NOG ÉÉN JAAR
Zodra het hooien klaar was, begonnen ze te ploegen. Maar het werk was te zwaar voor Skip en Barnum, zelfs als de pony's meehielpen. Trixy en Fly waren klein en konden niet krachtig trekken. Ze waren alleen bedoeld om te berijden. Soms protesteerde Fly hevig en trapte ze wild als haar riemen werden vastgemaakt.
Op een dag hielp Laura Manly bij het aanspannen van de paarden voor de ploeg. Ondertussen hield ze Rose in de gaten. Opeens was Rose uit het gezicht verdwenen. Ze hield ogenblikkelijk op met haar werk aan het tuig, keek vlug het hele erf rond en vroeg: 'Manly, waar is Rose?'
En een kleine hand trok Fly's staart opzij, aan de andere kant van de rij van vier paarden, een gezichtje kwam te voorschijn tussen Fly en haar staart, en het stemmetje van Rose zei: 'Hier ben ik.'
Manly's handen waren niet meer zo stijf en onhandig. Misschien zou hij algauw zelf de riemen kunnen omhangen en de gespen dichtmaken.
's Avonds waren de paarden moe. Laura kon het bijna niet aanzien als ze uitgespannen werden: Skip liet zijn hoofd hangen en de dansende voeten van Barnum stonden nu zo geduldig stil.
Manly zei dat hij een ander span moest hebben, want hij wilde opnieuw vierentwintig hectare grasland scheuren en het land klaar hebben om het in het voorjaar in te zaaien.
'Maar de drie jaar zijn om. Vind jij de boerderij een succes?' protesteerde Laura.
'Nou, ik weet het niet,' antwoordde Manly. 'Het gaat niet bijzonder slecht. Natuurlijk zijn de meeste oogsten mislukt, maar we hebben nu vier koeien en een paar kalveren. We hebben de vier paarden, de veulens en machines en we hebben de schapen... Als we maar één keer een goede oogst zouden hebben. Eén keer maar een goede oogst, dan zou alles in orde zijn. Laten we het nog één jaar proberen. Het komende jaar kan best een goed oogstjaar worden, en we bezitten voor het boeren nu alles wat nodig is. Bovendien hebben we geen geld om iets anders te beginnen.'
Wat Manly zei, klonk redelijk. Er leek niets anders op te zitten. Maar wat dat 'bezitten' betreft... de vijfhonderd dollar die ze nog altijd schuldig waren op het huis baarden Laura zorgen. Er was nog niets van terugbetaald. De bindmachine was nog niet afbetaald en het viel niet mee om de rentes op te brengen. Maar toch kon Manly gelijk hebben. Misschien zou nu hun geluk keren, en met één goed jaar zou alles in orde zijn.
Manly kocht twee Durham-ossen die afgericht waren op het boerenwerk. Het waren enorme beesten. King was rood en woog negenhonderd kilo. Duke was roodbont en woog elfhonderd kilo. Ze waren zo zachtaardig als koeien en Laura hielp algauw zonder enige angst mee om ze aan te spannen, maar ze sloot Rose in huis op als ze ermee bezig was. Ze waren goedkoop: maar vijfentwintig dollar per stuk, en ze waren bijzonder sterk. Nu namen Skip en Barnum de plaatsen van de pony's in. Zij deden het lichte werk, terwijl de ossen naast ze in het span het meeste trekwerk deden.
Het ploegwerk kwam daardoor gemakkelijk af en de grond was gescheurd voor de grond dichtvroor. Dat gebeurde pas laat, want het was een warm, mooi najaar.
De winter bleef gelukkig vrij van hevige sneeuwstormen, hoewel het heel koud was en er af en toe sneeuw viel.
In huis was het warm en aangenaam, met stormramen en -deuren en de antracietkachel in de voorkamer tussen de voordeur en het raam op het oosten. Manly had de stormhut - of zomerkeuken — winddicht gemaakt door alle kieren tussen de planken met latten dicht te spijkeren, en de keukenkachel was er ook voor de winter blijven staan. De tafel was in de voorkamer op zijn plaats gezet tussen de deuren van de werkkeuken en de slaapkamer, en het veldbed van Peter stond tegen de westelijke wand van de kamer waar de tafel vroeger stond. De geraniums in blikken potten in de vensterbanken groeiden weelderig in de winterzon en bij de warmte van de vulkachel.
De dagen gingen druk en plezierig voorbij. Laura's tijd werd helemaal in beslag genomen door het werk in huis en door Rose, terwijl Rose ernstig bezig was met haar prentenboeken, letterblokjes en met de kat, en door het huis holde, totaal verdiept in haar kleine aangelegenheden.
Manly en Peter brachten veel tijd in de stal door om de dieren te verzorgen. De stal was lang, vanaf de eerste boxen waarin de paarden en de veulens stonden, langs de ossen King en Duke, de koeien en het jongvee, de warme hoek waar de kippen huisden, tot aan de schapenstal waar de schapen los rondliepen.
Het was geen kleinigheid om de stal schoon te maken en alle kribben met hooi te vullen. Bovendien moesten de paarden graan hebben en ze moesten regelmatig geroskamd worden. En alle dieren moesten eens per dag water hebben.
Op mooie dagen haalden Manly en Peter hooi van de hooibergen op het land en gaven dat aan de dieren; op het schapenerf lieten ze een deel van het hooi op de wagen liggen zodat de schapen zichzelf konden helpen.
Hiermee waren ze meestal al klaar vóór de dieren voor de avond verzorgd moesten worden, maar op een middag gingen ze laat weg. Omdat de sneeuwbanken diep waren, haalden ze hooi met King en Duke. De ossen kwamen gemakkelijker door de diepe sneeuw heen dan de paarden, maar ze waren trager. Het werd al donker toen Manly en Peter nog ruim anderhalve kilometer van huis waren.
Het was gaan sneeuwen: geen sneeuwstorm, maar dichte sneeuw bij een matige, strakke wind. Het was niet gevaarlijk, maar het was onplezierig en lastig om de ossen te leiden, en daarbij in het pikdonker door de sneeuw te moeten waden.
Opeens hoorden ze een wolf huilen en daarna nog een, en toen een paar tegelijk. Wolven hadden de laatste tijd weinig schade aangericht. Er waren er niet zoveel over in de streek, maar toch werden ze soms nog gezien. En af en toe doodden ze een afgedwaald kalf of probeerden tussen een kudde schapen te komen.
'Dat klinkt uit de richting van huis, en het is ook net of ze daarheen gaan,' zei Manly. 'Denk je dat ze het schapenerf binnen zullen gaan?'
'Nee, want Laura is er,' antwoordde Peter.
Maar Manly was er niet zo zeker van, en ze probeerden sneller vooruit te komen.
Thuis begon Laura ongerust te worden. Het eten was bijna klaar, maar ze wist dat Manly en Peter eerst het avondwerk zouden doen voor ze kwamen eten. Ze hadden al thuis moeten zijn en ze vroeg zich af wat er gebeurd kon zijn.
Rose had haar avondeten op en sliep vast, maar Nero, de grote zwarte hond, was onrustig. Af en toe tilde hij grommend zijn kop op.
Toen hoorde Laura het — het gehuil van een wolf! Weer huilde de wolf en daarna huilden er een paar tegelijk, en daarna... stilte.
Laura's hart stond stil. Kwamen de wolven naar het schapenerf? Ze luisterde, maar ze hoorde niets anders dan het striemen van de sneeuw tegen de ramen; of was dat een schaap dat blaatte?
Moest ze naar de schapen toe gaan en kijken of alles in orde was? Ze aarzelde en keek naar Rose, maar Rose sliep nog altijd. Het was niet erg als ze even alleen bleef. Laura trok haar mantel aan, zette haar muts op, stak de lantaarn aan en ging daarmee, samen met de hond, naar buiten, de duisternis en de storm in.
Vlug liep ze naar de staldeur, opende die en pakte voor alle zekerheid de vijftandige mestvork; daarna deed ze de deur weer stevig dicht. Ze liep langs de hele lengte van de stal en liet haar lantaarn zover mogelijk naar alle richtingen schijnen.
Nero draafde voor haar uit en snoof de lucht op. Ze liepen om het schapenerf heen, maar alles was stil, behalve dat de schapen rusteloos binnen de omheining rondliepen. Er was geen wolf te zien of te horen, maar toen ze bij het toegangshek voor de laatste keer stond te luisteren, hoorde ze opeens de eenzame roep van een wolf. Het was veel verder naar het noorden dan eerst. De wolven waren aan de westkant voorbijgegaan en alles was in orde, hoewel Nero diep in zijn keel gromde. Pas toen Laura weer veilig in huis was, besefte ze dat ze bang was geweest. Haar knieën knikten en ze ging vlug zitten.
Rose sliep nog altijd en het duurde niet lang meer voor Manly en Peter thuiskwamen.
'Wat had je gedaan als je de wolven gevonden had?' vroeg Manly.
'Nou, ze weggejaagd natuurlijk. Daarvoor had ik de mestvork gepakt,' antwoordde Laura.
In december voelde Laura weer de bekende misselijkheid. In huis voelde ze zich opgesloten, heet en ellendig. Maar de anderen moesten het warm hebben en te eten krijgen. Het werk moest doorgaan, en zij was degene die het moest doen.
Op een dag, toen ze heel diep in de put zat en zich erg ongelukkig voelde, stopte een buurman — een vrijgezel die in zijn eentje verder naar het westen toe woonde — toen hij voorbijkwam en hij droeg een halfgevulde graanzak naar het huis. Toen Laura de deur openmaakte, kwam meneer Sheldon naar binnen. Hij pakte de zak bij het ondereind vast en liet de inhoud op de vloer vallen. Het waren een serie gebrocheerde Waverly-romans.
'Ik dacht dat u er wel plezier aan zou hebben,' zei hij. 'Haast u zich er niet mee. U mag voor het lezen alle tijd nemen.'
En terwijl Laura haar verrukking uitte, deed meneer Sheldon de deur open, sloot hem snel achter zich en verdween.
En nu openden de vier muren van het krappe, oververhitte huis zich wijd. Laura zwierf met dappere ridders en mooie jonkvrouwen langs de meren en stromen van Schotland. Of ze was in kastelen en torens, in adellijke hallen of in vrouwenvertrekken, bij het lezen van de boeiende romans van sir Waker Scott. In haar haast om het koken af te krijgen - zodat ze weer met haar gedachten bij haar boek kon zijn — vergat ze om zich misselijk te voelen als ze eten zag of rook. Toen de boeken allemaal uit waren en Laura weer tot de werkelijkheid terugkeerde, merkte ze dat ze zich veel beter voelde.
Het was een lange weg van de tonelen van de betoverende oude verhalen van Scott naar het kleine huis op de kale winterse prairie, maar Laura had iets van hun betovering en schoonheid mee teruggebracht en de rest van de winter verliep heel aangenaam.
Het voorjaar begon vroeg en warm. Op de eerste april was een groot gedeelte van het zaaiwerk al gebeurd, en op alle akkers waren mensen druk bezig. De ochtend van de tweede was het zonnig, warm en stil. Peter bracht de schapen zoals gewoonlijk naar de schoolsectie om te weiden, terwijl Manly naar de akker ging. Het viel hem nog altijd moeilijk om de paarden alleen aan te spannen, en Laura hielp hem om weg te komen. Daarna begon ze aan haar ochtendwerk.
Algauw begon de wind uit het noordwesten te waaien, eerst zacht, maar daarna steeds harder, tot om negen uur het stof op de akker zo dicht opwoei dat Manly de zaailijnen niet meer kon zien of volgen. Daarom kwam hij van de akker terug en Laura hielp hem de paarden af te spannen en op stal te zetten.
Toen ze in huis zaten, luisterden ze voortdurend naar de aanwakkerende wind en ze vroegen zich af waarom Peter de schapen niet terugbracht.
'Hij kan nog niet ver met ze geweest zijn,' zei Manly.
Het stof van de akkers woei in zulke dichte wolken omhoog dat ze vanuit de ramen niet ver konden kijken, en na een paar minuten ging Manly Peter en de schapen zoeken, om te helpen als het nodig was.
Ongeveer vierhonderd meter vanaf de stal bereikte hij Peter en de schapen. Peter was te voet, hij had zijn pony aan de teugel en droeg drie lammeren in zijn armen. Hij en de hond leidden de schapen naar het schapenerf. De schapen kwamen bijna niet vooruit in de wind, maar ze moesten er recht tegenin om thuis te komen. Ze waren nog niet geschoren en hun vachten waren lang en zwaar. De arme schapen, waarvan de smalle lijven en de kleine voeten zo'n zware vracht pluizige wol droegen, vingen te veel wind. Als een schaap zich maar even afwendde, kwam de wind onder de wol; dan werd het dier van zijn voeten getild en om en om gerold, soms wel vijf tot zes keer voor het tot stilstand kwam. Tegen de kracht van de wind in kon het schaap onmogelijk zelf overeind komen. Peter moest het dan optillen en overeind zetten, met zijn kop in de goede richting, zodat het tegen de wind in verder kon gaan. Hij was moe en de schaapshond en de pony waren machteloos, daarom was het goed dat Manly er nu was.
Ze hadden samen meer dan een uur nodig om alle schapen de vierhonderd meter te laten afleggen en binnen de omheining te krijgen.
Daarna zaten ze in het huis bij elkaar en lieten de wind waaien. Hun oren waren vervuld van het geweld. Hun ogen en keel deden pijn van het stof dat in de kamer neerdaalde, hoewel de deuren en ramen stevig dicht waren.
Vlak voor twaalf uur werd er op de deur geklopt en toen Manly opendeed, stond er een man op de stoep.
'Ben even gekomen om te zeggen dat je wielen draaien,' zei hij en met een zwaai van zijn hand in de richting van de stal, holde hij naar zijn wagen, klom erop, en reed verder naar de stad. Zijn gezicht was zwart van het stof en hij was weg voor ze hem herkenden als de man die hun hofstede had gekocht.
Laura lachte zenuwachtig. 'Je wielen draaien rond,' zei ze. 'Wat zou hij bedoeld hebben?'
Zij en Manly liepen naar de keuken en keken door het raam naar de stal en toen zagen ze het. Tussen het huis en de stal was de hooiwagen met het hoge hooirek erop buiten blijven staan. De wind had hem opgetild, omgekeerd en met de bodem naar boven laten vallen. De wagen rustte op het rek eronder, waardoor de wielen vrij in de lucht staken, en de vier wielen draaiden in de wind.
's Middags was er alleen maar een koude hap, want niemand had zin in eten en het was gevaarlijk om vuur te maken.
Om één uur beweerde Laura dat ze vuur rook en dat er vlakbij een prairiebrand moest zijn, maar er was door de stofwolken heen geen rook te zien.
Bij een brand gaat het altijd waaien, en op de prairie blaast de wind fel genoeg om een vlam van het vuur over te dragen naar gras ver voor de brand uit, zodat het vuur harder voortgaat dan het gras verbrandt. Eens waren Manly en Peter een vuur tegemoet gehold om een grote hooiberg te redden die tussen hen en het vuur stond. Ze draafden met de paarden tot vlak tegen de hooiberg en ze sprongen op de grond op het moment dat een weggewaaide vlam de andere kant van de hooiberg in brand stak. Ze hadden beiden een natte graanzak om het vuur te bestrijden. Ze klauterden boven op de hooiberg en gleden er aan de andere kant af. Ze schraapten het brandende hooi van de berg en, nadat het een stuk gras aan de voet van de berg had kaalgebrand, sloegen ze het uit op de grond. Ze lieten het vuur om de hele berg heen gaan, als tegenvuur. Het grote vuur kwam eraan en raasde voorbij; het liet de hooiberg, Manly, Peter en de paarden ongemoeid. De paarden hadden met hun hoofd tegen de hooiberg aan gestaan, waar ze lucht konden krijgen.
De wind bereikte zijn grootste kracht om ongeveer twee uur, daarna nam hij langzamerhand af, eerst zo weinig dat het nauwelijks te merken was; maar hij ging liggen toen de zon onderging, en daarna was het stil.
Rose lag te slapen met een vermoeid, stoffig gezichtje volstrepen van het zweet. Laura was uitgeput van vermoeidheid, en Manly en Peter liepen als oude mannen toen ze naar de stal gingen om het vee voor de nacht te verzorgen.
Later hoorden ze dat er een prairiebrand was geweest tijdens de storm die een windkracht had gehad van meer dan honderd kilometer per uur; een razend vuur dat nauwelijks aarzelde bij brandgangen, want de wind blies vlammen los en voerde ze mee vóór het brandende gras uit. Op sommige plaatsen maakte het vuur een sprong en liet een stuk onverbrande prairie achter, de vlam ging verder en de wind blies het tragere vuur in het gras uit zoals een kaars uitgeblazen wordt.
Huizen en stallen met goede brandgangen eromheen waren afgebrand. Koeien werden overvallen en verbrandden. Op een plek stond een nieuwe wagen op een omgeploegde akker, een honderd nieter van het gras vandaan. Hij was geladen met zaaitarwe, precies zoals de eigenaar hem had laten staan toen hij vanwege de storm de akker verlaten had. Toen hij terugkwam, waren er van de wagen en van de lading alleen nog de wagenijzers over. Al het andere was verbrand.
Zo'n vuur was niet tegen te houden en in zo'n wind was er niet tegen te vechten.
Het trok over het land tot het de rivier bereikte, en ten slotte ging de wind liggen bij het ondergaan van de zon en hij liet een verkoolde prairie achter. Op afstanden van tachtig tot honderdzestig kilometer van de plek waar het begonnen was, ging het uit.
Er zat niets anders op dan de akkers opnieuw in te zaaien, want het zaad was weggeblazen of begraven onder het opgehoopte zand langs de randen van het omgeploegde land.
Daarom kocht Manly opnieuw zaaitarwe en haver bij de silo in de stad, en eindelijk was het zaaiwerk klaar.
Daarna werden de schapen geschoren en ze waren allemaal blij met de verkoop van de wol, want wol bracht vijfentwintig dollarcent per pond op en ieder schaap had gemiddeld tien pond wol. De schapen hadden zichzelf betaald met de wol alleen, en er was per schaap nog vijftig dollarcent over.
Eind mei waren alle lammeren geboren en er waren zoveel tweelingen, dat de kudde meer dan verdubbeld was. De tijd waarin de lammeren geboren werden, was druk, zowel overdag als 's nachts, want de schapen moesten in de gaten gehouden worden en de lammeren moesten verzorgd worden. Van de honderd schapen waren maar vijf ooien die hun lammeren niet wilden of konden verzorgen. Deze vijf lammeren werden naar huis gehaald en warm gehouden, met een fles gevoerd, en met de hand grootgebracht.
Rose speelde nu overdag op het erf, en Laura probeerde de plekken waar de kleine roze zonnehoed druk in de weer was steeds in het oog te houden.
Op een dag kwam Laura net op tijd om te zien hoe Rose overeind probeerde te komen uit de watertobbe die onder de pomp stond; en terwijl het water van haar gezichtje en van haar opengespreide handjes stroomde, zei Rose zonder te jammeren: 'Ik wil naar bed.'
Op een middag, net toen Rose gewassen en gekamd was en frisse, schone kleren aanhad, hoorde Laura haar hardop lachen en toen ze naar de deur liep, zag ze haar de stal uithollen.
'O,' riep Rose. 'Barnum deed zo.' Ze liet zich op het stoffige pad vallen, en met zwaaiende armen en benen rolde ze zich om en om over de grond. Het was zo'n grappig gezicht dat Laura alleen maar mee kon lachen, ondanks de bedorven schone jurk, het vuil op haar gezicht en handen en het stof in haar haren.
Op een andere keer miste Laura haar op het erf, en met angst in haar hart holde ze naar de staldeur. Barnum lag in zijn box en Rose zat op zijn zij en trapte met haar hielen in zijn buik.
Voorzichtig, om zijn lijf niet te bewegen, tilde het paard zijn hoofd op en keek naar Laura, en ze was ervan overtuigd dat Barnum knipoogde.
Daarna probeerde Laura beter op Rose te letten, maar ze kon het niet over haar hart verkrijgen om haar in huis te houden nu het buiten zo lekker warm was. Ze moest haar werk doen tussen de ogenblikken in dat ze door de deur of door het raam naar Rose keek.
Op een andere dag was ze weer net op tijd om te zien hoe Rose ternauwernood aan een ongeluk ontsnapte. Ze was blijkbaar verder gelopen dan gewoonlijk en ze kwam net terug bij de hoek van de stal. Toen kwam Kelpie, het laatste veulen van Trixy, dezelfde hoek omhollen, terwijl een ander veulen haar volgde. Kelpie zag Rose te laat om uit te wijken en te laat om stil te staan, daarom spande ze haar spieren iets meer in en zeilde over het hoofd van Rose heen. Susan, het andere veulen dat zoals altijd wilde bewijzen dat ze alles kon doen wat Kelpie deed, kwam erachteraan en zweefde ook keurig over Rose's hoofd heen.
Toen was Laura bij haar en ze pakte Rose op en droeg haar naar huis. Rose was niet bang geweest, maar Laura wel; ze was misselijk van schrik. Hoe kon ze ooit door het dagelijkse werk heen komen en afkrijgen wat nog te wachten stond? Er was zoveel te doen en ze moest het allemaal in haar eentje doen. Ze haatte de boerderij, de dieren en de lucht van de lammeren, van eten koken en van de vuile afwas. O, ze haatte het allemaal, en vooral de schulden die betaald moesten worden of ze werken kon of niet.
Maar Rose had zich niet bezeerd en nu wilde ze een fles hebben om een van de lammetjes te voeren. Dat zou Laura ook doen; ze zou haar best doen om niet in de put te raken of te blijven, of te jammeren. Wat zei iemand ook alweer in het verhaal dat ze laatst gelezen had? 'Het wiel draait voortdurend rond, en de vlieg bovenop is na een poosje de vlieg onderaan.' Nou, het kon haar niet schelen wat er met de vlieg bovenop gebeurde, maar ze wilde wel dat de vlieg onderaan een eindje omhoog kon kruipen. Ze was het beu om op het draaien van het wiel te wachten. En wat Manly ook zei, de boeren waren degenen die onder lagen. Als het weer niet meewerkte, hadden ze niets. Maar of ze nu iets of niets hadden, ze moesten er iets op vinden om rente te betalen en belasting en de winst van de zakenmensen in de stad op alles wat ze kochten, en ze móésten kopen om te leven. Er was de schuldbekentenis van de bank, die Manly had moeten tekenen om het geld te krijgen voor het graan voor het tweede zaaisel na de storm. Op die schuldbekentenis betaalde hij drie procent rente per maand. Daar zou het geld van de wol heen moeten. Niemand kon zo'n rente opbrengen. Maar ze moesten de hele zomer leven voor er weer geoogst werd. Haar hoofd tolde als ze het probeerde uit te rekenen.
Zou er genoeg geld zijn om alles te betalen? Hun aandeel in het wolgeld was maar honderdvijfentwintig dollar, en hoe groot was die schuldbekentenis? Een schepel per acre zaaitarwe en een dollar per schepel zaad: honderd dollar. Zestig acre haver en twee schepel per acre zaad: honderdtwintig schepel. Tegen tweeënveertig dollarcent per schepel, dat kwam op vijftig dollar en veertig cent. Als ze dat optelde bij de honderd dollar voor de tarwe, moest de schuldbekentenis honderdvijftig dollar en veertig cent zijn.
Er zat blijkbaar een enorm verschil in prijs of zijzelf tarwe verkochten of dat ze zelf tarwe moesten inkopen. Natuurlijk waren er vrachtkosten heen en terug, en de kosten van de silo, zoals Manly zei. Maar zelfs dan leek het niet eerlijk.
In ieder geval moesten ze de schuld bij de bank zo snel mogelijk aflossen. Zodra ze dat hadden gedaan, konden ze een couponboekje kopen bij de kruidenierswinkel en daar een schuldbekentenis voor geven tegen maar twee procent rente per maand. Het was heel prettig dat de winkeliers die boekjes hadden, met bonnen van vijfentwintig dollarcent tot 5 dollar in boekjes van vijfentwintig of vijftig dollar. Het was gemakkelijk en de rente was lager. Ze hadden er nog nooit een gekocht, en ze had gehoopt dat het ook nooit nodig zou zijn. Op de een of andere manier kwetste de gedachte eraan haar trots, meer dan een schuldbekentenis bij de bank. Maar trots mocht een besparing van een procent rente niet in de weg staan. Ze wilde er niet meer over nadenken. Manly zou wel doen wat hij het beste vond. Het was zijn zaak en hij maakte zich geen zorgen.
Toen de lente in de zomer overging, bleef de regen uit en het koren begon te lijden aan vochtgebrek. Iedere morgen keek Manly bezorgd uit naar een teken van regen en als hij niets zag, ging hij aan het werk.
En toen kwamen de hete winden. Iedere dag blies de wind hard uit het zuiden. Hij sloeg op Laura's wangen neer als de hete lucht uit de oven als ze op bakdag de ovendeur openmaakte. Een week lang blies de hitte, en toen het ophield, waren de jonge haver en tarwe verdroogd, bruin en dood.
De bomen op de bomenclaim waren ook bijna allemaal dood. Manly kwam tot de conclusie dat er geen hoop was om opnieuw te planten en bomen te hebben die groot genoeg zouden zijn om aan de wet te voldoen.
Het was tijd om te tonen wat de wet voorschreef, en dat kon hij met. Er was maar één manier om het land te redden: hij kon recht van voorkoop aanvragen. Als hij dat deed, moest hij over zes maanden bewijzen dat hij aan de voorwaarden daarvoor had voldaan en hij moest de regering één dollar en vijfentwintig cent per acre betalen. Dat ze er volgens de eis onafgebroken zouden moeten wonen was geen bezwaar, want ze woonden er al. Het zou moeilijk zijn om aan het eind van de zes maanden de tweehonderd dollar in contant geld te krijgen, maar er was geen andere weg. Als Manly geen rechten aanvroeg, zou een ander het doen, want als hij het niet opeiste zou het land weer aan de regering toevallen, en zou iedereen zich er kunnen vestigen.
Daarom vroeg Manly recht van voorkoop aan. Er was één voordeel: Manly hoefde niet meer tussen de bomen te werken. Een enkele boom had de hitte overleefd en Manly verzorgde die met mest en stro uit de stal. De mestdeken zou de grond eronder vochtig houden en daardoor zouden de bomen gemakkelijker blijven leven. De populier voor het raam van Laura's werkkeuken was, omdat hij aan de noordkant van het huis stond, beschut geweest tegen de volle kracht van de zon en de wind. Hij groeide, ondanks de droogte. Laura hield van ieder groen takje dat aan de andere kant van het glas heen en weer bewoog als ze het eten voorbereidde op de brede werkbank voor het venster of er de borden waste.
Er kwam na de storm geen regen, maar vaak werden er aan de hemel cycloonwolken gevormd die weer wegdreven. Het was cycloonweer.
Op een zwoele middag was Manly naar de stad en Peter was weg met de schapen. Laura maakte haar werk af en zij en Rose gingen naar het erf. Rose speelde met haar serviesje onder de populier aan de schaduwkant van het huis, terwijl Laura zomaar naar de wolken keek, meer uit gewoonte dan echt uit angst, want ze was gewend geraakt aan de gevaren van stormen.
De wind had 's morgens krachtig uit het zuiden gewaaid maar was daarna gaan liggen, en nu zag Laura de wolken in het noorden zich opstapelden. Er hing een brede, donkere bank en voor die bank uit rolden wolken. De wind stak op en blies hard uit het zuiden, en opeens zag Laura de gevreesde trechtervormige wolk vanuit de zwarte muur zijn punt naar de grond richten. Het licht werd groenig van kleur. Laura pakte Rose op en holde met haar het huis in. Ze sloot vlug alle deuren en ramen voor ze naar de werkkeuken holde om door het raam opnieuw naar de storm te kijken.
De punt van de trechter had de grond geraakt en ze kon het stof zien opstijgen. Hij trok over een akker die pas gescheurd was; de graszoden werden omhooggetild en verdwenen uit het gezicht. Daarna raakte hij een oude hooiberg. Er was een warreling te zien en de berg was verdwenen. De trechtervormige wolk bewoog zich in de richting van het huis. Laura tilde het luik in de vloer van de werkkeuken op en met Rose in haar armen haastte ze zich de kelder in en liet het luik achter zich dichtvallen. Terwijl ze Rose stevig vasthield, hurkte ze dicht in een hoek gedrukt in de duisternis neer en luisterde naar de wind die boven hun hoofden gilde. Ze verwachtte ieder moment dat het huis opgetild en meegevoerd zou worden.
Maar er gebeurde niets en na een tijd die uren, maar in werkelijkheid maar een paar minuten duurde, hoorde ze Manly roepen.
Laura tilde het kelderluik op en droeg Rose de trap op. Ze vond Manly bij zijn paarden op het erf waar hij naar de storm keek die langstrok aan de oostzijde van het erf, minder dan een halve kilometer ten noorden van de plek waar ze stonden. Hij blies nog altijd huizen en hooibergen weg, maar er viel niet meer dan een stofregen op de verdroogde aarde. Manly had de stormwolk in de stad gezien en was haastig naar huis gekomen zodat Laura en Rose niet alleen zouden zijn.
Er waren geen wervelstormen meer, maar het bleef heet en droog. Vooral op de vijfde augustus was het warm.
's Middags stuurde Manly Peter weg om Laura's moeder op te halen, en om vier uur stuurde hij Peter opnieuw erop uit, deze keer op zijn snel dravende pony naar de stad, om de dokter te halen. Maar hun zoon was geboren voor de dokter arriveerde.
Laura was trots op de baby, maar het was vreemd dat ze vooral behoefte had aan Rose. Een gehuurde hulp zorgde op een onverschillige manier voor haar en Rose mocht niet bij haar moeder komen omdat die rust nodig had. Toen Laura aandrong, bracht het meisje - een schuw klein ding met zelf nog een rond babygezicht — Rose bij haar om het kleine broertje te zien.
Daarna kon Laura op haar gemak rusten en algauw kreeg ze weer belangstelling voor de geluiden buiten haar kamer, waaraan ze precies kon horen wat er gebeurde.
Op een dag kwam Peter de slaapkamerdeur in om haar goedemorgen te wensen. Hij had een lange veer in het lint van zijn hoed gestoken en omdat die op en neer knikte boven zijn gemoedelijke gezicht, zag hij er zo grappig uit dat Laura in de lach schoot.
Daarna hoorde ze hem tegen zijn pony praten en zijn hond roepen, en ze wist dat hij met de schapen wegging. Hij zong:
O ja, ze is een schatje, al is haar naam wat ongemeen. Ik zal haar altijd teer beminnen, mijn lieve kleine rozenknop, mijn Jenny Jerusha Jane.
En Peter en de schapen waren weg tot de avond.
Daarna hoorde ze Rose met de lammetjes spelen. Ze waren nu zo groot dat er al drie met de kudde meegingen, maar de twee kleinsten bleven nog altijd rondhangen bij de achterdeur en op het erf, omdat ze eten wilden hebben of omdat ze wilden spelen. Vaak gooiden ze Rose omver, maar dat hoorde allemaal bij het spel. Daarna hoorde ze dat de hulp weigerde Rose een sneetje brood te geven en boos tegen haar uitviel, en dat kon Laura niet verdragen. Vanaf haar bed bemoeide ze zich ermee en besliste dat Rose haar zin zou krijgen.
Laura had het gevoel dat ze zo snel mogelijk weer op krachten moest komen. Rose mocht niet akelig behandeld worden door een gehuurd meisje; en bovendien moest haar een weekloon van vijf dollar betaald worden. Daar moest zo gauw mogelijk een eind aan komen, want er zou snel genoeg weer een rekening betaald moeten worden.
Laura was alweer aan het werk toen op een dag, drie weken later, de baby stuipen kreeg en zo snel stierf dat de dokter te laat kwam.
Voor Laura waren de dagen die volgden genadig uitgewist. Haar gevoel was dood en ze wilde alleen maar rusten... rusten en niet denken. Maar het werk moest doorgaan. De hooitijd was begonnen en Manly, Peter en de herdersjongen moesten te eten hebben. Rose moest verzorgd worden en er wachtten nog een ontelbaar aantal taken.
De hoeveelheid hooi zou krap zijn voor hun eigen gebruik, want het was zo droog geweest dat zelfs het wilde prairiegras niet goed gegroeid was. En er waren meer schapen, koeien en paarden om te voeden, daarom moesten ze meer hooi hebben in plaats van minder.
Een week later waren Manly en Peter aan het hooien op een stuk land dat drie kilometer ver weg lag. Laura maakte het vuur aan in de keukenkachel voor het avondeten. Als zomerbrand-stof hadden ze oud, taai, lang moerashooi en Manly had een armvol naar de keuken gebracht en bij de kachel neergelegd.
Nadat ze het vuur had aangemaakt en de theeketel had opgezet, ging Laura terug naar het andere gedeelte van het huis en ze deed de keukendeur achter zich dicht.
Toen ze hem een paar minuten later weer openmaakte, stond de hele keuken in lichterlaaie: de zolder, het hooi, de vloer en de achterwand.
Zoals gewoonlijk blies er een harde wind uit het zuiden, en tegen de tijd dat de buren kwamen helpen, stond het hele huis in brand.
Manly en Peter hadden het vuur gezien en kwamen hard aanrijden met de paarden en de vracht hooi.
Laura had een emmer water op het vuur in het hooi gegooid, en omdat ze wist dat ze niet sterk genoeg was om meer water op te pompen, had ze de kleine lessenaar uit de slaapkamer gehaald, Rose bij de hand genomen en was naar buiten gehold. Ze liet zich op de grond neervallen in de kleine halfcirkelvormige oprit voor het huis. Ze begroef haar gezicht in haar schoot en gilde en snikte en zei steeds weer: 'O, wat zal Manly wel zeggen?'
En daar vond Manly haar en Rose, op het moment dat het dak instortte.
De buren hadden gedaan wat ze konden, maar het vuur was zo fel dat ze het huis niet binnen konden gaan.
Meneer Sheldon was door het raam van de werkkeuken naar binnen gegaan en had door de opening alle keukengerei in de richting van de kleine populier gegooid, zodat het zilveren trouwbestek dat in hun hoezen was gerold, het had overleefd. Verder was er niets voor het vuur gespaard gebleven behalve de lessenaar, wat werkkleren, drie schoteltjes van de eerste kerstschotels en de ovale glazen broodschaal die om zijn rand de woorden droeg: 'Geef ons heden ons dagelijks brood.'
En de jonge populier stond verschroeid en zwart en dood naast het open keldergat.
Na de brand bleven Laura en Rose een paar dagen bij pa. Laura had brandblaren boven op haar hoofd en er was iets niet in orde met haar ogen. De dokter zei dat de hitte de zenuwen had beschadigd en daarom rustte ze een poosje uit in haar ouderlijk huis, maar aan het eind van de week kwam Manly haar halen.
Meneer Sheldon had een huishoudster nodig en hij bood Laura en Manly onderdak en het gebruik van meubels in ruil voor verzorging voor hemzelf en zijn broer. Laura had het nu zo druk dat ze geen tijd had om te tobben, want ze moest voor drie volwassen mannen, Peter, Rose en zichzelf zorgen tijdens de verdere hooitijd en in de tijd waarin Manly en Peter een langgerekte hut bouwden van drie kamers achter elkaar, vlak bij de ruïne van hun huis. Het was maar een enkelwandig huis en het was aan de buitenkant met teerpapier afgedekt, maar het was stevig gebouwd en omdat het nieuw was, was het heel behaaglijk en goed warm.
De septembernachten werden al koel toen het nieuwe huis klaar was en ze erin trokken. De vijfentwintigste augustus was onopgemerkt voorbijgegaan. Het extra jaar was voorbij.
Was boeren een succes?
'Nou, het hangt er helemaal van af hoe je het bekijkt,' zei Manly toen Laura hem de vraag stelde.
Ze hadden heel veel tegenslag gehad, maar iedereen kon tegenslag krijgen, ook als hij geen boer was. Er waren nu zoveel droge jaren geweest, dat het volgende jaar beslist een goed oogstjaar zou zijn.
Ze hadden een heleboel vee. De twee oudste veulens zouden in het voorjaar verkocht kunnen worden. Er zouden zeker nieuwkomers in de streek komen die ze zouden willen hebben, en de jonge veulens groeiden ook al. Er waren een paar stieren klaar voor de verkoop, en die zouden zeker twaalf of dertien dollar per stuk opbrengen.
En ze hadden de schapen, twee keer zoveel als vorig jaar, en ze konden een paar lammeren en de zes oude schapen verkopen.
Omdat ze het nieuwe huis zo goedkoop hadden gebouwd, hadden ze geld over om de koopsom te betalen voor het eigendomsrecht op het land.
Misschien waren schapen de oplossing.
'Alles komt in orde, want op zijn tijd wordt alles vereffend. Je zult het zien,' zei Manly terwijl hij wegliep naar de stal.
Toen Laura hem nakeek, dacht ze: ja, alles wordt op zijn tijd vereffend. De rijken hebben hun ijs in de zomer en de armen krijgen hun portie in de winter en onze winter komt gauw.
De winter was op komst, en vlak bij de ruïne van hun fijne kleine huis waren ze opnieuw begonnen met niets. Hun bezittingen zouden misschien opwegen tegen hun schulden, misschien niet eens. Als ze de tweehonderd dollar voor het eigendomsrecht bij elkaar kregen, zou het land in ieder geval van hen zijn, en Manly dacht dat het zou lukken.
Als je ging boeren moest je een geweldige strijd leveren om de overwinning te behalen, maar vreemd genoeg voelde ze zich moediger worden als ze aan die strijd dacht.
Het onverbeterlijke optimisme van de boer, die ieder jaar het zaad uitzaait en dat zaad en zijn eigen arbeid inzet tegen de elementen, scheen rechtstreeks te stammen van het geloof van haar pioniersvoorvaderen dat 'het verderop beter was'. Alleen: in plaats van verder in de ruimte was het verder in de tijd, over de horizon van de jaren heen, in plaats van over de verre horizon in het westen heen.
Ze was nog altijd een pioniersmeisje en ze kon de liefde van Manly voor het land begrijpen door de greep die het op haarzelf had.
'Goed dan,' zei Laura met een zucht, terwijl ze in gedachten hun toestand samenvatte met een gezegde van ma: We zullen altijd boeren blijven, want het bloed kruipt waar het niet gaan kan.
En toen glimlachte Laura, want Manly kwam uit de stal en hij zong:
Je zegt dat de goudvelden lokken, je wilt er de aardbol voor rond. Maar hier zit ook goud in de akker, wanneer je maar spit in je grond.
De ovale glazen broodschaal die Laura en Almanzo kochten voor het eerste kerstfeest in hun eigen huis. De schaal overleefde de brand en werd na haar dood tussen de bezittingen van Rose Wilder Lane gevonden. Hij is nu in het Wilder-museum in Mansfield in Missouri, waar iedere bezoeker hem kan bekijken.