Ik stond laatst voor een poppenkraam
Als je dochter in handen valt van een loverboy

Van Gennep • Amsterdam

© 2009 Lucie Mosterd / Uitgeverij Van Gennep

Nieuwezijds Voorburgwal 330,

1012 RW Amsterdam

info@vangennep-boeken.nl / 020-6247033

Verzorging binnenwerk Van Gennep Amsterdam

Ontwerp omslag Erik Prinsen

Drukwerk Giethoorn ten Brink, Meppel

isbn978905515 9932

nur320/402

 

Voor Pa

 

VOORWOORD

Voor wie dit leest,

Als je kind iets overkomt, is het of de wereld een onbekende plaats wordt. Onveilig, niet meer je thuis. Toen Maria in handen viel van een pedofiele mensenhandelaar, deed niets anders er meer toe. Mijn enige zorg betrof mijn dochter en mijn gezin. Toen alles eenmaal achter de rug was en Maria' s boek Echte mannen eten geen kaas uitkwam, werd ik ontroerd door de reacties van de vele medestanders die er bleken te zijn. Mijn dochter staat niet meer zo alleen in haar strijd.

Ik heb nu zelf een boek geschreven, om een aantal redenen. Publiciteit genereren lijkt me nog steeds een goed preventief middel tegen wraak vanuit organisaties zoals die van Manou, de pooier in dit verhaal. Mocht hij iets ondernemen om Maria de mond te snoeren, dan zal dat niet onopgemerkt blijven. Als haar iets overkomt, kan de dader bijna niemand anders zijn dan hij. Een andere reden is dat het stilzwijgen doorbroken moet worden dat gedwongen prostitutie van vaak jonge kinderen in stand houdt. Als meisjes zouden durven vertellen wat hen is overkomen of nog steeds overkomt, dan verliezen pooiers hun macht. Ik begrijp dat het heel moeilijk is om over zoiets te praten. Toch weet ik dat er veel helden zijn die dit al durven te doen. Ik hoop dat er nog vele zullen volgen. Als er meer openheid van zaken komt over de praktijken van dit soort pooiers, wordt het voor hen moeilijker door te gaan met hun criminele activiteiten. Dat is van groot belang, want de politie blijkt vooralsnog niet in staat daadkrachtig tegen ze op te treden. Ze lijken bijna vrij spel te hebben in ons land. Aangifte doen is moeilijk. Alle misdaden dienen bewezen te worden, maar wie staat er nu naast je als je verkracht wordt? Wie zal er willen getuigen van een groepsverkrachting?

Ik heb dit boek ook geschreven omdat het me in mijn gevecht om Maria los te rukken uit de greep van Manou pijnlijk duidelijk is geworden hoe de hulpverlening voor slachtoffers van mensenhandel tekortschiet. Ik ga ervan uit dat iedere hulpverlener van goede wil is, maar het probleem van deze meisjes is te complex. Niet één strategie lijkt te werken. Ook daar wil ik aandacht voor vragen.

En verder wilde ik dit boek schrijven uit schuldgevoel. Mijn dochter heeft als kind onder dwang andere kinderen moeten ronselen voor haar pooier. Dat feit zit me behoorlijk dwars. Ik kan het Maria niet kwalijk nemen, omdat ik weet hoezeer ze zich bedreigd voelde, toen ze andere meisjes in de val liet lopen. Ik weet hoe zwaar ze mishandeld werd als ze niet wilde doen wat er gezegd werd. Toch blijft het voor mij een akelige gedachte dat mijn kind dit gedaan heeft. Ik vraag me vaak af hoe het met die meisjes en hun families gaat.

Ik zou het fantastisch vinden als ik met dit boek ook maar één persoon kan helpen. Misschien zijn er ouders die na het lezen ervan eindelijk tegen zichzelf en elkaar kunnen zeggen: het is niet onze schuld. Misschien is er een meisje dat beseft dat er nog hoop is op een andere toekomst. Misschien wel een van de slachtoffers die Maria gedwongen werd te maken, of een van de ouders.

Echte mannen eten geen kaas en Ik stond laatst voor een poppenkraamgaan over dezelfde gebeurtenissen. Toch zijn er verschillen. Allereerst zijn de boeken vanuit een ander perspectief geschreven. Maria was het slachtoffer, ik ben haar moeder. Ik heb jarenlang moeten puzzelen om een beeld te krijgen van wat er speelde. Maria was dermate gehersenspoeld, dat ze mij slechts mondjesmaat informatie gaf, verspreid over langere tijd. Toen ik het manuscript van Echte mannen eten geen kaas las, was ik zo geschokt, dat ik het uiteindelijke boek tot nu toe niet heb kunnen lezen. Daarom zullen er details zijn in gebeurtenissen die wij allebei beschrijven die niet met elkaar overeenkomen. Het opvallendste verschil is dat Maria in haar eigen boek vertelt dat ze met een zusje opgroeit. Ze heeft inderdaad een halfzusje, aan haar vaders kant. Maar in mijn gezin, het gezin waarin Maria is opgegroeid, heeft ze twee broertjes. Die broertjes heeft Maria destijds niet willen noemen, omdat ze bang was dat hen iets zou overkomen. Ik noem ze nu wel. Ze zijn onderdeel van de geschiedenis, waren nauw betrokken bij het lot van hun zus en mogen niet ontbreken om de waarheid tot zijn recht te laten komen.

Maria noemde geen plaatsnamen in haar boek, ik doe dat wel. Ik zie geen reden om dat niet te doen. Alles speelde zich voornamelijk af in Zwolle, Kampen en Rotterdam. Het is niet anders. De naam van de scholengemeenschap waar Maria haar opleiding volgde en geronseld werd door Manou, noem ik niet. Ik ben er niet op uit om een hetze te voeren tegen deze school. De instelling is een onoverzichtelijke vmbo-school zoals er zo veel zijn. Soortgelijke scholen zullen met dezelfde problemen kampen. Dat er momenteel een rechtszaak loopt tegen deze school is voor mij voldoende. Mensen die geïnteresseerd zijn in de naam van de school kunnen die altijd opzoeken op de website van de landelijke klachtencommissie van het openbaar onderwijs.

De namen van personen in dit boek zijn gefingeerd, behalve die van Maria en mij. De R. die ik in het laatste hoofdstuk noem, is de ware beginletter van de echte naam van Manou.

Tot slot wil ik de lezers van Echte mannen eten geen kaas bedanken die zo veel medeleven hebben getoond. Ik hoop dat ook onder die lezers andere slachtoffers zijn, die hun situatie door Maria's boek hebben veranderd. Ik wens alle meisjes die de moed hebben zich te ontworstelen aan het netwerk van een pooier alle goeds toe. Er is altijd een andere toekomst mogelijk, al lijkt die ver weg en onbereikbaar. Geef alsjeblieft nooit de moed op. Ik denk aan jullie.

Lucie Mosterd

 

HOOFDSTUK EEN

De dag dat mijn dochter voor het eerst naar de middelbare school ging, staat me nog helder voor ogen. Onzeker over wat haar te wachten staat, vertrekt ze 's ochtends al vroeg. Maria, een meisje van net twaalf, verruilt haar vertrouwde omgeving voor onbekend terrein. Haar wereld wordt groter dan het schoolplein en onze straat. Een enorme stap, ook voor mij. Met tranen in mijn ogen kijk ik haar na als ze wegfietst op haar nieuwe fiets, een nog maagdelijke rugzak vol nieuwe boeken op haar rug. Ik blijf ongerust achter. Ik weet dat ze met een meisje van haar oude klas meefietst, maar toch ben ik bang dat haar iets zal overkomen, 's Avonds als ik in bed lig, zie ik soms de meest vreselijke dingen met haar gebeuren. Ik heb Maria heel beschermd opgevoed, heb altijd alle kastanjes voor haar uit het vuur gehaald. Vooral opmerkingen over haar huidskleur - Maria is half Surinaams - maken me erg boos. Als alleenstaande moeder was ik altijd tegen vooroordelen aan het vechten. Ik kleedde Maria extra leuk aan om te laten zien dat ik het heus wel redde in mijn eentje.

Nu is de tijd voorbij dat ik als moeder altijd voor Maria in de bres kan springen. Nu zal ze voor zichzelf op moeten komen. Het liefste zou ik haar nooit buiten mijn gezichtsveld laten gaan. 'Bij mama blijven Maria, anders raak ik je kwijt', zei ik vroeger altijd tegen haar. Achteraf gezien heb ik haar misschien te veel beschermd en is ze daarom niet opgewassen tegen de boze buitenwereld. Misschien heb ik onbewust meegewerkt aan wat er niet veel later met Maria gebeurt.

Na die eerste dag op school komt ze thuis met een bewust ongeïnteresseerd gezicht. Als ik haar vraag hoe het geweest is, zegt ze 'wel oké', maar aan haar ogen zie ik dat ze het leuk heeft gevonden. Als puber kom je er blijkbaar niet meer voor uit dat het leuk is op school, denk ik nog. De glinstering in haar ogen heeft niet met de lessen of haar nieuwe klasgenoten te maken, maar met een jongen die ze op de parkeerplaats bij de school heeft gezien, maar dat vertelt ze niet.

Maria is kortgeleden van een onzeker en enigszins onzichtbaar meisje veranderd in een echte puber. Ze vertelt eigenlijk niks meer, dingen zijn alleen nog maar 'oké' of 'geen bal aan'. Ze giechelt met vriendinnen over jongens die de vorige dag nog stom waren. Wonderbaarlijk hoe snel zich deze verandering voltrekt. Eigenlijk zie ik de eerste tekenen al na haar terugkeer van het schoolkamp in groep acht. Ze draagt haar kleren anders, praat anders en lijkt in die paar dagen zonder moederlijk toezicht een stuk ouder geworden te zijn. Haar wenkbrauwen zijn niet langer een doorlopende zwarte streep, maar zorgvuldig geëpileerde verbaasde boogjes boven donkergemaakte oogleden. De kinderlijke, door mij aangeschafte garderobe wordt geleidelijk vervangen door strakke spijkerbroeken en dito truitjes met glitters en gympies. Een eerste bh, onderbroeken die slipjes worden, gaatjes in de tot dan toe ongeschonden oren en een blik van 'wie maakt mij wat' completeren mijn schijnbaar nieuwe dochter. Een klein meisje nog, met het lichaam van een volwassene.

De zomer voordat Maria naar het voortgezet onderwijs gaat, heeft haar beginnende puberteit nog geen invloed op onze hechte band. We zijn nooit langer dan een paar dagen zonder elkaar geweest. Maar vanaf het moment dat Maria naar het vervolgonderwijs gaat, lijken er kleine scheurtjes te komen in onze goede band. Onze schijnbaar onverwoestbare relatie begint tekenen van verval te vertonen.

Maandagmorgen, lapjesmarkt in Apeldoorn. De zon schijnt al uitbundig. Het belooft de zoveelste warme dag op rij te worden. Zo vroeg in de ochtend is de temperatuur nog heel aangenaam. Vooral dames bevolken het plein waar kramen opgezet worden. Ze steken hun speurende neuzen in alle richtingen, alsof ze wil-len ruiken waar de beste waar voor het minste geld te krijgen is. Vrouwen met hoofddoeken om lopen druk gesticulerend en pratend in een voor mij onverstaanbare taal in groepjes voorbij. De vroege vogels hebben hun koopwaar al uitgestald. Een explosie van kleuren, strepen, bloemen en stippen. Dikke, dunne, geribbelde en gladde stofjes. Ik voel me even volmaakt gelukkig. Alles is in evenwicht. Het is heerlijk om al die lappen door mijn vingers te laten glijden. Ik geniet van de rauwe stemmen, de ene koopman roept nog harder dan de andere.

'Voor een paar gulden een hele nieuwe garderobe, niks voor de kleine meid, mevrouw?'

'Zo handig ben ik niet, sorry.'

Maria en ik lopen verder over de markt. Vanuit mijn ooghoeken hou ik haar in de gaten. Ze is drie jaar oud en rent op haar stevige bruine beentjes van kraam naar kraam. Af en toe kijkt ze om of ik er nog wel ben. Een marktkoopman met een enorme buik boven zijn broeksband fluit bewonderend, maar niet naar mij.

'Mooi meissie, dame, daar mag je wel trots op wezen.'

Ik lach naar hem en zeg: 'Dat ben ik ook.' Maria's zwarte krullen dansen als zonnestralen om haar heen. Ik vraag me af hoe ik alle klitten er 's avonds weer uit moet krijgen.

Aan de rand van het plein staan de groente- en fruitkramen, daar haal ik verse ingrediënten voor de maaltijd van die avond. Al springend en huppelend gaat Maria voor me uit een supermarkt binnen. Ze pakt een klein winkelwagentje en loopt energiek heen en weer. Ze doet haar eigen inkopen, die ik later voor het grootste deel onopvallend weer laat verdwijnen. Ze rent als een bezetene door de gangpaden. Soms oogst ze een vertederde blik, soms ergernis. Maria ziet niets, ze lacht naar iedereen en vertelt honderduit over wat ze die avond gaat koken. Onstuitbaar is ze, als een wervelwind, en ik probeer die spring in het veld in de gaten te blijven houden.

Een man van middelbare leeftijd in een grauwe hooggesloten jas komt naar me toelopen. Zijn bebrilde fletse ogen kijken me bezorgd aan. 'Is dat uw dochtertje?' vraagt hij en hij knikt richting Maria.

'Ja, en...'

Hij bekijkt haar van onder tot boven, en op samenzweerderige toon fluistert hij: 'U mag wel oppassen, ze praat met iedereen. Niet alle mensen hebben goede bedoelingen.'

Hij kijkt schichtig om zich heen, alsof we omringd zijn door mensen die het gemunt hebben op mijn kind. Onmiddellijk voel ik wrevel naar boven komen.

'Maakt u zich maar geen zorgen, dat kan ik beter doen,' zeg ik op geërgerde toon.

'Ik bedoel het goed, mevrouw.'

'Ja ja, dat zal. . .'

Afgemeten wens ik hem een goede morgen en loop verder op zoek naar Maria. Waar bemoeit hij zich mee? Alsof ik niet weet wat de gevaren zijn. Ik zie Maria met grote vaart de bocht om komen, op weg naar de koekjes. Met argusogen hou ik haar in de gaten, gooi mijn kar vol en haal de hare weer bijna leeg, reken af en verlaat de winkel. Het gevoel dat ik net nog op de markt had, dat alles in evenwicht is, is verdwenen. Ik snap niet waarom ik mijn humeur zo laat beïnvloeden door een volslagen vreemde. Ik pak Maria stevig beet en druk een kus op haar bolle wangen. 'Bij mama blijven, Maria, anders raak ik je kwijt.'

Maria rukt zich los uit mijn te innige omhelzing en rent alweer verder, richting fiets. Bepakt en bezakt rijden we naar huis, waar Maria meteen de tuin in holt, naar het konijnenhok, een bos pas-gekochte wortels in haar knuistjes. Ze is gelukkig, het straalt aan alle kanten van haar af. Haar leven is nog iedere dag een feest.

Het is lang geleden dat ik zelf zo onbezorgd door het leven ging. Op de dag van Maria's geboorte ben ik niet alleen in verwachting van haar maar ook van een alleenstaand moederschap. Maria's vader ontmoet ik op mijn 27e in een periode van zware depressie, een gemoedstoestand die sinds mijn zeventiende geregeld mijn leven beheerst. Rick is een levenslustige jongen, met wie ik kan lachen. Ik spreek hem voor het eerst als ik onderweg ben naar de snackbar waar ik als niet-kokende student aan de theaterschool in Kampen regelmatig kom.

Mijn leven is op dat moment enigszins chaotisch. Ik heb geen vastomlijnde plannen en leef van dag tot dag. Ik ben graag onder de mensen, dat geeft wat afleiding. Als ik alleen ben, verzink ik in sombere gedachten en gevoelens en dan vergeet ik de tijd. Het kan zomaar gebeuren dat er uren voorbijgaan zonder dat ik achteraf kan vertellen wat ik gedaan heb.

Ik was als kind al vaak somber. Mijn ouders kwamen uit twee totaal verschillende werelden, die in mij tot een flinke botsing kwamen. Mijn vader was de aarde, mijn moeder de lucht en ik pingpongde tussen hemel en aarde en snapte helemaal niets van het leven. Mijn vaders wereld bestond uit zijn boerderij en de natuur. Hij had geweigerd voor veearts te studeren, zoals zijn ouders gehoopt hadden, hij wilde op het land aan het werk. Hij was een eigenzinnige man. Regelmatig werd hij voor mijn broer aangezien, omdat hij lang haar had, dat hij altijd bedekte met een maf petje. Hoewel ik altijd veel van hem heb gehouden, waren we beiden niet zo goed in het uiten van onze genegenheid naar elkaar. Bovendien was hij meestal aan het werk en zag ik hem niet zo vaak.

Mijn moeder groeide op als enig kind in een welgesteld gezin. Dienstmeisjes ontfermden zich een groot deel van de dag over haar, ze ging volgens de laatste mode gekleed en kreeg in veel dingen haar zin. Toch voelde ze zich eenzaam, haar ouders waren het grootste deel van de dag aan het werk. Alle luxe had ze zo in willen ruilen voor een broer of zus en een moeder die vaker thuis was. Als kind at ik bij opa en oma van dezelfde bitter smakende zilveren lepels als mijn moeder dat in haar jeugd deed. De witte gesteven servetten in zilveren ringen durfde ik nauwelijks te gebruiken, bang om ze vies te maken.

Toen mijn ouders trouwden, wilde mijn moeder niets liever dan een groot gezin. Ze kregen samen dan ook vier kinderen. Toch kon ze zich te midden van alle drukte af en toe eenzaam voelen. In het pianospel dat ze op gestolen momenten ten gehore bracht, hoorde ik haar vertellen over een andere wereld dan die van de boerderij. Ik liet me meevoeren naar een onbekend gebied vol heimwee, verlangen, verdriet en melancholie. Lang nadat mijn moeder uitgespeeld was, hoorde ik de klanken nog nagalmen in mijn hoofd. Op de een of andere manier kon ik me haar eenzaamheid voorstellen.

Ik fantaseerde graag over de dieren en dingen op de boerderij. Over Alfred, de lachende berk met zijn schilferige witte huid, die de tuin en al zijn bewoners domineerde; over de microwereld van roddelende insecten; over de kleine tuintrollen die in de schemering tot leven kwamen en mij bang maakten met hun schorre stemmen; over het bestek in de lade dat 's avonds begon te feesten en 's ochtends weer braaf op ons lag te wachten om gebruikt te worden. . . Al die ongebreidelde fantasie stond lijnrecht tegenover de nuchterheid en basale gebeurtenissen van het boerenleven. Dieren die werden geboren, doodgingen, geslacht werden of werden afgevoerd in de krengenwagen. Mijn vaders handen die altijd zwart en gebarsten waren, zelfs 's zondags in de kerk. Het kalfje dat ik vertroetelde en waarmee ik gesprekken voerde en dat werd geslacht zodra het oud genoeg was. De wilde orchideeën die ruw werden weggemaaid door de boeren in de omgeving als het gras te hoog werd. De schattige zachte kuikens die meestal in de pan eindigden.

Mijn moeder was vaak ziek en verbleef regelmatig langere tijd in het ziekenhuis. De gezinsverzorgsters die dan bij ons over de vloer kwamen, kon ik wel schieten. Als ik thuiskwam uit school kon ik aan de manier waarop de was aan de lijn hing al opmaken dat mijn moeder weg was. Ik voelde me dan in de steek gelaten.

In de loop der jaren trok ik me steeds meer terug. Binnen het gezin voelde ik me een buitenstaander, mijn gedachten en angsten kon ik alleen aan mijn dagboek toevertrouwen. Het maakte dat ik in mijn puberjaren verlangde naar oppervlakkige vrolijkheid, naar plezier en luchtigheid. In mezelf kon ik dat niet vinden. Ook in de omgeving was ik de buitenstaander, degene die niet net als de anderen naar de mavo ging in het dorp, maar kilometers moest fietsen naar het atheneum. Ik voelde me nergens echt bijhoren, en ik wilde ook nergens bijhoren. Na het doorlopen van de middelbare school ging ik werken voor uitzendbureaus, omdat ik niet goed wist wat ik wilde. Dat ik niet aan de lopende band wilde eindigen was me snel duidelijk. Na een mislukte studie Nederlands kwam ik bij toeval terecht op de theaterschool. Op het arbeidsbureau viel mijn oog toevallig op een folder over deze opleiding. Het leek me wel leuk en ik besloot ervoor te gaan. Ik werd ingeloot in Kampen.

In Maria's vader, Rick vind ik datgene waar ik zo'n behoefte aan heb. Hij laat me genieten van de dag alsof morgen niet bestaat. Hij weet mijn levenslust weer naar boven te halen. Dat begint al bij onze ontmoeting. Rick biedt me een lift naar de snackbar aan op zijn oude fiets, die een flinke slag in het wiel heeft. Zonder erover na te denken spring ik achterop. Hij vertelt me dat hij me al vaker heeft gezien. Enigszins besmuikt geeft hij toe dat hij weieens stiekem naar me kijkt als ik lig te zonnen op het platte dak voor mijn slaapkamer. Een vriend van hem woont vlak bij me en de laatste tijd gaat hij graag bij hem op bezoek, als ik begrijp wat hij bedoelt . . . Het idee bespied te worden als ik denk alleen te zijn, staat me niet aan, maar omdat Rick zo openlijk zijn bewondering toont, vergeef ik het hem. Ik voel me gevleid. Bovendien, ik heb deze jongen met zijn donkere ogen en zijn lange zwarte krullende staart ook al vaker zien lopen. Ik vind hem wel leuk, met zijn rastakleuren.

Aanvankelijk zie ik hem niet als iemand met wie ik een relatie zou willen, maar dat verandert. Binnen de kortste keren hebben we een amoureuze vriendschap. Met Rick lijkt het leven lichter.

We draaien reggae, hij blowt, ik niet, en we lachen veel om niets bijzonders. Dat is genoeg voor mij op dat moment. Voor het eerst sinds lange tijd heb ik het gevoel weer te leven. Het duurt niet lang voordat hij min of meer bij me intrekt. Hij zegt ruzie te hebben met zijn huisgenoten en heeft geen onderdak.

'Het is maar voor een paar dagen', zegt hij, maar al snel zijn het weken. Ik vind het best. Hij kan heerlijk koken, terwijl ik nauwelijks een blik soep kan opwarmen. Ik ben nogal slordig en hij veegt en ruimt vaak op. Dit gaat een poosje goed, maar op een dag gaat het goed fout.

Als we op een avond zitten te eten komt er opeens - de voordeur zit bij ons bijna nooit op slot - een tierende vrouw mijn kamer binnengelopen, gevolgd door een meer timide type. De eerste dame blijkt Ricks schoonzus te zijn en de tweede zijn vrouw. Het lijkt of ik in een scène uit een slechte B-film terecht ben gekomen. De schoonzus blijft maar schreeuwen tegen Rick. Ik krijg bijna de slappe lach om het absurdistische van de hele vertoning. Als ik onder spanning sta, moet ik vaak onbedaarlijk lachen. De vrouw van Rick weet haar zus te kalmeren en legt mij de situatie vervolgens haarfijn uit, al was het me inmiddels wel duidelijk geworden: Rick eet van twee walletjes. Hij blijkt ook nog eens twee kinderen te hebben. Op dit moment zitten die in een auto die voor mijn huis staat geparkeerd. Sprakeloos en inmiddels woedend loop ik naar buiten, terwijl ik de familie ruziënd achterlaat in mijn eigen huis. Ik maak een flinke wandeling en als ik thuiskom is iedereen weg. Mijn servies is gelukkig nog heel. Rick komt rond twaalf uur als een dief in de nacht mijn huis binnengeslopen en probeert nog een leuke draai aan zijn gelogen leven te geven. Ik trap er niet meer in. Hij kan de volgende morgen zijn spullen ophalen. Teleurgesteld levert hij zijn sleutel in.

Twee dagen daarvoor waren we nog samen op zoek naar een nieuwe woning. Ik ben namelijk zwanger. Het doet pijn dat mijn relatie voorbij is, al was die maar kort - het heeft nauwelijks zes maanden geduurd - en oppervlakkig, maar van mijn ongeplande zwangerschap heb ik geen spijt. Even voel ik me zielig en overweeg ik met mijn studie te stoppen, maar dan word ik boos op mezelf en lukt het me in zeer korte tijd mijn scriptie te schrijven en af te studeren. Ondertussen verhuis ik van mijn omgebouwde garage naar een flat in een achterstandswijk. Niet echt een vooruitgang, maar veel keus heb ik op dat moment niet. Ik wil mijn kindje in een normaal huis laten opgroeien, met een eigen douche, keuken en toilet. Samen met vrienden verf ik het oude leven uit de flat weg en probeer ik het er met mijn tweedehandsmeubeltjes gezellig te maken.

Als ik op een dag op mijn balkon sta, dat uitkijkt op de achterzijde van andere flats, zie ik Rick een paar balkons verder met zijn gezin hetzelfde doen als ik: staan en kijken. We schrikken ons allebei dood. Ik spring naar binnen en verschuil me achter het keukengordijn, terwijl mijn hart als een razende tekeergaat. Wat nu? Opnieuw verhuizen kan niet meer, dus besluit ik er maar het beste van te maken en hem te negeren. Van tijd tot tijd kom ik hem tegen. Soms zie ik hem lopen met een van zijn kinderen, een mooi jongetje met een bos gitzwart haar en grote donkere ogen. Mijn kindje zal vast ook prachtig worden. Ondanks de omstandigheden ben ik nog steeds erg blij met mijn zwangerschap, ik heb er alle vertrouwen in dat het goed gaat komen met de baby en mij. Dat vertrouwen wordt niet door iedereen gedeeld. Ik krijg soms goedbedoelde, maar voor mij kwetsende voorstellen: mensen willen mijn baby wel tijdelijk voor me opvangen of zelfs adopteren. Ik acht mezelf heel goed in staat om een kind op te voeden. Op straat kom ik Ricks vrouw tegen, ook met een dikke buik. Ze is bijna gelijktijdig met mij zwanger van hem geworden. Een vreemde situatie. We maken een praatje alsof we gewoon twee buurvrouwen zijn. Rick blijkt uit haar leven te zijn verdwenen. Ze weet niet waar hij nu is, hij komt slechts af en toe opdagen om daarna voor onbepaalde tijd weer te verdwijnen. Het lijkt of zijn leven totaal ontwricht is door zijn relatie met mij en hun daaruit voortvloeiende scheiding. Zijn ex en ik komen elkaar na dat eerste gesprek vaker tegen. We houden eikaars buik in de gaten en praten wat. Het contact blijft oppervlakkig, maar er is gelukkig geen sprake van vijandigheid.

Een paar weken nadat ik afstudeer aan de theaterschool wordt Maria geboren. Het is een snikhete dag in juli. 's Ochtends ga ik nog met mijn buurmeisje naar de kringloopwinkel. Als ik thuiskom, voel ik me moe en misselijk. Ik krijg pijn in mijn buik en neem aan dat dat de beruchte weeën zijn waarover ik al zo veel heb gehoord. Ik word nu toch wel een beetje bang, want ik heb geen idee hoe ik hiermee om moet gaan. De zwangerschapsgym heb ik na één keer voor gezien gehouden. De vreselijke verhalen over zware bevallingen maakten me niet echt vrolijk, bovendien stelde het onderdeel gymnastiek niet veel voor.

Ik vraag mijn buurvrouw me naar het ziekenhuis te rijden. Een goede vriendin van me, Anneke, gaat mee. Onderweg stoppen we af en toe omdat ik zittend de pijn niet op kan vangen en daarom snel de auto uit moet springen om geen kramp te krijgen. Ik lig met mijn voeten tegen de voorruit en kronkel van de pijn. In die ongemakkelijke houding bereik ik op tijd het ziekenhuis. Tijdens de bevalling word ik geplaagd door een hardnekkig zoemende mug. Ik mep naar het beest maar mis hem voortdurend. Zelf als Maria al halverwege is, probeer ik het kreng nog eens om zeep te helpen.

Om twee uur 's nachts wordt Maria geboren. Ze is een zware baby. Anneke en ik kijken elkaar geschrokken aan als we haar eens goed bestuderen. Maria is zeer behaard op haar lijfje en heeft een enorme bos zwart haar rechtop op haar hoofd staan. Ik weet niet wat ik zie.

'We moeten ontharingscrème kopen', is het eerste wat ik tegen Anneke zeg en dan moeten we lachen. Na een paar dagen valt al dat haar vanzelf uit, en zie ik een prachtige lichtbruine baby met bolle wangen en brede kaken. Ze lijkt sprekend op Rick, die van Surinaams-Indiaanse afkomst is.

Ik ben zo blij met Maria. Ik kan niet bevatten dat zij zich al die tijd heeft schuilgehouden in mijn buik. Het is een waar wonder. Mijn moeder en mijn beste vriend Léon staan ongeduldig voor de deur van de verloskamer te wachten. Léon is inderhaast weggerukt van een bruisend feestje en loopt enigszins wankel de kamer binnen. We kennen elkaar al een paar jaar, hij studeert aan de kunstacademie en is tot op de dag van vandaag een goede vriend. Mijn moeder is in tranen en vindt Maria direct geweldig.

Die nacht blijf ik in het ziekenhuis en hoor ik in de verte mijn kindje huilen. Het is een onwerkelijke gewaarwording. Alsof het allemaal niet echt gebeurd is, alsof Maria van een ander is. Ik krijg een bijna onbedwingbare behoefte aan een sigaret. Tijdens mijn zwangerschap heb ik niet gerookt, maar nu moet ik er eentje opsteken. Ik heb het verdiend, maak ik mezelf wijs. Er is altijd wel een reden te bedenken om weer te beginnen. Ik hijs mezelf het stalen bed uit en wil naar de wc lopen om daar, net als vroeger op school, stiekem een sigaretje te roken. Maar dat valt tegen, ik kom nauwelijks vooruit, mijn hele onderlijf doet pijn en daarom blijf ik maar waar ik ben; in het smalle ziekenhuisbed op een volkomen lege zaal. Het is alsof ik de enige op de hele wereld ben die een kind heeft gekregen. Later die nacht, ik kan niet slapen, zie ik dat er een andere vrouw binnengereden wordt. Ze is niet erg spraakzaam en daarom houd ik ook mijn mond maar dicht. Zij heeft net haar vijfde kind gebaard, dat is ook wel iets om stil van te worden.

De volgende dag komt Anneke ons met een eenpersoonsdekbed in een taxi ophalen. Maria verdwijnt in de deken en ik leg Anneke uit dat ze het kleine dekentje mee had moeten nemen waarin ik vroeger zelf als baby de kraamkliniek uitgedragen ben. Bij mijn huis aangekomen rennen de buurvrouwen naar buiten, grissen het kind uit mijn armen en verdwijnen kirrend naar boven.

In mijn eentje strompel ik de trap op. Ik heb last van bekkeninstabiliteit, wat toen nog niet zo heette, en het duurt dan ook even voordat ik boven ben. Het zweet staat me op het voorhoofd. De vrolijk lachende kraamhulp in de deuropening weet van aanpakken, want binnen de kortste keren heeft ze iedereen het huis uitgebonjourd en lig ik in mijn bed. Omdat lopen moeilijk gaat, bombardeer ik de standaard van het kinderbadje tot looprek en beweeg me onhandig in deze nieuwe situatie.

Mijn ouders komen op bezoek. Ik zie er enorm tegen op. Mijn vader is niet blij met het feit dat ik van 'zo'n onverantwoordelijke vent' een kind heb gekregen. Bij deze gelegenheid is hij duidelijk door mijn moeder geïnstrueerd om vriendelijk te zijn. Op het moment dat hij Maria vastpakt, gebeurt er iets bijzonders. Ik zie hoe zijn gezicht zich ontspant en hele zachte trekken krijgt. Hij lacht naar haar en zit wel een uur doodstil met Maria op schoot te glunderen. Liefde op het eerste gezicht. Ik slaak een zucht van verlichting. Dit had ik niet verwacht, maar ik ben er blij mee. De mening van mijn vader is altijd belangrijk voor me geweest, al doe ik vaak alsof die me niets interesseert.

Als ik hem vraag de 'baby' aan mij te geven zegt hij: 'Ze heeft een naam, ze heet Maria.' Ik hoor hem niet meer over 'die onverantwoordelijke' Rick. Hij is dolgelukkig als ik hem vraag toeziend voogd te worden van Maria.

Als Maria ongeveer drie maanden oud is mag haar vader van mij op bezoek komen. Ik vind het belangrijk dat kinderen hun ouders leren kennen. Ik had als kind een vriendinnetje dat geadopteerd was. Ze vertelde me soms hoe ze ernaar verlangde haar echte ouders te ontmoeten. Dat gemis wil ik Maria besparen. Alleen om die reden mag Rick zijn dochter komen bekijken, kan hij in één keer door naar zijn ex-vrouw, een paar huizen verder, die ook een dochtertje heeft gekregen.

Maria ontpopt zich de eerste maanden van haar leven tot een krijsende huilbaby. Ik probeer van alles om haar kalm te krijgen, maar niets helpt. Ze duwt me met haar armen en benen weg als ik probeer haar te troosten, en ik bereik alleen dat ze nog bozer wordt. Dat maakt me enigszins onzeker, temeer omdat ze volgens de arts lichamelijk niets mankeert. Maar als Rick Maria in zijn armen neemt, wordt ze stil. Ik zie haar lijfje ontspannen en ze geeft haar verzet op. Het is een wonder, maar ik kan het niet uitstaan dat deze man dit wonder heeft gerealiseerd. Ik heb immers al die maanden moeite gedaan haar te bereiken. Ik zie het wel als een teken dat Maria ondanks alles haar vader wil kennen.

Op haar eerste verjaardag laat ik Rick weer even in ons leven toe om Maria te bewonderen. Ik wil verder geen contact met hem, maar vraag wel of hij me op de hoogte wil houden van zijn verblijfplaats, mocht Maria hem willen zien. Ik hoor niets meer van hem en het zal lang duren voordat we elkaar daadwerkelijk weer zien.

De eerste drie jaar van haar leven zijn we op elkaar aangewezen, Maria en ik. Vlak na haar eerste verjaardag besluit ik dat ik niet langer in deze naargeestige omgeving wil wonen. Ik zie Maria niet in de gezamenlijke tuin vol afval spelen. Af en toe zie ik een rat wegglippen. De zandbak wordt door de buurtkatten als toilet gebruikt en de bankjes zijn allemaal gesloopt. Ik verhuis naar mijn geboortestad Apeldoorn, waar mijn vader een paar huizen heeft, vlak bij paleis 'Het Loo'. We wonen op de benedenverdieping van een sfeervolle oude woning met een enorme tuin. In die tuin had mijn opa, die er lang geleden woonde, prachtige bloemen, die we samen iedere zondag gingen bekijken. Lathyrus. Dan vroeg hij me of we die dag naar de kerk waren geweest. Helaas moest ik hem regelmatig teleurstellen. Mijn opa heette Lucas en ik ben naar hem vernoemd. Dat maakte dat ik een streepje voor had bij hem. Aan de tuin heb ik goede herinneringen.

In dat oude huis voel ik me prettig samen met mijn dochter. Iedere dag kent wel een bijzonder moment, 's Avonds komt ze in haar slaapzak bij mij op schoot voor een verhaaltje, 's Ochtends gaat ze heel stil boven op me zitten om me niet wakker te maken. We picknicken op het grasveld, lopen met haar fietsje heen en weer achter het huis omdat ze er nog niet op kan rijden en maken mooie krijttekeningen op de tegels. In die tijd delen we een slaapkamer. Zij in haar ledikant aan de ene en ik in mijn tweepersoonsbed aan de andere kant. Als ik 's avonds ga kijken of ze lekker slaapt schrik ik regelmatig omdat haar bed leeg is. Onzinnig, want ze doet steeds hetzelfde: de bult onder de dekens op mijn eigen bed stelt me gerust. Ik duw haar dan voorzichtig opzij. Soms gaan we tegelijkertijd naar bed en wil ze even praten. Natuurlijk nooit even, we praten over van alles en nog wat. Daarna valt ze tevreden naast me in slaap.

Talloze foto's uit die tijd laten steevast een vrolijke Maria zien. Regelmatig zijn we op de boerderij van mijn ouders te vinden. Mijn vader vindt het heerlijk om in Maria's nabijheid te zijn. Vanaf de eerste dag hebben die twee een klik met elkaar. Zij kan tijden op zijn schoot zitten terwijl hij haar voetjes vasthoudt. Als een tevreden standbeeld zitten ze dan buiten in de zon. Opa fietst met haar en praat meer met haar dan hij ooit met mij gepraat heeft. Mooier nog is het betekenisvolle zwijgen tussen hen beide. Mijn vader laat zijn stugge en soms norse houding steeds meer los. Hij bloeit op als Maria bij hem is. In mijn jeugd werkte hij iedere dag van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat op het land. Ik zag hem alleen als we gingen eten, maar zelfs dat deed hij regelmatig op het veld, in de schaduw van zijn tractor. Nu Maria er is lijkt hij vastbesloten van zijn kleindochters aanwezigheid te willen genieten. Naast de boerderij bouwt hij een soort speeltuin voor haar, met een schommel, zandbak en een bedspiraal om op te kunnen springen. Er komt een autoband te hangen in de oude boomgaard en hij koopt een pony voor haar. Hij noemt Maria zijn 'zonnebloem'. Ze doet die naam eer aan, want overal waar ze verschijnt lijkt de zon door te breken. Met haar brede lach weet ze iedereen te vertederen.

Ik werk inmiddels regelmatig als freelancer op scholen aan toneelvoorstellingen. Ik vind het een voorrecht om met jonge mensen theater te kunnen maken. Maria is bij mijn ouders als ik aan het werk ben. Ze heeft een prachtige tijd op die oude boerderij. Ze fietst daar met haar karretje rond en zingt liedjes uitThe Sound of Music,de lievelingsfilm van mijn moeder. Ze speelt het liefst met modder en is de hele dag buiten, weer of geen weer. Met vuurrode wangen van de kou komt ze binnen als ze moet eten. Zelfs als ze al een stuk ouder is blijft dat kliederen met zand en water een favoriete bezigheid. Mijn moeder bakt 's middags pannenkoeken voor haar en vaak rijdt ze met opa mee op de tractor tot het donker wordt.

Op een dag fietst Maria met haar opa en oma zo'n veertig kilometer door de kou, van de boerderij naar mijn huis. Ze is dan twee jaar. Ik ben het weekend aan het werk geweest en opa en oma komen haar thuisbrengen na een logeerpartij. Maria houdt de hele weg een takje in haar handjes geklemd dat ze op het erf van de boerderij heeft gevonden. Als het gezelschap bij mijn huis arriveert blijft een verkleumde Maria wel een uur met het takje in haar handjes zitten, ze laat het pas los als ze weer is opgewarmd. Ze legt het op haar kamer neer om er later mee te kunnen spelen. Dat beeld van Maria, vasthoudend, zwijgend en tevreden, met dat takje in haar hand, is mijn vader altijd bijgebleven.

Ik denk dat er in deze tijd banden zijn gesmeed die haar later zullen behoeden voor een leven vol ellende. Banden die sterker blijken dan haar verslaving aan haar gijzelnemer, haar pooier. Ik denk dat alle liefde en aandacht hebben gezorgd voor een stevige basis. Die eerste, onbezorgde jaren blijven in mijn geheugen gegrift en zijn de bron waaruit ik liefde voor Maria blijf putten, ook in de jaren dat ze mij als de vijand ziet en behandelt.

Als Maria drie jaar is, ontmoet ik bij mijn ouders thuis Oscar, een vriend van mijn broer. Hij biedt me een lift aan naar het station en we spreken af dat hij een keer koffie komt drinken als hij in de buurt is. Oscar werkt bij de politie en hij moet regelmatig in de buurt van mijn huis zijn voor een of ander klusje. Al snel blijft het niet bij een kopje koffie. Na enkele bezoekjes, een etentje en nog een etentje krijgen we een relatie. Zeer tegen de zin van Maria, die hem niet uit kan staan. De eerste tijd zwijgt ze hem dood. Ze kijkt zelfs niet naar hem. Alle aandacht waar zij in haar ogen het alleenrecht op heeft moet nu worden gedeeld. Oscar doet zijn uiterste best haar voor zich te winnen. Hij koopt een nieuw konijn voor haar, omdat het oude is overleden, hij speelt vliegtuigje met haar, slingert haar alle kanten op en plant haar in de oude boom in onze tuin. Maria is gek op wilde spelletjes en vooral als een vliegtuig landen in de boom vindt ze fantastisch. Al met al duurt het toch lang voor ze een band krijgen. Maria is niet makkelijk te paaien met aandacht of cadeautjes. Ze heeft snel haar mening klaar over 'vreemden'. Tijdens een vakantie ergens in Nederland wordt het ijs gebroken. Maria leest zijn honden voor uit haar sprookjesboek en hij legt haar in een geïmproviseerd bed onder de boom voor een middagslaapje. Zelfs een kus wordt getolereerd. Vanaf die tijd gaat het beter tussen die twee. Op een dag noemt ze hem zelfs papa.

Oscar en ik trouwen en we krijgen samen twee zoons, Thomas en Lucas. Vanaf de dag dat Thomas het levenslicht ziet is Maria niet meer bij hem weg te slaan. Ze bewaakt hem met haar leven en beschermt hem tegen al te opdringerige bewonderaars door tussen hem en de gewraakte persoon in te gaan staan. Ze doet hem in bad en geeft hem de fles. Wandelen en knuffelen met Thomas wordt haar nieuwe dagbesteding. Bij Lucas, die vier jaar later wordt geboren, is haar houding niet anders. Als Oscars moeder haar op een dag tot voorzichtigheid met haar nieuwe broertje maant, is ze diep beledigd. Zelfs nu nog herinnert ze zich dit incident als zeer beschamend. Ze weet echt wel hoe je moet omgaan met een baby. Ze sleept Lucas en Thomas het liefst overal mee naartoe. Ik herinner me een picknick in januari. Gedrieën zitten ze in de tuin te blauwbekken met koekjes en limonade. Maar picknicken zullen ze. Dat zij bruin is en de jongens wit, valt geen van hen op. Dat zien ze pas later als anderen hen daarop attent maken. Ik vertel de kinderen hoe het kleurverschil is ontstaan en ze vinden het best. Wel voelt Thomas even aan Maria's gezicht of ze niet afgeeft, maar als ze kleurvast blijkt te zijn, besteedt hij er verder geen aandacht meer aan.

Regelmatig gaan de kinderen en ik op vakantie, gewoon in Nederland, en hebben dan veel pret. Oscar gaat meestal niet mee, omdat hij er niets aan vindt om in Nederland op vakantie te gaan. Bovendien vindt hij het heerlijk om eens zonder vrouw en drie drukke kinderen te zijn. De band tussen hem en Maria begint minder hecht te worden. Ik merk dat Oscar onderscheid maakt tussen zijn eigen kinderen en Maria. Regelmatig komt het voor dat ze uit logeren gaat en hij aangeeft het heerlijk te vinden om alleen te zijn met zijn echte kinderen. Het doet me pijn dat te horen, alsof Maria er niet mag zijn. Het doet me denken aan mijn eigen jeugd, toen ik het gevoel had er niet bij te horen. Die eenzaamheid wil ik haar besparen. Toch voelt ze het onderscheid dat Oscar maakt. De verloren uitdrukking die ik soms in haar ogen zie, herken ik maar al te goed.

Ik doe zelf alle mogelijke moeite om de kinderen te laten voelen dat ik van hen allemaal evenveel hou. Moeilijk is dat niet, want Maria, Thomas en Lucas zijn alles voor me. Thomas gaat op jonge leeftijd al zijn eigen gang en is een heel tevreden mens. Lucas is veel ziek en tweemaal gebeurt het dat hij halsoverkop naar het ziekenhuis moet en ik bang ben dat hij het niet haalt. Iedere dag opnieuw ben ik dolgelukkig dat hij er nog is. Maria moedert met me mee, speelt veel buiten en heeft meestal plezier, hoewel haar sombere kant me niet ontgaat. Ze voelt op haar beurt haarfijn aan dat ik niet gelukkig ben, al probeer ik dat nog zo goed te verbergen. Ze trekt zoals altijd partij voor mij en er ontstaat, nog onopvallend, een tweedeling binnen het gezin.

Tussen Oscar en mij gaat het niet goed. Ons huwelijk is geen succes. Als ik trouw ben ik nog steeds depressief en ik denk dat Oscar en ik de gevolgen daarvan onderschat hebben. Ik probeer oprecht om er iets van te maken met hem, maar ik loop mezelf voorbij. Ik hou niet genoeg van deze man om de rest van mijn leven met hem door te willen brengen, merk ik. We zijn te verschillend. Het feit dat Maria een buitenbeentje dreigt te worden in het gezin draagt niet bij tot saamhorigheid tussen Oscar en mij. Ik wil niet dat er iemand tussen mij en een van mijn kinderen komt. Mijn aanpassingsvermogen is groot, maar niet eindeloos.

Op een dag word ik wakker en lijkt het of er die nacht in mijn hoofd grote schoonmaak is gehouden. Ik ben niet meer depressief, ben het tot op heden ook niet meer geworden. Ik ben klaar met psychiaters, psychologen en antidepressiva. De mist is opgetrokken en de dikke glazen plaat waardoor ik het leven altijd heb bekeken ligt in gruzelementen. Het leven dringt zich in al zijn hevigheid aan me op en ik besluit ervoor te gaan. Dat betekent wel dat ik bij Oscar weg zal moeten. Na acht jaar mijn best doen om getrouwd te zijn, de vrouw van iemand te zijn, lukt het me niet meer. Ik ben een vreemde in mijn eigen huis en mijn eigen leven. Net als vroeger verstop ik me in mijn gedachten. Ik voel me niet meer op mijn gemak in deze situatie. Als ik daar genoegen mee zou nemen, had ik nog jaren op de oude voet verder kunnen gaan. Maar ik wil mezelf en Oscar niet voor de gek houden. Ik kies niet alleen een ander leven voor mezelf, maar ook voor mijn kinderen. De ruzies die ze helaas van tijd tot tijd moeten aanhoren, trekken me over de streep. Weggaan is de beste optie voor iedereen. Maria is dan elf jaar, Thomas zeven en Lucas drie jaar oud.

Ik weet nog dat ik met mijn kinderen naar het nieuwe huis fiets. Het is winter. De bomen zijn kaal, de tuinen liggen naakt te wachten op het voorjaar. Het huis is koud en kil. Ik probeer er nog iets leuks van te maken die middag, maar dat mislukt. Thomas en Maria zijn boos en erg verdrietig. Lucas is nog te klein. Hij vindt alles leuk dus ook dat nieuwe, holle huis dat nog naar de vorige bewoner stinkt. Het eerste wat ik ga doen is nieuwe kleur op de bruine muren aanbrengen, neem ik mezelf voor. Ik ben gek op felle kleuren. Die maken me vrolijk.

Maria en Thomas willen niet dat er iets verandert in hun leven. Ze willen vanuit de keuken hun vertrouwde speeltuintje zien, met de buurkinderen kunnen spelen, met hun fietsen om het huis heen kunnen rijden. Ze willen op hun eigen kamertjes slapen. Helaas is dat allemaal verleden tijd.

Natuurlijk zal ik ook dingen missen. De bescherming die een compleet gezin biedt, de leuke dingen die er geweest zijn. Bij het leven dat ik achter me laat, hoort een kas met prachtige cactussen en vetplanten. Een kostbare hobby waaraan ik veel tijd besteed. Tegelijk met het failliet gaan van mijn huwelijk, beginnen ook de planten af te sterven. Een of andere ziekte. Veel planten zijn terwijl ze er nog heel acceptabel uitzien van binnen al verrot. Ik vind dat ook het mooie van een cactus, die vecht zo lang mogelijk door. Ziek en op sterven na dood bloeit deze plant vaak nog één allerlaatste keer uit de wil om zich voort te planten en niet helemaal verloren te gaan.

In hoog tempo probeer ik een gezellige omgeving voor de kinderen te creëren, maar zoiets heeft tijd nodig. Al zijn hun kamers nog zo vrolijk ingericht, alles toetsen ze aan hun oude bestaan, dat onwaarschijnlijk mooi lijkt te zijn geweest. Na veel tranen en boosheid is het uiteindelijk de tijd die hun verzet tegen de nieuwe omgeving breekt. Ons leven hervindt een ander ritme. Mijn dagen bestaan uit werken, minder vrijblijvend dan voor de scheiding, en het zorgen voor Maria, Thomas en Lucas. Ik heb een baan als docent drama gevonden, waarin ik veel plezier heb. Als de kinderen uit school komen ben ik thuis, 's avonds zijn we gezellig bij elkaar en de volgende dag ziet er ongeveer hetzelfde uit. Ik ben een groot voorstander van de ouderwetse rust, reinheid en regelmaat. Langzaam begin ik me weer een ander mens te voelen, word ik weer degene die ik was, lang voor ik depressief werd.

De kinderen gaan iedere twee weken naar hun vader. Vooral Thomas blijft het moeilijk vinden dat Oscar niet meer bij ons woont. Maria gaat ook, hoewel ik merk dat ze er niet zo veel zin in heeft. Het zit haar dwars dat Oscar, toen ze negen jaar was, probeerde te verhinderen dat ze haar biologische vader ontmoette. Hij deed alles om te laten merken dat hij het niet eens was met deze hernieuwde kennismaking. Hij probeerde Maria ervan te doordringen dat haar vader een slecht mens was. Eigenlijk was Oscar alleen maar bang dat Rick zijn plaats zou innemen.

Zelf wil ik wel graag tegemoetkomen aan Maria's wens om de man te ontmoeten die haar ooit liet ophouden met huilen. Bovendien vind ik het belangrijk dat ze haar familie leert kennen. Als enig bruin meisje in een witte familie lijkt het me geweldig om eens mensen te zien die op je lijken. Met veel moeite en ondanks de bezwaren van Oscar weet ik Rick te vinden en een afspraak met hem te maken op het station van Zwolle. Ik waarschuw mijn negenjarige dochter dat hij misschien niet zal komen opdagen. Hij heeft grote moeite om afspraken na te komen. Met een nieuwe jurk aan, haar haar in twee lange zwarte vlechten, staat ze vol verwachting op het station. Op de afgesproken tijd stijgt de spanning. Ze kijkt voortdurend zoekend om zich heen, ervan overtuigd dat ze hem zal herkennen als ze hem ziet. Na een uur wachten en hopen kan ik het niet langer aanzien. Hij komt niet. Natuurlijk niet. Als schrale troost gaan we naar McDonald's en eten onze teleurstelling weg. Dit is al de tweede keer dat Rick het laat afweten. Toen ze twee jaar was, vertelde ik Maria dat papa Rick zou komen. Ze ging met haar blauwe plastic stoeltje voor het raam zitten en zong zachtjes: 'Papa Hick, papa Hick.' Die middag kwam hij ook niet opdagen. Uiteindelijk zal het nog jaren duren voordat ze hem daadwerkelijk te zien krijgt.

Een jaar gaat voorbij. Niet het makkelijkste jaar, wel een periode die voor mij veel mooie momenten met zich meebrengt. Niet alleen sta ik weer midden in het leven, ik heb ook nog eens iedere dag de drie mensen om me heen van wie ik het meeste hou. Maria gaat met veel plezier naar school, ze zit inmiddels in groep acht en haalt hele redelijke cijfers. Rekenen kan ze alleen niet, dat zal wel erfelijk zijn, ik bak er ook weinig van. Op een dag probeer ik Maria met veel moeite een som uit te leggen.

'Als een pond kaas vier euro kost, hoeveel betaal je dan voor een kilo?'

Maria kijkt bedenkelijk. 'Acht euro', zegt ze, 'maar dat kan toch niet, dat is toch veel te veel voor zo'n klein stukje?' Maria is een praktisch ingesteld mens, gewend boodschappen te doen op de markt.

Aan de ene kant is ze heel pienter en snapt ze hoe de wereld om haar heen in elkaar zit, maar aan de andere kant verrast haar naïviteit me regelmatig. Als elfjarige kan ze zich soms gedragen als een klein kind. Ze vindt het nog steeds een feest om bij opa en oma te logeren en buiten te spelen. In tegenstelling tot wat haar lichaam vertelt, is ze in haar doen en laten een meisje. Een lief en volgzaam meisje dat zelden problemen veroorzaakt. Ze is stapelgek op haar konijnen, Jumper en Miss Bumble. Met Jumper rent ze door de tuin en hij volgt haar op de voet. Ze koopt riempjes voor de beestjes en wandelt met ze alsof het hondjes zijn. Met een oude buggy neemt ze ze mee naar de dierenwinkel om hun nageltjes te laten knippen. Haar wereld is nog niet zo groot. De band die we samen hebben is door het mislukken van mijn huwelijk alleen maar sterker geworden. Net als vroeger zijn we weer op elkaar aangewezen.

In die basisschooltijd is Maria in alles een doodnormaal kind. Ze is wat verlegen, maar niet zo extreem dat het haar functioneren belemmert. Ze heeft vriendinnetjes en haalt kattenkwaad uit. Ze is meestal vrolijk, geeft maffe kinderfeestjes op haar verjaardagen en wordt ook regelmatig uitgenodigd voor die van anderen. Op de dag van haar twaalfde verjaardag krijgt Maria haar eerste mobieltje. Trots als een pauw loopt ze er de hele dag mee rond. Alle knopjes en verschillende beltonen probeert ze uit en voor de spiegel oefent ze het gebruik van haar nieuwe accessoire. Als ik had geweten wat voor gesprekken ze met deze telefoon zal voeren, had ik hem nooit aan haar gegeven. Dat haar telefoon een middel wordt om haar te hersenspoelen is nu nog onvoorstelbaar, maar alle gebeurtenissen die volgen zijn nauwelijks door mij te bevatten. Jarenlang ben ik de onwetende, degene die niet ziet wat er met haar dochter aan de hand is.

 

HOOFDSTUK TWEE

Maria's eerste jaar op de middelbare school kenmerkt zich vooral door grote veranderingen in haar gedrag. Van volgzaam en openhartig verandert ze in hoog tempo in een opstandige en vooral zwijgzame puber. In het begin denk ik nog dat pubers nu eenmaal zo zijn. Zelf ben ik een vreselijk kind op die leeftijd. Rond mijn dertiende zie ik eruit als een vogelverschrikker, mijn haar getoupeerd en geverfd in knalkleuren of juist zwart, afhankelijk van mijn stemming. Mijn vader wil in die fase niet meer met me over straat. Mijn opa, een zwaar gelovig man, heeft ook zo zijn bedenkingen. Ik geef hem daarom een briefje met een gedichtje dat ik in een oud boek vind waarin een mens nog 'mensch' heet. Het gaat zo:

Het oog des Heeren,
Ziet door de kleren,
Ons in het gemoed,
Of het kleed niet fijn is,
Als het hart maar rein is,
Dan is het goed.

Ik heb hem sindsdien nooit meer over mijn uiterlijk gehoord en het gedichtje draagt hij altijd bij zich in zijn portefeuille, samen niet een fotootje van mij. Mijn moeder vindt het na zijn overlijden.

Ik ben in die tijd constant opstandig en ga tegen alles en iedereen in. Ik spijbel als ik de kans krijg en doe zo min mogelijk aan mijn huiswerk, omdat ik mijn hoofd niet wil laten 'vervuilen' door andermans 'rotzooi' in de vorm van kennis. In vijf atheneum ga ik van school en neem ik een baantje in een wasserette. Daarna vertrek ik met een vriend richting Parijs waar ik mijn zuurverdiende geld opmaak en enige levenservaring opdoe. Ik denk dat ik mijn eigen weg ga. Totdat ik in de gaten krijg dat dwars zijn ook een gedwongen richting is, omdat je altijd het tegenovergestelde moet doen van dat wat gangbaar is. Dan pas begin ik na te denken.

Die periode van tegendraads zijn en op zoek gaan naar jezelf meen ik te herkennen in Maria's gedrag. De puberteit komt haar leven binnengedenderd als een op hol geslagen paard. Van de ene op de andere dag zit ze er middenin. Haar onzekerheid over wie ze is wijt ik aan het ontbreken van een vader. Iedereen wil volgens mij weten wie zijn ouders zijn.

Tot op zekere hoogte denk ik haar gedrag dan ook te kunnen verklaren, maar haar vijandigheid jegens mij en haar broertjes baart me zorgen. Ze snauwde voor haar 'grote verandering' nooit, zeker niet tegen Thomas en Lucas.

De jongens halen het niet in hun hoofd om brutaal tegen mij te zijn. Thomas zegt weieens dat hij geen rottigheid uit durft te halen, uit angst voor mijn reactie, meer nog dan uit angst voor de straf. Als hij op een dag als klein jongetje elastiekjes jat van de postbode, moet hij die van zijn vader en mij gaan terugbrengen, vergezeld van een excuus. Die ervaring heeft grote indruk op hem gemaakt.

Maria is niet anders opgevoed dan haar broertjes, bovendien is ze van nature vriendelijk en rustig. Ik begrijp niet hoe ze binnen een paar weken als een blad aan een boom kan omdraaien. Ze heeft plotseling hevige stemmingswisselingen en neemt niet meer aan ons gezinsleven deel. Als ik vraag wat er aan de hand is, krijg ik geen duidelijke antwoorden. Tot voor kort wist ik altijd zonder het te hoeven vragen wat er was. Ook Maria's opa en oma snappen er niets van.

'Heb je het naar je zin op school?' vraag ik op een middag bij de thee.

'Nee, natuurlijk niet, maar ik moet er nu eenmaal naartoe.' Daar kan ik me nog iets bij voorstellen.

'Is er thuis iets wat je niet leuk vindt?'

'Nee, er is niets.'

'We kunnen altijd de dingen bespreken die je niet leuk vindt hier.'

Diepe geërgerde zucht. Wegdraaiende ogen en ongeduldig tikkende vingers.

'Mag ik nu weg of wil je nog meer bespreken?'

'Vind je het moeilijk op school?'

'Nee, ik vind er gewoon niks aan. Laat me nou maar.'

Ik laat haar, ik denk dat het wel over zal gaan, zie het als iets tijdelijks.

Iedere dag gaat Maria op tijd naar school en komt ze op tijd weer thuis. Maar in plaats van gezellig iets te drinken en even met mij te kletsen, zoals vroeger, stormt ze tegenwoordig meteen naar de douche. Ik denk dat ze de zweetlucht die ik soms ruik van zich af wil spoelen. Een uur fietsen naar en van school kan behoorlijk inspannend zijn. Als ze gedoucht heeft en schone kleren heeft aangedaan, is ze weer enigszins aanspreekbaar, alsof ze iets van haar boze houding door het afvoerputje heeft gespoeld. Maar op iedere vraag die ik stel, krijg ik tegenwoordig een snauw als antwoord. Ze moppert als de jongens luidruchtig zijn, als de koekjes op zijn, als de tv niet aan mag, als de zon naar binnen schijnt, als ze een klusje moet doen . . . Waar moppert ze eigenlijk niet over? Omdat ik dit gedrag onaanvaardbaar vind, brengt ze heel wat tijd op haar kamer door.

'Als je normaal kunt doen mag je weer beneden komen', zeg ik dan. Af en toe komt ze na enige tijd de kamer binnen en mompelt clan binnensmonds 'sorry' en 'Is er nog wat te eten in dit huis?'

Iedere dag verbaast Maria me meer met haar vreemde gedrag. Ik mis onze gesprekken, ik mis samen knutselen aan de keukentafel, samen een film kijken, samen de wereld bespreken, de laatste roddels doornemen.

Dat haar nieuwe beste vriend haar telefoon begint te worden gaat me steeds meer opvallen. Voor zover ik weet heeft ze één vriendin op school, Nicky, en een ander meisje dat ze nog uit groep acht kent, met wie ze weleens naar school fietst. Verder gaat ze met niemand om. Wie belt haar dan zo vaak en waarom rent ze altijd naar haar kamer als ze gebeld wordt? Waarom sms't ze zo veel dat ze zelfs eelt op haar duim krijgt? Hoe komt ze aan geld voor beltegoed? Als ik haar daarnaar vraag, krijg ik een onduidelijk antwoord. Ze zegt zelf nauwelijks te bellen, ze wordt gebeld.

'Door wie dan? Je vriendin heeft toch ook geen dikke portemonnee?' Een nonchalant schouderophalen is haar antwoord. Ik kan me niet voorstellen dat Nicky zo veel mag bellen van haar ouders.

'Heb je nieuwe vrienden gemaakt op school?'

'Een paar meisjes.'

'Je mag ze gerust meenemen naar huis als je dat wilt.'

'Hoeft niet.'

Ik begin me nu echt zorgen te maken over dit onaangepaste gedrag dat in korte tijd uit het niets lijkt te zijn ontstaan. Ik vraag haar op een dag of ik eens mag zien met wie ze allemaal contact heeft. Dat levert me een heleboel gesnauw en boze woorden op. Hoe haal ik het in mijn hoofd haar zoiets te vragen? Ik vraag Thomas eens terloops te informeren naar de vrienden van zijn zus, maar hij komt ook geen stap verder. Met zijn acht jaar is hij te jong om door haar serieus genomen te worden. Maria's telefoon stiekem bekijken lukt ook niet. Ze heeft hem in haar broekzak zitten en zelfs tijdens het douchen doet ze geen afstand van haar mobiel. Als ze slaapt kan ik het ding ook niet te pakken krijgen. Waarschijnlijk ligt ze er met haar hoofd bovenop. Bovendien hou ik er niet van om zoiets stiekem te doen. Maria en ik zijn tot dan toe open en eerlijk tegen elkaar. Ik zou het als puber ook niet gepikt hebben als mijn ouders in mijn dagboek zouden lezen. Haar telefoon is net zo privé, vind ik. Ik wil haar vertrouwen niet beschamen. Ik kan alleen maar hopen dat ze het mijne ook niet beschaamt.

Eens in de twee weken gaan Maria's broertjes een weekend naar hun vader. Maria wil niet meer naar hem toe. Ze zegt nog steeds boos op hem te zijn vanwege hun conflict over haar biologische vader, maar ik geloof niet dat dat de enige reden is. Ik probeer herhaaldelijk te achterhalen waarom ze een hekel aan Oscar lijkt te hebben. In haar ogen zeur ik natuurlijk, voor haar is het volkomen logisch dat ze niets meer van hem wil weten. Voor mij niet, ze hebben samen ook goede tijden gekend. Ik vind het jammer en ik doe veel moeite om de band weer te herstellen. Ik probeer de leuke dingen die ze samen gedaan hebben terug te halen, maar Maria wil ze niet horen. Oscar doet op zijn beurt nauwelijks moeite om erachter te komen wat er met haar aan de hand is. Hij lijkt zich ernstig beledigd te voelen door haar houding. Hij is blijkbaar niet in staat zijn gekwetste ego aan de kant te zetten en zich te verdiepen in Maria's opmerkelijke gedrag. Hij heeft zelfs in zijn nieuwe huis geen plekje meer voor haar ingericht. Ze lijkt door hem te worden afgeschreven.

Er is één activiteit die ze nog wel met me wil ondernemen: winkelen. Eenmaal in het centrum lukt het Maria altijd me meer kleding en sieraden te ontfutselen dan mijn bedoeling is. Ze weet me uitstekend te manipuleren met een lach en een vriendelijk woord. Omdat ik zo blij ben met dit spaarzame contact geef ik haar te vaak haar zin. Ze krijgt tenslotte al minder dan haar broertjes, redeneer ik. Rond Sinterklaas en op verjaardagen komen die thuis met in mijn ogen buitenproportioneel grote cadeaus van hun vader. Maria krijgt niets. Een vleugje schuldgevoel doet me altijd nog maar weer een truitje voor haar aanschaffen. Breed hebben we het niet, maar als echte uitverkooptijgers storten we ons op de rekken en schappen en komen vaak met tassen vol thuis. Dat Maria zo bedreven raakt in het manipuleren gaat heel geleidelijk. Tot haar twaalfde komt het niet in haar op mijn gedrag op slinkse wijze te beïnvloeden. Ik loop met open ogen in de val, omdat ik uitga van haar goede bedoelingen. Ik zie niet hoe ze me steeds vaker dingen kan laten doen en geloven die ik normaliter niet zou doen of zou aannemen. Haar raffinement ontgaat mij.

Op een van die middagen koop ik een kort zwart jasje voor haar, met een witte streep op de mouwen. Jarenlang woont ze in dat ding, tot de gaten erin vallen. Als ik naar die jas kijk, zie ik Maria hoe ze toen was: nors, snel op haar teentjes getrapt, maar ook eenzaam en verloren. Jaren na deze periode laat ik haar het kledingstuk een keer zien, ik heb het als aandenken bewaard. Ze kijkt ernaar met een verdrietige blik en vraagt: 'Wil je die weggooien, mama? Ik heb er slechte herinneringen aan.'

Als de uitverkoopbuit eenmaal binnen is, vervalt Maria meestal weer in een ondoorgrondelijk stilzwijgen. Ik voel me er ongemakkelijk door. Ik moet altijd op mijn woorden letten in haar bijzijn en voel me soms op visite in mijn eigen huis.

Thuis kan ze uren achter de computer zitten. Is ze aan het chatten met een vriendin? Een kennis? Wat kan ze allemaal te bespreken hebben met mensen die ze ook nog bijna dagelijks ziet? denk ik weleens. Soms probeer ik stiekem mee te kijken, maar ze heeft het altijd in de gaten als ik achter haar langs loop en probeer een glimp van de conversatie op te vangen. Dan drukt ze het gesprek snel weg. Haar andere hobby is het verslinden van r&b-clips. Sensueel bewegende, schaarsgeklede bruine dames die zich in allerlei uitdagende bochten wringen rond mannen met afgezakte broeken, topzwaar van al het goud om hun nek en in hun mond, die de meisjes met geile blikken bekijken. Ik vind de muziek wel leuk, maar de teksten en filmpjes ronduit vrouwonvriendelijk. Ik probeer hier regelmatig met haar over te praten. Dat lukt natuurlijk niet.

'Daar snap jij toch niks van' wordt een gevleugelde uitspraak. Ze vindt de clips en de bijbehorende cultuur geweldig en gaat er helemaal in op. Ze is twaalf en begeeft zich in een wereld die te volwassen en te groot voor haar is. Het lijkt of ze geen eigen normen en waarden meer heeft om alles wat op haar afkomt aan te toetsen. Waar is haar gezonde verstand gebleven? Nee, ik snap er inderdaad niks van.

'Leg het me dan uit', zeg ik.

'Aan jou zeker.'

Daarmee eindigt het gesprek. Ik vraag me ernstig af of ik haar zo weinig waardevols heb bijgebracht, maar ik denk niet dat het ligt aan mijn opvoeding. Ik praat altijd veel met de kinderen over wat er wel en niet kan en stimuleer hen zelf na te denken over hun gedrag.

Ik beperk de tijd die Maria mag doorbrengen voor de televisie, maar de impact van wat ze ziet wordt daardoor niet minder groot. Haar helemaal verbieden naar de clips te kijken, gaat me te ver. Ze geeft aan zelf ook op dansles te willen, ze wil kunnen dansen zoals in de clips. Ik ben blij dat ze deze interesse toont en schrijf haar in bij een dansschool. Al snel blijkt ze veel talent te hebben. Ze mag in een wedstrijdgroep komen dansen. Achteraf vraag ik me af of ze wel zelf heeft gekozen voor deze lessen. Ik ontkom niet aan de gedachte dat een ander vond dat ze zich uitdagender moest gaan bewegen.

Op de dansschool ontmoet ze een leuke meid, Bernice, die ook regelmatig bij ons thuis begint te komen. Ze is een jaar ouder dan Maria. Thuis heeft ze het niet altijd naar haar zin, dus laat ze haar sores daar en komt bij ons zorgeloos zitten zijn. Als zij er is kan Maria zich wel gedragen, heeft ze plezier en laat mij daar zelfs in delen. Die momenten worden belangrijk voor mij, want zodra Bernice verdwijnt, is Maria weer boos. Zonder dat Bernice het weet is ze een schakel in de relatie tussen mij en mijn dochter. Met haar kan ik wel leuke gesprekken voeren, zij is wel bereikbaar. Mijn eigen dochter begrijp ik niet meer. Ik snap niet waarom Maria zo vijandig doet, waarom ze zich opeens zo zwaar opmaakt, waarom ze zo veel belt, waarom ze zo vaak op haar kamer zit in plaats van bij haar broertjes en mij. We lachen nooit meer samen. Mijn dochter lijkt minder en minder op het kind dat ze voor haar twaalfde was. Hoe kan ze in een jaar tijd zo veranderen dat ik me soms afvraag of dit mijn dochter nog wel is?

'Mag ik geld?' vraagt ze op een dag.

'Waarvoor, je hebt je zakgeld toch al gehad?'

'Ik wil graag rode nagellak, dat is zo mooi, mama, toe, alsjeblieft?'

'Nou, vooruit dan maar.'

Ik ben blij met de glimlach die ze me geeft.

Sporadisch bespeur ik nog een glimp van ons oude contact, daarmee moet ik het doen. Ik word er behoorlijk wanhopig van en ga op zoek naar hulp. Ik kan niet meer met Maria communiceren, misschien kan ze met een buitenstaander wel praten. Soms ben ik bang dat er dingen gebeuren waarvan ik niets weet, bang dat Maria geheimen heeft. Ik kan niet bedenken op welk vlak die liggen, maar ik maak me grote zorgen. Ik meld haar aan bij Bureau Jeugdzorg en daar voert ze geheel tegen haar zin gesprekken met 'zo'n mens'. Als ik na verloop van tijd zelf een afspraak maak met 'het mens' blijkt ze niet aan te kunnen geven wat Maria dwarszit.

'Het zit in ieder geval in jullie relatie niet goed', vertelt ze.

Alsof ik dat niet weet. Op de vraag wat er dan mis is tussen ons blijft ze me het antwoord schuldig.

'Wat kan ik dan doen om de relatie te verbeteren?' vraag ik haar.

'Maria heeft geen zin om de hele zomervakantie met jou door te brengen op de camping.'

Daar kan ik me iets bij voorstellen. Maria is inmiddels net dertien jaar en heeft misschien behoefte aan iets meer actie. Ik heb ooit in een opwelling een stacaravan gekocht, om toch een vakantiegevoel te kunnen hebben zonder auto en financiële middelen. Achteraf een miskoop. Zodra ik mijn hoofd buiten de deur steek, moet ik met iemand koffie drinken of over het weer praten. 's Nachts horen we de buren snurken of tegen de dunne wandjes van de caravan bonken, afhankelijk van hun bezigheden op dat moment. Die camping is niet echt iets voor ons. Maar is dat een reden voor Maria om mij aan te kijken alsof ze me haat? Ik denk het niet. Ik bedank de vrouw hartelijk voor de moeite en besluit ter plekke dat Maria de gesprekken beter kan staken. Dit is zinloos en brengt ons geen stap dichter bij elkaar.

'Zei ik toch al', zegt Maria met een triomfantelijk gezicht.

Dit blijkt de eerste van een lange reeks negatieve ervaringen met 'de hulpverlening'. Ik vraag me later af wat Maria nu eigenlijk heeft verteld aan die therapeute. Ik verdenk haar ervan dat ze er maar wat op los gefantaseerd heeft. Als Maria niet wil praten, dan zegt ze ook niets.

In de twee weken dat we die zomer toch de caravan bemannen, zie ik een heel andere Maria. Samen met haar nicht gaat ze 'op mannenjacht'. De mannen in kwestie zijn eigenlijk jongens die er niet uitzien alsof ze Maria's geraffineerde tactieken doorzien. Ze trappen bijna allemaal in haar val. Op een avond zie ik haar staan bij de friettent in een zeer uitdagende pose, pet op, strakke spijkerbroek aan en haar op zichzelf keurige T-shirt in een diep, kunstmatig decolleté getrokken. Ze ziet er veel ouder uit dan ze is. Ik schrik ervan. Ze is dertien, maar laat het gedrag zien van een ervaren verleidster. Waar heeft ze die kennis opgedaan?

Ik let er goed op dat ze niet te veel tijd doorbrengt met die jongens en dat ze in mijn buurt blijft. Pas later besef ik dat het voor de meiden heel makkelijk moet zijn geweest om zonder dat ik het merkte weg te sluipen uit het tuinhuisje naast de caravan, waar ze slapen.

Ondanks de hitte houdt Maria altijd haar lichaam bedekt. Zelfs zwemmen doet ze in een lange broek en T-shirt. Het staat haaks op haar uitdagende gedrag. Ik weet natuurlijk niet dat ze haar blauwe plekken verbergt. Manou slaat haar alleen op plaatsen die ze kan bedekken.

Gesprekken over jongens en seks, die ik al enige tijd met haar probeer te voeren, eindigen altijd in een smalend lachen. Maria zegt dat ze daar helemaal niet mee bezig is.

'Denk je nou echt dat ik wil zoenen met zo'n puistenkop van dertien?'

Nee, dat denk ik niet. Hoewel ik zoenen op die leeftijd er al wel een beetje bij vind horen. Maar Maria vindt jongens vies, zegt ze. Ze stinken. Seks lijkt al helemaal niet aan de orde te zijn.

Al deze heftig conflicterende signalen brengen me in verwarring. Ik zie haar flirten en uitdagen, maar ze zegt er niet mee bezig te zijn. Alweer snap ik het niet. Ze lijkt in twee verschillende werelden te leven. De ene wereld ken ik, daar leef ik zelf ook in, maar wat is die andere wereld dan? In de ene wereld kan ik met haar een gesprek voeren en spreken we dezelfde taal, in die andere wereld lijken we van verschillende planeten te komen.

In Maria's eerste schooljaar heb ik een gesprek gevoerd met haar mentor over haar cijfers, die niet geweldig zijn. Zelf had ik ook graag nog over andere zaken dan haar cognitieve ontwikkeling willen praten. Maar dat komt er niet van. Na het bespreken van de uiterst beroerde cijfers zit mijn tijd erop. De volgende ouder staat al voor de deur op zijn horloge te kijken. Ik probeer na dit gesprek Maria te helpen bij haar huiswerk, maar meestal weigert ze te zeggen wat ze moet doen. Een enkele keer mag ik haar bij hoge uitzondering Franse of Duitse woordjes overhoren. Dat duurt nooit veel langer dan tien minuten, want dan is Maria's concentratie verdwenen en roept ze geïrriteerd dat ze het nu wel weet. Als ik er niet op aandring, lijkt ze geen schoolboek in te kijken.

Ik doe enorm mijn best om Maria in haar tweede schooljaar op de theoretische leerweg van het vmbo te krijgen. De havo noem ik niet eens meer. Ik denk dat de school uiteindelijk toegeeft en besluit om Maria naar twee theoretisch te laten gaan omdat ik zelf als docent werkzaam ben, niet omdat ze enig vertrouwen in Maria's capaciteiten hebben. Maar ik heb het voor elkaar en ik ben vastbesloten om haar cijfers op te krikken. Helaas ben ik de enige met die intentie.

In dat tweede schooljaar verandert Maria's gedrag nauwelijks. Ze wordt zo mogelijk nog afstandelijker. Alles lijkt haar te irriteren.

'Je smakt', zegt Maria tegen Thomas die tegenover haar aan de eettafel zit.

'Sorry hoor.'

'Zit eens stil.' Dit zegt ze tegen Lucas, die moeite heeft met stilzitten.

'Mama, zeg er eens wat van.'

'Misschien moet jij niet zo op iedereen letten, doen we ook niet op jou.'

'Mag ik van tafel?' Haar ogen draait ze demonstratief naar het plafond.

'Nee, je wacht maar tot iedereen klaar is.'

Een diepe zucht. Met over elkaar geslagen armen en een geërgerde blik zit Maria te wachten. Als we de laatste hap hebben doorgeslikt, rent ze naar boven.

'Ik wil dat je even helpt afwassen', roep ik haar na.

'Jahaa . . . '

Ik heb me voorgenomen elke dag haar huiswerk te overhoren, maar ze laat het niet toe. Als ik haar vraag wat ze voor de volgende dag moet doen, krijg ik een blik alsof ik een oneerbaar voorstel doe. Haar agenda blijft voor mij gesloten. Ik heb geen idee waar ze mee bezig is.

'Je hoeft me niet te helpen, het is allemaal hartstikke simpel.'

'Vandaar die fantastische cijfers op je rapport laatst.'

'Ach, die heb ik al lang opgehaald.'

'Nou, ik ben benieuwd.'

Maria loopt naar boven en sluit de deur van haar fort.

Ondertussen hebben ook de andere kinderen aandacht nodig, niet alleen Maria. Lucas vraagt steeds meer speciale zorg. Hij is veel ziek, maar ook zijn gedrag is anders dan dat van de meeste kinderen van zijn leeftijd. Zijn juffen zeggen allemaal dat hij een bijzonder kind is, zonder aan te kunnen geven wat er dan anders aan hem is. De aandacht die haar broertje nodig heeft, speelt Maria in de kaart. Ze zegt regelmatig dat ik maar eens een vriend moet gaan zoeken. Dan kan zij meer haar eigen gang gaan. Iedere avond als de jongens naar bed zijn, zit ik nog een uurtje bij Maria. Ik zit op de ene bank, zij op de andere. Af en toe probeer ik een gesprek te beginnen, maar ik krijg meestal nul op het rekest. Maria praat alleen als ze daar zelf behoefte aan heeft, wat dus bijna nooit is.

'Wat heb je gedaan vandaag?'

'Hm...'

'Interessant.'

Diepe zucht, gevolgd door diepe stilte. Ik voel me regelmatig zeer ongemakkelijk in mijn eigen huis omdat ik de neiging heb me aan te passen aan Maria, wat ik op momenten dat ik er goed over nadenk natuurlijk idioot vind. De afstandsbediening van de televisie is meestal bij haar te vinden. Als ik het ding afpak, levert me dat weer een venijnige blik op en een dochter die gepikeerd de kamer verlaat.

Thomas, altijd al het meest stabiele kind van de drie, gaat zijn eigen gang alsof hij nergens last van heeft. Maar ook kinderen met wie het goed gaat hebben aandacht nodig. Ik probeer af en toe samen met hem iets te ondernemen. We gaan dan roeien of fietsen en ergens wat eten. Ik doe mijn best, toch voelt het alsof ik als ouder tekortschiet. Maria's gedrag doet me sterk twijfelen aan mijn opvoedkundige vaardigheden. Misschien pak ik het wel helemaal verkeerd aan. Met Oscar kan ik hierover niet praten, de opvoeding laat hij voornamelijk aan mij over. Ik maak een afspraak met een pedagoge om over mijn onzekerheid en de problemen binnen mijn gezin te praten. Zij geeft me een wijze raad: 'Een goede piloot zorgt eerst voor zichzelf.'

Ze ziet eerder dan ik dat ik de belangen van de kinderen altijd voor laat gaan en mezelf wegcijfer. Ik probeer wat afstand te nemen van de spanningen thuis en dat lijkt te werken. Als ik Maria met rust laat en haar niet te veel vraag, gaat het een stuk beter. Na enige tijd lijkt het erop dat ik twee kinderen heb en aan een derde kind een kamer verhuur. Dat is in mijn ogen geen harmonieus gezinsleven. We vervallen weer in eindeloos getouwtrek. Ik vraag Maria wat er aan de hand is. Zij antwoordt dat ik dat toch niet snap.

'Nee, als je het mij niet uitlegt, dan snap ik het niet.'

'Iets uitleggen? Aan jou zeker?' zegt ze met een neerbuigende blik. Dit begint bijna eentonig te worden.

Onze vicieuze cirkel weet ik tijdelijk te doorbreken als ik Maria vertel dat ik het adres van haar halfzusje en -broers heb weten te achterhalen. Ze wonen in Kampen, niet ver bij ons vandaan. Ze reageert enthousiast. Maria toont voor het eerst sinds lange tijd ergens interesse in. Op zekere dag gaan we naar het voormalige gezin van haar biologische vader toe. Maria is ontzettend zenuwachtig en vraagt zich af of ze haar broers en zusje wel zal herkennen. Als we bij hun huis aankomen zien we een van haar broers al buiten staan. Hij lijkt net zo nieuwsgierig te zijn als Maria. Hij lijkt sprekend op haar en haar zusje, bijna even oud als zij, is al helemaal haar evenbeeld. De oudste broer is niet erg spraakzaam. Hij verdwijnt tamelijk snel nadat we binnenkomen. Met de ex-vrouw van Rick kan ik nog steeds goed opschieten. Ze vertelt me dat hij zijn kinderen nauwelijks ziet. Hij schittert elke keer door afwezigheid als ze een afspraak maken. Hij is niets veranderd. Dit geeft me weinig hoop op een ontmoeting tussen Maria en haar vader in de toekomst. De contacten tussen Maria en haar nieuwe familie blijken blijvend. Soms komt het gezin naar ons toe, dan weer gaan we bij hen op bezoek. Het maakt mijn dochter iets bereikbaarder voor mij. De sfeer thuis wordt minder gespannen en dat is voor iedereen een opluchting, ook voor Maria. Ik merk dat ze zelf ook veel hinder ondervindt van haar eigen gedrag. Maria komt soms weer naar me toe als ze nieuws heeft over haar broers of zus. Net als vroeger betrekt ze me bij iets wat haar bezighoudt. Soms geeft ze me zelfs een knuffel.

Als Maria met haar halfzusje bij opa en oma gaat logeren, lijkt ze bijna weer op het meisje dat onbezorgd en blij de hele dag buiten speelde. De zusjes lijken wel een tweeling. Dezelfde manier van bewegen, reageren en lachen. Vooral mijn vader is zeer ingenomen met de twee meisjes. Hij geniet van het kinderlijke plezier dat ze samen hebben. Zijn zonnebloem lacht weer.

Ik denk dat ik het raadsel van Maria's lethargische, afwerende houding heb opgelost. Ik denk dat we het ergste achter de rug hebben. Niets is minder waar. Als het nieuwtje eraf is, valt Maria weer terug in haar gesloten houding. Ze bekijkt me weer alsof ik het niet waard ben te bestaan. Omdat Maria's leven zich uitsluitend thuis en op school afspeelt, begin ik me af te vragen of ze misschien een of andere psychische stoornis heeft. Ik kan me namelijk niet voorstellen dat haar gedrag verklaarbaar kan zijn door wat haar op die plekken overkomt. Als ik begin over een bezoek aan een arts word ik recht in mijn gezicht uitgelachen, inderdaad, ik snap er toch niets van. Gebonk op de trap, een deur die voor de zoveelste keer dicht knalt, en dan lange tijd stilte. Ik word niet in haar wereld toegelaten. Aan de zijlijn mag ik toekijken hoe de afstand tussen haar en mij steeds groter wordt.

Op haar veertiende verjaardag sloof ik me uit om er een leuke dag van te maken. Ik versier de kamer, de tuin en nodig wat mensen uit. In stilte hoop ik dat Maria zich een beetje socialer opstelt dan meestal het geval is. Ik ben blij dat Bernice ook even komt, met haar erbij lijkt Maria toegankelijker. Ze trekt zich niet veel aan van de aanwezige familie, maar trekt zich terug met haar vriendin. Opa en oma zijn al gewend aan haar wispelturige gedrag en zeggen er wijselijk niets van. Om het gezellig te houden, zeg ik er die dag ook niets van. Als ik haar 's avonds vraag of ze een leuke verjaardag heeft gehad, mompelt ze iets onverstaanbaars.

'Bedankt mam, dat je overal zo goed voor gezorgd hebt', zeg ik tegen haar.

'Ja, bedankt.' Maria rent naar boven met haar cadeaus en onafscheidelijke telefoon.

In het derde schooljaar gaat Maria weer een niveau naar beneden. Ze komt in een zogenaamde kaderklas terecht. Direct is al duidelijk dat ze niet in deze klas past. Maar het is wel het gevolg van jarenlang niet willen leren dat ze nu op dit niveau is beland. Gesprekken met haar huidige mentor leveren niet veel op, ik heb niet het idee dat hij oprecht geïnteresseerd is in Maria. Hij weet nauwelijks iets over haar te vertellen en de cijferlijst is weer het uitgangspunt. Het enige wat hij over haar gedrag weet te zeggen is dat ze zich samen met haar vriendin Nicky terugtrekt in de klas. Ik voel me enigszins opgelaten bij deze weinig spraakzame meneer en ben blij als het gesprek is afgelopen.

Maria sluit zich meer en meer in zichzelf op, ze praat nauwelijks, alleen haar ogen spreken boekdelen. Wat ik daarin lees is niet veel goeds. De jongens beginnen haar uit de weg te gaan. Ze heeft geen goed woord voor hen over. Heel soms slaat ze ineens om en knuffelt ze haar broertjes als vanouds. Vooral Lucas begrijpt hier niets van. Als ik hem op een dag vraag of hij een boek van Maria's kamer wil halen, weigert hij.

'Maar ze is er toch niet?' probeer ik. Lucas durft niet. Hij weet niet hoe ze zal reageren. Als een van ons haar heiligdom betreedt, is het huis meestal te klein. Zover is het dus al gekomen. Maria terroriseert mijn gezin. Mijn frustratie om mijn onvermogen haar te kunnen bereiken is groot. Een kind kan toch onmogelijk zomaar zo vijandig worden, en zeker niet Maria, die in haar hart zo'n lief en gevoelig mens is. Al kost het me vaak moeite, ik blijf herhalen dat ik ontzettend veel om haar geef. Het is het enige wat ik kan bedenken om voor haar te doen. Als ik het even niet voel, dan denk ik terug aan vroeger en dan weet ik dat mijn liefde voor haar onuitputtelijk is. Ik hoop dat ze het hoort en dat ze het ergens opslaat. Vooralsnog doet ze er niets mee.

In oktober van dat jaar vraagt ze me of ze iemand mee naar huis mag nemen, een jongen. Ze heeft hem op school ontmoet en hij wil graag met me kennismaken. Dat maakt natuurlijk een goede indruk, als een jongen zegt kennis te willen maken met de moeder van een meisje. Natuurlijk mag hij komen. Blij dat Maria me eindelijk een inkijkje in haar wereld geeft, roep ik vol enthousiasme dat hij van harte welkom is. Vlak na de herfstvakantie ontmoet ik hem voor het eerst: Manou Paco Reytha.

 

HOOFDSTUK DRIE

Op de dag dat Manou aan me voorgesteld zal worden, vraagt Maria of ze hem mag ophalen in het winkelcentrum bij ons in de buurt. Hij weet de weg niet en is volgens haar nogal verlegen. Ik aarzel, maar stem toe. Op school ziet ze deze jongen immers dagelijks. Ze moet van mij wel op de fiets, ik wil niet dat ze bij een voor mij vreemde jongen, want dat is Manou nu nog, in de auto stapt. Ik vraag nogal overbodig of ze haar telefoon mee wil nemen. Dat is het laatste dat ze zal vergeten, ze is ermee vergroeid.

Na ongeveer vijf minuten hoor ik de sleutel in de voordeur. Maria komt onzeker glimlachend binnen.

'Nou, dit is Manou.' Achter haar doemt een forse gestalte op. Als hij binnenkomt brengt hij een vage zweetgeur met zich mee. Hij is groot, erg donker en nogal gezet. Naast hem lijkt Maria nog kleiner dan ze al is. Het eerste dat in me opkomt als ik hen samen zie is dat hij op een enorme teddybeer lijkt. Zacht en bol. Hij draagt een lelijke synthetische blouse met een felgekleurde bloemenprint, ik herinner me vooral veel oranje. De teddybeer knalt ergens tegenaan en stelt zich met een van pijn vertrokken gezicht voor. Zijn hand voelt klam aan in de mijne. Zweetdruppels op zijn bovenlip. Ik zie de spanning op Maria's gezicht. Blijkbaar is het voor haar heel belangrijk hoe ik over hem denk. De laatste weken lijkt mijn mening er weer iets meer toe te doen.

'Manou Paco Reytha' zegt hij.

'Leuk je te ontmoeten, Manou.'

Hij is vriendelijk, maar duidelijk niet op zijn gemak. Hij zit op het puntje van zijn stoel, alsof hij elk moment op wil kunnen springen om hard weg te lopen. Ik probeer het ijs te breken door hem iets te vragen over zijn auto. Maar hij blijkt met andere dingen bezig dan een goed gesprek beginnen, want binnen vijf minuten nadat hij zijn entree heeft gemaakt trekt hij een identiteitskaart uit zijn broekzak om aan te tonen dat hij werkelijk zo oud is als hij zegt. Ik neem het kleine kaartje van hem aan, werp er een vluchtige blik op en geef het hem dan weer terug. Ik moet lachen.

'Ik hoef je kaart niet te zien hoor, ik geloof je zo ook wel', zeg ik. Inwendig vind ik het maar een vreemde actie. Ik vraag hem van alles over zijn opleiding - hij doet de richting internationale handel - , zijn achtergrond en zijn interesses, ik doe al het mogelijke om hem op zijn gemak te stellen, maar Manou blijft op zijn hoede en ik daardoor ook.

Later als hij weg is legt Maria zijn gedrag uit. Hij is het niet gewend om bij witte Hollanders op bezoek te komen. Ik geloof haar, waarom niet. Volgens mij is hij ook geen huis gewend dat zo vol staat als het mijne. Hij moet een flinke blauwe plek overgehouden hebben aan de botsing met mijn kast in ons kleine gangetje. Ze wil weten wat ik van hem vind. Wat kan ik ervan zeggen na zo'n kort bezoek?

'Je hebt hem wel een beetje een kruisverhoor afgenomen mam, je kan ook overdrijven.'

'Belangstelling Maria, alleen maar belangstelling. Als ik hem niets gevraagd had, was zijn bezoek in stilte verlopen.'

Ik vraag haar of ze verliefd op hem is. Maria ontkent dat.

'We zijn vrienden en we kletsen in de pauze wat met elkaar, dat is alles. Hij heeft les in hetzelfde gebouw als ik.'

Gelukkig, geen verkering dus, ik vind een verschil van vier jaar erg groot op die leeftijd. Maria is veertien en Manou is achttien, tenminste, volgens zijn identiteitsbewijs. Ik vind dat hij er ouder uitziet. Misschien ziet ze in hem wel een soort vaderfiguur.

'Hij mag hier gerust op bezoek komen als jij dat leuk vindt, maar ik wil niet dat je met hem in zijn auto meegaat naar zijn huis.'

Maria lacht en zegt dat ik daar niet bang voor hoef te zijn. Hij woont in een ongure buurt bij zijn broer en diens vrouw in. Een huurt waar zij niet graag vrijwillig naartoe gaat. Ik ben gerustgesteld. Als ze hem alleen op school ziet en zo af en toe hier thuis, dan zie ik geen probleem in hun vriendschap.

Vanaf die dag komt Manou met enige regelmaat bij ons op bezoek. Hij eet ook weieens mee. Tot ons aller hilariteit eet hij zijn boerenkool altijd met veel sambal. Tijdens de ramadan bijt hij op een houtje en zegt hij dat het goed voor zijn lijn is om niet te eten. Hij is inderdaad veel te dik.

Ongemerkt en heel geleidelijk nestelt hij zich dieper en dieper in ons veilige nest. Het koekoeksjong. Hij weet met zijn gedrag vertedering op te roepen. De arme scholier met zijn sjofele kleding die serieus zijn best doet iets van het leven te maken. Die alle kansen aangrijpt die hem in zijn vaderland Guinee niet geboden worden. De jongens zijn al snel stapelgek op hem. Hij speelt met ze, ze mogen zijn PlayStation lenen en als hij binnenkomt storten zo zich boven op hem voor een gevecht. Lucas noemt hij 'kleine Eminem' omdat hij, Lucas, zo gek is op deze rapper. Thomas begroet hij altijd met zijn 'matties onder elkaar'-ritueel. Ze stoten hun vuisten tegen elkaar aan en leggen die dan op hun hart. Ik geloof nog steeds dat hij werkelijk op hen gesteld was, voor zover je daar bij hem van kan spreken.

Op mijn verjaardag komt hij me feliciteren. We raken aan de praat over zijn geboorteland en opeens begint hij het volkslied voor me te zingen. Ik zie vanuit mijn ooghoeken dat Maria bijna de slappe lach krijgt. Ik kijk haar vermanend aan, ik vind dat hij mooi zingt. Als mijn ouders komen, stelt mijn vader Manou enkele vragen over de boerderij van zijn ouders in Guinee. Zijn antwoorden lijken niet op die van een boerenjongen, concludeert mijn vader. Hij mag Manou niet, hij doorziet hem en zijn vele gelegenheidsgezichten blijkbaar eerder dan ik. Manou verdwijnt al snel. Beleefd vraagt hij of ik het goed vind dat hij weggaat.

'Ja natuurlijk, dat moet je zelf weten', beantwoord ik zijn rare vraag. 'Fijn dat je er even was.' Ik geef de jongen die al ruim twee jaar mijn meisje misbruikt een kus op zijn wang. Voor Maria moet dit aangevoeld hebben als een Judaskus. Ze zegt op dat moment niets maar loopt met Manou naar de deur. Als hij wegrijdt, kijkt ze hem na. Een peinzende blik.

Wanneer mijn moeder na een ziekenhuisbezoek weer thuiskomt, vraagt Manou of hij mee op bezoek mag. Ik denk achteraf dat hij het wantrouwen van mijn vader heel zuiver heeft aangevoeld. In mijn moeders thuiskomst zag hij vast een goede aanleiding om dieper ons familieleven binnen te dringen en te proberen nog enig krediet bij mijn vader op te bouwen. Hij krijgt daartoe niet de kans, mijn vader wil hem niet ontvangen.

Mij noemt Manou zijn 'oudere zuster', hij denkt zeker dat ik dat beter vind klinken dan 'moeder'. Binnen een paar weken zegt hij ons als familie te beschouwen. Dat gaat me wat te ver. Je kunt niet in korte tijd van volslagen vreemden gaan houden zoals je van je familie houdt. Volgens Maria meent hij het echt. Zelf hou ik in elk geval niet van hem als van een broer. Ik hou helemaal niet van hem. Ik vind hem wel aardig, maar meer ook niet.

Maria fleurt meestal op als Manou er is. Ze lijkt zelfs mij beter te mogen op die momenten. Daar ben ik uiteraard zeer over te spreken. Alles wat Maria een glimlach ontlokt is welkom. Ik praat zelfs een enkele keer met Manou over Maria's boosheid en vijandigheid. Als ze mij tijdens een van Manou's bezoeken een grote mond geeft, loop ik op een middag met hem mee naar buiten en vraag hem of hij begrijpt wat er in mijn dochter omgaat. In het kort vertel ik hem hoe Maria de afgelopen twee jaar, sinds haar twaalfde, veranderd is. Hij weet niet hoe hij moet kijken. De blik in zijn ogen verandert voortdurend. Het is net of hij, nu we eens alleen zijn, niet kan besluiten welke benadering hij ten opzichte van mij moet kiezen. Ik interpreteer zijn gedrag als onzekerheid. Hij luistert goed naar mijn grieven over Maria en adviseert me hoe ik met haar om zou kunnen gaan. Volgens hem heeft het allemaal met de puberteit te maken en moet ik streng zijn tegen haar. Hij belooft me dat hij met haar zal praten over haar houding. Ik heb een goed gevoel na dit gesprek. Ik ben blij dat ze Manou aan haar korte lijstje met vrienden kan toevoegen. Hij maakt een betrouwbare indruk. Ik ben niet iemand die anderen snel mijn vertrouwen geeft, maar ik kan geen kant meer op met Maria. Ze gedraagt zich onbeschoft en lijkt ongevoelig voor alles wat ik daarover zeg. Een reactie krijg ik nauwelijks. Ik vraag me vaak af of ze me wel hoort. Ik ben voortdurend op zoek naar manieren om haar te bereiken. Manou maakt hier dankbaar misbruik van.

Later zegt Maria een keer dat hij wel een briljant leugenaar moet zijn dat hij mij zo voor de gek heeft kunnen houden. Vanuit mijn werk als docent drama ben ik namelijk gewend op lichaamstaal te letten. Manou heeft zijn lichaamstaal blijkbaar feilloos onder controle.

De vriendschap tussen Maria en Manou lijkt gaandeweg te veranderen in meer. Hij slaat regelmatig een arm om haar heen en ik zie ze elkaar een keer kussen bij het afscheid. Als ik Maria hiernaar vraag zegt ze 'een soort van verkering' te hebben. Ik waarschuw haar weer niet alleen met hem mee te gaan.

'Hij is een stuk ouder dan jij en zal veel verder willen gaan dan alleen maar zoenen.'

'Hou op mama, dit ga ik toch zeker niet met jou bespreken', reageert Maria.

Na enige tijd merk ik dat Maria zijn bezoekjes niet meer op prijs stelt.

'Hij is verliefd op me en ik niet op hem', vertrouwt ze me toe in ren van haar zeldzame openhartige buien. Ik adviseer haar hem dat te zeggen. Ik ben ervan overtuigd dat hij het wel zal begrijpen. Kort voor Valentijnsdag maakt ze de 'soort van verkering' uit. Manou is in alle staten. Nog net niet huilend belt hij me op. Hij wil weten wat er aan de hand is en vertelt me hoe veel verdriet hel hem doet dat Maria zijn meisje niet meer wil zijn. Wat kan ik eraan doen? Het is Maria's beslissing. Manou geeft niet zo snel op. Hij grijpt de dag van de liefde aan om haar een zelf geknutseld hart op een houten plankje te geven. Door het hart loopt een pijl. De houten initialen van Maria en Manou zijn aan weerskanten geplakt. Een knap staaltje figuurzagen, denk ik nog als we het cadeau met een begeleidende brief voor onze deur vinden na een middag winkelen. Nu vraag ik me af wie dit voor hem in elkaar geknutseld heeft. Maria laat me de brief lezen, achteraf misschien wel in opdracht van de schrijver ervan. Het is één grote smeekbede om alsjeblieft haar vriendje weer te mogen zijn. Maria wil dat niet en ik zeg haar dat ze eigen baas is en dat hij dit maar te accepteren heeft. Ik vind het wel sneu voor hem, maar het is niet anders. Op een dag staat hij voor de deur. Ik ben boven de was aan het opvouwen als ik hoor dat Maria hem binnenlaat. Stiekem luister ik het gesprek af. Manou steekt een emotionele monoloog af en smeekt haar om weer bij hem terug te komen. Hij barst in tranen uit. Later begrijp ik dat dit gespeeld is. Het is de zoveelste scène in het bizarre toneelstuk waarin ik zonder het te weten meespeel. Manou heeft mij gecast in de rol van de gemene stiefmoeder uit de sprookjes waar ik zo van hou. Zichzelf als de ridder die Maria uit mijn klauwen redt. Nu het uit is, blijft hij een tijdje uit de buurt van ons huis, maar hij heeft buiten mijn medeweten nog dagelijks contact met Maria. Manou en mijn dochter belazeren me waar ik bij sta. Ik weet nu nog steeds niet of de verkering uitmaken' een poging van Maria was om uit Manou's wereld te stappen. Doorzag ze eindelijk dat zijn rolverdeling niet helemaal klopte? Of had Manou ook in deze akte van zijn grote toneelstuk de regie stevig in handen? Ik denk het laatste, Maria had in die tijd al haast geen een eigen mening meer.

Maria zit in de derde klas, ze is dan veertien jaar, als ze een andere jongen leert kennen, Troy, met wie ze veel tijd doorbrengt. Ik geloof dat ze werkelijk verliefd op hem is. Hij woont in de buurt van mijn zus en haar kinderen, dus ze is regelmatig bij hen te vinden. Op een dag waarschuwt mijn zus me dat Maria, nog steeds maar veertien jaar, wat jongens betreft wel erg volwassen is voor haar leeftijd. Ze heeft haar en Troy betrapt tijdens een heftige vrijpartij. Dat ze zich vroegrijp gedraagt, was me inderdaad al eerder opgevallen, maar het is me niet gelukt daar met Maria over te praten. Als ik het onderwerp aan de orde stel, verdwijnt Maria zo snel mogelijk uit mijn gezichtsveld, mompelend dat ze zich daar niet mee bezighoudt. Ze vindt Troy gewoon leuk, en zoent weleens met hem, meer niet, zegt ze. Ik stel mijn zus en daarmee ook mezelf gerust. Maria is altijd een betrouwbaar kind geweest. We hebben geen reden om haar te wantrouwen.

Na enige tijd komt Manou weer in beeld. Ik begrijp veel later van Maria dat Manou de arme verliefde jongen heeft bedreigd en Maria heeft gedwongen het met hem uit te maken. Het lijkt of Manou er niet tegen kan als Maria functioneert als een normaal mens met emoties. Ze mag niet meer dan een mooie, opgeverfde pop zijn.

Manou begint me af en toe te bellen om te zeggen dat hij een tentamen goed gemaakt heeft of omdat hij graag wil weten hoe het met ons gaat. Hij wekt de indruk dat hij behoefte heeft aan een gezellige babbel, een vriendelijk woord nu en dan en een beetje belangstelling voor zijn leven. Nadat hij op deze manier een band met me heeft opgebouwd, begint hij achter Maria's rug om met mij over haar te praten. Hij vertelt me dat hij zich zorgen maakt om haar, omdat ze bij verkeerde mensen op het schoolplein staat. Hij zegt nog steeds veel voor haar te voelen. Ik ben er gevoelig voor dat hij echt om haar lijkt te geven. Ik ondervind nog steeds veel problemen van haar gedrag, en voel me gehoord door Manou. Via hem probeer ik Maria te bereiken. Eigenlijk gebruiken Manou en ik elkaar om invloed uit te oefenen op hetzelfde meisje. Hoe verwarrend moet dit voor Maria wel niet zijn geweest?

Ze is inderdaad niet gecharmeerd van de toenadering tussen Manou en mij. Het moet ook heel onlogisch aanvoelen, Manou houdt haar al jarenlang voor dat ik de vijand ben. Ik ben degene die haar het leven zuur wil maken. Ze zet de tegenaanval in en begint nare dingen over hem te vertellen. Ze zegt dat hij haar altijd in de gaten houdt op school en dat hij dat ook doet met andere meisjes. Ze heeft zelfs horen vertellen dat hij een pooier is. Daar moet ik om lachen. Manou een pooier?

'Dan ben ik Sinterklaas', zeg ik. Ik vraag Manou om haar met rust te laten op school. Hij zegt dat hij alleen maar een oogje in het zeil houdt omdat hij bezorgd is om haar welzijn omdat hij nog steeds van haar houdt, maar hij belooft beterschap.

Tegenover mij gedraagt Maria zich iets vriendelijker. Misschien is ze jaloers op Manou, ze heeft er altijd moeite mee als ik iemand anders aandacht geef. Misschien ook stelt ze haar houding jegens mij enigszins bij in opdracht van Manou.

De geruchten die over Manou de ronde schijnen te doen blijven wel door mijn hoofd spelen. Ik begin hem met andere ogen te bekijken en neem niet meer blindelings alles aan wat hij zegt. Ik merk dat hij zichzelf herhaaldelijk tegenspreekt wat zijn afkomst betreft. Eerst zou zijn vader een boerderij hebben, dan is hij opeens arts en een paar weken later vertelt Manou opeens dat zijn vader een computerwinkel gaat beginnen. Mijn vader had misschien wel gelijk met zijn inschatting dat Manou geen boerenzoon is. Dan laat Manou ons een familiefilmpje zien, waarop mensen druk bezig zijn een buitenhuis te bouwen - wat zijn vader ook doet, het verdient blijkbaar goed. Als hij zijn ouders op de video aanwijst, ben ik verbaasd. Ze lijken niet op de foto van een knap echtpaar in kleurige kleding die Manou weieens heeft laten zien. Dat is dan ook, hoor ik later, een plaatje uit een reisgids. Een witte vrouw in het filmpje is volgens hem de stiefmoeder van zijn moeder. Ik denk dat hij wil benadrukken dat hij ook met witte mensen een band kan aangaan. Dus ook met mij. Ik ben tenslotte als familie voor hem.

Wat me nog het meeste opvalt aan Manou is dat hij vaak, te vaak, wordt gebeld. Hij voert dan gesprekken in het Frans, Nederlands, en soms in een voor mij onverstaanbare taal. Als dat laatste het geval is blijft hij in de kamer, anders loopt hij naar de gang. Hij weet dat ik Frans spreek.

Dan gebeurt er iets waar ik kippenvel van krijg. Manou zit in mijn grote rode fauteuil als Lucas naar hem toe komt met een speelgoedpistooltje dat hij van zijn vader heeft gekregen. Het ding lijkt bedrieglijk echt omdat de oranje dop uit de loop is verwijderd. Manou neemt het wapen in zijn hand. Op dat moment verandert zijn hele voorkomen. Hij kijkt bijna liefkozend naar het pistool. Ik krijg het vermoeden dat hij vaker wapens in zijn hand houdt en weet hoe hij ermee om moet gaan. Hij straalt iets uit waar ik de kriebels van krijg. Macht. Het moment is snel voorbij, maar wat ik gezien heb, sla ik ergens in mijn hoofd op. Manou geeft het pistooltje terug aan Lucas en aait hem over zijn bol: 'Mooi hoor, Eminem', en dan stoot hij voor de zoveelste keer zijn glas water om.

Een andere keer komt Manou binnen met een bril op zijn neus. Hij zit goed in zijn rol van brave scholier. Ik maak een opmerking over zijn bril en hij zegt dat hij die soms nodig heeft. Als Manou weg is, zegt Maria tegen me dat er vensterglas in zijn bril zit.

'Waarom doet hij dat ding dan op?' vraag ik haar.

'Hoort bij zijn imago', zegt Maria. Diezelfde dag heeft hij een grote hond bij zich, een Amerikaanse bullterriër, Dino. Hij dolt er wat mee en lijkt apetrots op de enorme hond. Ik vind het dan ook vreemd dat hij totaal geen aandacht heeft voor de pup die ik korte tijd later in huis haal. Het lijkt er eerder op dat hij mijn hond niet kan uitstaan. De hond voelt zich ook niet op zijn gemak als Manou er is. Misschien mag Manou hem daarom niet: een pup wordt natuurlijk groot en waakt dan voor zijn baas.

Meer en meer dingen roepen vragen bij me op. Waarom stoot hij altijd zijn glas om? Maria vertelt me als ze aan zijn directe invloedssfeer is ontsnapt dat het gebruik van cocaïne zijn fijne motoriek behoorlijk heeft aangetast. Waarom behandelen de jongens in Manou's omgeving hem zo respectvol, bijna eerbiedig? Ik zie hem weieens breeduit door de stad lopen, alsof hij een machtig heerser is. De mannen die hij tegenkomt, begroeten hem op een bijna onderdanige manier. Ook Maria vertelt me hier weieens iets over: 'We waren op de kermis. Bij de botsautootjes was het nogal glad en Manou gleed uit. Hij viel met zijn dikke lijf met een enorme klap op het metaal. Ik was de enige die lachte. Iedereen hield zijn gezicht angstvallig in de plooi. Dat ik gelachen heb moest ik later bezuren'. Als ik Manou vraag waarom sommige mensen bang voor hem lijken te zijn, zegt hij dat ze gewoon respect voor hem hebben, omdat hij altijd eerlijk zegt wat hij vindt. Hij zet zichzelf neer als een soort buurtheld die zorgt voor orde en veiligheid. Hij zorgt er zelfs voor dat de openbare ruimtes in de flat waar hij woont schoon worden gehouden, zegt hij, als om te benadrukken dat hij met dit soort acties respect verdient.

Op een dag, als onze Computer kapot is, neemt hij direct een vriend mee om hem te repareren. Deze vriend spreekt een taal die ik niet kan thuisbrengen en ziet eruit als iemand die ik 's avonds liever niet tegenkom. Deze jongen lijkt alles te doen wat Manou hem zegt. Heeft zeker ook respect voor hem. Hij prutst wat aan onze computer, die het daarna beter lijkt te doen dan vóór de reparatie. Ik geef de jongen twintig euro, omdat ik niemand iets verschuldigd wil zijn. Waarom wil Manou zo graag dat onze computer het doet? Waarschijnlijk wil hij een belangrijke communicatielijn met Maria openhouden; een van de middelen waarmee hij haar hersenspoelt. Ik sla deze gebeurtenis op in het mapje 'dingen die niet helemaal kloppen' in mijn hoofd.

Als ik Maria mijn twijfels over Manou voorleg, heeft ze overal een antwoord op. Ik moet niet zo achterdochtig zijn. 'Jij ook altijd met je veel te grote fantasie. Je let te veel op mensen en je bent altijd bezig je mening te geven.' Daarmee moet ik het doen. Ik moet blijkbaar eerst het vertrouwen in mijn dochter verliezen om te kunnen zien wie Manou werkelijk is. Zover is het nog niet. Nu ik dit schrijf en alles op een rijtje zet, vraag ik me af waarom ik niet heb gezien dat er dingen waren die echt niet klopten. Waarom heb ik geen actie ondernomen? Ik denk dat het komt omdat het om een aantal hele kleine incidenten ging, die natuurlijk niet op één dag plaatsvonden, maar gedurende een aantal maanden. Bovendien: Maria is in die tijd altijd in mijn buurt als ze niet op school is. Het is geen moment bij me opgekomen dat ik niet op de hoogte gesteld zou worden van mijn dochters afwezigheid tijdens de lessen.

Ondertussen gaat het met Maria's opleiding natuurlijk niet goed. Ieder jaar praat ik verschillende keren met haar mentoren. Ik hoor dan alleen dat haar cijfers naar beneden gaan en dat ze zich samen met haar vriendin Nicky afzondert van de groep. Ik probeer me voor te stellen hoe Maria zich moet voelen op school. Wat heeft haar doen besluiten om niet te leren? Tot mijn verbazing vertelt ze uit zichzelf dat ze dat derde jaar in een rotklas zit. Ze voelt zich ongemakkelijk in de groep en past volgens haar niet tussen de anderen. Een aantal docenten behandelt de leerlingen alsof zij ze niet allemaal op een rijtje hebben. 'Het is niet de moeite waard om jullie les te geven', 'Jullie kunnen niks', 'Ik sta hier mijn tijd te verdoen' en meer van dat soort uitspraken dragen niet echt bij tot een goede sfeer. Vooral één docent, meneer Hooiberg, maakt het volgens Maria echt te bont. Ik besluit op de eerstvolgende ouderavond een gesprek met hem aan te vragen. Ik begrijp niet waarom leraren, goed opgeleide mensen die beter horen te weten, zo tegen hun leerlingen praten.

Wat ik meneer Hooiberg op die ouderavond probeer duidelijk te maken, komt niet helemaal over. Ik heb Maria meegenomen, zodat zij ook haar woordje kan doen. Meneer Hooiberg praat het liefst over haar slechte cijfers, net als alle docenten die ik ooit gesproken heb. Volgens hem is Maria brutaal. 'Maar u luistert vaak niet als ik iets vraag of als ik ergens mee zit. Ik krijg dan het gevoel dat u liever geen les aan ons geeft', probeert Maria uit te leggen. Dan zegt hij: 'Zie je wel, zo doet ze nou altijd.' Ik zie geen enkele reden om haar reactie brutaal te noemen. Van te voren hebben Maria en ik afgesproken dat ze zich behoorlijk zou gedragen. Ze verwoordt keurig netjes wat haar dwarszit, maar blijkbaar interpreteert hij de toon waarop ze dat doet anders dan wij. Ik krijg geen poot aan de grond en stap daarom na afloop van het gesprek direct op de coördinator van de kaderklassen af, meneer Pijnenburg. Hij luistert schijnbaar geïnteresseerd, maar ook bij hem komt de boodschap niet aan, blijkt later. Tegen Maria zegt hij de volgende dag: 'Ja, we kunnen meneer Hooiberg natuurlijk niet zomaar ontslaan.'

Niet alleen docenten doen denigrerende uitspraken, zelfs een medewerkster van de bibliotheek presteert het om tegen Maria te zeggen dat ze een bepaald boek beter niet kan lenen omdat dit boven haar niveau is. Al met al vind ik de situatie daar op school zorgwekkend.

Enige tijd later krijg ik een brief van het schoolbestuur, gericht aan alle ouders uit Maria's klas. De directie van de school legt uit dat docenten de klas waar Maria in zit als zeer moeilijk hanteerbaar ervaren. Vanuit de opleiding zullen ze er alles aan doen om de sfeer te verbeteren.

Kort daarna, halverwege Maria's derde schooljaar, krijg ik nog een brief. Deze keer van de onderwijsinspectie. Maria is te vaak 'ongeoorloofd afwezig'. Ik schrik, waarom weet ik dat niet? Geen van de mentoren die ik gesproken heb, heeft hier ooit iets over gezegd. Het lijkt mij toch heel gebruikelijk, ja zelfs noodzakelijk, om als school direct alarm te slaan als een minderjarige leerling niet komt opdagen.

'Jij spijbelde vroeger toch ook weleens?' is Maria's reactie als ik haar met deze brief confronteer. Ja, dat kan ik niet ontkennen, maar voor mij bleef dat niet zonder gevolgen. Al snel na de eerste keer spijbelen werd ik op het matje geroepen. Blijkbaar kan Maria ongestraft 'ongeoorloofd afwezig' zijn. Achteraf gezien had ik nu weer naar school moeten gaan om te vragen hoe vaak ze afwezig is. Dat heb ik niet gedaan. Ik denk nog steeds dat het wel meevalt, omdat ik geen enkele docent hier ooit over heb horen praten. Ik geloof op dat moment dat het voldoende is dat ik hier met Maria over praat. Ik vraag haar waar ze uithangt als ze niet op school is.

'In de stad, beetje winkels kijken', zegt ze. Inderdaad heb ik haar en Nicky een keer onder schooltijd door een winkelstraat zien lopen.

'Tussenuur,' heeft ze toen gezegd. Logische verklaring, maar ik zie dan wel dat ze schrikt als ik opeens voor haar neus sta. Nicky staat schaapachtig te grinniken.

'Maar wat doe jij hier mam, hoor jij ook niet op school te zijn?'

'Tussenuur,' antwoord ik en dan moeten we heel hard lachen.

Maria belooft me dat ze niet meer zal spijbelen. Ik heb geen reden om aan te nemen dat ze haar afspraak niet na zal komen. Op leugens heb ik haar immers nooit kunnen betrappen. Regelmatig vraag ik haar of ze zich aan onze afspraak houdt, en dan zegt ze van wel. Na deze brief van de inspectie hoor ik niets meer over spijbelen dus neem ik aan dat Maria inderdaad iedere dag braaf (Ir lessen volgt. Op haar rapporten staan altijd cijfers bij ieder vak. Mede daaruit maak ik op dat ze gewoon aanwezig is.

Maria onderneemt in deze periode nog steeds niet veel buiten schooltijd. Ze gaat naar dansles met Bernice en één keer in de week gaal ze alleen naar de wedstrijdgroep van de dansschool. Het is vlakbij, maar als het donker is haal ik haar op. Andere meisjes van haar leeftijd zijn regelmatig in het Zwolse uitgaansleven te vinden. Maria niet. Ze is iedere avond en ieder weekend bij mij. Ik ben blij dal ze niet naar de kroeg wil. Daarvoor zou ik haar trouwens op haar veertiende ook geen toestemming hebben gegeven, maar een verjaardag of een keer winkelen lijken me normale activiteiten op deze leeftijd. Met Bernice gaat Maria af en toe een stuk fietsen, maar dat is alles.

'Moet jij niet eens een keertje wat leuks gaan doen met een vriendin?' vraag ik een keer.

'Geen behoefte aan.'

'Je hebt een broek nodig, misschien heeft Nicky wel zin om mee te gaan naar de stad.'

'Ik zeg toch dat ik niet wil.'

Geïrriteerd loopt ze weg.

Kort na dit gesprek vraagt ze of ze naar een kroeg mag die in Zwolle vrij berucht is. Hoewel ik natuurlijk nee zeg, ben ik blij verrast dat ze toch behoefte schijnt te hebben aan sociale contacten. Altijd bij je moeder op de bank zitten lijkt me niet gezond. Als ze op een zaterdagmiddag met haar halfzusje naar de stad wil, geef ik uiteraard toestemming, blij dat ze eindelijk wat leuks gaat doen. Gierend van de lach worden de zussen aan het einde van de middag met de auto van Manou thuis afgeleverd. Dat bevalt me helemaal niet. Ik heb Maria verboden met hem op stap te gaan. Manou legt uit dat hij de meisjes toevallig in de stad zag lopen en toen aanbood ze even naar huis te brengen.

Maria en haar zusje liggen nog steeds in een deuk. Als Manou weg is vertellen ze wat ze die middag gedaan hebben. Ze hebben een bewonderaar van Maria telefonisch van hot naar her gestuurd. Ze laten hem steeds in de waan dat zij hem op de afgesproken plaats zal ontmoeten. Na drie blauwtjes gelopen te hebben vindt hij het wel genoeg. Zodra hij Maria in de stad tegen het lijf loopt geeft hij haar een klap in het gezicht. Inderdaad is haar wang vuurrood. Tussen het lachen door vragen ze of ik dit niet ook ontzettend geinig vind. Mij ontgaat de grap helemaal. Daarna zien ze Manou in zijn auto aan komen rijden. Tergend langzaam stappen ze op dat moment het zebrapad op en steken in slow motion de weg over, zodat hij wel moet stoppen. En weer komen ze niet meer bij.

'Mama, je had zijn gezicht moeten zien.' Gierend rollen ze zo ongeveer over de grond.

De laatste keer dat ik zo hard en zo lang om helemaal niets heb gelachen is 25 jaar geleden na het roken van een joint. Maar Maria rookt niet, laat staan dat ze blowt. Haar kleding stinkt nooit naar sigaretten, en ik heb een scherp reukvermogen, dus ik weet zeker dat drugs niet de reden kunnen zijn van haar uitgelatenheid. Ik tover een zuur lachje op mijn gezicht. Maar ik blijf het gevoel houden dat er iets niet klopt. Het is als wanneer je een bekende tegenkomt op een plaats waar je diegene allerminst verwacht. Je zegt onmiddellijk tegen jezelf dat je je wel zult vergissen, terwijl je in je achterhoofd weet dat het die persoon wel degelijk is. Had ik maar naar mijn gevoel geluisterd.

De tijd verstrijkt, ik kan het leven in die periode als een zware last ervaren. Door vermoeidheid lijken de dagelijkse handelingen soms op topsport. Regelmatig denk ik dat ik er helemaal niets van bak. Alles wat ik doe lijkt net niet te lukken. Ik vind mezelf geen leuke moeder op het moment en ook geen goede docent. De spanningen thuis, de stress op mijn werk, de dagelijkse sleur, het is me allemaal wal te veel de laatste tijd. Ik krijg het gevoel dat ik geen grip meer heb op wat er gebeurt. Maria ontglipt me. Ze lijkt steeds verder weg te zijn. Bij iedere stap die ik in haar richting zet doet zij twee stappen terug. Ze houdt me op afstand alsof ik een gevaarlijk dier ben. Ze wantrouwt me, houdt me in de gaten met een broeierige blik in haar ogen. Soms is het leven knap ingewikkeld. Vooral als je overal alleen voor lijkt te staan.

Op momenten als deze doe ik wat ik als kind ook altijd al deed. Ik trek me terug in mijn fantasie. Al jaren spaar ik sprookjesfiguren die uitgestald staan in een oude apothekerskast. Een hobby die me vaak kritiek van mijn kinderen oplevert. 'Heb je nu alweer zo'n lelijke trol gekocht?' zeggen ze dan, of: 'Nog één zo'n ding en ik ga ergens anders wonen.' Ik ga voor de kast staan, stel me voor dat ik heel klein word en verplaats me in een van die kitscherige beeldjes. Vanachter het veilige glas kan ik mijn kamer inkijken en mezelf zien zitten: uitgeblust en bleek, met donkere wallen en een kapsel dat nodig gefatsoeneerd moet worden. Als trol zou ik tegen mezelf zeggen: 'Meid, meld je ziek en rust eens een tijdje lekker uit.' Dat is precies wat ik moet gaan doen. Ik 'spring uit de kast' en bel direct mijn werkgever op. Ik moet thuis orde op zaken stellen. Ik moet koste wat kost Maria zien te bereiken; ik moet meer geduld opbrengen voor Lucas die veel zorg vraagt; ik moet eens iets leuks met Thomas gaan doen; maar ik moet vooral aan mezelf gaan denken. Een goede piloot zorgt tenslotte eerst voor zichzelf. Pas nu weet ik de uitspraak op waarde te schatten. Diezelfde dag maak ik een afspraak met de kapper. Na een knipbeurt voel ik me altijd stukken beter. Manou voelt mijn stemming weer feilloos aan en biedt aan samen met Maria op de jongens te passen, zodat ik eens iets voor mezelf kan doen. Wat is hij toch attent. Hij grijpt alle kansen aan om nog verder in ons leven binnen te dringen. Ik maak geen gebruik van zijn aanbod omdat het op de een of andere manier toch niet goed voelt om mijn kinderen bij hem achter te laten. Ik spreek mijn twijfels over Manou weer eens uit tegen Maria, maar die wimpelt ze ook deze keer weer weg. Hij is een hardwerkende jongen die alleen maar wat gezelligheid zoekt. Dat ze elkaar stilzwijgend tekens geven als ik met mijn rug naar een van hen toe sta kan ik niet vermoeden. Maria en Manou vormen een goed team als het erom gaat mij een rad voor ogen te draaien.

Kort na dit gesprek komt Manou binnen met een cadeautje voor Maria. Hij loopt vanuit zijn opleiding stage in een groot warenhuis en heeft daar een glas met een kaars erin voor haar gekocht. Het ziet er wat knullig uit, vooral omdat ik toevallig weet dat deze dingen op het moment sterk afgeprijsd zijn. Weer roept hij met dit gebaar vertedering in me op. Moe van een dag hard werken valt hij op mijn bank in slaap. Hoe kan ik nu aan deze te dikke, vriendelijke jongen twijfelen. Ik voel me bijna schuldig dat ik af en toe negatief over hem denk. Nee, deze jongen kan ik vertrouwen.

In dezelfde week brengt hij twee Franstalige kinderen van vrienden in Parijs mee. Een jongen van een jaar of twaalf en een schattige dreumes. Als ik zie hoe liefdevol hij met dit kleine kind omgaat, vraag ik me af of dit soms zijn eigen zoontje is. Waarom ik juist dit denk weet ik niet. Manou is altijd aardig tegen kinderen en kleintjes zijn gek op hem, maar er lijkt tussen hem en dit jongetje een zekere intimiteit te bestaan. Jaren later zie ik op een van Manou's fotowebsites die schattige dreumes als jongen van een jaar of acht, negen met Manou op de foto staan. Op de achtergrond, in een huiskamer, zit een vrouw achter de computer. Het ziet eruit als een leuk familiekiekje.

Maria is dolenthousiast over het jongetje. Zodra ze met kinderen omgaat, verdwijnen de vaak harde trekken uit haar gezicht en begint ze te stralen. Die Manou weet toch altijd het beste in mijn dochter naar boven te halen. Als Maria mij vraagt of Manou sinterklaas bij ons mag vieren, moet ik heel diep nadenken. Sinterklaas vind ik bij uitstek een familiefeest en ik weet niet of ik daar wel een 'vreemde' bij wil hebben. Toch stem ik toe, omdat ik daar Maria een plezier mee lijk te doen. Tegen kerstmis stuurt hij ons allemaal een kaart met lieve, persoonlijke woorden. Wat stom dat ik er niet aan gedacht heb om hem iets te sturen. Hij brengt de feestdagen door bij zijn familie en vrienden in Parijs. Maria is opgelucht. Ze zegt dat ze het niet altijd leuk vindt als Manou er is.

'Dan zeg je dat toch tegen hem,' is mijn reactie. Maria vindt dat moeilijk en daarom besluit ik het hem te vertellen. Ook ik vind het lastig, omdat ik Manou niet wil kwetsen. Meerdere keren doe ik een poging hem uit te leggen dat Maria hem niet ziet als haar grote liefde, maar als een vriend. Ondanks zijn teleurstelling toont hij veel begrip. Tot mijn verbazing zegt hij dat hij een andere vriendin heeft en Maria als een zusje ziet. Ik snap wel dat de dubbele boodschappen van dit 'zusje' vreselijk verwarrend voor hem moeten zijn. Dan wil ze hem wel zien, dan weer niet, soms wil ze hem minder zien, dan weer heel vaak. Ik sta tussen twee vuren. Aan de ene kant Manou, die alleen maar goede bedoelingen lijkt te hebben. Aan de andere kant Maria, van wie ik hou. Die zich tegenover mij ook heel wisselvallig gedraagt. Uitspraken als: 'Jij snapt er toch niets van', en ik ga jou niks vertellen' staan lijnrecht tegenover de knuffelbehoefte die ze soms heeft. Het ene moment hou ik haar stevig vast en aai ik haar over haar donkere bol. Het volgende moment word ik letterlijk weggeduwd, net als toen ze een baby was.

Bij tijd en wijle is het zo onmogelijk om wijs te worden uit deze kluwen van tegengestelde emoties dat ik naar buiten loop om af te koelen. Schreeuwen heeft geen zin, niet schreeuwen ook niet. Ik sta erbij en kijk ernaar hoe mijn dochter steeds labieler wordt. Als ik het woord 'psycholoog' alleen maar in de mond neem, sprint ze als door een wesp gestoken naar haar kamer, waar ze vervolgens uren kan blijven zitten.

Tijdens een van onze zeldzame gesprekken vertrouwt ze me opeens toe dat ze boos is op mij omdat ik haar twee vaders heb gegeven die allebei de titel niet waardig zijn. Die boosheid kan ik me voorstellen. Ik leg haar uit hoe mijn keuzes tot stand zijn gekomen en vertel dat ik natuurlijk niet met opzet voor twee slechte vaders heb gekozen. Na het gesprek vraag ik me af of dit de kern van Maria's probleem is.

'Ben je boos op me?' begint ze me met enige regelmaat te vragen.

'Nee, ik ben niet boos op je, ik snap alleen niet wat er aan de hand is', zeg ik dan. En dan omarm ik haar en voelt het weer even als vroeger; toen tilde ik haar altijd op en drukte haar dicht tegen me aan als ze verdrietig was. Maar 'kusje erop, over' werkt niet meer. Maria kan een moment later weer verdwenen zijn naar een plek in haar hoofd waar ik geen toegang toe heb. Het is om gek van te worden.

In deze periode wil Maria niet meer dat ik 's nachts haar kamer binnenga om te kijken of ze slaapt. Ze ligt regelmatig lang wakker en ik slaap daardoor ook weer onrustig. Maar ik snap haar verzoek wel. Het is een overbodige gewoonte van mij die is ontstaan in de tijd dat Lucas veel ziek was. Hij had het vaak benauwd en dan moest ik hem een pufje of pilletje geven. Automatisch keek ik dan of de andere kinderen lekker sliepen. Ik beloof haar dit niet meer te doen. Pas veel later blijkt dat ze 's nachts het huis uit gaat in opdracht van Manou. Hij kent mijn voorspelbare levensritme, dus weet precies wanneer ze ongemerkt afwezig kan zijn. Hij houdt alles onder controle. Hij vraagt Maria regelmatig wat mijn rooster is. Hij weet waar de jongens op school zitten en hoe laat ze thuis zijn. Hij is op de hoogte van iedere stap die Maria zet. Ze vertelt ineens dat hij plotseling kan bellen en dan precies weet aan te geven waar ze op dat moment is en wat ze aan het doen is.

'Je fietst nu de brug over, je tas hangt aan het stuur'; 'Je staat nu in een pashokje bij de Didi.' Met dergelijke uitspraken houdt hij haar onder controle. Voor Maria moet het vreselijk zijn om niemand te zien maar wel te horen dat ze bespied wordt. Manou laat haar dag en nacht bewaken.

Voor Manou moet het lastig zijn dat ik al een tijd niet meer werk. Het lukt me eenvoudigweg niet me te concentreren. Ik ben oververmoeid en in overleg met de bedrijfsarts doe ik het een tijdje wat rustiger aan. Manou weet nu niet ieder moment van de dag waar ik ben en wat ik doe. Overigens doe ik niet veel meer dan slapen, dus wat dat betreft vorm ik niet echt een bedreiging voor hem. In zijn ogen moet ik de ideale prooi zijn. Terwijl ik denk dat ik rondscharrel in de periferie van zijn leven, houdt hij me al die tijd in het vizier.

Soms stel ik me voor, heel stiekem, hoe het zou zijn als mijn dochter eens een tijdje niet thuis zou wonen. Hoe het zou zijn om niet iedere dag strijd met haar te moeten voeren. Direct verwerp ik deze gedachte dan weer. Dat is wel het laatste wat ik wil. Maar langer doorgaan op deze manier zie ik ook niet zitten. Ik weet niet wat ik nog kan doen om Maria aan me te binden. Ze lijkt een vreemde die toevallig in mijn huis woont. Een meisje dat eruitziet als mijn dochter, maar van binnen iemand anders is.

Het einde van Maria's derde middelbareschooljaar komt in zicht. Met de hakken over de sloot mag ze naar vier kader. Wat een feest. Het interesseert haar geen fluit. Het geld dat de kinderen altijd voor hun rapport krijgen verdwijnt achteloos in haar broekzak. Een bedankje kan er nauwelijks af. Ik zie op tegen de naderende zomervakantie. Iedere dag samen met Maria die het ene moment lief en het volgende moment kwaad is. Die fluitend door het huis kan lopen en minuten daarna stil in een hoekje zit.

Maria wil niet meer mee naar een bungalow op een van de eilanden. Ik ga alleen met de jongens, terwijl zij bij opa en oma blijft. Eigenlijk had ze thuis willen blijven om samen met Bernice vakantie te vieren, maar dat mag niet van mij. Bernice komt vaak bij ons en ik mag haar graag, maar om ze nu samen een week alleen te laten gaat me te ver. Mokkend vertrekt Maria naar de eens zo geliefde boerderij.

De week op Ameland is fantastisch. Ik merk dat de jongens tot rust komen. We vliegeren in de duinen en voelen ons zorgeloos. We hebben zelfs een paar dagen strandweer. Weer thuis is Maria is enthousiast over onze terugkeer, maar ik denk niet dat het veel met ons te maken heeft. Ze is nu weer bereikbaar voor Manou.

Al snel verschijnt hij weer ten tonele. Hij belooft de jongens en Maria een uitstapje naar de zomerkermis in de stad. Ik ben minder enthousiast dan de rest. Het is nog nooit voorgekomen dat ik mijn kinderen met een ander dan hun vader of een ander familielid heb laten weggaan. Als ik de pretogen van de jongens zie, stem ik toe. Ik spreek een tijdstip af waarop ik ze graag terug wil zien. Manou gaat akkoord. Alle drie krijgen ze wat geld mee om te verbrassen. Ik bel Maria op als ze onderweg zijn om te vragen hoe het gaat.

'Wel goed, maar ik heb niet zo'n zin meer.'

'Ga dan niet.'

'Maar de jongens hebben zich er zo op verheugd.'

'Als je echt niet mee wilt, blazen we alles af.'

'Ik ga wel', zegt ze dan met een diepe zucht.

De jongens hebben grote verhalen als ze thuiskomen. Ze hebben zichtbaar genoten. Ik ben nog nooit met ze naar de kermis geweest. Ik heb een enorme antipathie tegen die schijnwereld vol opgeklopte lol en te harde muziek. Ik voel me er verloren.

Het schijnt dat Manou en Maria ruzie hebben gehad.

Hij zegt: 'Ze liep op blote voeten over straat, dat wil ik niet als ik verantwoordelijk ben voor haar. Stel je voor dat ze zich bezeert.'

Zij zegt: 'Hij wil altijd dat ik doe wat hij zegt. Daar heb ik geen zin in.'

Ik zeg: 'Ik weet het ook niet, ik was er niet bij.'

De jongens zeggen: 'Het was ontzettend leuk.'

Om de lieve vrede voor één keer te bewaren, reageer ik op de laatste uitspraak.

'Dus jullie hebben het leuk gehad, wat fijn.'

In die zomer ontmoet Maria de jongen met wie ze nu ik dit schrijf een relatie heeft. Hij logeert bij buren van ons en is duidelijk geïnteresseerd in mijn dochter. Ze bespreekt met mij hoe ze hem moet vragen of hij verkering met haar wil. Op dat moment is ze echt een kind van vijftien en krijg ik even de kans om haar moeder te zijn. Ik stel voor dat ze het hem vraagt in een briefje, aangezien ze niet zelf naar hem toe durft te gaan.

'Is dat niet stom, zou hij me niet kinderachtig vinden?'

Als ze die middag wanneer de buren niet thuis zijn haar vraag bij hen door de brievenbus gooit, is het afwachten. De hele middag houden we samen het huis in de gaten. Als we de gewilde jongen thuis zien komen en hem een hele harde vreugdekreet horen slaken, weten we dat Maria verkering heeft. Helaas duurt de relatie niet lang. Manou dwingt haar er een einde aan te maken. Natuurlijk weet ik weer van niets. Ik verbaas me er alleen over dat Maria's verliefdheid zo snel voorbij is. Ze wordt weer de nukkige Maria van daarvoor en keurt mij geen blik meer waardig. Ik duik maar weer eens in mijn sprookjeswereld en snap er geen biet meer van.

Maria begint vol tegenzin aan het vierde leerjaar. Ik maak direct een afspraak met haar mentor voor een gesprek op de eerstkomende ouderavond. Ik weet niet dat het gesprek nooit zal plaatsvinden. In november van dat jaar gebeurt er iets waardoor Maria niet meer naar school kan.

Zelf raap ik in het begin van dat najaar al mijn energie bij elkaar en ga weer aan het werk. Dat pakt goed uit. Het werkritme geeft me rust en ik vind daar meer ontspanning dan thuis.

Manou's bezoeken worden minder frequent, en ik vind het goed zo. Maria lijkt hem ook niet te missen. Ze begint er de laatste weken wel slecht uit te zien, moe, alsof ze nauwelijks nog slaapt. De eyeliner wordt royaal gebruikt en haar eens zo lieve gezicht wordt ontsierd door harde, zwarte kunstmatige lijnen. Haar ogen liggen hol en uitdrukkingsloos in hun kassen. Ze draagt haar ooit glanzende en dikke haar tegenwoordig weggefrommeld in een dof en dun knotje. Alles wat enig gevoel zou kunnen verraden, wordt onder een laag make-up verborgen. Ze ziet eruit als een pop. Maar natuurlijk is er niets aan de hand, zie ik spoken en begrijp ik 'ook helemaal niks'. Ik suggereer een bezoek aan de huisarts maar ze reageert alsof ik een oneerbaar voorstel heb gedaan.

Na een vermoeiende werkweek kom ik thuis en tref Maria op de bank aan, schoongewassen en voor de verandering zonder make-up. Ze kijkt me schichtig aan en mompelt een groet. Ik vraag niet eens meer wat er is, ik krijg toch geen antwoord. In een schamele poging de drukkende sfeer wat te verlichten zeg ik: 'Heb je zin om morgen te gaan winkelen en ergens wat te gaan drinken?' Maria heeft geen zin.

'Ik praat over serieus winkelen, uitverkoop, kleren die we niet nodig hebben, een dikke roomsoes . . .' probeer ik nog. Met een triest gezicht loopt ze naar boven. Ik kan wel huilen. Het doet zeer haar zo te zien en niets te kunnen doen om die treurigheid te laten verdwijnen. Toch probeer ik er voor mezelf een leuk weekend van te maken, al valt dat niet mee met alle somberheid die als een dichte mist in huis hangt. Ik zie even geen hand voor ogen meer.

De maandag erna begint al slecht, maar ik kan niet vermoeden wat ons nog te wachten staat. Na vandaag zal ons leven nooit meer hetzelfde zijn. Met lood in mijn schoenen sta ik op. Ik ben doodmoe

en de week is nog niet eens begonnen. Maria glipt die ochtend nog onopvallender dan anders het huis uit. Als ik haar op de fiets zie stappen, voel ik een enorme woede in me opkomen. Ik ren naar buiten en vraag of ze eindelijk wil vertellen wat er aan de hand is.

'Daar begrijp jij toch niks van.'

Ik ontplof bijna na dit nietszeggende antwoord dat ik al veel te vaak heb gehoord.

'Jij gaat me nu vertellen wat er aan de hand is, eerder laat ik je niet gaan,' schreeuw ik en pak haar bagagedrager vast.

'Dan ga ik toch niet naar school.'

Maria stapt van haar fiets en wil naar binnen lopen.

'Hier blijven, jij!' schreeuw ik en pak haar vast. Maria begint zich los te rukken en ik begin te huilen. Dit heeft geen zin. Ik laat haar los en mompel een excuus. Ze reageert nauwelijks. Het schijnt haar allemaal niets te doen. Ze haalt onverschillig haar schouders op en fietst weg. Alsof ik er niet eens sta.

's Middags ga ik met Thomas voor een kleinigheid naar de huisarts. Op het moment dat het consult zijn einde nadert, word ik gebeld. De vertrouwenspersoon van Maria's school is aan de lijn. Er gaat een schok door me heen. Zou ze zich het incident van vanochtend zo hebben aangetrokken?

'Maria heeft iets naars meegemaakt en ik wil dat ze dat zelf aan u vertelt.' Geschrokken en verbaasd vraag ik haar waar het over gaat, maar ze ontwijkt een direct antwoord.

Het is 'zeer ernstig' volgens haar en het is een paar dagen geleden gebeurd. Onmiddellijk ga ik alle mogelijke scenario's af. Is er iets aan de hand met haar biologische vader? Wordt ze lastiggevallen via msn of op haar telefoon? Is er iets op school voorgevallen? Verder dan dit kom ik niet. Maria is vorige week alleen naar school gegaan, verder is ze nergens geweest. Gehaast neem ik afscheid van de dokter en we sprinten naar huis. Ik ren direct naar de huiskamer waar Maria me met een wit gezicht op me staat te wachten. Ik loop naar haar toe en sla mijn armen om haar heen.

'Muis, wat is er aan de hand? Is er iets gebeurd? Vertel het me maar. Kom, we gaan even naar boven.'

In haar eigen, voor mij veel te trage tempo, vertelt ze wat er die vrijdag is gebeurd.

'Ik kwam een vriend van me tegen en die zei dat hij een verrassing voor me had. Ik fietste met hem mee naar een huis in een buurt waar ik liever niet kom. In dat huis zaten ongeveer vijftien mannen, allemaal Antillianen. Ze lachten naar me en ik zag dat verschillende van hen gouden tanden hadden. Iemand gaf me iets te drinken en ik werd duizelig. Toen moest ik mee naar boven . . .'

'Heb je seks met ze gehad?' Ik probeer mijn stem onder controle te houden.

'Ja', zegt Maria en ze kijkt me angstig aan. Dan staart ze naar de grond.

Ik ben even niet in staat iets te zeggen. Ik voel me net als in de seconde voordat er een keer tijdens het paardrijden een auto boven op me knalde. Het moment voor de klap weet je dat je geen controle meer hebt over de gebeurtenissen. Je weet dat je dingen niet meer terug kunt draaien, je kunt je alleen nog maar voorbereiden op de klap. Die komt hard aan.

'Nee', roep ik heel hard, 'nee, dit is het allerergste wat je kan overkomen.'

Ik begin te huilen en te schreeuwen en voel een enorme, primitieve woede in me opkomen. Ik pak Maria beet en druk haar tegen me aan. Ze begint te snikken, even maar en dan sluit ze zich weer af van haar emoties en de mijne. Ze gaat op haar bed zitten en drukt een kussen tegen haar buik. Maria's witte gezicht brengt me bij zinnen, voor haar is dit het verschrikkelijkst.

'Hoe kan dat nou, je was op school, daarna was je gewoon thuis.'

'Ik was niet op school.' Ze draait met haar ogen om zo veel onwetendheid.

Ik vraag haar hoeveel mannen dit met haar gedaan hebben en of ze condooms hebben gebruikt. Maria zegt dat het minstens vier mannen geweest zijn en dat ze niet zeker weet of ze condooms gezien heeft. Dan vraag ik ook nog of er kleverig spul uit hun piemels kwam. Nog steeds ben ik in de veronderstelling dat Maria nooit eerder seks heeft gehad.

'Mama alsjeblieft, weet je niks beters?'

Achteraf ben ik opgelucht, voor zover dat mogelijk is in deze onmogelijke situatie, dat deze verkrachtingen niet haar eerste keer zijn. Niet dat de eerste keer veel beter is geweest, lees ik later in haar boekEchte mannen eten geen kaas.Manou is degene die haar op twaalfjarige leeftijd ontmaagdt als ze stoned is en zich niet kan verweren.

'Maar wie dan? Waar dan?' vraag ik.

Maria vertelt erover alsof het iemand anders gebeurd is. Zakelijk, alsof ze het nieuws voorleest. Ik pak haar beet en vraag snikkend of ze niet doodsbang was. In mijn emotionele toestand merk ik nauwelijks op dat ze mijn omhelzing gelaten ondergaat. Ze zit daar maar met dat kussen tegen haar buik gedrukt en vertelt met een monotone stem verder.

'Toen er ongeveer vier mannen geweest waren, werd het opeens heel stil in het huis. Dat was nog het engst van alles. Ik heb me aangekleed en ben zachtjes de trap afgeslopen en toen de voordeur uit. Ik ben heel hard weggerend, omdat één van die mannen zag dat ik ervandoor wilde gaan. Hij kwam nog achter me aan, maar ik rende steeds harder. Toen ben ik op mijn fiets gesprongen en zo snel mogelijk naar huis gegaan.'

Er gebeurt op dat moment heel veel tegelijk in mijn hoofd. Maar een diep medelijden voert de boventoon.

'Wat moet jij bang zijn geweest.' Ik druk haar weer tegen me mm, maar ik krijg geen contact.

'Ben je nu boos op me, mama?' vraagt ze. Voor het eerst hoor ik iets van emotie in haar stem doorklinken. Ze kijkt me aan.

'Ja, ik ben woedend, maar niet op jou, nooit op jou.'

Weer omhels ik haar maar er valt weinig te troosten omdat Maria nauwelijks emotie toont.

'Ken je die mannen?'

'Ik ken een van hen, ik ga wel vaker met hem mee, maar zoiets is er nog nooit gebeurd.'

'Hoezo, je gaat wel vaker met hem mee? Wanneer gebeurt dit dan allemaal? Je zit verdomme op school. Hoe heet die vent?'

Ik zal honderd vragen tegelijk gesteld hebben, ik zal geschreeuwd en gehuild hebben. Ik weet het niet meer. Ik weet alleen dat het is of ik tegen de muur praat. Er is geen enkele interactie tussen ons, alleen maar een steeds groter wordende afstand. Mijn emotionele reactie blokkeert Maria volkomen.

Ik bel de politie. Pas wanneer ik daadwerkelijk iemand aan de telefoon heb, kan ik me beheersen. Een mannelijke agent vraagt me wanneer het gebeurd is. Als hij hoort dat het al enkele dagen geleden is, hoor ik de interesse in zijn stem afnemen.

'Laat haar een dezer dagen maar naar het bureau komen als ze dat wil, dan kunnen we haar verklaring opnemen.'

'Maar nu dan?' schreeuw ik, 'wat moet ik doen? Moet ze naar school? Is ze wel veilig?' Zo veel vragen.

'Laat haar maar gewoon naar school gaan als ze dat wil.'

Ik ben met stomheid geslagen.

'Hoeft ze niet onderzocht te worden? Ik moet toch zeker met haar naar een arts?'

'Daarvoor is het te lang geleden mevrouw, er zijn nu geen sporen meer te vinden.'

Ik had gehoopt op medeleven, op iemand die net als ik emotioneel zou worden, met me mee zou janken en schreeuwen, maar niet op deze kille reactie. Als in een droom leg ik de telefoon neer. Dan haal ik diep adem en probeer kalm te blijven. Daarna bel ik Manou en vertel hem wat er is gebeurd. Hij zegt dat hij ongeveer een halfuur nodig heeft om bij ons te komen. Ik sluit mijn ogen en probeer mijn gedachten te ordenen.

'Je dochter is verkracht en Thomas en Lucas hebben honger, dus nu moet je eerst gaan koken', spreek ik mezelf toe.

Eten, ik moet er niet aan denken, ik ben kotsmisselijk. Op weg naar beneden laat ik Maria op haar bed achter, bewegingloos als een standbeeld, met het kussen nog steeds tegen haar buik gedrukt. De jongens vragen angstig wat er aan de hand is, maar ik kan die vraag nu niet beantwoorden. Ik weet gewoon niet wat ik moet zeggen. Dapper begin ik aardappels te schillen. Mijn gedachten razen ondertussen als een storm door mijn hoofd. Ik kan niet bevattenwalme zojuist verteld is. In een soort schemertoestand steek ik het vuur aan. Ik loop naar boven en vraag Maria of ze komt eten, maar ze wil niet eten, ze wil even alleen zijn zegt ze. Ik laat haar natuurlijk. Wat ik niet weet is dat Manou buiten voor ons huis klaarstaat om mijn dochter te bellen en te vragen hoe het is gegaan. Al die tijd staat hij al naar boven te kijken en zal hij me heenenweer hebben zien lopen, me hebben horen schreeuwen. Misschien heeft hij zelfs gezien hoe ik met de telefoon voor het raam stond terwijl ik hem belde. Wat doet dat met hem, vraag ik me af. Waarschijnlijk helemaal niets, het zal hoogstens irritatie oproepen, maar misschien zelfs dat niet. Het is niet te geloven dat hij zelfs in deze situatie de touwtjes nog in handen heeft. Hij heeft van te voren met Maria doorgenomen hoe ze me dit vreselijke nieuws zou vertellen, nu ze na het telefoontje van de vertrouwenspersoon niet langer alles voor me kan verzwijgen.

Dit weekend moet een hel geweest zijn voor Maria, ze moet zich zo eenzaam gevoeld hebben en ze heeft het niet met me gedeeld. Ze is zo ver weg, op een plek waar ik niet meer bij haar kan komen. Die rotaardappels worden vandaag in tranen gekookt.

Lucas en Thomas zitten doodstil aan tafel, geen van beiden heeft kritiek op de kleffe hap. Het enige dat ik hun vertel is dat Maria is lastiggevallen door een paar jongens en dat ik daarom een beetje verdrietig ben. Hun eerste reactie is dat ze Maria willen troosten. Ik kan ze niet aan het verstand brengen dat dat geen zin heeft.

'Maar als ik huil dan geef je mij toch een kus en dan gaat het toch over?' zegt Lucas. Dit is te ingewikkeld voor mijn zevenjarige zoon. Voor hem zit de wereld nog simpel in elkaar. Ik aai hem over zijn bol. Hoe ik die avond ben doorgekomen weet ik niet meer. Waarschijnlijk heb ik gedaan wat ik altijd doe. Afwassen, opruimen, de was ophangen. Als ik Lucas zijn verhaaltje voor het slapengaan vertel, kom ik nauwelijks uit mijn woorden. Mijn keel lijkt dichtgeknepen en tranen druppelen op het boek.

's Avonds als de jongens in bed liggen, komt Maria beneden. Ik zeg tegen haar dat ik blij ben dat ze me verteld heeft wat er is gebeurd en dat ik begrijp hoe moeilijk dat moet zijn. Ik zeg haar weer dat ik niet boos ben op haar en dat ze me alles kan vertellen als ze dat zou willen. Emoties probeer ik zo veel mogelijk weg te drukken, daar wordt Maria alleen maar zwijgzaam van.

Maar dat is ze al. 'Ik heb je niks meer te zeggen, ik heb je al te veel verteld.'

Zwijgend ploft ze neer op de stoel en slaat haar armen om haar benen. Zo zit ze een tijd televisie te kijken. De sfeer is om te snijden. Ik zit een meter verderop te stikken in mijn emoties en zij zit stil en ongenaakbaar te zijn. Ik dwing mezelf mijn gevoelens voor me te houden, maar het is verdomd moeilijk. Dan staat ze op en wenst me welterusten.

Als Maria in bed ligt, bel ik mijn goede vriend Léon en vertel hem snikkend wat er gebeurd is. Hij vraagt zich af of ik zeker weet dat Maria wel de waarheid vertelt. Kinderen op die leeftijd kunnen soms dingen verzinnen volgens hem. Even gloort er hoop, stel je voor dat het gelogen is! Maar in mijn hart weet ik dat het waar is, al kan ik het nauwelijks geloven. Ik heb nog zo veel vragen, maar degene die ze kan beantwoorden, laat me niet binnen. Die nacht neem ik een paar slaappillen. Niet meer nadenken, niet meer voelen, alleen maar slapen.

 

HOOFDSTUK VIER

De volgende dag word ik wakker met knallende koppijn en een gevoel van naderend onheil. Ik doe hetzelfde als iedere dag, maar de handelingen lijken zinloos. Ik help Lucas met aankleden, maak Thomas wakker, smeer brood en probeer zo gewoon mogelijk tegen Maria te doen. Ik probeer haar over te halen niet naar school te gaan, maar ze wil graag dat alles gaat zoals op andere dagen. Misschien is dat inderdaad wel het beste voor haar, mij bieden mijn routineuze handelingen ook een bepaalde rust. Ik bied aan haar naar school te brengen, maar ze vertelt dat ze met een klasgenoot naar school fietst zoals ze wel vaker doet. Ik weet niet dat die 'klasgenoot' een van haar bewakers is, een soort gevangenbewaarder, die iedere dag met haar naar school fietst en haar weer thuis aflevert, omdat Manou zeker wil weten dat ze niet bij hem wegloopt.

Als iedereen weg is, ga ik naar mijn werk waar de professionaliteit me hopeloos in de steek laat. Ik vertel een collega wat er gebeurd is, en dan besluit ik naar Maria's school te gaan. Ik wil de vertrouwenspersoon spreken. Ze stuurt de klas die ze op dat moment lesgeeft weg en is erg vriendelijk en meelevend. Ik vraag haar wat er allemaal aan de hand is, maar veel meer dan wat Maria me vertelde heeft ze niet te zeggen. Later vind ik dat vreemd, omdat Maria op dat moment al bijna drieënhalf jaar voortdurend aan het spijbelen is. Het is de docenten blijkbaar nooit opgevallen. Van de vertrouwenspersoon begrijp ik dat Maria de vorige dag tijdens de les in huilen is uitgebarsten. Toen ze vroeg wat er aan de hand was, kwam het verhaal van de groepsverkrachting eruit. Ze heeft haar toen geld gegeven en naar de Stimezo kliniek gestuurd voor een morningafterpil. Geen condooms, flitst er door mijn hoofd, enge ziektes, ik moet naar de huisarts met haar. Voordat ik Maria bij een huisarts krijg moet ze zo ongeveer haar laatste adem uitblazen.

Ik verwacht de nodige strijd. Omdat de vertrouwenspersoon me niets nieuws kan vertellen, ga ik naar huis. Ik zit in de lege kamer en laat mijn gedachten de vrije loop. Het is een chaos in mijn hoofd, het lijkt of er een bom is ontploft. Gedachten en emoties vallen over elkaar heen en gunnen elkaar geen ruimte. Ik weet dat ik moet handelen, een stap moet zetten, maar ik weet even niet meer wat wijsheid is. Daarom begin ik op te ruimen. In de tijd dat ik depressief was tijdens mijn studie zei Léon een keer tegen me dat ik eerst de rotzooi om me heen moest opruimen voor ik kon beginnen aan de bende in mijn hoofd. Hij had gelijk.

Als Maria thuiskomt uit school, vraag ik haar of ze me wil vertellen wie de vriend is die haar heeft meegenomen naar het huis waarin ze verkracht is. Na lang aandringen vertelt Maria me zijn naam: Jayson. Daar moet ik het mee doen. Verder wil ze niet meer met me praten.

'Het gaat prima op school en het gaat prima met mij. Ik snap niet waar iedereen zich zo druk om maakt. Ik wou dat ik je nooit iets verteld had, dan had ik nu tenminste rust.' Met die woorden dendert ze de trap op. Haar deur wordt met de zoveelste knal dichtgesmeten en dan is er weer stilte. Het lijkt me niet zinvol om nu over een huisarts te beginnen. Haar laconieke houding verbaast me. Het lijkt alsof niet zij, maar een ander verkracht is, alsof zij toeschouwer was. Ik kan me niet aan het gevoel onttrekken dat ze deze tirade van te voren ingestudeerd heeft. Ik weet niet dat ik er niet ver naast zit. Manou heeft Maria zeer duidelijke instructies gegeven over wat ze wel en niet mag zeggen, over hoe ze zich dient te gedragen ten opzichte van mij. Ze doet wat hij zegt, blijkbaar kan ze niet meer anders.

Voor die middag heb ik een afspraak gemaakt op het politiebureau, ik wil weten wat mijn volgende stap moet zijn. Vlak voor ik wegga verschijnt Manou opeens, hij straalt een en al medeleven uit, knuffelt Maria en biedt mij zijn hulp aan. De redder in nood wil me graag begeleiden naar het politiebolwerk en houdt nog net mijn hand niet vast. Onderweg in de auto probeert hij me te laten geloven dat Maria weieens leugens verteld kan hebben. Hij heeft een hele filosofie over het brein van jonge meisjes, zegt er artikelen over te hebben gelezen, en hij denkt dat ze aan het liegen is. Wil ik Maria redden, dan zal ik het kind en de volwassene in haar beide intensief moeten begeleiden. Dokter Manou aan het woord. Ik snap niet veel van wat hij zegt, maar het klinkt aannemelijk. Hij is volgens mij in staat zelfs de gebruiksaanwijzing vanrenkeukenmachine nog leuk te brengen.

Terwijl ik bij de politie mijn verklaring afleg - hij had er eigenlijk graag bij willen zijn - zit hij op een bankje in de wachtruimte die van hem kloppend te maken. Althans, dat denk ik nu. Hij wil ook graag aan de vrouwelijke inspecteur kwijt wat hij van het hele gebeuren denkt en weet. Geruime tijd zit hij met haar te praten, en ik vraag me af hoe hij aan zo veel tekst komt.

Naderhand kom ik er achter dat hij verklaart dat de hoofddader wel Jayson heet, maar een andere achternaam heeft dan Maria zegt. Hij verklaart bovendien dat Maria's verhaal waarschijnlijk verzonnen is en dat ze graag aandacht wil op een hele foute manier. Zo probeert hij de dingen naar zijn hand te zetten en ook in deze situatie de controle te behouden. Een medeplichtige die zelf aangifte komt doen, een betere vermomming is niet denkbaar.

Het politieonderzoek richt zich in eerste instantie op een andere Jayson dan de werkelijke verkrachter, omdat een inspecteur zich klaarblijkelijk heeft laten beïnvloeden door de verklaring van Manou. Zonder gedegen onderzoek, slechts op basis van een zeer onbetrouwbare vriend van het slachtoffer, wordt de veronderstelling dat Maria een verkeerde naam heeft genoemd klakkeloos overgenomen door het hele team. Ik weet dat Manou mensen dingen kan laten geloven, ik ben blijkbaar niet de enige die er intrapt. Maar van professionals verwacht ik iets anders. Pas als Maria een foto te zien krijgt van de veronderstelde hoofddader komt de vergissing aan het licht. Snel wordt het onderzoek bijgesteld.

Manou is heel geïnteresseerd in mijn verklaring. Ik vertel hem niet veel. Ik begin vanaf dit moment grote vraagtekens te plaatsen bij zijn bedoelingen. Hij merkt dat ik afstandelijker tegen hem doe. Op dat gebied is hij heel sensitief. Hij weet dat hij me weer aan zich zal moeten binden, wil zijn geheim voor mij bewaard blijven.

Diezelfde avond komt hij onverwachts langs in gezelschap van een vriend. De vriend ziet eruit alsof hij onlangs behoorlijk in elkaar is geslagen. Manou heeft een prachtige verklaring voor zijn gehavende gezicht: zijn vriend heeft net gevochten in Irak. Iemand met zo'n heldenstatus kan alleen maar goede bedoelingen hebben, moet ik kennelijk denken. Manou stelt hem voor als Sandor. Ik vind hem maar zielig met zijn opgezwollen blauwe neus en dito oog. Sandor houdt een emotionele monoloog. Hij heeft gehoord wat er gebeurd is en hij biedt zijn hulp aan. Hij is bereid Maria's verkrachters te helpen opsporen om ze aan te geven bij de politie. Zelf heeft hij een zusje van Maria's leeftijd en voor haar zou hij hetzelfde doen.

Ik ben diep geroerd, maar niet heus. De situatie begint nog onwerkelijker te worden dan hij al was. Buiten blijkt nog iemand te staan: de vriendin van Jayson, ook zij heeft me iets te vertellen. Waar maakte ik me vorige week ook alweer druk over? denk ik. Het weer? De puinhoop op Thomas' kamer? De vriendin van Jayson haakt weer af, ze kan geen oppas voor de kinderen regelen. Een paar dagen later belt ze me. Ze begrijpt dat ik boos ben en dat ik alle recht en reden heb om haar niet te woord te willen staan. Inderdaad heb ik daar weinig zin in. Ze wil zeker wetenofhet werkelijk om haar Jayson gaat, zegt ze. Daarom wil ze Maria graag spreken. Ik vraag Maria of ze met deze vrouw wil praten. Onverschillig neemt ze de telefoon van me over en sluit ze zich op in haar kamer. Ik doe nog een poging te horen wat er gezegd wordt, maar Maria praat met gedempte stem. Na een kwartier komt ze haar kamer weer uit, maar geeft me weinig informatie over de inhoud van het gesprek. Later begrijp ik dat zij misschien wel de enige in dit drama is die de waarheid spreekt. Zodra ze zeker is van Jaysons aandeel in de groepsverkrachting verlaat ze hem, zwanger van zijn derde kind.

Als Manou en Sandor weg zijn, zoek ik rust door een paar dagelijkse handelingen te verrichten. Terwijl ik de afwas doe, begint Maria tot mijn verbazing een gesprek.

'Denk je dat Sandor echt in Irak is geweest?' ' Ik weet het niet.' 'Hij leek wel bang voor Manou.' 'Wat bedoel je, waarom zou hij bang voor hem zijn?' 'Weet niet.' Dan loopt ze weg, het gesprek is voorbij. Een goede vriendin, Gabriëlle, die ik in vertrouwen heb genomen, spreekt haar twijfels uit over Manou's edelmoedigheid. Hij is inderdaad wel erg onbaatzuchtig. Nog net geen heilige. Op dit moment weet ik niet meer waar ik sta, wat waar of niet waar is, wie wel en wie niet te vertrouwen is. Het is alsof er een wervelwind in mijn huis heeft gewoed en het leven van mijn gezin heeft ontwricht. In de brokstukken om me heen herken ik nog iets van voor de storm, maar al met al is het leven, ons leven, behoorlijk beschadigd geraakt. Ik hou al die verwarring binnenskamers. Ik ga ervan uit dat mensen niet zullen snappen waar ik het over heb omdat ik het zelf niet eens kan begrijpen.

Met mijn ouders praat ik ook niet over de verkrachtingen, ik wil ze er nu niet mee belasten. Mijn moeder is net uit het ziekenhuis herstellende van een zware operatie. Ik kan het niet over mijn hart verkrijgen met deze mensen mijn zorgen te delen. Als ik ze aan de telefoon heb om te vragen hoe het met ze gaat, vind ik hel heel moeilijk om de schijn op te houden. Beiden voelen dat er iets gaande is, maar weten dat ik ze niets wijzer zal maken als ik dat niet wil. Maria en ik lijken wat dat betreft op elkaar. Geen van beiden willen we een dierbare verdriet doen.

In deze periode begint Maria mondjesmaat verontrustende informatie te geven over Manou. Hij zou niet eerlijk tegen me zijn en foute bedoelingen hebben. Hij zou haar in de gaten houden en altijd weten waar ze is en wat ze doet. Als ik vraag of ze concreter kan zijn, doet ze weer een grote stap terug. Haar wantrouwen jegens mij blijkt groot. Ze kijkt me aan met een valse blik in haar ogen en zegt dat ze me al veel te veel verteld heeft. Te laat, de twijfel is gezaaid. Mijn houding naar Manou wordt nog afstandelijker en weer pikt hij dat feilloos op en zoekt hij onmiddellijk weer toenadering. Hij vertelt me hoeveel zorgen hij zich maakt om Maria. Ik moet goed op haar passen, zegt hij, want als ze zo doorgaat is ze binnenkort zwanger en dan zijn de problemen niet meer te overzien. Hij vraagt me of hij een oogje in het zeil moet houden. Alsof hij dat niet al die tijd al doet. Ik zeg hem haar met rust te laten. Ze is in de war.

Zelf zet ik de tegenaanval in. Na wat Maria me verteld heeft over Manou, wil ik uiteraard weten hoe het zit. Daarvoor heb ik hem nodig, want Maria zegt niets meer. Als ik Manou met een smoes opbel, hoor ik een enorm kabaal op de achtergrond. Hij zegt dat hij aan het werk is achter de lopende band in een fabriek. Dit werk is voor hem een soort dekmantel, hoor ik later. Het past bij zijn imago als arme, hardwerkende scholier.

Binnen een minuut belt hij me terug. De lopende band kan klaarblijkelijk wel even zonder hem. Op een samenzweerderige manier vertelt hij dat hij Maria heeft gezien in een onfrisse buurt terwijl ze door een autoraampje een jongen kuste. Hij zegt dat hij die jongen kent en dat hij niet te vertrouwen is en zelfs in de gevangenis heeft gezeten. Wat verwacht hij? Moet mijn wantrouwen jegens hem zich nu naar die ander verplaatsen? Voorlopig heeft Maria mijn aandacht harder nodig dan hij.

Regelmatig komt er een onstuitbare woede jegens haar verkrachters in me opzetten. Ik krijg dan een waas voor mijn ogen en lijk mezelf niet meer onder controle te hebben. Was ik maar een kerel van twee bij twee met spierballen als kanonskogels. Ik voel een enorme agressie nu een van mijn kinderen in gevaar is.

Ik zou het liefst met een grote mitrailleur het hele stel om zeep brengen. Waar zijn de klootzakken die met z'n allen een klein meisje te grazen nemen? Wie zijn het? Nog nooit ben ik zo kwaad geweest, heb ik zo'n onbeheersbare woede gevoeld als nu. Ik wil feiten, namen, ik wil vooral wraak. Ik begin her en der mijn licht op te steken en probeer zoveel mogelijk te weten te komen. Dat valt tegen, omdat ik erachter kom dat niemand die iets te maken heeft met Jayson, Manou en alles wat daarmee samenhangt erg mededeelzaam is. Ik stap op iedereen af die ook maar in de verste verte iets te maken zou kunnen hebben met die twee. Zo hoor ik van een bekende die weer een vriendin heeft wiens vriend in het milieu van Manou blijkt te verkeren dat er van groepsverkrachtingen vaak opnames worden gemaakt. De dvd's rouleren onder belangstellenden en er wordt grof geld voor betaald. Ook op internet schijnen dit soort opnames van verkrachtingen te vinden te zijn. Mijn dochter is nu misschien het lustobject van geile pedofielen die haar kunnen bekijken wanneer ze maar willen. Ik moet er niet aan denken een dergelijke opname ooit te moeten zien. Mijn enige troost: het meisje van toen, dat misschien nog ergens te zien is, heeft niets te maken met de Maria van tegenwoordig. Ze is dat meisje niet meer.

Deze eerste pogingen van mij om de waarheid te achterhalen zijn het begin van de lange weg die ik te gaan heb. Ik zit nu nog in een fase van verbijstering, ongeloof en woede. Pas als anderen me attent maken op de risico's die Maria loopt en ik er stukje bij beetje achter kom wie Manou werkelijk is, besef ik dat Maria in groot gevaar verkeert. Maar zover is het nog niet.

 

HOOFDSTUK VIJF

Enkele dagen later. De sfeer in huis is om te stikken. Ik onderwerp Maria aan verhoren en dring erop aan aangifte te doen. Hoe meer kritiek ik geef op Manou en Jayson, hoe meer ze geneigd is het voor hen op te nemen. Met mijn negatieve uitlatingen over hen lijk ik haar alleen maar verder in hun richting te drijven. Maria doet al het mogelijke om de ernst van de zaak af te zwakken en mij buiten de deur te houden. Ik verbied haar nog langer naar school te gaan. Manou loopt daar rond en houdt haar in de gaten. Zo veel begrijp ik uit de antwoorden die ik soms uit haar geperst krijg. Ik dring aan op een aangifte. Ik probeer haar duidelijk te maken dat het belangrijk is dat ze met de politie gaat praten. De mannen die haar en andere meisjes verkrachten, horen niet vrij rond te lopen. Ze wil er niets van weten. Uiteindelijk maak ik een afspraak op het politiebureau en stel Maria voor het voldongen feit dat ze erheen zal moeten gaan. Manou is niet meer welkom in mijn huis. Hij houdt echter telefonisch contact met Maria via een gsm die hij haar niet lang geleden gegeven heeft. Ik zei nog tegen hem dat een mobieltje wel een fors cadeau was, maar hij zei dat hij het gratis had gekregen bij het afsluiten van een internetcontract. Op deze manier blijft hij Maria lastigvallen. Ik weet ondertussen niet dat hij met haar de komende aangifte voorbereidt en een paar mindere goden uit zijn organisatie opoffert om geloofwaardig te blijven als vriend van het slachtoffer. Ik weet op dat moment niets af van het bestaan van een organisatie.

Dagenlang zit Maria op het bureau. Steeds weer worden haar dezelfde vragen op een andere manier gesteld en lijkt zij degene die een misdrijf heeft gepleegd. Als ze thuiskomt na zo'n dag van verhoren, is ze chagrijnig en wil ze douchen. Wat ze de politie allemaal vertelt, weet ik niet. Ik word overal buiten gehouden. Opvallend is dat ze twee gezichten lijkt te hebben. Als ze thuis is praat en doet ze redelijk normaal, voor zover haar houding van de afgelopen jaren zo genoemd kan worden. Als Manou haar belt of als ik iets zeg of doe dat Manou afkeurt, ondergaat ze een transformatie. Ze begint anders te praten, in een taal die ik niet begrijp. Ik weet wel wat ze zegt, maar ze praat met een accent, alsof ze een buitenlander is en ze gebruikt straattaal. Ook haar motoriek en uitdrukking veranderen. Ze lijkt groter en stoerder en kijkt me aan met een ronduit gemene uitdrukking in haar ogen. Deze Maria ken ik niet en met haar is geen gesprek mogelijk. Ik weet niet altijd van te voren wat deze verandering teweeg zal brengen. Op deze momenten is ze een vreemde in een bekend lijf, een omhulsel dat ooit aan mijn dochter toebehoorde. Dat is het verwarrende aan de situatie. Ik spreek haar nog steeds aan als mijn kind en doe een beroep op de Maria die ik ooit gekend heb. Maar ze is er niet meer. Haar geest lijkt te zijn gestolen. Tijdens de eindeloze verhoren zal deze houding haar enige bescherming bieden, denk ik. Zeker weten doe ik niets meer.

Rond die tijd krijg ik een telefoontje van Linoia, een vriendin die ik al heel lang ken en al enige tijd niet gesproken heb. Na wat oppervlakkigheden vertel ik haar wat er gaande is. Direct slaat ze groot alarm en komen zij en haar man Devid met het voorstel Maria te laten onderduiken. Ze zijn de eersten die de term 'loverboy' ter sprake brengen. Ik schrik van wat ik hoor en langzaam begint de ernst van de situatie tot me door te dringen. Mijn dochter slachtoffer van loverboys. Het is nog maar kort geleden dat ik mijn klas voorlichting gaf over deze vorm van mensenhandel. Nu weet ik dat ik er niet veel van begrepen heb. De film die ik toen liet zien geeft een bijna romantisch beeld van de verhouding tussen dader en slachtoffer. Ik ben helemaal de kluts kwijt. Wat is de rol van Manou in het geheel? Mijn vader vertrouwde hem bij hun eerste ontmoeting al niet. Ben ik dan zo blind? Nog steeds vertrouw ik op Maria en de band die we hebben. Maar is dat vertrouwen niet volkomen misplaatst aan het worden? Stel dat ze mij al heel lang voorliegt over haar doen en laten. Dat ze helemaal niet het meisje is dat ik denk dat ze is. De mist begint op te trekken.

Manou, al die tijd is hij de wolf in schaapskleren. Ik voel me een van die stomme zeven geitjes die de deur opendoen voor de wolf met zijn witgemaakte poot en hoge stem. Nog net op tijd kruip ik in de rol van het geitje dat op het laatste moment doorziet wat er gebeurt en zich in de grote staande klok verbergt. Wat nu?

Ik ben in de veronderstelling dat Maria geholpen moet worden met de trauma's die ze ongetwijfeld heeft opgelopen. Daarom praat ze af en toe met Gemma, een hulpverleenster van Bureau Jeugdzorg. De gesprekken vervelen haar al snel omdat ze niet van zins is om ook maar iets zinnigs aan deze dame te vertellen. Gemma snapt er volgens haar niets van. Het is wel deze hulpverleenster die me waarschuwt dat ik Maria niet meer alleen kan laten. Ze heeft volgens haar sterk de neiging om weg te lopen of zichzelf iets aan te doen. Als ik een brief vind van Maria aan Jayson, waarin ze hem vertelt over de lopende aangifte en hem hulp aanbiedt om uit handen van de politie te blijven, is dat voor mij de druppel. Maria is een gevaar voor zichzelf en indirect ook voor ons. Wie weet wat Manou zou kunnen doen om Maria terug te krijgen. Ik besluit in te gaan op een eerder voorstel van Linoia en Devid om Maria te laten onderduiken. Ze wonen een eind bij Zwolle vandaan en hebben de ruimte om nog een kind in huis op te nemen. Bovenal, en dat raakt me diep, hebben ze een heel groot hart en veel liefde te geven aan een meisje dat niet eens hun eigen dochter is. Er gaan veel telefoontjes, e-mails en gesprekken aan deze beslissing vooraf. Het is voor mij nog steeds moeilijk te geloven dat Maria zo diep in de problemen zit als Linoia en Devid mij voorhouden. Ik twijfel, eigenlijk ben ik op zoek naar een laatste reden, een excuus om haar niet te laten onderduiken. Maria grijpt mijn twijfel aan en praat op me in. Ze wil niet weg, het is niet nodig, ze is nu toch weg bij Jayson, en Manou valt ook erg mee. Uit jaloezie heeft ze nare dingen over hem verteld, maar hij is niet zoals ik denk. Ze zal weer haar best gaan doen op school en proberen niet meer zo te snauwen thuis, Ze kijkt me aan met haar grote bruine ogen en bijna geef ik toe. Ik wil haar zo graag geloven, onze band weer herstellen. Maar zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Net zoals Maria dat van mij doet, neem ik afstand van haar. Ik sluit een hele dikke deur in mijn hoofd en dwing mijn massa onbeheersbare emoties terug, Ik moet me nu niet laten leiden door wat ik voel. Als ik toegeef en me laat manipuleren weet ik dat Maria daar uiteindelijk niet mee geholpen zal zijn.

Op een donkere avond is het zover. Ik heb met Linoia en Devid afgesproken op een afgelegen parkeerterrein aan de rand van een bos in de buurt van ons huis. De jongens vertel ik niets, bang dat ze hun mond voorbij zullen praten. Ik weet inmiddels dat er vlak bij ons een jongen woont die ons al langere tijd in de gaten houdt. De auto van een van hen heeft wekenlang voor onze deur geparkeerd gestaan. De eigenaar is een vriend van Jayson, hij gaf met zijn auto voor onze deur voortdurend aan Maria het signaal af dat ze nog steeds in de gaten werd gehouden. Zelf zie ik regelmatig mannen bij deze jongen op bezoek komen die ik inmiddels herken als 'vrienden' van Manou en Jayson. Om zo weinig mogelijk op te vallen, geef ik Maria niet veel mee. Ik prop twee plastic zakken van de plaatselijke supermarkt vol met kleren en een paar knuffels. Het interesseert Maria totaal niet wat ik haar laat meenemen. Als ik maar van haar telefoon afblijf. Ze heeft zich nog verder in zichzelf teruggetrokken dan anders. Haar gevoel heeft ze uitgezet, lijkt het wel. Slechts wanneer ze Thomas en Lucas omhelst zie ik enige emotie bij haar. Het doet haar verdriet bij ze weg te gaan.

Met een omweg fietsen we richting het bos. Het is koud en het waait. Wolken zeilen als bootjes langs de maan. Soms zie je ons wel, soms zie je ons niet. Eenmaal bij het bos aangekomen kijken we nog een paar keer goed om ons heen. Met gedoofde lampen fietsen we door het bos.

'Het lijkt wel oorlog', grap ik nog om de spanning te breken. Alsof dat grappig is.

Aan de andere kant van het bos, op het donkerste gedeelte van een parkeerplaats aan de bosrand, wachten we op de grote bus van Linoia en Devid. Na korte tijd draait er een auto het terrein op. Als ik zie dat ze het echt zijn komen we uit de schaduw tevoorschijn. We praten nog wat en dan verdwijnt Maria met fiets en al in de bus. Devid baalt ervan dat Maria haar telefoon nog heeft. Hij heeft gelijk, maar haar die afpakken zou tot een vechtpartij geleid hebben. Onze verhouding is al slecht genoeg zoals die nu is. Ik spreek met Devid af dat hij haar telefoon zo snel mogelijk zal innemen. Tegen hem zal ze geen grote mond durven hebben. Dan gaat de deur dicht. Maria zit op de bodem van de auto, zodat ze van buitenaf niet te zien is.

Ik kijk met tranen in mijn ogen hoe ze wegrijden en voel me ellendig. Hoe eenzaam moet ze zich voelen omdat ze haar geheim niet met mij kan delen. Ze had nooit een buitenstaander mogen worden in mijn gezin. Ik heb zo mijn best gedaan Maria te behoeden voor deze rottigheid. Het voelt als een groot falen dat ze nu door iemand anders beschermd moet worden. Bovendien vind ik het moeilijk om een ander om hulp te vragen. Ik ben het gewend om mijn eigen problemen op te lossen. Alleen in mijn dagboeken vraag ik om hulp. Toch is er ook opluchting. Als ik terugfiets kom ik langs ons oude huis en zie een vreemde vrouw in mijn luxe keuken. Ik zie andere kinderen aan tafel zitten in mijn oude huiskamer. Wat raar, denk ik en moet dan vanbinnen heel hard huien. Geef mij maar het primitieve keukenblokje in plaats van de hightechkeuken waarin ik depressief stond te zijn. Ik laat de familie lekker achter in hun luxe en even voel ik me bevrijd van alle zorgen. Ook van de zware last die Maria met zich meebrengt, mijn grootste zorg heeft even elders onderdak gevonden, ik kan me weer richten op Thomas en Lucas. Ik vind eigenlijk dat ik dit niet mag voelen en doe alsof mijn opluchting alleen de ontsnapping uit mijn huwelijk betreft. Een moeder mag toch haar kind niet liever zien gaan dan komen? Maar ik ben zo ontzettend moe van alle zorgen en het voor iedereen zorgen. Zittend op mijn fiets fantaseer ik dat ik mijn huis voorbijrijd, in een vliegtuig stap en gewoon verdwijn. Niet meer nadenken voor iedereen. Niet meer gaan slapen en opstaan met de gedachte dat Maria iets verschrikkelijks is overkomen. Heerlijk moet dat zijn.

Als ik thuis aankom, doen de jongens de deur al voor me open. Vol spanning kijken ze me aan. Ik knuffel ze en zeg dat het goed is zo. Maria komt weer terug, alleen is het nu voor iedereen beter dat ze weg is. Lucas en Thomas zijn verdrietig, maar doen hun best iets te begrijpen van wat ik zelf nauwelijks snap. Ik druk ze nogmaals op het hart om vooral niet over Maria te praten met anderen. Zo jong als ze zijn snappen ze uitstekend wat ik bedoel. Ze hebben ook nooit een woord gezegd. Zelfs Lucas niet, die er toch vaak van alles uitflapt. Ik ben trots op ze.

Tijdens haar verblijf in het huis van Linoia en Devid hebben Maria en ik veel contact. Ik bel haar bijna dagelijks. Het enige wat ze wil is terug naar huis, maar ik houd de boot af. Het zou niet verstandig zijn. Omdat ze erg goed kan manipuleren loop ik soms bijna in de val. Bijna, want ik laat haar waar ze nu is. Soms schrijf ik haar een brief en teken dan een klein muisje op de envelop, zodat ze weet dat de brief voor haar bestemd is. Thuis noemen we haar Muis. Als ik boos ben of een serieus gesprek probeer te voeren, noem ik haar Maria. Met Devid voert ze lange gesprekken als hij aan het koken is. Ze plaagt hem en samen hebben ze veel plezier. Ik zie dat hij de rol op zich neemt van de vader die ze nu zo mist. De rol die twee vaders hebben laten liggen. Dat betekent ook dat hij streng moet zijn en dat er op z'n tijd confrontaties zijn. Ook Devid krijgt zijn portie Mariavenijn, maar hij gaat daar met veel humor mee om. Humor die ik op het moment niet heb.

Vanaf de tijd dat ik aangifte doe, heb ik contact met Bureau Slachtofferhulp. Toen de politie vroeg of ik daar behoefte aan had, aarzelde ik. Als het maar niet van die enge meelevende types waren die zich alles zeggen te kunnen voorstellen. Ik heb er geen enkele behoefte aan om bevestigd te worden in de rol van slachtoffer. Wat een vooroordeel. Ik kom in contact met Lilly, een zeer professionele vrouw die goed kan luisteren. Ze heeft nooit eerder te maken gehad met een loverboyslachtoffer en haar familie, maar daar is niets van te merken. We voeren heel wat gesprekken, maar ook met praktische zaken heb ik veel aan haar. Met enige regelaat belt ze me om te vragen hoe het met ons gaat. Door te luisteren en positief te blijven weet ze me vaak uit mijn somberheid te halen. Praten met een buitenstaander schept ruimte, er spelen niet allerlei emoties mee, ik hoef niet na te denken over hoe ik iets vertel. Ik vertel.

In die periode kom ik Maria's echte vader weer op het spoor. Hij houdt zich tegenwoordig op in kringen van de georganiseerde misdaad. Als ik hem voor het eerst sinds lange tijd spreek, zit hij in de gevangenis. Ik vertel hem wat er gaande is en ook dat Maria hem al heel lang wil ontmoeten. Hij zegt dat hem dat veel plezier doet en wil haar ook graag ontmoeten. Op dat moment spelen er twee dingen door mijn hoofd.

Allereerst vind ik dat Maria mag weten wie haar vader is, daar heeft ze recht op, wat hij ook gedaan heeft. Op de tweede plaats zou ik haar vader weleens nodig kunnen hebben om Maria te beschermen. Ik weet dat ik hem niet kan vertrouwen - dat is in het verleden wel gebleken -, maar misschien doet de ellende waarin zijn dochter zit hem wel veranderen.Ik kan het proberen. Aan Oscar heb ik immers helemaal niets. Het enige wat hij over Maria en haar problemen zegt is dat zijn blauwe vrienden', zijn collega's bij de politie, haar wel zullen helpen. In al die jaren heeft hij zelf niets ondernomen om Maria te beschermen.

Al is Rick een crimineel, hij blijft, zoals gezegd, Maria's vader. Vroeger heb ik een pleegbroertje gehad. Zijn ouders zijn aan lager wal geraakte mensen, die hem mishandeld en misbruikt hebben. Toch wil hij ze blijven zien. Net als mijn geadopteerde vriendin van vroeger die haar ouders wilde leren kennen. Ik snap die behoefte, al heb ik er wat Maria betreft soms moeite mee. Ik weet dat Rick nog een tijdje te gaan heeft en juist daarom lijkt de situatie me veilig genoeg om Maria hem te laten ontmoeten. Ik laat wel haar belang vooropstaan. Als haar vader ooit veroordeeld was voor een zedendelict, had ik geen enkel contact toegestaan. Maar wat dat betreft is zijn strafblad 'schoon'.

Samen met Maria bezoek ik Rick in een zwaarbewaakte gevangenis ergens in het land. Maria is zenuwachtig. Dit wordt de allereerste keer dat ze haar vader ontmoet. Veel goeds heeft ze tot dan toe niet over hem gehoord.

We reizen per trein, wat riskant is voor Maria. De laatste tijd merk ik dat ik in de gaten wordt gehouden als ik ergens heen ga. Hetzelfde geldt uiteraard voor Maria, die onmiddellijk een escorte van ongure personen om zich heen heeft als ze zich onder begeleiding eens op een station vertoont. Deze mannen hebben alles te maken met de groep 'loverboys' waar zij in verzeild is geraakt. Ik weet nog steeds niet volkomen zeker dat Manou aan de touwtjes van deze marionetten trekt. Dat besef dringt slechts moeizaam door.

We stappen op de verkeerde halte uit de stadsbus die ons naar de gevangenis zou moeten brengen. We lopen eerst het terrein op van een chique complex. Mooie gevangenis, denk ik nog, maar zie dan dat het een bejaardentehuis is voor welgestelde ouderen. Daarna belanden we op een snelweg. Als hazen rennen we deze racebaan over en komen net op tijd aan bij de verzameling vale gebouwen. Ons bezoek is van te voren aangekondigd en dus moeten we op tijd zijn. Nadat onze identiteitspapieren in orde zijn bevonden stappen we met andere bezoekers in een busje dat ons naar de unit zal brengen waar Rick zit. Als ik Maria's hand pak, voelt die klam aan. Ze weet niet of het beeld dat ze zich van hem gevormd heeft klopt met de werkelijkheid. Onze tassen moeten we achterlaten in kluisjes. Dan stelt al het bezoek zich in een rijtje op om gescand te worden op metalen voorwerpen. Een klein meisje met zwarte vlechtjes in het haar trekt haar witte laarsjes uit en legt ze op een lopende band. Als zij en het schoeisel door de scanner zijn, trekt ze de laarsjes weer aan en huppelt een kleine ruimte binnen. Een ervaringsdeskundige van ten hoogste vier jaar. Als ik mijn riem heb afgedaan mogen Maria en ik ook de kamer binnen. Deuren gaan achter ons op slot en met z'n allen zitten we daar te wachten. Ik weet niet waarop en durf het ook niet te vragen. We zitten hier vast en zeker om in de stemming te komen. Iedereen zit er met een verveeld gezicht bij en kijkt alsof dit de zoveelste keer is, wat waar zal zijn. Ik voel kriebels in mijn buik. Ik kijk Maria aan en we beginnen vreselijk te lachen. Ongepast, gezien de blikken die we krijgen, maar wat kan mij dat schelen.

Dan, na een eeuwigheid mogen we het hok uit en lopen we door een gang een andere ruimte binnen. Witte muren, een getraliede klok, een podium met daarop twee bewakers en ongeveer vijf tafels aan de grond vastgeklonken. Alle gevangen, één per tafel, dragen een rood vest. In de verste hoek zie ik Rick zitten. Hij probeert niet al te gretig te kijken, maar ik weet dat ook hij gespannen is. Hoewel hij er anders uitziet dan vroeger - hij heeft een kaalgeschoren hoofd en is wat in volume toegenomen - herken ik hem direct.

'Dat is hem Muis', zeg ik en wijs. Maria trekt een grimas en lacht nerveus. Hij mag ons blijkbaar niet tegemoet komen, dus lopen we naar hem toe. Maria propt haar handen in haar mouwen, zoals gebruikelijk wanneer ze zenuwachtig is, en Rick en zij omhelzen elkaar stuntelig. Ik voel een golf van emoties door me heen gaan, maar beperk mijn expressie tot een glimlach. Als ik Rick begroet en hem aankijk, moet ik lachen.

'Je bent in iedere geval thuis', zeg ik. 'Sorry, ik heb niets meegenomen voor bij de koffie.'

Maria bekijkt haar nieuwe oude vader vanuit haar ooghoeken en kijkt onwennig en verlegen weg als Rick met een big smile zijn nieuwe oude dochter bekijkt. Van dat bezoek herinner ik me vooral de verwondering van Maria en haar vader en de nerveuze lol die we hebben. Rick houdt nog steeds van grapjes maken. Hij is echter wel veranderd, zijn blik schiet voortdurend van links naar rechts als hij niet naar een van ons kijkt. Maria doet hetzelfde als ze niet naar Rick kijkt. Hun werelden verschillen niet veel van elkaar op dat moment. Beiden zijn ze op hun hoede. Achteraf denk ik dat Maria wellicht bang was een bekende uit haar criminele omgeving tegen te komen.

We praten nog wat over de spijkers die Rick dagelijks moet tellen en inpakken en dan is het bezoekuur voorbij. Deinmatesmoeten blijven zitten als wij weggaan. Rick omhelst ons kort en zet zijn ondoorgrondelijke gevangenisblik weer op. Ik probeer nog een flauw grapje over een vijl, maar hij zit alweer in zijn rol van doorgewinterde misdadiger. Dan gaan we weg. Ik kijk nog één keer om. Rick kijkt ons met een peinzende blik na. Over Maria's problemen hebben we vandaag niet gepraat.

Maria gaat na dit bezoek weer terug naar Linoia en Devid, waar ze nu al enige maanden verblijft. Het liefst zou ze met mij meegaan - dat is ook mijn wens - , maar het is nog steeds niet verstandig. Doen alsof er niets aan de hand is zou een schijnvertoning worden, maar de verleiding blijft groot.

In de gesprekken met Devid krijg ik de bevestiging dat Manou een veel grotere rol speelt in Maria's leven dan ik aanvankelijk denk. Tegen Devid wil ze nog wel eens iets vertellen, en wat ze loslaat, klinkt niet bepaald geruststellend. Maar ik hoef ook niet meer gerustgesteld te worden, ook niet door mezelf. Ik wil de waarheid weten. Manou is degene die Maria aan Jayson heeft voorgesteld. Sterker nog, hij heeft hem bevolen op Maria te passen, omdat hij zelf op 'zakenreis' gaat naar het buitenland. Jayson mag Maria gebruiken voor wat hij maar wil, als hij haar maar heel laat.

Op een dag vertelt Devid me dat Manou Maria iedere dag belt om de stand van zaken door te nemen en haar instructies te geven over hoe zich te gedragen. Ik weet niet wat ik hoor. Manou geeft Maria voortdurend telefonisch bevelen over wat ze moet doen en wat ze mag zeggen. Ze is zijn marionet, zijn pop. Maria is zo onder zijn invloed, dat ze klakkeloos doet wat hij vraagt. Hij heeft haar op geraffineerde wijze gehersenspoeld. Een eigen mening heeft ze allang niet meer. Manou zegt haar wat ze leuk en niet leuk mag vinden. Hij praat in korte zinnen tegen haar alsof ze een hond is die alleen commando's op kan volgen, vertelt ze me later eens.

De poppenspeler die zelfs op afstand de touwtjes nog in handen wil houden.

Enige jaren geleden stond ik voor de ramen in een hoerenbuurt te kijken naar de koopwaar. Oscar moest er voor zijn werk zijn en ik nam de gelegenheid te baat om de dames eens te bekijken. Opgeverfde meisjes die bijna allemaal doen wat hun pooier hen beveelt. Uitdrukkingsloze gezichten, weggeschilderde wanhoop, orchideeën achter glas, breekbare bloemen die als ze buitenkomen niet meer zullen stralen. Ik probeer oogcontact te maken maar ze kijken langs me heen, ze zien alleen nog wat ze moeten zien. Starende wijd opengesperde ogen, blauw, groen, maar vooral bruin.

Het is alsof ik voor een poppenkraam sta. Het kinderliedje van weleer komt in mijn hoofd.

Ik stond laatst voor een poppenkraam,
hi ha ho,
daar zag ik allemaal poppen staan,
zie za zo,
de poppenkoopman ging op reis,
de poppen raakten van de wijs,
ze deden allemaal zo, ze deden allemaal zo.

Manou en zijn poppen, die stuurloos zijn als hij niet in de buurt is. Manou de poppenspeler, die alle touwtjes in handen heeft, of denkt te hebben. Manou die zich lange tijd achter de poppenkast kon verschuilen en die regelmatig de wereld over reist op zoek naar nieuwe koopwaar. Eerst onderzoekt hij hoe Maria's situatie is. Als hij hoort dat ze bij mij woont en dat er geen volwassen mannen in haar directe omgeving zijn, slaat hij toe. Vaders, broers of ooms zijn niet gewenst en kunnen een reden zijn om een prooi met rust te laten. Als Maria nog in Zwolle is, voorziet hij haar dagelijks van drugs. Maria haalt zelf zeer regelmatig joints op bij de coffeeshop in het centrum waar Manou een rekening heeft lopen. Een meisje dat aan het begin van de mentale gijzeling twaalf jaar is kan ongestraft iedere dag de shop binnenlopen om in haar dagelijkse behoefte aan afwezigheid te voorzien. Is er dan geen controle op de verkoop van softdrugs aan kinderen? Een fles rum zou ze waarschijnlijk niet meegekregen hebben. Wanneer gebeurt dit allemaal, vraag ik me af. Heeft Maria zo veel tussenuren of is ze nog steeds aan het spijbelen?

Ik ben doodsbang voor wat ik nog allemaal te horen zal krijgen, Toch wil ik het weten. In mijn sprookjeswereld is even geen plaats meer voor mij. Het is nu van grote waarde om een inschatting te-kunnen maken van de vijand.

Devid confronteert Maria met de stiekeme telefoontjes van Manou. Hij gaat zelfs zo ver dat hij haar voor de keuze stelt: je spullen inpakken en terug naar Manou of hier blijven en een andere weg gaan bewandelen. Ergens, heel ver weg blijkt Maria nog een greintje gezond verstand te hebben. Ze blijft waar ze is en levert haar mobiel in.

Ik vind dat nu de tijd is gekomen om mijn ouders in te lichten. Ze hebben allang in de gaten dat er iets speelt, maar weten niet wat. Ik vertel in eerste instantie kort aan mijn vader wat ik weet. Ik zwak waar ik kan de gebeurtenissen af, net zoals Maria dat bij mij doet. Hoe zou mijn vader beelden kunnen verdragen van zijn Maria, verkracht door meerdere mannen tegelijk, vernederd en geslagen. Ik kan hem die film niet laten zien. Zijn geknakte zonnebloem. Net als ik hoort hij de waarheid stukje bij beetje, in de hoop dat hij die zo makkelijker verwerken kan. Aan het einde van het gesprek biedt hij me zijn hulp aan, zonder voorwaarden te stellen. Daar ben ik hem dankbaar voor.

Een paar dagen later, het loopt tegen het einde van het jaar, belt Manou. Nu hij geen contact meer kan krijgen met Maria, probeert hij een alternatieve route. Ik doe alsof ik nog enig vertrouwen in hem heb. Hij is mijn enige ingang om in zijn ondergrondse wereld de informatie rond te laten gaan dat Maria's vader weer in beeld is. Ik vind het belangrijk dat Manou weet in wat voor zaken Rick zit en tot wat hij in staat is.

Na enige tijd belt Manou in paniek op. Thomas neemt in eerste instantie het telefoontje aan. Op afstand hoor ik dat Manou vreselijk tegen hem tekeergaat. Ik neem de telefoon van hem over en zeg Manou dat hij zich rustig moet houden tegenover mijn kind. Hij vertelt mij geagiteerd dat hij bedreigd is en dat hij dat niet pikt. Ik doe alsof ik niet weet wie hem gebeld heeft. Rick was het niet.

'Ik ga maatregelen nemen', schreeuwt hij.

'Waarom doe je geen aangifte, Manou?' vraag ik hem, wetende dat dat het laatste is wat hij zal doen. Dan valt hij stil. Van die stilte maak ik gebruik om hem te zeggen dat hij het uit zijn hoofd moet laten om Maria of een van ons ooit nog lastig te vallen. Ik zeg ook nog dat ik weet wat er speelt - al weet ik nog bijna niets - en dat hij zijn straf niet zal ontlopen. Omdat hij de dagen erna blijft bellen, vraag ik een nieuw telefoonnummer aan.

Nu stukje bij beetje bekend wordt wie Manou is en wat hij doet, stort mijn wereld langzaam maar zeker in. Maria vertelt mondjesmaat en verspreid over langere tijd wat er is gebeurd. Manou heeft haar als hoer gebruikt, hij heeft grof geld met haar verdiend. Hij heeft haar drugs laten dealen en wapens laten verhandelen. Hij heeft haar verkracht of laten verkrachten. De groepsverkrachting waarvan ze slachtoffer is, is de zoveelste in een lange rij. Soms sloot hij haar naakt op in een donkere kast als ze niet wilde doen wat hij zei. Geen

details, slechts de grote lijnen. De invulling kan ik zelf wel geven. Met mijn levendige fantasie zie ik voor me wat er heeft plaatsgevonden. Ik ban de beelden uit mijn geest, omdat ik volledig in paniek raak van wat ik zie. Wat me treft is dat Manou haar rapedrugs geeft of flink laat blowen, zodat ze zich niet al te veel zal herinneren van wat er met haar gebeurt. Gunstig voor hem mocht het tot een aangifte komen. Hij heeft het allemaal bijzonder goed uitgedacht.

Maria smeekt me te stoppen met mijn zoektocht naar de waarheid. Ze waarschuwt me herhaaldelijk voor Manou en de organisatie die hij rondom zich heeft opgebouwd.

'Mama, hij is gevaarlijk, ik wil niet dat er iets met de jongens of met jou gebeurt.'

'En jij dan?' vraag ik.

'Ach mama, ik red me wel, ik houd het al zo lang vol allemaal.'

Mijn hart breekt als ze dit zegt. Al weet ik nog geen fractie van wat ze heeft meegemaakt, ik besef door wat voor hel ze is gegaan en nog steeds gaat. Wat moet zij zich eenzaam hebben gevoeld, met een moeder zo dichtbij en zo onbereikbaar. Het doet zeer om dit te horen. Als Maria vertelt dat Manou haar onder schooltijd liet werken is het of iemand de benen onder mijn lijf vandaan trapt. Daarna ongeloof. Mijn eerdere vermoedens van spijbelen komen weer terug. Ik twijfel aan wat ze vertelt, of misschien hoop ik weer dat het niet waar is. Een laatste strohalm. Dit kan toch niet onder schooltijd gebeurd zijn? Ieder jaar kom ik op school voor mentor-gesprekken, waarom is het nooit iemand opgevallen dat ze er zo vaak niet was? Na de brief die ik van de onderwijsinspectie kreeg heb ik niets meer gehoord over afwezigheid tijdens de lessen. Ik ben met stomheid geslagen. Als ik weer kan praten stel ik te veel vragen, ben ik te emotioneel. Maria haakt weer af. Wanneer leer ik het nou eens? Emoties tonen werkt averechts, vragen stellen ook. Antwoorden krijg ik toch niet.

Ik doe een heleboel stappen terug en kruip in mijn sprookjeswereld. Op de bovenste plank deze keer, daar staan de wijze tovenaars. Als een waar strateeg overzie ik de situatie. Waar staat wie en wat gebeurt er?

Maria is in gevaar. Volgens mij weet ze veel te veel van de vermeende criminele organisatie waar ze in gesleurd is. De jongens mogen dit niet weten, maar ik moet ze wel waarschuwen. Ik mag zelf ook wel gaan oppassen met mijn gewroet en gevraag. Manou weet waar Maria is, ze wordt zelfs alweer gevolgd op haar onderduikadres. Echt veilig kan ze zich bij Linoia en Devid niet meer voelen. Ondertussen is de politie bezig met de aangifte van de groepsverkrachting. Wat nu?

Ik spring uit de kast en bel Maria om haar te vertellen dat ze alles mag zeggen als ze dat wil en dat ik van haar houd. Ik zeg haar hoe dapper ik het vind dat ze deze dingen durft te zeggen.

'Ik heb je nog bijna niks verteld,' is haar reactie.

Ik probeer in mijn stem geen woede en frustratie door te laten klinken. Dit is ongeveer het moment dat ik mezelf in stukjes ga opdelen. Ik ben niet meer Maria's moeder, maar een soort manager, een belangenbehartiger. Dat is één deel. Er is ook een deel dat de mama van Thomas en Lucas is. Er is een deel dat werkt en een deel dat treurt. Een deel dat zegeltjes spaart bij de supermarkt en een deel dat op onderzoek uitgaat in een op hol geslagen amorele wereld. Een deel dat meedoet aan het dagelijks leven en een deel dat zich het liefst opsluit. Een deel dat wraak wil en een deel dat rouwt. Boven alle losse stukken die ik ben geworden hangt ook nog een deel dat alle andere delen probeert te besturen. Een deel zonder gevoel.

Net als Maria heb ik inmiddels de aan-en-uitschakelaar gevonden waarmee ik mijn emoties kan bedienen. Als ik dreig te stikken in mijn kwaadheid, wordt de verroeste zaag uit de schuur gehaald. Ik heb ontdekt dat fysiek bezig zijn, en met name takken en bomen zagen, een prima remedie is tegen verzuipen in gevoel. Ik loop met de zaag in mijn hand naar de tuin en grijp de eerste de beste tak die dwarsligt beet en begin als een bezetene te zagen.

Bladeren en takken vliegen in het rond. Al snel ben ik een bezwete idioot die als een beest links en rechts bomen aanvalt, alsof zij mijn belagers zijn. Op het hoogtepunt van mijn misère is het niet een tak die een flinke haal met de zaag krijgt, maar mijn duim.

'Godverdomme!' Een diepe snee dwars door mijn nagel. Dat doet zeer. Mijn emotionele uitbarsting komt abrupt ten einde. Ik kan niet tegen bloed en spoel de wond snel uit en plak er een flink aantal pleisters op, die al snel weer doorweekt zijn. Wel of niet een dokter bellen? Ik heb geen zin om dokters, zusters of wie dan ook te zien. Bovendien geeft de kloppende pijn uiting aan mijn emoties van dat moment. Enigszins gekalmeerd begin ik, terug in de beschaving, het slagveld op te ruimen. Ondanks de ravage moet ik om mezelf lachen. Muts die je bent, denk eerst eens na voordat je jezelf verliest in het moment. Wat kan Maria en mijn gezin helpen? Hoe kan ik haar het beste beschermen? Sterk ben ik niet dus moet ik slim zijn. Ik moet weten hoe de wereld van Manou in elkaar steekt, ik moet zijn taal leren spreken, wil ik Maria kunnen begrijpen en beschermen.

Als Rick in een minder strenge gevangenis belandt van waaruit hij me regelmatig mag bellen, bespreek ik met hem de mogelijkheden. Omzichtig, omdat de gesprekken mogelijk afgeluisterd worden vraag ik hem om zijn mening. Hij heeft genoeg ideeën, maar kan ik hem vertrouwen? In het verleden is hij niet echt een rots in de branding geweest. Mijn vader wel. Als er iemand is op de hele wereld die ik voor honderd procent vertrouw, dan is dat mijn vader. Hij is ook de enige. Een paar mensen komen dichtbij, maar zijn plaats in de rij is uniek. Met hem begin ik wat concretere plannen te smeden. Voor ons staat voorop dat Manou tegengehouden moet worden. Mijn vader heeft een sterk rechtvaardigheidsgevoel en is nergens bang voor. Bovendien is hij een man die gewend is zijn eigen regels te maken. Zoals andere kinderen met hun vader naar bijvoorbeeld de kermis gaan, ging ik weieens mee op strooptocht, alle strikken controleren op inhoud. Als je zo veel land tot je beschikking hebt, je eigen tijd in kunt delen en ook nog eens de hele dag na kunt denken terwijl je lijf het werk doet, dan ben je een vrij mens. Hij weet hoe hij Manou buiten spel kan zetten en is bereid daarin heel ver te gaan. Ik herinner mij een voorval dat hem beter typeert dan veel woorden kunnen doen. Op een dag komt hij thuis met een pup. Onze oude hond is doodgegaan en een boerderij die zo afgelegen ligt kan niet zonder waakdier. Hij is bijzonder op de hond gesteld, en de hond op hem. Altijd zijn ze in eikaars buurt en het dier blijkt een goede waakhond. Op een dag komt er een man het erf op met een klein meisje aan de hand. Het meisje ziet de hond en rent op hem af. De hond schrikt en bijt het kleintje in haar hand. Niet hard, maar hij heeft haar wel gebeten. Diezelfde dag maakt mijn vader zijn lievelingshond af. Met pijn in zijn hart, dat wel. Zo is mijn vader. Ik houd de plannen in mijn achterhoofd, ondertussen neem ik een andere rol op me, die van moeder.

Op een dag probeer ik Lucas en Thomas uit te leggen dat ze uit de buurt van Manou moeten blijven en me moeten waarschuwen als ze hem zien. Ik leg uit dat hij gevaarlijk is en dat hij heel gemeen tegen Maria heeft gedaan. Thomas had al een vermoeden, maar is erg teleurgesteld.

'Ik dacht dat hij mijn vriend was,' zegt hij met een verdrietige blik. Lucas, die de dingen altijd op zijn eigen manier oplost, pakt zijn speelgoedpistool en zegt: 'Mama, ik zal je wel beschermen hoor, en Maria ook als ze hier is.' Vanaf die dag durft hij niet meer alleen naar boven te gaan om op zijn kamertje te spelen. Hij is zijn gevoel van veiligheid kwijt. Hij durft niet meer alleen thuis te zijn als ik snel een boodschap ga doen. In zijn dromen gebeuren er soms rare dingen.

Thomas is met zijn elf jaar te jong om daadwerkelijk iets te ondernemen, en bovendien praat ik die gedachte resoluut uit zijn hoofd. Hij voelt zich onmachtig om goed om te gaan met de situatie. Toch vindt ook hij een manier. Hij stort zich op in mijn ogen agressieve vechtsporten en blijkt hier heel bekwaam in. Het gekke is dat hij bijna nooit een ruzie heeft die uitloopt op een vechtpartij. Hij mijdt conflicten het liefst, maar als het echt niet anders kan, slaat hij erop.

Ieder op onze eigen manier proberen we door te gaan met leven. Met veel moeite, vaak gehinderd door emoties, maar we gaan door. Alleen Maria lijkt stil te staan. Gevangen in een nachtmerrie die haar niet los wil laten. Ze kan geen kant meer op.

 

HOOFDSTUK ZES

Het lijkt me veilig genoeg om Maria met kerst een paar dagen naar huis te laten komen, omdat we de deur niet uit zullen gaan. Wanneer de jongens een dag bij hun vader zijn, krijg ik opeens zo'n pijn in mijn rug dat ik geen poot meer kan verzetten. De pijn is zo hevig dat ik twee keer een arts laat komen en me flink laat volproppen met pijnstillers. Gelukkig kan Maria me helpen met wat ik niet kan en dat is zo ongeveer alles. We waren van plan geweest weer bij Rick op bezoek te gaan, maar dat kan nu niet doorgaan.

In bijna comateuze toestand gaat de kerst voorbij en dan is het oud en nieuw. Thomas en Lucas gaan het bij hun vader vieren. In onze onlangs van extra sloten voorziene veste vieren mijn dochter en ik een wat treurige jaarwisseling. Alleen met veel ondersteunende kussens kan ik rechtop zitten. Geen moment voor uitbundige actie. Om twaalf uur gaan we niet naar buiten, niet alleen omdat ik nauwelijks kan lopen, maar vooral omdat ik bang ben dat Maria in de nieuwjaarschaos iets zou overkomen.

De situatie is niet gewijzigd. Zodra Maria haar hoofd buiten de deur steekt, komen Manou's soldaatjes in actie. Ze volgen haar waar ze ook gaat. Binnenblijven dus, gordijnen dicht en deuren op slot. Ik heb een kijkgaatje in onze voordeur gemaakt op Lucas' ooghoogte.

Omdat de oudejaarsconferences en programma's met terugblikken ons vervelen, kruipen we achter de computer. We bestellen rare kleding bij een postorderbedrij - ons winkelen is aan de situatie aangepast - en krijgen de slappe lach. Dit is toch wel het toppunt van zieligheid om twaalf uur 's nachts op oudejaarsavond. Onze hond is er niet veel beter aan toe, die is zo stoned als een garnaal omdat ik haar iets te veel kalmeringstabletten heb gegeven vanwege het vuurwerk.

In januari wordt Maria weer verhoord door de politie, die aangeeft de zaak bijna rond te hebben. Een maand later wordt Jayson van zijn bed gelicht en door een arrestatieteam opgebracht. Dat is er alvast één, denk ik opgetogen. Maria heeft gemengde gevoelens. Ik denk opnieuw aan de woorden van Gemma, de vrouw van Bureau Jeugdzorg met wie Maria nog steeds af en toe praat. Maria mag niet alleen zijn. Omdat er bij Linoia en Devid altijd iemand thuis is, brengt mijn vader haar weer terug naar hen. Maria, die inmiddels al bijna zestien jaar is, heeft weer een oppas nodig.

Ondertussen ben ik op zoek naar goede hulp voor haar. Ze slaapt slecht, is erg bang in het donker, ze hoort de stem van Manou en ziet hem zitten terwijl hij er niet is. Ze is somber en begint veel te eten en te snoepen. Ze heeft geen doel in haar leven en doet de hele dag nauwelijks iets. Bij de Riagg, waar ik als eerste aanklop, is een wachtlijst, en veel ervaring met loverboyslachtoffers hebben ze er niet. Ik ben verbaasd. Zwolle heeft toch een goed loverboybeleid? De politie hier claimt voorop te lopen in de aanpak van deze ratten, maar waarom is er dan geen hulp voor hun slachtoffers? En waar zijn die eigenlijk? Waar zouden de andere meisjes die geronseld zijn door Manou en hun ouders hulp vinden? Bij de Riagg kunnen ze me niet wijzer maken, bij bureau slachtofferhulp ook niet en zelfs de politie heeft geen flauw idee.

Zelf heb ik een aantal gesprekken met een psycholoog. Enigszins sceptisch besluit ik daar mijn verhaal te doen. Al snel trek ik de conclusie dat ik net als Maria allergisch ben voor hulpverleners. Een gesprek zou heel goed als volgt gegaan kunnen zijn.

'Wat voel je bij dit alles, Lucie?'

'Ik ben woedend, ik voel me zwaar klote.'

'Dat begrijp ik.'

'Ja, denk je?'

'Heeft het ook met jouw jeugd te maken?'

'Nee, ik ben woedend in het hier en nu.'

'Ja, maar ik krijg toch de indruk dat je onverwerkte trauma's verwart met wat er nu met je dochter gebeurt.'

'Ik heb geen last van onverwerkte trauma's, hoe zou jij je voelen als je dochter wordt verkracht . . .'

'Ik heb geen kinderen, maar ik kan me voorstellen dat . . .'

'Nee, dat kun je niet. Jij weet niet hoe het voelt als iemand die uit je eigen lijf komt en van wie je zielsveel houdt gemarteld wordt, gebruikt wordt als een openbare plee voor iedereen die zijn kwakje kwijt moet. Jij weet in de verste verte niet wat ik voel. Het liefste schiet ik ze allemaal door hun rotkoppen. Ik spuug op ze, ik minacht ze . . . Het zijn ratten, beesten die afgemaakt moeten worden.'

'Ik schrik er wel een beetje van als je zo praat . . .'

'Dan zou je een hartstilstand krijgen als je wist wat er zich in mijn hoofd afspeelt.'

'Misschien moeten we toch op zoek naar een ander soort hulp, ik ben er niet gerust op dat je geen domme dingen zult gaan doen.'

'Wat zou het domste zijn wat ik nu zou kunnen doen volgens jou?'

'Je zou een ander mens iets aan kunnen doen en dat vind ik beangstigend . . . bla bla bla.'

Na een van die vreselijke sessies loop ik opgefokt door het centrum. Ik hoop dat iemand iets verkeerds zegt of per ongeluk tegen me aanbotst, ik hoop dat iemand me een reden geeft erop los te slaan en te schreeuwen. Ik been tussen de rekken en gangpaden door op zoek naar een slachtoffer. Waarom is iedereen zo verdomd beleefd vandaag? Waarom ben ik zo beschaafd dat ik uiteindelijk alleen maar te veel geld uitgeef aan rotzooi die ik het liefst direct weer wegsmijt? Thuis begin ik te midden van mijn plastic tasjes heel hard te huilen. Ik voel me radeloos. Ik moet hulp zien te vinden voor Maria, zij is degene die een behandeling nodig heeft. Het enige wat ik nu voel is woede en die mag er zijn, die hoeft niet weggepraat te worden door een hulpverlener. Mijn kind verandert in een soort zombie, een in zichzelf mompelende dwaas die schimmen ziet. Ik gooi een plens koud water in mijn gezicht en kom weer tot bedaren. Met onderdrukte woede bel ik weer met de Riagg en eis per direct hulp. Dan word ik eindelijk doorverbonden met iemand die ertoe doet binnen de organisatie en in no time is er een hulpverlener beschikbaar. De therapeute is aardig en begripvol, maar ze is niet iemand aan wie Maria veel zal vertellen. Tegen haar is Maria nog zwijgzamer dan tegen mij. Mij vertelt ze bij hoge uitzondering nog wel eens iets. Het verhaal over het verraad dat ze moest plegen tegenover Nicky raakt me diep.

Op een dag werd Maria met een mes op de keel gedwongen om haar enige vriendin op school, te bellen om haar in de val te lokken. Nicky, net verlost van beugel en bril, begon interessant materiaal te worden voor Jayson, die voortdurend op zoek was naar verse handelswaar. Je beste vriendin gedwongen in de val lokken moet vreselijk zijn. Maria doet wat ze kan om haar te beschermen. Of Nicky in de val is gelopen, weet ik niet. Ik hoop van harte dat de opzet niet is geslaagd.

Na enkele maanden heen en weer reizen tussen Zwolle en haar onderduikadres, tussen therapie en niets doen, vinden Maria en ik het allebei tijd worden om weer iets van een normaal leven te gaan leiden. Ik hoop, tegen beter weten in, dat Maria los is van Manou. Maria weet me er bijna van te overtuigen dat ze zich niet meer zal inlaten met Manou en zijn legertje. Linoia en Devid vinden het niet verstandig om Maria naar huis te laten gaan, volgens hen is er niets opgelost. Ik geef ze gelijk, want in wezen is er niets veranderd, maar ik verlang zo naar een normaal gezinsleven dat ik haar toch naar huis laat komen. Tegen beter weten in probeer ik iets van ons oude leven terug te krijgen. Ik wil niets liever dan mijn drie kinderen weer om me heen.

Die beslissing kan ik makkelijker nemen doordat de hulpverleners van het Riagg mij aansporen om Maria weer te leren vertrouwen. Volgens hen is ze een stuk verder met de verwerking van haar trauma's dan aan het begin van de behandeling. Ik heb daar grote twijfels bij, maar ik doe mijn best de verstoorde vertrouwensrelatie weer te herstellen. Ik probeer Maria iets uit te leggen van het wantrouwen dat ik tegen haar heb. Ze heeft me jaren voor moeten liegen en ik neem haar dat niet kwalijk, maar het doet wel wat met me.

Nu Jayson vastzit denk ik dat Maria zich iets veiliger zal voelen. Na een aantal weken wordt gekeken of zijn voorarrest verlengd gaat worden. Ik zit op de dag van die beslissing in grote spanning. Mijn opluchting is dan ook groot als ik hoor dat hij niet vrijkomt. Dit proces herhaalt zich nog een keer.

In mei van dat jaar vindt eindelijk de rechtszaak tegen Jayson plaats; het wordt een zitting voor een meervoudige kamer. Ik tref voorbereidingen. Silo, een goede vriend van mij, is bereid me te helpen. Hij is cameraman en wil wel opnames maken van het publiek dat eventueel naar de rechtszaak gaat komen. Ik verwacht drommen mensen en ik wil zo veel mogelijk van die foute koppen op film zetten. Linoia en Devid komen ook en zullen op de publieke tribune gaan zitten. Zij spreken de taal van de Antillen en ik wil horen wat er door eventuele toeschouwers wordt gezegd.

Op de ochtend van de rechtszitting komt Silo naar mijn huis. Hij ziet eruit als een zwerver. Vieze kleding, vuile vegen op zijn gezicht, een opgerolde deken onder zijn arm.

'Ik heb in het bos geslapen vannacht,' zegt hij. Ik kijk er niet van op, want hij vertoont wel vaker excentriek gedrag. Dan lacht hij en een alcoholwalm komt me tegemoet. 'Ik ben een zwerver en ik scharrel wat rond bij de ingang van de rechtbank.' In de opgerolde deken heeft hij een camera verstopt. Zelfs zijn tanden zien zwart - hij denkt ook aan alles.

Wanneer hij is vertrokken om zijn plek bij de ingang in te nemen, kijk ik voor de tiende keer in de spiegel of mijn haar goed zit en of het niet te veel opvalt dat ik nauwelijks heb geslapen. Ik wil niet dat een ander ziet hoe beroerd ik me voel. Maria lijkt onderkoeld. Ze doet alsof het niets te betekenen heeft dat ze een van haar verkrachters dadelijk te zien zal krijgen, maar ik zie aan het gefriemel van haar handen in haar mouwen dat ze heel zenuwachtig is. Ze hoopt dat Manou naar de zitting zal komen en tegelijkertijd is ze daar bang voor. Dit vertelt ze me uiteraard niet op de dag zelf.

In het gebouw is voor ons een ruimte gereserveerd waarin we ons kunnen terugtrekken. Op die manier lopen we niet de kans Jayson tegen het lijf te lopen. Bernice, Maria's dansvriendin, gaat mee om haar te ondersteunen, maar ze mag van mij niet bij de zitting aanwezig zijn. Ik vind het niet goed dat ze wellicht akelige dingen te horen zou krijgen.

Vlak voor de zitting gluur ik om het hoekje van de zaal naar de publieke tribune, die achter glas zit. Ik zie alleen Devid, Linoia en een onbekende oude man met mooi grijs haar. De opkomst is teleurstellend. Ik bel Silo dat hij niet meer hoeft te filmen.

De zitting begint. Samen met Lilly van bureau slachtofferhulp en mijn vriendin Gabrielle, gaan we naar binnen en nemen we plaats tamelijk dicht achter de stoel waar Jayson komt te zitten. Ik ben zenuwachtig en bang dat ik me niet in zal kunnen houden als ik de verkrachter van mijn dochter zie. Ik spreek mezelf vermanend toe en probeer mijn woede in toom te houden. Ik wil me een beeld kunnen vormen van de daders, ik moet weten wie ze zijn, hoe ze denken. Alleen dan kan ik me tegen hen verweren.

Tussen twee gespierde agenten komt Jayson binnen; een klein miezerig mannetje met drie dreads op zijn hoofd die als dikke drollen een uitgang zoeken door zijn hoofdhuid. Hij kijkt om naar Maria en gaat zitten. Ik had verwacht een grote gevaarlijke man te zullen zien. Niets is minder waar.

'Is dit nu die gevaarlijke engerd waar jij zo bang voor bent?' vraag ik Maria.

Foute opmerking. Ze kijkt me boos aan en zegt dat ik hem helemaal niet ken.

Als de rechters gearriveerd zijn, leest de officier van justitie de aanklacht voor: seks met een minderjarige en koppelarij. Trots geeft Jayson, zelf rond de dertig jaar oud, toe dat hij inderdaad seks heeft gehad met Maria. Met een smerig lachje op zijn gezicht recht hij zijn rug en kijkt uitdagend om zich heen. Het is alsof hij wil zeggen: 'Doe me dat maar eens na.' Dat hij zijn vrienden dit lolletje ook gunde, ontkent hij. Een van de rechters vraagt zich af wat hij moet met een vijftienjarige en hij zegt dat ze er ouder uitziet dan ze is. Maria is voor de gelegenheid keurig gekleed en bescheiden van make-up voorzien, want ik had een dergelijke opmerking al verwacht. Jayson geeft ongevraagd ook een verklaring voor het feit dat het zo is misgegaan met mijn dochter.

'Ze heeft een slechte opvoeding gehad, anders zou ze zich niet zo gedragen.' O, is dat de oorzaak van alle problemen?

Als de rechter begint over de vriendin van Jayson en zijn twee kinderen, wordt hij plotseling woedend. Ik begin iets van Maria's angst voor deze man te snappen. Plotseling springt hij op van zijn stoel en wil een van de rechters aanvliegen. De potige agenten staan onmiddellijk naast hem en voeren hem af. De zitting wordt voor tien minuten geschorst. Ik vind het in ons voordeel werken dat deze man zich zo misdraagt en zichzelf blijkbaar niet onder controle heeft.

Als de zitting weer begint, zie ik een uiterlijk rustiger man weer plaatsnemen in het beklaagdenbankje. Ik voel de spanning van Maria. Ik probeer oogcontact met haar te maken, maar ze heeft zich voor me afgesloten.

Tegen het einde van de zitting, draait Jayson zich langzaam om en kijkt me doordringend aan. Als ik niet zo kwaad was zou ik wellicht schrikken van de blik in zijn ogen, maar nu kijk ik zo mogelijk nog bloeddorstiger terug. Ik voel geen angst voor deze grote lafaard. Een gewelddadige, criminele pedofiel die het lef niet heeft om de gevolgen van zijn daden op zich te nemen. Ik begrijp nu heel goed hoe bang Maria voor hem geweest moet zijn.

Dan is de zitting voorbij. Jayson blijft in voorarrest tot de uitspraak, die over twee weken gedaan wordt. Iedereen verlaat de zaal. Ik ga naar huis met Maria, Bernice, Linoia en Devid. Maria en Bernice verdwijnen naar boven, waar ze ongetwijfeld over het gebeuren zullen praten. Ook wij praten na over de zitting. Nu een van de vijanden een gezicht heeft gekregen, heb ik een nog grotere hekel aan hem. Tijdens de rechtszitting heb ik mijn fantasie in toom weten te houden, maar nu lukt dat niet meer. Ik zie voor me wat er zich moet hebben afgespeeld en ik raak weer in paniek. Zo'n man zou geen vader mogen zijn.

'Ga hier weg, Lucie, ga naar het buitenland,' zegt Devid. Ik weet het niet. Weggaan lijkt op vluchten en dat vind ik van lafheid getuigen.

Vertwijfeld blijf ik achter als Linoia en Devid weer naar huis gaan. Maria sluit zich de rest van de dag op in haar kamer. Ik kan niet peilen wat zij van dit alles vindt. Ze wenst niets met mij te delen. Onmachtig om contact met elkaar te hebben proberen Maria en ik elkaar maar te ontlopen. Ik weet zeker dat zij zich net zo eenzaam voelt als ik.

Twee weken later horen we middels een brief dat Jayson twee jaar cel heeft gekregen, met aftrek van het voorarrest. Verder wordt ons meegedeeld dat we op de hoogte gehouden zullen worden van een eventueel hoger beroep of vrijlating. Ik moet er niet aan denken deze man onvoorbereid op straat tegen te komen. In de krant verschijnt over de uitspraak een opmerkelijk berichtje. Jayson draagt een T-shirt met daarop de rugtekst 'I am sorry'. Dat neigt naar een piepklein beetje spijt. Maar als hij zich omdraait, ziet de journalist de tekst: 'I only sleep with the best'. Hij heeft geen enkel berouw over wat hij heeft aangericht.

In het voorjaar van dat jaar krijg ik een oproep van de onderwijsinspectie voor een gesprek over een 'zinvolle daginvulling' voor Maria. Ze is tenslotte minderjarig. Het is voor het eerst sinds tijden dat ik iets hoor uit onderwijsland. Behalve dan die ene docent die haar een huiswerkopdracht stuurde, met de hartelijke groeten.

Vlak voordat Maria's vierde schooljaar afloopt, gaan we naar het kantoor van meneer Tafelberg. We worden geparkeerd in een klein, muf kamertje totdat de onderwijsinspecteur zover is om ons te woord te staan. Maria en ik hebben bij voorbaat al geen zin in dit gesprek. Nu het schooljaar bijna ten einde is en Maria al een halfjaar geen lessen heeft gevolgd, moet er opeens met ons wordt meegeleefd en meegedacht. Die arme meneer Tafelberg heeft geen schijn van kans.

In een morsig pak komt hij binnen en neemt plaats achter zijn bureau. Hij beweegt veel, bijna onwillekeurig. Maria en ik pinnen hem gezamenlijk vast met de kritische blik in onze ogen. Meneer Tafelberg doet erg zijn best me te doordringen van het feit dat Maria zinvol bezig gehouden moet gaan worden. Ik kijk hem sceptisch aan. Dit meent hij toch niet serieus? Hij pakt zijn pen en begint die aan en uit te knippen en van de ene in de andere hand te verplaatsen.

'Wel een beetje laat, meneer Tafelberg, om nu nog op zoek te willen gaan naar zingeving.'

Maria kijkt me vanuit haar ooghoeken aan en ik weet dat ze denkt: Gaan we op die toer?

Ja, op die toer gaan we.

'Wat wilt u nu eigenlijk? Ik hoor zes maanden helemaal niets en nu wilt u nog wat leuke activiteiten gaan bedenken voor mijn dochter?' Ik kijk hem poeslief aan. Meneer Tafelberg doet nog meer zijn best om zijn bewegingen onder controle te krijgen. Hij zweet, ik zie het en ik ruik het in dat kleine hok.

'Ja ziet u, uw dochter is minderjarig . . .'

'Wat wilt u dat ze gaat doen? Ze is zwaar getraumatiseerd, kan zich niet concentreren en lijdt aan slapeloosheid. Wilt u haar een fröbelcursus laten volgen, creatief met papier, maskers maken, kleien? U zegt het maar.'

Meneer Tafelberg begint te stotteren.

'Wij zijn verplicht u erop te wijzen dat uw dochter nog leerplichtig is.'

'Ik weet het, maar de mogelijkheid om onderwijs te kunnen volgen is haar al lang geleden afgepakt. Iedereen heeft recht op onderwijs, maar dat lijkt niet op te gaan voor mijn dochter.' De rol die de school hierin gespeeld heeft, dringt op dat moment onvoldoende door. Er spelen zo veel dingen tegelijk dat ik niet op alles even gespitst ben. In meer delen dan die waaruit ik nu al besta kan ik me niet opsplitsen. Mijn woede wordt uitgesteld tot een later tijdstip.

Meneer Tafelberg reageert uiteraard zeer begripvol en kan zich van alles voorstellen, maar ik heb genoeg van hem en zijn inspectie.

'Dank u voor uw bezorgdheid, u hoort wel wat Maria gaat doen.' Ik glimlach vals en hij houdt de schijn op.

'Fijn dat we elkaar gesproken hebben.'

'Heel fijn, meneer Tafelberg.' Onderwijsmarionet met je leuke ideetjes. Nooit meer iets van hem gehoord.

'Mam, je was gemeen', zegt Maria als we onze fietsen pakken. En dan barsten we in lachen uit.

Omdat volslagen onduidelijk is wat de oorzaak is van Maria's slachtofferschap, wordt ze in die tijd ook onderzocht in een psychiatrisch kinderziekenhuis. De dag dat we daarheen gaan, is ze erg chagrijnig. Ze wil met rust gelaten worden, maar ze moet mee van mij. Ik wil weten hoe dit heeft kunnen gebeuren. Zelf heb ik het idee dat het te maken heeft met het feit dat twee vaders haar in de steek hebben gelaten.

Het psychiatrisch ziekenhuis heeft zeer uitbundige kleuren en er hangen kindertekeningen. Ik adem de sterke geur in van ontsmettingsmiddelen en krijg visioenen van platgespoten kindertjes met grote vragende ogen. Een vooroordeel, ik weet het, maar toch krijg ik er kippenvel van.

Vanuit het raam van de wachtkamer ziet Maria opeens Manou staan. Ze schrikt en duikt weg. Hij staat op de parkeerplaats van een grootROCwaar hij lessen volgt en is in gesprek met een aantal mannen. Of hij haar gezien heeft weet ik niet, maar ik denk het wel aangezien niets hem ontgaat. Ik ga voor Maria zitten, om hem het zicht op haar te ontnemen.

Het onderzoek begint niet goed. Zeer invoelende dames stellen ons allerlei vragen. Ik doe mijn best eerlijke antwoorden te geven. Ze willen van alles weten over achtergronden en opvoeding. Maria haakt af, haar blik naar binnen gericht en een en al nukkigheid aan de buitenkant. 'Kansloos' lees ik in haar ogen.

Er volgen gesprekken met Maria en mij afzonderlijk. Terwijl ik antwoorden geef, kijk ik naar het schilderij aan de muur tegenover mij. Het is paars met roze, erg lelijk. Ik vraag me af wat degene die het heeft gemaakt ermee wil zeggen.

Dan is het vraaggesprek voorbij. Het zoveelste gesprek waarvan ik denk dat het weinig oplevert. Ik begin me ernstige zorgen te maken over het soort hulp dat ons geboden wordt. Die voldoet niet aan de eisen die een slachtoffer van mensenhandel stelt. Op de vraag welke hulp dan wel geschikt is, moet ik het antwoord schuldig blijven.

De uitslag van het onderzoek is weinig verrassend: een post-traumatische stressstoornis, ouder-kindproblemen en een vermeend lagere intelligentie. De vragen die ik heb worden alleen maar talrijker. Mijn kind is onderzocht en behandeld, maar is geen stap verder gekomen. Wat nu? Wie kan ik nog om hulp vragen? Maria wil geen hulp, zij wil verder met haar leven. Ik wil wel hulp, maar ik weet niet waar ik het zoeken moet. Een uitzichtloze situatie.

Omdat ik nog steeds niets van Maria's school heb gehoord wat in de buurt komt van een verontschuldiging of op zijn minst een teken van belangstelling, besluit ik de directeur te bellen. Ik wil van hem horen hoe het eigenlijk heeft kunnen gebeuren dat Maria op school is geronseld door een loverboy. Hoe het heeft kunnen gebeuren dat ze door Manou of een van zijn knechten soms zelfs uit de klas werd gehaald om in Zwolle of Rotterdam te koop aangeboden te worden. Gabrielle gaat met me mee en zal aantekeningen maken van het gesprek.

Als ik de directeur bel, zegt hij dat ik voor een afspraak bij zijn secretaresse moet zijn. Op mijn vraag wat haar naam is, zegt hij: 'Ja, daar vraag je me wat. Ze is laatst getrouwd en ik weet echt niet hoe ze nu heet.' Hiermee is de toon voor mij gezet. Hoe kun je nu niet de naam van je eigen secretaresse weten?

Het gesprek dat kort daarop plaatsvindt bevestigt mijn negatieve indruk van hem. Ik spreek mijn twijfels uit over het veiligheidsbeleid van de school en het gedrag van enkele leerkrachten.

'Ja, de school is natuurlijk een afspiegeling van de maatschappij is de eerste reactie van de directeur. Hier kan ik niets mee, het wordt opgevoerd als een excuus voor de ellende waarin Maria nu zit. Alsof ik me neer moet leggen bij de situatie. Ik dring erop aan dat Manou Paco Reita de toegang tot de school wordt ontzegd. Dit zal uiteraard gebeuren, belooft de directeur. De rest van het gesprek maakt me niets wijzer. Eerlijk gezegd wordt er maar wat om de hete brij heen gedraaid.

'Ik kan moeilijk overal detectiepoortjes neer gaan zetten', zegt hij nog lachend, alsof hij een leuke grap vertelt. En even later: 'Gelukkig is het aantal slachtoffers op onze school beperkt tot één geval.'

'Dat ene geval is toevallig wel mijn dochter,' zeg ik, 'en zij is niet het enige slachtoffer. Maria kan er zo nog drie opnoemen.'

Hij vraagt niet eens wie de andere meisjes zijn die ook in groot gevaar verkeren. Ik ben verbijsterd door zo veel onverschilligheid. Op dat moment voel ik me lamgeslagen, niet in staat adequaat te reageren. Hier moet ik een nacht over slapen. Sinds enige tijd heb ik dat mezelf eigengemaakt: niet meer reageren vanuit een eerste impuls, maar eerst nadenken over de volgende stap. Met Linoia en Devid bespreek ik het verloop van het gesprek en ook zij zijn verbijsterd.

Op een dag komen er een paar klasgenoten van Maria, die op bezoek zijn of ze Manou nog wel eens zien. Zij vertellen dat hij weer net zo frequent op school rondloopt als voordat hem de toegang officieel werd ontzegd. Hij schijnt dikke vrienden te zijn met de conciërge, die zich door hem laat inpakken. Voorlopig moet ik het onderwerp laten rusten, omdat andere rollen die ik vervul ook gespeeld moeten worden. Lucas blijft veel aandacht vragen en uit onderzoek blijkt dat hij een ontwikkelingsstoornis heeft enADHD.De uitslag verbaast me niets. Er is alleen een naam gegeven aan iets wat ik al heel lang weet. Ik vind hem goed zoals hij is en met zijn handicap leren we wel leven. Thomas heeft het er moeilijk mee dat zijn grote zus zo veel onrecht is aangedaan. Hij blijft echter een rots in de branding en is een geweldige broer die heel geduldig met Lucas omgaat en pal achter zijn zus blijft staan.

Na een bewogen jaar breekt de zomervakantie aan. Wat een periode van ontspanning behoort te zijn wordt zes weken spitsroeden lopen. Al die tijd is Maria in mijn directe omgeving. Ze kan niet veilig de straat op en zit voornamelijk binnen niets te doen. Als iemand een verkeerde opmerking plaatst of te lang haar zicht op de televisie belemmert, volgen er geërgerde zuchten of woordenwisselingen.

Omdat ik het ongezond vind dat iemand van haar leeftijd niets doet, heb ik haar aangemeld voor een 'niveau twee'-opleiding op het vmbo waar ik werk. Drie niveaus lager dan waarmee ze ooit in het voortgezet onderwijs begon. Ik heb het idee dat ik op deze manier enige invloed kan uitoefenen op haar veiligheid. Zelf heeft ze geen zin in school. Ze heeft geen enkele motivatie om deze opleiding te volgen, maar doet het omdat ze niets anders kan. Ze heeft alleen de lagere school naar behoren afgerond. Hierdoor maakt Manou natuurlijk nog meer kans, omdat hij haar zonder problemen aan een 'baan' zou kunnen helpen.

Ondanks alle inspanningen lukt het me niet er een leuke zomer van te maken. Ik zal blij zijn als de vakantie eindelijk voorbij is en Maria een nieuwe start kan maken. Ik weet dan gelukkig nog niet dat het binnen korte tijd bergafwaarts zal gaan met mijn dochter.

 

HOOFDSTUK ZEVEN

'Rij je met mij mee?' vraag ik Maria op de dag dat haar opleiding gaat beginnen. Ik hoop dat ze ja zal zeggen. Weer naar school gaan is een eerste stap op weg naar een 'normaal' leven. Echt normaal zal het echter niet zijn, Maria zit met te veel trauma's en heeft veel last van concentratieproblemen en angstaanvallen. Ze vraagt vaak aan me in wat voor bui ik ben. Ze herkent nog steeds alleen de emoties boos en blij.

'Manou was soms heel vrolijk tegen me, maar kon dan opeens omslaan en werd dan woedend,' vertelt ze mij in een vertrouwelijke bui. 'Op een keer was hij zo boos dat hij een vol blikje bier kapot kneep. Ik werd heel bang voor hem, maar even later was hij weer vrolijk.'

'Je mag me altijd vragen in wat voor stemming ik ben, als je het niet begrijpt.'

Manou heeft ervoor gezorgd dat Maria alleen nog maar heel primair reageert, bijna als een dier. Ze is ook bang in grote menigtes.

Hulp die enig effect heeft, is er niet voor haar. Het liefst laat ik nu het verleden, alle geheimen, halve waarheden en vage herinneringen, even rusten. Misschien steek ik mijn kop wel in het zand door me nu vooral op de toekomst te willen richten. Wel maak ik met Maria een duidelijke afspraak. Ondanks alle verwarring wil ik dat ze heel goed begrijpt dat als ze weer contact heeft met Manou, ze dan niet langer bij ons kan blijven.

'Nou, fiets je met me mee of niet?'

'Mam, ik ben bang, er komen zo veel mensen en daar moet ik dan tussen zitten. Ik durf niet, straks krijg ik weer een paniekaanval.'

Ik zorg ervoor geen medelijden in mijn stem te laten doorklinken, ik blijf zakelijk.

'Zal ik met je meegaan en je het lokaal aanwijzen?'

'Dat is toch stom. Wie wordt er op mijn leeftijd nou nog weggebracht door haar moeder?'

'Doen we net of ik een behulpzame docent ben. Niemand hoeft te weten dat jij mijn dochter bent. We lijken niet eens op elkaar. Als je gaat hyperventileren, dan loop je weg en bel je mij.' Maria hoen sinds lange tijd weer een eigen mobieltje. Haar oude telefoons zijn door de politie onderzocht en daarna heb ik ze voor haar verstopt. Deze telefoon is voor haar eigen veiligheid, kan ze altijd iemand bellen als er iets is.

Maria kijkt bedenkelijk. Uiteindelijk gaat ze alleen. De rit duurt niet veel langer dan tien minuten, maar onderweg bel ik haar toch op om te vragen hoe het gaat - tot grote irritatie van Maria. Ik kont even later ook op school aan en loop met haar naar het lokaal waar ze moet zijn. Als Maria de groep, die haar klas wordt, ziet staan, slaat de paniek toe. Ze is doodsbang, propt haar handen in haar mouwen en krijgt een afwerende uitdrukking op haar gezicht. Ik speel de aardige docent en wens haar succes. Ik maak nog een handgebaar dat 'bellen' betekent en loop dan naar mijn eigen afdeling. Dappere Maria, die toch weer een stap in de goede richting, durft te zetten. Gespitst op de beltoon van mijn telefoon ga ik zelf aan het werk. Mijn mobiel houdt zich stil.

's Middags vertelt Maria dat er niets aan was en dat ze geen zin heeft in deze opleiding.

'Ik word behandeld alsof ik niet tot tien kan tellen,' zegt ze boos.

'Het is een begin, Maria, zonder diploma moet je onderaan beginnen. Geef het nog een kans, misschien valt het mee.'

'Ja, het zal wel.'

Boos gaat ze tv zitten kijken. Ik ruim op, kijk wat schoolwerk na, maar mijn gedachten zijn er niet bij. Ik denk terug aan Maria's tijd in het voortgezet onderwijs. Die school heeft er niets van gebakken. En nu moet ze een opleiding volgen die beneden haar niveau is. Waarom zou ze zich ervoor inzetten? Ik begrijp dat ik het onmogelijke van haar vraag. Een alternatief zie ik helaas niet.

Afgelopen voorjaar zag ik overal in de buurt vlaggenstokken hangen met schooltassen eraan. Bij ons hoorde ook zo'n tas te hangen en slingers in de tuin. Ik had ook vol trots tegen iedereen willen zeggen dat mijn dochter geslaagd was en een beroepsopleiding ging volgen. Maria zegt haar leven lang al dat ze graag met kinderen wil werken. Dat die droom nu zo ver weg is, frustreert me enorm.

Opeens word ik ontzettend kwaad. Waarom zou ik alles wat er op die school is voorgevallen ongestraft voorbij laten gaan? Misschien hebben andere meisjes er nog wat aan als ik ruchtbaarheid geef aan de onveilige omstandigheden waarin sommige leerlingen zitten. Ik leg mijn werk neer en begin aan een lange brief. Ik uit mijn bezwaren tegen de directeur en een aantal andere werknemers vanwege de manier waarop ze met Maria zijn omgegaan. Ik schrijf over de onveilige situatie in en om de school. Ik noem het falende absentiebeleid.

Klaar, al mijn grieven en vragen staan op papier. Ik stuur de brief direct op naar de klachtencommissie openbaar onderwijs van Zwolle. Ikvoelme een stuk beter nu ik de boosheid van me afgeschreven heb. Ik haal Lucas van school en ondertussen komt Thomas ook thuis. Fijn om weer drie kinderen te hebben. Even lijkt het of er niets aan de hand is. Het avondeten verloopt in redelijke harmonie. Eten gebeurt altijd samen aan tafel, bij hoge uitzondering zitten we met ons bord voor de televisie. Voor Lucas is het meestal erg moeilijk om te wachten tot iedereen uitgegeten is, maar vandaag gaat het goed. Op momenten als deze zie ik de toekomst wat mindersomber in. Helaas zijn ze niet van lange duur.

'Ik word gevolgd', zegt ze op een dag. 'Iedere ochtend door dezelfde vent. Ik ken hem wel, toen ik nog bij Manou was, bracht hij me overal naartoe en fietste mee naar school en terug.'

'Nee toch', zeg ik, 'begint het weer.' Ik roep mezelf direct tot de orde. Geen emotionele reacties, anders vertelt Maria niets meer. 'Hoe ziet hij eruit?'

'Dreads, hij is best lang en een beetje dun. Kijkt altijd duf uit zijn ogen.'

Heel rustig vraag ik Maria of er nog meer gebeurt dat met Manou te maken zou kunnen hebben.

'Ze komen in de pauzes op school om mij in de gaten te kun nen houden.'

De volgende dag ga ik in de pauze naar buiten en zie inderdaad een aantal jongens die ik ben tegengekomen toen ik meer van Manou's wereld te weten probeerde te komen. Een van hen heeft een invalide zusje, dat hij aan het eind van iedere lesdag komt ophalen. Ik verdenk hem ervan haar als excuus te gebruiken om zich hier te vertonen. Een ander ziet eruit alsof hij de dertig al ruimschoots gepasseerd, maar hij doet alsof hij een leerling is. Hij heeft ongetwijfeld een vals paspoort op zak om zijn jeugdigheid aan te kunnen tonen. Ik zie nog twee jongens die ik niet thuis kan brengen, maar dat is niet verwonderlijk aan het begin van een nieuw schooljaar. Toch ben ik niet overtuigd van hun goede bedoelingen. Aan de moeite die ze doen om mij niet te zien is te merken dat ze mij kennen.

Ik licht de conciërges in en zij zullen in overleg gaan met de wijkagent. Ze geven hem informatie over de goudkleurige BMW waarin een van de jongens rijdt. De bewuste agent post vervolgens een aantal ochtenden om de 'gentleman' te traceren die Maria iedere dag naar school begeleidt. Hij is de kunst van het bespieden blijkbaar zo goed meester dat ook winkeliers in de buurt hem nooit hebben gezien. Zijn identiteit wordt niet achterhaald.

De soldaatjes van Manou die in de pauzes komen spioneren verdwijnen pas op de dag dat mijn dochter niet meer naar school kan gaan. Maar zover is het nog niet. Voorlopig zitten we met die malloten opgescheept. Zolang ze de school niet binnengaan en ze zogenaamd goede redenen hebben om daar te zijn, kan niemand hen blijkbaar tegenhouden. Ze verzinnen van alles. De band van Maria's fiets wordt bijvoorbeeld een aantal keer lek geprikt, om sommige 'ridders' de gelegenheid te geven Maria hulp aan te bieden. Helaas voor hen heeft de school een bandenplakservice.

Ik leef nog in de veronderstelling alles onder controle te hebben. Maria gaat nog steeds met tegenzin naar school, maar heeft wel een nieuwe vriendin gevonden, Amanda. Als ze dat vertelt gaat er onmiddellijk een aantal rampscenario's door mijn hoofd. Stel dat ze een van Manou's poppen is die Maria's doen en laten in de gaten moet houden, stel dat ze Maria weer in contact brengt met Manou, stel dat ze Maria meeneemt naar een stille plek waar ze alsnog ontvoerd wordt . . . Volgens mijn dochter is Amanda te vertrouwen, maar ik weet het niet. Ik heb te vaak meegemaakt dat ogenschijnlijk betrouwbare mensen ratten blijken te zijn.

Er is nog iets wat ik niet vertrouw. In haar meidenklas zit één jongen. Deze jongen zit volgens Maria op de verkeerde opleiding en gaat alleen naar deze school om haar doen en laten te bestuderen.

'Wat moet die macho nu in onze klas? Ik zie hem echt geen kinderfeestjes organiseren.' Inderdaad, ook in mijn ogen is deze jongen niet het soort leerling dat je verwacht op een opleiding die gericht is op de verzorging van kinderen en ouderen.

Ik denk dat ze gelijk heeft. Zo ver gaat Manou dus. Maar wat kan ik beginnen tegen een leerling die netjes ingeschreven staat en zijn schoolgeld heeft betaald? Helemaal niets. Dat het een van de tactieken is om meisjes te ronselen en te intimideren is me inmiddels wel duidelijk. Manou heeft nog steeds grote belangstelling voor de afvallige 'pop' Maria.

Van de politie krijgen we bericht dat er nog twee daders zijn aangehouden in de zaak van de groepsverkrachting. Ik ben dolblij, maar Maria is aanzienlijk minder enthousiast. Ze heeft bijna medelijden met hen, want de ene, Juanez, is best aardig volgens haar. Ik sta versteld van deze misplaatste loyaliteit. Hoe kun je zo iemand nu nog aardig vinden? Maria is dusdanig gehersenspoeld dat ze de minder wrede misdadigers al 'best aardig' noemt. Deze Juanez heeft de rol van vertrouwenspersoon toebedeeld gekregen. Hij praat met de slachtoffers en doet alsof hij aan hun kant staat. Als Manou besluit dat zijn rol het beoogde effect heeft gesorteerd, mag hij ook meedoen aan het verkrachten van deze kinderen.

De andere verdachte, Django heeft net als Jayson enkele kinderen bij een vaste vriendin. Kinderen worden veelal gebruikt om strafvermindering te bepleiten. De kinderen worden, als het jongetjes zijn, vaak gebruikt binnen de organisatie voor hand- en spandiensten. Als ze de leeftijd hebben zwaardere criminele activiteiten aan te kunnen, verschillen zij in niets meer van hun vaders. De organisatie wordt op deze manier bijna een familiebedrijf. Geld en gouden tanden, bling bling, ten koste van wat al niet?

De datum waarop de verdachten voor moeten komen ligt vast. Ik besluit naar de rechtszitting te gaan om met eigen ogen te kunnen zien wat voor mannen dit zijn. Maria wil mee. 's Ochtends geef ik eerst nog les en vertrek dan met Maria naar het gerechtsgebouw, dat vlak bij school ligt. Tijdens het korte ritje wordt er weinig gezegd. Maria heeft zich opnieuw van me afgesloten. Zwijgend nemen wc naast elkaar plaats achter de stoel waarop de verdachte zal gaan zitten. Mijn vriendin Gabrielle is er ook weer. Haar aanwezigheid geeft me meer zelfvertrouwen. Ze straalt rust uit.Als eerste wordt Juanez binnengebracht, een advocaat ontbreekt echter. 'Vergeten' is zijn reactie, hoewel de rechtszitting de zoveelste is voor hem en hij dus heel goed de procedure kent. Een maand geleden is hij pas ontslagen uit de gevangenis, waar hij zat voor drugshandel.

Django ziet eruit als een domme en onooglijke primaat die zijn seksuele driften niet onder controle heeft. Hij maakt het nog bonter. Hij heeft wel een advocaat bij zich, maar die is niet op de hoogte van het feit dat hij vandaag voor twee delicten moet voorkomen.

De advocaat dacht dat het alleen ging om Django's dreigementen jegens zijn zwangere vriendin. Hij heeft haar geslagen en vervolgens een mes in haar fietsband gestoken met een briefje eraan waarop een bedreiging te lezen stond. Wat een afknapper, ik was voorbereid op hevige confrontaties en nu wordt de zaak enkele weken uitgesteld.

Teleurgesteld fiets ik met Maria terug naar school. Zij een halve meter voor mij uit.

'Wat is er nou?' vraag ik en ik voel woede naar boven komen. Ik verlies me in een belerende monoloog, waarop ze niet reageert.

'Zoek het maar uit!' roep ik, terwijl ze naar het fietsenhok rijdt. Ik verwacht te veel, ik heb niet in de gaten dat ze nog steeds in de wereld van Manou leeft, waar bemoeizuchtige moeders niet welkom zijn. Ze is dan wel lijfelijk uit zijn invloedssfeer, maar Manou zit nog steeds in haar hoofd. Maria kan van het ene op het andere moment terugkeren in de wereld van geweld en drugs, de wereld waarin we elkaar niet begrijpen. Hoe meer moeite ik doe haar de realiteit in te slepen, hoe harder ze wegrent, de verkeerde kant op.

Weer kan ik mezelf wel voor mijn kop slaan. Geen emoties tonen. Helaas ben ik ook maar een mens.