HET ILLUSTREREN VAN DE KLEINE HUIS-BOEKEN

door Garth Williams

Toen mij gevraagd werd om de nieuwe uitgave van de boeken van Laura Ingalls Wilder te illustreren, wilde ik dat heel graag doen. Ikzelf bewonderde de boeken en hield van ze, en ze hadden veel betekend voor mijn dochtertjes toen ik hun die voorlas. Maar ik wist in die tijd vrijwel niets van het Westen en ik kon mezelf niet tevreden aan het werk zien gaan voor ik het land gezien had dat de achtergrond van de verhalen vormde. En daarom besloot ik mevrouw Wilder op te zoeken in Mans-field in Missouri, waar ze toen nog woonde; en daarna de route te volgen die de familie Ingalls in hun huifkar had genomen.

Ik woonde die zomer met mijn gezin op een heel primitieve boerderij in de staat New York. We hadden geen telefoon en geen elektriciteit. Het huis had vijf schuren en een rook-huis. Ons water kwam omlaag uit een kristalheldere bron in het bos, en onze enige mechanische hulp was een handpomp in de keuken, in een aanbouwtje met een erg lek dak. 

We woonden op een hoge heuvel met tachtig hectare land om ons heen. Het huis was bijna tweehonderd jaar oud en de hoofdschuur was een kolos, gebouwd toen de boeren met elkaar wedijverden om de grootste te bouwen. Drie jaar geleden werd de boerderij nog altijd gedreven door het oude echtpaar dat er tachtig jaar had gewoond, op precies dezelfde manier als de Wilders in Malone in de staat New York, zoals beschreven staat in De grote hoeve. Het was daarom niet te verwonderen dat het was alsof de tijd zo'n zeventig, tachtig jaar teruggleed toen ik de boeken bestudeerde. Ik moest lampen schoonmaken en pitten bijknippen, en ik deed als versiering kleine stukjes rood flanel in de glazen bollen van de lampen, net zoals Caroline Ingalls gedaan had in het boek dat ik net had neergelegd.

Begin september gingen we met de auto op reis; we reden door de Smoky Mountains en bereikten tien dagen later Mans-field in Missouri. Mevrouw Wilder was aan het werk in haar tuin toen we aankwamen en ze was zonder enige twijfel de Laura van haar boeken. Ze was klein en rap. Haar ogen sprankelden van opgewektheid en ze leek een goede twintig jaar jonger dan ze was. Ze nam ons mee naar haar huis en we bekeken al haar oude familiefoto's. Ze vertelde ons van de mensen, en waar we het huis aan de rivier precies konden vinden, en de andere plaatsen uit de boeken. Almanzo Wilder kwam binnen en we spraken over zijn jeugd in Malone in de staat New York. Ik vroeg naar veel dingen en natuurlijk vooral naar pa's viool.

Mevrouw Wilder vertelde ons dat die nu bewaard wordt in een museum in Pierre, in Zuid-Dakota, en één keer per jaar wordt hij uit zijn vitrine gehaald en speelt iemand er de liedjes op die pa altijd gespeeld had voor Laura en Mary. Een paar jaar geleden had mevrouw Wilder hem naar New York laten sturen voor een boekententoonstelling. In hetzelfde pak zat de katoenen lappendeken die Mary gemaakt had toen ze pas blind was. Iedereen was ontzet toen bleek dat het pak niet verzekerd was, vooral omdat de viool een bijzonder waardevolle Amati bleek te zijn!

Toen ik zei dat we op het punt stonden om naar de plek van Het kleine huis op de prairie bij de Verdigrisrivier in Oklahoma te gaan, en dan vandaar naar hun rivier in Minnesota, en verder naar De Smet in Zuid-Dakota, maakte meneer Wilder zich zorgen omdat er zware sneeuw was gemeld uit de Rocky Mountains.

'Die sneeuwstormen kunnen weken duren; ik geloof niet dat u het moet riskeren om in deze tijd van het jaar naar De Smet te gaan.'

Maar mevrouw Wilder zei heel karakteristiek: 'Nou, ik zou gaan!'

Twee dagen later was ik in Oklahoma en volgde een modderig karrenspoor langs de Verdigris. Toen ik een bocht omging, kwam ik een wat oudere man tegen in een wagen met twee paarden ervoor. Ik stopte om met hem te praten en vroeg hem of hij iets van de familie Ingalls wist. Hij vertelde dat hij als jongen in de streek was gekomen en dat hij zich de mensen kon herinneren die in het kleine huis op de prairie waren gaan wonen nadat de familie Ingalls vertrokken was. Het huis was nu verdwenen, maar ik kon nog wel zien waar het gestaan had.

We reden naar Independence in Kansas en volgden zo goed mogelijk de route die pa genomen had. Ik stond op de oever van de Verdigris, op de plek waar meneer Edwards eroverheen gezwommen was op die koude decemberdag in 1873, alleen maar opdat 'twee kleine meisjes die Mary en Laura heten' Kerstmis zouden kunnen vieren. En ik dacht aan die dag in het kleine huis op de prairie toen de rivier zo gezwollen was dat ze wisten 'dat er geen kerstfeest zou zijn, want de kerstman kon die razende rivier niet over'. En ze waren allemaal verdrietig: pa, ma, Laura en Mary. En ma maakte zich niet alleen zorgen om het kerstfeest. Ze vond het ook jammer 'dat meneer Edwards op kerstdag helemaal alleen moest eten. Meneer Edwards was voor het kerstmaal bij hen uitgenodigd, maar pa schudde zijn hoofd en zei dat een man zijn leven zou wagen als hij de rivier nu probeerde over te steken'.

En dat was nu juist wat meneer Edwards had gedaan. Hij had in deze rivier zijn leven gewaagd, met de cadeautjes van de kerstman bij zich, zodat twee kleine meisjes kerstfeest konden vieren.

Ik ging terug naar de auto en we reden verder naar Walnut Grove in Minnesota, en ik kon me voorstellen dat ik pa Ingalls was, die in een huifkar langzaam over de wijde prairie voortkroop.

In het kantoor van de Walnut Grove Tribune hoorde meneer Lantz, de hoofdredacteur, met verbazing dat hun rivier de rivier was waarover mevrouw Wilder had geschreven. Maar in Een halve eeuw vooruitgang, dat de krant in 1916 had uitgegeven, vonden we pa's naam.

'... De mensen die in de buurt van het station woonden, verzochten om als een onafhankelijke gemeente aangemerkt te worden, en op 13 maart 1879 meldden ze hun eerste verkiezing, waarbij de volgende functionarissen werden gekozen: Voorzitter, Elias Bedal; vrederechter, Charles Ingalls...'

Een Gouden Herdenkingsnummer van de Walnut Grove Tribune, dat meneer Lantz me gaf, leverde me veel afbeeldingen op van de plaats en de mensen van vroeger.

Hij bracht me naar de rivier, die ik volgde langs een erg modderig karrenspoor tot ik bij een boerenhuis op de oever kwam. De grootouders die in het huis woonden, herinnerden zich veel personen uit het boek Het kleine huis aan de rivier, maar niets van een huis in de hoge oever, hoewel het - volgens de beschrijving van mevrouw Wilder — niet meer dan driehonderd meter van hun woning af moest zijn. 

Ik liet de auto achter op hun erf en volgde de stroom met mijn fototoestel bij me. Ik verwachtte niet het huis te vinden, maar ik was er zeker van dat het een uitholling in de oever had achtergelaten. Een fijne regen maakte mijn speurtocht niet makkelijker, en ik was net van plan het op te geven, toen ik vlak voor me precies zag waar ik naar uitkeek: een kuil in de oostelijke oever van de rivier. Ik was er heel blij mee, want het tafereel paste volmaakt bij de beschrijving van mevrouw Wilder. Ik nam foto's en keerde terug naar Walnut Grove en we reden verder naar Tracy en daarna naar De Smet, waar de laatste vier boeken spelen.

De volgende morgen ging ik naar The De Smet News en meneer Sherwood, de uitgever, bracht me naar de oever van het Zilvermeer en wees me waar pa Ingalls zijn claimhut gebouwd had. Daarna reed hij de hele stad met me door en wees me op de oude huizen, en hij vertelde me ook wat er gebeurd was na het laatste boek van mevrouw Wilder. Pa en ma bleven tot het eind van hun leven in De Smet wonen. Carrie werd mevrouw D.N. Swanzey. Grace werd mevrouw Nate Dow en woonde in een stadje in de buurt, aan de westkant, dat Manchester heette. Mary was nooit getrouwd.

Meneer Sherwood gaf me het Herdenkingsnummer van The De Smet News van 6 juni 1930 en daarin vond ik veel verwijzingen naar de personen uit de boeken en naar de strenge winter van 1880. Hier zijn er een paar:

'Ingalls was de eerste inwoner van De Smet. Hij was niet alleen de eerste inwoner, maar ook de eerste die een gezin bij zich had, en heel waarschijnlijk de eerste die woonde op het gebied van de stad, de eerste vrederechter en de eerste secretaris.' 'Het huis van de familie Ingalls was een pleisterplaats voor de eersten die er land zochten, en ze speelden zo goed mogelijk voor gastheer en gastvrouw, hun huis was dat eerste jaar praktisch een hotel.'

'Nog een vroege school was de Bouchie-school en de eerste onderwijzeres was Laura Ingalls uit De Smet.'

'De eerste godsdienstoefening in de gemeente werd gehouden in het huis van de familie Ingalls aan het Zilvermeer op 29 februari 1880.' 'Toen hij hier omstreeks 20 april 1880 terugkwam om zijn hut te bouwen en zich te vestigen, vond meneer Dow het begin van De Smet. Hij was verrast een hut op zijn land te zien, en hij dacht eerst dat iemand zijn claim had gekaapt, maar hij ontdekte dat het het huis van de spoorwegmaatschappij was en dat de familie Ingalls erin woonde. Het werd verplaatst naar De Smet, waar het nu bij de ingang van het park staat.'

'De eerste openbare school met meerdere klassen stond onder leiding van mevrouw C.L. Dawley, geboren Florence Garland. Juffrouw Garland ontving een salaris van 20 dollar in de maand voor het onderwijs aan de twaalf leerlingen. Ze werd opgevolgd door juffrouw Wilder (de zuster van Almanzo)... Juffrouw Wilder gaf les tijdens het schooljaar van 1881 op 1882.'

'Het terrein om een van de kerken werd gebruikt als koeienwei, waar de kinderen niet graag doorheen liepen.' 'Het najaar en de vroege winter waren zacht en op kerstdag kwamen de mensen van heinde en ver bij elkaar in het huis van de familie Ingalls voor een picknick. Er waren ongeveer vijfenzeventig personen aanwezig; de meesten van hen waren vreemden, maar ze maakten gauw kennis en ze hadden allemaal plezier.'

Die kerstdag was het begin van de strenge winter, die mevrouw Wilder beschrijft in De lange winter.

Het huis ten zuiden van het Zilvermeer stond verlaten op de prairie, en ik liep eromheen en tuurde door de ramen naar waar Laura, pa, ma, Mary, Carrie en kleine Grace eens gezeten hadden. De lucht was fris en helder en de hemel kalm blauw. 

Ik kon me voorstellen hoe de kinderen in het buffelgras gespeeld hadden, buiten op die wijde prairie. Ik reed naar het zuiden over de modderige wegen naar waar Laura les had gegeven en waar Almanzo naar haar hand dong. Over dezelfde golvende prairie waarover Almanzo en Cap Garland met hun slee getrokken waren met de voorraad tarwe voor de hongerende stad in die winter van 1880.

Ik ging terug naar de stad en sprak met mevrouw Sterr, die een vriendinnetje geweest was van Carrie en Grace, en ik hoorde haar veel verhalen vertellen van die eerste tijd. Ik sprak met meneer Masters die van dezelfde leeftijd was als mevrouw Wilder. Hij herinnerde zich alle veranderingen in de stad sinds die eerste claimhutten. 'Die verhalen,' zei hij, 'zijn meer dan zomaar verhalen voor ons. Ze zijn onze levens, wij beleefden ze.'

Toen de zon onderging, reden we De Smet uit in de richting van Minnesota. De radio meldde een zware sneeuwstorm, veertig kilometer naar het westen. Ik dacht aan meneer Wilder en reed hard door in het donker. Toen we in Sherburn in Minnesota aankwamen, waar we bij vrienden gingen logeren, begon er een felle koude wind te waaien en toen we aan tafel gingen, was het huis omgeven door wervelende sneeuw; maar ik had de achtergrond van de Kleine huis-boeken gezien. Ik had het land, de huizen en velen van de mensen gezien.

Omdat mijn eigen boerderij in dezelfde staat en streek was als die van de Wilders in Malone, had ik voor De grote hoeve alleen afbeeldingen nodig van de stad uit die dagen. Ik schreef een brief en die werd heel attent doorgezonden naar een plaatselijke krant door meneer Dumas, de directeur van het postkantoor. Daar waren de mensen heel vriendelijk en velen leenden me oude foto's en tekeningen. Daarbij waren afbeeldingen van de kerk, het huis van de Wilders, de Franklin-school, de eerste straten en het park. Deze opsomming zou onvolledig zijn als ik verzuimde de hulp te vermelden van meneer Clarence Dumas, meneer V.B. Roby, mevrouw M.P. House, mevrouw F.E. Smith, kleinkind van Sarah Wilder, en meneer Clarence E. Kilburn wiens brief van mevrouw Wilder ook in deze uitgave is opgenomen.

Wat betreft de kleren en de vroege pioniersuitrusting en manier van leven, kreeg ik veel hulp van het landbouwmuseum in Cooperstown in New York. Bij de vele interessante dingen die ik er vond, was een stenen kruik met de naam Ingalls erop.

Toch, zelfs met alle gegevens die ik verzamelde, moet niemand denken dat iedere afgebeelde persoon een portret is, of dat ieder detail nauwkeurig is. Met de beperkte ruimte voor illustraties kon ik niet meer doen dan putten uit de grote hoeveelheid inlichtingen en gebruiken wat het belangrijkste leek.

Boeken illustreren is niet zomaar afbeeldingen maken van de huizen, de mensen en de voorwerpen die door de schrijver worden genoemd; de kunstenaar moet alles met dezelfde ogen zien. Een architect bijvoorbeeld zou het zodenhuis in de oever van de rivier beschreven hebben als uitzonderlijk primitief, ongezond en ongewenst; niets om de wanden af te dichten tegen vocht, geen ventilatie, geen licht. Maar in de frisse jonge ogen

van Laura was het een aangenaam huis, omringd door bloemen en door de muziek van een stromende rivier en ritselende bladeren. Ze begreep de betekenis van ontbering en strijd, van vreugde en werk, van beschroomdheid en moed. Grauwheid of vuil kregen haar er niet onder. Ze maakte nooit iets mooier dan het was; toch zag ze in alles de lieflijkheid. Dit was de weg die de illustrator moest volgen: ook voor hem geen verfraaiingen; geen opgedoft uiterlijk voor iedereen.

Op het moment dat ik dit schrijf is het tien jaar geleden dat ik begon te proberen om in tekeningen de levens van Mary en Laura te herscheppen. Het is voor mij een heel opwindend avontuur geweest.