NP

9

EEN KLEIN BEETJE MOE

Toen hij wakker werd, had hij het gevoel dat er hon derd loodzware dekens op hem drukten, zodat hij bijna geen adem kon halen. Hij verzette zich, duwde de dekens een voor een van zich af en kwam langzaam naar de oppervlakte, naar de koele lucht. Het gevecht duurde een hele tijd, en toen hij een zacht briesje voelde, draaide hij zich op zijn rug, hijgend, zijn ogen gesloten.

Zo bleef hij een tijd lang liggen. Hoe lang precies wist hij niet, maar op een gegeven moment rook hij een vreemde, walgelijk zoete geur. Hij deed zijn ogen open, en het eerste wat hij zag, was het plafond.

Het was een witgekalkt plafond, en er zat een barst in, diagonaal. Maar dat was niet waar zijn blik naartoe getrokken werd. Wat hij zag, waren de rode vegen op het plafond; ze zaten echt overal, in een ingewikkeld, ongeordend patroon. Donkerrood en lelijk. Als striemen.

Vreemd.

Hij keek opzij naar de muur en zag ook daar rode vegen. Een krankzinnig geworden schilder die wild met zijn kwast aan de gang was geweest – zo zag het er tenminste uit. Met dit verschil dat dit geen verf was.

Hij ging rechtop zitten en keek om zich heen. Even kon hij zijn ogen niet geloven en leek alles een illusie, een afgrijselijk stilleven, zorgvuldig in scène gezet.

In een hoek lag Carrini, hevig toegetakeld, zijn kleren aan flarden gescheurd, zijn hals opengehaald, zijn gezicht opengereten en bijna niet meer herkenbaar. Hij lag onderuitgezakt tegen de muur, in een steeds groter wordende plas bloed.

Elders in het vertrek lagen de drie anderen, elk op dezelfde gewelddadige wijze om het leven gekomen. Van een van hen was de buik opengereten, van een ander waren de armen en schouders toegetakeld, en de derde had zulke diepe snijwonden op zijn hoofd dat de witte schedel te zien was. En overal lag bloed.

Ross werd misselijk en begon te kokhalzen. Hij werd duizelig en sloot zijn ogen tot de wereld niet meer rondtolde. Toen hij zijn ogen weer opendeed, waren de mannen er nog. De mannen, de muren en het bloed. Hij kon zich niet voorstellen wie zoiets gedaan kon hebben. Hij kon zich niet voorstellen hoe of wanneer dit gebeurd kon zijn. Kennelijk had hij erdoorheen geslapen.

En zelf mankeerde hij niets. Merkwaardig dat de anderen om het leven waren gebracht en dat zijn leven gespaard was.

Hij controleerde of hij gewond was geraakt, misschien ergens iets gebroken had, maar hij kon niets vinden. Hij voelde zich verzwakt en had een barstende koppijn, maar dat was alles. Toen hij na een paar minuten opstond, hield hij zich aan de stoel vast om niet om te vallen.

Weer werd hij duizelig. Toen hij even wachtte, ging het weer iets beter. Hij liep de kamer uit en merkte dat hij in een soort pakhuis stond, een lange, enorm grote ruimte waar allerlei kartonnen dozen stonden. Zo te zien zat er meubilair in dat bestemd was voor de export naar Italië. Hij liep naar de andere kant van de loods, waar een deur was die naar buiten leidde.

Hij liep een tijdje rond tot hij een taxi zag. Het was elf uur. Slechts anderhalf uur was verstreken nadat de mannen hem van straat hadden geplukt en in de auto hadden geduwd. Het leek wel jaren. Hij hield de taxi aan en ging terug naar zijn hotel. Hij zou zich moeten fatsoeneren voordat hij naar het congres kon. Bovendien wilde hij Angela graag zien.

Toen hij het hotel betrad, kwam de receptionist haastig naar hem toe. ‘Gaat het, meneer?’

Ross voelde zich al niet meer zo beroerd. Verzwakt, maar minder beroerd dan eerst. ‘Ja, hoor.’

‘Was het een ongeluk?’

‘Wat?’

De man gebaarde vaag naar zijn kleren. ‘Een ongeluk?’

‘Ja,’ zei Ross. ‘Ik ben gestruikeld, en een auto…’

‘Moet ik een dokter voor u bellen?’

‘Misschien geen gek idee,’ zei hij. Hij bracht een hand naar zijn voorhoofd. ‘Misschien moeten er foto’s gemaakt worden.’

‘Als u naar uw kamer gaat, zal ik een dokter halen. Ik ken een heel goede. Heeft in New York gestudeerd,’ zei de receptionist.

Ross ging naar zijn kamer.

‘Nou, howdy.’

Ross deed de deur achter zich dicht. De cowboy, nog steeds gekleed in leer met ruches, lag in een ontspannen houding op het bed.

‘Dag,’ zei Ross.

Het verbaasde hem niets de man hier aan te treffen. Niets verbaasde hem nog. Niet meer.

‘Je ziet er enigszins verfomfaaid uit, knul,’ zei de cowboy.

‘Ik ben een beetje moe,’ zei Ross.

‘Ruzie gehad?’

‘Dat kun je wel zeggen, ja.’ Hij liet zich in een stoel vallen. ‘Waar is Angela?’

‘Angela? Is dat je vriendin?’

‘Ja.’

‘Ik heb gevraagd of ze even weg wilde gaan, zodat we een gesprek onder vier ogen konden hebben.’ De cowboy keek hem grijnzend aan. ‘Gigantisch lekker ding, al zeg ik het zelf. Gigantisch lekker.’

‘Fijn om te horen dat u haar leuk vindt.’

‘O, zeker, zeker. Wat vrouwen betreft, overdrijf ik nooit.’

‘Dat is mooi,’ zei Ross met een zucht. ‘En wat gaan u en ik doen, nu we onder vier ogen zijn?’

‘Gewoon wat praten.’

‘U wilt me niet in elkaar slaan?’

‘Tjonge, nee, zeg.’

‘Het is wel in de mode,’ zei Ross. ‘Iedereen probeert het.’

‘Tjonge, nee. Ik wil graag een rustig gesprekje.’

Ross zuchtte. ‘Praat maar een eind weg. Wilt u zich eerst even voorstellen?’

‘Noem me maar Tex.’

‘Dat meen je niet,’ zei Ross.

‘Zeker wel. Tex. Iedereen noemt me zo. En waarom ook niet? Dat is namelijk hoe ik heet.’

Tex barstte in lachen uit, een volle, bulderende, hartelijke lach.

‘Noem mij dan maar Doc,’ zei Ross.

‘Dat vind ik leuk,’ zei Tex, ernstig knikkend.

‘Goed, Tex. Wat is de bedoeling? Ik neem aan dat je het spel ook speelt?’

‘Wat voor spel bedoel je?’

‘Lijkje leggen, niemand zeggen,’ zei Ross.

Tex keek hem met een brede grijns aan. ‘Je bent scherp van geest, knul. Dat wist ik meteen toen ik je zag.’ Hij zweeg even. ‘Hebben ze je daarom in elkaar geslagen?’

‘Precies.’

‘Ik zei nog zo dat je goed uit je doppen moest kijken.’

‘Ik heb mijn best gedaan,’ zei Ross.

‘Ach, trek het je maar niet aan. Ik ga er zonder meer van uit dat die jongens het niet persoonlijk bedoelden.’

‘Daar ga ik ook zonder meer van uit,’ zei Ross. ‘Waren het vrienden van je?’

‘Tjonge, nee,’ zei Tex.

Er viel een korte stilte. Tex nam Ross in zich op en zei toen: ‘Wat is er uiteindelijk met ze gebeurd?’

‘Met wie?’

‘Met die jongens die je in elkaar hebben geslagen.’

‘Waarom vraag je dat?’

‘Omdat je nauwelijks een schrammetje hebt opgelopen. Een paar blauwe plekken, meer niet.’

‘Dus?’

‘Dus vraag ik me af waarom je schoenen zo onder het bloed zitten.’

‘Dat is hun bloed,’ zei Ross.

‘Hun bloed?’

‘Ik heb ze vermoord,’ zei Ross. ‘Alle twaalf.’

‘Nu probeer je me voor de gek te houden.’

Ross kon een glimlach niet onderdrukken. ‘Is dat zo?’

Er werd op de deur geklopt. Een arts kwam binnen. Tex bleef geduldig op het bed zitten wachten terwijl Ross werd onderzocht. De arts kwam tot de conclusie dat Ross weliswaar een paar flinke tikken had gehad, maar dat hem verder niets mankeerde. Wel kreeg Ross het advies een paar dagen in bed te blijven en iemand in de buurt te houden voor het geval hij buiten bewustzijn raakte. Er bestond altijd een kans op een subduraal hematoom. Ross knikte, maar hij wist dat hij nooit in de gelegenheid zou zijn om een paar dagen in bed te blijven liggen.

Toen de arts was vertrokken, zei Tex: ‘Waarschijnlijk kun je beter eerst even gaan douchen en schone kleren aantrekken.’

Ross keek op zijn horloge. Het was halftwaalf. Hij moest naar het congres toe om zich te registreren. ‘Geen tijd,’ zei hij.

‘Natuurlijk heb je wel tijd,’ zei Tex.

‘Hoe weet je dat zo zeker?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Het vliegtuig vertrekt pas over een uur.’

‘Vliegtuig? Welk vliegtuig?’

‘Ga eerst maar douchen,’ zei Tex. ‘Dan kunnen we daarna wel praten.’

‘Ik ga helemaal niet met welk vliegtuig dan ook.’

‘Natuurlijk wel,’ zei Tex.

‘Waarom?’

‘Omdat ik sterker ben dan jij,’ zei Tex met een soepele grijns. ‘Doe maar niet zo moeilijk. Ga je douchen en trek wat anders aan zodat je er weer een beetje toonbaar uitziet.’

‘Waar ga ik naartoe?’

‘Parijs,’ zei Tex. ‘Opschieten.’