HET TWEEDE JAAR

Het was een mooie middag, toen Manly en Laura naar de akkerclaim verhuisden, die vijfentwintigste augustus van het jaar 1886.

'Net zo'n mooie dag als onze trouwdag, precies een jaar geleden, en het is een nieuw begin, net als toen. En een nieuw huis, al is het wat kleiner. Nu komt alles goed. Je zult het zien! Alles wordt ten slotte vereffend. De rijken hebben...' Manly's stem stierf weg, maar Laura maakte het gezegde van de Ier in gedachten af: De rijken hebben hun ijs in de zomer en de armen krijgen hun portie in de winter.

Nou, zij hadden hun portie met die hagelbui gehad en nog wel in de zomer ook.

Maar daarover moest ze nu niet piekeren. Ze moest orde scheppen in het nieuwe huis om het aangenaam te maken voor Manly. Die arme Manly, hij maakte zo'n moeilijke tijd door en hij deed zo goed zijn best. Het huis was niet echt slecht. De nieuwe kamer was klein (ongeveer drieënhalf bij vijf meter) en niet erg diep; aan de zuidkant had het een raam en een deur die uitkwamen op een kleine veranda; aan de westkant was de wand van de oude claimhut.

Er was een raam in de oostelijke wand van de kamer. Daarnaast, aan de zuidzijde, werd de spiegel opgehangen en daaronder stond de salontafel. Het hoofdeinde van het bed was aan de andere kant van het raam en het bed zelf stond langs de wand op het noorden.

De kookkachel stond in de noordwesthoek van de kamer en daarnaast stond een keukenkast. De keukeneettafel stond langs

de wand aan de westzijde in de zuidelijke hoek.

Het kleed uit de vroegere slaapkamer lag aan de oostzijde van de kamer, en de armstoel en Laura's kleine schommelstoel stonden erop, vlak bij elkaar tussen de ramen. De zon viel 's ochtends naar binnen door het raam op het oosten en bescheen de hele kamer. Het was allemaal heel gezellig en fijn.

De ruimte die de claimhut was geweest, was handig als bergruimte, en het vee was goed onder dak in de nieuwe stal. Het zou er warm zijn in de winter, want de lage heuvel aan de noord- en de westzijde bood beschutting, en de voorkant lag op het zuiden.

Het hele terrein was nieuw en fris. De wind waaide door het hoge gras in het moeras, dat zich vanaf de voet van de heuvel bij de stal uitstrekte naar het zuiden en naar de oostelijke grens van hun terrein. Het huis stond boven op de lage heuvel en er zou altijd grasland voor de deur zijn. Het omgeploegde land lag uit het zicht van het huis, ten noorden van de heuvel. Laura was daar blij om. Ze hield van het uitgestrekte, ononderbroken prairieland met het wilde, wuivende gras. Het hele terrein was nu trouwens grasland, op een kleine akker na. De wet eiste vier hectare bebouwd land om het recht op de claim te behouden. Maar het gras aan de noordkant van het huis was het blauwe beemdgras, en niet het hoge moerasgras dat zo overvloedig groeide op de lage plekken. Het was hooitijd, en iedere dag telde mee in de hoeveelheid hooi die opgeslagen kon worden voor de winter.

Door de hagelstorm zouden ze dit jaar alleen hooi kunnen oogsten. De dag na de verhuizing spande Manly dan ook na het ontbijt Skip en Barnum meteen voor de maaimachine en begon gras te maaien.

Laura liet haar morgenwerk liggen en liep met hem mee om te zien hoe hij begon. Daarna zwierf ze, omdat de lucht zo fris was en het pas gemaaide gras zo schoon en zoet geurde, over het veld en plukte de wilde zonnebloemen en de indiaanse verfbloemen. Even later liep ze langzaam terug naar het huis en naar haar onafgemaakte werkzaamheden.

Ze had weinig zin om in huis te blijven. Dat zou ze straks lang genoeg moeten als de baby er eenmaal was. En ze voelde zich buiten in de frisse lucht veel beter. Daarom deed ze van toen af aan zo min mogelijk in huis; in plaats daarvan was ze buiten bij Manly op het hooiveld.

Als hij het hooi oplaadde in het hoge hooirek om het naar de stal te vervoeren, trapte Laura — die dan al op de wagen stond - iedere opgestoken vork met hooi goed aan, en zo rees ze geleidelijk aan met de lading omhoog tot ze bij de top was gekomen, klaar om naar de stal te rijden. Bij de stal gleed ze vanaf het hooi omlaag in Manly's armen en stond daarna weer veilig op de grond.

Manly bouwde de hooiberg in het veld met een speciale hark. Dat was een lange brede plank waarin over de hele lengte op bepaalde afstanden lange houten tanden waren geslagen. Aan beide uiteinden werd een paard gespannen en terwijl ieder paard aan een kant van een lange zwade hooi liep, trokken ze samen de plank overdwars mee. De lange tanden gleden onder het hooi; dat hoopte zich op vóór de plank en werd over de grond meegetrokken.

Als de lading groot genoeg was, en ze waren op de plek waar de hooiberg moest komen, keerde Manly de plank om. Hij gleed dan over de bovenkant van het hooi heen, dat op een hoop achterbleef. Een aantal van deze stapels vormden samen het begin van de hooiberg. Als de paarden dan weer naderden, liepen ze ieder aan hun eigen kant om de hooiberg heen, de hark ging de hoogte in, Manly kwam erachteraan en liet het hooi boven op de berg neerkomen; daarna ging hij aan de andere kant omlaag om een nieuwe vracht te halen.

Barnum liep altijd gehoorzaam met zijn kant van de plank aan zijn kant van de hooiberg. Maar Skip bleef staan als hij niet geleid werd, en daarom dreef Laura Skip langs de hooiberg. Daarna ging ze aan de zonzijde tegen het zoetgeurende hooi zitten, terwijl Manly een nieuwe vracht aanvoerde met de hark.

Zodra de hooiberg hoog genoeg was, ging Manly met de hooihark langs de buitenkanten en daarna verzamelde hij al het losliggende en aanhangende losse hooi, zodat alles netjes en gelijk werd. Daarna dekte hij de hooiberg af met een vracht hooi vanaf de wagen.

Zo verliep een mooie herfst. De nachten werden kouder, er kwam vorst. Het hooien was klaar.

Manly had een hypotheek van achthonderd dollar op de akkerclaim gekregen. Daardoor kon hij nu de winterkolen kopen die werden opgeborgen in de bergschuur.

De belasting van zestig dollar werd betaald (er was geen belasting op de bomenclaim omdat ze daarop nog geen eigendomsrechten hadden). Hij betaalde de rente op de pandbrieven voor de machines. Er was geld voor zaaigraan in het voorjaar en voor het huishouden, hoopten ze, tot de volgende oogst.

Het hooi had geholpen. Manly had dertig ton verkocht voor vier dollar per ton, en de honderdtwintig dollar was het hele inkomen uit de oogst van dit jaar.

De wilde ganzen kwamen laat uit het noorden, en toen ze kwamen, leken ze geen haast te hebben om verder naar het zuiden te trekken. In plaats daarvan voedden ze zich in de moerassen en vlogen van het ene meer naar het andere. Het water was nauwelijks meer te zien door de rondzwemmende vogels.

De hemel was vol V-vormige troepen en de lucht weerklonk van het gegak.

Op een dag kwam Manly haastig het huis binnen om zijn geweer te halen. 'Er komt een troep ganzen zo laag over, dat ik er volgens mij wel een kan schieten,' zei hij tegen Laura.

Hij liep vlug de deur uit, hield het geweer voor zijn gezicht, richtte en haalde de trekker over. Maar hij vergat dat het oude geweer terug kon springen.

Laura kwam snel genoeg achter hem aan om te zien dat hij zich met een hand voor zijn gezicht omdraaide.

'O, heb je een gans geraakt?' vroeg ze.

'Ja, maar helemaal dood is hij nog niet,' antwoordde hij, terwijl hij het bloed van zijn neus veegde.

De troep ganzen ging ongedeerd verder om zich bij hun soortgenoten op het meer te voegen.

Het zou een zachte winter worden; de ganzen wisten dat ze geen haast hoefden te maken om naar het zuiden te gaan.

De kleine akker was gauw geploegd en het dringende werk was gebeurd.

In november viel er sneeuw die bleef liggen, zodat er goed gesleed kon worden. Manly en Laura gingen, warm aangekleed en ingestopt in dekens, op zonnige middagen vaak sledetochten maken. Omdat Laura zich buiten zoveel beter voelde, maakte Manly een kleine trekslee en een hondentuig voor oude Shep.

Op mooie dagen spande Laura Shep voor de kleine slee en liet ze zich door hem de heuvel aftrekken tot aan de weg. Daarna klauterden ze samen de heuvel op, Shep voor de slee en Laura wandelend naast hem, voor een volgende rit omlaag tot ze moe was van het lopen en de pret. Shep kreeg er nooit genoeg van, en soms, als de slee tegen een sneeuwrand omsloeg en Laura in de sneeuw rolde, was het net alsof hij lachte.

Zo verliep november, en december brak aan.

Op de ochtend van de vijfde december scheen de zon, maar er hing storm in de lucht.

'Ga vandaag maar zolang mogelijk naar buiten, want morgen kan het te stormachtig zijn,' zei Manly.

Daarom spande Laura al snel na het ontbijt Shep voor de slee en maakte de eerste tocht van die dag de heuvel af. Maar ze bleef maar korte tijd buiten.

'Ik heb geen zin in pret,' zei ze tegen Manly toen hij van de stal naar huis kwam. 'Ik zit liever lekker bij de kachel.'

En toen ze later op de dag klaar was met het werk voor het middageten, ging ze weer lui in haar kleine schommelstoel zitten. Manly werd ongerust.

In de loop van de middag ging Manly naar de stal en hij kwam terug met de paarden voor de slee gespannen.

'Ik ga je ma halen,' zei hij. 'Hou je zo kalm mogelijk tot we thuis zijn.'

Het sneeuwde hard toen Laura uit het raam keek. Ze zag hem over de weg gaan, achter paarden die draafden wat ze konden. Ze wist zeker dat ze met die snelheid de eerste prijs gewonnen zouden hebben bij de harddraverijen op de vierde juli.

Daarna liep ze wat heen en weer, of ging bij de kachel zitten, tot Manly terugkwam met ma.

'Grote goedheid,' riep ma protesterend, terwijl ze zich bij het vuur warmde. 'Jij hoort niet op te zitten. Ik stop je ogenblikkelijk in bed.'

Laura antwoordde: 'Ik moet straks zo veel in bed liggen. Ik blijf nu zo lang mogelijk op.'

Maar algauw had ze geen bezwaren meer en ze had nauwelijks in de gaten dat Manly opnieuw wegreed om uit de stad een vriendin van ma op te halen.

Mevrouw Powers was een aardige opgewekte Ierse. Laura merkte voor het eerst dat ze er was toen ze haar hoorde zeggen: 'Natuurlijk zal alles goed gaan, ze is jong genoeg. Negentien, zeg je? Precies zo oud als mijn Mary. Maar ik denk dat we nu beter de dokter kunnen laten komen.'

Toen Laura weer kon rondkijken en besefte wat er om haar heen gebeurde, stonden ma en mevrouw Powers ieder aan een kant van het bed. En was dat Manly bij het voeteneind? Nee! Manly was de dokter gaan halen. Waren er dan twee ma's en twee mevrouwen Powers? Het was alsof ze overal om haar heen waren. Hoe ging dat oude gezang van pa ook alweer?

... engelenkring die mij veilig omringt.

O, voer me mee op die vleugels van sneeuw naar...

Ze werd weggevoerd op een golf van pijn.

Een koude luchtstroom bracht haar weer bij bewustzijn en ze zag dat een lange man zijn besneeuwde overjas bij de deur liet vallen en in het lamplicht naar haar toe liep.

Ze voelde vaag dat een doek haar gezicht raakte en ze rook een scherpe lucht. Toen dreef ze weg naar een gezegende duisternis waar geen pijn was.

Toen Laura haar ogen opende, scheen de lamp in de kamer nog helder. Ma boog zich over haar heen en de dokter stond naast haar. Naast haar in bed lag een klein warm bundeltje.

'Kijk naar je kleine dochter, Laura! Een mooi kindje van ruim zeven pond,' zei ma.

'Je bent zelf een flink meisje,' zei mevrouw Powers vanaf haar plek bij het vuur. 'Een flink, dapper meisje en daarom zal het

een zoet kindje zijn. Nu knap je snel weer op.'

Toen bracht Manly de dokter en mevrouw Powers weer naar huis, maar ma bleef. Laura ging meteen slapen; een van haar handen rustte zacht op de kleine Rose.

Rose was zo'n lief kindje, zo sterk en gezond, dat ma maar een paar dagen bleef. Daarna kwam Hattie Johnson. 'Dit keer om de baby te wassen in plaats van de ramen,' zei ze.

Maar ook Hattie ging algauw weg en zij drieën — Manly, Laura en Rose - bleven samen achter in het huisje boven op de lage heuvel, met de hele uitgestrektheid van de lege prairie om zich heen.

Er was geen enkel huis dichtbij genoeg om buren te hebben, maar ruim een kilometer verder kon je over het moeras heen een paar huizen aan de rand van de stad zien.

Wel honderd kostbare dollars waren tot nu toe verdwenen aan doktersrekeningen en medicijnen en aan hulp in de zomer en winter; maar per slot van rekening was een roos in december veel zeldzamer dan een roos in juni, en dat moest naar evenredigheid betaald worden.

Het was bijna Kerstmis en Rose was een heerlijk cadeau. De dag voor kerst reed Manly met een lading hooi naar de stad en hij bracht een prachtige klok mee terug. Hij was wel zestig centimeter hoog vanaf de stevige notenhouten voet tot aan de gesneden rand bovenop. De glazen deur voor de wijzerplaat was versierd met vergulde ranken waarop vier vergulde vogeltjes fladderden, en de slinger die binnenin heen en weer bewoog was ook goudkleurig. De klok tikte met een prettige, opgewekte klank, en als het hele uur sloeg was de toon helder en aangenaam. Laura hield er meteen van.

De oude ronde nikkelen wekker was niet erg betrouwbaar wat de precieze tijd betrof, maar toch was hij nog best bruikbaar, en Laura zei weifelend: 'Maar had je...'

Toen vertelde Manly dat hij de klok geruild had voor de vracht hooi en dat het een kerstgeschenk voor hen alledrie was. Het hooi dat hij als voer gebruikte, deelde zo goed uit, dat er voor de beesten voor de hele winter meer dan genoeg zou zijn. En de lading hooi had hij niet voor geld kunnen verkopen omdat er niets meer verstuurd werd.

Kerstmis was een fijne dag, hoewel het stormde en ze rustig thuis bleven.

Na de storm met Kerstmis werd het helder, zonnig en koud, op sommige dagen wel vijfentwintig tot dertig graden onder nul.

Maar op een dag leek het ongewoon warm, en Laura was zo lang thuis geweest, dat ze met de slee naar ma en pa wilde. Zouden ze de baby veilig mee kunnen nemen?

Ze waren er zeker van dat het kon. Een paar dekens werden bij de kachel gelegd om warm te worden. Manly reed de slee tot vlak voor de deur en hij maakte van de dekens een warm nestje in de beschutting van het voetenbord. Rose werd in haar rode manteltje en mutsje in haar eigen warme dekens gepakt en een dunne blauwzijden zakdoek werd luchtig over haar gezicht gebonden; en zo werd ze stevig ingestopt tussen de dekens in de slee.

Toen gingen ze weg, achter vlug stappende paarden en vrolijk rinkelende sleebellen.

Verschillende keren stak Laura haar hand tussen de dekens. Ze voelde aan het gezichtje van Rose, om zich ervan te overtuigen dat ze warm genoeg was en dat er lucht onder de zakdoek was.

Het leek maar een paar minuten te duren voor ze voorreden bij haar ouderlijke huis en vlug naar binnen gingen. Daar gaf zowel pa als ma hun een standje.

'Jullie zijn gek,' zei pa. 'Eruit te gaan met zo'n klein kind als het vijftien graden onder nul is.' En dat was het op de thermometer.

'Ze had kunnen stikken,' voegde ma eraan toe.

'Maar ik heb goed opgepast. Dat had nooit gekund,' antwoordde Laura.

En Rose bewoog haar vingertjes en kirde. Ze was warm en tevreden en had lekker geslapen.

Laura had zelf niet bedacht dat het gevaarlijk zou kunnen zijn om de baby mee uit te nemen. Op de terugweg was ze ongerust en ze was blij toen ze veilig thuis waren. Er leek heel wat voor nodig te zijn om een baby goed te verzorgen.

Een tijdlang maakten ze geen tochten met de slee. Maar op een dag dat het echt warm was, reden ze met het rijtuig de zes kilometer naar hun goede vrienden, de familie Boost.

Meneer en mevrouw Boost woonden alleen op hun boerderij. Ze hadden geen kinderen en waren stapelgek op Rose.

Toen het bezoek ten slotte ten einde was en meneer Boost bij het rijtuig stond om hen uit te zwaaien, wilde hij iets zeggen, aarzelde even en zei daarna met een vreemde stem: 'Als jullie mij de baby mee laten nemen naar Elly om te houden, mogen jullie mijn beste paard uit de stal halen en het mee naar huis nemen.'

Manly en Laura waren met stomheid geslagen.

Meneer Boost voegde er ook nog aan toe: 'Jullie kunnen weer een kindje krijgen en wij niet. Nooit.'

Manly pakte de teugels, en Laura zei met een kleine snik: 'O nee, nee. Rij weg, Manly.'

Terwijl ze wegreden, drukte ze Rose dicht tegen zich aan. Maar ze had verdriet om meneer Boost die daar nog stond zoals ze hem hadden verlaten, en om mevrouw Boost die wachtte in het huis en die wist — daarvan was ze overtuigd — wat meneer Boost hun zou voorstellen.

De rest van de winter ging vlug voorbij. Het stormde niet meer en het weer was warm voor de tijd van het jaar. April kwam en op alle boerderijen werd met het zaaiwerk begonnen.

Op twaalf april ging Manly naar de stal om de paarden aan te spannen voor het middagwerk.

Toen hij de stal binnenging, scheen er een warm zonnetje en hij dacht geen ogenblik aan storm. Maar toen de paarden gekamd, geborsteld en getuigd waren, net op het moment dat hij met ze naar buiten wilde gaan, hoorde hij een klap alsof er iets met volle kracht tegen de zijwand van de stal werd gesmeten. Hij hoorde het gehuil van de wind en toen hij naar buiten keek, zag hij alleen maar warrelende sneeuw. Een sneeuwstorm in april! Terwijl hij bovendien met het voor-jaarswerk moest beginnen! Manly kon zijn ogen nauwelijks geloven. Hij wreef ze eens uit en keek opnieuw. Daarna tuigde hij de paarden af en liep naar huis. Het was nog een flink eind lopen en, behalve de warrelende sneeuw, was er absoluut niets te zien. Maar er stonden allerlei dingen langs het pad: de slee, de wagen, de bobslee. Hij bepaalde zijn richting aan de hand van de plaats van ieder voorwerp dat hij bereikte; dan liep hij door naar het volgende, en zo kwam hij veilig bij de veranda en het huis. Laura probeerde intussen ongerust vanuit het raam naar de stal te kijken, in de hoop dat ze een glimp van Manly kon opvangen, maar ze zag hem pas toen de deur openging.

Het was de ergste storm van die winter en hij duurde twee dagen, waarin de wind niet afnam en het hoge wilde gieren nooit werd onderbroken.

Maar in huis was het behaaglijk. De dieren stonden veilig en warm op stal, en via de sleden en de wagen slaagde Manly erin veilig bij ze te komen en weer terug te gaan om ze één keer per dag water te geven en hun voerbakken te vullen.

Toen op de morgen van de derde dag de zon stralend opkwam en de wind alleen nog in lage vlagen langs woei, zag de wereld er winters uit. Heel wat mensen waren door de storm verrast, en vlak in de buurt waren twee reizigers omgekomen.

Terwijl meneer Bowers op zijn akker bezig was, drie kilometer ten zuiden van de stad, waren twee vreemden vanuit de stad aan komen wandelen. Ze waren stil blijven staan en hadden de weg gevraagd naar meneer Mathews, en ze hadden verteld dat ze vrienden van hem waren uit Illinois. Meneer Bowers wees hun het huis van meneer Mathews aan, dat duidelijk zichtbaar verder weg op de prairie stond, en de vreemden waren doorgelopen. Algauw kwam de storm, en meneer Bowers ging naar huis om beschutting te zoeken.

De dag na de storm zag meneer Bowers meneer Mathews langskomen op weg naar de stad en hij informeerde naar diens vrienden uit Illinois. Meneer Mathews had hen niet gezien, en daarom gingen de beide mannen zoeken.

De twee vreemde mannen werden gevonden in een hooiberg die alleen op de open prairie stond, een flink stuk uit de richting die ze hadden moeten aanhouden. Ze hadden hooi uit de berg getrokken en dat aangestoken om vuur te maken. Daarna hadden ze het idee blijkbaar opgegeven om warm te blijven bij een open vuur in de wind en de sneeuw. Ze waren in het gat van de hooiberg gekropen en daar waren ze doodgevroren.

Als ze waren blijven lopen, hadden ze de storm kunnen 'uitlopen', want hij duurde maar twee dagen. Of als ze behoorlijk gekleed waren geweest, waren ze in de hooiberg niet doodgevroren. Maar hun kleren waren dun, geschikt voor de lente in Illinois, maar niet voor een sneeuwstorm in het westen.

De sneeuw smolt snel weg en het voorjaar brak nu echt aan, met zingende leeuweriken en de geuren van viooltjes en jong gras, terwijl de hele prairie prachtig zachtgroen van kleur werd.

Laura legde Rose, met een zonnehoedje op haar hoofd, in een klerenmand en zette de mand vlak bij zich neer als zij en Manly in de moestuin werkten.

Shep, de oude hond, was weg. Hij had zich nooit kunnen verzoenen met de komst van Rose en was altijd jaloers op haar. Op een dag liep hij weg en kwam niet meer terug. Niemand wist waar hij gebleven was. Maar een zwervende sint-bernard, een grote zwarte hond, was aan komen lopen bij het huis en werd geadopteerd in Sheps plaats.

De sint-bernard beschouwde het als zijn speciale taak om op Rose te passen. Waar Rose was, daar lag Nero met zijn poten om haar heen, of hij zat rechtop dicht tegen haar aan.

De kookkachel werd naar de voorraadschuur gebracht, zodat de andere kamer koeler bleef in het hete weer, en in de zomerkeuken deed Laura opgewekt haar werk, met Rose en de grote zwarte hond spelend of slapend aan haar voeten.

Het was niet verstandig om paard te rijden met een baby, maar Laura miste dat niet zo. Manly spijkerde een kist voor in het kleine tweewielige rijtuigje, zodat er net genoeg ruimte overbleef voor Laura's voeten op de koetsiersplaats. Na het middageten, als het werk klaar was, spande Laura Barnum voor het rijtuigje en met Rose onder haar roze zonnehoedje in de kist kon ze rijden waarheen ze wilde. Soms gewoon naar de stad, maar vaker naar haar moeder en zusjes.


Ma vond die ritjes met Rose eerst eng, maar ze wende er snel aan. Hoewel Barnum een vlug paard was, zat er geen kwaad bij, en het wagentje was licht en veilig. Rose kon niet uit de kist vallen, en Laura kon goed mennen. Ze had nooit een ogenblik van onzekerheid als Barnum voor het rijtuigje was gespannen. En het maakte Manly niet uit hoe vaak ze wegging, als ze maar op tijd terug was om het avondeten klaar te maken.

Met het werk in huis, het tuinwerk, het zorgen voor Rose en de ritjes met haar, vloog de zomer om en het werd weer tijd om te hooien. Rose zat in de beschutting van het hooi rond te kijken terwijl Laura Skip langs zijn kant van de hooiberg leidde.

Laura en Manly vonden het allebei fijn om buiten te zijn in het zonnige hooiveld. Terwijl ze Rose slapend achterlieten bij Nero, die haar bewaakte, bestuurde Laura soms de hooimachine met Skip en Barnum ervoor, terwijl Manly het hooi op-harkte met Fly en Trixy.

Dit najaar hoefde Laura niet te koken voor de dorsers, want de huurders op de bomenclaim deden dit werk.

De graanopbrengst was lang niet zo hoog als hij had kunnen zijn. Het seizoen was te droog geweest. En de prijs van de tarwe was nog lager - maar vijftig dollarcent per schepel.

Toch was er geld genoeg om alle rentes te betalen en een paar kleinere rekeningen: die voor de maaimachine, de hooihark en de sulkyploeg. En op de oogstmachine werd de eerste aanbetaling gedaan. Onbetaald bleven de wagenrekening en de vijfhonderd dollar op het huis, en de hypotheek van achthonderd dollar op de akkerclaim. Ze moesten zelf zaad houden voor de komende zaaitijd, er moest belasting betaald worden, er moesten kolen worden gekocht, en ze moesten leven tot de volgende oogst.

Er zou weer hooi zijn, en dit jaar hadden ze twee stieren om te verkopen. Het waren mooie flinke tweejarigen en ze zouden twaalf dollar per stuk opbrengen; van die vierentwintig dollar konden ze flink wat levensmiddelen kopen.

Als ze de weersomstandigheden in aanmerking namen, hadden ze niet zo slecht geboerd.

Het was weer vijfentwintig augustus. Het tweede jaar was voorbij.