigs gaf.
Onze bruine Valiant stond op de parkeerplaats en mijn moeder ging voorin zitten. We reden langs motels met zwembaden en de weerspiegeling van de lucht in het water leek bruinig, als een vuile rand op de boord van een mouw. Mijn vader zette de auto neer voor een laag, roze gepleisterd flatgebouw. Toen we ernaartoe liepen, stonden er drie mannen tegen de ijzeren leuning van de veranda.
'Hij had ons verteld dat je lang haar had', zei er een.
'Je lijkt op je vader.'
'Een echte brunette.'
'Ze is knapper dan haar vader.'
Mijn vader lachte en de spleetjes tussen zijn tanden maakten dat hij er ineens heel droevig uitzag, als het gezicht dat in een uitgeholde Halloween-pompoen gekerfd is. Hij streelde me over mijnhaar en ik wist dat hij trots op me was. Op dat moment werd ik vervuld van een blinde liefde voor hem, een gevoel dat al het andere wegvaagde, maar het duurde maar even.
'Zou je mij ook niet eens even aan je vrienden voorstellen?' Mijn moeder duwde onze koffer de veranda op. Ze lachte het lachje dat ze altijd in de spiegel oefende, waarbij ze haar wangen naar binnen zoog om haar jukbeenderen hoger te doen lijken.
De mannen hadden T-shirts met een V-hals aan en hun huid was net als die van mijn vader donker. Zoals ze daar een beetje voorovergebogen tegen de leuning stonden en met hun voeten schuifelden, zagen ze er nozemachtig uit. Toen mijn vader ze voorstelde, glimlachten ze. Hij vertelde dat ze zijn huisgenoten waren. Toen gaf hij me een cadeautje. Het was een pakketje met zes katoenen haarbanden in verschillende kleuren. Ze deden me aan paaseieren denken. Ik hield het pakje voorzichtig vast en maakte het cellofaan niet open.
Mijn vader was kelner in een hotel-restaurant. De eerste avond gingen mijn moeder en ik daar samen eten. We aten langzaam en keken hoe hij hele stapels borden op zijn arm in evenwicht wist te houden. Toen we uitgegeten waren en mijn moeder een kop koffie dronk, kwam hij bij ons aan het tafeltje zitten. Hij zat met zijn benen over elkaar van zijn sigaret te genieten, terwijl mijn moeder dichter naar me toe schoof en me iets in mijn oor fluisterde.
'Wanneer gaan we naar Disneyland', zei ik haar na, maar ik wist dat ik het net niet op de juiste manier vroeg.
Mijn vader drukte zijn sigaret uit en keek naar mijn moeder. 'Het is nu al te laat', zei hij. 'Het is nu vrijdag. Je bent vier dagen te laat.'
Mijn moeder streek haar haar naar achteren. 'We hebben het nogal druk gehad. We moesten bij allerlei mensen langs. We hebben toch al heel wat moeten afzeggen.' Mijn moeder liet zich door niemand de les lezen. 'Nou, wanneer gaan we?' vroeg ze zonder een krimp te geven.
'Toen jullie er maandag niet waren, ben ik al het geld kwijtgeraakt dat ik opgespaard had', zei hij op zakelijke toon, terwijl hij ondertussen de ruimte rondkeek.
'In vier dagen! Hoe heb je dat klaargespeeld?'
'Met gokken.'
Mijn moeder verhief haar stem. 'Dat kun je haar toch niet aandoen!'
Toen we weer in mijn vaders flat waren, stuurden ze me de veranda op. Er lag een doosje lucifers op de grond en ik stak ze één voor één aan door ze over het beton te schrapen. Ik hield ze net zo lang vast tot ik bijna mijn vingers brandde en dan liet ik ze in het stof vallen. Uiteindelijk was het stil. Mijn vader deed de hordeur open en ik liep naar binnen. Ze hadden voor mij de bank in de zitkamer opgemaakt. Ze kleedden zich allebei uit in mijn vaders kamer. Mijn moeder keek over haar schouder terwijl ze haar jurk openritste. Toen kwam ze me welterusten zeggen. Ze keek me strak aan, alsof ze probeerde uit te maken of ik nog jong genoeg was om dingen die ik niet begreep te vergeten. Met een zucht besloot ze ten slotte dat het er niet toe deed.
'Luister eens, je moet niet aan oma vertellen dat ik bij hem op de kamer heb geslapen. Verder kan ik hier nu eenmaal nergens terecht.' Ze wreef me afwezig over mijn rug.
De volgende ochtend waren mijn vader en ik al vroeg op. We liepen naar de koffieshop van het hotel en gingen op een kruk aan de bar zitten. Ik durfde niets te vragen en zei dus dat ik geen honger had. Mijn vader bestelde een zachtgekookt ei voor zichzelf. We zeiden niets. Ik zag hem naar de serveerster kijken, die aan het andere eind van de bar koffie aan het schenken was. Hij zag er gelukkig uit.
Hij floot het refrein van een liedje dat hij zelf had geschreven en waarvan we allemaal hadden gedacht dat het een hit zou worden. Zachtjes zong ik de woorden mee. 'Oh, Ringo Starr on top of my tree, oh, Santa bring the Beatles to-oo me.' Ringo was mijn moeders lievelings-Beatle. 'Het is zo'n gewone jongen, echt een schatje', zei ze altijd en tikte met haar vingers tegen haar dijen als ze met Lolly in de serre aan het dansen was.
Mijn vader kreeg zijn ei in een wit koffiekopje. Hij prakte het fijn met de rand van een lepeltje en vroeg of ik wel eens een eitje had gehad dat vier minuten had gekookt. Ik nam een hapje en vond het heerlijk. Het was het lekkerste ei dat ik ooit gehad had. Dat zei ik tegen mijn vader en ik hoopte dat we het dan verder samen zouden opeten. Maar zonder me aan te kijken at hij de rest van het ei in één keer op. Daarna gebaarde hij de serveerster dat hij nog een ei wilde.
Toen we terugliepen, schopte hij zand de lucht in. Ineens draaide hij zich naar me toe alsof hem plotseling iets te binnen was geschoten.
'Hoe vind je het op school?' vroeg hij.
'Leuk', zei ik. 'Ik vind het wel leuk.'
'Mooi zo', zei hij.
Zo gingen onze gesprekjes nou altijd, alsof je steeds één enkele lucifer aanstak.
Ik zat op een handdoek bij het hotelzwembad terwijl mijn ouders probeerden ons geld voor Disneyland terug te winnen. Toen mijn moeder mijn schouders met zonnebrandolie insmeerde, wees ze naar een vrouw die op haar rug lag te slapen met een washandje over haar ogen. Bij haar hoofd zat een klein meisje met een speelgoedborstel het haar van de vrouw te borstelen. Een jongen die naast hen lag te slapen, had een wit stuk zeep aan een gevlochten koordje om zijn nek hangen; zijn vingers speelden met de zeep, alsof hij erop mediteerde.
'Die kinderen treden hier 's avonds op. Moet je toch zien', zei mijn moeder. 'De kinderen verdienen het geld en die moeder ligt alleen maar te luieren.'
Later, toen mijn ouders naar het casino waren, trok het kleine meisje haar moeder aan haar haar.
'Sssst', zei de vrouw. 'En je moet hem ook laten slapen. Het is vannacht laat geworden. Ga maar zwemmen, liefje.'
Maar de jongen werd wakker en rende naar de springplank. Hij dook met zo'n harde kreet in het water dat zijn moeder verschrikt rechtop ging zitten en het washandje van haar ogen af haalde.
Hij spartelde wild met zijn voeten, toen hield hij op en schudde met zijn hoofd. Zijn moeder en zijn zusje en ik keken naar hem, maar daar merkte hij kennelijk niets van. Het leek alsof hij met onzichtbare lichamen aan het ravotten was.
Ik zat bijna de hele middag naar die jongen te kijken en hoopte dat hij me zou opmerken. Hij stond met zijn hoofd in zijn nek te gorgelen en waste zich met het stuk zeep dat om zijn nek hing. Om de zoveel tijd ging zijn moeder rechtop zitten, liet haar zonnebril van haar hoofd op haar neus zakken, keek glimlachend naar hem en wierp vervolgens een zenuwachtige blik op zijn zusje; en dan, als ze haar beide schaapjes geteld had, slaakte ze een diepe zucht, strekte zich weer uit op haar handdoek en hield met haar ene hand een tijdschrift voor haar gezicht. Ik ging er bij het pierenbadje in. Mijn moeder had gezegd dat ik wel met die kinderen mocht spelen, maar ik wist niet hoe ik dat moest aanpakken. Met mijn ogen dicht ploeterde ik door het water en bedacht dat ik ze als ik weer thuis was, zou kunnen schrijven. Nog maanden later, toen we allang weer bij mijn oma terug waren, had ik soms, op momenten dat ik niet eens aan mijn vader dacht, zin die jongen een brief te schrijven. Maar ik wist niet eens hoe hij heette.
'De volgende keer dat je komt, gaan we naar Disneyland', zei mijn vader toen hij met me terugliep van het zwembad. Voor de stacaravans waren geen grasveldjes, maar het zand was aangeharkt en afgezet met stenen. Mijn vaders zwarte instapschoenen waren versleten. Hij had mijn hand vast, maar keek me niet aan.
'Wanneer is dat?'
Plotseling wilde ik de naam van een maand horen, niet vanwege Disneyland maar omdat ik hem dan weer zou zien. Ik kon hem nauwelijks bijbenen en nam zo groot mogelijke stappen, ik wilde hem zeggen dat het me niet kon schelen of we naar Disneyland gingen. De hele terugweg hield ik mezelf voor dat ik het na de volgende stap zou zeggen, toen na nog twee, nog drie stappen, maar ik kreeg het niet over mijn lippen. Het enige wat ik deed, was zijn hand almaar steviger vasthouden.
'Dat weet ik niet', zei hij en hij liet mijn hand los toen we bij de veranda waren.
In het vliegtuig terug had ik het pakje haarbanden in mijn schoot liggen en betastte ze met mijn vinger door het cellofaan heen. Mijn moeder keek uit het raam.
'Ik werk,' zei ze ten slotte, 'en ik betaal je school en je boeken en je schaatsen en je lessen.'
Ze pakte het pakje haarbanden en liet het daarna weer in mijn schoot vallen. 'Een pakje haarbanden van 79 cent', zei ze.
Ik verstopte me achter een boom toen mijn grootmoeder het pad kwam aflopen, haar sjaal wapperde in de wind. Het roodmetalen windvaantje op de brievenbus stond recht overeind. Ze keek de post door en stopte die toen in haar zak. Ze had geen brief in haar hand en ze had ze allemaal even vluchtig bekeken; dat betekende dat er niets bijzonders bij zat. Toen rende ik naar haar toe.
Ik wilde nog steeds naar Californië, maar later. Mijn bloed bonsde van het harde lopen, mijn slapen waren klam, de wind worstelde met mijn mouwen. Takjes waaiden op van de grond toen we naar het achtererf liepen, waar de was nog aan de lijnen hing. Ik hielp mijn grootmoeder de lakens af te halen. We stopten de knijpers in onze mond en broekzakken; de was moest voor het begon te regenen binnen zijn. Toen ik die avond in bed ging liggen, voelden de schone lakens stijf aan, ze roken naar aarde en koud water. Toen het begon te regenen, zetten we onder de dakgoot emmers neer om het water op te vangen. Mijn grootmoeder was ervan overtuigd dat regenwater goed was voor de planten, 's Avonds luisterden we naar de geluiden van de wind en de regen op het dak. Het was een ander leven dan dat van mijn vader, anders dan wat we ons van Californië voorstelden. Ik wist niet of ik zo op de post gespitst was omdat ik een brief van mijn vader wilde krijgen of omdat ik bang was en hoopte dat hij nooit meer terug zou komen en alles zo zou blijven als het was.
Op een dag in de zomer gingen mijn moeder en ik bij Bob's Big Boy samen de telefooncel in. We leegden haar tasje op de metalen richel. Het zat vol met stukjes papier, potloden, uitgelopen pennen, opgerolde tubes make-up, borstels met een wirwar van haren en pluisjes, een beha, en helemaal onderin mijn moeders bruinieren adresboekje, waarvan de bladzijden los zaten. We zouden mijn vader bellen. Het was al meer dan een jaar geleden dat we in Las Vegas geweest waren. Het nummer was er netjes met bruine inkt in opgeschreven.
Mijn moeder draaide en zei: 'Duimen maar, op hoop van zegen!' Ze mompelde snel een Weesgegroetje en sloeg een kruis door even haar voorhoofd aan te raken en drie tikjes op haar borst te geven. Ik raapte ondertussen al het kleingeld bij elkaar. Toen de telefoniste aan de lijn kwam en zei hoeveel het zou gaan kosten, tilde mijn moeder me op en ik duwde het geld in de gleuf. Met onze beide monden bij de hoorn wachtten we gespannen af. Een slaperige mannenstem nam op.
'Ja?'
Mijn moeder vroeg of mijn vader er ook was.
'Nee', zei de man. 'Verkeerd verbonden. Woont hier niemand met die naam.'
'Weet u dan misschien waar hij nu zit? Hij heeft daar wel gewoond, we zijn er zelf geweest.'
'Dat moet dan voor mijn tijd geweest zijn.'
'Misschien weet een van uw huisgenoten het wel ?'
'Ik woon hier het langst.'
'Oh', zei mijn moeder. 'Dat is dan jammer.'
We belden inlichtingen in Las Vegas, maar ook daar kregen we nul op het rekest.
Op zondag was mijn moeder de baas in huis. Mijn grootmoeder stond die dag vroeg op en ging met de auto naar de kerk. Bij ons in de straat waren mijn moeder en ik de enigen die niet naar de kerk gingen, 's Ochtends, als onze buren de stad inreden, de vrouwen met hun tasje op schoot, reed Lolly over dezelfde snelweg, maar dan in tegengestelde richting, met de autoradio aan en een doos warme kaneelcakejes met het deksel open op de stoel naast haar.
Om het kerkvolk voor te zijn ging ze altijd al vroeg naar Krim's, die de beste bakkerij van heel Bay City had, en dan kocht ze voor ons drietjes twaalf van die dikke zachte cakejes. Ze waren erg duur en we genoten van deze uitspatting. Tegen de tijd dat Lolly de achterdeur kwam binnenstommelen, was mijn moeder in de keuken aan het redderen en zong: 'I'm Gonna Wash That Man Right Out of My Hair', terwijl de kan met donker, dik sinaasappelsap langzaam volliep. Het was mijn taak om de sinaasappels uit te persen.
Lolly scheurde een nieuw pakje slagroom open en liep naar de veranda. 'En, heb je het geprobeerd?' vroeg ze mijn moeder.
Nu mijn grootmoeder er niet was, stuurden ze mij niet eens de kamer in als ze een onderonsje hadden. We aten langzaam, waren alledrie aan ons tweede cakeje bezig. Mijn moeder en Lolly nipten van hun koffie. Ik kreeg ook een kommetje, om mijn handen aan te warmen. Ik nam kleine slokjes en hoe ik mijn best ook deed, ik bleef het vies vinden.
'Waarom vraag je dat?' vroeg mijn moeder.
'Zomaar, ik had het idee dat ik gisteravond op het ijs een paar, laat-ik-zeggen-eh, nieuwe sprongetjes zag.'
'Ja. Mmmmm. Ik heb het inderdaad geprobeerd.'
'Je meent het!'
Ik wipte met mijn slipper op het puntje van mijn voet, over de rand van de veranda, en hij viel. De grond was kil toen ik naar beneden sprong om hem te pakken.
'Waar zijn jullie naartoe gegaan?'
'Nergens. Gewoon hier.'
'In de slaapkamer, met de hele meute boven ? Dat meen je niet. Terwijl mama thuis was ?'
'We hebben naar Carson gekeken. Iedereen sliep al.'
'En?'
Mijn moeder zuchtte, blies in haar koffie en liet haar blik over het erf dwalen. Het gras leek gelig en het herfstlicht was bleker dan in de zomer. 'Het was oké. Dat zit wel snor', zei ze. Soms leek mijn moeder ineens veel ouder.
Lolly keek haar onderzoekend aan, alsof er iets veranderd was dat ze niet echt kon benoemen. Ten slotte keek ze mij aan, alsof ik uitkomst kon bieden. Mijn moeder leek traag en beheerst, het was alsof ze een besluit had genomen. Toen de trein langsreed en haar koffiekopje op het schoteltje rinkelde, keek ze naar beneden en lachte, alsof het gerinkel muziek was.
'En hoe moet dat nou met Californië?'
'Weet ik niet', zei mijn moeder en keek Lolly recht aan, haar koffiekopje in de lucht. 'Maar hoe moet je met zo'n man ooit weten waar je aan toe bent? Daar valt geen peil op te trekken.'
'Je hebt dus niets gehoord?'
'Absoluut niets.'
'En dat verwacht je ook niet meer?'
'Oh, jawel. Daar durf ik wel donder op te zeggen. Op een gegeven moment heeft hij een plaat gemaakt of krijgt hij een rol in een of andere film en als hij dan wat geld heeft verdiend, dan belt hij wel, dat durf ik te wedden. De vraag is alleen wanneer.'
'Ik snap wat je bedoelt.'
'En zij wordt ook ouder. Ik kan hier niet eeuwig blijven hangen.' Mijn moeder knikte naar mij.
Zodra ze dat gezegd had, wenste ik dat ik jonger was. Ik ging het grasveld op en begon radslagen te maken. Mijn haar viel over mijn wangen. Ik liep op mijn handen.
'Zag je dat, mam, zag je me?'
Mijn moeder en Lolly zaten allebei met hun koffiekopje in hun schoot zwijgend voor zich uit te kijken.
'Doe het nog eens, liefje', zei mijn moeder.
De volgende keer dat we gingen schaatsen, kwam ik het ijs niet af. Toen de muziek ophield, stapten mijn moeder en Lolly voorzichtig op de rubbermatten bij de uitgang, en mijn moeder ademde een paar keer diep in, alsof het haar laatste kans was om van deze kostelijke lucht te genieten. De Zamboni, een machine waarmee het ijs werd schoongeveegd, stond al te brommen aan het andere eind van de baan. Ik reed nog even een laatste rondje. Zwaaiend met mijn armen, schaatste ik zo hard als ik kon, onderwijl achterna gezeten door de Zamboni; de man die hem bestuurde wilde me wel eens even mores leren.
Het was alsof er een wild beest achter me aan zat; ik hoorde het ding achter me, maar wist niet hoe dichtbij hij was. Elk moment verwachtte ik zijn klauwen op mijn rug te voelen, tegen de vlakte te worden geworpen. Mijn moeder stond bij de uitgang naar me te roepen — ik zag haar wel maar hoorde niets. Met de Zamboni op mijn hielen maakte ik me zo snel mogelijk uit de voeten; ik wist dat ik niet moest vallen, want dan zou ik meteen door de machine verpletterd worden. Ik rende alsof mijn leven ervan afhing en ik dacht dat als ik zou struikelen en door de Zamboni overreden zou worden, dat mijn verdiende loon zou zijn omdat ik allang van de baan af had moeten zijn.
Misschien wilde ik ook wel dood. Uiteindelijk kwam ik met een harde smak tegen het beschot bij de uitgang tot stilstand. En net op dat moment keken mijn moeder en Lolly elkaar aan, draaiden zich om en liepen naar beneden. Ze deden net alsof ze me niet kenden; ze wilden dergelijk gedrag niet aanmoedigen. Bovendien schaamde mijn moeder zich tegenover Ted. Ze wilde hem de indruk geven dat ze zoiets niet door de vingers zag.
Ik had ook zo mijn trots. In plaats van achter ze aan te rennen, bleef ik bij de uitgang staan en trapte het ijs van de ijzers. Een andere moeder die haar kinderen kwam ophalen, trok me met een krachtige arm naar zich toe en drukte me tegen zich aan. Ze fluisterde: 'Zeg, hoort je moeder nog wel eens iets van je vader?'
'Weet ik niet', zei ik.
'Oggut', fluisterde mevrouw Bayer en streek me over mijn haar.
Even, heel even maar, hield ik mijn ogen dicht.
'Je zult je vader wel missen', zei ze met een meewarige uitdrukking op haar gezicht.
Ik maakte me los. 'Nee.'
Het was altijd heerlijk om de schaatsen weer uit te kunnen trekken. Mijn werk zat erop. Mijn gewone schoenen leken veel te groot voor mijn voeten en mijn enkels leken wel gevuld met lucht. Als ik over de dikke rubbermatten liep, was het alsof mijn lichaam pas bij mijn scheenbenen begon. Ik voelde me heel licht. Ik had gedaan wat ik kon.
Twee jaar nadat mijn moeder met Ted getrouwd was, hoorden we weer iets van mijn vader. Hij belde eerst mijn grootmoeder. Hij wist niets van Ted of het huis aan Carriage Court. Blijkbaar ging hij ervan uit dat alles bij het oude gebleven was sinds hij ons het laatst gebeld had. Hij vertelde mijn moeder dat hij in Reno woonde, met een nieuwe vrouw. Van Californië was dus nog steeds niets terechtgekomen. Hij zei tegen mijn moeder dat hij met me naar Disneyland wilde.
'Tsja, dat weet ik niet, hoor. Denk je dat we er dit keer ook echt zullen komen ?' vroeg ze smalend.
'Oh nee, geen sprake van', zei mijn moeder toen, na enig geblaas, ongeduldig gezucht en stiltes. 'Daar komt niks van in. Ze kan niet van school wegblijven om helemaal in haar eentje daar naartoe te vliegen. Je kunt kiezen: of ik ga ook mee of ze komt niet.'
Mijn vader wilde dat ik in mijn eentje kwam, maar na langdurig gekibbel was hij bereid voor twee tickets geld te sturen. Ze legde haar hand over de hoorn en zei: 'Ann, zijn nieuwe vrouw heeft een kleindochter van elf. Die is nog nooit in Disneyland geweest en ze wilden haar ook meenemen. Zou je dat leuk vinden of wil je liever alleen met ons ?' Ze fluisterde: 'Als je liever alleen met z'n drietjes wil, moet je het zeggen.'
'Ik wil liever alleen met z'n drietjes', zei ik.
Mijn moeder haalde haar hand van de hoorn. 'Ze wil liever niet met nog een kind erbij.' Wat klonk dat afschuwelijk, zo hardop gezegd. Ik sprong door de keuken heen en schreeuwde: 'Het kan me niet schelen! Kan me niet schelen wie er meegaan! Neem haar maar mee!'
'Maak je maar geen zorgen, hij neemt haar vast niet mee', zei mijn moeder. We stonden voor de ijskast plakjes koude chateaubriand te eten. Zo maakte je geen borden vuil. 'Stel je voor, een kleindochter van jouw leeftijd, zijn vrouw moet wel minstens zo oud zijn als oma.'
'Waarom mocht ik niet in m'n eentje?'
'Liefje, er zijn allerlei dingen waar jij gewoon nog niets van af weet, oké? Geloof me nou maar, ik ben een stuk ouder en ik ken die man door en door.'
Ze wachtte af, maar ik zei niets. Ik pakte het zoutvaatje en strooide wat zout op mijn plakje vlees.
'Ann, hij zou je zo op een vliegtuig naar Egypte kunnen zetten en wat dan ? Ja, daar had jij niet aan gedacht, hè ? En ik kan je wel vertellen dat je dat niet erg leuk zou vinden. Binnen de kortste keren zou je uitgehuwelijkt zijn en achter de kinderwagen lopen. Daarginds gaan alleen de jongens naar de middelbare school, de meisjes niet. Je vader heeft het alleen verdomd goed getroffen.'
Mijn moeder en vader wilden dat we meteen naar Disneyland vlogen, maar Uta, zijn nieuwe vrouw, vond dat we tot de paasvakantie moesten wachten. Zodoende hadden mijn moeder en ik drie weken de tijd om inkopen te doen. We kochten nieuwe jurken en mijn eerste paar nylons en witte handschoenen.
Toen las mijn moeder ergens dat Sony een nieuwe draagbare kleurentelevisie had. Het was een mooi klein toestel, en mijn moeder was meteen verkocht. Ze liet me er een foto van zien die ze uitgeknipt had. Ze wilde een witte, ze wist zeker dat ze ook witte hadden. In het bijgaande artikel stond dat ze in de vs pas over een jaar leverbaar zouden zijn, maar volgens mijn moeder zou je ze in Californië nu al kunnen krijgen. 'Ik weet het zeker', zei ze. 'Als je vanuit Californië de oceaan oversteekt, ben je zo in Japan. Ik durf te wedden dat ze daar overal al in de winkels staan.'
Mijn moeder liet het Ted niet meer weten als ze een speciale wens had; dat had ze eerst wel gedaan, maar hij kwam altijd met net het verkeerde aanzetten. Voor Kerst had hij een grammofoonmeubel voor haar gekocht in plaats van een stereo-installatie met een losse versterker en luidsprekers. Net toen ze een stel met de hand beschilderde borden had gekocht, verraste hij haar met een afwasmachine. Ze huiverde bij de gedachte aan het bakbeest waarmee hij voor de dag zou komen als ze hem over de Sony vertelde: een wanstaltig televisiemeubel van Zenith of rca.
Na school haalde ze me op en reden we naar Shreve's, waar we rondneusden op de elektronica-afdeling en alle tv's bekeken. Ze hadden wel draagbare zwart-wit tv's van Sony, maar geen kleurentv's. De kleurentv's waren allemaal grote, gepolitoerde kasten.
'Kan ik u ergens mee van dienst zijn?' vroeg een jonge vrouw, haar handen in de zakken van haar bruine winkelschort.
'Oh, nee, dank u.' Mijn moeder gaf me een por toen we naar de parkeerplaats liepen. 'Wij zijn straks de enigen in heel Bay City die er zo eentje hebben.'
Ted liep met ons mee naar de aluminium vliegtuigtrap. Het was een winderige, regenachtige middag. Mijn moeder deed mijn haar achter mijn oren en hield toen haar hand boven haar eigen hoofd. Ze wilde het vliegtuig in, zodat we niet nat werden, maar Ted bleef daar maar staan en dus wachtten we nog even.
Zijn glimlach was anders die dag, hij trok zijn linkermondhoek wat omhoog, het was geen tandpastaglimlach.
Ons vliegveld was niet groot. Je zag de start- en landingsbanen tot in de wijde omtrek de velden ingaan, en achter de landingslichten begonnen de bomen weer, berken en pijnbomen. De aankomst- en vertrekhal was ook klein, met één koffieshop waarin middelbare schoolmeisjes als serveerster werkten.
'Nou, veel plezier', zei Ted. Hij legde een arm om mijn schouder en woelde met zijn andere hand onder mijn moeders haar.
Ze zuchtte. 'Ik weet nog zo net niet of het wel leuk wordt, ik vrees van niet, maar het moet nu eenmaal. Maar voor haar is het in elk geval wel leuk, daar heb je gelijk in, voor haar wel.'
Mijn vader zat met zijn benen over elkaar geslagen voor zich uit te staren, in een plastic vliegveldstoel. Achter hem stond een vrouw, met een hand op zijn schouder. Haar andere hand hield ze boven haar wenkbrauwen, alsof ze naar iets heel in de verte tuurde. Ze leken daar al tijden te wachten.
'John, zijn dat ze?' hoorde ik haar zeggen. Maar mijn vader heette geen John.
Toen zwaaide mijn moeder, hij stond op en we zeiden elkaar allemaal gedag. De kleindochter was er ook bij, een meisje met zulke dunne spillebenen dat je zou denken dat er iets niet in orde was. Ze bleef aldoor maar aan mijn hand zwengelen.
We zouden meteen met zijn vijven in een restaurant in Beverly Hills gaan eten, zei Uta. Ze had al gereserveerd. Maar eerst wilde mijn moeder naar het toilet. Ik moest met haar mee.
'Trek het je maar niet aan dat die kleindochter erbij is', zei ze, terwijl ze voor de spiegel haar haar stond te borstelen. 'Ik weet wel zeker dat het niet zijn idee was om haar mee te nemen. Daar zit zij achter. Het is aan alles duidelijk dat 22}'degene is met het geld. Zij heeft gereserveerd. Zij heeft het fototoestel om haar nek hangen. Het lijkt verdomme wel alsof zij de man is en hij de vrouw. Trek het je dus maar niet aan.'
Ze hadden een auto gehuurd en mijn vader zat achter het stuur. Uta zat naast hem. Mijn moeder moest achterin zitten met de kleindochter en mij. Door haar hoge hakken had ze moeite met instappen. Ze legde haar handen in haar schoot en glimlachte, maar je kon zien dat de situatie haar niet aanstond.
'Zo, Hisham, heb je de Valiant nog?'
Hij grinnikte wat. 'Nee, die heb ik weg moeten doen.'
In gedachten zag ik onze Valiant ergens in Nevada op een schroothoop liggen. Benny was handig met auto's. Hoewel hij nog maar elf jaar was, reed hij al in zijn vaders vrachtauto op en neer over Lime Kiln Road. Ik was wel eens bij het autokerkhof in Bay City geweest, dat tussen twee hellingen in een lange vallei lag; Griling was daar de baas en liep er rond met een stok. Je had daar niet alleen auto's, maar ook oude wasmachines en ijskasten, waarvan de deuren openhingen en waarin zwerfkatten een onderkomen hadden.
'Ik noem mezelf nu John', zei mijn vader met een blik naar Uta. Uta knikte en keek naar haar tasje.
'John', bracht mijn moeder traag uit. 'Hoe dat zo?'
Mijn vader haalde zijn schouders op. 'Dat is een wat gewonere naam. De mensen weten in ieder geval hoe je het moet spellen.' Hij lachte. 'Ik wil me laten naturaliseren.'
Uta haalde een klein wit doosje uit haar tasje en gaf dat aan mijn vader om mij te geven; er zat een gouden armband in met één bedeltje eraan, een boom met turquoise blaadjes.
'Nou, dat is beslist geen namaak', zei mijn moeder toen ze het later onder de lamp bekeek. We overnachtten in het Disneyland Hotel, mijn moeder en ik bij elkaar op de kamer, mijn vader, Uta en de kleindochter in een andere kamer. Ze liet me het goudmerkje zien: 19-karaats. 'Dat moet heel wat gekost hebben. Maar weet je, het is protserig, ze heeft het geld wel, maar geen smaak. Ze kunnen veel van ons zeggen, Ann, maar smaak hebben we wel. We kunnen ons overal vertonen en dan denken de mensen bij zichzelf: hé, wat zien die moeder en dochter er fantastisch uit. Dat is nou stijl hebben.'
Jarenlang had ik 'De Wondere Wereld van Disney' op tv gezien. Soms stelde ik me voor het slapen gaan voor dat ik met mijn vader en mijn moeder in onze oude bruine auto met de ronde bumpers ronddobberde op een lang kanaal - mijn vader met meer haar dan hij nu had, mijn moeders haar opgestoken, met een diamanten speld erin, en ik net zo blond als mijn moeder en knapper dan in het echt. Achter ons zat een fee met een toverstokje van vliegenvleugels, die het topje van ons hoofd aanraakte. Ik voelde haar vingers over mijn ruggegraat gaan en leunde tegen haar knieën, maar ik draaide me niet naar haar om omdat ik bang was dat ze er niet was. De bruine auto dreef langzaam voort en de bomen boven ons bogen voorover onder het gewicht van hun vruchten. Als we ze aanraakten, mochten we ze hebben, zoals wanneer je je hand uit het raampje van een rijdende auto steekt en je iets tastbaars voorstelt en dat dan ook echt voelt. Aan de oevers van het kanaal waren allemaal dieren en bij een bocht zag ik een olifant met Las Vegas-circuskinderen op zijn rug, die luipaardenhuiden droegen met lovertjes. In de verte stond een verlicht kasteel. De oevers van het kanaal waren geel, de bomen groen, de hemel en het water blauw. Disneyland zag eruit als de stad die ik toen ik klein was een keer met kleurkrijtjes bij mijn grootmoeder op de vloer had getekend, en terwijl we zo voortdreven in de Valiant, gingen we steeds dieper die stad in.
Ik wilde al zo lang naar Disneyland, en nu was ik er dan. De hele dag door kochten we met zijn vijven van alles en nog wat. Mijn vader en mijn moeder keken me steeds maar aan en vroegen: 'Vind je het leuk?' Ik had het gevoel alsof ze alle dingen konden zien die ik me had voorgesteld, de dingen die ik zag als ik mijn ogen dichthield, in het donker. Ik haalde mijn schouders op en zei 'Ja', en keek naar de kleindochter. Achteraf was ik blij dat ze mee was. Wij tweeën kozen de restaurants uit en wat we wilden bestellen. Over geld werd met geen woord gerept. Uta betaalde alles.
Ze keken me allemaal aan en vroegen wat ik nog meer wilde doen. Ik haalde mijn schouders op en zei: "k Weenie.' Maar daar werden ze zenuwachtig van. Mijn vader liep met zijn handen in zijn zakken naar de lucht te turen. Daarna vroeg hij mijn moeder of kort haar me niet beter zou staan.
'We hebben het er wel over gehad, maar volgens mij staat lang haar beter', zei ze.
Daar leek hij mee in te stemmen. 'Nee, voor kort haar zou ze slanker moeten zijn.'
'Soms lijkt pony me ook wel wat', opperde mijn moeder.
Op zaterdag huurde Uta een limousine, waarin we naar een beroemd restaurant gingen. Het was op de bovenste etage van een hoog flatgebouw, zodat we de lichtjes van de hele stad konden zien. Aan de ene kant was het helemaal zwart en mijn vader zei dat daar de oceaan was.
Mijn vader sprak de ober in het Frans aan - ik zag mijn moeder en Uta naar hem kijken en achteroverleunen. Er waren een paar dingen die een vrouw niet behoorde te doen en dat waren de dingen waar mijn vader goed in was. Mijn vader bestelde voor ons allemaal iets waarvan ik nog nooit had gehoord - tournedos.
Toen Uta naar het toilet ging, lachte mijn moeder en leunde over het tafeltje heen, waardoor haar gezicht dicht bij dat van mijn vader kwam in het roodachtige licht. Ze pakte de kandelaar vast en keek mijn vader aan.
'John, ik kan er maar niet aan wennen dat je nu John heet', zei ze.
Hij lachte wat en speelde met het zoutvaatje. De kleindochter keek naar mij. 'Als je weer thuis bent, kunnen we penvriendinnen worden. Zul je me schrijven ?'
Ik zag mijn moeder glimlachen en vroeg me af of het een echte lach was, van geluk, of dat ze het voor onze tv deed.
Toen de tournedos kwamen, zat ik al vol. Maar het bleek een soort biefstuk te zijn en het was heerlijk. Ik vroeg mijn vader of we de ober konden vragen of hij de mijne voor me wilde inpakken, zodat ik hem mee kon nemen. Hij drukte zijn sigaret uit en keek lachend naar mijn moeder. 'Nee, Ann', zei hij. 'Niet hier.'
Mijn moeder voegde er snel aan toe: 'Oh nee, liefje, dat kan echt niet in een restaurant als dit.' 'Is ze van u?' vroeg een man.
Mijn moeder antwoordde: 'Nou en of, dat is mijn kleine pukkie.' We stonden in een donkere hal. Uta betaalde iemand om onze jassen te halen.
'Een erg knap kind', zei de man. Hij was kort, kaal en dik en had een donker pak aan.
'Vindt u ook niet? En ze is ook zo leuk. Ze is een echt leuk meisje, dat ben je toch, hè ?' Mijn moeder streek me over mijn haar.
'Nee', zei ik met mijn hoofd naar beneden.
De dikke man was niet in z'n eentje. Hij lichtte een zilveren stola van een vrouw haar schouders en liep achter haar aan het restaurant in. Mijn moeder boog zich naar me over. 'Weet je wel wie dat was ? Dat was Robert Wise, de regisseur van The Sound of Music\ Zag je wel hoe hij naar je keek? Je gaat het maken, joh. Wie had dat ooit gedacht!'
'Hoe weet je dat hij het was ?'
'Geloof me nu maar. Zulke dingen weet ik nou eenmaal.'
In de lobby sprak mijn vader de ober aan. Toen we het restaurant uit waren, haalde hij een zoutvaatje uit zijn linkerzak en een bijbehorende pepermolen uit zijn rechterzak en gaf die aan mij. 'Een souvenirtje van vanavond.'
Ik bedankte hem en stopte ze net als hij in mijn linker- en rechterjaszak en keek hem overdreven dankbaar aan. Mijn vader had altijd wel lef.
Mijn moeder glimlachte alleen maar grimmig en bedankte Uta en mijn vader terwijl we achter in de limousine gingen zitten, waarbij mijn moeders hak in het vloerkleed bleef haken. We voelden ons allebei gekleineerd door hun geld.
Ik zat over de Sony in. De volgende dag zouden we vertrekken en we hadden er nog steeds niets aan gedaan. De hele dag had ik het almaar over televisies, maar de enige die erop inging, was de kleindochter, die me zei dat 'Gilligan's Island' haar lievelingsprogramma was en dat we elkaar konden schrijven wat onze lievelingsprogramma's waren als het nieuwe seizoen begonnen was.
En als ik mijn vaders hand beetpakte, wist ik niet zeker waarom ik dat deed. Het leek makkelijker om er een andere reden voor te hebben. Anders voelden we ons zo stom.
Die dagen in Disneyland vormden mijn moeder en vader en ik meer een gezin dan vroeger ooit het geval was geweest, en dat kwam door Uta. Die bedacht aldoor van alles. Ze maakte foto's van mij en mijn vader. Mijn moeder en vader gingen overal in mee, maar ze leken niet erg enthousiast over haar plannetjes. Ze deden het omdat ze wel moesten.
Het was Uta's idee dat mijn vader en ik elkaar de laatste avond voor het eten vast eerder zouden ontmoeten, zodat we een tijdje met elkaar alleen konden zijn. Toen Uta dit voorstelde, haalde mijn moeder haar schouders op alsof ze wilde zeggen: 'Waar is dat nou voor nodig', maar ze durfde zich er niet tegen te verzetten. Voor ik naar beneden ging, borstelde ze op onze hotelkamer mijn haar uit over mijn rug.
Ik was zenuwachtig. Ik was er niet aan gewend om met mijn vader alleen te zijn. Ik wist niet wat ik tegen hem moest zeggen.
'Ik wed dat ze ze hier al hebben', zei mijn moeder. 'In Disneyland.'
'In de winkels heb ik er nergens een gezien.'
'Ik volgens mij wel', zei ze knipogend. 'Een witte.'
'Waar dan ?' De hele week had ik overal gekeken. Verder wist ik toch niet wat ik moest doen.
'In een van die winkeltjes hier beneden.'
'Welk?'
'Weet ik niet precies meer. Maar ik heb er een gezien.'
'Wat moet ik nou doen?' Ik wist dat ik alles nog moest leren.
Mijn moeder haalde haar schouders op. In haar ogen was het dóódsimpel. 'Je zegt gewoon dat je ervoor aan het sparen bent. Dan koopt hij er vast wel een voor je. Zuig je wangen in', zei ze terwijl ze wat rouge op mijn gezicht veegde. Ze was in haar element.
Ik wilde de kamer niet uit. Ik wilde mijn ogen dichtdoen en almaar de haren van de borstel over mijn rug voelen gaan. Mijn moeder gaf me een zetje en ik liep de kamer uit. Ik probeerde alles wat ze gezegd had goed te onthouden.Eerst zag ik mijn vaders rug. Hij stond bij het snoepgoed in de hotelshop. Elke keer dat ik hem zag, schrok ik en moest ik het beeld dat ik van hem in mijn hoofd had geleidelijk proberen te verzoenen met hoe hij er in werkelijkheid uitzag. Hij was nu bijna kaal. Hij was zwaarder dan vroeger. Zijn kin stak nog steeds naar voren, maar hij zag er niet meer zo gretig uit. Hij maakte een wat ontevreden, verveelde indruk. Zijn onderlip puilde net iets te ver uit, hij paste niet op zijn bovenlip. Hij kocht een rolletje Life Savers en scheurde de wikkel er in één lange sliert af.
Toen hij me zag, lachte hij. 'Wil je iets hebben?' vroeg hij en gebaarde met zijn hoofd naar de rijen snoepgoed op de toonbank.
Even dacht ik verwoed na. Ik zou het hele plan verder kunnen opgeven en ja kunnen zeggen. Ja, ik wil een reep. Twee repen. Hij zou de twee lekkerste repen voor me kopen die ze daar hadden en die zou ik dan ter plekke oppeuzelen, onderwijl aldoor naar hem omhoog starend. Als ik lachte, zou hij ook lachen. Hij zou zich vooroverbuigen en de chocola van mijn mond vegen met een zakdoek die hij eerst met zijn eigen speeksel bevochtigd had.
Maar ik wist dat ik het nooit zou vergeten. En dan zou ik mijn mooiste herinnering verafschuwen, omdat het zou betekenen dat mijn vader liefde kon veinzen of dat liefde eindig was of, het allerergste, dat liefde zwak kon zijn en niet de kracht had een leven te beheersen, zijn leven. En ik kon niet geloven dat hij me zou schrijven. Ik kon het gewoon niet geloven. Ik dacht aan mijn grootmoeder, die al die jaren naar de brievenbus was gelopen om de post op te halen.
'Nee,' zei ik, 'ik ben aan het sparen.'
'Hè?' Mijn vader keek me lachend aan. Hij was nog steeds met de wikkel van zijn rolletje Life Savers bezig. Hij had me niet gehoord. Ik had nog een kans.
'Ik ben aan het sparen voor een nieuwe draagbare Sony kleurentelevisie', flapte ik eruit.
Aldoor had hij me aangekeken, maar nu wendde hij zijn blik af. Zonder zijn hoofd te bewegen tuurde hij naar iets boven mijn schouders. Toen wierp hij een blik op zijn horloge en keek de winkel rond.
'Oh', zei hij.
Ik denk dat dat het moment was waarop hij zijn handen voorgoed van me aftrok en me verder aan de zorgen van mijn moeder overliet. Hij neuriede 'Raindrops Keep Falling on My Head'. Het hele weekend had hij geneuried - liedjes van anderen.
Op weg naar huis zeiden we er allebei geen woord over.
'Moet je die bergen zien', zei ik.
'Ja, mmmmm.' Mijn moeder bewoog haar hoofd niet eens.
Achteraf gezien is het allemaal wel ironisch. De armband die mijn vader en Uta me gegeven hadden, bleek veel geld waard te zijn, meer zelfs dan de draagbare kleurentelevisies die een jaar later in de winkels stonden. Maar als iemand dat ons op dat moment gezegd had, zouden we het nooit geloofd hebben.
Nadat we geland waren, gingen we zonder Ted te bellen direct met een taxi naar huis. Mijn moeder zat de hele rit met haar nagels tegen het raampje te trommelen. Thuis liet ze zich onmiddellijk op de blauw-groene bank neerploffen en keek met een misprijzende blik de kamer rond. Onze bagage lag her en der over de vloer verspreid.
'Weet je wat hij net voor we weggingen tegen me zei ? Hij zei dat hij alles had gedaan om het je naar de zin te maken en dat er van jouw kant nog niet eens een bedankje afkon. Hij zei dat je als hij ergens de deur voor je openhield, gewoon maar doorliep; hij zei dat hij iets lekkers voor je wilde kopen, maar dat je gewoon nee had gezegd. Niet eens nee, dank je, maar botweg nee. Ik heb je uit en te na verteld hoe je je moest gedragen, en wat doe je? Niets.'
De dagen met mijn vader trokken in een flits aan me voorbij. Ik had geen nee-dank-je gezegd.'En dan hoe je praatte! Hier thuis kost het je geen enkele moeite om moeilijke woorden en lange zinnen te gebruiken. Je zou jezelf eens moeten horen als je met Ted aan het keten bent. Maar al die tijd dat we daar waren, is er niet één fatsoenlijke zin uit je mond gekomen. Het was gewoon niet om aan te horen. Eh- eh. Ja-eh. Nee-eh. Kwee-nie. Je hebt niet ook maar één intelligente opmerking gemaakt waar hij bij was. Laat ik je dit zeggen, meissie, je klonk ronduit dom.'
'Ik heet Ann', zei ik.
Ze keek me zuchtend aan. Het was alsof er een ballon leegliep. 'Ja hoor, Ann. Je noemt jezelf maar zoals je wilt, kan mij wat schelen. Ga maar lekker buiten spelen. Ga maar lekker buiten spelen met die andere snotneuzen.'
Ik liep naar de keuken en keek in de ijskast. Ted had een chateaubriand klaargemaakt en de plakjes netjes op een schaal gelegd. Achter me draaide mijn moeder zich om en gooide de kussens van de bank af. Ik hoorde haar schoenen één voor één op de grond vallen.
'En er kon geen lachje af. Hier ben je bijdehand en geestig. Daar zat je als een zoutzak naar je bord te staren. En jij wilt nota bene bij de televisie! Je zag er net zo gewoontjes uit als al die andere kinderen hier uit de buurt. Nou, mij best. Het is maar goed dat we weer terug zijn, want nu weet ik tenminste precies waar je thuishoort. Hier, tussen de fabrieksarbeiderskinderen. Nou, mij best.'
Ik ging zonder jas naar buiten, op zoek naar een van mijn vriendinnetjes. Hier aan Carriage Court kwamen de kinderen niet bij elkaar aan de deur, je ging gewoon naar buiten en wachtte. Maar er was niemand buiten. Het was een grauwe, kille dag en het stond op regenen. Ik drentelde wat rond toen een moeder van wat verderop in de straat toeterde. Ze draaide een raampje van de stationwagen open en vroeg of ik wilde meerijden. Ik stapte meteen in, hoewel ik geen idee had waar ik naartoe wilde. Zonder dat ze me iets gevraagd had, zette ze me af bij de ijsbaan. Inmiddels was het begonnen te regenen.
De portier knikte naar me toen ik naar binnen ging en vanuit de hal zag ik Ted op de ijsbaan. Toen pas drong het tot me door dat het een gewone werkdag was, een schooldag, maandag. Vandaar dat er geen kind op straat was. Ted was les aan het geven. Hij stond voorovergebogen en hield een vrouw bij haar enkel vast om haar te laten zien hoe ze een achtje moest rijden.
Ik ging zijn kantoortje binnen, voelde met mijn hand onder een bepaalde bank en pakte de sleutel voor de kamer met de huurschaatsen. Het was een klein vertrek met langs de muren allemaal vakjes waarop met gele verf de maten van de schaatsen geschilderd waren. Ik haalde er een paar oude grijze schaatsen maat vijf uit, waarvan de ijzers verbogen waren. Toen ik nog vaak naar de ijsbaan ging, had ik zelf een paar goede schaatsen. Deze waren bij de enkels helemaal versleten.
Ik trok ze aan en rende wankelend op de punten naar de baan toe. Toen stapte ik het ijs op en schaatste naar Ted toe. Ik botste tegen hem aan en greep hem bij zijn trui vast. Hij legde een hand op mijn hoofd en zei iets tegen zijn leerling dat ik niet verstond. Toen ik me van hem losmaakte, was ze verdwenen. Ik deed mijn ogen open en keek naar Ted omhoog. Het was anders dan met mijn vader. Ik kon mijn gezicht niet in Teds trui begraven en alles vergeten. Bij hem wist ik nog precies waar ik was. Het was nog steeds Ted die voor me stond. Ik verwachtte niet dat hij dat zou begrijpen.
'Je bent weer terug', zei hij. Dat was het enige. Ted zou het nooit begrijpen, tenzij ik stuk voor stuk de woorden zou vinden om het hem uit te leggen. Dat leek me niet mogelijk.
Ik keek de lege ijsbaan rond. Het ijs was grijsblauw, de hockeylijnen vaal eronder als blauwe plekken. Mijn vader was voorgoed verdwenen en Ted was gewoon Ted, een van de vele mannen die niets met mij te maken hadden.
'Zal ik je eens leren hoe je een lus moet schaatsen ?' vroeg hij. Je kon zijn tanden horen knarsen, zo stil was het op de baan.
Hij stond daar met zijn handen in zijn zakken en keek me zo hoopvol aan dat ik geen nee kon zeggen. Hij begon te schaatsen - strakke, precieze lussen. Ik had in geen jaren meer aan schóónrijden gedaan en ik stond onvast op mijn benen. Ik was moe. Ik miste de concentratie of de wilskracht van vroeger. Tóen wilde ik steeds beter worden; nu leken de snelle, mooie lussen me een zinloze vertoning. Ik keek naar de tribune. Maar Ted had zijn hand stevig om de mijne geklemd en ik begon in zijn spoor mee te rijden. Misschien dat ik het dan toch kon leren.
Teds kantoortje was onder de ijsbaan, in de kelder, en het had geen ramen. Toen mijn moeder en ik hem voor het eerst hadden ontmoet, was zijn kantoortje net een huis. Hij had een eikenhouten kast met kleren, vooral sweaters, en een pick-up met zijn lievelingsplaten. Sinds hij met mijn moeder was getrouwd, waren die platen krom getrokken en lagen ze allemaal door elkaar, en zijn kantoortje was lang niet meer zo netjes en schoon als eerst. Toen we naar Californië zouden gaan en het huis te koop aanboden, bracht hij weer al zijn tijd daar door, hij sliep op een bank die tegen de achterste muur stond.
Ik geloof dat ik mijn vader na die keer in Disneyland nooit meer gezien heb. Ik weet het niet zeker. Hij is niet gestorven of zo. We hebben nog een hele tijd lang gedacht dat we hem wel weer eens zouden zien. Maar dat is niet gebeurd. We hebben gewoon nooit meer iets van hem gehoord. Toch zou het me niet verbazen als hij op een dag zomaar ineens voor onze neus stond.