NP
22
DE JACHT
Er viel een langgerekte stilte, waarin ze elkaar be duusd aankeken. De professor was woedend, begon te stampvoeten en mompelde wat in zichzelf. Angela had zich nog steeds van hem afgekeerd. Ross keek naar boven.
‘Die vogel vliegt daar nog steeds,’ zei hij tegen haar. Ze reageerde niet.
‘Wat kan die vogel me schelen!’ riep de professor geïrriteerd uit. ‘Ik wil de smaragd!’
Ross haalde zijn schouders op. ‘Hoe wilt u die in handen krijgen?’
‘Iemand moet hem hebben verwisseld,’ zei de professor ontdaan. ‘Ik wil weten wie hierachter zit.’
‘Ik heb geen idee,’ zei Ross. Maar Hamid had gezegd dat de ene echt was en de andere niet, een bij Washington Irving en de andere bij de leeuwen. Waarschijnlijk was Hamid degene die de smaragden verwisseld had.
‘Je liegt dat je barst,’ zei de professor. ‘Volgens mij weet jij wel degelijk wie hierachter zit. En ik wil dat je dat vertelt.’
Zijn stem klonk gespannen. Hij deed een stap naar voren, met het pistool in zijn hand.
En toen gebeurde het.
Iets knalde keihard van achteren tegen Ross aan en kwam met een klap tegen de metalen gastank. Ross werd tegen de grond gesmeten en voelde fladderende vleugels bij zijn gezicht, en daarna niets meer. Hij draaide zich om.
‘Wat was dat?’ zei Ross.
‘Die vogel,’ zei de professor met angstige stem. Hij keek omhoog, net als Angela.
Ross krabbelde overeind. ‘Was dat een vogel?’
‘Niet zomaar een vogel. Die vogel,’ zei de professor.
Ze zagen hoe het beest hoog boven hen schijnbaar moeiteloos door de lucht zweefde.
‘Wat is het voor vogel?’
‘Een valk. Een afgerichte valk.’
Plotseling klapte de vogel zijn vleugels in en maakte een duikvlucht.
‘Rennen!’ zei de professor. Ross pakte Angela bij de hand, en samen sprintten ze weg. De professor kwam achter hen aan, maar werd door de vogel aangevallen. Met uitgestrekte armen kwam hij ten val.
Ross zette het samen met Angela op een lopen. Ze liet zijn hand los en holde naast hem. Ze kon hem goed bijhouden, wat hem enigszins verbaasde. Toen hij achteromkeek, zag hij dat de professor langzaam overeind kwam, terwijl de valk de lucht in schoot om een volgende aanval voor te bereiden.
Ze renden het fort uit, een volgende binnenplaats op, beschut door bomen. Ross bleef staan uithijgen en leunde tegen een boom om op adem te komen. Hij was bang.
‘Hier zijn we voorlopig veilig,’ zei hij.
Hij draaide zich om naar Angela.
Maar die was nergens te bekennen.
‘Angela?’
Stilte. Alleen het geluid van een briesje in de bomen was te horen.
‘Angela!’
Er kwam geen reactie. Hij was alleen. Hij raakte in paniek, rende terug, verliet de beschutting van de bomen en ging terug naar het fort.
Het zweet brak hem uit, heet en vochtig, en hij rook de zoete, scherpe geur van het plakkerige insecticide. Het was een rare geur, vond hij. En toch kwam het hem bekend voor.
Hoog in de lucht zag hij de rondvliegende vogel.
Het beest beschreef cirkels. Ross dook de schaduwen in. Even leek de vogel hem te volgen, maar toen vloog hij weg.
Hij keek naar de trappen van het fort.
Niemand te zien, ook niet de professor.
Toen Angela eindelijk van Ross was verlost, was ze naar een verlaten deel van het Alhambra gerend, op enige afstand van het fort. Leunend tegen de muur, uithijgend, haalde ze vanonder haar rok een kleine walkietalkie tevoorschijn. Ze trok de antenne uit en zette het apparaat aan.
‘Professor? Hoort u me?’
Gekraak en gezoem.
‘Professor? Meldt u zich alstublieft.’
Uiteindelijk hoorde ze een vermoeide, hijgende stem. ‘Ja, my dear. Hier ben ik. Alles goed?’
‘Tot nu toe wel. Ik heb Ross afgeschud. Waar bent u?’
‘Nog steeds in het fort. Die vogel houdt me in de gaten. En ik kan mijn arm niet bewegen. Die bloedt.’
‘Kunt u dat beest niet uit de lucht schieten?’
‘Nee. Daar is hij te snel voor.’ De professor hijgde als een paard. ‘Veel te snel. Maar ik zal proberen naar jou toe te komen. Heeft Ross je nog iets verteld?’
‘Nee. Niets.’
‘Oké. Ik kom naar je toe. Waar ben je?’
Ze keek om zich heen, naar de binnenplaats, de bogen, de serene zuilengangen. En daarboven de lucht. De vogel was nergens te bekennen.
‘Ik weet het niet. Een of andere binnenplaats.’
‘Beschrijf eens wat je ziet.’
Al snel leek de professor te weten waar ze was. ‘Ik kom er zo… snel mogelijk aan.’
De verbinding werd verbroken. Ze schoof de antenne in en borg de walkietalkie op. Toen wachtte ze. Minuten vergleden in stilte. Uiteindelijk hoorde ze voetstappen. Ze verborg zich in het donker, gespannen, bang dat het Ross was.
Dat was niet zo. Het was de professor, die voorovergebogen liep. Een arm bungelde langs zijn zij. Hij was aan zijn schouder gewond geraakt en bloedde als een rund.
‘Een duivels beest, echt duivels. Waar is de dokter?’
‘Weet ik niet.’
‘Ik hoop maar dat die valk hem te pakken krijgt.’
‘Ik ook.’
De professor sloeg zijn goede arm om haar schouder en leunde op haar. ‘Je bent een schat. Help me even. Ik weet waar we ons kunnen verstoppen, een betere plek dan deze.’
Zwijgend liepen ze door verschillende ruimtes, door kleine tuinen, langs rustig spuitende fonteinen in het maanlicht. Eén keer hoorden ze in de verte iemand roepen: ‘Angela! Angela!’
De professor grinnikte. ‘Arme drommel.’
‘De valk zal hem te grazen nemen.’ Haar stem klonk schor, bozig.
Uiteindelijk kwamen ze bij een ruime binnenplaats met een langgerekte waterpartij, waarin de zuilen werden weerspiegeld.
Het was een sereen, vredig schouwspel. De professor stond bij het water. Bloed druppelde van zijn arm.
‘Hier zijn we voorlopig veilig,’ zei hij.
Angela liet hem voorzichtig los. ‘Gaat het?’
‘Ja, ja. Zo red ik het wel.’
Ze keek omhoog en zag de vogel. De professor zag hem ook, weerspiegeld in het roerloze water. Maar het was te laat.
De vogel had een duikvlucht ingezet, en voordat ze er erg in hadden, sloeg hij toe. Hij viel de professor schuin van achteren aan en haalde zijn nek open, waardoor de man voorover in het water viel. Daar bleef hij roerloos drijven.
Angela begon te snikken en zocht een goed heenkomen in het donker.
Voor Ross was alles uitgelopen op een regelrechte nachtmerrie. Hij liep gespannen tussen de spookachtige gebouwen door, die prachtig door de maan werden beschenen. Hij voelde zich hopeloos verloren. En hij was Angela kwijt. Hij dacht aan haar, aan haar lieve gezicht, haar zachte huid… en hij dacht aan de vogel, die zomaar uit de lucht kwam vallen, met gespreide klauwen, de snavel naar voren gericht, klaar om zijn prooi te verscheuren…
Hij riep haar naam, zo lang dat hij er schor van werd, maar er kwam geen reactie. Hij bleef dolend langs de binnenplaatsen, tuinen en gebouwen lopen.
Twee keer werd hij door de valk aangevallen. De eerste keer had hij geluk en kon hij zich in een spleet in veiligheid brengen, waar de vogel niet kon komen. Het beest bleef krijsend rondvliegen en ging er op een gegeven moment weer vandoor. Ross bleef een paar minuten wachten om te kijken of de valk terug zou komen, maar toen dat niet gebeurde, verliet hij zijn schuilplaats en ging weer naar Angela zoeken.
De tweede keer viel het beest aan zonder dat Ross het zag aankomen. Toen hij opkeek, had het beest de aanval al ingezet. Ross kon nog net zijn arm voor zijn gezicht doen. De valk scheurde zijn shirt aan flarden en zette zijn klauwen in zijn huid, maar het lukte Ross om hem van zich af te slaan.
Het was nu vijf minuten geleden dat de vogel zich voor het laatst had laten zien. Ross keek steeds omhoog, en steeds als hij de valk zag vliegen, dook hij de schaduwen in.
‘Angela! Angela!’
Zoals steeds kwam er geen reactie.
Toen hij naar de grond keek en daar bloed zag liggen, blauwzwart in het licht van de maan, dacht hij even dat het van hemzelf afkomstig was, maar nee – de bloeddruppels vormden een spoor recht voor hem uit.
Wiens bloed was dat? Van Angela? Van de professor?
Hij volgde het spoor en bleef steeds even staan om te luisteren. De professor was misschien nog in leven en had misschien zijn pistool nog. Maar hij hoorde steeds niets.
Uiteindelijk kwam hij bij de Patio de los Arrayánes, met de grote, rimpelloze waterpartij. Aan de overzijde zag hij een lichaam drijven, zachtjes dobberend. Het was een afschuwelijk gezicht. Wolken tekenden zich zilverkleurig in het water af.
Hij bleef een tijd staan kijken, en toen maakte zich aan de andere kant van de binnenplaats een gestalte uit de schaduwen los.
‘Angela.’
Ze knikte, en ze trilde over haar hele lijf.
Hij rende naar haar toe.
Op dat moment sloeg de valk nog een keer toe en viel haar in haar gezicht aan. De vredige nacht werd doorboord door de afgrijselijkste kreet die hij ooit had gehoord. De vogel zette zijn klauwen in haar gezicht, en even verweerde ze zich in een poging het beest van zich af te slaan. Haar kreten mengden zich met het gekrijs van de vogel, en met het gefladder van krachtige vleugels.
Toen de valk weer opvloog, zakte Angela in elkaar.
Zelfs van een afstand zag hij dat ze afschuwelijk in haar gezicht was toegetakeld, en het bloed gutste uit een wond onder in haar hals.