HOOFDSTUK ACHT
'Mag ik iemand mee naar huis nemen?'
Waar heb ik die vraag eerder gehoord? Maria is een week geleden voor de eerste keer in haar leven uit geweest, met een volwassen stel uit de buurt bij wie ze graag komt. In geuren en kleuren vertelt ze hoe leuk het was en hoeveel ze gedanst heeft. Ze heeft gepraat met een aardige jongen, Bassim, die ook nog eens in de buurt woont. Bernice schijnt hem ook te kennen.
'Ja, natuurlijk mag dat', zeg ik. Ik vind het nog steeds goed als ze mensen mee naar huis neemt. Ik hoop dan te kunnen achterhalen of iemand te vertrouwen is of niet. Ik probeer naar mijn intuïtie te luisteren op zo'n moment.
Een dag later komt Maria binnen met een kleine donkere man. Hij stelt zich voor als Bassim. Samen zitten ze op de bank en kletsen wat. Bassim is erg zenuwachtig. Ik ga zo veel mogelijk mijn eigen gang, want hij durft me nauwelijks aan te kijken.
'Blijf je eten?' vraag ik hem. Ja, dat wil hij wel.
Voor het eten laten ze samen de hond uit in het park. Maria vraagt of Bassim mijn jas aan mag, omdat hij het zo koud heeft. Als ze naar de gang loopt om de jas te pakken, zie ik het. Bassim krijgt een ondoorgrondelijke blik in zijn tot spleetjes geknepen ogen wanneer hij Maria nakijkt. Als ze met de jas naar hem toe komt, is hij weer de verlegen jongen. Ik weet onmiddellijk dat ik hem niet kan vertrouwen. Thomas gaat op mijn verzoek mee naar het park. Ik vraag me ondertussen af wat ik moet doen. Is het gewoon een engerd of is het iemand die bij Manou hoort? Zal ik het hem plompverloren vragen of zal ik nog even wachten? Ik besluit het laatste en probeer zo gewoon mogelijk te doen.
Als ze terugkomen, eten we met z'n vijven aan tafel. Bassim doet zijn best vriendelijk te antwoorden als ik iets vraag. Zijn blik is bijna voortdurend op zijn bord gericht, maar hij eet bijna niets.
Het liefst had ik hem direct de deur uitgezet, maar ik kan het beter iets subtieler spelen. Als Bassim weg is, vraagt Maria wat ik van hem vind.
'Hij is onbetrouwbaar Maria, ik heb het in zijn ogen gezien. Ik krijg een akelig gevoel bij die jongen.'
Nadenkend loopt ze naar boven. Een paar dagen lang hoor ik niets meer over Bassim. Dan zegt Maria even op bezoek te willen bij onze buren. Ik vind het goed en kijk haar na, totdat ze honderd meter verderop hun huis binnengaat.
Als ze na een uurtje belt dat ze thuiskomt, sta ik haar in de deuropening op te wachten.
'Je had gelijk mam, hij was niet te vertrouwen.'
'Je bedoelt Bassim, neem ik aan?'
Maria heeft ontdekt dat hij bij Manou hoort.
'Hoe ben je daar dan achtergekomen?'
Maria vertelt me een vaag verhaal over een paspoort dat niet deugt en over een vrouw die een kind van hem heeft. Ik snap er niets van en als ik Maria vraag het me uit te leggen, haakt ze af . Wat moet ik hier nu weer van denken? Ik heb in ieder geval goed aangevoeld dat hij niet een onschuldige verliefde jongen is, en ik ben blij dat Maria het contact met hem lijkt te willen verbreken. Maar de gebeurtenis laat me niet los. Kende Maria Bassim al voordat ze hem die avond zogenaamd ontmoette? Deed ze tegenover mij alsof ze hem nog nooit eerder had gezien? Ik besluit Bernice te vragen hoe het zit. Tot mijn grote verbazing biecht zij eerlijk op dat ze wel eens bij Bassim op bezoek gaan als ze tegen mij zeggen een eindje te gaan fietsen. Dus Maria kende hem al en heeft weer tegen me gelogen. Ik confronteer haar met haar leugens.
'Waarom vertel je mij niet eerlijk wat je doet? Je zegt een stukje te gaan fietsen met Bernice, maar je gaat bij Bassim op bezoek. Je kende hem al voordat je hem die avond ontmoette. Is dit weer een van de ideeën van Manou? Waarom blijf je liegen, Maria, ik dacht dat we de afspraak hadden gemaakt eerlijk te zijn tegen elkaar?'
Maria verschiet van kleur en voelt zich duidelijk betrapt.
'Manou heeft hier niets mee te maken. Ik word gewoon helemaal gek van dat eeuwige gecontroleer. Ik heb de leeftijd om eens iets voor mezelf te doen. Ik zit altijd alleen maar binnen of ik ben op school.'
'We hebben een afspraak, jij liegt niet meer tegen mij.'
'Als ik je alles vertel, dan kom ik nooit eens ergens.' Er straalt weer zo veel vijandigheid uit haar ogen dat ik me afvraag of ik tegen mijn dochter praat of tegen Manou, die zich nog steeds schuil lijkt houden in haar hoofd. Ik verdenk Maria ervan dat ze weer contact heeft met hem en dat de 'relatie' met Bassim het vervolg is op een langlopende gevaarlijke soap.
'Heb je Manou gesproken?'
'Nee, natuurlijk niet!'
'Je liegt tegen me, Maria, vertel nou eens gewoon hoe het zit. Is dat zo moeilijk?'
Blijkbaar is dat heel moeilijk, want Maria rent de trap op, terwijl ze schreeuwt dat ze helemaal gek wordt van mijn gezeur.
Ik kom er niet achter of ze nu wel of geen contact heeft met Manou. Dat hij nog steeds achter haar aanzit, weet ik wel. Af en toe komen we hem tegen of hij rijdt door onze straat. Van ver hoor je al dat het zijn auto is, met dat typisch zware, ronkende geluid. Gecombineerd met een dreunende beat kan het niemand anders zijn dan hij. Het gebeurt steeds vaker dat ik al weet dat we hem zullen zien, nog voordat hij er is. Alsof hij zijn energie al vooruit stuurt, en ik die eerder tegenkom dan de persoon zelf.
Weer spreek ik met Maria af dat ze niet meer zal liegen. Het is de enige manier om verder te kunnen met elkaar. Weer doe ik mijn best haar te vertrouwen. Weer zal dat vertrouwen beschaamd worden. Ik weet dat ze er niets aan kan doen, maar soms vergeet ik dat en ben ik boos op haar omdat ze blijft liegen. Ik besef onvoldoende dat liegen niet de juiste benaming is voor wat \maria doet. Ze is zo gehersenspoeld dat ze zegt wat Manou wil dat ze zegt. Hij is haar waarheid, dus in haar ogen liegt ze niet.
De jas die Bassim gedragen heeft, al is het maar even, gooi ik weg. Ik wil niets aan mijn lijf hebben dat door een van de bad guys is 'besmet'. Maria's bed, dat ooit door Oscar speciaal voor haar gemaakt is, verf ik wit wanneer ik hoor dat ze zelfs in haar eigen bed is misbruikt. Maar een laagje verf kan niet het smerige gevoel wegnemen dat ik krijg als ik op haar kamer ben. Eigenlijk zou ik alle huisraad wel willen vervangen door meubels en spullen zonder geschiedenis. Dat kan ik me helaas niet veroorloven, maar ook staat het me tegen om zo veel energie te moeten stoppen in het herkrijgen van een gevoel van veiligheid dat uiteindelijk toch niet te koop is. Het onveilige gevoel zit namelijk in mij en mijn gezin en nestelt zich steeds dieper in ons bewustzijn.
Enige tijd later ontvangen we een brief met daarin de datum van de volgende rechtszitting tegen Juanez en Django. Hopelijk hebben ze nu wel allebei aan een goed geïnformeerde advocaat gedacht.
Weer gaan Maria en ik 'samen' op pad. Wanneer we bij de ingang staan om gescand te worden, zien we in de weerspiegeling van het raam waarachter de bewakers zitten dat Juanez vlak achter ons staat te wachten op zijn beurt. Alsof we bij de kassa staan. Ik doe of ik niets zie. Maria reageert op dezelfde manier, hoewel het voor haar veel moeilijker zal zijn om zich niet om te draaien.
Als we wapenvrij zijn bevonden - alleen mijn pincet moet ik inleveren - gaan we weer naar de kamer waar we al eerder hebben zitten wachten. Door het raam kun je iedereen zien die de rechtbank binnenkomt. Van buitenaf kan er echter niemand naar binnen kijken en dat geeft een veilig gevoel. Veel intimiteit is er niet tussen ons in deze besloten ruimte. Ik pak een blad dat op een standaard staat en ga maar zitten lezen. Maria zit nors zenuwachtig te zijn, haar handen in haar mouwen verstopt. De stilte is beklemmend.
Ik ben blij dat de voorstelling gaat beginnen. We nemen weer plaats vlak achter de stoel van de verdachte. Juanez is als eerste aan de beurt. Op de publieke tribune zit een blond meisje alleen te zijn. Hij draait zich gedurende de zitting enkele keren naar haar om.
Juanez hangt een verhaal op waaruit moet blijken dat niet Maria, maar hij het slachtoffer is van haar aanhoudende avances. Na haar zoveelste telefoontje gaat hij dan maar een keer met haar naar bed in de hoop dan van haar gezeur af te zijn. Hij heeft een vriendin - een blik richting het meisje op de tribune - , waarom zou hij iets met Maria willen? Als een geslagen hond kijkt hij de rechters aan. Hij probeert te laten zien hoe zwaar hij gebukt gaat onder deze vreselijke aantijgingen. De rechters stellen een aantal kritische vragen. Niemand gelooft hem. Uit een politierapport blijkt immers dat hij Maria talloze malen heeft gebeld. Even bekruipt me het gevoel dat ik hier mijn tijd zit te verdoen. Ik luister naar een kinderachtig welles-niettesspelletje. Als er zes maanden wordt geëist, ben ik blij dat het eerste deel van de voorstelling is afgelopen. Hopelijk is het tweede beter.
Django komt binnen met een lelijke paraplu in zijn hand. Hij loert vanonder dikke zwarte wenkbrauwen de zaal in, registreert wie waar zitten en neemt dan plaats op de beklaagdenbank. Voor hem zit er geen geliefde in de zaal. De poppenkast herhaalt zich. Django had eerzame bedoelingen met Maria, hij wilde haar mee uit eten nemen, haar aandacht geven, om zo te proberen haar hart te veroveren. Twee keer zo oud als zij, maar tien keer dommer. Hij voert uiteraard zijn ongeboren kind ten tonele en zijn vriendin met wie de vrede is hersteld. Samen kijken ze uit naar de komst van de nieuwe wereldburger - ik mag hopen dat het een meisje is. Hij krijgt geen applaus, maar wel vijf maanden opsluiting. Alleen seks met een minderjarige kan hem ten laste worden gelegd. Ik zie voor me hoe deze mannen mijn dochter dwingen tot seks. De een gebruikt een mes, de ander veel drugs. Ik krijg kotsneigingen en loop de zaal uit, de wachtkamer in. Even later verschijnt een van de rechters, een vriendelijke grijze man, om ons en vooral Maria succes te wensen in de toekomst.
'Sommige meisjes zijn verbazend goed in staat dit te verwerken, bij andere duurt het proces veel langer.' Ik vrees dat Maria tot de laatste categorie behoort. Om te verwerken zul je toch moeten praten of schilderen of huilen of schrijven of noem maar op, iets doen om te uiten wat er in je leeft. Maria blijft stoïcijns.
Ik bedank de rechter voor zijn medeleven en Maria en ik lopen het gebouw uit. Nu zitten er dus drie van die sukkels vast. Ik hoop dat ze het moeilijk zullen hebben in de gevangenis. Kinderverkrachters zijn niet de meest populaire gevangenen. Toch is er geen sprake van enige opluchting. Ik heb te veel verwacht van de rechtszaak. Al zouden ze jaren worden opgesloten, de voldoening ligt niet in dat feit. Ik had gehoopt dat Maria en ik een gevoel van triomf zouden delen, maar niets is minder waar. Het liefst zou ik haar in mijn armen nemen en knuffelen, maar dat is een onbereikbare droom. Er staat te veel tussen ons in.
Het leven gaat verder. Ik doe mijn werk, ik maak plezier en als er niemand kijkt, huil ik mijn ogen uit mijn hoofd. Maria gaat naar school, ze maakt lol en als er niemand kijkt, weet ik niet wat ze doet.
Op een dag komt ze thuis en geeft me een pakje aardappelschilmesjes.
'Zo, wat een leuke verrassing, waar heb ik dit aan te danken?' vraag ik bij dit ongebruikelijke gebaar.
'We zijn achtervolgd door de broer van Django, Amanda en ik. We moesten voor school wat slingers en ballonnen halen en toen werden we door hem en een paar vrienden gevolgd. We zijn de winkel in gerend, maar hij bleef voor de deur staan wachten. Toen kwam Amanda op het idee om mesjes te kopen om ons te kunnen verdedigen. We hebben gewacht tot er een bus aankwam en zijn keihard de winkel uit gerend en de bus in gesprongen. Maar die broer en zijn vrienden kwamen ons achterna in een auto. Toen we bij school kwamen hebben ze de auto vlak voor het raam geparkeerd waar we les hadden en zijn ons toen de school in gevolgd. Daar hebben we om hulp geroepen en toen kwamen de conciërges en die hebben die jongens tegengehouden.'
Ik schrik uiteraard van dit verhaal en wil alles weten. De broer van Django blijkt wraak te willen nemen omdat zijn broertje door Maria de gevangenis in moet. Het incident wordt gemeld bij de wijkagent, maar dat is voor mij niet genoeg. Maria is niet veilig, dat wordt weer eens pijnlijk duidelijk. Ze vertelt me ook dat Manou nog steeds probeert contact met haar te krijgen. Ik vraag me af of dit een hint is om mij tot actie aan te zetten. Maria's aandeel in het voortbestaan van deze gevaarlijke situatie blijft onduidelijk. Ik weet niet of alles wat ze zegt waar is. Ik weet eigenlijk maar heel weinig van mijn dochter.
Tijdens een gesprek met haar mentor hoor ik dat Maria niets doet op school. Ze straalt uit dat ze daar helemaal niet wil zijn. Maar waar dan wel en wat kan ze doen zonder diploma? De sluimerende woede die ik voel over het aandeel van haar oude school in deze ellende steekt weer de kop op. Waarom hebben ze niet beter op haar gepast? Ik hoop snel een reactie te krijgen op de klacht die ik heb ingediend.
Daar heb ik nu echter niets aan. Ik probeer Maria maar weer te doordringen van het feit dat een diploma een must is in deze maatschappij, maar terwijl ik praat zie ik haar belangstelling alweer verdwijnen en haar blik zich naar binnen richten. Ik word er moedeloos van. Ondertussen gaat alles door en schil ik mijn aardappelen met een mesje dat uit angst is gekocht.
Een donderdag in oktober. Ik kom vroeg in de middag thuis uit mijn werk. Het is stil, Maria en de jongens zijn nog op school. Het vult me onmiddellijk op dat de keuken er keurig uitziet. Afwas gedaan, gedweild. Dat moet Maria gedaan hebben voordat ze naar school ging. Ik zie mezelf tevreden glimlachen in het deurtje van de magnetron.
De telefoon gaat. Maria vraagt of ze met Amanda de stad in mag. Ik schrik van deze simpele, doodnormale vraag. Dit is voor het eerst nadat ze ondergedoken heeft gezeten dat ze iets wil ondernemen met iemand anders dan ikzelf of de bevriende buren. Ik waak nu al maandenlang dag en nacht over haar. Ik probeer de touwtjes van haar leven voortdurend in handen te houden. Ik kan immers niemand meer vertrouwen, en in de eerste plaats Maria niet.
'Waar ga je heen? . . . Blijf wel samen met je vriendin . . . Alleen winkelen, nergens anders heengaan hoor . . . Ik bel je ieder uur.'
De stad in gaan betekent voor Maria weer alle plekken zien waar zo veel is gebeurd.
'Je moet haar weer leren vertrouwen,' hoor ik een hulpverlener uit een recent verleden zeggen.
'Het is goed,' zeg ik tegen haar en leg de telefoon neer. Een vaag gevoel van onbehagen nestelt zich in mijn achterhoofd, ik negeer het.
Vertrouwen hebben, haar niet verstikken, vertrouwen. Ervan uitgaan dat Amanda een goede vriendin is.
Een uur later bel ik haar. Er wordt niet opgenomen. Het zweet breekt me uit.
'Ze hoort haar telefoon niet in alle drukte,' zeg ik om mezelf gerust te stellen. Maar het akelige gevoel dat er iets niet klopt begint sterker te worden. Ik probeer kalm te blijven. Ik hoor mijn telefoon zo vaak niet. Ik bel weer en weer, geen contact. Er is iets mis. Ondertussen komen Thomas en Lucas thuis. Hun aanwezigheid leidt me even af van mijn angst. Als ik weer tevergeefs contact met Maria probeer te leggen slaat de paniek toe. Ik kijk naar het brandschone aanrecht en dan weet ik het: hij heeft haar. Maria zal nooit uit zichzelf afwassen. Pas na lang aanhouden is ze te porren voor dit rotklusje. Ze wilde me in de juiste stemming brengen om mijn toestemming te krijgen voor haar uitje. Mijn innerlijke stem, mijn intuïtie heeft gelijk.
'Hij heeft haar,' zeg ik nu hardop. Thomas kijkt me verontrust aan.
In de stromende regen - bij akelige gebeurtenissen moet het gewoon slecht weer zijn - spring ik op mijn fiets en trap de longen uit mijn lijf. Als vanzelf rijd ik naar het centrum van de stad, waar Maria zegt te zijn. Ik rijd als een kip zonder kop door steegjes en over pleinen. Er zijn veel mensen op straat ondanks de regen, maar Maria zie ik niet.
Ik huil en raak meer en meer in paniek. Als ik geloofde zou ik nu heel hard naar God schreeuwen om mij mijn dochter te helpen vinden. Helaas ben ik niet in de Heer, dus scheld ik op mezelf, op Maria, op Manou en op iedereen die niet snel genoeg aan de kant gaat. Ik ben woedend, voor de zoveelste keer hoor ik haar telefoon overgaan.
Dan besluit ik dat deze actie geen zin heeft en dat ik beter de politie kan inschakelen. Terwijl ik het centrum uitrijd voel ik een rilling door mijn lijf gaan. Dan zie ik ze: Manou en Maria. Ze heeft haar arm in de zijne gehaakt en loopt dicht naast hem. Als Manou mij in het oog krijgt, wil hij een steeg inslaan maar hij onderdrukt die impuls en loopt in mijn richting. Hij kan snel beslissingen nemen. Dan ziet Maria me ook. Ze is bleek en haar ogen staan dof.
Ik gooi mijn fiets neer en trek haar los.
'Meekomen jij.' Ik sta te trillen op mijn benen. Maria wil natuurlijk niet mee, ze is verslaafd aan hem en aan zijn drugs. Maar ik ben nog nooit zo vastbesloten geweest en zeg dat ik desnoods boven op haar ga zitten en 112 zal bellen.
Manou probeert me uit te leggen dat het allemaal een misverstand is en dat ik even naar hem moet luisteren. Alles wat nog in nevelen gehuld was wordt me op dat moment duidelijk: Maria's totale afhankelijkheid van deze man, het gevaar waarin ze verkeert en dat vele malen groter blijkt dan ik dacht.
Ik schreeuw tegen hem dat hij naar mij moet luisteren en fluis ter hem vervolgens iets in zijn oor wat ik hier niet zal herhalen. Dan sleur ik Maria mee. Manou begint onmiddellijk te bellen en vrijwel direct komt er een grijze auto de steeg uit rijden, die hem oppikt.
Samen fietsen we terug naar huis. Ik ben zo opgelucht dat ze naast me fietst, maar tegelijkertijd ook woedend en verdrietig. Ik besef dat ik afscheid moet nemen van ons oude leventje. Diezelfde dag nog duikt ze opnieuw onder voor lange tijd. Ons leven samen is voorbij.
Als we thuiskomen gaat ze direct douchen. Ik pleeg een aantal telefoontjes en gebruik al mijn overredingskracht om Maria vandaag nog uit huis te kunnen plaatsen. Mijn grens is bereikt. Ik ben op een punt aangekomen dat ik niet meer voor haar kan zorgen. Ik handel als een robot, het gevoelloze deel in mij dat leiding geeft aan de andere delen neemt alles over.
Toch doet het zeer als ik samen met Maria's avonds naar een crisisopvang fiets. We rijden zwijgend naast elkaar. Het is koud. We fietsen door de 'heksentunnel'. Toen Lucas een peuter was, vertelde ik hem als we hier fietsten dat er kleine tunnelheksen in de hoeken en gaten zaten. Hij vond het prachtig.
Te snel komen we bij de crisisopvang aan. Als ik aanbel besef ik dat ik een stap zet die grote gevolgen zal hebben. Een Turkse man doet open. Hij verwacht ons. We haasten ons naar binnen, terwijl ik nerveus achteromkijk of we misschien door iemand zijn gevolgd. Er is niemand te zien.
De man vraagt wat de reden is dat Maria hier onderdak zoekt.
'Ik ga met een jongen om die mijn moeder niet ziet zitten.' Ze werpt een hatelijke blik in mijn richting.
'Maria zit verstrikt in een loverboy netwerk. Dat is de ware reden.'
De man knikt en gaat niet verder op het onderwerp in. Wel moet ik nog een formulier ondertekenen. Hij zegt dat Maria hier vrijwillig is en dat ze weg kan als ze dat zelf wil. Ik snap dat hij dat moet zeggen, maar ben er niet blij mee. Het kan haar op ideeën brengen.
Hij wijst Maria haar kamer en ik beloof de volgende ochtend terug te komen om samen naar Bureau Jeugdzorg te gaan en verdere opvang te regelen.
'Dag Muis, ik hou van je en ik kom morgen terug. Probeer maar wat te slapen.' Dat is wat ik zeg, maar ik denk: 'Blijf alsjeblieft hier, Maria, en loop niet weg.'
We geven elkaar een kus, maar als ik haar omhels is het of ik een pop in mijn armen houd. Dood, maar nog steeds mooi.
Met pijn in mijn lijf fiets ik terug. Ik fiets zo hard mogelijk om buiten adem te raken, zodat ik niet genoeg lucht heb om te huilen. Ik verlang naar iemand die me kan troosten. Maar die persoon is er niet. Ik leg mijn hand op mijn eigen hoofd en zeg dat het wel goed zal komen. Ik leun op mijn sterke, onverzettelijke ik - niet te lang, want ze wankelt.
Lucas en Thomas aanvaarden het onvermijdelijke. Ze vragen niet veel; ze weten inmiddels dat ik toch weinig antwoorden zal geven. Als ik die twee zie staan komen de tranen alsnog. Even ben ik geen moeder en zijn zij geen kinderen. We zijn drie verdrietige mensen die bij elkaar kruipen en als de rust weergekeerd is als één persoon ademen.
Douchen, tanden poetsen, nog even bij elkaar zijn en dan naar bed. Hoe zou Maria slapen? vraag ik me af. Zou ze wel slapen? Zou ze niet weglopen? Nog niet zo lang geleden hoorde ik dat Manou die hele nacht buiten voor de deur heeft rondgehangen. Hij weet de weg in hulpverlenersland. Hij kent het traject dat weglopers doorlopen. Als een hyena wacht hij tot het verzwakte dier de kudde verlaat. Dan slaat hij toe.
Maria loopt die nacht gelukkig niet weg. Ze is bang in het donker en dat werkt nu in haar voordeel. De volgende morgen haal ik haar al vroeg op. Ze ziet er slecht uit, ze heeft nauwelijks geslapen.
Ik verwacht dat het geruime tijd zal duren voordat er een plekje voor haar gevonden is. Terug naar Linoia en Devid is geen optie. Manou kent het adres, maar bovendien wil ik mijn vrienden geen onnodige risico's laten lopen. Ze vertellen dat voor hun huis vaak jongens lopen die niet in de buurt wonen; loerend en telefonerend lopen ze door de straat. Al vroeg zitten we in de kamer van een nieuwe hulpverlener. Het is een donkere ruimte vol stoffige meubels en planten. Op het bureau waaraan we zitten ligt allerlei ondefinieerbare rotzooi. Het lijkt wel het vertrek van een oude hippie, maar de man die ons te woord staat is een jonge vent.
Ik vertel de hulpverlener dat ik desnoods de hele dag blijf zitten en pas weg zal gaan als er hulp is voor mijn dochter. Hij doet vreselijk zijn best en haalt zelfs een lunch voor ons. Dan, laat in de middag wordt het verlossende woord gesproken. Er is een plek voor Maria vrij in een andere crisisopvang. We mogen eerst naar huis, waar Maria door iemand van daar zal worden opgehaald.
Gehaast fietsen we naar huis, omdat Maria nog wil douchen voordat ze weggaat. Tijdens onze fietstocht kijk ik voortdurend om me heen. Manou blijft onzichtbaar maar ik weet dat hij er is, ergens . . .
De hulpverlener die Maria komt halen ziet er een beetje eng uit. Ik vraag me af of hij geen handlanger van Manou is, die zich voordoet als hulpverlener, maar veel tijd om daar mijn hoofd over te breken heb ik niet. Hij heeft haast. Daar gaat ze, met natte haren, zonder make-up en slechts een klein tasje vol kleren in haar hand. Tijd voor afscheid is er nauwelijks. Misschien maar goed ook, het zou al te dramatisch worden. Een laatste kus, een blik . . .
Dan is ze weg en ik val doodmoe neer op de bank. Eindelijk een beetje rust, denk ik, maar nog voor ze de deur achter zich sluit, komen de zorgen al weer naar binnen. Nu Maria niet meer in mijn gezichtsveld is zou haar van alles kunnen overkomen. 'Bij mama blijven, anders raak ik je kwijt', maar ben ik haar al niet kwijt? Zo heel ongemerkt is ze steeds verder bij me vandaan gegaan, gedwongen door Manou. Is er nog iets over van onze oude band?
Ik breng de rest van de dag door met opruimen. 's Avonds bel ik Maria. Een hulpverlener met een akelig opgewekte stem neemt de telefoon op. Hij vertelt me dat het even wennen is voor Maria, maar dat het goed met haar gaat. Nee, ik kan haar niet aan de telefoon krijgen want het is 'kameruur', een moment van bezinning voor de jeugdigen. Op de vraag of ze wel veilig is daar antwoordt de man dat ik me geen zorgen hoef te maken. Mocht er iets gebeuren, dan is er een vluchtroute in huis, waardoor ze ongezien in een ander huis kan komen en via de achterdeur kan ontvluchten.
Dat klinkt niet bepaald geruststellend. Er wordt dus al rekening gehouden met de mogelijkheid dat ze daar belaagd zal worden door Manou of een van zijn dienaren. Ik voel me erg onveilig en helemaal nu ik weet dat Maria zelfs in een crisisopvang niet gevrijwaard is van gevaar.
Die ochtend vertelt Maria dat Manou vlak voordat ik haar wegsleurde tegen haar zei dat hij haar zou komen halen als ze achttien was. Maria gelooft hem en daarmee verstevigt hij nogmaals de zieke band die ze samen hebben. Manou had die middag een paspoort voor Maria bij zich waarop stond dat ze achttien was. Hij had ook een dossier bij zich, met een roze omslag - Maria's lievelingskleur. In dat dossier stonden alle gegevens over Maria die van belang konden zijn voor haar volgende 'eigenaar'. De auto waarin ik Manou zie wegrijden stond klaar om Maria naar het vliegveld te brengen. Het ticket naar Guinee was gekocht.
Als ik die middag een paar seconden later was geweest, had ik mijn dochter nooit meer gezien. Maar deze informatie krijg ik pas als Maria en ik jaren later in een televisie-interview zitten en ze de gastheer vertelt over Manou's plannen destijds. Op dat moment zakt de grond onder me weg. Ik besef dat ik de ontvoering verijdeld heb en dat het maar weinig gescheeld heeft of ik was Maria voorgoed kwijt geweest. Ik laat echter niet merken dat deze informatie nieuw voor me is. Misschien biedt het televisieprogramma Maria de veiligheid die ze nodig heeft om dergelijke geheimen aan mij te onthullen, een neutrale omgeving waarin ze minder risico loopt een hevig geëmotioneerde reactie van mij te krijgen.
Een dag later krijg ik Maria zelf aan de telefoon. Ze klinkt afstandelijk en geeft weinig informatie. Ik hoor aan haar stem dat ze zich zeer ongelukkig voelt en boos is op mij, omdat ik haar naar deze 'gevangenis' gestuurd heb.
'Had ik je maar nooit iets verteld,' zegt ze verwijtend en verbreekt de verbinding.
De volgende dagen bel ik regelmatig en praat ik afwisselend met Maria of een van haar begeleiders. Het valt me op dat de hulpverleners steeds vijandiger klinken. Tijd om zelf maar eens op bezoek te gaan.
De crisisopvang waar Maria 'geheim' zit, blijkt een verbouwde boerderij te zijn. Ze staat buiten te roken met een van de begeleiders en ziet eruit alsof ze al nachten niet geslapen heeft. De begroeting is koel. Ze laat me haar kamer zien en vertelt wat ze zoal doet de hele dag. Het opperhoofd van de club hulpverleners is een stevige man met een streng uiterlijk. Hij geeft me een pijnlijke handdruk en begint me op luide toon, alsof hij voor een zaal een toespraak staat te houden, te vertellen hoe het met Maria gaat. Niet zo goed blijkt en hij insinueert onmiddellijk dat ik daar wel eens een grote rol in zou kunnen spelen. Als ik hem vraag wat er dan precies mis is tussen mij en mijn dochter, kijkt hij me doordringend aan en zegt dat de toekomst dat wel zal uitwijzen.
Met een rotgevoel, alsof ik een rotmoeder ben die haar kinderen een rotopvoeding heeft gegeven, ga ik weer weg. Maria kijkt me na, geflankeerd door twee begeleiders. Verbeeld ik het me of zie ik werkelijk een blik van triomf in haar ogen?
In de daaropvolgende weken ben ik druk doende om passende hulp voor haar te zoeken. Als ik bel met de diverse instanties krijg ik van de telefoniste regelmatig dezelfde vraag: 'Van welke instelling bent u?' Blijkbaar gaan ze er in de hulpverlening van uit dat je als je algemeen beschaafd Nederlands spreekt niet de moeder kunt zijn van een jongere die hulp nodig heeft. Die vooringenomenheid vind ik veelzeggend voor de starre houding die ik in hulpverlenersland regelmatig tegenkom.
Maria en ik hebben via Bureau Jeugdzorg inmiddels een casemanager toegewezen gekregen en met hem bespreek ik de diverse mogelijkheden. We zijn snel uitgepraat. Er is geen passende hulp voor slachtoffers van mensenhandel. Het probleem dat deze meisjes hebben is blijkbaar zo complex dat er niet één passende oplossing geboden kan worden. Als loverboyslachtoffer word je in je gehele ontwikkeling zwaar beschadigd, niet alleen op het seksuele vlak.
Ik bel de politie met de vraag of mijn dochter Manou aan kan geven en of ze dit zonder risico kan doen. Wanneer ik word teruggebeld door een agent, sta ik in de supermarkt, bij de diepvries-kisten. Ik ben ongetwijfeld op zoek naar een bevroren pizza voor de jongens en mij omdat ik weer eens geen puf heb om te koken. Wat deze politiebeambte mij vertelt, doet me versteld staan.
'U bent ervan op de hoogte dat uw dochter ook strafbare feiten heeft gepleegd?'
'Ja, ze heeft onder dwang meisjes moeten ronselen en drugs en wapens moeten verhandelen,' zeg ik, terwijl ik de pizza's weer in hun kist laat vallen. Ik begrijp niet waar deze agent naartoe wil.
'Ik weet niet of het verstandig is om aangifte te doen. Uw dochter zou mogelijk ook veroordeeld kunnen worden.'
'Maar ze heeft toch niet uit vrije wil allerlei misdaden gepleegd?'
'Ze heeft ze gepleegd.'
'Dit meent u toch niet echt hè?' roep ik kwaad uit. Mensen kijken me aan alsof ik ze niet allemaal op een rijtje heb. Maar helaas meent de man het echt. Hoe kan een slachtoffer van mensenhandel in vredesnaam aangifte doen als ze zelf tot de verdachten gaat behoren?
'Kunnen we geen deal maken, jullie veel informatie over een criminele organisatie in ruil voor vrijspraak van mijn dochter?'
Nee, daar kan hij niet aan beginnen. Dat zou neigen naar corruptie.
Volkomen verbijsterd loop ik de winkel uit. Ik bel Maria en vertel haar van dit absurde gesprek. Voor haar een reden om mij nog meer verontrustends te vertellen.
'Er zijn corrupte agenten, mama. Ze hebben seks met ons en dan worden de aangiftes tegen Manou verscheurd. Soms blowen ze gewoon mee met de groep. Ze doen alles wat Manou zegt.'
Mijn wereldbeeld wankelt en valt in stukjes op de grond. Dit kan toch niet waar zijn? Corrupte agenten, geen aangifte kunnen doen . . . Ik voel me alsof ik een enorme dreun op mijn hoofd heb gehad. Ik besluit een nacht te slapen over wat ik heb gehoord. Misschien verzint Maria dingen. Misschien heeft Manou haar bang gemaakt, heeft hij geprobeerd om haar laatste hoop op redding de grond in te boren.
Voordat ik de kans krijg om de politie te bellen word ik zelf gebeld door een rechercheur van de afdeling zeden. Ik ken hem wel van vorige aangiftes, tegen Jayson, Juanez en Django. Hij verontschuldigt zich voor het gedrag van zijn collega, die er volgens hem niet veel van afweet. Natuurlijk kan Maria ongestraft aangifte doen. Ik denk niet dat ze dat nu nog zal willen doen. Het weinige vertrouwen dat Maria in de politie had, is na het gesprek dat ik met zijn collega voerde helemaal verdwenen. Ik vraag hem voorzichtig of hij iets weet over agenten die Manou schijnen te kennen. Hij weet niets en kan pas iets doen als ik met namen kom. Alsof deze agenten na de seks met mijn dochter een visitekaartje achter zouden laten. Ik bedank de rechercheur hartelijk en besluit de politie even te mijden.
Aan Gert, onze casemanager, vraag ik of er überhaupt enige hulp bestaat voor loverboyslachtoffers, vanuit welke hoek dan ook.
Hij weet het niet. Hij weet me alleen te vertellen dat meisjes vaak op worden gesloten in jeugdgevangenissen om ze te beschermen tegen hun pooiers. In diezelfde gevangenissen zitten jeugdige pooiers en hun handlangers vaak ook opgesloten. Maria vertelt me hetzelfde verhaal. In de crisis opvang waar zij zit, komt ze mannen tegen die haar verkracht hebben of die op een of andere manier te maken hebben met Manou. Deze jongens zitten weliswaar in een ander gebouw, maar delen hetzelfde terrein met hun slachtoffers.
Over de aantallen slachtoffers van loverboys bestaan weinig gegevens. Gert vertelt dat maar enkele meisjes aangifte durven te doen. Bij Bureau Jeugdzorg zijn meer slachtoffers bekend dan bij de politie, maar in aantal niet veel. Ik vraag me af waar die meisjes dan blijven en hoe het met ze gaat. Gert heeft weinig antwoorden. Veel meisjes verdwijnen, ofwel in de prostitutie of ze verhuizen naar de andere kant van het land. Maria legt me uit dat ze niet van plan is aangifte te doen, omdat ze doodsbang is dat haar of ons gezin iets zal overkomen.
'Manou laat mensen verdwijnen,' zegt ze in een openhartige bui.
'Waar gaan die mensen dan heen?' vraag ik naïef.
'Dat snap je toch wel, mam, hij laat ze vermoorden.'
Ik kan het bijna niet geloven. Dit begint steeds meer op de maffia te lijken. Op de vraag of zij heeft gezien dat hij iemand vermoordde of liet vermoorden geeft ze geen antwoord. Ik vraag haar hoeveel het er waren in de tijd dat zij voor hem moest werken.
'Meer dan tien, Maria?'
'Minder.'
'Meer dan vijf?'
'Minder, maar ik heb je al veel te veel verteld.' Einde gesprek.
Minder dan vijf, nou dat scheelt alweer. Misschien waren het er twee of drie, in het ergste geval vier.
Ik zit in mijn huiskamer en opeens ziet alles er anders uit. Vond ik het gisteren nog belangrijk dat mijn planten er tevreden bijstonden, vandaag kan het me niet meer boeien. De rotzooi die Lucas gemaakt heeft voordat hij naar school ging, ruim ik niet op. Ik zit wezenloos voor me uit te staren. Mijn leven is niet meer van mij. In mijn huis zijn alle voorwerpen besmet door het kwaad dat Manou met zich mee heeft gebracht. Maria blijkt te veel te weten van de organisatie die Manou bestuurt. Hij zal haar niet met rust laten, om ervoor te zorgen dat ze niet gaat praten. En als ze besluit te praten zal hij haar uiteraard ook niet met rust laten. Dus wat ze ook doet, ze zal nooit vrij zijn. Mijn kinderen kunnen niet langer onbezorgd spelen en ik ben ook niet meer veilig. De paniek slaat toe. Ik ben doodsbang. Als een idioot ren ik langs ramen en deuren en doe alles goed op slot. Het paniekgevoel wordt er niet minder door. Ik bel Devid met de vraag wat ik moet doen.
'Neem je kinderen mee en vertrek naar het buitenland, het liefst zo ver mogelijk weg.' Hij - is resoluut in dit soort dingen. Ik ben minder drastisch. In plaats van weggaan laat ik mijn ramen en deuren extra beveiligen. Ik pak een honkbalknuppel, een speelgoedexemplaar van Lucas, en leg die naast mijn bed. Als de jongens thuis zijn, druk ik ze nogmaals op het hart de deur altijd op slot te doen en nooit voor iemand open te doen die ze niet kennen. Ik bel met politie en hulpverlening, maar word niets wijzer.
De enkele keren dat ik met Maria bel, doet ze vijandig en zegt ze hoeveel spijt ze ervan heeft dat ze mij dingen heeft verteld. Het is of de afstand tussen ons alsmaar groter wordt. Ze smeekt me Manou met rust te laten, omdat ze bang is de schuld te krijgen van wat ik overhoop haal.
De gesprekken met haar begeleiders verlopen moeizaam. Ik krijg te horen dat het beter is als ik me wat afzijdig houd. Ze heeft geen behoefte aan ruzie met mij. Weer geven ze mij het gevoel dat ik iets vreselijks heb gedaan. Maria lijkt me te haten en dat vertelt ze iedereen die het maar horen wil. In die tijd zie ik haar weinig. De enkele keren dat ze mijn bezoek kan verdragen en ik haar zie, schrik ik. Ze loopt erbij als een verlepte dame van plezier. Ze praat met een buitenlands accent en zelfs haar motoriek is veranderd. Ze beweegt trager en uitdagender. Ze kijkt voortdurend om zich heen, vanuit haar ooghoeken. Als ze me al aankijkt, is het met een blik vol haat. Maria is overduidelijk weer in die andere wereld. Het verontrust me dat ze er langer in blijft hangen dan normaal het geval is. Ik kan geen zinnig woord met haar wisselen. De begeleiders lijken haar te stimuleren in haar vreemde manier van doen en laten. Ze blijken allemaal veel medelijden met haar hebben. Als ik vraag waarom, vertellen ze dat haar hele lichaam onder de littekens zit van de mishandelingen en het zichzelf snijden. Dat zou de reden zijn waarom ze niet wil zwemmen. De tattoo op haar enkel is een brandmerk van Manou, om haar er voor eeuwig aan te herinneren dat ze van hem is. Ook is haar ellende mede dankzij mij ontstaan. Daar kan ik het mee doen. Maria heeft mij tot vijand gebombardeerd en ik word kwaad. Ik leg de begeleiders uit dat ik nog nooit een litteken op Maria's lijf gezien heb, dat ze de tatoeage van mij heeft gekregen ter herinnering aan haar deels Surinaams-Indiaanse afkomst en dat er nooit iets is voorgevallen tussen haar en mij wat dit gedrag rechtvaardigt. Maria liegt. Liegt ze over andere dingen ook?
'De toekomst zal het leren,' zegt het hoofd van haar afdeling voor de tweede maal in korte tijd. Ik kan hem wel wat doen. Mijn arme casemanager krijgt alle ellende over zich heen. Hij is zoals altijd bereid om te luisteren en met me mee te denken. Jammer dat hij in mijn ogen bij de verkeerde organisatie werkt. Bureau Jeugdzorg heeft niet bepaald goede zorg geleverd tot nu toe. Ik pieker me suf over wat er dan zo mis is gegaan in de opvoeding van Maria, dat ze er nu zo aan toe is. Ik houd van haar, maar soms kost me dat veel moeite. Het is duidelijk dat ze probeert iedereen partij voor haar te laten kiezen, terwijl ik niet eens wist dat er een strijd gaande was om zieltjes te winnen.
Na een paar dagen krijg ik een telefoontje van de crisisopvang. Manou is op het terrein geweest en heeft Maria gezien. Daardoor
heeft ze een paniekaanval gekregen en is ze totaal overstuur geraakt. De politie wordt ingeschakeld maar kan weinig doen. Manou heeft officieel niets strafbaars gedaan en mag met zijn auto op de openbare weg staan. Het terrein oprijden is wellicht de enige misstap. Manou heeft Maria voor haar verdwijning laten weten dat hij de route kent die meisjes gaan als ze ontsnappen aan hun pooier. Hij kent alle opvanghuizen in Nederland, ook die met een geheim adres.
Dit incident herhaalt zich nog twee keer. Na de derde paniekaanval en alle aandacht die Maria ermee op zich vestigt, krijg ik er genoeg van. Maria blijkt in staat de hele crisisopvang te manipuleren, net zoals ze dat lange tijd met mij heeft gedaan. Manou heeft haar deze kunst tot in de finesses bijgebracht. Ik wil weten wat echt is en wat niet, en raadpleeg een psycholoog. Het blijkt niet ongebruikelijk voor slachtoffers van seksuele misdrijven om de waarheid te verdraaien.
Op een slechte dag ga ik samen met Gert naar de opvang toe voor een tussenevaluatie van Maria's functioneren. Hij pikt me halverwege op een afgesproken plaats op. Ik stap uit op een klein station ergens in een bosrijk gebied. Het is nog vroeg in de ochtend. Nevel ligt over de weilanden. De plaats straalt rust en schoonheid uit. In de verte hoor ik auto's rijden, maar dit plekje laten ze met rust. Er komt een kinderliedje bij me naar boven: 'Op een klein stationnetje 's morgens in de vroegte, stonden zeven wagentjes netjes op een rij . . .' Ik ga op de stoeprand zitten wachten op Gert. Deze omgeving brengt me tot rust. Het ruisen van de bomen, een paard vaag zichtbaar in het weiland achter me, een kraai die overvliegt. De natuur gaat haar gang, ondanks alles.
Wanneer ik bij Gert in de auto zit, vraag ik hem wat mijn status is. In hoeverre bepaal ik nog wat er met mijn kind gaat gebeuren? Gert omzeilt een antwoord op deze schijnbaar moeilijke vraag, maar ik dring aan. Vandaag wil ik spijkers met koppen slaan, ik wil duidelijkheid.
'Ik kan besluiten Maria te laten plaatsen in een gesloten inrichting als ik dat noodzakelijk vind,' zegt hij.
'En als ik het daar niet mee eens ben?'
'Dan stappen we naar de rechter.'
Dat is duidelijke taal, maar voorlopig ben ik Maria's wettelijke vertegenwoordiger en ik ben niet van plan me deze status te laten ontnemen. Ik heb altijd goed voor haar gezorgd en dat blijf ik doen. Ondanks het feit dat ik alle schijn tegen heb.
Ik loop met Gert het gebouw binnen waar het gesprek zal plaatsvinden. Maria komt binnen met een begeleider die haar nog net niet bij het handje houdt. Wat een saamhorigheid. Ik voel de bui al hangen. Het gesprek is kort en heel duidelijk. Maria houdt niet meer van me en ze wil niets meer met me te maken hebben. Ze heeft het naar haar zin hier en ze redt zich wel. De begeleider kijkt intens tevreden alsof hij wil zeggen: 'Goed gedaan, meid.'
De klap komt hard aan, maar ik ga niet bedelen om haar liefde. Ik houd de eer aan mezelf en zeg haar koeltjes gedag. De Maria die ik dit hoor zeggen lijkt in de verste verte niet meer op het kind dat ik ooit in mijn armen hield. Dat meisje is verdwenen.
Even saamhorig als ze binnenkomen gaan ze weer weg. Ik kijk hen na door een raam. Maria en haar begeleider lopen vrolijk babbelend naar het huis waar Maria woont. Ik hoop nog dat ze zal omkijken, of liever nog, dat ze naar me terug komt rennen. Maar nee, ze kijkt niet één keer achterom. Dit is het dan, denk ik, ik ben mijn dochter kwijt.
Op de terugweg kan ik alleen maar huilen. Ik snap er niets van. Waarom doet Maria zo tegen mij? Wat is er in vredesnaam gebeurd? Waar is mijn meisje gebleven? 's Avonds schrijf ik in mijn dagboek: 'Dat wat me lief is heeft me verlaten. Gescheurde eenheid, samen een weg alleen, wetende dat zij evenwijdig loopt aan mij. Tot in het oneindige?'
Die nacht lig ik heel lang wakker en probeer ik een verklaring te vinden. Is er iets gebeurd in haar jeugd waarvan ik niets weet?
Heb ik toch fouten gemaakt die meer aangericht hebben in Maria's leven dan ik denk? Ik pieker en eis van mezelf een verklaring voor het onbegrijpelijke.
Dan opeens is het alsof er een dik gordijn wordt opengetrokken en mijn hoofd een inval van licht te verduren krijgt. Ik snap het, ik zie wat er aan de hand is! Manou is de oorzaak. Het ligt zo voor de hand, maar is zo moeilijk te zien. Ik ben de laatste persoon van wie Maria afscheid moet nemen om volledig van hem te kunnen zijn. Als ik van het toneel verdwenen ben is de weg voor hem vrij om met Maria te doen en te laten wat hij wil. Hij zal de enige zijn tot wie ze zich nog zal kunnen wenden. Haar opvoedvader, haar vriendinnen en haar familie zijn inmiddels al uitgeschakeld. Ik ben de lastpost, degene die haar dochter niet prijsgeeft.
Ik weet nu zeker dat ik Maria niet meer kan vertrouwen. Zij heeft al die tijd dat ik probeerde orde te scheppen in de chaos de antwoorden op mijn talloze vragen achtergehouden. Opeens besef ik dat ik Maria niet langer kan zien als iemand die mijn vertrouwen waard is. Die ontdekking doet zeer. Ik moet haar gaan zien als een patiënt, een verslaafde, die niet toerekeningsvatbaar meer is. Samen met deze ontdekking komt echter ook het besef dat ik Maria niet kwijt hoef te raken. Ik kan haar terugkrijgen als ik het slim speel. Nu ik weet dat Manou nog steeds actief is in Maria's leven en mijn angst weer hetzelfde gezicht krijgt als tevoren, verdwijnt deze als sneeuw voor de zon. Ik doorzie Manou's tactieken en nu wordt de vijand pas werkelijk zichtbaar. Ik gooi de honkbalknuppel in de kist met speelgoed waar hij thuishoort. Ik laat mijn leven niet meer in deze mate beheersen door een stel laffe criminelen die kleine meisjes een normaal leven ontnemen.
Nu ik de angst voorbij ben kan ik weer helder denken. Als een krijgsheer beraam ik mijn plannen. Nu is het een kwestie geworden van de juiste strategie bepalen en de juiste stappen zetten om mijn dochter te kunnen heroveren. Emoties moet ik zo veel mogelijk achterwege laten. Manou wordt immers ook niet belemmerd door deze spelbrekers . . .
De volgende dag word ik gebeld met de mededeling dat Maria is betrapt toen ze wilde weglopen. Een wakkere buschauffeur ziet dat haar strippenkaart bedekt is met een laagje lippenvet. Het zal niet de eerste keer zijn dat er op de halte bij de crisisopvang dergelijke onbetrouwbare passagiers instappen. Hij weigert haar de toegang en Maria gaat noodgedwongen terug naar de instelling met een tasje vol kleding. Daar krijgt ze een gepaste straf.
Als ik haar aan de telefoon krijg, praat ik niet over wat er de dag ervoor gebeurd is. Ik doe alsof mijn neus bloedt, vraag haar niet naar de reden van het weglopen, maar stel haar voor binnenkort samen een weekend weg te gaan. Winkelen, lekker eten en doen waar we zin in hebben. Eens een weekend niet terugkijken, maar plezier hebben, ondanks alles.
'Ben je niet boos op mij?' vraagt ze verbaasd.
'Nee, ik ben niet boos, ik hou van je en wil heel graag een weekendje met je weg. Ze snapt er niets meer van. Ik zal voor haar ook moeilijk te volgen zijn op dat moment. Wat ik nu laat zien valt niet onder boos, maar ook niet onder blij.
'Ik boek een hotel en dan gaan we winkelen en lekker uit eten en dan praten we nergens over als je dat niet wilt.'
Toen Maria klein was, gingen we regelmatig een weekend naar Ameland. We verbleven altijd in hetzelfde hotel en deden we waar we zin in hadden. Veel eten, wandelen, fietsen en laat naar bed met een zak chips, samen in een groot bed televisie kijken. Ik hoop dat ze terugdenkt aan die korte vakanties en dat ze zich herinnert hoeveel plezier we altijd hadden.
'Ik zal het wel bespreken hier, of ze dat goed vinden,' zegt ze en in haar stem hoor ik enig plezier doorklinken. Ik ben dolgelukkig dat ze niet bij voorbaat al zegt dat ze niet wil. Maar die blijdschap laat ik niet merken.
Dan vertelt Maria uit zichzelf waarom ze weg wilde uit het opvanghuis. Het gesprek met mij de dag voor haar poging tot weglopen, heeft ze als heel verdrietig ervaren. Ze dacht dat ik het fijn zou vinden haar niet meer te zien, omdat ik wel kwaad op haar zou zijn nadat ze me verteld had niet meer van me te houden. Hoewel ze zelf met deze mededeling kwam, lijkt ze er nu op terug te willen komen, niet met woorden, maar in haar stem hoor ik eindelijk weer emotie.
'Ik dacht dat ik niemand meer had, mama, alleen Manou. Ik heb hem gebeld en gezegd dat ik weg wilde. Hij vond het fijn om te horen en was blij dat ik terugkwam.'
Ik bedank in stilte haar beschermengel omdat ik besef hoe dicht bij de afgrond ze is geweest.
'Doe dat nooit weer, Muis, vergeet niet dat ik er altijd voor je ben, al ben ik het soms niet met je eens.'
Maria aarzelt of ze wel de juiste beslissing neemt. Ik hoor haar bijna denken wie ze nu moet geloven: Manou of mij. Ik laat haar met rust voor die dag en beloof snel terug te zullen bellen. Bij mezelf denk ik: 'Twee-nul voor mij, Manou Paco Reytha.'
Voordat we werkelijk een weekend weggaan gebeurt er iets. Maria belt me met het enthousiaste verhaal dat er een leuke jongen in de groep is komen wonen. Hij heet Ricardo en hij is erg aardig. Wat er met hem aan de hand is, weet ze niet. Ik heb mijn bedenkingen bij deze aardige jongen, ik heb te veel van dit soort 'leuke jongens' voorbij zien komen in haar leven. Maar, zoals het een goed strateeg betaamt, reageer ik vrij neutraal. Het verhaal 'Ricardo' begint te lopen en al gauw heeft Maria 'een soort van verkering' met hem. Maar een ander meisjes uit de groep heeft ook haar zinnen op Ricardo gezet en doet een tegenaanval om hem te veroveren. Hierdoor ontstaat er ruzie in de groep. De ruzie loopt zo hoog op dat er een vechtpartij plaatsvindt. In zijn woede vertelt Ricardo dat hij hier is om Maria in de gaten te houden. Hij zou er enkele duizenden euro's van Manou voor krijgen. Maria mag er niet over praten, want Ricardo is zijn boekje te buiten gegaan door Maria hiervan op de hoogte te stellen. De situatie in de groep verslechtert. Midden in de nacht escaleert het conflict en probeert Ricardo met geweld Maria's kamer binnen te komen met de bedoeling haar iets aan te doen.
Als ik dit hoor is voor mij de maat vol. Het is genoeg geweest. Hoeveel moet Maria nog verdragen voordat ze hulp krijgt? Ze is nu al maanden in de crisisopvang geparkeerd, maar aan haar problemen is niet structureel gewerkt. Natuurlijk heeft ze er ook positieve ervaringen opgedaan, het drummen met een van de begeleiders of het koken met een ander. Maar de trauma's die ze heeft opgelopen zijn er nog steeds. De behoefte om naar Manou terug te gaan is er ook nog steeds. Die avond bel ik geëmotioneerd de begeleider van dat moment. Ik ben overstuur, huilend maak ik hem duidelijk dat het afgelopen moet zijn met de stress en de bedreigingen. Maria heeft meer dan genoeg ellende gehad. Ik wil haar daar geen dag langer meer laten. Hij begrijpt het en ziet gelukkig in dat haar verblijf daar moet eindigen.
De volgende dag halen Gert en ik haar weg uit die onhoudbare situatie. Ricardo staat haar voor het raam na te kijken als we wegrijden. Hij vraagt haar dringend waar ze naartoe gaat, maar dat weet Maria zelf ook niet, want ik heb haar niets verteld. Ik eis van de begeleiding dat ze tenminste aangifte zullen doen van de bedreigingen. Ik heb er niets meer over gehoord.
Maria kan voor een paar dagen terecht bij een pleeggezin in een andere stad. Gert en ik brengen haar erheen. Maria interesseert het niet meer waar ze naartoe gaat. Het lijkt of ze de moed opgeeft. Voor haar lijkt het of ze toch niet aan Manou kan ontkomen, waar ze ook is. En dat is precies zijn bedoeling. Hij hoopt dat ze de moed op zal geven en uiteindelijk geen andere uitweg meer ziet dan teruggaan naar hem. Ik houd Maria voor dat er op een dag een oplossing komt voor haar problemen en dat ze door moet blijven vechten. Ik vertel haar veel over thuis, over Lucas en
Thomas, over onze domme hond Snoetje. Af en toe lacht ze om wat ik vertel, maar meestal gaat het langs haar heen. Ze heeft op dat moment geen uitzicht op een andere toekomst en dat is funest voor iemand in haar positie. Ze heeft bijna niemand meer, ze heeft geen opleiding en is, volgens Manou en zijn collega's, maar goed voor één ding: de hoer uithangen. Ik zou Maria zo graag willen omhelzen, even mijn armen om haar heen slaan, maar zij bewaart afstand. Ze weet nog steeds niet of ik de vijand ben, zoals Manou haar keer op keer influistert, of dat hij de tegenpartij is. Ze leeft tussen twee werelden die regelmatig met elkaar botsen. Ze is gedesoriënteerd en weet werkelijk niet meer wat de waarheid is en wat de leugen. Haar trouw aan Manou is vergelijkbaar met een verslaving aan drugs of alcohol, hoewel ik denk dat hersenspoelen nog veel verder gaat. Manou's ideeën lijken met weerhaken vastgeklonken in het diepst van haar bewustzijn.
Het gezin waarin ze terechtkomt, lijkt me heel betrouwbaar en ik neem, voor de zoveelste keer, afscheid van mijn dochter. Gert zet me af op het dichtstbijzijnde station. Daar sta ik dan. Ik weet niet eens op welk station ik nu eigenlijk ben. Het is donker geworden, koud. Mensen lopen langs me heen en treinen rijden af en aan. Ik ben volkomen gedesoriënteerd. Maria is weer verdwenen, uit mijn leven geroofd. Het optimisme dat ik haar liet zien is verdwenen. Ik voel me even hopeloos als ik eruitzie. Mijn lijf doet zeer van alle ingehouden emoties. Vanbinnen huil ik, maar ik wil de schijn ophouden dat er niets aan de hand is, dat ik zomaar een vrouw ben die zomaar ergens heengaat. Mijn laatste contact met de normale wereld mag niet verdwijnen in een huilbui.
Dan belt mijn collega: 'Lucie, waar ben je? Er staan ouders op je te wachten.' Shit, de ouderavond, helemaal vergeten.
'Ik weet niet waar ik ben, tenminste niet precies, ik sta op een trein te wachten en ik ben mijn dochter vanmiddag weer kwijtgeraakt. Ik maak wel een andere afspraak met die ouders. Wil je zeggen dat het me spijt?'
Ik druk de telefoon uit. De trein arriveert. Ik zoek een plaats alleen, bij het raam. Lichten flitsen voorbij, vrolijk verlichte huizen in plukjes bij elkaar. Mensen aan een keukentafel of op de bank voor de televisie. Andere levens, ik kan de geborgenheid bijna ruiken. Ik doe mijn ogen dicht en zie mezelf aan tafel zitten met mijn kinderen. Lucas in zijn kinderstoel links van mij, Maria en Thomas tegenover ons. We praten, we lachen . . .
Thuisgekomen zet ik de kachel hoog, om de kou en gevoelloosheid te verdrijven. Met het pleeggezin heb ik de afspraak gemaakt om twee keer per week te bellen. Dat is gebruikelijk en volgens de regels van de stichting waaronder dit gezin valt. Het beloofde weekendje weg moet nog even wachten, maar ik ben vastbesloten om het hart van mijn dochter te heroveren op de vijand.
Nu ik denk te weten hoe Manou werkt, probeer ik te bedenken hoe ik hem het beste kan tegenwerken. Ik ben een vrouw alleen, er is geen sterke vader in de buurt. Rick is er wel, alleen weet ik de helft van de tijd niet waar hij is en wat hij doet. Een eerder plan, dat van de publiciteit zoeken wordt nieuw leven ingeblazen. Manou's pooierpraktijken kunnen alleen bestaan bij de gratie van het stilzwijgen van alle betrokkenen.
Als kind op de Veluwe vond ik het altijd heel komisch om te zien hoe op maandag de was buiten werd opgehangen door de boerenvrouwen. Alles wat normaal gesproken binnenskamers werd gehouden wapperde nu aan de lijn. De vleeskleurige bh's van de buurvrouw en de enorme witte onderbroek van de buurman. Alsof je stond te kijken naar een huis waarvan de muren werden gesloopt: het binnenleven wordt buitenleven. De intimiteit van de badkamer wordt zichtbaar voor iedereen. Geen mens zal zich daar nu nog douchen.
Ik peil Thomas' mening over deze verdedigingstactiek, maar hij blijft moeite houden met het feit dat de buitenwereld te weten zal komen wat er gaande is. We komen tot een compromis. Ik zal een artikel in een krant laten plaatsen, maar zal geen namen noemen.
Wel wil ik dat Manou zichzelf zal herkennen in de gefingeerde persoon die hij in het artikel zal zijn. Via een vriendin kom ik in contact met een journalist die wel over ons wil schrijven.
Als het artikel in de zaterdagbijlage verschijnt, ben ik benieuwd naar de gevolgen. Er neemt een mevrouw via de redactie van de krant contact met me op. Haar dochter is ook slachtoffer van een pooier, maar in de nabijgelegen stad waar zij woont wordt ze niet serieus genomen. De politie ontkent zelfs dat er dit soort problemen speelt in dat deel van Nederland. Ik vind het onvoorstelbaar. Pooiers zijn van overal en altijd. Van de kant van Manou blijven reacties uit. Ik merk wel dat ik nog steeds in de gaten wordt gehouden, vooral op het station tonen bepaalde mensen grote interesse in mijn plaats van bestemming. Als ik door het centrum van Zwolle loop, zie ik altijd veel van Manou's knechtjes lopen, en zij zien mij ook. Ze bekijken me niet bepaald vriendelijk, maar dat kan me niet schelen. Ik heb een begin gemaakt met mijn tegenacties. Ik weiger slachtoffer te zijn van wie dan ook.
Niet iedereen neemt me dit gebaar in dank af. In de crisisopvang waar Maria lange tijd gezeten heeft vinden ze me maar een achterbaks mens. Dat mag, ik vind dat ik een stap heb gezet op de lange weg naar veiligheid voor mijn dochter en ons gezin. De vooroordelen van anderen beginnen me minder te raken. Ik krijg een beetje eelt op mijn ziel. Dat moet ook wel, anders zal ik Maria zeker verliezen.
HOOFDSTUK NEGEN
'Volgende week dinsdag om tien uur verwacht ik u met uw dochter.'
'We zullen er zijn, dank u wel.'
Ik bel Maria's tijdelijke moeder en vraag of ze haar op de afgesproken tijd naar het psychiatrisch kinderziekenhuis wil brengen in een nabijgelegen stad. Maria zal er niet blij mee zijn, maar de hoogte van haariqmoet worden bepaald, om te achterhalen of daar een mogelijke oorzaak kan liggen voor de ellende van de afgelopen vier jaar.
Als ik haar ontmoet in de wachtkamer van het ziekenhuis zie ik meteen dat ze een dwarse bui heeft. Eerst hebben we samen een gesprek met een oudere man, een psychiater. Ik voel me zeer ongemakkelijk onder zijn vorsende blik. Alsof ik een of ander examen af moet leggen, waardig moet worden bevonden als moeder. Ik let op mijn woorden en neem bewust een ontspannen houding aan. Hopen dat de röntgenogen van deze arts niets akeligs ontdekken waarvan ik zelf nog geen weet heb. Gelukkig voor mij is Maria het onderwerp van zijn aandacht. Ze wordt bekeken, gewogen en ja, ze wordt te licht bevonden. De uitslag van het onderzoek geeft eeniqvan 83 aan. Maria wordt officieel zwakbegaafd verklaard. Heel hulpverleningsland slaakt een diepe zucht, ze heeft eindelijk een stempel. Ik zucht aarzelend en bibberend mee.
Voor even voel ik me enorm opgelucht, maar dan heb ik Maria's trucjes door. Het is echt iets voor haar om iedereen te doen geloven dat ze beneden normaal begaafd is. Als zwakbegaafde gaan er deuren voor haar open die anders gesloten zouden blijven. Opeens is er opvang voor haar en kan er een taxi geregeld worden om haar dagelijks naar een sociale werkplaats te brengen. Om dezelfde reden zou ik niet meer hoeven bijdragen aan haar onderhoud, maar van die regeling maak ik geen gebruik; ik weet immers dat Maria weer eens aan het manipuleren is geweest.
Een jaar later vertelt Maria hoe de test verlopen is.
'Een vrouw stelde me allemaal hele simpele vragen, alsof het niet goed zat in mijn bovenkamer. Ze liet me plaatjes zien en ik moest zeggen wat er niet klopte op de afbeelding. Ik had er al heel snel genoeg van. Daarom deed ik of ik niets snapte. Ze hield een plaatje voor mijn neus van een vlinder met maar één vleugel en vroeg wat er niet klopte. Toen begon ik te kwijlen en ik zei dat ik het niet wist. Ze bleef geduldig en zei dat ik nog maar eens goed moest kijken. Toen ben ik in mijn neus gaan peuteren en ik at mijn snot op. Ze kreeg medelijden met me en haalde het 'veel te moeilijke plaatje' weg. Ik moest vanbinnen zo lachen, mama, ze had niks in de gaten!'
'Muis, ik had precies hetzelfde gedaan.'
Ik begrijp niet waarom er een iQ-test wordt afgenomen op een moment dat een kind zo getraumatiseerd is. Volgens mij was Maria op dat moment niet in staat om wat voor vraag dan ook op de juiste manier te beantwoorden, los van het feit dat ze daar ook geen zin in had. Ik begrijp al helemaal niet dat als de uitslag dan bekend is er zo veel waarde aan wordt gehecht en er een behandelplan op wordt gebaseerd. Zwakbegaafd . . . en dan? Is dit stempel alleen genoeg om haar te genezen? Maria's reactie op het hele onderzoek vind ik eigenlijk het enige normale in dit gebeuren. De reactie van een opstandige puber.
Samen met Gert en mijn zus, tante Wil, halen we Maria op een dag op om haar naar een nieuw pleeggezin te brengen, waar ze langere tijd kan blijven. Onderweg in de auto vertelt Gert haar dat ze naar een boerderij gaat. Maria weet niet wat ze hoort en begint luid te protesteren. Ze wil niet naar een boerderij, het stinkt daar en ze wordt er alleen maar vies en dat kan allemaal niet met haar gemanicuurde nagels. Inwendig moet ik ontzettend lachen. Ik zie haar op opa's boerderij rondracen in een bolderwagen of op een paard, ik zie haar met water en zand bruggen bouwen, en dat is nog niet eens zo heel lang geleden.
De boerderij blijkt niet in bedrijf, maar is een mooie verbouwde boerenwoning een eind uit de buurt van de crisisopvang. Ik krijg er direct een goed gevoel bij. Manou zou in dit boerenlandschap onmiddellijk opvallen. Bovendien komen er twee waakhonden op ons afgerend die mijn gevoel van veiligheid nog eens vergroten. Lilian en Dennis, de ouders, ontvangen ons hartelijk in hun gezellige woonkeuken. De honden blijken twee knuffels en zijn totaal niet angstaanjagend meer.
Daar zitten we dan onwennig te zijn. Maria wil het nog steeds helemaal niks vinden, maar ik zie aan haar dat ze nieuwsgierig is naar het nieuwe gezin. We drinken koffie en leggen de situatie uit. Dan bekijken we het huis en Maria is blij met haar grote, gezellige kamer. Als ze haar tassen naar boven sjouwt, neem ik de gelegenheid te baat om Lilian en Dennis uit te leggen in wat voor gevaarlijke positie Maria zit. Ze begrijpen dat ze heel voorzichtig moeten zijn. Ik wil nog veel meer tegen ze zeggen, ik wil ze vragen om heel lief te zijn voor mijn dochter, omdat ze in haar hart een schat is. Ik wil ze vertellen dat ze een nachtlampje op haar kamer moeten laten branden, omdat ze bang is in het donker, dat ze niet alleen achter internet mag. Ik wil zo graag voor haar blijven zorgen, maar Gert zegt dat we weg moeten. Ik moet Maria loslaten. Lilian en Dennis kijken me geruststellend aan en zeggen dat het wel goed zal komen. Dan nemen we afscheid en laat ik Maria weer achter bij vreemden, 's Avonds mag ik haar bellen, maar daarna slechts twee keer per week.
Die avond hoor ik aan Maria dat ze zich daar prettig voelt. Lilian en Dennis hebben drie zonen en een dochter. Het eerste wat Maria vertelt is dat deze jongens zo normaal zijn en een hele andere blik in hun ogen hebben dan de jongens met wie ze tot dan toe is omgegaan. Ze begrijpt er niets van. Jongens kunnen je toch maar op één manier bekijken? Jongens zijn toch geen mensen met wie je een gesprek kunt voeren? Ik voel me blij worden. Dit is goed, weet ik. Weer verbaas ik me erover dat er mensen bestaan die een volslagen vreemd kind in huis nemen. Het geeft me hoop voor de toekomst. Voor het eerst in lange tijd weet ik dat Maria veilig is. Ik slaap die nacht heel vast en heel lang.
Maria begint zich na een aantal dagen rust in het knusse huis te vervelen. Iedereen heeft zijn of haar eigen leven en komt 's avonds thuis met allerlei verhalen. Maria heeft weinig te melden, want ze maakt in haar ogen niet veel mee. In vergelijking met haar 'oude' leven zal dat zeker zo zijn, en daarom is het belangrijk dat ze een daginvulling krijgt voordat ze zich weer rare dingen in haar hoofd kan halen. Er is keuze tussen werken in de horeca op een station, een sociale werkplaats en een zorgboerderij. Maria kiest in eerste instantie voor het werken in de stationsrestauratie, maar dat vind ik een slecht idee. Manou zoekt haar en gezien de grootte van zijn netwerk moet het niet al te moeilijk zijn haar op het station te traceren en vervolgens weer te verleiden en te bedreigen. Omdat Maria niet naar een sociale werkplaats wil om eenvoudig werk te verrichten, kiest ze voor de boerderij.
Ze vertelt me leuke verhalen over haar boerderijervaringen. Ze heeft veel oog voor detail en mensen.
'Ik heb het idee dat alle mensen hier een afwijking hebben. Ze praten zo raar en ze verzinnen en fantaseren van alles. Ze willen daar dat ik in de grond ga wroeten, nou mooi niet dus. Ik wil mijn nagels graag heel houden en daarom mag ik de administratie doen van het hele bedrijf. Dat is nog wel leuk. Verder begrijp ik helemaal niet wat ik hier doe.'
Ik maak haar nu niet wijzer. Ze heeft afleiding, en ze ziet de humor van de dingen weer in. Dat lijkt me heel gezond voor haar op dit moment.
Terwijl Maria in redelijke veiligheid haar dingen doet, ben ik druk bezig een meer permanente oplossing voor de toekomst te zoeken. Ik praat met Gert over een vervolgtraject. Maria is nog steeds niet aan de slag gegaan met haar trauma's. Nu is ze alleen maar aan het afwachten en zich aan het verstoppen. Dit kan niet eindeloos zo doorgaan.
Op een dag belt mijn moeder met het bericht dat ze een artikel heeft gelezen over de Hoenderloo Groep, die loverboyslachtoffers wil gaan begeleiden en helpen in India. Het project is een pilot en zou voor Maria een kans op herstel kunnen betekenen. Er komt maar één gedachte bij me naar boven: 'Alsjeblieft niet. De periode van jezelf hervinden in India ligt al geruime tijd achter ons.' Ik verwerp het idee zonder me te verdiepen in de filosofie erachter. Samen met Gert probeer ik tot een andere oplossing te komen. Ik heb contact met diverse instanties die allemaal ontzettend hun best doen, maar die geen adequate hulp voorhanden hebben.
De drie maanden dat Maria in het pleeggezin mag blijven lopen ten einde. Wat nu? Gert geeft als enige mogelijkheid een jeugdgevangenis, waarin Maria in ieder geval veilig zou zijn. Nou, ik geloof daar niet zo in. Ik heb inmiddels te veel verhalen gehoord van meisjes die zelfs in dergelijke instellingen met daders werden geconfronteerd. Waarom zou ik bovendien mijn dochter laten opsluiten terwijl ze niets misdaan heeft? Tenminste niet uit vrije wil. Dat druist in tegen mijn gevoel van rechtvaardigheid. Het idee om met Maria naar het buitenland te verhuizen lijkt de enige andere optie. Maar Thomas en Lucas dan? Ik kan toch niet de helft van mijn gezin achterlaten? Ik kan de jongens toch hun vader niet onthouden?
Dan belt Gert dolenthousiast op.
'Laten we Maria naar India sturen, de Hoenderloo Groep start daar een nieuw project.'
'Ja, daar heb ik van gehoord. Met z'n allen naar India om tot onszelf te komen . . . Het idee staat me niet aan.'
'Weet je wat het inhoudt dan?'
Gert legt me uit wat de gedachte is achter het project. De meisjes isoleren van hun pooier, de westerse cultuur en mannen. Ze laten werken als hulpverlener in India, om ze hun gevoel van eigenwaarde terug te geven. Langzaam begin ik iets te zien in het idee. Ik laat mijn vooringenomenheid los en luister geboeid.
'De gebruikelijke methoden werken niet, waarom dan niet iets nieuws proberen?'
Gert heeft gelijk. De dingen die Maria heeft meegemaakt zijn zo schokkend dat alleen een schokkende therapie misschien kans van slagen heeft. Ik raak enthousiast. We eindigen ons telefoongesprek in een euforische stemming.
Ik wil dat Maria zelf kiest voor deze gewaagde vorm van hulp. Als ik haar dwing te gaan wordt het niets. Gert en ik besluiten naar het pleeggezin toe te gaan om met Maria de mogelijkheden door te nemen. Zij kan manipuleren, maar wij kunnen dat ook.
'Het wordt een jeugdgevangenis of India,' zeg ik op een middag tegen haar. Haar pleegouders zijn op mijn verzoek ook bij het gesprek aanwezig.
'Denk maar niet dat ik in zo'n primitief stinkland ga zitten. Zeker met van die Tenalady-ultraminimutshulpverleners in een hut in het oerwoud.'
Tot overmaat van ramp laat Gert een aantal foto's zien van zeer oncomfortabele hutjes in de stad waar Maria naartoe zal gaan.
'Ze hebben daar hele grote spinnen en enge beesten, ik ga daar dus echt niet zitten.'
Maria lijkt vastbesloten, dus benadrukken Gert en ik het alternatief nog eens en zeggen dat ze twee dagen bedenktijd heeft.
We laten Maria in verwarde toestand achter. Ik ben zo bang dat ik het plan niet goed gebracht heb. Maria is slim en doorziet onmiddellijk of ze in een richting geduwd wordt of niet. Ze belt diezelfde avond nog.
'Ik ga niet de gevangenis in, ik heb niks gedaan. Dan ga ik wel naar India.'
Ik kan wel juichen, maar houd me in en zeg dat ik het een wijs besluit vind. Zodra ze de telefoon heeft neergelegd bel ik iedereen die op de hoogte moet worden gebracht en iedereen die het maar horen wil. Maria gaat geholpen worden. Er is nog hoop, uitzicht op een betere toekomst. Ik kan de hele wereld wel zoenen.
Nu is het nog een kwestie van inenten, afspraken maken, papieren en een visum regelen en Maria voorbereiden op haar reis. Het project heet 'Valor', wat 'moed' betekent. Moed zal ze nodig hebben, want het is niet niks om zomaar op het vliegtuig te stappen en naar de andere kant van de wereld te vliegen. Talloze gedachten gaan door mijn hoofd. Zou het vliegtuig niet neerstorten? Is ze wel veilig in India? Krijgt ze geen heimwee? Of, aannemelijker nog, krijg ik geen heimee? Voorafgaand aan de reis is er een introductieweek bij de Hoenderloo Groep en tot die tijd mag Maria bij haar pleeggezin blijven. Ze is er dan wel drie weken langer dan de gebruikelijke drie maanden, maar voor haar wordt een uitzondering gemaakt.
Voordat het allemaal zo ver is, gaan we samen een weekend weg. Dat hoort bij mijn plan haar weer terug te krijgen. Ik spreek met haar pleegouders af dat ze, mocht er iets misgaan, door hen opgehaald zal worden.
Op een koude dag komt Dennis Maria met de auto naar het station brengen waar we hebben afgesproken. Ze ziet er wit en gespannen uit, en kijkt voortdurend om zich heen.
'Hallo Muis, ik sta hier.'
De moed zakt me in de schoenen en ik vraag me af of een moeder-dochterweekend wel zo'n goed idee is op dit moment. Voor Maria voelt het vast als heulen met de vijand, maar ik laat me niet uit het veld slaan en in een schijnbaar opgewekte stemming neem ik haar mee naar het hotel, dat op loopafstand ligt. Ze heeft haar arm in de mijne gehaakt en opeens voel ik dat ze stopt.
'Mama, kijk daar, negers.'
'Ja, en...'
'Ze lijken op Manou.'
'Maar ze zijn Manou niet. Niet iedere neger doet hetzelfde als Manou. De meeste zijn mensen zoals jij en ik, heel gewoon.'
Ze vindt het maar moeilijk te snappen en ik verbaas me weer over de enorme invloed die deze man nog steeds op haar heeft.
De hotelkamer is grauw, niet echt gezellig en stinkt naar rook. We zitten op de vierde verdieping van een enorm gebouw en lijken de enige gasten. Als we in de kou op ons balkon staan, begint het te sneeuwen. Maar Maria moet roken, dus blijven we staan. Het is raar om sinds lange tijd weer samen ergens te zijn. Het voelt onwennig. Ik stel voor om wat te gaan winkelen, omdat ik merk dat Maria zich ook enigszins opgelaten voelt. Met onze kragen opgeslagen en een grote paraplu verdwijnen we in de winkelstraten. Maria is angstig en laat mijn arm geen moment los. Als we mensen passeren die lijken op haar 'oude vrienden', duikt ze bijna achter me weg. Ik zeg dat ze nergens bang voor hoeft te zijn zolang ik er ben. Op die manier gaan we winkel in en winkel uit. Pas aan het einde van de middag heb ik een vrolijk kletsende Maria aan mijn arm hangen, net als vroeger. Wel is er af en toe irritatie als we mannen tegenkomen die verlekkerd naar haar staren. Ik word er boos van en ga bewust zo staan dat ze mijn in plaats van haar kont zien. Dat zal ze leren. Bij een veredelde snackbar 'dineren' we. Alle gezellige restaurantjes zijn afgeladen en Maria durft nergens naar binnen te gaan. Bang dat ze in paniek zal raken. Ik heb met haar te doen, maar laat dat niet merken. Ik concentreer me op de kroket en de mensen die voorbijlopen.
Op onze hotelkamer smeren we een masker op ons gezicht en hebben we grote lol. Buiten op het balkon kijken we naar de sporen die de auto's in de sneeuw maken, naar de lichtjes en naar de vallende vlokken. We nemen rare filmpjes op met onze telefoons en duiken dan ons bed in met een heleboel chips. Over Manou wordt nauwelijks gesproken. Zolang Maria niet begint over wat er allemaal gebeurd is, doe ik dat ook niet. Het kost me wel moeite, omdat ik met zo veel vragen zit, maar ik houd me in. Die nacht slaap ik heerlijk als ik de grote bult naast me onder de dekens zie liggen. Die verstopte Maria doet me denken aan vroeger, toen ze stiekem mijn bed inkroop. Voor het eerst in lange tijd voel ik me weer compleet.
De volgende dag komt Dennis haar ophalen op het station. Ik vind het jammer om Maria weer te laten gaan, maar ik weet dat dit weekend het begin is van een hernieuwde relatie met mijn dochter. Ik voel me fantastisch als ik naar het perron loop. Ik heb weer een klein stukje Maria heroverd op de vijand.
HOOFDSTUK TIEN
Ik stap op mijn fiets en trap zo hard als ik kan. Ik wil op tijd zijn om Lucas uit school te halen. Al is het niet ver, ik laat hem niet alleen gaan. Het gesprek dat ik net heb gevoerd met iemand van de Zwolse klachtencommissie van het openbaar onderwijs is redelijk verlopen. Hij belooft mijn klachten te bespreken met de directie van de school en zijn best te gaan doen om dit conflict op te lossen. Op dat moment zou ik nog genoegen nemen met een welgemeend excuus. Ik ben niet haatdragend en ik snap dat er soms fouten gemaakt kunnen worden. Maar ik wil wel dat die fouten in ieder geval tegenover Maria en mij toegegeven zullen worden en dat er iets zal veranderen aan de veiligheid en het absentiebeleid op de school.
Ik ben net op tijd bij school. Lucas' gezicht begint te stralen als hij me ziet aankomen. Veel kinderen zijn al opgehaald terwijl hij normaal gesproken de eerste is die huiswaarts keert. Thuisgekomen ruim ik de rotzooi op en begin diep na te denken over wat we zullen gaan eten die avond. Aardappels en groenten spreken me niet aan vandaag, ik probeer een Indiaas gerecht uit, in droge vorm uit een pakje weliswaar. Op dit punt lijd ik niet aan zelfoverschatting.
Maria is druk doende haar reis naar India voor te bereiden. Ze zal met de eerste groep meisjes vertrekken. Ze zullen met z'n vieren reizen, begeleid door een van de initiatiefnemers van het project. De mensen die ik bij de Hoenderloo Groep gesproken heb lijken te snappen hoe de wereld van pooiers en hoeren in elkaar steekt. Voor het eerst voel ik me begrepen en gehoord. Ik heb vertrouwen in de hele onderneming. Inmiddels is Maria ook onderzocht op eventuele geslachtsziektes, en zwangerschap. Gelukkig is ze gezond - een voorwaarde om mee te kunnen naar India.
Ik zie wel op tegen een halfjaar zonder Maria. Ik moet de zorg voor mijn kind overlaten aan volslagen vreemden. Het is of ik een salomonsoordeel moet vellen. Afstand nemen van mijn dochter om dichter bij haar te kunnen komen. Ik schakel mijn gevoel zo veel mogelijk uit, omdat al die emoties op dit moment slechte raadgevers zijn. Bovendien wil ik te midden van alle wanorde blijven werken en andere normale dingen doen. Ik wil dat mijn leven meer is dan alleen Maria en haar enorme problemen. Maar mijn gedachten dwalen voortdurend naar haar af. Zij is de eerste aan wie ik denk als ik wakker word en tevens de laatste die in mijn gedachten is als ik inslaap.
De volgende dag komen mijn ouders oppassen, ik moet buiten de schooluren van de jongens aan het werk. Op die momenten zijn zij altijd bereid mijn rol even over te nemen. Ik zie hun auto al aankomen en loop naar de deur om ze te begroeten. Als mijn vader binnenkomt, geef ik hem spontaan een kus, iets wat ik eigenlijk alleen doe op zijn verjaardag. Ik zie dat het hem plezier doet.
Als ik 's avonds thuiskom en mijn ouders zijn vertrokken, zie ik een 'vreemd' kannetje in mijn servieskast staan. Het is een cadeautje van mijn vader, die het die middag samen met Lucas in de kringloopwinkel voor me gekocht heeft. Blauw aardewerk van het soort dat ik mooi vind. In het potje zit een briefje met de datum van vandaag en een groet erop. Ik bel hem en bedank hem voor het lieve gebaar. Dat is zijn manier om te zeggen dat hij van me houdt. Toen mijn moeder in het ziekenhuis lag kwam hij haar een glazen pot met zelfgeplukte pinksterbloemen brengen. Lucas vertelt uitbundig hoeveel plezier hij die middag met opa in de kringloopwinkel heeft gehad. Hij heeft zijn mond gehouden over de verrassing en is erg met zichzelf ingenomen.
Het is zaterdagavond, drie dagen na het bezoek van mijn ouders. Thomas past op Lucas zodat ik even naar de verjaardag van een vriendin kan. Ik trek leuke kleren aan en kijk voor de verandering eens tevreden in de spiegel. Ik moet vaker iets leuks doen, neem ik mezelf voor. Als ik mijn jas aantrek en de laatste instructies geel, word ik gebeld door Oscar.
'Ik ben niet de aangewezen persoon om je dit te vertellen, maar je vader is overleden.'
Er gaat een schok door me heen, maar ik wil mijn emoties niet met Oscar delen. Ik bel mijn moeder en zij vertelt me snikkend wat er is gebeurd.
Mijn vader heeft altijd gezegd dat hij niet wilde eindigen in een ziekenhuis, hij had een hartgrondige hekel aan dokters en hulpverleners. Hij wilde de lucht zien als hij doodging en niet een wit plafond. Het liefste, zei hij, zou hij sterven in zijn zelfaangelegde bos, dat uitzicht biedt op een beschermd natuurgebied. Aan de rand van dat bos blaast hij zijn laatste adem uit, terwijl hij bomen aan het zagen is. Heel vredig ligt hij naast de zaagmachine, die een hels kabaal veroorzaakt.
Als ik hoor hoe hij gestorven is komt er een heel vredig gevoel over me. Hij is doodgegaan op de manier die hij zelf wilde en op de plaats die hij prefereerde. Hij was al langere tijd ziek, maar weigerde een arts te bezoeken. Weigerde ook te praten over ziek zijn, dat zou alleen maar onrust om hem heen betekenen. Mensen die zich zorgen om hem zouden maken en zich met zijn manier van leven zouden gaan bemoeien. Ik ben trots op hem dat hij zichzelf tot in de dood is trouw gebleven.
Ik weet zeker dat hij zijn dood heeft voorvoeld. De laatste tijd trok hij zich terug, zoals een ziek dier dat zijn einde voelt naderen. Ik denk dat ik het ook heb gevoeld en met die kus, zomaar op een doordeweekse dag, afscheid van hem heb genomen. Een klein gebaar maar wel vol liefde.
Als klein kind praatte ik met hem wel eens over de dood. Toen ik ontroostbaar was door de dood van mijn lievelingsgeit, legde hij me uit: Als je van levende wezens houdt weet je dat je op een dag afscheid van ze moet nemen.'
Mijn vader voelt nog altijd dichtbij en zelfs dichterbij dan toen hij nog leefde. Nu kunnen we elkaar niet meer in de haren vliegen als we het oneens zijn. Ik hoef geen moeite meer te doen mijn
gevoel voor hem te verbergen. Soms, als ik bang of in de war ben, dan is het of hij naar me toekomt en me vraagt waar ik me nu eigenlijk zo druk om maak. Dan moet ik lachen en denk ik: 'Pa, je hebt gelijk, waar maak ik me druk om?'
Thomas en Lucas zijn ontroostbaar. Opa, die altijd tijd en aandacht voor ze had, is er niet meer.
'Hij heeft me laatst nog leren timmeren,' snikt Lucas. 'We hebben samen een tafeltje gemaakt.' Hij begrijpt niet dat iemand zomaar weg kan zijn.
Diezelfde avond bel ik Maria. Ik krijg haar pleegvader aan de telefoon en vraag hem haar een beetje voor te bereiden. Mijn vader en zij waren zo close met elkaar, vooral toen ze klein was. Maria is verdrietig, maar zegt dat opa al afscheid van haar had genomen. Zijn dood komt niet als een verrassing. Op de vraag wanneer dat heeft plaatsgevonden en hoe hij dat gedaan heeft, geeft ze geen antwoord. Ik weet het nog steeds niet. Dat is iets van de magie tussen hen waar ik van af moet blijven. Gelukkig wist hij dat ze naar India zou vertrekken en dat ze kans had op een ander leven. Gelukkig hoefde hij haar boek niet te lezen of de interviews te horen waarin ze vertelt in wat voor hel ze heeft geleefd. Gelukkig blijft dat hem allemaal bespaard.
Enkele dagen later is de begrafenis. Maria is er ook bij. Op weg naar het kerkhof komen we langs een stuk van mijn vaders land. De auto waarin hij ligt, rijdt er stapvoets langs. Boeren uit de omgeving nemen hun pet af uit respect voor de dode.
De begrafenis is kort. Hij wil geen 'zwarte raven' aan zijn kist. Samen dragen we hem het kerkhof over en leggen hem in de aarde. De raven staan een eindje verderop te wachten, hun hoed in de handen. Ik lees nog een grappig gedicht voor dat hij ooit in mijn poëziealbum heeft geschreven. Dan is het voorbij. Mijn grootste medestander in de strijd tegen het kwaad is er niet meer, maar zijn daadkracht is voor een deel in mij achtergebleven.
Maria blijft de rest van de dag bij ons en gaat dan weer terug naar Lilian en Dennis. Ze vangen haar goed op. De dood van haar opa en de begrafenis lijken deels aan haar voorbij te gaan. Het verdriet wordt tijdelijk ergens anders ondergebracht. Uitgesteld voelen.
Afscheid nemen staat centraal in deze periode. Maria's feestje ter ere van haar reis naar India staat op de agenda. Dat verre land begint akelig dichtbij te komen. India, wat weet ik ervan? Als bezigheidstherapie maakt Maria een werkstuk over het land, en dat maakt me iets wijzer. Meer nog dan met de eindbestemming ben ik bezig met de reis erheen. Ik weet dat het gezelschap een tussenstop zal maken in Parijs, de stad waar Manou vrienden en familie heeft. Ik ben bang dat hij zal proberen haar mee te nemen als ze daar enige uren moet zoek brengen. Ik leg mijn angst neer bij haar begeleiders. Ook strooi ik het praatje rond dat Maria stage gaat lopen in het buitenland.
Ondertussen vindt Thomas informatie op internet over Manou die ons verontrust. Hij heeft veel contacten over de hele wereld, ook in India. Ik kan alleen maar hopen dat Maria heelhuids aan zal komen. Misschien overdrijf ik wel, maar misschien ook niet. Mijn vader had vast iets geruststellends weten te zeggen, maar hij is er niet meer.
De dag van het afscheidsfeestje breekt aan. Maria verblijft al enige tijd in een huis van de Hoenderloo Groep. Een prachtig landhuis, omgeven door bossen. Maria heeft nu echter geen aandacht voor de schoonheid die haar omringt. Ik denk dat ze een innerlijke strijd voert tussen goed en kwaad. Ik denk dat ze boos op me is omdat ik haar wegstuur, maar dat ze ergens ver weg beseft dat het haar redding kan betekenen. Giswerk van mijn kant, want ze heeft zich weer opgesloten in stilzwijgen en vijandigheid.
Het feestje is dan ook geen doorslaand succes. Thomas en Lucas zitten houterig naast Maria op de bank. Mijn moeder blijft niet lang, de emoties lopen door de dood van mijn vader al snel hoog op. Gert komt ook nog, maar Maria ziet in hem blijkbaar de aanstichter van alles wat haar nu overkomt, want ze gunt hem nauwelijks een blik waardig. Ik besluit niet op haar negatieve gedrag in te gaan. Het laatste wat ik wil is met ruzie uit elkaar gaan. Ik weet dat ze van me houdt, ergens diep in haar hart, en dat is voldoende voor mij. Meer dan dit kan ik nu niet verwachten.
De meeste kleren die ik voor Maria heb gekocht kan ik weer meenemen naar huis. Ze mag maar één tas meenemen. De bagage staat in een afgesloten kamer, om te voorkomen dat er ongewenste pakjes meegesmokkeld kunnen worden.
Het afscheid komt te snel. Ik omhels Maria en voel hoe moeilijk ze het vindt om de keuze te maken tussen mijn omhelzing beantwoorden of zich afsluiten. Kiezen tussen mijn waarheid of die van Manou. Haar reactie blijft hangen tussen de twee opties. Ze wil niet huilen, maar ik weet dat het haar moeite kost. Ze wil me op afstand houden, zich groot houden. Een laatste blik op mijn dochter, die ons met haar armen over elkaar na staat te kijken. Ze doet haar best uitdrukkingsloos te blijven.
Voor ik het weet zit ik in de auto van Gert op weg naar Zwolle, samen met Thomas en Lucas. Ze zijn heel stil. Ik hoor mezelf te veel praten om mijn emoties te verbergen. Ik wil niet gaan huilen, want dan houd ik niet meer op. Wat hebben de jongens daar nu aan? Ik neem de moederrol op me en probeer ze uit te leggen dat het goed is dat Maria even weggaat. Ze mogen tegen niemand zeggen waar ze naartoe is. Wat kost een retourtje India nu als het gaat om de duizenden euro's die een pooier maandelijks aan een meisje kan verdienen?
De dagen na het vertrek van Maria ben ik rusteloos. Ik wil weten of ze goed is aangekomen. Als ze na een paar dagen belt dat ze op het dak van een hotel koude limonade zit te drinken, is mijn rusteloosheid niet verdwenen. Integendeel. Nu de directe zorg voor Maria even overgenomen is, weet ik niet wat ik met mijn tijd moet doen. Ik kan een hele lijst opstellen van uitgestelde klussen, maar ik kom nergens toe. Ik ben uit balans, er is zo veel gebeurd de laatste tijd. Toch moet ik in beweging blijven en ik dwing mezelf een bezigheid te zoeken. Ik begin met schoonmaken, opruimen en poetsen. Dat kan bijzonder therapeutisch werken.
Af en toe belt Maria, en de gesprekken zijn niet altijd luchtig van aard.
'Ik wil naar huis mam, het stinkt hier en de mensen zijn vies. Overal zie je bedelaars zonder benen of armen en vol zweren. Mijn voeten zijn helemaal opgezwollen, ik heb echt dikke poten en ik zie er niet uit. Ik mag niet eens mijn eigen kleding aan, ik loop in een rare wijde broek met een jurk eroverheen.'
Ik hoor het gemopper geduldig aan. Ik kan niet verwachten dat ze nu al de schoonheid van dit wonderbaarlijke land ziet.
'We zijn nu in de stad waar ik ga wonen, het huis is best mooi en de buren zijn wel lief, maar ik irriteer me helemaal dood aan een dikke olifant die het steegje verspert waar ik vaak door moet. Stom beest, en iedereen hier vindt hem leuk. Nou, ik niet en ik geef hem ook geen muntje, want dan gaat hij je zoenen met z'n vieze slurf.'
Haar begeleidster ziet ze in eerste instantie natuurlijk ook niet zitten.
'Echt zo'n geitenwollensokken type met van die lange haren, mama, die het allemaal zo goed weet.'
Maria praat eindelijk zoals een puber hoort te praten. Ik hoor dat er daar al heel veel met haar gebeurt. Naarmate de tijd verstrijkt verandert het gemopper in acceptatie en daarna zelfs in iets wat op enthousiasme lijkt. Lis, haar begeleidster, valt uiteraard mee en wordt zelfs een goede vriendin, tot op de dag van vandaag. Ik denk dat zij de uitgelezen persoon is om Maria tot nadenken aan te zetten. Nuchter, maar lief en zorgzaam; streng, maar wel redelijk. Ik heb waanzinnig veel respect voor haar, dat ze het aandurft om met een stel zeer veeleisende dames in the middle of nowhere een leven op te bouwen.
Maria moet mij tweemaal per week bellen, of ze nu iets te vertellen heeft of niet. Ik kijk uit naar haar telefoontjes, al verlopen ze niet altijd in pais en vree. Regelmatig komt het voor dat we ruzie krijgen aan de telefoon. Die ruzies zijn niet altijd haar schuld. Ik kan te veel doorgaan over het feit dat ik vind dat ze aangifte tegen Manou moet doen. Maria heeft wel wat anders aan haar hoofd. Het duurt een hele tijd voordat ik leer dat het veel belangrijker is hoe het met Maria gaat dan of Manou zijn straf krijgt. Dat kan altijd nog. Maria wordt verplicht mij te bellen als het beldag is, ongeacht of we ruzie hebben of niet. Ze leert conflicten uit te praten en langzaam komt bij haar het besef dat Manou misschien toch ongelijk heeft. Misschien valt die vreselijke heks van een moeder wel mee. Af en toe zegt ze tegen me dat ze mij 'misschien, heel ver weg een heel klein beetje aardig' vindt. Mijn dag kan niet meer stuk als ik haar deze poging tot toenadering voor de eerste keer hoor doen.
Het verbaast me hoe goed Maria zich aanpast aan haar nieuwe situatie. Ze zeurt niet meer over de hitte, de slecht onderhouden nagels of het ontbreken van toiletpapier. Veel mensen zien haar aan voor een Indiase en ze praat al enkele woorden in de streektaal. De kinderen in het weeshuis waar ze moet werken adoreren haar, en zij hen. Met name een autistisch meisje heeft haar volle aandacht. Het kind is door haar ouders in een put gegooid om het te laten sterven. Ze is gered en woont nu in het weeshuis. Maria is de enige met wie ze tot dan toe contact heeft gemaakt. Maria stuurt me foto's van haar met het ongewenste kindje op de arm.
Zelfs de gewraakte olifant wordt een goede kennis en Maria lijkt haar plek gevonden te hebben. Natuurlijk is er nog steeds de niet aflatende angst voor Manou. Soms denkt ze hem te zien en krijgt ze weer een paniekaanval, maar haar begeleidster reageert daar heel nuchter op en geeft Maria het gevoel dat ze het zelf in de hand heeft of ze het zover wil laten komen. Maria moet weer leren om zelf na te gaan denken. Jarenlang heeft Manou dat voor haar gedaan, zodat ze vaak zelf niet meer weet wat ze van iets vindt. Als klein meisje zat Maria nooit om woorden verlegen.
Haar houding naar mannen toe is uitdagend. Zodra er een man verschijnt, verandert de uitdrukking in haar ogen automatisch en straalt ze een en al bereidwilligheid uit om hem te plezieren. Zover is het dus al gekomen. Mannen associeert ze met seks en met Manou. Zelf heeft ze dat niet in de gaten. Het is een lang proces om haar zich hiervan bewust te laten worden. De jongens uit het pleeggezin waar ze woonde voordat ze naar India ging beschouwde ze niet als mannen. Iedere man die niet op een op seks beluste manier naar haar kijkt is geen man in haar ogen. Manou heeft haar dat geleerd.
Wat ik kwalijk vind is haar houding naar homofielen en lesbiennes. Ze heeft een hekel aan deze mensen. In de machocultuur van haar vroegere Vrienden' ben je goed ziek als je homo bent. Ik heb daar grote moeite mee. Als ik hoor dat ze een lesbische begeleidster behandelt alsof ze het niet waard is om een gesprek mee te voeren schaam ik me voor het eerst diep voor haar. Ik probeer haar uit te leggen dat ze nu hetzelfde doet als mensen die haar veroordelen om het feit dat ze als hoer heeft gewerkt. Daar moet ze lang over nadenken. De ideeën van Manou zitten diepgeworteld in haar brein. In gesprekken met haar begeleidster wordt me duidelijk hoe ver Maria is afgedwaald van haar eigen ik. De weg terug is lang en zwaar. Maar Maria lijkt een keuze gemaakt te hebben. Ze wil een ander leven.
Er zijn ook telefoongesprekken die van een andere aard zijn.
'Mama, je raadt het nooit, ik heb een hond gekocht en hij heet Bindi, net als de stip die vrouwen hier op hun voorhoofd dragen. Hij is zo zielig, mam, hij zat in een doos onder de toonbank in een dierenwinkel. Hij is heel mager en heeft overal zweren.'
Ik slik een opmerking over rabiës in. 'Wat geweldig, een echte hond.'
'We gaan met hem naar de dierenarts en hij krijgt hetzelfde eten als wij.'
De geluksvogel Bindi zal nog een grote rol in haar leven gaan spelen. Hij wordt haar steun en toeverlaat en het liefst neemt ze hem mee naar Nederland.
Ondertussen gaat het leven in Zwolle verder. We worden nog steeds in de gaten gehouden. Minder dan wanneer Maria thuis is, maar ik weet dat er nog steeds grote belangstelling bestaat voor mijn dochter. Dat wordt maar weer eens bewezen door een gesprek dat ik op een dag opvang tussen mijn buurjongen en een vriend van Jayson. Deze vraagt mijn buurjongen heel terloops of hij soms weet waar Maria uithangt.
'Die loopt stage in het buitenland,' hoor ik de buurjongen mijn eigen leugen herhalen. Dit voorval doet mijn hoop groeien dat Manou inderdaad niet weet waar ze is.
Lang zal hij echter niet in onwetendheid verkeren. Een van Ma-ria's reisgenoten wordt met agressieproblemen teruggestuurd naar Nederland. Zij heeft contacten in het milieu van Manou, dus het stageverhaal zal snel ontkracht worden. Ik hou mijn hart vast.
Als de telefoon gaat neem ik op in de verwachting contact te hebben met India. Het is Bernice, die Maria al tijden niet gezien of gesproken heeft. Na een ruzie is alle contact tussen hen verbroken. Na eerst wat informatie uitgewisseld te hebben over ons beider welzijn komt Bernice al snel tot de kern van de zaak.
'Ik moet de laatste tijd zo vaak aan Maria denken. Ik heb het gevoel dat ze heel ver weg is, klopt dat?'
'Hoe kom je daar nu bij?'
'Gewoon, een gevoel.'
Ik vertrouw deze plotselinge belangstelling niet. Waarom zou ze me na een jaar opeens opbellen? Als ze ophangt, bel ik Maria.
'Het klopt niet, mam, zij kent Manou ook, en deze vraag is meer iets voor hem.'
'Waar kent ze Manou dan van?'
'Hij wachtte me altijd op na mijn danslessen en Bernice was daar af en toe bij.'
Ik vraag me onmiddellijk af of dat de hele waarheid is. Misschien heeft Maria haar zelf wel met Manou in contact gebracht. Maria heeft haar ook meegenomen naar Bassim. Moest hij de nieuwe koopwaar ook keuren? Ik besluit haar daar niets over te vragen. Wat ze destijds gedaan heeft, was niet haar eigen keuze. Ik krijg sterk de indruk dat ze echt niet weet hoe het Bernice na hun breuk is vergaan.
'Denk je dat ze opbelt omdat hij dat wil?'
Ik hoop van harte dat het niet waar is. Ik ben altijd erg gesteld geweest op Bernice.
'Ik zoek het uit, mam, ik laat het je wel weten.'
Na een paar dagen ontvang ik van Maria een mail met daarin een foto van een van Manou's handlangers die de arm om een meisje heeft geslagen. Het meisje op de foto is Bernice.
'Niks tegen Bernice zeggen, mam, ik nodig haar een keertje uit als ik weer thuis ben en zal haar dan de foto laten zien.'
Als Maria weer in Nederland is, gaat het inderdaad zoals ze gepland had. De eerste reactie van Bernice is: 'Goh, dat lijk ik wel.'
'Bernice, dat ben jij,' is Maria's antwoord. Met een hoogrode kleur en schreeuwend dat het niet waar is, verdwijnt Bernice uit ons leven.
In de tijd dat Maria in India zit, mail ik met enige regelmaat aan een rechercheur van de zedenpolitie alles wat ik hoor en waarvan ik denk dat het belangrijk is. Ik hoor echter nauwelijks iets terug. Is de zaak afgedaan met de arrestatie van Jayson en zijn maatjes?
Omdat ik gehoord heb dat Manou trainer is bij een basketbalclub in Overijssel, besluit ik anoniem te bellen naar een van de bestuursleden om hem op de hoogte te brengen van het feit dat er een gevaarlijke crimineel lesgeeft aan jonge mensen. Het stelt mij gerust te horen dat Manou inmiddels ontslagen is, omdat zijn manier van trainen niet in goede aarde viel.
Ik bel ook met de directeur van een van de tweeroc'sin Zwolle om ook hem te waarschuwen voor Manou. Ik weet dat hij zich daar heeft ingeschreven om zijn opleiding af te maken. Destijds vertelde hij mij dat hij van school ging wisselen vanwege een conflict met een docent, maar ik denk dat hij daar weg moest, omdat zijn opleiding in hetzelfde gebouw gehuisvest was als waar Maria het voortgezet onderwijs volgde. Toen bekend werd dat hij Maria lastig viel, werd hem voor enige tijd de toegang tot de school ontzegd. Ik denk dat dat de ware reden is voor de switch. Ik vind het noodzakelijk om anderen op de hoogte te brengen van het feit dat er een pedofiele pooier rondloopt tussen minderjarigen.
Dat zijn een paar van de dingen die ik doe om de leegte die Maria achterlaat zinvol te vullen. Ik geef ook haar kamer een opknapbeurt. Alles wordt geverfd in haar lievelingskleur en ik maak een knalroze lapjesdeken vol met glitters. Met het groeien van de deken komt Maria's thuiskomst dichterbij.
Op een dag krijg ik een razend enthousiaste Maria aan de telefoon. Ik sta net te koken.
'Ik ga naar Sri Lanka, met Lis. We moeten een paar dagen het land uit omdat ons visum is verlopen.'
'Je gaat naar een van de mooiste plekken ter wereld, weet je dat wel?' Hoe vaak hebben we samen op Animal Planet niet naar documentaires gekeken over dit schitterende land?
Ze is helemaal door het dolle heen. Als ik mijn aardappels ruik, weet ik dat het snackbar wordt vanavond.
In Sri Lanka wordt Maria verliefd op de 'leukste jongen' ter wereld.
'En weet je wat het mooiste is, mam? Hij vraagt me heel beleefd of hij me een kus mag geven. Dat doe je toch niet?' Ze raakt niet uitgepraat over deze jongen, die wel een echte man is, maar zich daarvoor niet macho hoeft te gedragen. 'Hij is niet eens knap of zo en zijn buik is een beetje dik.'
Maria ziet voor de eerste keer sinds lange tijd een man als mens. Tot voor kort zijn echte mannen alleen de onbetrouwbare en sneaky variant. In deze context is het een compliment als
Maria iemand geen echte man vindt. Omdat deze verliefdheid zo'n geweldige en unieke ervaring voor haar is, mag ze van Lis, in overleg met mij, af en toe met hem wandelen of naar het strand. Deze 'geweldige' jongen schroomt niet om mij regelmatig te bellen als Maria weer terug is in Nederland. Hij noemt me 'mom' en verder begrijp ik niets van wat hij zegt. Ik vermoed dat het best een aardige jongen is.
Samen met de andere meisjes en hun begeleiders gaan Maria en Lis in Sri Lanka op safari.
'Mam, ik moest in het bos plassen. Ik heb het zo lang mogelijk opgehouden maar op het laatst ging het niet meer. Het viel best mee, maar Lis stond natuurlijk vlak bij me.'
Lis wordt de bescherming tegen alle mogelijke vormen van gevaar. Beschermengel Lis, die een barrière vormt tussen Maria en de boze buitenwereld. Ze is erg trots op de overwinning die het wildplassen voor haar is. De lengte en vorm van haar nagels zijn niet langer belangrijk en make-up heeft geen zin, omdat het daar zo warm is. Ze wordt een beetje dronken en staat te zingen en te dansen midden in de jungle, 's Nachts slaapt ze buiten op een matje, dicht tegen Lis aan. Ze heeft de tijd van haar leven en heeft grote moeite Sri Lanka, en haar vriendje, te verlaten.
'Hij heeft zes uur lang in een propvolle bus gestaan om me nog één keer te kunnen zien. Dat doe je toch niet voor een meisje?'
'Maar wel voor jou.'
Maria snapt niet dat iemand, een man nog wel, zo veel voor haar wil doen zonder dat ze seks met hem heeft. Haar vertrouwde wereldbeeld wankelt onder al deze ervaringen, haar zelfbeeld begint langzaam te veranderen. En ik kan alleen maar met veel blijdschap luisteren naar wat ze zo vol vuur vertelt. Eindelijk lijkt er hulp te zijn die iets positiefs bij mijn dochter bewerkstelligt.
Helaas blijken er later ook minder fraaie kanten aan het 'Valor-project' te zitten.
HOOFDSTUK ELF
De hond rent voor me uit door het bos. Als een soort stofzuiger snuift ze al die heerlijke geuren van andere hondjes op en plast links en rechts over interessante odeurtjes heen. Ze legt takken voor mijn voeten in de hoop dat ik ze voor haar weg zal gooien. Soms doe ik haar dat plezier. We zijn in het bos waar Maria lang geleden door een auto is opgehaald om onder te duiken. Snoetje geniet, maar ik heb minder plezier tijdens de wandeling. Op momenten als deze kan ik ongestoord mijn gedachten laten gaan over alles wat er gaande is.
Het is nu al enige tijd geleden dat ik bij de klachtencommissie van het openbaar onderwijs in Zwolle mijn klacht over Maria's school heb neergelegd. De man die ik te spreken kreeg, heeft me toen plechtig beloofd dat de commissie actie zal ondernemen en met de schooldirectie gaat praten. Misschien heb ik verkeerde verwachtingen, maar het lijkt mij logisch dat ik dan eens teruggebeld wordt over de uitkomst van dit gesprek. Maar ik hoor niets. Niets van de commissie, niets van de school. Dat zit me niet lekker. Ik neem een besluit. Sorry Snoet, we gaan naar huis. De klachtencommissie bellen.
'Ja ja, uiteraard heb ik met de directeur een gesprek gehad, en hij betreurt wat er gebeurd is met uw dochter.' De man klinkt lang niet zo aardig als de eerste keer dat ik hem aan de telefoon had.
'Dat is aardig van hem, maar nu? Wat gebeurt er nu?'
'De school heeft beloofd maatregelen te nemen.'
'En dat is alles?'
'Wat verwacht u, mevrouw Mosterd?'
'Een excuus misschien?'
'Ik heb u al gezegd dat de directeur het gebeurde betreurt.' Het ongeduld in zijn stem is nu duidelijk hoorbaar. Ik moet niet zo zeuren.
'Ik neem hier geen genoegen mee. Wat is een logische volgende stap?'
Hij geeft me mokkend het adres van de landelijke klachtencommissie. Ik ben onaangenaam getroffen door het feit dat mijn dochter op geen enkele manier recht wordt gedaan. Zelfs een excuus is te veel gevraagd. Ik bedank deze man hartelijk voor de moeite en stuur diezelfde dag nog een brief naar de landelijke klachtencommissie. Ik ben vastbesloten desnoods een excuus af te dwingen, de school te laten erkennen dat ze beter op mijn dochter hadden moeten passen. Ik begrijp de houding van de directie niet. Wat er met Maria gebeurd is, kan ook met andere meisjes gebeuren als het beleid ten aanzien van veiligheid en absentie niet bijgesteld wordt. Sterker nog, het gebeurt al lang met andere meisjes. Manou kan zijn praktijken op school gewoon blijven uitoefenen en iedereen lijkt zijn ogen te sluiten voor wat er aan de hand is. Iedereen verschuilt zich achter een organisatie.
'Laat het rusten', krijg ik van verschillende kanten te horen, 'concentreer je op je gezin of wat daarvan over is.' Ik doe mijn best, maar ik kan slecht tegen onrecht, altijd al last van gehad. Dus ga ik door. Iets concreets proberen te bereiken helpt me meer grip op de situatie te krijgen. Maria heeft me nog steeds niet alles verteld wat ze heeft meegemaakt, ik vraag me af of ik dat moet betreuren. Na iedere verkrachting, mishandeling en marteling die ze mij beschrijft, ben ik weken overstuur. Niet dat zij dat merkt, ik kijk wel uit om emotioneel te reageren. Maar zodra Maria de telefoon ophangt, barst ik in huilen uit en word ik vreselijk kwaad om alles wat haar is aangedaan en wat nog steeds meisjes wordt aangedaan. Ik zoek manieren om hiermee om te gaan. Ik zet soms keihard muziek op, zaag weer een paar takken of bomen in stukjes en schrijf in mijn dagboek. Ook ga ik naar de huisarts voor kalmerende middelen. Dat laatste lost natuurlijk niets op, maar het verzacht de pijn een beetje. Voor de jongens probeer ik zo veel mogelijk een gewone moeder te zijn. Vooral Lucas functioneert veel beter als hij ziet dat het goed met me gaat.
Op een ochtend word ik wakker met barstende hoofdpijn. De wekker is te erg om aan te horen. Als ik met enige moeite mijn bed uitkom, moet ik weer gaan zitten. Ik ben zo moe en duizelig en misselijk. De vorige avond heb ik weer eens te veel slaappillen genomen en die geven dit beroerde effect. Ik besluit dat ik geen slaapmiddelen meer wil nemen en me niet wil verstoppen in een sluimertoestand, hoe verleidelijk dat ook is. Deze beslissing lucht me enorm op. Vanaf die dag raak ik geen slaappil meer aan en na enige nachten woelen en wakker liggen slaap ik beter dan ik in lange tijd gedaan heb. Ik voel me sterker en strijdlustiger nu ik in staat blijk mijn voornemens ten uitvoer te brengen.
Niet iedere dag is een goede dag, want er zijn genoeg momenten dat ik dreig af te glijden in somberheid. Toch weet ik te voorkomen dat ik me depressief ga voelen. Ik weiger het gewoon, er moeten nog zo veel gevechten worden geleverd.
Ondertussen ben ik ook aan het wachten op Maria's terugkeer. Nu ze al langere tijd zo ver weg is, lijkt het of ik in een vacuüm zit. Ik heb geen rust om me lang met één ding bezig te kunnen houden. De deken die ik voor Maria aan het maken ben, is bijna af en heeft eigenlijk zijn functie al vervuld: de periode waarin ik mijn dochter niet zie overbruggen. Haar kamer is opnieuw geschilderd en voorzien van frisse accessoires. Ik sta in het midden en kijk om me heen. Een nieuwe start. De oude ellende verstopt onder een nieuwe laag verf.
Zoals altijd wanneer ik iets voltooid heb, voel ik geen trots, maar eerder lusteloosheid. Ik ben nooit tevreden over een eindresultaat en ben in gedachten alweer bezig met iets nieuws. Wat wordt de volgende stap in mijn strijd om Maria? Ik laat me op haar bed vallen. Ik wil zo veel en kan zo weinig doen, omdat ik het proces waar Maria in zit niet kan versnellen, er nauwelijks enige invloed op kan uitoefenen. Ze zal zelf de lange weg terug naar een 'normaal' leven moeten bewandelen. Ik kan alleen zorgen dat ze een veilig thuis houdt waar ze altijd op kan terugvallen.
Mijn overpeinzingen worden onderbroken door het klepperen van de brievenbus. Een uitnodiging voor een hoorzitting van de landelijke klachtencommissie ligt op de mat. Opgelucht nu ik weer iets kan doen begin ik met de voorbereiding op deze hoorzitting, die al snel zal plaatsvinden. Ik neem contact op met Linoia en Devid en spreek met hen door hoe we een en ander aan zullen pakken. Devid zet de belangrijkste punten voor me op een rijtje. Ik vraag spreekrecht voor hem aan en voor Linoia de rol van vertrouwenspersoon. Zij mag niets zeggen, maar fungeert als zwijgende steunpilaar. Als ik Maria spreek is ze nauwelijks geïnteresseerd in mijn strijd tegen haar school. Ze doet het af met de woorden: 'Het zal wel.' Maria zit nog middenin haar eigen strijd. Een loyaliteitsconflict tussen Manou en mij. Wie verdient haar vertrouwen?
De dag van de hoorzitting breekt aan. Ik ben wonder boven wonder tamelijk rustig. Ik weet dat er twee goede vrienden naast me zitten. De schooldirecteur is op tijd aanwezig, maar de vertrouwenspersoon komt veel te laat binnen waardoor de zitting veel te laat begint.
De commissie, die bestaat uit juristen en iemand uit de jeugdhulpverlening, vraagt me mijn verhaal te doen. Hakkelend begin ik mijn betoog, blijkbaar vind ik het spannender dan ik heb gedacht. Devid grijpt in. Als hij me op weg heeft geholpen is mijn woordenstroom niet meer te stuiten. Ik zie het ongeloof en afgrijzen op de gezichten voor me. Het is alsof ik weer op het toneel sta en midden in een succesvol optreden zit. Helaas speel ik geen rol. Na mijn laatste zin valt er een diepe stilte. Dan stelt de commissie nog een aantal vragen. Devid helpt me die te beantwoorden, Linoia, die geen spreekrecht heeft, geeft me af en toe een briefje met tips. De directeur heeft geen spreekrecht aangevraagd voor de vertrouwenspersoon. Hij lijkt de hele zaak niet of nauwelijks te hebben voorbereid, zijn verweer is zo zwak dat ik bijna medelijden met hem krijg. Eén van de juristen vraagt de vertrouwenspersoon toch iets: of er een dossier is van Maria. Ik zie dat ze in tweestrijd staat over wat te antwoorden.
'Nee,' zegt ze dan, 'er is geen dossier.' Het inderhaast opgestelde overzicht van Maria's functioneren door de jaren heen voert ze niet als zodanig op. Ik waardeer haar eerlijkheid. Op de vraag waarom de school geen contact met mij heeft opgenomen over Maria's absentie volgt een zeer zwak excuus.
'We konden mevrouw Mosterd niet bereiken,' zegt de directeur.
Ik schiet bijna in de lach. Er waren twee telefoonnummers van mij daar op school bekend en als ze me daarop niet konden bereiken, hadden ze altijd nog een mailtje of een brief kunnen sturen. De rekeningen voor het schoolgeld kwamen toch ook op het juiste adres aan?
Met de staart tussen de benen verlaten de vertrouwenspersoon en de directeur de zaal. Linoia, Devid en ik dansen bijna naar buiten. We zijn in een euforische stemming. Eindelijk zal er recht gedaan worden aan Maria.
Na enige tijd ontvang ik inderdaad een schrijven dat mijn 'overwinning' onderstreept. Al mijn klachten worden gegrond verklaard. De school krijgt opdracht de veiligheid en het absentiebeleid te verbeteren en meneer Hooiberg krijgt een officiële uitbrander. Ik ben in mijn klacht specifiek ingegaan op zijn manier van lesgeven en de negatieve opmerkingen die hij maakte in Maria's klas. Een excuus van de directie blijft uit, maar een paar weken na deze uitspraak ontvang ik wel een brief van meneer Hooiberg. Hij nodigt me uit voor een gesprek. Hij is de enige die contact met me heeft opgenomen om de 'zaak Maria' uit te praten. We spreken af op een terrasje. Meneer Hooiberg komt nerveus over. Hij geeft me een warme hand. Ik ben benieuwd.
Hij vertelt me dat hij niets wist van de klacht tegen hem. Hij is er pas enkele dagen voor de hoorzitting van op de hoogte gesteld, maar kreeg te horen dat hij zich niet mocht verweren. De directeur zou de zaak wel oplossen. Zou Hooiberg niet naar hem luisteren, dan kon dat weieens gevolgen hebben. Zelfs zijn eigen personeel wordt kennelijk de dupe van de nalatigheid van de directeur. Dat hij de naam van zijn eigen secretaresse niet meer wist tijdens ons eerste telefoongesprek zegt genoeg over hoe hij met mensen omgaat.
Meneer Hooiberg biedt zijn verontschuldiging aan voor de manier waarop hij Maria heeft behandeld. Hij heeft niet beseft dat zijn gedrag als kwetsend is ervaren en neemt de volledige verantwoordelijkheid op zich voor wat hij heeft gedaan. Als Maria een gesprek met hem zou willen voeren dan is hij daartoe bereid.
'We zouden samen een eind kunnen gaan fietsen als ze dat wil,' zegt hij. Ik ben blij dat ik eindelijk een mens tegenover me heb in plaats van iemand die zich verschuilt achter de organisatie waarvoor hij werkt.
Ik maak een verslag van ons gesprek en stel de klachtencommissie op de hoogte van dit welgemeende gebaar. Dit is wat ik al die tijd gewild heb, een beetje compassie.
Ik hoor op de radio dat de directeur van de school is ontslagen. Ik weet niet of dat met mijn klacht te maken heeft. Ik denk eerlijk gezegd dat hij sowieso niet goed functioneerde. De plaatsvervangend directeur nodigt me uit voor een gesprek. Hij schrijft me dat hij zich 'schaamt voor de rol die de school heeft gespeeld'. Dat klinkt veelbelovend, maar dichter bij een excuus dan dit komt hij niet. Tijdens ons gesprek zegt hij een goed 'loverboybeleid' op zijn school te willen, maar dat moet dan wel Zwolle-breed gebeuren. Ik spreek de hoop uit dat hij een overkoepelend beleid tot stand kan brengen en hij doet mij de toezegging zich daarvoor in te zullen zetten. We spreken af contact te houden.
Weer verstrijkt de tijd, zonder dat ik nog iets hoor van de school over een Zwolle-breed pooierbeleid. Ik slaap er een heleboel nachten over voordat ik besluit de school aan te klagen. Na ongeveer twee weken prik ik een willekeurige advocaat in het telefoonboek en hij brengt de school op de hoogte van mijn voornemen. Ik strijd graag met open vizier en laat een journalist weten van mijn plan. Het stuk dat deze in de Stentor publiceert, blijft niet zonder gevolgen. Een actualiteitenrubriek wil graag een reportage maken. Ik leg Thomas uit dat het belangrijk is om wat Maria is overkomen publiek te maken. Het zal haar kunnen beschermen tegen Manou, brengt het immense probleem van 'loverboys' nog eens onder de aandacht en het is een manier om deze schoften dwars te zitten.
'Maar ik wil helemaal niet dat iemand weet wat er aan de hand is,' zegt Thomas.
Ik snap dat dit heel moeilijk is voor hem. Thomas doet tegenover de buitenwereld altijd alsof het thuis allemaal op rolletjes loopt. Enige tijd loopt hij piekerend rond met een boze blik in zijn ogen. Uiteindelijk neemt hij een besluit: 'Mam, ik vind het goed als je op tv komt.'
Ik geef hem een knuffel en zeg dat ik hem heel moedig vind. Thomas ziet het belang in van de aandacht van een groot publiek voor slachtoffers en is in staat zijn eigen bezwaren aan de kant te zetten. Een geweldige beslissing voor een jongen die zo normaal mogelijk op wil groeien en het liefst niet in verband gebracht wil worden met de misdaden jegens zijn zus. Een overwinning die ik net zo bewonder als Maria's besluit om uit het criminele circuit te stappen.
De reportage komt er. De plaatsvervangende schooldirecteur wordt vanuit zijn vakantieadres om een reactie gevraagd. Hij ontkent min of meer dat er iets dergelijks speelt op zijn school en zegt letterlijk dat ik niet in staat is om feiten en fictie uit elkaar te houden. Dit lees ik een dag later ook in de krant. Ik heb blijkbaar te veel verwacht van deze man die zich zo aardig voordeed. Hij lijkt een beetje een lafaard te zijn. Hij gelooft niet dat Maria uit de klas werd gehaald door Manou's handlangers. Volgens hem is dat praktisch onmogelijk.
'Weet je hoe ze dat deden mam, ze kwamen door de nooduitgang naar binnen. Dan zeiden ze tegen de docent dat ik hun nichtje was en dat ze me op kwamen halen vanwege een plotseling sterfgeval in de familie. De docenten interesseerde het niet. Soms liep ik gewoon tijdens de les de klas uit, niemand die het merkte of er aandacht aan schonk. Alleen Nicky viel het op, maar zij zei niks.'
Zelf twijfel ik ook weleens aan wat Maria vertelt, omdat haar verhalen bijna onvoorstelbaar zijn. Maar ik krijg van verschillende kanten de bevestiging dat alles wat ze zegt ook zo gebeurd is. In gesprekken met de hulpverlening hoor ik bijvoorbeeld dat Maria hen hetzelfde vertelt en dat het zeer geloofwaardig overkomt. Ook van oud klasgenootjes krijg ik dezelde verhalen te horen. Dat de schooldirecteur me voor gek verklaart interesseert me eigenlijk niet. Het laagje eelt op mijn ziel wordt gewoon wat dikker.
Op een dag word ik gebeld door een dame uit de gemeenteraad. Ze wil graag een gesprek met me naar aanleiding van de televisieuitzending. Ik vind het best, hoe meer medestanders hoe beter.
Met veel lawaai dendert ze mijn kamer binnen. Haar meelevende uitroepen zijn niet van de lucht. Ze ploft neer in mijn rode fauteuil en vanuit die strategische positie begint ze haar relaas. Het is allemaal zo vreselijk voor Maria en mij en ze zal haar uiterste best doen om de absentie op de Zwolse scholen onder de aandacht te brengen. Ze zal de gemeenteraad vragen stellen over het beleid van de school en over het probleem van loverboys die daar meisjes ronselen. Ze praat en praat en stelt af en toe een vraag waarop ze bijna zelf het antwoord al geeft. Met veel herrie verdwijnt ze weer. Ik blijf een beetje beduusd achter. Dezelfde week houdt ze haar verhaal op de lokale televisie. Ook zij belooft me contact te zullen houden, maar ik hoor niets meer. Wel mailt ze me nog de vragen die ze de gemeenteraad wil gaan stellen. In de plaatselijke krant verschijnen ze ook. Na een aantal mailtjes van mijn kant - ik ben benieuwd naar het effect van haar vragen - mailt ze me nog één keer terug. Haar belangstelling en empathie verdwijnen net zo snel als de aandacht van de media als het nieuwtje van mijn aanklacht eraf is.
Dan komt er een telefoontje dat alle zorgen om Maria even op de achtergrond plaatst. 'Ik moet je iets vertellen' zegt de dochter van Devid op een avond aan de telefoon: 'Devid is overleden. Zijn hart heeft het begeven.
Dat hakt erin. Dit kan helemaal niet. Devid had genoeg plannen om wel tien mensenlevens mee te vullen . . . Hij zou deze week bij me komen om over Maria's toekomst te praten. Deze man, die ik al zo lang ken en die altijd zo vol leven en positieve energie is, mag niet dood zijn. Ik vind het vreselijk voor Linoia, ik ken geen twee mensen die beter bij elkaar passen dan zij en Devid. De jongens barsten in snikken uit bij dit nieuws. 'Hij maakte altijd lol met ons, hij lachte altijd.' Ook Maria reageert geschokt. Ik neem namens haar een witte roos mee naar de begrafenis om op zijn kist te leggen.
Devid mag dan zijn overleden, maar ik weet zeker dat hij veel mensen heeft geïnspireerd andere, betere keuzes te maken in hun leven. Als filmmaker en bedenker van vele projecten om de minderbedeelden in de samenleving een stem te geven, heeft hij veel betekend. Mede dankzij hem is mijn dochter uit het wurgende milieu gestapt waarin ze vastzat. Voor Maria en mij is zijn aanwezigheid van onschatbare waarde geweest.
Ondertussen komt de dag waarop Maria thuiskomt steeds dichterbij. De spanning die al die tijd op de loer lag, begint zich weer op te bouwen. Na een halfjaar van relatieve rust komt de bron van alle onrust weer dichterbij. Ik maak me zorgen over de reactie van Manou. Zal hij haar met rust laten als ze weer in Zwolle is? Zal mijn dochter in vrijheid over straat kunnen lopen?
Bij Maria staan andere zaken wat hoger op de agenda.
'Ik heb luizen mam, twee soorten. Een hele grote Indiase en een normale luis. O ja, ik heb ook vlooien. Ik krab me helemaal kapot.'
Een fijne mededeling zo vlak voor haar thuiskomst. Zo te horen krijgen we er een heleboel beestjes bij. Alsof we uitgehongerd zijn eten de jongens en ik de vriezer in korte tijd helemaal leeg, zodat ik Maria's kleding daarin kan leggen. Vlooien en luizen houden niet van vorst.
Nu is het afwachten. Zal ik Maria weer kunnen vertrouwen als ze thuis is? Zal ik haar met een gerust hart de deur uit kunnen laten gaan? Zal ze mij weer vertrouwen? Zal ze nog passen binnen ons gezin? Vragen waarop ik nu geen antwoord krijg. Ik probeer alle mogelijke problemen te ondervangen. In overleg met Lis heb ik een aantal afspraken opgesteld, waaraan Maria zich moet houden, wil het voor iedereen veilig zijn dat ze hier weer woont.
Ha Muis,
Je laatste dagje in India. Ik hoop dat je niet al te verdrietig bent. Je zult zien dat Nederland ook wel leuk is, ondanks het vreselijke weer. Ik zal je op de valreep onze afspraken mailen, hou je vast:
1. Je vertelt het mij onmiddellijk als je gestalkt of lastiggevallen wordt op welke manier dan ook, zodat ik dat door kan geven aan de recherche.
2. Als we ruzie hebben laat ik jou met rust totdat je zelf terugkomt op het conflict en het uit wilt praten. Dat laatste moet wel gebeuren vind ik.
3. Je doet de klusjes die er van jou verwacht worden en je houdt je net als iedereen aan de regels thuis.
4. De eerstkomende tijd brengen en halen David of ik jou van en naar school of stage. (Je hoeft niet gezellig te babbelen onderweg.)
5. Je krijgt een mobiele telefoon, maar zoals je zelf voorstelde, kan die gecontroleerd worden door mij. Niet de inhoud van je berichten, die zijn privé, maar wel namen en nummers.
6. Computergebruik wordt de komende tijd beperkt, ik moet kunnen zien met wie je contact hebt. (Weer niet de inhoud van je berichten, die zijn privé.)
7. Als je met iemand op stap wilt, laat ik die persoon van te voren checken. Ik wil niet het risico lopen dat je er weer ingeluisd wordt.
8. Je moet je moeder tenminste één keer per dag vertellen hoe aardig ze is (grapje . . .).
9. Jij en ik gaan op een normale manier onderhandelen over afspraken en praten ruzies op een beschaafde manier uit.
Nou, ik hoop dat je je hierin kunt vinden. Zo niet, dan hoor ik het graag van je. De regels zullen misschien binnen korte tijd niet meer zo nadrukkelijk benoemd hoeven worden en misschien hoeven we ze helemaal niet meer te benoemen als alles goed gaat. Bovenstaande wil ik wel als uitgangspunt nemen.
Ik leg de laatste hand aan het verfraaien van haar kamer en vraag me ondertussen voortdurend af hoe het verder moet met haar. Ze heeft geen opleiding, geen werk, niets. De kans om terug te vallen op wat ze wel had is groot. De Hoenderloo Groep bedenkt een vangnet om dat te voorkomen. Ze regelen een school voor haar en er komen zogenaamde 'familienetwerkberaden'. Maria wordt geacht zelf aan te geven welke vrienden en familie ze in haar nieuwe sociale omgeving wil, die mensen samen vormen een netwerk, waarop ze kan terugvallen als zij dat nodig vindt. De leden van dit netwerk overleggen op verzoek van Maria regelmatig over hoe het met haar gaat. Zij is degene die de agenda bepaalt. Alles om te voorkomen dat Manou nog kans van slagen heeft bij haar. In theorie klinkt het logisch en heeft het potentie, maar hoe zal de praktijk zijn? Ik verheug me er natuurlijk vooral op om haar terug te zien. Bij het huis van waaruit Maria een halfjaar geleden vertrokken is, lijken de ouders en vrienden van de andere meisjes in dezelfde spanning te verkeren als ik; ze zijn blij maar ook een beetje bang.
Na een vertraging van anderhalf uur komt het witte bestelbusje waarin de meisjes zitten het terrein oprijden. Maria stapt als laatste uit. Slaperig en in onfrisse kleren. Ik omhels haar en vergeet de luizen en vlooien. Mijn dochter is weer terug.
'Je gaat niet huilen hoor,' zegt ze halfgemeend.
Natuurlijk huil ik, en hard ook. Maria die nooit langer dan een week uit mijn blikveld is geweest komt nu na zes maanden eindelijk weer thuis. De welkomstborrel slaan we snel achterover, want Maria wil naar huis, ze is moe en voelt zich vies. Onderweg kijk ik voortdurend glimlachend achterom. We zijn weer compleet. Wat er morgen gaat gebeuren weet ik niet, maar nu voelt het goed om de kinderen weer samen te zien.
Thuis schudt Maria haar rugzak met kleding leeg in een paar vuilniszakken die ik direct in de vriezer dump. Met een fles luizenshampoo verdwijnt ze naar boven.
Als ze weer schoon is tovert ze de meest kitscherige beeldjes en schilderijtjes voor me uit zakken en tassen. Ik ben er dolblij mee. Het kan mij niet hard genoeg glimmen. Ze begint te vertellen over haar verblijf en laat ons ondertussen schitterend gekleurde lappen en kleding zien die ze daar voor zichzelf heeft laten maken. Uit voorzorg verdwijnen ook die in de vrieskist. 'Ik kon niet eens mijn eigen broeken en hemdjes aan. Ik mocht mijn enkels en schouders niet laten zien, maar mijn buik weer wel.'
Voor de jongens heeft Maria ook traditionele Indiase kleding meegenomen. Lucas krijgt zelfgemaakte touwen in zeer uiteenlopende diktes en materialen. Daar is hij dolblij mee. Natuurlijk ben ik benieuwd naar hoe het met haar gaat en wat ze geleerd heeft in India, maar ik wacht tot Maria er uit zichzelf over wil praten. Ik probeer me te houden aan mijn voornemen haar zo min mogelijk vragen te stellen. Ik wil irritaties voorkomen en proberen niet weer te verzanden in kat- en muisspelletjes. Maar dat is moeilijk, ik heb zo veel vragen. Waar ik het meest benieuwd naar ben is of ze Manou kan weerstaan als die opeens tevoorschijn zou komen.
Ik ben er niet gerust op. Met gemengde gevoelens ga ik die avond naar bed.
Na een aantal dagen slapen en genieten van typisch Hollandse maaltijden - gebakken aardappelen, stoofpeertjes en een gehaktbal - is het tijd voor Maria om zich met haar toekomst bezig te houden. De beloofde school is door de Hoenderloo Groep niet geregeld, wat betekent dat ik alsnog zelf iets voor haar moet gaan zoeken. Op deze manier gaat er kostbare tijd verloren. Tijd die Manou de kans geeft weer in Maria's hoofd op te duiken. Dit gaat niet volgens plan. Als een razende ga ik op zoek naar een stageplaats in een kapperszaak. Bij gebrek aan een beter alternatief heeft Maria gekozen voor een toekomst als kapster. Ik bel verschillende kapperszaken op. Ik doe me voor als een docent van Maria. Een moeder maakt niet zo veel indruk bij het regelen van een stageplaats. Na lang bellen vind ik een mevrouw bereid met Maria een gesprek te voeren, maar ik moet wel beseffen dat ze een zeer exclusieve zaak heeft en hoge eisen stelt. Van schrik koop ik een aantal keurige kledingsetjes voor haar. Ik ben enthousiast dat ik eindelijk beet heb, toch ontgaat het me niet dat ik meer gedreven ben een opleiding voor Maria te regelen dan zijzelf. Ik merk dat ze zich slecht op haar gemak voelt en angstig is. In India was de angst ver weg, nu is alles weer dichterbij.
'Stel je voor dat ik Manou tegenkom op straat. Ik weet niet wat ik dan zal doen. Of stel je voor dat ik stage loop en hij opeens die kapsalon binnenkomt.'
'Dat laatste lijkt me niet logisch Muis, hij heeft nauwelijks haar en bovendien is het een dameskapsalon.'
Ze heeft er weinig vertrouwen in dat ze Manou zal kunnen weerstaan. Dat vind ik nogal beangstigend. De moed zakt me in de schoenen. Nog steeds is Maria in grote verwarring als het erom gaat wie ze kan vertrouwen. De tijd in India heeft bij haar niet de twijfel weggenomen over wie de waarheid spreekt.
'Manou voorspelde al dat je me weer naar school zou sturen.
Hij zei dat het niks zou worden, omdat ik niet goed kan leren.'
'Je bent veel slimmer dan je zelf denkt.'
'Het zal wel.' Onverschillig haalt Maria haar schouders op.'
Weer word ik lijnrecht tegenover Manou gezet. Ik haat het dat ze nog steeds zo met hem bezig is. Het voelt als een enorme domper. Ik laat mijn teleurstelling niet blijken. Als ze merkt dat ik al geen vertrouwen heb in een andere toekomst voor haar, hoe zal zij dat dan ooit wel kunnen hebben? Ik ben vastbesloten om door te gaan met wat ik in gang heb gezet.
Op de avond van de afspraak in de kapsalon vertrekken we samen op de fiets naar het centrum van Zwolle. Het is koopavond. Maria rijdt dicht naast me, zo dicht dat onze sturen in elkaar dreigen te haken. Ze is bang. Er zijn veel mensen op straat en ik zie de spanning op haar gezicht toenemen. Ik breng haar naar de deur van de kapsalon en loop naar een winkel in de buurt voor een boodschap. Daarna ga ik op de ijskoude bagagedrager zitten en wacht gespannen af. Dan hoor ik het. De zware motor en de eentonige beat van r&b. Manou! Hij parkeert zijn auto vlak achter onze fietsen. Ik ben nu nog aan het zicht onttrokken door een paar struiken, maar hij zal me zo wel zien. Ik hoop dat Maria nog iets langer binnenblijft, anders loopt ze hem recht in de armen. Ik blijf doodstil zitten om niet op te vallen. Dan komt Maria naar buiten. Ik ren naar haar toe en nog voordat ze kan vertellen hoe het geweest is zeg ik: 'Hij is hier.'
Ze verstijft. Haar opgetogen gezicht verandert weer in het masker dat ik zo goed ken. Ik zie weer de pop die niet mag nadenken. Ik kan wel huilen, maar stop mijn emoties ook weg. Geforceerd opgewekt, tegen beter weten in, probeer ik haar angst weg te nemen.
'We laten ons niet kennen, Muis, we gaan gewoon winkelen zoals we van plan waren.'
Maria haalt diep adem en knikt 'ja'. Samen lopen we richting centrum en geforceerd babbel ik met haar over de sollicitatie. Elke stap die ze zet, zet ze behoedzaam. Ze is tot het uiterste gespannen. Eenmaal in de grootste winkelstraat aangekomen schrikt Maria van de hoeveelheid mensen die ze ziet.
'Mam, ik durf niet, ik wil naar huis.'
'Dat is goed, we komen op een andere dag wel terug, als het niet zo druk meer is.'
Op het moment dat we ons omdraaien om terug naar de fietsen te lopen, botsen we bijna tegen Manou op. Hij lacht triomfantelijk en geeft Maria een vette knipoog, die bij haar aankomt als een mokerslag. Woede laait in me op. Als ik een grote kerel was, dan zou ik hem nu naar zijn strot vliegen. Ik trek Maria een schoenenwinkel in en sis haar toe geen emoties te laten zien. Dat is wat hij wil, hij wil de angst in haar ogen zien, die wil hij kunnen ruiken, dat is wat hem opwindt. We passeren rakelings twee van Manou's soldaatjes, die op de uitkijk staan. Op zoek naar nieuwe slachtoffers, of naar deserteur Maria. Achterin de winkel begint ze te hyperventileren en te huilen. Ik heb zo met haar te doen. Haar eerste initiatief om een ander leven te leiden en Manou smoort het alweer in de kiem. Zijn handlangers staan te lachen om onze benarde situatie als we hen op weg naar buiten weer voorbijkomen.
Pas halverwege op de weg naar huis komt Maria weer bij zinnen.
'Hoe kan dat nou mama, hoe kan hij weten dat ik hier ben? Ik ben net terug uit India. Ik heb het hem niet verteld, ik heb nog niet eens een telefoon.'
Ik kan haar geen antwoord geven op deze vraag, maar ik weet zeker dat hij niet toevallig aanwezig was. Een paar dagen later, als we op weg zijn naar de bioscoop, verschijnt hij nogmaals. Hij rijdt ons tergend langzaam voorbij, met een jong blond meisje naast zich, een glimlach van oor tot oor.
Thuisgekomen begin ik mijn huis te doorzoeken op camera's, microfoontjes, alles wat Maria's aanwezigheid zou kunnen verraden. Ik vind niets en het hele idee van verborgen apparatuur vind ik ook absurd. Ik voel me moedeloos. Moet ik nu weer mee gaan spelen in een door Manou geregisseerd toneelstuk? Ik wil dit niet. Ik wil de regie van mijn leven in eigen hand houden.
Ik bel de politie, maar die zegt pas iets te kunnen doen als Maria officieel aangifte wil doen. Dan kan mijn huis ook doorzocht worden op apparatuur. Ik durf het Maria niet te vragen. Ze heeft me verteld dat ze er niet aan denkt om aangifte tegen Manou te doen. Angst en een misplaatst gevoel van loyaliteit houden haar tegen. Het is zinloos hier weer over te beginnen, bovendien wil ik niet de boeman zijn die haar daartoe dwingt.
Regelmatig zien we zijn auto door onze straat rijden. Soms zwaait hij naar Thomas als die de hond uitlaat en volgt hij hem naar het park. Zodra we de deur uitgaan staat hij of een van zijn handlangers klaar om ons in de gaten te houden. Tijdens een dagje uit naar de dierentuin in Emmen blijkt een goede bekende van hem ook interesse te hebben in olifanten. Manou klemt ons vast in zijn tentakels. Wanneer houdt deze man op? De door mij zo nauwkeurig opgestelde gedragsregels verliezen hun functie nu er geen basisgevoel van veiligheid is voor Maria.
Mede door zijn intimidatie krijgt ze weer meer last van paniekaanvallen en hyperventilatie. Ze is niet alleen bang voor zichzelf maar vreest ook voor de veiligheid van haar broertjes en mij. De bedreigingen van Manou betreffen ons allemaal. In de tijd dat ze hem nog dagelijks zag, stak hij niet onder stoelen of banken dat hij ons allemaal iets aan zou kunnen doen als Maria niet naar hem wilde luisteren. Ze slaapt nauwelijks en loopt rond met haar oude in zichzelf gekeerde blik. We zijn terug bij af. Ik ben bang dat het steeds aanlokkelijker wordt om weer naar Manou te gaan. Als ze teruggaat naar hem is het immers afgelopen met zijn intimiderende acties. Uiteindelijk maken we ons zelfs zorgen als Manou zich een tijdje niet laat zien. Dan gaat er nog meer dreiging van hem uit dan wanneer hij wel uit zijn hol komt.
Als blijkt dat het sollicitatiegesprek haar geen stage plaats oplevert, wordt Maria depressief . . . Ik overleg met haar en haar hulpverleners en we besluiten dat het beter is voor Maria om nu in ieder geval niet meer thuis te wonen, waar de herinneringen en de dreiging voortdurend aanwezig zijn. Bovendien komt de relatie tussen ons tweeën door alle spanningen ernstig onder druk te staan. Ik begin toch aan te dringen op aangifte tegen Manou en Maria begint zich weer tegen mij af te zetten. Het kleine beetje krediet dat ik bij haar heb opgebouwd dreigt te verdwijnen. Dat mag niet gebeuren, de kans dat ik haar weer kwijtraak begint heel reëel te worden.
Maria gaat in eerste instantie in het prachtige landhuis wonen van waaruit ze vertrokken is naar India. Na enig tijd verhuist de groep naar het nabijgelegen Deventer waar de Hoenderloo Groep nog een huis in gebruik heeft. Ik vind het vreselijk dat ze weer naar een instelling terug moet. Maria hoort daar niet, ze hoort bij ons. Maar ik laat mijn verstand prevaleren. Ik kan en mag niet afgaan op mijn gevoel in het maken van deze keuze.
Omdat er nog steeds geen school geregeld is voor Maria, zoekt de Hoenderloo Groep naar alweer een 'zinvolle daginvulling'. Het klinkt me onderhand als een vies woord in de oren. Ik vind het volslagen onbegrijpelijk dat niemand een opleiding voor haar heeft gezocht. Dat was niet de afspraak. De medewerker die hiervoor verantwoordelijk is, blijkt ziek te zijn en haar taak niet naar behoren te kunnen vervullen. Vervanging is er blijkbaar niet.
Om de tijd vol te krijgen, krijgt Maria lessen in zelfverdediging en dans. Ook volgt ze een therapie. De sessies waarin ze terug moet gaan in haar herinnering komen hard aan. Maria raakt volledig uit balans en moet antidepressiva gaan slikken om op het juiste spoor te blijven. Mede door het ontbreken van een zinvolle daginvulling raakt ze steeds verder weg van de realiteit. Ze zegt Manou te zien en te horen en weet zeker dat hij in haar hoofd zit. Ik zie mijn dochter weer afglijden en ik weet niet wat ik er aan kan doen. Ik geef aan bij de leiding dat dit niet de oplossing is voor haar. Ik heb het gevoel dat ze bezig wordt gehouden, zonder dat het haar iets oplevert. De therapie blijkt gewoon veel te zwaar op dit moment.
'Mama ik zag Manou vandaag, hij zat gewoon in de huiskamer.'
'Zagen de anderen hem dan ook Maria?'
'Nee, ik was de enige.'
'Hij kan niet meer bij je komen Muis, je hoeft niet bang te zijn.'
Ik heb makkelijk praten, ik zie hem niet en ik hoor hem niet.
'Maar ik ben zo bang, mama.'
'Als je echt bang bent dan helpt het als je de liedjes gaat zingen die wij vroeger ook altijd zongen samen.'
Maria zingt wat af, maar ze blijft doodsbang.
De pasgeverfde kamer thuis is leeg en wordt stoffig. De glitters glanzen niet meer en het geheel komt nogal knullig op me over. Ben ik daar nu zo druk mee geweest? Mijn zelfgeknutselde deken ligt verfrommeld op een hoop in de hoek van haar kamer. Zonder Maria trek ik het behang het liefst weer van de muren en scheur ik de deken aan stukken. Gedompeld in zelfmedelijden zit ik zielig te zijn. Dan is het of ik mijn vader hoor. Hij vraagt zich af waar ik mee bezig ben. Nu de moed opgeven terwijl Maria al zo lang geen contact meer heeft met Manou? Mijn vader en ik denken allebei van niet.
Dan belt Maria. Haar stem klinkt een stuk opgewekter dan de laatste weken het geval is geweest.
'Mag ik van jou terug naar India mam? Hier vinden ze het wel een goed idee.'
Ik hoor de spanning in haar stem als ze me het vraagt.
'Je ontloopt je problemen als je teruggaat.'
'Nee hoor, die neem ik gewoon met me mee. Ik had niet thuis moeten komen. Het is te vroeg.'
'Kom je ooit nog bij ons wonen dan?' vraag ik enigszins verbitterd.
'Het ligt niet aan jou mama, het ligt aan mij, ik heb meer tijd nodig om los te komen van Manou.'
Ik probeer het gevoel weer afgewezen te worden van me af te schudden. Ik wil hier niet mijn persoonlijke probleem van maken. Ik wil niet de zielige moeder spelen die zo haar best heeft gedaan en toch niet bereikt heeft wat ze wil. Ik wil haar niet op die manier manipuleren. Het gaat hier om Maria's veiligheid en welzijn. Dus geef ik mezelf een draai om de oren. Terug naar mijn goede voornemens. Geen emoties, blijven geloven in een andere toekomst voor Maria.
'Ik wil met je afspreken dat je belooft in therapie te zullen gaan als je weer thuiskomt.'
'Dus het mag?'
'Als dit voor jou nu het beste is, dan mag het.'
Ik hoor het mezelf zeggen en terwijl ik het zeg, wil ik niet dat ze daadwerkelijk weer een halfjaar verdwijnt. Weer maanden zonder mijn dochter in de buurt. Maar dat zijn puur egoïstische redenen. Die mogen mijn beslissing niet beïnvloeden.
Maria's taak wordt anders dan de eerste keer dat ze naar India gaat. Ze gaat de andere deelneemsters voorlichting geven over het project en zal een ondersteunende rol spelen tijdens hun verblijf daar.
Het inpakken van de rugzak waar we de eerste keer zo lang over gedaan hebben is nu in vijf minuten klaar. Kleding van haar eerste reis wordt haastig in elkaar gefrommeld en in de tas gestopt. Make-up en acrylnagels blijven thuis. Alleen de antidepressiva gaan mee.
De dag voordat ze vertrekt is Maria bij ons thuis. We zijn in een baldadige bui als we naar het centrum van de stad rijden voor de laatste inkopen. Maria's angst voor Manou is met het vooruitzicht morgen op het vliegtuig te stappen minder groot dan anders.
'Zullen we vandaag de rollen eens omdraaien?' vraag ik haar.
'Wat bedoel je mam, je gaat toch geen gekke dingen doen?'
'Als jij me aanwijst wie er bij Manou horen, zal ik ze eens aanstaren en achternalopen net zoals ze bij jou doen.'
Ik zie een ondeugende glinstering in haar ogen. We treffen het die middag. De ene na de andere viezerik wordt aangewezen. Ik zie een gezinnetje met een dreumes in de buggy voorbij komen. 'Dat is er ook een mam.' Uit respect voor het kind en haar moeder laat ik hem voorbijlopen.
'Zie je die twee stadswachten daar?'
Ik kijk in de aangewezen richting.
'Zij horen er ook bij, het zijn niet eens stadswachten.'
De een lijkt sprekend op Ronaldinho, de voetballer, de andere is een wat oudere licht getinte man, met een keurig kortgeknipt kapsel. Beiden dragen ze het uniform van een stadswacht. 'Ik zal ze eens om hun naam vragen,' zeg ik en loop richting de bedriegers. Voordat ik het besef zijn ze al in de mensenmassa verdwenen. Onvoorstelbaar snel trekken ze hun conclusie en lijken opgelost in de lucht.
'Ga je mee, dan gaan we bij het kantoor van de stadswachten vragen of zij ze kennen.'
Maria is overal voor in en samen zoeken we het opperhoofd der stadswachten. Ik beschrijf de twee mannen, maar hij kent ze niet.
'Die werken niet voor ons. Weet je wel zeker dat ze ons uniform dragen?' Ja, ik weet het heel zeker, maar de man doet mijn vermoeden van bedrog af met een antwoord waarmee ik niet verder kom. Het komt erop neer dat ik me wel zal vergissen. Als ik later de rechercheur mail met wie ik wel vaker - met weinig resultaat - contact heb, reageert ook hij nauwelijks.
Maria en ik gaan die middag verder met onze missie.
'Daar,' roept ze 'die twee doen de boekhouding voor Manou, hij heeft ze er zelfs een opleiding voor laten volgen.'
Ik zie een keurig geklede zwarte man met een lange donkerblauwe wollen jas aan. Naast hem loopt een schichtiger exemplaar, meer casual gekleed. Zijn gezicht is overdekt met bruine vlekken. Het lijken eilandjes in een lichtgekleurde zee. Ik loop naar ze toe. Achter me hoor ik Maria nog sissen dat ik niet zo stom moet doen.
'Hé, eindelijk ontmoeten we elkaar dan eens.'
De man in het keurige pak begint te lachen, de ander wordt zenuwachtig.
'Jullie vinden het vast niet erg als ik even naar jullie kijk?'
'Wat wil je?'
'Ik wil jullie gewoon even bekijken, zorgen dat ik die koppen nooit weer vergeet.'
Vervolgens lopen we de Turkse winkel binnen waar ik wel vaker boodschappen doe.
'Die daar, die oude vent bij de koeling.' Maria wijst naar een man op leeftijd. Ik ga vlak naast hem staan en kijk alleen maar. 'Oude viezerik,' mompel ik zachtjes in de hoop dat hij me verstaat, en dan op naar de volgende. Zo houden we onszelf een poosje bezig, totdat de lol er af is en ik begin te walgen van alle kerels die mijn dochter verkracht hebben. Ze is die middag zeer openhartig en vertelt over de agenten in Zwolle en Rotterdam die seks met haar mochten hebben van Manou, als hij onder een bekeuring of veroordeling uit zou komen. Ook enkele hoogwaardigheidsbekleders mochten van diezelfde diensten gebruik maken.
Ik begin te begrijpen waarom Maria zo weinig vertrouwen heeft in de politie en andere mensen met gezag. Namen van de pedofielen die een openbare functie bekleden laat Maria niet los, hoezeer ik er ook naar vraag. De politie heeft dit nooit geloofd. Natuurlijk is het moeilijk voor te stellen dat sommige van je collega's niet deugen. Mensen, vooral journalisten, waarschuwen me vaak voorzichtig te zijn met specifiek deze beweringen. Alsof je automatisch een beter mens bent als je voor de overheid werkt.
De volgende dag vertrekt Maria's vliegtuig. Het afscheid is geen herhaling van het vorige te noemen. Maria staat te stralen en kan niet wachten om het vliegtuig in te stappen. Daar gaat ze weer, mijn dappere dochter. De winst van haar eerste reis is dat ze niet weer in handen van Manou is gevallen. Ze is nu al een jaar weg bij hem. Met lege handen blijf ik achter. Ik weet even niet of het ooit goed gaat komen met haar. Maar als ik naar Thomas en Lucas kijk, weet ik dat ik nooit de moed op zal geven.
HOOFDSTUK TWAALF
Maria wordt zeventien in India.
'Ik kom je halen als je achttien wordt,' zei Manou tegen haar de middag dat hij haar wilde ontvoeren. Als het aan mij ligt zal Manou haar nooit meer kwaad doen; 'over mijn lijk' neem ik letterlijk als het nodig is.
'Heb je het naar je zin?'
'Allemaal leuke mensen die op bezoek komen met hele lelijke kitscherige cadeautjes.'
'Dus dat wordt nog meer bling bling als je thuiskomt.'
Ik hoor het plezier in haar stem en ben blij dat de beslissing om haar weer naar India te laten gaan een goede is geweest. Ik mis haar alleen verschrikkelijk en ik heb sinds lange tijd weer eens de rust om over alles na te kunnen denken. Nu merk ik pas hoe moe en gespannen ik ben. Ik ben mezelf behoorlijk voorbijgelopen in mijn pogingen op alle fronten goed te functioneren. Mijn lijf pikt het niet langer.
Op een ochtend als ik sta te douchen is mijn arm opeens verlamd. Volkomen gevoelloos. Als een stuk rubber hangt hij aan mijn lijf. Ik schrik, maar denk dat ik er misschien op heb liggen slapen. Als ik beneden kom, doet mijn andere arm het ook bijna niet meer. Ik word duizelig en het begint te suizen in mijn hoofd. Dan begin ik raar te praten. Het filmpje over een beroerte flitst door mijn hoofd. 'Elke seconde telt.' Ik roep Thomas en vraag hem mij de telefoon te geven. Ik bel 112 en zeg met lijzige stem dat ik denk een beroerte te hebben of een hersenbloeding of zoiets. Wat weet ik ervan. Lucas staat op de drempel tegen zijn broer te schreeuwen dat ik doodga.
'Doe niet zo raar, Lucas, ik ga nog lang niet dood. Als ik misschien geen antwoord meer geef zo meteen, dan moet Thomas oma bellen, om te vragen of ze komt.'
Uit voorzorg ga ik op de grond liggen. Het zweet breekt me aan alle kanten uit. De wereld draait. Al snel komt er een arts binnen en een ziekenbroeder. Ze onderzoeken me en zeggen dat ik waarschijnlijk een ernstige aanval van hyperventilatie heb. Ik adem fanatiek in een zakje onder aanmoediging van een rustige stem. De rubberen armen krijgen weer gevoel en mijn handen doen weer wat ik wil. Geen idee dat ik last had van hyperventilatie. Het stelt me wel gerust dat ik niet doodga en dat de genezing in een plastic zakje zit.
Ik voel me enigszins belachelijk. Heb ik voor niets een ziekenauto gebeld. Maar voor niets is het natuurlijk niet. Het is een waarschuwing dat ik beter voor mezelf moet gaan zorgen. Ik dender als een op hol geslagen rinoceros over al mijn grenzen heen. Als ik de strijd op een goede manier wil beëindigen moet ik beter naar mezelf leren luisteren.
Met veel tegenzin ga ik een ademhalingstherapie doen. Ik wacht zo lang mogelijk met bellen en bedenk duizend redenen om de eerste afspraak af te zeggen. Wat een onzin, denk ik, dat ik mijn eigen ademhaling niet meer onder controle heb. Het maakt me ook bang, mijn lijf mag me nu niet in de steek laten. Tijdens de eerste ademhalingssessie barst ik in tranen uit. Ik vind het doodeng om te voelen hoe het met me gaat, hoeveel verdriet ik kennelijk heb overschreeuwd al die tijd. Bezig blijven, actie ondernemen, zorgen, zorgen en zorgen, maar niet voor mezelf.
Na enkele bijeenkomsten leer ik weer normaal te ademen. Maar nog steeds overkomt het me soms dat ik geen baas ben over mijn eigen ademhaling en als een vis op het droge naar zuurstof hap. Dan probeer ik terug te keren naar mijn gevoel. Maar door alle rollen die ik moet vervullen is het moeilijk voor mij om een heel mens te zijn. Ik doe mijn best niet te ver af te dwalen van mezelf. Met veel moeite lukt het me om weer grenzen te trekken. Ooit dacht ik alles voor mijn kinderen te zullen doen, maar nu weet ik dat ik alles zal doen wat binnen mijn vermogen ligt.
Op een dag belt een snikkende Maria me.
'Bindi is aangereden. Zijn hele poot is kapot. Ik heb heel hard gegild en toen liep de hele buurt uit. Iedereen dacht minstens dat er iemand vermoord was. Samen met een begeleider heb ik Bindi in een riksja getild. Het was zo erg, hij lag te piepen van de pijn. Een heleboel mensen uit de omgeving hebben zich ook in dat ding gepropt omdat ze zo'n medelijden met me hadden. Echt, mam, de riksja kwam bijna niet meer vooruit met al die mensen. Nu heeft Bindi gips gekregen van de dierenarts. Het was vreselijk. Het ergste is nog wel dat Lis op vakantie is. Ze wilde eerst terugkomen, maar Bindi wordt weer beter, dus dat was niet nodig.'
Ondanks de treurige mededeling moet ik ook ontzettend lachen. Maria vertelt zo beeldend dat ik het helemaal voor me zie, zo'n uitpuilende riksja met paniekerig schreeuwende buurtbewoners. Ik weet hoeveel Bindi voor haar betekent en ben opgelucht dat hij weer helemaal beter gaat worden. Maria verwent hem en hij slaapt bij haar in bed. Hij zal vast binnen afzienbare tijd weer rondrennen.
Ik vraag haar wat ze overdag doet.
'Ik kan kiezen uit digitaal een opleiding volgen of opschrijven wat ik heb meegemaakt. Dat laatste doe ik dus. Snappen ze misschien hoe het is om de pop van een pooier te zijn.'
Wat niemand op dat moment beseft is dat Maria haar boek,Echte mannen eten geen kaas,schrijft. Zelf weet ze het ook niet. Een uit nood geboren bezigheid wordt voor haar de kans om mensen te vertellen dat een 'loverboy' een sprookje is; de term 'pooier' dekt de lading beter.
Als ik Lis aan de telefoon heb tijdens ons tweewekelijkse gesprek over Maria, vraag ik haar of ze alles gelooft wat Maria haar vertelt. Ik blijf het moeilijk vinden om Maria te vertrouwen. Ik vind het trouwens ook moeilijk om dit aan Lis te moeten vragen. Na jarenlang bedrogen en voorgelogen te zijn, kan ik de vraag voor mezelf echter rechtvaardigen. Lis vertelt me een aantal dingen die ik in andere bewoordingen al eens van Maria heb gehoord. Zij is ervan overtuigd dat Maria de waarheid spreekt. Als Maria hoort dat ik soms nog steeds twijfel aan het waarheidsgehalte van haar verhalen zegt ze boos: 'Ik doe nu toch niet meer wat Manou zegt!'
Ik weet het, maar toch bekruipt me af en toe het gevoel dat de oude haat richting mij in haar stem te horen is. Misschien ben ik de enige wie het opvalt. Het vertrouwen tussen ons blijft een heikele kwestie. Ik wil ook wel eens weten hoe gevaarlijk Manou nu echt is. Door een twaalfjarige kunnen gebeurtenissen natuurlijk anders ervaren worden dan door een volwassene. Dan vertelt ze me een verhaal dat ze ook in haar boek beschrijft.
'Op een dag was ik bij Manou toen hij een jongen liet binnenbrengen in de flat waar we toen waren. Deze vent had een rekening niet betaald of zoiets en Manou wilde hem een lesje leren. Hij liet de jongen met ontblote buik op zijn rug op de grond neerleggen. Op zijn buik werd een emmer geplaatst met een rat eronder. De metalen emmer werd verhit. De rat raakte in paniek en begon zich door de buik van de jongen een weg naar buiten te vreten. Ik moest bij Manou op schoot zitten toekijken terwijl dit gebeurde. Eerst werd ik er helemaal naar van en toen heb ik mijn gevoel uitgezet. Later, toen het voorbij was, heb ik het bloed op de buik van de jongen weggeveegd.'
Ik weet niet wat ik hoor. Ik zie het tafereel voor me. Dat ze getuige heeft moeten zijn van deze middeleeuwse marteling vind ik afschuwelijk. Ik laat Maria niets merken van mijn afschuw, maar vertel haar dat ik heel blij ben dat ze me dit toevertrouwt. Dan vertelt ze me dat Manou regelmatig een man uit Zwolle laat verkrachten omdat hij het leuk vindt om naar te kijken. Ook deze man zou hem iets schuldig zijn. Groepsverkrachtingen zijn ook altijd goed voor een uurtje vermaak. Meer wil ik niet vertellen, omdat de dingen die ik van Maria of haar begeleiders hoor zo gruwelijk zijn dat ik er moeilijk over kan praten. Bovendien wil ik het vertrouwen van deze mensen niet beschamen. Als Maria meer kwijt wil, zal ze er zelf over moeten schrijven.
Het duurt zo'n twee weken voordat het rattenverhaal me niet meer wakker houdt 's nachts. Ik ben op mijn hoede en kijk goed om me heen voordat ik 's avonds de deur uitga. Ik ben er nu van overtuigd dat Manou tot wreedheden in staat is. Toch ben ik niet bang voor hem, ik ben alleen nog behoedzamer dan ik al was. Mijn arme hond gaat altijd als eerste naar buiten als ze uitgelaten moet worden in het donker. Zij heeft eerder dan ik in de gaten of er wat loos is. Zou ik haar redden, vraag ik me weieens af, als er zo'n engerd tevoorschijn springt?
Ik wil op zoek naar meer publiciteit, meer medestanders voor Maria en andere slachtoffers en daardoor hopelijk meer bescherming. Met de redactie van een talkshow maak ik een afspraak voor een interview met mijn dochter en mij. Natuurlijk overleg ik dit eerst met Maria. Dapper als ze is, durft ze het wel aan.
In dit zo onwerkelijk geworden leven ben ik blij dat ik nog steeds een baan heb. Het werkt rustgevend om me aan een urenschema te moeten houden. Ik heb geluk met mijn begripvolle collega's. Ik kan me goed voorstellen dat mensen op een dag genoeg gehoord hebben over wat mij en mijn gezin onderuit probeert te halen. Toch blijken veel mensen in mijn omgeving bijzonder geduldig. Dat doet me meer goed dan ze waarschijnlijk zullen beseffen. Thomas en Lucas probeer ik zo veel mogelijk verre van alle commotie te houden, maar dat is niet makkelijk. Vooral Lucas pikt mijn emoties snel op en reageert erop met ongehoorzaam en opstandig gedrag. Als ik rustig ben is hij dat ook; als ik stress, doet hij dat ook. Lastig, zo 'n stemmingsmeter die me confronteert met eigen gedrag.
Op een dag kom ik uit mijn werk en doe ik de stekker van de computer in het stopcontact. De computer springt op voor mij onverklaarbare wijze op een site van een beruchte club in Rotterdam waar veel pooiers met 'hun' meisjes komen. Ik schrik. Ik heb nog niet eens ingelogd. Als David thuiskomt vraag ik of hij weet hoe die site zomaar kan verschijnen. Hij heeft geen verklaring, en ik heb die ook niet. Toeval, denk ik, een technisch gebeuren dat mijn pet te boven gaat. Ik besteed er weinig aandacht aan, totdat er weer iets gebeurt wat mij bevreemdt.
Als ik een paar dagen later thuiskom krijg, ik bij binnenkomst een onbehaaglijk gevoel. Het is of er spullen verschoven zijn. Zou er iemand in huis zijn geweest? Ik word een beetje paranoia lijkt het wel. Ik spreek mezelf ernstig toe en begin aan de dagelijks terugkerende huishoudelijke taken. Het leven gaat door, niemand wil in de rotzooi zitten en iedereen wil eten.
Als de kabel van de televisie enkele dagen later op onverklaarbare wijze op de grond gevallen is, word ik een beetje nerveus. David en Lucas kunnen dit niet gedaan hebben, omdat zij de hele dag op school zijn. Ik heb gewerkt, bovendien zal ik nooit een kabel lostrekken aangezien ik dan niet meer weet hoe ik hem opnieuw moet aansluiten. Weer krijg ik het gevoel dat er iets niet klopt en ik loop het huis door om te zien of ik nog meer onverklaarbare zaken aantref.
Een paar dagen daarna ontdek ik dat er een mes is verdwenen waarmee ik voordat ik naar mijn werk ging nog groente heb gesneden. Iemand lijkt zich ongeoorloofd toegang te kunnen verschaffen tot mijn huis. Als ik vervolgens tevergeefs een mapje foto's en negatieven probeer te vinden, weet ik het zeker. Ik bel Maria in India.
'Ik ben ooit een sleutel kwijtgeraakt bij Manou thuis,' vertelt ze doodleuk.
'Fijn dat je me dat nu al vertelt,' reageer ik.
Dezelfde dag nog laat ik een ander slot op mijn deur zetten. Nadat het nieuwe slot is geïnstalleerd merk ik niets meer van ongenode gasten. Ik zal nooit zeker weten wie er in mijn huis is geweest. Er blijft een groot gevoel van onveiligheid bij me achter.
Ook als ik 's avonds nog op school ben voel ik me niet prettig als ik langs donkere lokalen moet lopen, door gangen waar ik nauwelijks iets zie. Iedereen kan de school binnenlopen en vooral 's avonds is het niet zo moeilijk dat ongezien te doen. Voordat ik naar bed ga loop ik alle sloten nog eens langs en voel of de ramen goed dicht zitten. Pas dan kan ik me ontspannen.
Dat dit geen prettige manier van leven is doet me in de zomer besluiten dat het tijd is om te verhuizen. Het komt opeens bij me op en ik begin direct met het inpakken van mijn materiële leven, zonder te weten waar ik zal gaan wonen. Ik vraag een urgentieverklaring aan, en binnen korte tijd heb ik een ander huis gevonden. In eerste instantie ben ik dolblij. Maar die vreugde duurt niet lang. Het is een vreselijk huis in een akelige buurt. Huizen als betonblokken met vierkante tuinen zonder een sprietje groen. Het paadje achter de schuttingen is niet breed genoeg om er met een fiets doorheen te lopen. Bovendien vind ik het er luguber.
Ik begin de dozen maar weer uit te pakken. Verhuizen betekent niet dat we verlost zijn van Manou's aandacht. Zelfs niet als we aan de andere kant van het land gaan wonen. Hij heeft ons zo weer gevonden. De beste bescherming tegen dit legertje dwazen zit in Maria zelf. Als zij in staat is om haar grenzen aan te geven, zal de kans steeds kleiner worden dat Manou weer 'bezit' van haar neemt. Niet dat ze veilig is als ze nee kan zeggen, ieder moment van de dag kan haar - of mij of haar broertjes - iets 'overkomen'. Ze zal zich echter veiliger en sterker voelen als ze de beslissing neemt nooit meer terug te gaan naar dit leven van angst en terreur.
Ik zit tussen de deels uitgepakte dozen te piekeren wat ik moet doen. De jongens zijn met hun vader op vakantie en ik heb alle tijd. Maar wat doe ik ermee? Zo moet het voelen als je met pensioen gaat: jarenlang fantaseren over alles wat je zou kunnen doen als je tijd had, en vervolgens niet weten hoe al die vrije tijd door te komen. Ik zit in een impasse. Daar houd ik niet van. Tijd voor actie.
Ik fiets naar een bouwmarkt en kom thuis met potten verf, kwasten en behang. Dan maar een interne verhuizing. Iedereen een andere kamer en een beetje opnieuw beginnen. Uit een grijs verleden weet ik wat Maria leuk vindt. Zelf heeft ze nauwelijks een eigen mening, dus ga ik af op haar voorkeuren van Vroeger'. Haar leven is op te delen in zoveel jaren voor en zoveel jaren na Manou. Of ik de Maria van voor Manou nog tegen zal gaan komen weet ik niet, maar ik geef de moed nooit op.
Ik begin te schilderen en ondertussen laat ik mijn gedachten de vrije loop. Voor ik het weet zijn alle muren voorzien van een knalkleur. Ik trek oud tapijt en zijl uit de kamers en leg overal nieuwe vloerbedekking. Als ik klaar ben, kijk ik tevreden om me heen. Voor de tweede keer in korte tijd heeft Maria een nieuwe kamer. Kleiner dan haar vorige, maar wel aan de andere kant van mijn huis, om te voorkomen dat Manou onder haar slaapkamerraam zal gaan staan.
Als ik in Maria's 'nieuwe' kamer sta vraag ik me opeens af of ze nog wel thuis kan wonen. Is ze niet al te lang uit onze levens verdwenen? Zou ze zich kunnen aanpassen na zo lang in Manou's wereld gevangen te hebben gezeten? Ze zal zijn instructies missen, de structuur die hij in haar leven aanbracht.
Als ik besef dat Maria door toedoen van deze crimineel misschien nooit meer bij ons zal wonen word ik verdrietig. Door de manier waarop ze uit mijn leven is ontvoerd zal ze nooit de kans krijgen om op een natuurlijke wijze het ouderlijk huis vaarwel te zeggen. Ook de gezonde afsluiting van een bepalende levensfase is haar ontnomen. Er wordt van haar verwacht dat ze denkt en handelt als een zeventienjarige, terwijl ze op veel gebieden veel jonger is. Belangrijke jaren zijn van haar gestolen. De dief loopt nog steeds rond en is een veelpleger.
Uit boosheid mail ik de politie maar weer eens wat. Ik vraag wat ze eigenlijk met mijn informatie doen. De zedenrechercheur mailt me terug dat hij alles leest en zorgvuldig met mijn gegevens omgaat. Dat zal wel, maar wat gebeurt er daadwerkelijk? Ik krijg geen antwoord op mijn vraag of ze al een onderzoek gestart zijn
naar Manou en zijn organisatie. Om moedeloos van te worden. Ik merk dat ik veel geduld moet hebben en overal aan de bel moet blijven trekken.
In de krant verschijnt die zomer een nogal negatief artikel over het Valorproject van de Hoenderloo Groep. Mijn ervaringen tot dan toe zijn positief. Ik vraag een journalist een artikel te schrijven dat ook de positieve kanten benadrukt. Tevreden lees ik een paar weken later dat het zo gek nog niet is in India. De slachtoffers zijn in ieder geval een halfjaar verlost van 'hun' pooiers en van het verwoestende milieu waarin ze in Nederland verkeerden.
Maria belt omdat het donderdag, een beldag is.
'Mam, ik kan niet meer lopen,' zegt Maria opgewekt en begint vervolgens hard te lachen.
Als het op pijn of ziekte aankomt voelt ze ook geen grenzen meer. Ik herinner me een weekend dat ze klaagde over buikpijn. Ik nam haar mee naar een weekendarts en die zei dat ze een ernstige blaasontsteking had en dat haar nieren misschien ook al aangetast waren. Toch fietste ze nog vrolijk rond. Later begrijp ik hoe ze aan die ontsteking is gekomen. Ze was verkracht door Django en lag een tijd lang volkomen stoned onder een open dakraam.
'Lis heeft me gedwongen om naar een dokter te gaan. Ik heb koudvuur.'
Lijkt me wel ernstig. Ze heeft gaten in haar voeten waar de pus uitloopt. Minder dan de aandoening verontrust me het feit dat ze nog steeds zo over haar eigen grenzen heen gaat. Ik mopper moederlijk op haar zoals ze dat van me verwacht en eis dat ze voor controle weer naar een arts zal gaan. Lachend belooft ze het. Ik heb er weinig vertrouwen in.
De dag van haar thuiskomst komt steeds dichterbij. Ik ben niet meer zo zenuwachtig als de vorige keer. Dat ze geen zin heeft om terug te komen weet ik inmiddels wel. Ze zal de komende tijd in een huis van de instelling gaan wonen. Het is niet geheel naar mijn zin, maar ik zie in dat het beter voor Maria is om daar rustig te kunnen wennen aan Nederland en de regels van een normaal leven. Bovendien zal het voorkomen dat we elkaar gaan irriteren.
Samen met een toekomstig begeleider rijd ik naar het vliegveld in Düsseldorf. In de aankomsthal staat al een ontvangstcomité klaar, waar we ons bij aansluiten. Dan zie ik Maria samen met Lis door de glazen deuren aan komen lopen. Haar gezicht staat op onweer en ik vrees dat de begroeting niet overdonderend emotioneel zal zijn.
Ik krijg gelijk. Maria heeft geen zin in Nederland, hoewel ze het fijn vindt om mij - en later de jongens - te zien. Ik vraag haar weinig, ik wacht tot ze uit zichzelf zal gaan vertellen. Ze loopt nog een beetje mank en ze laat me lachend de littekens en wonden zien. Ik kom niet meer bij . . .
Het voelt onwennig om weer samen met haar in één auto te zitten. Het is zoeken naar een manier om de raakvlakken van weleer te vinden, net als bij een oude vriend die je na jaren weer terugziet. Maria lijkt een stuk ouder dan voordat ze wegging, een halfjaar geleden.
'Ik slik geen antidepressiva meer, Lis vond het onzin en toen ben ik er gewoon mee opgehouden.' Net als ik neemt ze soms radicale beslissingen.
Ik begin te praten over koetjes en kalfjes, in dit geval onze domme hond Snoetje en komische voorvallen uit het dagelijks leven. Maria heeft een gebruiksaanwijzing en als ik die volg, dan gaat het wel goed. De achterbank van de auto ligt in korte tijd vol met foto's, boeken, lelijke souvenirs en kleding. Ik moet af en toe even in haar arm knijpen om te beseffen dat ze er echt weer is.
Thuis staan Thomas en Lucas net als de eerste keer verwachtingsvol klaar om haar welkom te heten. Maria schrikt als ze Thomas ziet; hij is in korte tijd groot geworden. Lucas is dezelfde dunne spriet als toen ze wegging.
Ons huis is in korte tijd een chaos, maar ik vind het geweldig.
Overal ligt iets van Maria. Snoetje slaakt een diepe zucht en ploft neer op één van haar kledingstukken.
In het keukenraam zie ik ons staan. Maria heeft haar armen om mijn middel geslagen en ik aai haar over haar donkere haren.
'Je bent best wel aardig, mam, en misschien vind ik het wel een heel klein beetje fijn om weer thuis te zijn.'
HOOFDSTUK DERTIEN
'Hij heet R. Niemand weet dat bijna, alleen familie en een paar goede vrienden. Hij was erg boos toen ik hoorde dat iemand hem zo noemde. Ik mocht het niet verder vertellen.' Maria en ik lopen door het centrum van de stad. Zij met veel meer zelfvertrouwen dan een jaar geleden.
'Niemand weet, niemand weet, dat ik Repelsteeltje heet,' zeg ik. 'Ken je dat sprookje nog?' Ergens in een ver verleden heb ik het haar verteld, maar uit haar geheugen zijn veel prettige herinneringen uit het tijdperk van voor Manou verdwenen. 'Als je iemands naam kent en uitspreekt dan heb je macht over die persoon, dachten ze in dat sprookjestijdperk.'
Manou heet dus R. Zou hij het zelf nog weten? Omdat zijn naam op tijd bekend is geworden zal hij mij mijn dochter niet meer af kunnen pakken, volgens het sprookje. Vroeger, bij mijn opa en oma thuis, luisterde ik regelmatig naar een plaat met het gesproken verhaal erop. De stem van Repelsteeltje bezorgde me altijd kippenvel. Een akelig lachje klonk uit de kleine koffergrammofoon, en ik zag voor me hoe de lelijke dwerg rond het vuur danste terwijl hij zong: 'Niemand weet, niemand weet, dat ik Repelsteeltje heet.'
Mijn voorliefde voor sprookjes en beeldjes van dwergen en tovenaars heeft alles te maken met de realiteit. Die wordt draaglijker als je af en toe kan wegdromen in een andere, magische wereld. Nu, in de stad, gaat mijn fantasie weer eens met me op de loop.
'Het is net of we na een uitbarsting van natuurgeweld door een verwoeste stad lopen. De helden uit een film die de elementen hebben doorstaan en nu dodelijk vermoeid door de straten lopen op weg naar huis. Het kwaad is overwonnen.' Dramatisch strompel ik door de winkelstraat. Maria heeft geen idee waar ik het over heb. Ze is nog steeds op haar hoede, terwijl ik vandaag geniet van een behaalde triomf. Ik heb mijn dochter terug en we lopen weer samen door het 'gevreesde' centrum van Zwolle. Via de winkelruiten houdt Maria haar omgeving goed in de gaten.
Maria woont nu even thuis om van de wonden aan haar voeten en een of ander Indiaas virus te herstellen. Ik hoop stiekem dat ze nog heel lang 'ziek' zal blijven. Maar het moment dat ze naar een van de instellingen van de Hoenderloo Groep zal gaan komt steeds dichterbij. Ze zal een soort kamertraining gaan volgen. Het maakt me verdrietig dat ze niet meer bij ons zal wonen, maar het is niet anders. Vandaag verdring ik die gedachte, vandaag denk ik niet aan morgen. Trots als een pauw loop ik naast Maria. Ze heeft zo veel overwonnen, ze is van zo ver gekomen. Langzaam maar zeker begin ik in haar weer dingen te herkennen van de Maria van vroeger.
Simpele dingen zijn voor Maria vaak moeilijk te begrijpen, want Manou hield haar zo dom mogelijk. Maar Maria is niet dom, ze heeft een gezond verstand, ze leert heel snel en haar woordenschat wordt met de dag groter. De wil om verder te gaan heeft Manou haar niet kunnen afnemen.
De ware held in dit jarenlange drama is Maria. Zij is zo dapper geweest om een stap in mijn richting te zetten. We komen elkaar tegemoet, dat laten we vandaag vereeuwigen in een tattoo. De beginletters van onze namen worden in onze armen geprikt, als een litteken van de jaren dat we elkaar moesten missen. Vanaf nu blijven we voor altijd met elkaar verbonden, niets of niemand komt nog tussen ons in.
'Ik wil eerst, want ik ben bang,' deel ik haar mee. Maria vindt het goed en bekijkt me kritisch terwijl een mevrouw begint met tatoeëren.
'Zullen we doen wie er het beste tegen kan?' stel ik voor en kijk dan snel de andere kant op. Terwijl de dame mij aan het martelen is, babbelt ze er vrolijk op los.
Als Maria in de stoel gaat zitten, zie ik dat ze zenuwachtig is. Een jaar geleden kon ze zich afsluiten voor pijn. Nu doen de prikken haar zeer. Weer een stap in de goede richting.
Met het nieuwe litteken in onze armen gegraveerd lopen we door de winkelstraat. Maria reageert nauwelijks als ze enkele van haar 'oude vrienden' tegenkomt. Ze registreert de gezichten die haar ooit angst aanjoegen maar nu vrijwel zonder betekenis voor haar zijn. Hoe anders kwam ze een jaar geleden thuis. Als een bang vogeltje, een slachtoffer. Die rol past niet meer bij haar.
Als we in een café koffie zitten te drinken ziet Maria Ricardo voor het raam staan. Als hij ons in het oog krijgt begint hij plotseling druk te telefoneren. We moeten ontzettend lachen.
'Wedden dat hij niemand aan de lijn heeft!'
Eigenlijk interesseert de hele vertoning me niet meer. Ik richt mijn aandacht op Maria, zij is zo veel belangrijker.
De dag van vertrek komt in zicht. Gelukkig gaat Maria in een nabijgelegen stad wonen. We zullen elkaar vaak zien. Van een normale moeder-dochterrelatie was de laatste jaren geen sprake. Gestolen jaren, die niet meer in te halen zijn. Wel kunnen we opnieuw beginnen, we kunnen op een andere manier verdergaan. Soms maakt het me nog steeds kwaad dat ik Maria niet op een normale manier heb zien opgroeien.
De door Manou gepikte tijd krijg ik niet meer terug. Daar moet ik me bij neerleggen, maar het idee dat hij nog steeds rondloopt en doorgaat met het handelen in jonge meisjes alsof het koeien zijn is onverteerbaar. Alles wat ik koester heeft hij geprobeerd te vertrappen. Als een beest heeft hij huisgehouden in onze levens. Hoeveel andere levens heeft hij vernield?
Als Maria weer beter is, verhuist ze. Haar begeleider komt haar ophalen met een grote bus. Zakken vol knuffels, kleding en prullaria worden ingeladen. Dan omhels ik haar en beloof de volgende dag te zullen komen helpen. Hoe vaak hebben we haar nu al uitgezwaaid? De jongens en ik kunnen er maar niet aan wennen. Terneergeslagen lopen we naar binnen.
De volgende dag richt ik samen met Maria haar nieuwe kamer in. Ze woont samen met nog vier jongeren in een oud herenhuis. Het uitzicht is mooi, maar de sfeer voelt niet goed. De originele schoonheid is verborgen onder veel witte verf, verlaagde plafonds en misplaatste scheidingswandjes. Als een mooie vrouw die gesluierd door het leven moet gaan. Geen schilderijen aan de muren en geen kleuren. Voor sommigen werkt het rustgevend, maar Maria en ik worden er enigszins depressief van. Met moeite laat ik haar achter bij haar begeleiders en huisgenoten. Maria zal het in dit huis nooit naar haar zin hebben.
Ik neem de trein richting Zwolle en ben binnen een kwartier thuis. De afstand tussen ons wordt steeds kleiner. Ik ruim de rommel in haar oude kamer op en gooi achtergelaten kleding in de was. Dan plof ik neer op haar bed. Ik kijk naar mijn tattoo en denk aan het verhaal dat erachter zit. Ik denk aan andere slachtoffers en hun families. Ik denk aan de meisjes die Maria noodgedwongen heeft moeten ronselen. Er zijn zo veel Maria's in Nederland. Als al die meisjes nu eens gaan praten, dan zitten er snel heel veel pooiers vast.
Ik kan op dat moment alleen maar hopen dat mijn Maria iets zal doen met haar ervaringen, iets dat betekenis geeft aan haar lijden en aan dat van anderen. Ik hoop dat mijn Maria iets positiefs teweeg kan brengen, maar dat vraagt afstand nemen van wat er gebeurd is. Ik weet niet of ze dat nu al kan. Het is misschien nog te kort geleden dat ze is weggegaan bij Manou.
Op een dag tijdens een vergadering word ik door Maria gebeld. Haar telefoontjes beantwoord ik altijd, omdat ze soms dringend mijn hulp nodig heeft en omdat ik altijd rekening houd met een slechtnieuwsbericht.
'Mijn verhaal wordt als boek uitgegeven.'
Dat valt onder de categorie goed nieuws. Ik loop de gang op.
'Je bedoelt door een uitgever?'
'Ja, mam, dat bedoel ik.'
Het manuscript dat ik gelezen heb en dat mij tijden uit mijn slaap heeft gehouden wordt nu openbaar gemaakt. Iedereen zal het kunnen lezen.
'Geweldig, Muis, ik ben blij voor je.'
Dit is hoopgevend nieuws, dat me bovendien in de kaart speelt. Publiciteit betekent voor mij nog altijd bescherming. Het tentoonstellen van dat wat geheim moet worden gehouden betekent dat ik Manou dwars kan zitten. Het betekent dat hij en anderen die zich bezighouden met mensenhandel onder een vergrootglas gelegd worden. Iedereen die het wil zal kunnen zien hoe deze pooiers te werk gaan en hoe weinig hen in de weg wordt gelegd om kinderen te kunnen verhandelen. Ik maak een vreugdedansje. Een passerende leerling kijkt me bevreemd aan.
Het feit dat Maria waardering krijgt voor iets wat ze zelf tot stand heeft gebracht zal haar nog wankele zelfbeeld versterken. Haar zelfvertrouwen zal steeds groter worden. Het is Manou niet gelukt mijn dochter haar gevoel van eigenwaarde volledig te ontnemen, het is hem niet gelukt mijn dochter te verkwanselen. Zijn rol in haar leven raakt uitgespeeld. De voorstelling nadert zijn einde. Straks staat hij alleen op het podium, zonder publiek. Maria krijgt haar eigen voorstelling. Opgewekt volg ik de rest van de saaie vergadering, ik heb grote moeite stil te blijven zitten.
Maria heeft inmiddels werk gevonden als kamermeisje in een groot hotel. Het plezier dat ze met een collega heeft, maakt het bedden opmaken en toiletten poetsen tot een aanvaardbare bezigheid. Haar leven neemt een rare wending als haar boek in de winkels komt te liggen en ze interviews begint te geven. Ik herinner me een autorit naar een televisieshow op de dag van de presentatie van haar boek. Maria wordt talloze keren gebeld. Ze straalt. Ik schrik van de grote belangstelling en de collectieve verontwaardiging over dit onderwerp. Uiteraard ben ik er blij mee, op zo veel medestanders had ik niet gerekend. Ik kan alleen maar hopen dat mede door haar boek de discussie weer op gang komt over de verborgen praktijken van pooiers. Natuurlijk is Maria niet de enige die hierover vertelt, niet de enige die uit het circuit is gestapt. Ik voel enorm veel respect voor de meisjes die soortgelijke dingen meemaken en erover willen vertellen. Meisjes die net als Maria uit een beerput geklommen zijn en met de stank nog in hun haren ons deelgenoot maken van een hel net onder de oppervlakte van een 'normaal' leven. Dames die de poppenkraam verlaten en het aandurven hun lot in eigen hand te nemen. Ze komen overal vandaan, pooiers beperken zich niet tot grote steden.
Overdag andermans rotzooi opruimen en 's avonds vragen beantwoorden over haar boek. Als bekend wordt dat zij een boek heeft geschreven behandelen de hotelmanagers haar plotseling met respect.
'Nu kunnen ze opeens wel normaal tegen me doen, nu ze zien dat ik meer kan dan alleen bedden opmaken. Ik krijg zelfs een paar niet gewerkte uren uitbetaald. Nou, voor mij hoeft het niet meer.' Nuchtere Maria.
Als ik haar op een middag bel, zit ze in de auto bij een van haar begeleiders.
'Word je tegenwoordig naar je werk gebracht?'
'Ik had het je niet willen vertellen, mama, maar Manou of een van zijn 'vriendjes' staat iedere ochtend op het station als ik naar mijn werk ga. Hij loopt me achterna als ik door de stad wandel of hij laat twee soldaatjes naast me de wacht houden. Staat hij zelf een eindje verderop te lachen.'
Natuurlijk schrik ik van dit bericht, maar ik ben blij dat Maria me het vertelt. Manou is volhardend. Wat wil hij hiermee bereiken? Wil hij weten of hij nog steeds indruk op haar kan maken? Wil hij weten wat zijn kansen zijn? Wil hij haar iets aandoen? Duidelijk is dat Maria niet meer alleen kan reizen. Wanneer houdt hij op met zijn spelletjes? Wij doen al enige tijd niet meer mee.
'En nu?'
'Ik wil niet meer bang zijn, mama, anders kan ik beter binnen blijven en mijn tijd achter de geraniums uitzitten. Ik heb besloten te doen en te laten wat ik wil.'
Dit is de beste verdediging, en het beste nieuws sinds tijden. Maria zet een grote stap vooruit, en Manou heeft het nakijken.
'Ik heb bewondering voor je, Muis, hij mag geen invloed meer hebben in je leven.'
Samen met haar begeleiders overleg ik wat het beste is. Er wordt een persoonlijk alarm voor haar gekocht. Maria vindt het onzin, maar besluit het ding toch maar in haar zak te stoppen. Ze begint meer dan genoeg te krijgen van het hele gedoe. Ik ben dolgelukkig dat ze Manou's 'macht' ondermijnt door weer zelf na te denken en beslissingen te nemen.
Als ze een weekend thuis is krijgt ze een verontrustend telefoontje van een huisgenootje dat inmiddels haar vriendin is geworden. Een van de bewoners van het huis is 's nachts dronken en stoned thuisgekomen en kon zonder problemen met twee mannen uit het circuit van Manou het huis binnenwandelen. De leiding was vergeten het alarm op de deur te zetten. Het gevoel van veiligheid dat ze in haar nieuwe huis begon te krijgen is in één keer verdwenen. Maria kent de mannen die binnen zijn geweest. Ze zou hen die nacht zijn tegengekomen als ze niet bij mij was geweest. Ik ben weer eens woedend. Het gevaar waarin slachtoffers verkeren wordt keer op keer onderschat.
'Er gaan wel meer dingen fout, mama,' zegt Maria terloops.
'Wat dan?'
'Weet je wel dat er in India meisjes verkracht zijn? De leiding kon er weinig aan doen, omdat de politie niet mocht weten dat ze zonder vergunning aan het werk waren.'
'Maar hoe kunnen er nu meisjes verkracht worden, er werd toch de hele dag op ze gelet?' Ik ben verbijsterd.
'Soms liep er iemand weg, en dan duurde het even voordat zo'n meisjes weer gevonden werd. De politie kon niet meehelpen zoeken. Op het bureau liepen alleen maar mannen en die kon je ook niet vertrouwen.'
'Is jou ook zoiets overkomen?' vraag ik zo nonchalant mogelijk.
'Nee, ik ben niet verkracht, maar wel lastiggevallen.'
'Wat is er met je gebeurd, Muis?'
'Dat vertel ik je nog wel een keer, het was niet zo erg.'
Ik dring niet verder aan, omdat ik weet dat Maria pas iets vertelt als ze dat zelf wil.
Hoe kan dit nou? Hoe kun je als organisatie nu kwetsbare meisjes in een land neerzetten zonder werkvergunning en daardoor dus zonder politiebescherming? Van tevoren is heel duidelijk dat de meisjes problemen hebben met mannen, dat ze automatisch in de 'pak-me-danstand' springen zodra er een man in de buurt is. Veiligheid hoort toch voorop te staan als je besluit een dergelijk project te starten?
Ondanks alle positieven effecten die India op Maria heeft gehad kan ik dit feit niet negeren. Als er even later in een krantenartikel gesuggereerd wordt dat de 'schuld' bij de meisjes ligt, word ik erg boos. Het probleem van deze slachtoffers is juist dat ze hebben geleerd mannen aan te trekken en te behagen. Deze meisjes mogen niet zonder toezicht in de buurt van mannen zijn. Een alcoholverslaafde laat je toch ook niet alleen met een krat bier? Ik uit mijn ongenoegen hierover tijdens een telefoongesprek met een medewerker van de Hoenderloo Groep en krijg de bevestiging dat op het punt van veiligheid fouten zijn gemaakt. Ik heb veel te danken aan deze instelling, maar de weegschaal begint nu naar de verkeerde kant door te slaan. Maria en haar begeleidster hebben de aanrander op originele wijze weten weg te jagen, maar het had ook anders af kunnen lopen.
Op dit moment kan ik even niets met deze wetenschap. Andere zaken eisen mijn aandacht op. Allereerst Maria's veiligheid. Ik had gehoopt dat ze zonder angst zou kunnen leven, normaal over straat zou kunnen lopen. Maar nee, Manou blijft opduiken op plaatsen waar Maria ook toevallig moet zijn. Het wordt haar blijkbaar niet in dank afgenomen dat ze naar buiten is gekomen met haar verhaal. Manou weet dat ze te veel weet. Ik denk dat hij haar wil beletten te gaan praten. Om die reden beschrijf ik tot in detail wat ik weet van Manou en zijn praktijken. Ik leg informatie vast die alleen Maria en ik kennen. Ik leg alles op een veilige plek neer, wat betekent dat het in mijn huis niet te vinden zal zijn. Mocht er ooit iets gebeuren met Maria of mij, dan weet in ieder geval één persoon waar ik mijn informatie bewaar.
De stappen die ik onderneem tegen de vroegere school van Maria gaan richting een rechtszaak. Ik heb een advocaat gevonden die me zeer betrokken lijkt en hij brengt de zaak voor de rechter. Hoe dat afloopt weet ik nog niet. Ook in deze is een lange adem vereist. Meestal is het genoeg te weten dat je gelijk hebt. Nu wil ik echter dat gelijk ook krijgen, om Maria recht te doen.
De gemeente Zwolle zwijgt in alle talen, ondanks alle publiciteit rondom Maria en haar boek.
Naarmate Maria meer en meer vertelt over wat haar is overkomen kan ik meer afstand nemen van mijn haat tegen Manou. Dat lijkt paradoxaal, maar ik begin nu pas werkelijk te begrijpen dat het belangrijker is dat Maria zich veilig voelt en haar trauma's bespreekbaar kan maken dan dat ik mijn energie verspil aan een malloot. Ik hoor zo veel verdriet en eenzaamheid in haar stem dat al mijn aandacht naar haar uitgaat en niet naar iemand die dit niet verdient. Ook dit is een proces van maanden, jaren zelfs. Ik dring niet meer aan op aangifte doen, ik vraag haar niet meer in therapie te gaan. Hoe kon ik dit van haar eisen toen ze voor de tweede keer naar India vertrok? Maria zal op haar eigen manier genezen, niet op de manier die ik in gedachten heb voor haar. Ik kan immers niet bepalen hoe zij haar verdriet moet gaan verwerken. We spreken af dat we allebei op onze eigen manier met de situatie om zullen gaan. Uiteraard kan Maria dat voor mij ook niet invullen. We proberen elkaar te respecteren in onze manier van doen. Het is een ingewikkeld proces. We zijn ook nog eens moeder en dochter die zich bij tijd en wijle kapot ergeren aan elkaar.
'Ga je nou mee, mam, je staat al een uur in de badkamer.'
'Mijn haar wil niet zitten.' Diepe zucht van Maria.
'Je haar zit net als anders.'
'Je hebt me niet eens gezien.'
'Ik weet toch hoe je eruitziet.'
'Moet ik bij jou eens doen als je iets nieuws aan heb, zeggen dat het je goed staat en niet eens kijken.'
'Mam, ik ga alleen hoor als je nu niet komt.'
'Doe je toch niet, want je durft niet alleen.'
Huis-tuin-en-keukenergernissen, doorspekt met de immer aanwezige angst voor wat Manou zou kunnen doen. Als mens betekent hij niets voor me. Ik wil niets met hem delen, zelfs mijn woede niet. Ik ben niet bang voor hem, nooit geweest ook. Ik voel alleen maar een diepe minachting voor wat hij doet. Ik vraag me vaak af wie de vrouw is die Manou het leven heeft geschonken. Zou zijn moeder weten waarmee hij bezig is? Zou ze beseffen dat hij de levens van anderen vermorzelt in zijn zucht naar seks en geld en macht? Ik weet dat hij tenminste één kind heeft waarvan hij houdt. Ik mag hopen dat zijn zoon andere keuzes maakt dan zijn vader.
Voor mij is het niet de vraag of Manou gestraft wordt voor wat hij heeft gedaan en nog steeds doet, de vraag is wanneer. Op een dag zal hij zich moeten verantwoorden. Ik geloof niet dat zijn god Allah hem zijn misdaden in dank af zal nemen. Onlangs zag ik Manou op de site van een basketbalvereniging in een stadje in Drenthe. Hij was daar trainer geworden. Ik belde het bestuur van de club om hen te waarschuwen wie Manou werkelijk is. Ik vind dat iemand als hij niet met jonge mensen zou moeten mogen werken. De enige motivatie die ik kan bedenken waarom hij trainer zou worden is het ronselen van nog meer kinderen, nog meer handel, nog meer geld. Hij moet gestopt worden.
Ik bespreek de mogelijkheden met een rechercheur die werkt in een team gericht op mensenhandel. Ik leg hem uit dat ik weinig vertrouwen heb in de politie in Zwolle. Als daar corrupte agenten werken, ben ik terug bij af. Kan Manou niet op een andere manier gepakt worden? Hij belooft me met veel woorden dat er een oplossing gaat komen. Dan verwijst hij me via een omweg weer door naar de politie in Zwolle en dat is nu juist wat ik niet wil.
Als ik op het bureau kom voor een gesprek, zit ik tegenover een vrouw met wie ik al eerder gesproken heb, en die ik overigens volkomen vertrouw. Haar voorstel is dat ik thuis een aangifte opstel, die zij zal laten ophalen. De aangifte zal aan de officier van justitie worden voorgelegd en die zal beslissen of Manou vervolgd kan worden. Het is op dat moment nogal druk op het bureau met slachtoffers van pooiers, vertrouwt ze me bijna verontschuldigend toe. Tot slot vertelt ze me dat ze zelf nog nooit van Manou gehoord heeft. Ik vind het onvoorstelbaar.
Maria gaat door. Het kleine meisje van vroeger dat overal onbevangen op afstapte zie ik terug in deze jonge vrouw die nieuwe uitdagingen aangaat en zichzelf soms doodsbang dwingt naar de toekomst te kijken. Ik mag haar daarin niet afremmen met mijn angst dat haar iets zal overkomen. Ik kan alleen maar mijn bewondering uitspreken over haar moed. Soms belt ze me in paniek op, omdat ze bang is of naar heeft gedroomd. Soms belt ze me op en vertelt ze hoeveel moeite het haar kost weer haar eigen beslissingen te moeten nemen.
'Manou dacht voor mij, nu moet ik alles zelf doen.'
Soms belt ze me om te vertellen hoe verdrietig en gedeprimeerd ze zich voelt. Als ze thuis is in Zwolle, komt ze op die moeilijke momenten even bij me voor een knuffel.
'Mama, is het slecht dat ik nog steeds van dezelfde muziek houd als Manou?'
'Nee, dat geeft niets. Je mag zelf bepalen van welke muziek je
houdt en toevallig heb je hierin dezelfde smaak als hij.'
'Mama, hoe moet ik een nieuw pasje aanvragen voor mijn verzekering?'
'Mam, hoe maak ik prei klaar?'
'Mama, ik krijg mijn kamer niet opgeruimd, waar moet ik nou beginnen?'
'Ik kan niet meer pinnen, mijn pas is geblokkeerd, wat moet ik nou?'
Datzelfde soms hulpeloze meisje geeft in die periode regelmatig interviews en voorlichting. Ze kan verbazend goed verwoorden wat ze denkt en voelt. Ze kan zonder emotie vertellen wat haar is overkomen, wat bij sommigen de vraag oproept of ze het niet verzonnen heeft. Hoe kan iemand nu zo schijnbaar onbewogen praten over deze afschuwelijke ervaringen en mensonterende situaties? Ik kan me die vraag wel voorstellen, maar die mensen zien haar niet als ze na een interview thuiskomt of me huilend opbelt. Maria heeft geleerd haar gevoel tijdelijk uit te zetten. Ze kan bijna als een nieuwslezer op zakelijke toon de meest gruwelijke dingen vertellen. Ze lijkt geen last te hebben van zenuwen voordat ze een podium opgaat om voorlichting te geven. Schone schijn. De warme klamme hand die ik achter de schermen vasthoud vertelt een ander verhaal.
Maria's wil om haar vroegere geheime leven te delen met anderen wordt groter naarmate ze inziet hoe enorm de impact is van pooiers op het leven van meisjes. Niets gaat plotseling, alles heeft tijd nodig. Tot het besef komen dat je beroofd bent van je puberteit ook. Het besef dat je die pijn om kunt zetten in daden ook. Weten dat je anderen op weg kunt helpen betere keuzes te maken ook.
Als Maria voorlichting geeft in een jeugdgevangenis waar slachtoffers van pooiers zitten, vertelt ze me dat ze zichzelf ziet zitten zoals ze een paar jaar geleden nog was. Zwaar opgemaakt, zonder expressie en angstig. Ze probeert de meisjes te vertellen dat ze zelf de regie van hun leven weer in handen kunnen nemen.
Dat ze andere keuzes kunnen maken, hoe uitzichtloos hun leven ook lijkt. Ze probeert hen hoop te geven. Maar hoe moeilijk is het om hoopvol te blijven als je weinig meer denkt te kunnen dan iemands pop te zijn. Hoe kun je je toekomst anders gaan zien als je geen opleiding hebt, geen uitzicht op werk? Hoe kun je de afstand tussen nu en een mooie toekomst overbruggen als je geen dromen meer hebt?
En ik? Ik zit op mijn bank en kijk eens rond in mijn leven. Maak ik wel de juiste keuzes? Ik kan het mijn trollen niet meer vragen. Ze lachen me uit. De rollen zijn omgedraaid, in plaats van de terrasbezoeker ben ik degene die langsloopt, die bekeken en besproken wordt. Mijn sprookjeswereld biedt geen uitkomst meer. Ik ben meer dan de som der delen waaruit ik bestond. Ik ben weer één. Ik heb mezelf verzameld en aan elkaar geplakt. De barsten zijn nog zichtbaar, maar ik ga wel als één geheel verder. Ben ik in staat op een dag de woede los te laten? Ben ik in staat op een dag glimlachend over mijn schouder te kijken en te denken: 'Ach, dat was vroeger'?
Ik ben lange tijd bang geweest voor mezelf, voor waartoe ik in staat ben. Bang om vanuit woede een ander schade toe te brengen. Ik heb het vaak voor me gezien in mijn dromen: Manou, die geen kant op kan en ik die met een wapen voor hem sta. Zou ik het doen? Mijn droom stopt altijd op het moment dat ik een beslissing moet nemen. Ik ben bang geweest dat Manou de manier waarop ik in het leven sta heeft veranderd. Bang dat ik mensen niet meer als mensen kan zien maar hen beoordeel op hun kleur. Ik ben bang geweest dat ik niemand meer zou durven vertrouwen. Dat ik me zou afzonderen van mensen. Bang dat ik een verbitterde vrouw zou worden. Bang dat ik weer depressief zou worden.
'Zijn het reële angsten?'
Ik hoor de stem van mijn vader vanuit het niets waarin hij zich nu bevindt. Bang zijn om bang te zijn. Eigenlijk ben ik nergens bang voor. Alleen voor grote dikke spinnen. Ik ben niet verbitterd, ik ben niet depressief, ik beoordeel mensen niet op hun uiterlijk.
Ik zie geen kleur, ik zie nog steeds mensen. Ik zit niet moederziel alleen gefrustreerd te zijn. Ik ben nog steeds bereid mensen te vertrouwen. Ik kan mijn eigen dochter weer vertrouwen. Ik kan nog steeds de slappe lach krijgen om helemaal niets. Ik kan heel hard huilen om alles. Ik leef. Ik hoef niet bang te zijn dat iemand mijn levensvreugde van me afpakt. Ik heb de regie in handen, niemand anders. Ik speel geen rol, er is geen toneelstuk meer. Het is zo simpel. Ik houd van Maria en als ik van iemand houd dan geef ik het niet op te vechten voor die persoon.
De tijd verstrijkt. Maria is degene die moet vertellen hoe het nu met haar gaat, als ze dat zou willen. Thomas is niet meer de kleine jongen die hij was toen Maria verdween. Hij is groter dan ik en lijkt nog steeds te groeien. Hij heeft in stilte alles wat er gebeurd is overdacht en er conclusies uit getrokken ten aanzien van zijn eigen leven. Thomas is niet onderuitgehaald, integendeel, hij lijkt steviger in het leven te staan dan ooit tevoren.
Lucas moet tegenwoordig bukken als hij door het kijkgaatje spiedt om te zien wie er voor de deur staat. Hij leeft in zijn eigen wereld en pakt problemen op zijn eigen originele wijze aan. Nog steeds is hij angstig en heeft hij moeite om alleen te zijn. Soms vertrouwt hij me toe dat hij het moeilijk vindt om te praten over alles wat er heeft plaatsgevonden. Hij zeult het nog steeds als een last met zich mee. Hij is elf jaar oud.
Ik geloof niet dat ik ooit in staat zal zijn de mensen te vergeven die mijn dochter voor jaren van me afgepakt hebben. Vergeving heeft iets goddelijks voor mij, en ik ben alles behalve dat. Toch schijnt het te kunnen, iemand vergeven. Ik denk niet dat er een dergelijke held in mij zit, maar zoals gezegd: alles heeft tijd nodig. Voor nu is het genoeg te weten dat iedereen zich ooit voor zijn daden zal moeten verantwoorden.
Ik balanceer als een slechte koorddanser op de dunne lijn tussen goed en kwaad. Ik zal vallen, maar aan welke kant van het touw?
Ik zal je nooit vergeten, Manou Paco Reytha . . .