103 | Dichterbij

Na twee uur aan boord van de patrouilleboot van de Finse marine ziet Joona het luxejacht van Raphael Guidi voor het eerst soepel langs de horizon glijden. In het zonlicht lijkt het op een fonkelend schip van kristal.

Bevelhebber Pasi Rannikko komt terug, gaat naast hem staan en maakt een hoofdbeweging naar het grote jacht.

‘Hoe dichtbij wil je komen?’ vraagt hij verbeten.

Joona werpt hem een glanzende, ijsgrijze blik toe.

‘Zo dichtbij dat we kunnen zien wat er aan boord gebeurt,’ zegt hij rustig. ‘Ik moet...’

Hij valt stil als hij plotseling steken door zijn slaap voelt gaan. Hij zoekt steun bij de reling en probeert langzaam te ademen.

‘Wat is er?’ vraagt Pasi Rannikko met een lach in zijn stem. ‘Ben je zeeziek?’

‘Niks aan de hand,’ zegt Joona.

De pijn bonst in zijn hoofd, hij houdt zich vast en slaagt erin gedurende de hele pijnaanval te blijven staan. Hij weet dat hij nu in geen geval medicijnen kan innemen, daar wordt hij duf van en dan verliest hij zijn concentratie.

Joona voelt dat de frisse wind de zweetdruppels op zijn voorhoofd afkoelt. Hij denkt aan Disa’s blik, haar ernstige, transparante gezicht. De zon schittert op de gladde zee en plotseling ziet hij de bruidskroon voor zijn geestesoog. Glanzend in zijn vitrine in het Nordiska Museum met een zachte gloed over de gevlochten punten. Hij denkt aan de geur van wilde bloemen en een kerk die met takken en bladeren is versierd voor een zomerse bruiloft. Zijn hart bonkt zo hard dat hij aanvankelijk niet doorheeft dat de kapitein tegen hem praat.

‘Wat bedoel je?’

Joona kijkt verward naar Pasi Rannikko die naast hem staat, en dan naar het grote, witte jacht verderop.

104 | De nachtmerrie

Axel kan niet meer eten. Hij is misselijk. Zijn blik dwaalt steeds weer af naar de foto van Beverly.

Raphael doopt zijn friet in een klodder ketchup op de rand van zijn bord.

Opeens ziet Axel een jonge man in de deuropening naar hen kijken. Hij ziet er moe en bangelijk uit. Hij houdt een mobiel in zijn hand.

‘Peter,’ roept Raphael. ‘Kom hier!’

‘Ik wil niet,’ zegt de jonge man met weke stem.

‘Het was geen vraag,’ glimlacht Raphael geïrriteerd.

De jongen komt binnen en groet Axel Riessen schuw.

‘Dit is mijn zoon,’ legt Raphael uit alsof dit een gewoon etentje is.

‘Hallo,’ zegt Axel vriendelijk.

De man die naast de piloot zat staat bij drankkast en gooit pinda’s naar een vrolijke, ruigharige hond. Zijn grijze haar ziet er metaalachtig uit en zijn bril schittert wit.

‘Hij kan niet goed tegen noten,’ zegt Peter.

‘Na het eten kun je je viool wel halen,’ zegt Raphael met een plotselinge vermoeidheid in zijn stem. ‘Onze gast heeft belangstelling voor muziek.’

Peter knikt, hij is bleek en zweterig, de kringen om zijn ogen zijn haast paars.

Axel doet een poging te glimlachen.

‘Wat heb je voor viool?’

Peter haalt zijn schouders op.

‘Hij is veel te mooi voor mij, het is een Amati. Mijn moeder was musicus, het is haar Amati.’

‘Een Amati?’

‘Welk instrument is eigenlijk beter?’ vraagt Raphael. ‘Een Amati of een Stradivarius?’

‘Dat hangt ervan af wie erop speelt,’ antwoordt Axel.

‘Jij komt uit Zweden,’ zegt Raphael. ‘In Zweden zijn er vier violen van de hand van Stradivarius, maar geen enkele waarop Paganini heeft gespeeld... en ik heb het in mijn hoofd gehaald...’

‘Dat klopt wel,’ antwoordt Axel.

‘Ik verzamel strijkinstrumenten die zich nog herinneren hoe... Nee,’ onderbreekt hij zichzelf. ‘Laat ik het anders formuleren... Als deze instrumenten op de juiste manier worden behandeld, zul je het gemis van een verloren ziel horen.’

‘Zou kunnen,’ antwoordt Axel.

‘Ik zorg ervoor om aan dit verlies te herinneren als het tijd is om een contract te sluiten,’ vervolgt Raphael en hij glimlacht vreugdeloos. ‘Ik verzamel de betrokken partijen, we luisteren naar muziek, die unieke, treurige klank en dan sluiten we een pact in de lucht, met onze wensen en nachtmerries als inzet... dat is een Paganini-pact.’

‘Ik begrijp het.’

‘Weet je dat zeker?’ vraagt Raphael. ‘Het is niet te verbreken, zelfs niet met je eigen dood. Wie de overeenkomst probeert te verbreken of zich van het leven berooft, moet weten dat hij in dat geval zijn ergste nachtmerrie zal oogsten.’

‘Wat wil je dat ik antwoord?’ vraagt Axel.

‘Ik zeg alleen... Dit is geen pact dat je verbreekt en ik... hoe zal ik het formuleren?’ vraagt hij talmend. ‘Ik zie niet hoe het bevorderlijk zou zijn voor mijn werk als je me voor een vriendelijk man zou houden.’

Raphael loopt naar de grote tv die aan de muur hangt. Hij haalt een glimmende dvd uit zijn binnenzak en stopt hem in de dvd-speler. Peter gaat op de rand van een bank zitten. De jongen kijkt schuw naar de mannen in de kamer. Hij is blond en lijkt helemaal niet op zijn vader. Zijn lichaam is niet breed en gedrongen, maar eerder tenger, en zijn gezicht is gevoelig.

Het beeldscherm knettert en er verschijnen grijze strepen. Axel voelt een onmiskenbare, puur fysieke angst als hij drie mensen uit de deur van een stenen villa ziet komen. Twee van hen herkent hij onmiddellijk: commissaris Joona Linna en Saga Bauer. De derde is een jonge vrouw met Zuid-Amerikaanse trekken.

Axel kijkt naar de tv en ziet Joona Linna een telefoon pakken en bellen. Hij lijkt geen verbinding te krijgen. Met gesloten, gespannen gezichten stappen ze alle drie in een auto en rijden weg.

De camera beweegt zich trillerig in de richting van de deur, die gaat open, het licht verdwijnt in de plotselinge duisternis en wordt dan aangepast door het automatische diafragma. In de hal staan twee grote koffers. De camera gaat verder naar de keuken, slaat dan links af en gaat een trap af, een betegelde gang door, naar een grote ruimte met een zwembad. Een vrouw in een badpak zit in een ligstoel en een andere vrouw, met een jongenskapsel, staat te telefoneren.

De camera trekt zich met een schuwe beweging terug, wacht tot het telefoongesprek is afgelopen, houdt zich verborgen tot de vrouw met het jongenskapsel ophoudt met praten en verplaatst zich dan weer naar voren. Er klinken voetstappen en de vrouw met de telefoon draait haar vermoeide, verdrietige gezicht naar de camera en verstijft. Er trekt een enorme angst over haar gezicht.

‘Ik geloof niet dat ik nog meer wil zien, papa,’ zegt de zoon met weke stem.

‘Nu begint het,’ antwoordt Raphael.

Het scherm wordt plotseling donker, de camera gaat uit, maar het beeld keert nog in dezelfde seconde terug, flikkert en wordt weer stabiel. De camera staat nu op een statief en de twee vrouwen zitten naast elkaar op de grond tegen de betegelde muur. Op een stoel voor de twee vrouwen zit Pontus Salman. Hij lijkt snel te ademen, zijn lichaam beweegt zich onrustig op de stoel.

Uit het klokje op het scherm blijkt dat de opname nog maar een uur geleden is gemaakt.

Een in het zwart geklede man met een bivakmuts op loopt naar Veronique, pakt haar haar hardhandig vast en dwingt haar gezicht in de richting van de camera.

‘Sorry, sorry, sorry,’ zegt Raphael met een piepstemmetje.

Axel kijkt verbaasd naar hem, maar hoort dan de stem van Veronique Salman: ‘Sorry, sorry, sorry.’

Haar stem klinkt afgeknepen van angst.

‘Ik had geen idee,’ piept Raphael terwijl hij naar het scherm wijst.

‘Ik had geen idee,’ zegt Veronique smekend. ‘Ik heb de foto gemaakt, maar ik bedoelde het niet kwaad, ik wist niet hoe dom het was, ik dacht alleen dat...’

‘Je moet kiezen,’ zegt de man met de bivakmuts tegen Pontus Salman. ‘Wie zal ik in de knie schieten? Je vrouw... of je zus?’

‘Alsjeblieft,’ fluistert Pontus. ‘Doe dit niet.’

‘Op wie zal ik schieten?’ vraagt de man.

‘Op mijn vrouw,’ zegt Pontus bijna geluidloos.

‘Pontus,’ smeekt zijn vrouw. ‘Alsjeblieft, laat hem niet...’

Pontus begint te huilen, hakkelend, schril.

‘Het zal pijn doen als ik op haar schiet,’ waarschuwt de man.

‘Zeg hem het niet te doen!’ gilt Veronique in paniek.

‘Heb je je bedacht? Moet ik in plaats daarvan op je zus schieten?’

‘Nee,’ antwoordt Pontus.

‘Vraag me erom.’

‘Wat zeg je?’ zegt hij met gebroken gezicht.

‘Vraag me vriendelijk om het te doen.’

Het wordt stil en dan hoort Axel Pontus Salman zeggen: ‘Wil je mijn vrouw... alsjeblieft door haar knie schieten?’

‘Ik kan haar door allebei haar knieën schieten als je het netjes vraagt,’ zegt de man terwijl hij zijn revolver tegen het been van Veronique Salman legt.

‘Zeg hem het niet te doen,’ gilt ze. ‘Alsjeblieft, Pontus...’

De man vuurt het wapen af, er klinkt een korte knal en er gaat een schok door het been. Bloed spat over de tegels. Een wolk kruitgas verspreidt zich rondom het pistool. Veronique gilt keihard tot haar stem breekt. Hij vuurt het wapen opnieuw af. De loop van het pistool stuit omhoog door de terugslag. De andere knie wordt geraakt en het hele been buigt zich in een onmogelijke hoek.

Veronique schreeuwt weer, hees en vreemd, haar lichaam schokt van de pijn en er stroomt bloed over de tegelvloer onder haar.

Pontus Salman geeft over en de man met de bivakmuts kijkt naar hem met een verbaasde, dromerige blik.

Het bovenlichaam van Veronique zakt opzij, ze ademt snel en probeert haar gewonde benen met haar handen te grijpen. De andere vrouw lijkt in een shock te verkeren, haar gezicht is groenbleek en haar ogen zijn grote, zwarte gaten.

‘Je zus is toch geestelijk gestoord?’ vraagt de man nieuwsgierig. ‘Denk je dat ze begrijpt wat er gebeurt?’

Hij aait Pontus Salman troostend over zijn hoofd en zegt dan: ‘Zal ik je zus verkrachten of je vrouw doodschieten?’

Pontus geeft geen antwoord, hij lijkt buiten bewustzijn te zijn. Zijn ogen rollen weg en de man geeft hem een klap in het gezicht.

‘Geef antwoord, zal ik je vrouw doodschieten of je zus verkrachten?’

De zus van Pontus Salman schudt haar hoofd.

‘Verkracht haar,’ fluistert Veronique tussen de hijgende ademteugen door. ‘Alsjeblieft Pontus, alsjeblieft, zeg dat hij haar moet verkrachten.’

‘Verkracht haar,’ fluistert Pontus.

‘Wat?’

‘Verkracht mijn zus.’

‘Oké, zo meteen,’ zegt de man.

Axel kijkt naar de vloer, tussen zijn voeten. Hij doet zijn uiterste best om iets anders te horen dan het gejammer van de film, de smeekbeden, de rauwe, huiveringwekkende kreten. Hij probeert zijn hoofd te vullen met de herinnering aan muziek, probeert de ruimtes te begrijpen die bij Bach ontstaan, ruimtes vol licht, van vallende stralen.

Uiteindelijk wordt het stil. Axel kijkt op naar het scherm. De vrouwen liggen dood bij de muur. Hij ziet de man met de bivakmuts hijgend met een mes in zijn ene hand en een pistool in zijn andere hand staan.

‘De nachtmerrie is geoogst, nu kun je jezelf van kant maken,’ zegt de man op de film, hij gooit het pistool naar Pontus toe en loopt dan uit beeld, achter de camera.

105 | De getuige

Saga Bauer laat Magdalena Ronander alleen en stapt weer over het afzetband. Er zijn nu nog meer nieuwsgierige toeschouwers, de Zweedse tv is met een grote reportagewagen gekomen, een geüniformeerde politieman probeert mensen plaats te laten maken voor een ambulance.

Saga laat dit alles achter zich, loopt over een platgetrapt paadje in een tuin en langs een jasmijnboom. Ze loopt steeds sneller en het laatste stukje naar de auto rent ze, dwars over een gazon.

‘Het meisje,’ had Joona plotseling gezegd aan de telefoon. ‘Je moet het meisje vinden. Er was een meisje bij Axel Riessen. Hij noemde haar Beverly. Ga met Robert praten, zijn broer. Ze is een jaar of vijftien, ze moet op te sporen zijn.’

‘Hoeveel tijd heb ik om de officier van justitie hiervan te overtuigen?’

‘Niet zoveel,’ antwoordde Joona. ‘Maar je haalt het wel.’

Terwijl Saga naar Stockholm rijdt, belt ze Robert Riessen maar ze krijgt hem niet te pakken. Ze belt de centrale van de rijksrecherche en vraagt om doorverbonden te worden met Joona’s assistent, de mollige vrouw die ooit een olympische medaille heeft gewonnen met zwemmen en nu altijd rondloopt met gelakte nagels en glimmende lipgloss.

‘Anja Larsson,’ hoort ze als de telefoon nog maar net is overgegaan.

‘Hallo, je spreekt met Saga Bauer, Säpo, we hebben elkaar onlangs ontmoet bij...’

‘Ja, zeg het maar,’ zegt Anja koel.

‘Ik vraag me af of je een meisje kunt vinden dat waarschijnlijk Beverly heet en...’

‘Kan ik de rekening naar de Säpo sturen?’

‘Doe wat je wilt, als je verdomme maar een telefoonnummer vindt voor...’

‘Let op je taalgebruik, jongedame.’

‘Oké, laat maar.’

Saga vloekt en toetert langdurig naar een auto die niet optrekt hoewel het licht op groen is gesprongen, en ze wil het gesprek net wegdrukken als Anja opeens praat.

‘Hoe oud is ze?’

‘Een jaar of vijftien.’

‘Er bestaat geen telefoonnummer van Beverly Andersson. Misschien heeft ze een prepaidtelefoon, maar ze is niet ingeschreven in de telefoonregisters... ik heb hier alleen een telefoonnummer van haar vader.’

‘Oké, dan bel ik hem. Kun je het nummer sms’en?’

‘Heb ik al gedaan.’

‘Dank je, dank je wel, Anja... Sorry dat ik een beetje ongeduldig ben, ik maak me alleen zorgen om Joona, ben bang dat hij iets stoms doet als hij geen ondersteuning krijgt.’

‘Heb je hem gesproken?’

‘Hij vroeg me om het meisje te zoeken. Ik heb haar nog nooit ontmoet, ik weet niet... Hij vertrouwt erop dat ik dit regel, maar ik...’

‘Bel Beverly’s vader, dan zoek ik verder,’ zegt Anja en ze hangt op.

Saga gaat in Hjorthagen aan de kant van de weg staan, opent het sms’je van Anja met het nummer. Het netnummer 0418 is van de provincie Skåne. Misschien van Svalöv, denkt ze terwijl de telefoon overgaat.

 

106 | De vader

In een grenenhouten keuken midden in Skåne schrikt een man op als de telefoon gaat. Hij is net binnengekomen nadat hij meer dan een uur lang bezig is geweest een vaars los te halen die over de schrikdraadomheining was gesprongen en in het prikkeldraad van de buren verstrikt was geraakt. Evert Andersson heeft bloed aan zijn vingers, bloed dat hij heeft afgeveegd aan zijn blauwe overall.

Als de telefoon gaat, weerhouden niet alleen zijn vieze handen hem ervan op te nemen, maar ook het gevoel dat er op dit moment niemand is die hij zou willen spreken. Hij buigt zich over de telefoon, kijkt naar de display en ziet dat het een afgeschermd nummer is, waarschijnlijk van een telefonisch verkoper met een onnatuurlijke stem.

Hij laat het gerinkel wegsterven, maar dan gaat de telefoon opnieuw. Evert Andersson kijkt weer op de display en neemt uiteindelijk op.

‘Andersson.’

‘Hallo, met Saga Bauer,’ hoort hij een gestreste vrouwenstem zeggen. ‘Ik ben van de politie, rechercheur bij de Säpo. Ik ben eigenlijk op zoek naar uw dochter, Beverly Andersson.’

‘Wat is er gebeurd?’

‘Ze heeft niets gedaan, maar ik vermoed dat ze belangrijke informatie heeft die ons kan helpen.’

‘En nu is ze verdwenen?’ vraagt hij zwakjes.

‘Ik dacht dat u misschien een telefoonnummer van haar had,’ zegt Saga.

Evert denkt eraan dat hij zijn dochter ooit als opvolger zag, degene die de traditie zou voortzetten, die hier in zijn huis, stallen en schuren zou rondlopen, en over zijn akkers. Ze zou op de boerderij rondlopen zoals haar moeder had gedaan, met groene rubberlaarzen in de modder, dik als haar moeder, gehuld in een lange leren jas en haar haar in een vlecht over een schouder.

Maar Beverly had als klein kind al iets gehad wat anders was, wat hem beangstigde.

Ze groeide op en bleef duidelijk anders. Anders dan hij, anders dan haar moeder. Een keer kwam hij de stal in toen ze nog een kind was, acht, negen jaar nog maar. Ze zat op een omgekeerde emmer in een lege box en zong voor zichzelf met gesloten ogen. Ze ging helemaal op in het geluid van haar eigen stem. Hij was van plan geweest tegen haar te brullen dat ze op moest houden, dat ze niet zo idioot moest doen, maar de lichte uitdrukking op het gezicht van het kind bracht hem in de war. Vanaf dat moment wist hij dat er iets in haar huisde wat hij nooit zou begrijpen. En hij hield op tegen haar te praten. Zodra hij iets probeerde te zeggen, verdwenen de woorden.

Toen haar moeder was overleden, werd de stilte op de boerderij compleet.

Beverly begon te zwerven, ze kon urenlang verdwijnen, soms wel een heel etmaal. De politie haalde haar dan op van adressen waarvan ze niet wist hoe ze er terecht was gekomen. Ze ging met iedereen mee, als ze maar aardig tegen haar praatten.

‘Ik heb ’r niks te zeggen. Dus wat zou ’k met een nummer van d’r moeten?’ zegt hij met zijn ruwe, onwillige Skånse accent.

‘Weet je zeker dat...’

‘Dat is iets wat een Stockholmer niet kan snappen,’ kapt hij haar af en hij hangt op.

Hij kijkt naar zijn vingers om de hoorn, ziet het bloed op zijn knokkels, het vuil onder zijn nagels, langs de nagelriemen, in elke groef en kloof. Hij loopt langzaam naar de groene fauteuil, pakt de glimmende bijlage van de boulevardkrant en begint te lezen. Vanavond zou er toch een herdenkingsprogramma over die televisiepersoonlijkheid Ossian Wallenberg komen? Evert laat de krant op de grond glijden als hij wordt overmand door zijn eigen tranen. Hij herinnerde zich plotseling dat Beverly vaak naast hem op de bank zat te lachen om de flauwe grappen in Gouden vrijdag.

 

107 | De lege kamer

Saga Bauer vloekt hardop en blijft in de auto zitten. Ze doet haar ogen dicht en slaat een paar keer met haar hand op het stuur. Langzaam herhaalt ze voor zichzelf dat ze haar gedachten op een rijtje moet krijgen en verder moet komen voor het te laat is. Ze is zo in gedachten verzonken dat ze opschrikt als de telefoon gaat.

‘Ik ben het weer,’ zegt Anja Larsson. ‘Ik verbind je door met Herbert Saxéus van het Heilig Hart van Maria,’ vervolgt ze kort.

‘Oké, wat...’

‘Saxéus was Beverly’s arts in de twee jaar dat ze in de kliniek verbleef.’

‘Dank je, dat was...’

Maar Anja heeft Saga al doorverbonden.

Saga wacht, hoort de telefoon overgaan. Het Heilig Hart van Maria, denkt ze en ze herinnert zich dat de kliniek in Torsby ligt, ten oosten van Stockholm.

‘Ja, met Herbert,’ zegt een warme stem in haar oor.

‘Hallo, mijn naam is Saga Bauer, ik werk als rechercheur bij de Säpo. Ik zou graag in contact komen met een meisje dat patiënt van u is geweest, Beverly Andersson.’

Het blijft even stil.

‘Gaat het goed met haar?’ vraagt de dokter na een tijdje.

‘Ik weet het niet, ik moet haar spreken,’ zegt Saga snel. ‘Er is echt haast bij.’

‘Ze woont in bij Axel Riessen, die... Hij is informeel min of meer verantwoordelijk voor haar.’

‘Dus ze woont daar?’ vraagt Saga snel, ze draait de sleutel in het contact om en rijdt weg.

‘Axel Riessen heeft een kamer voor haar tot ze iets voor zichzelf vindt,’ antwoordt hij. ‘Ze is nog maar vijftien, maar het zou verkeerd zijn om haar te dwingen thuis te wonen.’

Het is rustig op de weg en Saga kan vlot doorrijden.

‘Mag ik weten waar Beverly voor is behandeld?’ vraagt ze.

De arts ademt hoorbaar in en zegt dan met zijn diepe, vriendelijke stem: ‘Ik weet niet of het interessant is... Als arts zou ik antwoorden dat ze een ernstige persoonlijkheidsstoornis had toen ze hier kwam, cluster B.’

‘Wat betekent dat?’

‘Niets,’ antwoordt Herbert Saxéus en hij kucht. ‘Maar als je het mij als mens vraagt, antwoord ik dat Beverly gezond is, gezonder dan de meeste mensen... Ik weet dat het een cliché is, maar in feite is zij niet degene die ziek is.’

‘Maar de wereld.’

‘Ja,’ zucht hij.

Saga bedankt hem voor de hulp, hangt op en rijdt de Valhallavägen in. Haar rugleuning is plakkerig van het zweet. De telefoon gaat en voor ze opneemt, scheurt ze vlak voordat het stoplicht op rood springt de kruising bij het Olympisch Stadion over.

‘Ik dacht dat ik ook even met Beverly’s vader kon praten,’ zegt Anja. ‘Het was echt een vriendelijke man, maar hij had een rotdag achter de rug, moest voor een gewonde koe zorgen. Had het dier getroost, vertelde hij. Zijn familie heeft altijd op dezelfde plek gewoond. Nu is hij als enige over op de boerderij. We hebben het over Nils Holgerssons wonderbare reis gehad en ten slotte heeft hij wat brieven gehaald die Beverly had gestuurd. Hij had ze nog niet eens opengemaakt, zo’n koppige vent is het. Beverly had haar telefoonnummer in elke brief gezet.’

Saga Bauer bedankt Anja meerdere malen en toetst dan het nummer in. Ze parkeert voor het huis van Axel en Robert Riessen terwijl Beverly’s telefoon overgaat.

De ene na de andere toon verdwijnt in het duister. De zon schijnt door het stof voor de kerk. Saga voelt haar lichaam trillen van vermoeidheid, de tijd dringt steeds meer, Joona zal helemaal alleen tegenover Raphael Guidi komen te staan.

Met de telefoon tegen haar oor loopt ze naar de deur van Robert Riessen en belt aan. Opeens klinkt er een klik in de telefoon en hoort ze een zacht geritsel.

‘Beverly?’ vraagt Saga. ‘Ben jij het?’

Ze hoort iemand ademen.

‘Geef eens antwoord, Beverly,’ zegt Saga op de vriendelijkste toon die ze kan opbrengen. ‘Waar ben je?’

‘Ik...’

Het wordt weer stil.

‘Wat zeg je? Wat zeg je, Beverly, ik kan je niet goed horen.’

‘Ik mag nog niet tevoorschijn komen,’ fluistert het meisje en ze drukt het gesprek weg.

 

*

 

Robert Riessen is zwijgzaam en bleek als hij Saga in Beverly’s kamer achterlaat en haar vraagt de deur achter zich op slot te doen als ze klaar is. De kamer ziet er bijna onbewoond uit. Het enige wat er ligt zijn wat opgevouwen kleren in een kast, een paar rubberlaarzen, een donsjack en een oplader voor een mobiel.

Saga doet de deur achter zich op slot en loopt een verdieping lager de residentie van Axel Riessen in om te proberen te begrijpen wat Joona bedoelde, waarom het meisje zou kunnen getuigen. Ze loopt langs de salons, pronkkamers en de rustige bibliotheek. De deur naar de slaapkamer van Axel Riessen staat op een kier. Saga loopt over het dikke, Chinese tapijt, langs het bed, de aangrenzende badkamer in. Ze keert terug naar de slaapkamer. Iets maakt haar gespannen. Er hangt iets onrustigs in de kamer en Saga legt haar hand op haar Glock in de schouderholster. Op tafel staat een whiskyglas met de verlepte resten van een paardenbloem.

Het stof beweegt zachtjes in het zonlicht, de meubels en voorwerpen zijn zwanger van stilte. Haar hart klopt opeens sneller als een tak van de boom buiten langs de ruit schraapt.

Ze loopt naar het onopgemaakte bed, bekijkt de vouwen in de gemangelde lakens, de twee kussens.

Saga meent dan voorzichtige stappen uit de bibliotheek te horen, en wil er net heen sluipen als een hand haar enkel vastgrijpt. Er ligt iemand onder het bed. Ze rukt zich los, verplaatst zich achterwaarts, trekt haar pistool en gooit per ongeluk het tafeltje met het glas om.

Saga gaat met een knie op de grond zitten en richt, maar laat haar wapen snel weer zakken.

Vanuit het donker onder het bed kijkt een meisje haar met grote, geschrokken ogen aan. Saga steekt haar pistool weer in de holster en zucht dan diep.

‘Je straalt,’ fluistert het meisje.

‘Beverly?’ vraagt Saga.

‘Mag ik nu tevoorschijn komen?’

‘Ja hoor, kom maar tevoorschijn,’ zegt Saga rustig.

‘Is er al een uur voorbij? Axel zei dat ik pas tevoorschijn mocht komen als er een uur voorbij was.’

‘Er is veel meer dan een uur voorbij, Beverly.’

Saga helpt haar uit de nauwe ruimte. Het meisje draagt alleen ondergoed en is nogal stijf doordat ze zo lang stil heeft gelegen. Haar haar is kortgeknipt en haar armen zitten vol tekeningetjes en letters van inkt.

‘Wat doe jij onder het bed van Axel Riessen?’ vraagt Saga terwijl ze haar stem rustig houdt.

‘Hij is mijn beste vriend,’ antwoordt Beverly zacht en ze trekt een spijkerbroek aan.

‘Ik denk dat hij in groot gevaar verkeert – je moet vertellen wat je weet.’

Beverly staat met een t-shirt in haar hand. Haar gezicht is plotseling rood en tranen vullen haar ogen.

‘Ik heb niet...’

Beverly valt stil als haar lippen beginnen te trillen.

‘Rustig maar,’ zegt Saga en ze dwingt zichzelf nogmaals om de spanning in haar stem te onderdrukken. ‘Begin bij het begin.’

‘Ik lag in bed toen Axel binnenkwam,’ zegt Beverly met zwakke stem. ‘Ik begreep meteen dat er iets aan de hand was, zijn gezicht was helemaal bleek. Ik dacht dat hij verdrietig was omdat ik had gelift, dat mag eigenlijk niet.’

Ze zwijgt en wendt haar gezicht af.

‘Vertel alsjeblieft verder, Beverly, er is nogal haast bij.’

Beverly fluistert ‘sorry’, veegt haar wangen vlug af met haar t-shirt en kijkt Saga met natte ogen en een rood neuspuntje aan.

‘Axel kwam de kamer in,’ vertelt Beverly beheerst. ‘Hij zei tegen me dat ik onder het bed moest kruipen en me een uur lang verborgen moest houden en... daarna rende hij naar de woonkamer en ik weet niet... ik zag alleen hun benen, maar er kwamen twee mannen achter hem aan de kamer in. Ze deden iets vreselijks met hem. Hij schreeuwde en ze smeten hem op de grond en wikkelden hem in wit plastic en droegen hem naar buiten. Het ging zo ongelooflijk snel. Ik heb hun gezichten niet gezien... ik weet niet eens of het wel mensen waren...’

‘Wacht even,’ zegt Saga terwijl ze haar mobiel pakt. ‘Je moet met me meekomen en hetzelfde verhaal vertellen aan een man die Jens Svanehjälm heet.’

Saga belt Carlos Eliasson met handen die trillen van de stress.

‘We hebben een getuige die heeft gezien dat Axel Riessen tegen zijn wil werd weggevoerd. We hebben een getuige,’ herhaalt ze. ‘De getuige heeft gezien hoe Riessen werd overvallen en werd weggevoerd, dat moet voldoende zijn.’

Saga kijkt Beverly aan terwijl ze luistert naar de reactie aan de andere kant van de lijn.

‘Goed, we komen meteen,’ zegt ze. ‘Haal Svanehjälm, zorg ervoor dat hij het contact met Europol voorbereidt.’

108 | Loyaliteit

Raphael Guidi loopt door de eetzaal met een zwarte leren map in zijn hand, legt hem op tafel en schuift hem naar Axel Riessen.

‘De nachtmerrie van Pontus Salman was, zoals je misschien hebt begrepen, te moeten kiezen tussen zijn vrouw en zijn zus,’ legt hij uit. ‘Ik weet het niet, ik heb het eerder nooit nodig gevonden om zo expliciet te zijn, maar ik heb... Hoe zal ik het zeggen? Ik heb ervaren dat sommige mensen het in hun hoofd hebben gehaald dat ze aan hun nachtmerrie kunnen ontkomen door te sterven. Begrijp me niet verkeerd, over het algemeen is alles heel plezierig en geciviliseerd, ik ben een heel ruimhartig man voor wie loyaal is.’

‘Je dreigt Beverly kwaad te doen.’

‘Je mag kiezen tussen haar en je jongere broer, als je dat liever wilt,’ zegt Raphael, hij neemt een slok vitaminedrank, veegt langs een mondhoek en vraagt Peter dan om de viool te halen.

‘Heb ik verteld dat ik uitsluitend instrumenten in mijn bezit heb waar Paganini op heeft gespeeld?’ vraagt hij. ‘Dat zijn de enige instrumenten die me iets kunnen schelen. Er wordt gezegd dat Paganini zijn gezicht haatte... en persoonlijk geloof ik dat hij zijn ziel verkocht om geadoreerd te worden. Hij noemde zichzelf een aap... maar als hij speelde kwamen de vrouwen naar hem toe kruipen. Het was de prijs waard. Hij speelde en speelde tot de lucht om hem heen naar vuur begon te ruiken.’

Axel kijkt door de grote panoramaramen waarachter de enorme watermassa volkomen roerloos ligt. Door de kleinere ramen die uitkijken op het voordek, ziet hij vaaglijk de witte helikopter waarmee hij naar het luxejacht is gebracht. Axels gedachten slingeren heen en weer tussen de gruwelijke film en het zoeken naar mogelijke vluchtwegen.

Hij voelt zich vreselijk moe, zit alleen maar stil te luisteren naar Raphael die doorpraat over violen, Stradivarius’ fixatie op de lichtste klanken, de hardheid van het hout, de langzaam groeiende esdoorns en sparren.

Raphael houdt zijn mond, glimlacht weer levenloos en zegt: ‘Zolang je loyaal bent kun je genieten van wat er in de eerste weegschaal ligt, je krijgt een gezonde lever, zult goed slapen en je leven leiden, en het enige wat er van je wordt geëist is dat je je pact met mij niet vergeet.’

‘En je wilt een handtekening onder de exportvergunning.’

‘Die zou ik sowieso wel krijgen, maar ik wil je niet dwingen, ik wil je niet doden, dat zou verkwisting zijn, ik wil...’

‘Mijn loyaliteit,’ vult Axel aan.

‘Vind je dat stom?’ vraagt Raphael. ‘Denk eens even na en tel dan de mensen in je leven van wie je weet dat ze honderd procent loyaal zijn.’

Er valt een stilte. Axel staart voor zich uit.

‘Precies,’ zegt Raphael na een tijdje met een bedroefde blik.

 

109 | Het pact

Axel opent de leren map op de tafel, ziet dat deze alle documenten bevat die nodig zijn om het containerschip m/s Icelus toestemming te verlenen om de haven van Gotenburg te verlaten met de grote lading munitie.

Het enige wat ontbreekt is zijn handtekening.

Peter, de zoon van Raphael Guidi, komt de kamer in met een gesloten, bleek gezicht. Hij heeft een heel mooie viool in zijn hand, een roodbruin instrument met een bolle klankkast. Axel ziet meteen dat het een Amati is, een heel goed onderhouden Amati.

‘Zoals ik geloof ik al vertelde, vind ik dat er bepaalde muziek hoort bij wat we nu gaan doen,’ zegt Raphael op milde toon. ‘Deze viool is van zijn moeder geweest... en lang daarvoor speelde Niccolò Paganini erop.’

‘Hij is gebouwd in 1657,’ zegt Peter. Hij haalt zijn sleutels en zijn mobiele telefoon uit zijn zakken en legt ze op tafel voordat hij de viool onder zijn kin legt.

De jongen zet de strijkstok op de snaren en begint aarzelend te spelen. Axel hoort meteen dat het de inleiding van Paganini’s beroemdste werk is, 24 Caprices. Het wordt beschouwd als de moeilijkst te spelen vioolcompositie ter wereld. De jongen speelt alsof hij zich onder water bevindt. Het gaat veel te traag.

‘Het is een gunstig contract,’ zegt Raphael zacht.

Buiten is het nog steeds licht, door de grote panoramaramen valt een machtig, grauw schijnsel in de salon.

Axel denkt aan Beverly, hoe ze op zijn bed in de psychiatrische kliniek in elkaar kroop en fluisterde: je hebt een schijnsel om je heen, ik zag het al vanuit de gang.

‘Ben je uitgedacht?’ vraagt Raphael.

Axel brengt het niet op om in de troosteloze ogen van Raphael te kijken, hij wendt zijn blik af en pakt de pen die voor hem ligt. Hij hoort zijn eigen hart slaan en probeert zijn snelle ademhaling te verbergen.

Deze keer zal hij geen poppetje tekenen dat hallo zegt, hij zal zijn handtekening zetten en tot God bidden dat Raphael Guidi daar genoegen mee neemt en hem terug laat gaan naar Zweden.

Axel voelt de pen in zijn hand trillen. Met behulp van zijn andere hand probeert hij hem stabiel te houden, haalt adem en brengt de punt van de pen voorzichtig naar de lege regel.

‘Wacht,’ zegt Raphael. ‘Voor je iets ondertekent wil ik weten of je loyaal zult zijn.’

Axel kijkt op en ziet zijn blik.

‘Als je werkelijk bereid bent om je nachtmerrie te oogsten als het pact wordt verbroken, moet je dat bewijzen door mijn hand te kussen.’

‘Wat?’ fluistert Axel.

‘Sluiten we een pact?’

‘Ja,’ antwoordt Axel.

‘Kus me op mijn hand,’ zegt Raphael met verdraaide stem, alsof hij de idioot speelt in een oud toneelstuk.

Zijn zoon speelt steeds langzamer, probeert zijn vingers te laten gehoorzamen, van positie te laten veranderen, maar hij pakt verkeerd bij de moeilijke overgangen, hapert en geeft het plotseling op.

‘Ga door,’ zegt Raphael zonder naar hem te kijken.

‘Het is te moeilijk voor me, het klinkt niet goed.’

‘Peter, het is verwend om het op te geven voor je ook maar...’

‘Speel zelf,’ valt de zoon hem in de rede.

Raphaels gezicht verstart acuut, als een stoffige rotsformatie.

‘Je doet wat ik zeg,’ zegt hij geforceerd kalm.

De jongen staat doodstil met neergeslagen blik. Raphaels rechterhand gaat omhoog naar de rits van zijn trainingsjack.

‘Peter, ik vond dat het prima klonk,’ zegt hij beheerst.

‘De kam zit scheef,’ zegt Axel haast fluisterend.

Peter kijkt met rood aanlopende wangen naar de viool.

‘Is dat te repareren?’

‘Het is makkelijk bij te stellen, dat kan ik doen als je wilt,’ zegt Axel.

‘Duurt het lang?’ vraagt Raphael.

‘Nee,’ antwoordt Axel.

Hij legt de pen neer, pakt de viool aan, draait hem om, voelt hoe licht hij is. Hij heeft nooit eerder een echte Amati aangeraakt, en evenmin een viool waarop Paganini heeft gespeeld.

Raphaels telefoon gaat. Hij pakt hem en kijkt ernaar, staat op en loopt weg, luistert naar iemand.

‘Dat klopt niet,’ zegt hij met een vreemde uitdrukking op zijn gezicht.

Er speelt een verwonderd glimlachje om zijn mond en dan zegt hij met gespannen stem iets tegen zijn lijfwachten. Ze verlaten de eetzaal en haasten zich samen met Raphael de trap op.

Peter slaat Axel gade terwijl deze de snaren losser draait. Het instrument kraakt. Het droge geluid van zijn vingers wordt versterkt in de klankkast. Voorzichtig drukt Axel de kam omhoog en spant de snaren er dan weer overheen.

‘Lukt het?’ vraagt Peter fluisterend.

‘Ja,’ antwoordt Axel terwijl hij de viool stemt. ‘Probeer maar eens, dan hoor je het.’

‘Dank je,’ zegt Peter als hij de viool aanpakt.

Axel ziet Peters mobiel op de tafel liggen en zegt: ‘Speel maar verder, je had net het eerste loopje gedaan en begon aan het pizzicato.’

‘Nu geneer ik me,’ zegt Peter en hij wendt zich af.

Axel leunt tegen de tafel, strekt voorzichtig zijn hand achter zich uit, voelt de telefoon met zijn vingertoppen en geeft hem per ongeluk een duwtje zodat hij geluidloos een rondje draait op het tafelblad.

Met zijn rug naar Axel toe legt Peter de viool onder zijn kin en pakt de strijkstok.

Axel pakt de telefoon, houdt hem verborgen in zijn hand en verplaatst zich een beetje naar opzij.

Peter laat de strijkstok op de snaren zakken, maar onderbreekt zijn spel, draait zich om en probeert langs Axel heen te kijken.

‘Mijn telefoon,’ zegt hij. ‘Ligt die achter je?’

Axel laat de telefoon uit zijn hand op de tafel glijden voordat hij zich omdraait en hem oppakt.

‘Kun je zien of ik een sms’je heb?’ vraagt Peter.

Axel kijkt naar de telefoon en ziet dat de ontvangst uitstekend is, hoewel ze midden op zee zitten. Hij realiseert zich dat de boot waarschijnlijk verbinding heeft met een satelliet.

‘Geen berichten,’ zegt hij en hij legt de telefoon weer op tafel.

‘Bedankt.’

Axel blijft bij de tafel staan terwijl Peter Caprice nummer 24 speelt, langzaam en steeds minder ritmisch.

Peter is niet ongetalenteerd, hij heeft veel geoefend, maar hij heeft niet de capaciteiten om het stuk te beheersen. Toch is de klank van de viool zo schitterend dat Axel zelfs had genoten als er een klein kind aan de snaren had staan plukken. Hij leunt achterover tegen de tafel en luistert, probeert de telefoon weer te pakken te krijgen.

Peter doet zijn uiterste best om de juiste snaren te raken, maar het tempo zakt in, hij onderbreekt zichzelf en begint opnieuw terwijl Axel probeert de telefoon te pakken te krijgen. Hij verplaatst zich langzaam zijwaarts, maar kan er niet bij. Peter speelt vals, houdt op en draait zich weer om naar Axel.

‘Het is moeilijk,’ zegt hij en hij doet een nieuwe poging.

Hij begint opnieuw, maar speelt weer foute noten.

‘Het gaat niet,’ zegt hij terwijl hij de viool laat zakken.

‘Als je je ringvinger op de a-snaar houdt, is het makkelijker om op tijd...’

‘Kun je het niet voordoen?’

Axel kijkt naar de telefoon op tafel. Van buitenaf valt opeens weerkaatst zonlicht binnen en Axel richt zijn blik op de panoramaramen. De zee ligt er opvallend glad en verlaten bij. Vanuit de machinekamer klinkt een dreunend geluid, een voortdurend gerommel dat hem tot nu toe niet was opgevallen.

Peter overhandigt de viool en Axel legt hem onder zijn kin, spant de snaren iets strakker en begint het stuk dan vanaf het begin te spelen. De vloeiende, droevige inleiding stroomt in een hoog tempo de kamer in. De toon van de viool is niet krachtig, maar wonderbaarlijk zacht en puur. Paganini’s muziek zweept zichzelf op, steeds sneller, steeds hoger.

‘God,’ fluistert Peter.

Het tempo is opeens duizelingwekkend, prestissimo. Het is speels prachtig en wordt tegelijkertijd onderbroken door abrupte snaarwisselingen en scherpe sprongen tussen de octaven.

Axel heeft alle muziek in zijn hoofd en hoeft haar alleen maar vrij te laten. Niet alle tonen zijn perfect, maar zijn vingers weten nog steeds de weg over de hals van de viool, lopen over hout en snaren.

Raphael roept wat op de brug en er ploft iets op de grond zodat de kristallen kroonluchter rinkelt. Axel speelt door, de vibrerende, lichte loopjes fonkelen als zon op het zeewater.

Plotseling klinken er stappen op de trap en als Axel Raphael met een bezweet gezicht en bebloed legermes in zijn hand ziet staan, houdt hij onmiddellijk op met spelen. De grijze lijfwacht loopt naast Raphael met een geheven, geelgroen aanvalsgeweer, een Belgisch Fabrique National scar.

 

110 | Aan boord

Joona Linna staat met een verrekijker naast Pasi Rannikko en de officier met de blonde baard. Ze observeren het enorme luxejacht dat stil op zee ligt. In de loop van de dag is de wind afgenomen. De Italiaanse vlag hangt stil. Er lijkt geen activiteit plaats te vinden op het schip. Het is alsof de bemanning en passagiers in een doornroosjesslaap verkeren. Het is windstil op de Oostzee, het water weerspiegelt de weidse, lichtblauwe hemel. Steeds sporadischer laat de langzame deining het gladde oppervlak enigszins omhoogkomen.

Plotseling gaat de telefoon in Joona’s zak. Hij geeft de verrekijker aan Niko, haalt zijn mobiel tevoorschijn en neemt op.

‘We hebben een getuige!’ schreeuwt Saga Bauer in de hoorn. ‘Het meisje is onze getuige, ze heeft alles gezien. Axel Riessen is gekidnapt, de officier van justitie heeft al gereageerd, jullie mogen aan boord gaan om hem te zoeken!’

‘Goed werk,’ zegt Joona verbeten.

Pasi Rannikko kijkt hem aan als hij zijn telefoon dichtklapt.

‘We hebben toestemming om Raphael Guidi op te pakken,’ zegt Joona. ‘Hij wordt verdacht van ontvoering.’

‘Ik neem contact op met de fns Hanko,’ zegt Pasi Rannikko en hij stormt naar de radio op de brug.

‘Ze zijn hier binnen twintig minuten,’ zegt Niko opgewonden.

‘Dit is een verzoek om ondersteuning,’ roept Pasi Rannikko in de microfoon. ‘We hebben toestemming om onmiddellijk aan boord te gaan van het schip van Raphael Guidi en hem te arresteren... Ja, dat is correct... Ja... Schiet op! Schiet in godsnaam op!’

Joona kijkt weer door de verrekijker, volgt de witgeschilderde trappen van het platform naar de achtersteven, langs het onderste dek en verder omhoog naar het achterdek met de ingeklapte parasols. Hij probeert iets te zien door de donkere ramen van de eetzaal, maar die zijn zwart. Hij volgt de reling rondom met zijn blik en dan de volgende trap omhoog naar het grote zonnedek.

Er komt trillende lucht uit de pijpen op het dak van de brug. Joona richt de verrekijker op de zwarte ruiten en stokt. Door het glas meent hij een beweging te zien. Er glijdt iets wits langs de binnenkant van de ruit. Eerst denkt hij aan een enorme vleugel, gebogen veren die tegen het glas worden gedrukt.

Op het volgende moment lijkt het op stof of wit plastic dat wordt opgevouwen.

Joona knippert om beter te zien en opeens ziet hij een gezicht dat terugstaart en een verrekijker naar zijn ogen brengt.

De stalen deur van de brug van het jacht gaat open en een blonde man in donkere kleren komt naar buiten, gaat vlug een trap af en loopt door naar het voordek.

Het is de eerste keer dat Joona iemand aan boord van Raphaels schip ziet.

De man met donkere kleren loopt door naar het helikopterplatform en beent naar de helikopter, maakt de spanbanden rond het onderstel los en opent de deur naar de cockpit.

‘Ze luisteren onze radio af,’ zegt Joona.

‘We wisselen van frequentie,’ roept Pasi Rannikko.

‘Dat maakt nu niet meer uit,’ zegt Joona. ‘Ze blijven niet aan boord, het lijkt alsof ze de helikopter zullen nemen.’

Hij geeft de verrekijker aan Niko.

‘Over vijftien minuten hebben we versterking,’ zegt Pasi Rannikko.

‘Dat is te laat,’ concludeert Joona snel.

‘Er zit iemand in de helikopter,’ bevestigt Niko.

‘Raphael heeft gehoord dat we toestemming hebben om aan boord te gaan,’ zegt Joona. ‘Hij moet de informatie op hetzelfde moment hebben gekregen als wij.’

‘Zullen jij en ik aan boord gaan?’ vraagt Niko.

‘Het moet maar,’ zegt Joona en hij kijkt hem kort aan.

Niko stopt een magazijn in zijn aanvalsgeweer, zwart als olie, een Heckler & Koch 416 met korte loop.

Pasi Rannikko haalt zijn pistool uit de holster en overhandigt het aan Joona.

‘Dank je,’ zegt Joona. Hij controleert de munitie en onderzoekt het pistool dan snel om het een beetje te leren kennen. Het is een m9a1, halfautomatisch. Het lijkt op de m9 die in de Golfoorlog werd gebruikt, maar het magazijn ziet er een beetje anders uit, en het heeft een bevestigingspunt voor een lamp en een laservizier.

Zonder verder nog iets te zeggen zet Pasi Rannikko koers naar de achterbrug van het luxejacht, die even boven de waterlijn ligt. Als ze dichtbij komen, lijkt het jacht immens, als een flatgebouw. De motor staat in zijn achteruit, remt schuimend. Niko hangt de beschermende fenders over de reling, de rompen stoten tegen elkaar aan, ze knarsen.

Joona klimt aan boord, de boten zijn bezig weer uit elkaar te glijden, er spat water tussen ze omhoog, Niko springt en Joona grijpt zijn hand. Het aanvalsgeweer slaat kletterend tegen de reling. Ze kijken elkaar even aan en lopen dan naar de trap, wringen zich langs een paar kapotte rieten stoelen en oude wijnkisten en lopen naar boven.

Niko draait zich om en zwaait even naar Pasi Rannikko, die wegvaart van het jacht.

 

111 | Verraders

Raphael Guidi staat samen met de lijfwacht met grijze stekeltjes en hoornen bril op de brug. De stuurman staart hen met angstige blik aan en wrijft met zijn hand over zijn buik.

‘Wat gebeurt er?’ vraagt Raphael snel.

‘Ik heb order gegeven om de helikopter te starten,’ zegt de stuurman. ‘Ik dacht...’

‘Waar is de boot?’

‘Daar,’ zegt hij terwijl hij achteruit wijst.

Vlak in de buurt, achter het dek met het zwembad en de davits met reddingsboten, is een glimp van het onbewapende transportvaartuig van de kustwacht te zien. Boeggolven slaan tegen de gespikkelde, grijze steven en het water schuimt door de draaiende schroeven.

‘Wat zeiden ze, wat zeiden ze precies?’ vraagt Raphael.

‘Ze hadden haast, vroegen om ondersteuning, zeiden dat ze een aanhoudingsbevel hadden.’

‘Daar klopt niets van,’ zegt Raphael terwijl hij rondblikt.

Door het raam zien ze dat de helikopterpiloot al in de cockpit zit en dat de rotor net in beweging is gekomen. Plotseling klinkt Caprice nummer 24 van Paganini vanuit de eetzaal onder hen.

‘Hier vaart hun versterking,’ zegt de stuurman terwijl hij op de radar wijst.

‘Ik zie het, hoeveel tijd hebben we nog?’ vraagt Raphael.

‘Ze houden iets meer dan 33 knopen aan en zijn hier over tien minuten.’

‘Geen probleem,’ zegt de lijfwacht met een blik op de helikopter. ‘Het lukt zeker om jou en Peter op tijd weg te krijgen, minstens drie minuten voor...’

De andere, blonde lijfwacht stormt de glazen deur naar de brug door. Zijn bleke gezicht is erg gespannen.

‘Er is hier iemand. Er is iemand op de boot,’ roept hij.

‘Hoeveel?’ vraagt de grijze lijfwacht.

‘Ik heb er maar één gezien, maar ik weet niet... hij heeft een aanvalsgeweer, maar verder geen speciale uitrusting.’

‘Jij houdt hem tegen,’ zegt de grijze man kort tegen zijn collega.

‘Geef me een mes,’ zegt Raphael snel.

De lijfwacht trekt een mes met een smal, grijs lemmet. Raphael pakt het aan en loopt met gespannen blik op de stuurman af.

‘Zouden ze niet op versterking wachten?’ schreeuwt hij. ‘Je zei dat ze op versterking zouden wachten!’

‘Voorzover ik het begreep...’

‘Wat doen ze hier in godsnaam? Ze hebben niets tegen me,’ zegt Raphael. ‘Ze hebben niets!’

De stuurman schudt zijn hoofd en stapt achteruit. Raphael komt op hem af.

‘Wat doen ze hier godverdomme als ze niets tegen mij hebben?’ schreeuwt hij. ‘Er is niets...’

‘Ik weet het niet, ik weet het niet,’ antwoordt de stuurman met tranen in zijn ogen. ‘Ik heb alleen verteld wat ik heb gehoord...’

‘Wat zei je eigenlijk?’

‘Zei? Ik begrijp niet...’

‘Ik heb geen tijd,’ schreeuwt Raphael. ‘Zeg goddomme gewoon wat je tegen ze hebt gezegd!’

‘Ik heb niets gezegd.’

‘Vreemd, heel vreemd. Of niet soms?’

‘Ik heb hun kanalen afgeluisterd, precies zoals ik moest doen, ik heb niet...’

‘Is het zo moeilijk om te bekennen?’ brult Raphael en hij doet een paar snelle passen naar voren en drukt het mes recht in de buik van de stuurman.

Bijna zonder weerstand glijdt het door het overhemd zijn vetweefsel en darmen in. Het bloed gutst dampend naar buiten boven het blad, spat over Raphaels hand en de mouw van zijn trainingsjack. Met een verbaasde uitdrukking op zijn gezicht probeert de stuurman een stap naar achteren te zetten om aan het mes te ontkomen, maar Raphael volgt hem en blijft hem dan even in de ogen staan kijken.

Er klinkt vioolmuziek uit de eetzaal: lichte tonen die fonkelen en dartelen.

‘Het kan Axel Riessen zijn,’ zegt de grijze lijfwacht opeens. ‘Misschien is hij gebugd, hij houdt misschien contact met de politie door...’

Raphael trekt het mes uit de buik van de stuurman en stormt de brede trap af.

De stuurman blijft met zijn hand tegen zijn buik staan terwijl het bloed op zijn zwarte schoenen druppelt. Hij probeert een stap naar voren te doen maar glijdt uit en blijft dan liggen met zijn blik naar boven gericht.

De grijze lijfwacht volgt Raphael met zijn aanvalsgeweer in de aanslag en zijn blik door de panoramaramen van de eetzaal gericht.

Axel houdt op met spelen als Raphael naar beneden komt en met zijn bebloede mes naar hem wijst.

‘Verrader!’ brult hij. ‘Hoe kun je zo godvergeten...’

De grijze lijfwacht vuurt plotseling zijn aanvalsgeweer af met oorverdovende knallen. De kogels gaan dwars door de panoramaramen heen en de hulzen rollen rinkelend over de traptreden naar beneden.

 

112 | Machinegeweervuur

Met grote, voorzichtige passen lopen Joona en Niko een van de buitentrappen op, langs het benedendek, het reusachtige achterdek op. De stille zee strekt zich als een immense glazen plaat in alle windrichtingen uit. Opeens hoort Joona vioolmuziek. Hij probeert iets achter de grote glazen deuren te zien. Achter de spiegelende ruiten tekenen zich donkere contouren af. Hij kan maar een klein gedeelte van de eetzaal zien. Er is geen mens te bekennen. De muziek gaat koortsachtig door. Veraf als in een droom, gedempt door de ruiten.

Joona en Niko wachten een paar seconden en rennen dan snel langs een open oppervlak met een zwembad zonder water, het uitstekende zonnedek over naar de metalen trap.

Er klinken stappen op het zonnedek boven hen en Niko wijst naar de trappen. Ze verschansen zich stil tegen de muur van de trapwang.

De snelle, speelse viooltonen klinken nu duidelijker. Het is een vaardig violist die speelt. Joona kijkt voorzichtig naar binnen bij een enorme eetzaal met kantooruitrusting op diverse tafels, maar ziet geen mensen. De violist moet zich aan de andere kant van de brede, rode trap bevinden.

Joona gebaart naar Niko hem te volgen en hem rugdekking te geven en wijst dan naar de brug boven hen.

Opeens verstomt de viool abrupt midden in een mooi loopje naar het hoogste register.

Volkomen plotseling.

Joona werpt zich achter de trap op hetzelfde moment waarop een gedempt vuur van een machinegeweer klinkt. Snelle en harde knallen. De full metal jacket-kogels slaan in in de trap waar hij zonet stond en ricocheren suizend verschillende kanten op.

Joona kruipt verder weg achter de trap, voelt hoe zijn lichaam zich weer vult met adrenaline. Niko heeft dekking gezocht achter de davit van de reddingsboten en beantwoordt het vuur. Joona verplaatst zich gebukt, ziet de reeks kogelgaten in het donkere raam, als kringen van rijp om zwarte pupillen.

 

113 | Het lemmet

De grijze lijfwacht loopt de trap af met zijn wapen op de panoramaramen en de reeks kogelgaten gericht. Er komt rook uit de loop van zijn aanvalsgeweer en de lege hulzen springen rinkelend de trap af.

Peter is met zijn handen voor zijn oren in elkaar gekropen.

Geruisloos verlaat de lijfwacht de eetzaal door een zijdeur.

Axel verplaatst zich tussen de tafels met de viool en strijkstok in zijn hand. Raphael wijst naar hem met het mes.

‘Hoe kun je zo godvergeten stom zijn,’ schreeuwt hij terwijl hij Axel achtervolgt. ‘Ik zal je in je gezicht snijden, ik zal...’

‘Papa, wat gebeurt er?’ roept Peter.

‘Haal mijn pistool en ga naar de helikopter – we verlaten de boot!’

De jongen knikt, zijn gezicht is bleek en zijn kin trilt. Raphael loopt tussen de tafels door op Axel af. Axel verplaatst zich naar achteren, gooit stoelen tussen hen omver.

‘Laad hem met Parabellum, hollow points,’ zegt Raphael.

‘Eén magazijn?’ vraagt de jongen beheerst.

‘Ja, dat is genoeg, maar schiet op!’ antwoordt Raphael en hij trapt een stoel weg.

Axel probeert de deur aan de andere kant van de eetzaal open te krijgen, hij draait het slot om, maar de deur zit vast.

‘Wij zijn nog niet klaar met elkaar, jij en ik,’ brult Raphael.

Axel rukt met zijn vrije hand aan de deur en ziet de hooggeplaatste grendel. Raphael is maar een paar meter bij hem vandaan. Hij komt op hem af met het mes en Axel handelt in een impuls. Hij draait zich om en gooit de prachtige viool naar Raphael toe. Die tolt rood en glanzend door de lucht. Raphael doet snel een stap opzij en struikelt over een omgevallen stoel om het instrument te kunnen redden, hij vangt het bijna, laat het uit zijn handen glippen, maar weet de val te breken.

De viool glijdt met een merkwaardige klank op de grond.

Axel krijgt de deur open en stormt een volgestouwde gang in. Er staat zo veel rommel dat het lastig is om vooruit te komen. Hij klimt over een stapel kussens van ligstoelen en struikelt over duikbrillen en wetsuits.

‘Ik krijg je wel,’ zegt Raphael en hij volgt hem met de viool in zijn ene hand en het mes in de andere.

Axel valt over een opgerold tennisnet, zijn voet komt vast te zitten in de kapotte mazen, hij kruipt bij Raphael vandaan, die met grote passen door de gang aan komt lopen, hij trapt om los te komen.

Van buiten klinkt machinegeweervuur, een serie korte, harde knallen.

Raphael ademt snel en wijst met zijn mes, maar heeft geen tijd om iets te zeggen voordat Axel loskomt. Hij komt wankelend overeind, loopt achteruit en smijt een groot tafelvoetbalspel voor Raphaels neus. Hij stormt naar de volgende deur, zijn handen prutsen met het slot en de deurkruk. Iets blokkeert de deur, hij duwt hem een stukje open.

‘Dat heeft geen zin!’ roept Raphael.

Axel probeert zich door de spleet te wringen, maar die is te nauw. Er staat een grote kast met opgestapelde aardewerken potten in de weg. Hij werpt zich tegen de deur en de kast verschuift een paar centimeter. Axel voelt Raphael achter zich, voelt hem dichterbij komen. De rillingen lopen over zijn rug, hij duwt en perst zijn lichaam door de deuropening. Hij haalt zijn huid open aan het slot, maar dat kan hem niets schelen, hij moet hier weg zien te komen.

Raphael probeert hem te raken met het mes, hij steekt en de punt van het mes schampt langs Axels schouder.

De pijn vlamt op.

Axel komt struikelend een lichte ruimte met glazen plafond binnen. Het lijkt een verlaten kas. Hij rent meteen naar binnen, voelt aan zijn schouder en ziet het bloed aan zijn vingers, botst tegen een wegkwijnende citroenboom in een pot.

Hij haast zich verder, ineengedoken in de paadjes tussen de broeibakken vol verdorde planten met bruine bladeren.

Raphael trapt hard tegen de deur, elke keer zwaar steunend, de potten rammelen tegen elkaar en de kast verschuift langzaam.

Axel weet dat hij zich moet verstoppen en kruipt snel onder een tafel, verplaatst zich zijwaarts, onder een vies stuk plastic en verder tussen teilen en emmers door. Hij hoopt dat Raphael het gauw op zal geven en de boot samen met zijn zoon zal verlaten.

Er klinkt een donderend geluid bij de deur, er vallen een paar potten op de grond kapot.

Raphael komt de ruimte binnen, ademt hijgend en zoekt steun bij een spalier met ruisende wijnranken.

‘Kom tevoorschijn en kus mijn hand,’ roept Raphael.

Axel probeert onhoorbaar te ademen, kruipt achteruit, maar kan nergens heen. Een grote metalen kast verspert de weg.

‘Ik beloof je dat ik me aan mijn belofte hou,’ glimlacht Raphael en hij zoekt met zijn ogen tussen de broeibakken en de droge resten van verdorde struiken. ‘De lever van je broer wacht op je en je hoeft alleen mijn hand maar te kussen om die te krijgen.’

Axel is misselijk en zit trillend van angst met zijn rug tegen de metalen kast. Zijn hart gaat tekeer. Hij probeert doodstil te zijn. Een donderend geluid in zijn hoofd. Hij kijkt rond, zoekt naar een vluchtweg en ontdekt nog geen vijf meter bij hem vandaan een schuifdeur naar het voordek van het jacht.

Hij hoort het geluid van de helikopter. De motor draait.

Axel bedenkt dat hij onder de tafel met de met aarde gevulde potten zou kunnen kruipen en het laatste stukje kan rennen. Hij begint zich zijwaarts te verplaatsen, heel voorzichtig. De deur lijkt maar met één haakje afgesloten.

Hij tilt zijn hoofd een stukje op om het beter te zien en denkt nog dat hij binnen een paar seconden op het voordek kan zijn, als hij ineens het gevoel heeft dat zijn hart stilstaat. Er ligt een koud lemmet tegen zijn hals. De lichte aanraking van het mes schrijnt. Raphael heeft hem gevonden en is van achteren naar hem toe gekropen. De adrenaline stroomt door zijn lichaam. Het is alsof hij van binnenuit koud wordt. Nu pas hoort hij Raphaels ademhaling en ruikt hij de geur van zijn zweet. Het lemmet drukt brandend tegen zijn strot.

114 | Eindstrijd

Stilletjes verlaat de grijze lijfwacht de eetzaal, hij glipt door de deuren naar buiten en rent snel langs de glaspartijen naast het dek met het zandkleurige wapen tegen zijn schouder. Het licht weerkaatst in zijn bril. Joona ziet dat de lijfwacht in Niko’s richting loopt en dat hij hem over een paar seconden van achteren genaderd zal zijn.

Niko is van die kant volledig onbeschermd.

De lijfwacht heft zijn aanvalsgeweer en verplaatst zijn vinger naar de trekker.

Joona komt snel overeind, richt, doet een stap naar voren om de vuurlijn te openen en schiet twee kogels midden in de borstkas van de lijfwacht. De grijze man wankelt achteruit, spreidt zijn armen en zoekt steun bij de reling om niet te vallen. Hij kijkt rondt, ziet Joona op hem afkomen en heft zijn aanvalsgeweer.

Nu pas is te zien dat hij een kogelvrij vest onder zijn zwarte jack draagt.

Joona is al bij hem, slaat de loop van zijn aanvalsgeweer met de ene hand weg en ramt tegelijkertijd het pistool midden in zijn gezicht. Het is een krachtige klap op de neuswortel en de bril. De benen van de lijfwacht begeven het, zijn achterhoofd slaat met een dof geluid tegen de reling, zweet en snot spatten in het rond en hij zakt in elkaar.

Joona en Niko hollen ieder aan een kant van de eetzaal door naar het voorschip. De rotor van de helikopter ratelt sneller en sneller.

‘Schiet op! Kom aan boord!’ roept iemand.

Joona rent zo dicht mogelijk langs de muur. Hij mindert vaart, loopt het laatste stukje voorzichtig en kijkt dan uit over het open voordek. De zoon van Raphael Guidi zit al in de helikopter. De schaduwen van de rotorbladen zoeven over het dek en de relingen.

Joona hoort stemmen vanuit de brug boven zich en doet een stap naar voren als hij merkt dat Raphaels andere lijfwacht hem heeft gezien. De blonde man staat vijfentwintig meter verderop en zijn pistool is recht op Joona gericht. Hij heeft geen tijd om te reageren voor het schot wordt afgevuurd. Er klinkt een korte knal. Het gevoel van een zweepslag in Joona’s gezicht en daarna is alles wit. Hij valt pardoes over een paar ligstoelen, recht op het metalen dek, klapt met zijn nek tegen de balustrade naar het zonnedek, zijn hand met het pistool stoot tegen de spijlen. Zijn pols breekt bijna en het wapen wordt uit zijn hand geslagen. Een echoënd kletterend geluid als het pistool door de spijlen richting de steven valt.

Joona knippert met zijn ogen, zijn gezichtsvermogen begint terug te komen en hij kruipt achter een wand. Zijn handen trillen, hij begrijpt niet goed wat er is gebeurd. Er loopt warm bloed langs zijn gezicht, hij probeert overeind te komen, moet hulp krijgen van Niko, moet weten waar de lijfwacht zich ophoudt.

Hij veegt snel langs zijn wang. Tastend met zijn vingers voelt hij een brandende pijn en hij constateert dat zijn slaap alleen is geschampt.

De kogel heeft een oppervlakkige wond achtergelaten, meer niet.

Er klinkt een wonderlijke, suizende toon in zijn linkeroor.

Zijn hart gaat tekeer, bonkt in zijn borst.

Als hij in de dekking van de metalen wand opstaat, doet zijn hoofd ontzettend pijn.

De suizende toon neemt toe.

Joona drukt zijn duim tussen zijn wenkbrauwen tegen zijn voorhoofd en doet zijn ogen dicht, dwingt de flitsende pijn weg.

Hij kijkt naar de helikopter verderop, probeert Niko te lokaliseren, zijn ogen speuren het voordek en de reling af.

Het bewapende vaartuig van de marine nadert van achteren als een donkere schaduw over de glanzende zee.

Joona wrikt de lange metalen stang van de kapotte ligstoel los om een wapen te hebben als de lijfwacht eraan komt.

Hij drukt zich tegen de wand aan en ziet opeens dat Raphael en Axel zich op het voordek bevinden. Ze staan dicht bij elkaar, verplaatsen zich achterwaarts naar de helikopter. Raphael heeft zijn rechterarm om Axel heen geslagen. In één hand houdt hij een mes met het lemmet tegen Axels hals. In zijn andere hand houdt hij een viool. Hun kleren en haren fladderen in de wind van de rotorbladen.

De lijfwacht die Joona heeft beschoten verplaatst zich soepel zijwaarts om achter de wand te kunnen kijken. Hij weet niet zeker of hij de indringer in het hoofd heeft geraakt, het ging te snel.

Joona weet dat de lijfwacht hem zoekt en probeert zich achterwaarts te verplaatsten, weg te komen, maar de hoofdpijn maakt hem traag.

Hij móet blijven staan.

Niet nu, denkt hij terwijl hij het zweet over zijn rug voelt stromen.

De lijfwacht gaat de hoek om, heft zijn wapen, krijgt Joona’s schouder in het vizier, ziet vaaglijk zijn hals en hoofd.

Plotseling stormt Niko Kapanen met de blonde baard vanaf de andere kant tevoorschijn met zijn aanvalsgeweer in de aanslag. De lijfwacht is snel, hij draait zich om en vuurt zijn pistool af. Een serie van vier schoten. Niko merkt niet eens dat de eerste kogel zijn schouder raakt, maar hij houdt halt vanwege de tweede die zijn buik in gaat, door de dunne darm heen. De derde mist hem, maar de vierde raakt zijn borst. Zijn benen begeven het en Niko valt op zijn zij, achter de rand van het helikopterplatform. Zwaargewond is hij zich er waarschijnlijk niet van bewust dat hij de trekker van zijn aanvalsgeweer indrukt terwijl hij neerzijgt. De kogels vliegen ongericht weg. Hij leegt het hele magazijn in twee seconden, lukraak de zee over, tot het wapen klikt.

Niko hijgt, zijn ogen rollen weg in hun kassen, hij glijdt op zijn rug, maakt een bloedig spoor over de rand en laat het wapen los. Hij heeft veel pijn in zijn borst. Hij sluit zijn ogen even, kijkt dan met troebele blik op en ziet de forse bouten aan de onderkant van het helikopterplatform. Hij ziet dat er roest door de witte verf rondom de grote moeren is gedrongen, maar merkt niet hoe zijn rechterlong zich vult met bloed.

Hij hoest zwakjes, is bezig het bewustzijn te verliezen maar ontdekt opeens Joona, die met een metalen staaf in zijn handen verborgen achter de wand van de eetzaal staat. Hun blikken kruisen elkaar, Niko verzamelt zijn laatste krachten en trapt dan het aanvalsgeweer naar Joona.

Axel is bang, zijn hart bonkt hevig, de afgevuurde schoten suizen in zijn oren, zijn lichaam trilt. Raphael voert hem als een schild met zich mee. Ze slingeren samen en het lemmet snijdt een stukje in zijn hals. Axel voelt bloed over zijn borst lopen. Hij ziet hoe de laatste lijfwacht Joona’s verstopplaats nadert, maar hij kan niets doen.

 

Joona strekt gauw zijn hand uit, krijgt het warme aanvalsgeweer te pakken en trekt het naar zich toe. De lijfwacht voor het helikopterplatform vuurt twee schoten op hem af. Ze ricocheren tussen wanden, vloer en relingen. Joona haalt het lege magazijn eruit, ziet dat Niko in zijn zakken naar meer munitie zoekt. Niko hijgt, hij is heel zwak en rust even, met zijn hand tegen zijn bebloede buik gedrukt. De lijfwacht roept naar Raphael dat hij in moet stappen. De helikopter is klaar om op te stijgen. Niko wroet in de zak op zijn bovenbeen en haalt zijn hand weer omhoog. Er vliegt een snoeppapiertje weg met de wind, maar in zijn handpalm ligt nog een patroon. Niko hoest zwak, kijkt naar die ene patroon en rolt hem dan over de vloer naar Joona toe.

De patroon rolt rinkelend over de metalen vloer, de messing huls en de punt van koper glinsteren flikkerend.

Joona grijpt hem en drukt hem snel in het magazijn.

Niko’s ogen zijn nu gesloten, tussen zijn lippen zit een bel van bloed, zijn borst komt nog steeds omhoog door de snelle ademhaling.

De zware stappen van de lijfwacht klinken op het dek.

Joona stopt het magazijn in het geweer, zorgt dat de ene patroon op de juiste plek zit, heft het wapen, wacht een paar seconden en verlaat dan zijn schuilplaats.

Raphael loopt achteruit met Axel voor zich. De zoon roept iets vanuit de helikopter en de piloot gebaart naar Raphael dat hij moet komen.

‘Je had mijn hand moeten kussen toen je de kans had,’ fluistert Raphael in Axels oor.

De snaren van de viool resoneren opeens door een stoot.

De lijfwacht loopt met grote passen naar Niko toe, buigt zich over de rand en richt het pistool op zijn gezicht.

Jonottakaa,’ roept Joona in het Fins.

Hij ziet de lijfwacht zijn wapen heffen om het nu op hem te richten, en hij verplaatst zich snel zijwaarts, probeert de juiste lijn te vinden, deze ene kogel moet raak zijn.

Het is een kwestie van seconden.

Recht achter de lijfwacht staat Raphael die het mes tegen Axels keel drukt. Hun kleren fladderen in de rotorwind van de helikopter. Bloeddruppels spatten weg. Joona zakt een stukje door zijn knieën, richt het vizier een paar millimeter omhoog en vuurt dan het aanvalsgeweer af.

Jonottakaa, denkt hij. Ga in de rij staan.

Er klinkt een klap en hij voelt de harde stoot van de terugslag tegen zijn schouder. De kogel verlaat het wapen met een snelheid van achthonderd meter per seconde. Geluidloos dringt hij de keel van de lijfwacht in en komt eruit door de nek, gaat zonder veel snelheid te verliezen dwars door Raphaels schouder en vliegt verder, de zee over.

Zijn arm slaat uit door de treffer en het mes klettert weg over het dek.

Axel Riessen zakt in elkaar.

De lijfwacht kijkt verbaasd naar Joona, bloed stroomt langs zijn borst, hij heft zijn pistool slingerend, maar heeft er de kracht niet meer voor. Hij reutelt vreemd, hoest en er spettert bloed over zijn lippen en kin.

Hij gaat zitten, grijpt met zijn hand naar zijn nek, knippert twee keer en dan blijven zijn ogen wijd openstaan.

Raphaels lippen zijn bleek, hij staat in de krachtige, pulserende wind en drukt de hand met de viool tegen zijn bloedende schouder en staart naar Joona.

‘Papa,’ roept zijn zoon vanuit de helikopter en gooit een pistool naar hem toe.

Het valt ratelend op de grond, stuitert en blijft voor Raphaels voeten liggen.

Axel zit met een wazige blik tegen de reling en probeert de bloedstroom uit zijn hals met zijn hand te stoppen.

‘Raphael! Raphael Guidi!’ roept Joona met krachtige stem. ‘Ik ben hier om je te arresteren.’

Raphael staat op vijf meter afstand van zijn helikopter met het pistool voor zijn voeten. Zijn trainingspak fladdert om zijn lichaam. Moeizaam buigt hij voorover en pakt het pistool op.

‘Je wordt verdacht van wapensmokkel, ontvoering en moord,’ zegt Joona.

Raphaels gezicht is bezweet en het pistool trilt in zijn hand.

‘Leg je wapen neer,’ roept Joona.

Raphael houdt het zware pistool in zijn hand, maar zijn hart begint te bonzen als hij Joona’s rustige blik ziet.

Axel staart Joona aan en probeert naar hem te roepen dat hij dekking moet zoeken.

Joona staat stil.

Alles gebeurt bijna tegelijk.

Raphael richt zijn pistool op Joona en haalt de trekker over, maar het pistool klikt alleen maar. Hij probeert het weer en hapt naar adem als hij begrijpt dat zijn zoon het magazijn niet heeft gevuld zoals hij had beloofd. Raphael voelt een afschuwelijke eenzaamheid als een kil doodskleed. Hij begrijpt dat het te laat is om het wapen los te laten en zich over te geven en tegelijkertijd gaat er opeens een zucht door zijn lichaam. Drie zachte plofjes kort na elkaar. Dan klinken de knallen over de zee. Voor Raphael voelt het alsof iemand hem hard tegen zijn borst slaat, gevolgd door een zware pijnscheut terwijl hij achteruitwankelt en het gevoel in zijn benen verliest.

De helikopter wacht niet langer en vertrekt zonder Raphael Guidi, hij stijgt bulderend op, recht omhoog.

De grote torpedoboot van de Finse marine, de fns Hanko, bevindt zich ter hoogte van het jacht. Voor de tweede keer vuren drie scherpschutters hun wapen af. Alle kogels gaan Raphaels romp in. Er klinkt slechts één enkele knal. Raphael doet een paar stappen achteruit en valt, probeert rechtop te gaan zitten, maar kan zich niet meer bewegen.

Zijn rug is warm, maar zijn voeten zijn al ijskoud.

Raphael staart naar de helikopter die snel opstijgt naar de nevelige lucht.

Peter zit in de helikopter en kijkt neer op het kleiner wordende luxejacht. Zijn vader ligt op het ronde landingsplatform, binnen de ringen als van een schietschijf.

Nog steeds houdt Raphael Guidi de viool van Paganini in zijn hand. De zwarte plas bloed onder hem wordt snel groter, maar zijn blik is al dood.

Joona is de enige die nog op het voordek van de boot staat.

Hij staat stil terwijl de witte helikopter verdwijnt.

De hemel straalt met een kristalachtig en desolaat schijnsel. Op de gladde zee liggen drie vaartuigen stil; ze drijven zij aan zij, alsof ze verlaten zijn.

Zo dadelijk komen de reddingshelikopters uit Finland, maar op dit moment is alles stil en merkwaardig roerloos, als op het moment waarop de laatste toon van een concert wegsterft en het publiek nog is betoverd door de muziek, verdoofd door de stilte erna.

 

115 | Afsluiting

Joona Linna, Axel Riessen, Niko Kapanen en de grijze lijfwacht werden met reddingshelikopters naar het hucs-ziekenhuis in Helsinki gebracht. Al in het ziekenhuis vroeg Axel Joona waarom hij was blijven staan toen Raphael het pistool had opgepakt.

‘Hoorde je me niet roepen?’ vroeg Axel.

Joona had hem aangekeken en uitgelegd dat hij de scherpschutters op de boot al had gezien, dat hij ervan uit was gegaan dat ze zouden vuren voor Raphael had kunnen schieten.

‘Maar dat is ze niet gelukt,’ zei Axel.

‘Je kunt niet altijd gelijk hebben,’ antwoordde Joona glimlachend.

Niko was bij bewustzijn toen Joona en Axel binnenkwamen om afscheid te nemen. Hij zei gekscherend dat hij zich voelde als Vanhala in de roman De onbekende soldaat.

‘Gefeliciteerd, Zweden,’ zei hij tegen ze. ‘Maar... het kleine taaie Finland was een goeie tweede!’

Niko’s verwondingen waren zeer ernstig, maar niet meer levensbedreigend. Hij moest de komende dagen een aantal operaties ondergaan en zou binnen twee weken in een rolstoel naar zijn ouderlijk huis kunnen. Het zou hem bijna een jaar kosten voor hij weer met zijn zus kon gaan ijshockeyen.

De lijfwacht van Raphael Guidi werd in hechtenis genomen en in afwachting van zijn proces overgebracht naar de Vanda-gevangenis, en Joona Linna en Axel Riessen gingen terug naar Stockholm.

 

*

 

Het grote containerschip m/s Icelus heeft de haven van Gotenburg nooit verlaten. De zware last van munitie werd uitgeladen en naar de douaneloodsen gebracht.

Jens Svanehjälm leidde de slepende rechtszaak, maar op de naamloze lijfwacht van Raphael Guidi na waren de schuldigen al dood.

Het was niet te bewijzen dat bij Silencia Defence ab anderen dan Pontus Salman betrokken waren geweest bij de criminele activiteiten. De enige die überhaupt wetsovertredingen had begaan bij de Inspectie voor Strategische Goederen was de vorige inspecteur-generaal, Carl Palmcrona.

Verdenking van omkoping en voorbereiding van overtredingen van de wapenwet richtten zich op Jörgen Grünlicht, maar leidden op geen van de punten tot een aanklacht. De conclusie was dat de Raad voor Exportcontrole en alle Zweedse politici die met export te maken hadden, zelf om de tuin waren geleid en te goeder trouw hadden gehandeld.

Het vooronderzoek naar omkoping van twee Keniaanse politici werd overgedragen aan Roland Lidonde, generaal voor anticorruptie en staatssecretaris voor Governance and Ethics, maar naar alle waarschijnlijkheid zou blijken dat ook de Keniaanse politici te goeder trouw hadden gehandeld.

De reder Intersafe Shipping wist niet dat de munitie vanuit de haven van Mombasa naar Zuid-Sudan zou worden verscheept en de Keniaanse transporteur Trans Continent wist niet dat de lading die ze met vrachtwagens naar Sudan zouden brengen, uit munitie bestond. Alle betrokkenen hadden te goeder trouw gehandeld.

 

Axel Riessen

Axel Riessen voelt de hechtingen trekken in zijn hals als hij uit de taxi stapt en het laatste stuk door de Bragevägen omhoogloopt. Het asfalt is bleek, bijna wit in het overdadige zonlicht. Op het moment waarop hij zijn hand op het hek legt, gaat de buitendeur open. Robert komt naar buiten, hij heeft voor het raam staan wachten.

‘Wat heb jij allemaal meegemaakt?’ vraagt Robert hoofdschuddend. ‘Ik heb Joona Linna gesproken en hij heeft een en ander verteld, het is volslagen krankzinnig...’

‘Maar je grote broer is een harde, weet je,’ glimlacht Axel.

Ze omhelzen elkaar stevig en lopen dan naar het huis.

‘We hebben de tafel in de tuin gedekt,’ zegt Robert.

‘Hoe is het met je hart? Het staat nog niet stil?’ vraagt Axel terwijl hij achter zijn broer aan het huis binnengaat.

‘Ik had volgende week zowaar een afspraak voor een operatie,’ antwoordt Robert.

‘Dat wist ik niet,’ zegt Axel en hij voelt een rilling over zijn nek kruipen.

‘Voor een pacemaker, ik geloof niet dat ik dat al had verteld...’

‘Een operatie?’

‘Hij is uitgesteld.’

Axel kijkt naar zijn broer en heeft het gevoel alsof zijn ziel zich in het donker omdraait. Hij begrijpt dat Raphael Roberts operatie had laten inplannen, dat het afgesproken werk was dat die finaal mis zou gaan, dat het de bedoeling was dat Robert op de operatietafel zou sterven en zijn lever aan hem zou doneren.

Axel moet even stil blijven staan in de hal om tot bedaren te komen. Zijn gezicht gloeit en hij heeft opeens een brok in zijn keel.

‘Kom je?’ vraagt Robert luchtig.

Axel blijft nog even staan en ademt rustig voor hij achter zijn jongere broer aan loopt door het huis, naar de tuin aan de achterkant. Op de marmeren tegels in de schaduw onder de grote boom staat de tafel gedekt.

Hij is op weg naar Anette als Robert zijn arm vastpakt en hem tegenhoudt.

‘We hadden als kind veel plezier samen,’ zegt Robert met een ernstige blik in zijn ogen. ‘Waarom zijn we opgehouden met elkaar te praten? Hoe is dat zo gekomen?’

Axel kijkt verbaasd naar het gezicht van zijn broer, de rimpeltjes in zijn ooghoeken, het warrige haar rondom zijn kale kruin.

‘Er gebeuren dingen in het leven die...’

‘Wacht... ik wilde het niet over de telefoon vertellen,’ onderbreekt Robert hem.

‘Wat?’

‘Beverly zei dat je denkt dat het jouw fout was dat Greta zelfmoord pleegde, maar ik...’

‘Ik wil het er niet over hebben,’ kapt Axel hem onmiddellijk af.

‘Dat moet wel,’ zegt Robert. ‘Ik was bij het concours, ik heb alles gehoord, ik heb Greta en haar vader horen praten, ze huilde aan één stuk door, ze had niet goed gespeeld en haar vader was vreselijk verbolgen...’

Axel maakt zich los van de hand van zijn broer.

‘Ik weet alles al wat...’

‘Laat me vertellen wat ik te vertellen heb,’ onderbreekt Robert hem.

‘Toe dan maar.’

‘Axel... als je maar iets had gezegd, als ik maar had geweten dat je dacht dat het aan jou lag dat Greta stierf. Ik heb haar vader gehoord. Het was zijn schuld, het was uitsluitend zijn schuld... ze hadden vreselijke ruzie, ik hoorde hem afschuwelijke dingen zeggen, dat ze hem te schande had gemaakt, dat ze zijn dochter niet meer was. Ze mocht niet meer bij hem wonen, moest van het conservatorium af en naar haar junkmoeder in Mora verhuizen.’

‘Zei hij dat?’

‘Ik zal Greta’s stem nooit vergeten,’ gaat Robert verbeten door. ‘Hoe bang ze klonk toen ze haar vader probeerde uit te leggen dat iedereen weleens verkeerd speelt, dat ze haar best had gedaan, dat het niet erg was, dat er meer concoursen zouden komen...’

‘Maar ik heb altijd...’

Axel kijkt om zich heen, weet niet wat hij moet doen, alle kracht vloeit uit hem weg, hij gaat langzaam op de marmeren tegels zitten en slaat zijn handen voor zijn gezicht.

‘Ze huilde en zei tegen haar vader dat ze zelfmoord zou plegen als ze niet mocht blijven en verder mocht gaan in de muziek.’

‘Ik weet niet wat ik moet zeggen,’ fluistert Axel.

‘Bedank Beverly,’ antwoordt Robert.

Beverly Andersson

Het begint te miezeren als Beverly op het perron van het Centraal Station in Stockholm staat. De reis naar het zuiden voert door een zomers landschap gehuld in grijze nevel. Pas in Hässleholm breekt de lucht weer open. Nadat ze is overgestapt in Lund en daarna vanuit Landskrona de bus heeft genomen, komt ze aan in Svalöv.

Het is lang geleden dat ze thuis is geweest.

Ze denkt eraan dat dokter Saxéus haar heeft beloofd dat het goed zal gaan.

Ik heb je vader gesproken, zei de dokter. Hij wil het echt proberen.

Beverly loopt over een stoffig plein en ziet zichzelf twee jaar geleden midden op het plein liggen kotsen. Een paar jongens hadden haar zelfgestookte drank laten drinken. Ze namen foto’s van haar en zetten haar daarna af op het plein. Na die gebeurtenis wilde haar vader haar niet meer in huis hebben.

Ze loopt verder. Haar maag trekt zich samen als ze de weg ziet die naar de boerderij drie kilometer verderop voert. Langs deze weg pikten de auto’s haar over het algemeen op. Nu weet ze niet meer waarom ze mee wilde. Ze dacht dat ze iets in hun ogen zag. Een schijnsel, dacht ze toen.

Beverly pakt de zware tas over met haar andere hand.

Heel in de verte komt een auto aan jakkeren.

Herkent ze die auto niet?

Beverly glimlacht en zwaait.

Papa komt, papa komt.

 

Penelope Fernandez

De Roslags-Kulla-kerk is een kleine, roodglanzende houten kerk met een grote, mooie klokkentoren. De kerk staat kalmpjes op het platteland bij Vira bruk, op enige afstand van de drukke wegen van de gemeente Österåker. De lucht is helderblauw, de geur van wilde bloemen komt met de wind mee over het rustige kerkhof.

Gisteren is Björn Almskog begraven op de Norra Begravningsplatsen en nu dragen vier mannen in zwarte pakken Viola Maria Liselott Fernandez naar haar laatste rustplaats. Achter de dragers, twee ooms en twee neven uit El Salvador, lopen Penelope Fernandez en haar moeder Claudia samen met de priester.

Ze blijven staan bij het open graf. De dochter van een neef, een meisje van negen, kijkt vragend naar haar vader. Als hij naar haar knikt pakt ze haar blokfluit en begint psalm 97 te spelen terwijl de kist traag in de aarde zakt.

Penelope Fernandez houdt de hand van haar moeder vast en de priester leest uit de Openbaring van Johannes.

God zal alle tranen uit hun ogen wissen. En de dood zal niet meer bestaan.

Claudia kijkt naar Penelope, trekt haar kraag recht en streelt haar over haar wang alsof ze een klein kind is.

Als ze teruglopen naar de auto’s bromt Penelopes mobiel in haar zwarte tasje. Het is Joona Linna. Penelope maakt zich behoedzaam los van de hand van haar moeder en loopt de schaduw onder de grote bomen in om op te nemen.

‘Dag Penelope,’ zegt Joona met zijn karakteristieke stemgeluid, zangerig maar ernstig.

‘Dag Joona,’ antwoordt Penelope.

‘Ik dacht dat je wel zou willen weten dat Raphael Guidi dood is.’

‘En de munitie naar Darfur?’

‘We hebben het schip tegengehouden.’

‘Mooi.’

Penelope laat haar blik over haar familieleden en vrienden gaan, en over haar moeder die is blijven staan waar ze haar heeft achtergelaten, haar moeder die haar niet loslaat met haar blik.

‘Bedankt,’ zegt ze.

Ze gaat terug naar haar moeder die met angstig gezicht op haar wacht, pakt haar hand weer en samen lopen ze naar de mensen die bij de auto staan te wachten.

Penelope.

Ze blijft staan en draait zich om. Ze dacht dat ze de stem van haar zus achter zich hoorde. Er loopt een rilling langs haar nek en langzaam glijdt er een schaduw over het tere, groene gras. Het meisje dat blokfluit heeft gespeeld staat tussen de grafstenen naar haar te kijken. Ze heeft haar haarband verloren en haar haar fladdert warrig in het zomerbriesje.

 

Saga Bauer en Anja Larsson

Deze zomerdagen komen maar niet ten einde; de nacht schijnt als paarlemoer tot aan de dageraad.

De rijkspolitie geeft een personeelsfeest in de baroktuin voor paleis Drottningholm.

Op een podium voor een dansvloer van roodbruin hout staat een band in witte pakken Hårgalåten te spelen.

Petter Näslund danst een wilde polska met Fatima Zanjani uit Irak. Hij zegt iets met een lach om zijn mond dat haar er gelukkig uit doet zien.

Het lied vertelt over de duivel die zelf zo goed vioolspeelde, dat de jongeren niet wilden ophouden met dansen. Ze gingen de hele nacht door en toen ze de fout maakten om de klokken die aankondigden dat de zondag was aangebroken niet te respecteren, konden ze nooit meer ophouden met dansen. Ze huilden van vermoeidheid. Hun schoenen versleten, hun voeten versleten en uiteindelijk sprongen alleen hun hoofden nog rond op de vioolmuziek.

Op een klapstoel zit Anja met een blauw gebloemde jurk aan. Ze kijkt nijdig naar de dansende paartjes. Haar ronde gezicht staat nors, teleurgesteld. Maar als ze ziet dat Joona opstaat van zijn tafel, gaan haar wangen gloeien.

‘Fijne zomer, Anja,’ zegt hij.

Tussen de bomen beweegt Saga Bauer zich dansend over het gras. Samen met de tweeling van Magdalena Ronander zit ze zeepbellen achterna. Haar blonde, golvende haar met de kleurige linten glanst in de zon. Twee vrouwen van middelbare leeftijd zijn blijven staan en slaan haar verwonderd gade.

‘Dames en heren,’ zegt de zanger na het applaus. ‘We hebben een speciaal verzoek gekregen...’

Carlos Eliasson glimlacht in zichzelf en gluurt naar iemand achter het podium.

‘Mijn wortels liggen in Oulu,’ vervolgt de zanger glimlachend. ‘En ik zal met alle plezier een tango voor jullie zingen die Satumaa heet.’

Magdalena Ronander heeft een bloemenkrans in haar haar als ze naar Joona toe loopt en zijn ogen zoekt. Anja staart naar haar nieuwe schoenen.

De band begint de smachtende tango te spelen. Joona draait zich om naar Anja, buigt licht en vraagt zachtjes: ‘Mag ik deze dans van u?’

Anja’s voorhoofd, wangen en hals kleuren vuurrood. Ze kijkt hem aan en knikt ernstig.

‘Ja,’ zegt ze. ‘Dat mag.’

Ze pakt zijn arm, werpt een trotse blik op Magdalena en loopt samen met Joona met opgeheven hoofd naar de dansvloer.

Anja danst geconcentreerd, ernstig, met een smal rimpeltje in haar voorhoofd. Maar al snel wordt haar ronde gezicht ontspannen en gelukkig. Haar haar vol haarlak ligt in een kunstige knot in haar nek. Ze laat zich meevoeren door Joona, soepel in haar lichaam.

Als het sentimentele liedje ten einde loopt, voelt Joona ineens dat Anja hem in zijn schouder bijt, het doet niet echt pijn.

Ze bijt weer, een beetje harder, en hij ziet zich genoodzaakt te vragen: ‘Wat doe je?’

Haar ogen glimmen, wezenloos.

‘Ik weet het niet,’ antwoordt ze eerlijk. ‘Ik was alleen nieuwsgierig naar wat er zou gebeuren, je weet het nooit als je het niet probeert...’

Op hetzelfde moment houdt de muziek op. Hij laat haar los en bedankt voor de dans. Voor hij haar terug heeft kunnen brengen naar haar plaats, komt Carlos aan schrijden en vraagt Anja ten dans.

Joona staat een tijdje langs de kant naar zijn collega’s te kijken die dansen, eten en drinken en loopt dan naar zijn auto.

Mensen in het wit zitten op picknickkleden of slenteren tussen de bomen.

Joona loopt de parkeerplaats op en doet het portier van zijn Volvo open. Op de achterbank ligt een enorm boeket bloemen in papier. Hij stapt in en belt Disa. Na vier keer overgaan krijgt hij haar voicemail.

Disa Helenius

Disa zit achter de computer in haar appartement bij het Karlaplan. Ze heeft haar leesbril op en over haar benen ligt een plaid. Op het bureau ligt haar mobiele telefoon naast een kop koude koffie en een kaneelbroodje.

Op het scherm van haar computer staat een foto van een verweerde steenhoop tussen verwilderd groen: overblijfselen van het cholerakerkhof in Skanstull bij Stockholm.

Ze voert haar aantekeningen in in een bestand op haar computer, strekt haar rug en brengt het kopje naar haar mond, maar bedenkt zich halverwege. Ze staat op om nieuwe koffie te zetten als de telefoon op haar bureau zoemt.

Zonder te kijken wie het is, zet ze hem uit en blijft dan uit het raam staan kijken. Strepen stof lichten op in de zon. Disa’s hart klopt snel en hard als ze weer achter de computer gaat zitten. Ze wil nooit meer met Joona Linna praten.

 

Joona Linna

Er heerst vakantiestemming in Stockholm en er is weinig verkeer als Joona langzaam door de Tegnérgatan loopt. Hij is opgehouden te proberen Disa te bereiken. Haar telefoon staat uit en hij neemt aan dat ze met rust gelaten wil worden. Joona slaat de hoek om bij de vroegere woning van Strindberg en loopt het deel van de Drottninggatan door dat wemelt van de antiquariaten en winkels. Bij de esoterische boekhandel Vattumannen doet een oude vrouw alsof ze in de etalage kijkt. Als Joona haar passeert maakt ze een gebaar naar het glas en loopt vervolgens op enige afstand achter hem aan.

Het duurt even voordat hij merkt dat hij achtervolgd wordt.

Pas bij het zwarte hek rond de Adolf Fredrik-kerk draait hij zich om. Tien meter achter hem staat een vrouw van in de tachtig. Ze kijkt hem ernstig aan en houdt een paar kaarten omhoog.

‘Dit ben jij, hè?’ zegt ze en ze laat een kaart zien. ‘En dit is de krans, de bruidskroon.’

Joona Linna gaat naar haar toe en pakt de kaart aan. Het zijn speelkaarten van kille, een van de oudste kaartspelen in Europa.

‘Wat wilt u?’ vraagt hij rustig.

‘Ik wil niets,’ zegt de vrouw. ‘Maar ik heb een boodschap van Rosa Bergman.’

‘Dat moet een vergissing zijn, want ik ken niemand die...’

‘Ze vraagt zich af waarom je doet alsof je dochter dood is.’

 

Epiloog

Het is vroeg in de herfst in Kopenhagen, de lucht is onbewolkt en fris als een discreet gezelschap in vier limousines arriveert bij de Glyptotheek. De mannen gaan de trap op, passeren de entree, lopen door de weelderige wintertuin onder het hoge glazen dak, wandelen met galmende passen door stenen gangen langs antieke beelden, de protserige feestzaal in.

Het publiek is al ter plaatse en het Tokyo String Quartet zit op het lage podium met hun legendarische Stradivariussen in rust, dezelfde instrumenten waarop Niccolò Paganini ooit heeft gespeeld.

De vier laatste gasten nemen plaats aan een tafel in de zuilengang naast het overige publiek. De jongste van hen is een tengere, blonde man met de naam Peter Guidi. Hij is haast nog maar een jongen, maar de gezichtsuitdrukkingen van de overige drie zeggen iets anders, want zij zullen zo dadelijk zijn hand kussen.

De musici knikken naar elkaar en beginnen Schuberts veertiende strijkkwartet te spelen. Het begint met grote pathos, een onderdrukt gevoel, een kracht die wordt ingehouden. Een viool antwoordt smartelijk en mooi. De muziek hapt een laatste keer naar adem en dan vloeit hij gewoon tevoorschijn. De melodie is gelukkig, maar de rode instrumenten hebben tegelijkertijd een klank die is vervuld van verdriet over meer verloren zielen.

 

x

Elke dag worden er negenendertig miljoen patronen voor diverse schietwapens vervaardigd. Conservatief gerekend liggen de militaire uitgaven in de wereld op 1226 miljard dollar per jaar. Hoewel er aan één stuk door enorme hoeveelheden oorlogstuig geproduceerd worden, is het nog steeds niet mogelijk aan de vraag te voldoen. De volgende landen zijn de negen grootste exporteurs van conventionele wapens ter wereld: de Verenigde Staten, Rusland, Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Nederland, Italië, Zweden en China.