31
Thea heeft Sara beloofd om op tijd terug te zijn. Ze weet dat Sara vanavond nog een kerststol moet bakken, omdat haar ouders op eerste kerstdag op bezoek komen en van haar verwachten dat ze dan een zelfgebakken stol presenteert. Zulke verplichtingen maken Sara nogal nerveus en daarom heeft Thea afgesproken dat ze uiterlijk om vijf uur terug zou zijn. Sara staat al op haar te wachten. Ze loopt voor Thea uit de kamer in en Thea trekt snel Sara’s jas uit. Haar hart klopt bijna in haar keel. Sara heeft blijkbaar niets in de gaten. Anna is vanmiddag door mensen van de kerk opgehaald, vertelt ze, om mee te gaan naar een speciale kerstviering. Ze komt tegen een uur of zeven thuis en dan hoeft ze niet meer te eten, want na de viering is er een uitgebreide koffietafel. Vader is heel erg slaperig. Dat vertrouwt ze niet. Hij zakt steeds erg ver weg, ze kan hem met moeite wakker krijgen. Misschien is het goed om de dokter te laten komen na de kerstdagen. Sara loopt bedrijvig heen en weer terwijl ze praat. Ze pakt het breiwerk in waar ze mee bezig is en legt het tijdschrift waarin ze heeft zitten lezen weer netjes in de lade van de salontafel. ‘Laat maar,’ gebaart Thea. ‘Dat doe ik wel. Ga maar gauw naar huis. Is Johan al weg?’ ‘Die is gistermiddag al vertrokken en heeft zich verder niet meer vertoond,’ is het verongelijkte antwoord. ‘Is er iets gebeurd?’ wil Thea weten. Sara lijkt niet bepaald goed gestemd te zijn. ‘We hebben alwéér woorden gehad over jou,’ zucht ze. ‘Ik deed te vriendelijk tegen jou, toen je terugkwam om je boodschappenbriefje te halen. En ik werd weer helemaal opstandig van dat bevelende toontje in zijn stem. Doe dit, doe dat, doe dit niét, laat dat; hij lijkt steeds meer een vader dan een echtgenoot. En ik kan er steeds slechter tegen.’ Thea gaat aan de tafel zitten en wijst naar een stoel voor Sara. ‘Ga nog even zitten. Je bent zo opgewonden. Word eerst rustig, anders krijg je nog een ongeluk als je de weg op gaat.’ ‘Hij had Anna beloofd om met haar naar het dorp te gaan,’ klaagt Sara. ‘Ze had zich er zó op verheugd. Leg maar eens aan haar uit waarom haar broer opeens van gedachten verandert. Hij liep zomaar de deur uit. Hij zou nog wel zien of hij terugkwam, zei hij. Ik heb hem niet meer gebeld. Daar zal hij nu wel weer boos over zijn. Hij is altijd wel ergens boos over,’ zucht ze. Sara gaat zitten en Thea ziet dat er tranen in haar ogen staan. ‘Ik wil niet klagen,’ zegt ze. ‘Ik kan er ook verder met niemand over praten. Iedereen heeft Johan zó hoog zitten. Iedereen komt raad aan hem vragen, op de meest ongelegen tijden staan ze voor de deur. Je wilt niet weten hoe vaak mensen mij erop attenderen dat ik het toch maar goed heb getroffen met zo’n man.’ ‘Maar dat vind jij zelf niet?’ stelt Thea vast. Het is een ogenblik nadrukkelijk stil tussen hen. Sara haalt haar schouders op. Ze kijkt tersluiks in de richting van het raam, waar vader in zijn grote fauteuil zit te dutten. ‘Die vertelt niets door,’ stelt Thea haar gerust. ‘Ik wil niet als een sloof behandeld worden,’ antwoordt Sara. ‘Ik wil eerlijke antwoorden als ik vragen stel.’ ‘Vragen over...,’ polst Thea. Sara wil iets kwijt, vermoedt ze. ‘Vragen over de dood van Esther.’ Sara slaat verschrikt haar handen tegen haar mond. ‘O, hij heeft me absoluut verboden om het daar met iemand over te hebben. Maar ik zit er zó mee in mijn maag.’ ‘Wat bedoel je precies?’ vraagt Thea. Ze voelt haar hart opeens drie keer zo snel kloppen. ‘Hij is die avond een paar uur weg geweest,’ fluistert Sara. ‘Die avond toen Esther werd vermoord. Hij ging op bed liggen, omdat hij hoofdpijn had. En hij beweert dat hij daar de hele avond heeft gelegen. Maar dat is niet waar. Ik heb hem tegen een uur of acht zien wegrijden en hij kwam om halfelf terug. Ik zat in de kamer en hij ging rechtstreeks naar boven. Later zei hij dat hij de hele avond op bed had gelegen.’ ‘Heb je dat tegengesproken?’ wil Thea weten. ‘Ja, maar hij werd zo woedend dat ik er bang van was. Hij kan heel erg tekeergaan. De mensen moesten eens weten...’ ‘Slaat hij je?’ Sara duikt in elkaar bij deze vraag. ‘Nee, nee,’ schudt ze haastig haar hoofd. ‘De laatste tijd niet meer.’ ‘Maar voorheen wel?’ ‘Ik wil er niet over praten,’ zegt Sara strak. Ze schaamt zich, denkt Thea. Ze laat het onderwerp rusten. ‘Ik denk dat hij iets met die moord te maken heeft,’ stelt Thea vast. ‘En die Luuk Mantje kon er ook wel eens iets over weten, denk je niet?’ Sara knikt snel. ‘Luuk Mantje vertrouw ik nog minder. Maar ik weet niet wat ik moet doen. Moet ik mijn eigen man verdacht gaan maken? Lost dat iets op? We krijgen er Esther niet mee terug. En die schande, ik zou de mensen niet meer durven aankijken.’ ‘Nu dan wel?’ informeert Thea koel. Ze voelt zich kwaad worden. ‘Hoe zit het met je eigen geweten?’ gaat ze verder. ‘Kun je jezélf wel recht in de ogen blijven kijken?’ Sara schudt haar hoofd. ‘Dat dus niet. Ik weet eigenlijk heel goed wat ik wil gaan doen,’ zegt ze, terwijl ze Thea opeens fier aankijkt. ‘Ik weet het al een hele tijd. Ik wil dat de waarheid over Esthers dood boven tafel komt.’ Na deze woorden duikt ze weer in elkaar. ‘Maar hoe moet ik dat aanpakken?’ piept ze bijna. ‘Niet door te zwijgen,’ vult Thea aan. ‘Zwijgen lost niets op. Als je je kop in het zand steekt, gebeurt er niets. En wat denk je van het dilemma waarmee je mij nu opzadelt. Wat moet ik nu? Ook doen alsof ik gekke Eppie ben? De man die nog steeds vastzit gewoon in zijn sop laten gaarkoken? Dat kun je toch niet menen?’ ‘Ik weet dat ik een lafaard ben,’ geeft Sara ernstig toe. ‘Ik durf gewoon niets te zeggen. Ik hoop dat jij wél durft te praten.’ Ze staat op. ‘Ik moet nu echt weg. Na de feestdagen gaan we actie ondernemen. Goed?’ Ze zucht. ‘Als jij durft te praten, beloof ik dat ik zal getuigen. Maar ik weet niet of ik dan in de buurt van Johan kan zijn. Hij zal nooit toestaan dat ik iets vertel. Ik kan niet tegen hem op. Begrijp je dat?’ Thea knikt. ‘Ik begrijp het. Ga maar, we hebben het er nog wel over.’ Vader begint hard te snurken. Het geluid irriteert Thea opeens mateloos. Ze loopt naar hem toe en schudt hem door elkaar. Hij schrikt wakker. Zijn ogen staan angstig. ‘Hou op met dat gesnurk,’ beveelt Thea nors. Ze slikt nog net een scheldwoord in. ‘Ik heb een spaghettischotel gemaakt,’ zegt Sara zacht. ‘Je hoeft het alleen maar even warm te maken. Dat lust hij graag. Als hij gegeten heeft, kan hij direct naar bed.’ Thea staat met een machteloos gevoel tegenover haar. Ze schaamt zich een beetje voor haar geïrriteerde uitval tegen haar vader. Hij kan er tenslotte niets aan doen dat hij snurkt. ‘Bedankt, dat is lief van je. Ga nu maar. Als er iets is, kun je hier altijd terecht.’ Sara pakt haar spullen en loopt naar de deur. ‘De Heer is mijn Herder,’ prevelt vader. Thea draait zich om. ‘Het ontbreekt mij aan niets,’ vult ze aan. ‘Hij zal mij geleiden naar grazige weiden. Hij geeft rust aan mijn ziel.’ Vader staart haar aan. Zijn mond gaat open en dicht, alsof hij probeert iets te zeggen. ‘Dat zou in onze familie beslist geen overbodige luxe zijn,’ voegt Thea aan de laatste zin toe. Vaders ogen vallen dicht. Hij begint weer te snurken.
32
Ze is rusteloos. Vader heeft maar een half bord warm eten gegeten, hij viel voortdurend in slaap. Thea heeft hem om halfzeven naar bed gebracht. Ze loopt van de ene kamer naar de andere. Ze bedenkt dat ze even kan gaan chatten, misschien is er iemand online die iets leuks te vertellen heeft. Maar Anna kan elk moment thuiskomen, dus toch maar niet. Sara heeft gewassen, de schone was lag op de droger. Thea vouwt gedachteloos de keukendoeken en de vaatdoeken op. In de lengte in drieën, daarna in tweeën. Zo heeft ze het van haar moeder geleerd. Moeder. Ze denkt aan wat ze met Simon heeft besproken. Ze wachten nog een tijdje met de start van een onderzoek. Het is een gevoelig punt in de familie. Moeder is geen onderwerp van gesprek. Nergens in huis is nog een foto van haar te bekennen. In het familiealbum zit een hele serie lege plekken. Daar zaten foto’s van moeder of waar moeder op stond. Vader heeft ze allemaal verwijderd. Maar ook zonder een foto kan Thea zich haar moeder nog goed voor de geest halen. Ze droomt nog regelmatig over haar en in die dromen draagt ze altijd de klaprozenjurk. Er zijn momenten dat Thea zomaar opeens heftig naar haar moeder verlangt. Daar krijgt ze het altijd te kwaad door. Zoals nu, terwijl ze de was staat te vouwen. Ze pakt snel de stapel wasgoed op en loopt naar de linnenkast, die op de overloop staat. Er klinken allerlei geluiden buiten. Er stopt een auto, er slaat een portier dicht. Anna wordt thuisgebracht. Het geluid van de voordeurbel klinkt oorverdovend hard, iemand drukt de bel met enorme kracht in. Waar is dat nu weer voor nodig? Thea haast zich naar beneden. Ze moet zien te voorkomen dat er nóg een keer wordt gebeld en vader wakker wordt. Ze doet de deur open en verwacht dat Anna zich enthousiast in haar armen stort. Maar het is Anna niet. Thea moet even goed kijken wie de man is die met een ernstig gezicht voor de deur staat. ‘Dag Thea,’ zegt hij. ‘Wat is er aan de hand?’ vraagt Thea zonder zijn groet te beantwoorden. Het is de vader van Sara, dringt het tot haar door. ‘Is er iets met Sara gebeurd?’ Thea kijkt de man verschrikt aan. Hij schudt zijn hoofd. ‘Nee, het gaat om Johan. Sara heeft hem gevonden toen ze thuiskwam.’ ‘Is hij dood?’ Thea doet een stap achteruit om de man binnen te laten. Hij sluit rustig de deur. ‘Laten we even gaan zitten.’ Hij neemt haar bij de arm en duwt haar de kamer in. ‘Is je vader al naar bed? Dat is misschien maar goed ook.’ Ze gaan aan de eettafel zitten. ‘Mag ik roken?’ vraagt Sara’s vader. Hij heeft al een sigaret in zijn hand. Hij trilt, ziet Thea. Ze zegt dat het goed is. Johan wil niet dat er gerookt wordt in huis. Maar Johan is hier nu niet. Als Thea de man die tegenover haar zit goed begrijpt, is het mis met Johan. ‘Is hij dood? Zeg het maar gewoon.’ ‘Ja, hij is dood. Ze zijn nog aan het uitzoeken wat er is gebeurd. Sara vond hem onder aan de trap. Ze dacht eerst dat hij nog leefde. Ik denk dat ze wilde dat hij nog leefde. Dat ze het niet direct kon begrijpen. Of aanvaarden. Het zal wel iets met aanvaarden te maken hebben. Ze vertelde ons dat ze dacht dat hij nog heel zwak ademde. Ze heeft snel het alarmnummer gebeid en binnen tien minuten stond er een ambulance voor de deur. Maar de broeders van die ambulance zagen al snel dat hij dood was. Sara vraagt of je naar haar huis zou willen komen.’ Thea denkt koortsachtig na. Hoe regelt ze dat met Anna? En met haar vader? Ze hoort weer een auto op het erf. Dat zal Anna zijn. Ze loopt de gang in en opent de deur. Anna komt met een blij gezicht op haar toe gelopen. Bij de auto staat een jonge vrouw. Thea kent haar ergens van. De vrouw steekt haar hand op. ‘Ken je me nog?’ vraagt ze. ‘We zaten samen op de zondagsschool. Maar het is wel erg lang geleden. Trees. Trees Kuiper.’ Ze wil weer in de auto stappen. ‘Kun je even binnenkomen?’ nodigt Thea haar uit. ‘Ik heb een probleem en ik hoop dat jij me kunt helpen.’ Ze loopt weer naar de woonkamer. ‘Ik moet mijn andere broer bellen,’ zegt ze tegen de vader van Sara. Trees Kuiper komt met een verwonderd gezicht de kamer in. Sara’s vader knikt haar geruststellend toe. Anna begint zwaar te ademen. ‘Goed ademhalen,’ adviseert Thea. ‘Niet zo snel, daar krijg je het benauwd van. Rustig maar, het komt allemaal wel goed.’ Terwijl ze tegen Anna praat en een uitnodigend gebaar maakt naar Trees om te gaan zitten, toetst ze het nummer van Simon in. Hij neemt direct op. ‘Kun je naar het huis van Johan en Sara komen?’ vraagt Thea aan Simon. ‘Er is iets met Johan gebeurd. Het is ernstig. Ik kan nu niet veel zeggen,’ fluistert ze. Anna is hier in de kamer. De vader van Sara is hierheen gekomen om het te vertellen. Ik probeer ook zo snel mogelijk te komen.’ ‘Is hij dood?’ Simon stelt de vraag bijna zakelijk. ‘Ja.’ ‘We gaan erheen. Ik zie je daar.’ ‘Ik begrijp het al,’ zegt Trees Kuiper. ‘Je hebt iemand nodig om hier op te passen. Ga maar, ik blijf wel.’ Thea maant Anna om rustig te blijven en om vroeg naar bed te gaan. Als ze achter Sara’s vader aan rijdt, realiseert ze zich dat ze tegen Trees met geen woord heeft gerept over de aanwezigheid van haar vader in huis. Ze hoopt dat hij voorlopig niet wakker wordt. Als ik bij Sara ben, bel ik wel even, neemt ze zich voor. Er zit een dreigend gevoel van onheil in de lucht. Niet op letten, denkt ze. Snel dóórrijden. Sara heeft haar nodig. Ze probeert niet aan Johan te denken.
Als ze op de parkeerplaats aan het begin van de straat uit haar auto stapt, ziet ze de auto van Simon en Pieter al staan. Ze vraagt zich af hoe die hier zo snel konden zijn. ‘We zaten bij vrienden in Julianadorp,’ legt Simon uit, als hij haar omarmt. Hij heeft de voordeur opengedaan. Achter hem staan mensen, ziet Thea. Twee mannen in ambulance-uniformen. ‘Loop maar snel naar de kamer,’ raadt Simon haar aan. ‘Hij ligt nog in de gang. Er komt dadelijk politie.’ Thea wil eigenlijk niet kijken maar ze doet het tóch. Snel en kort. Er ligt iets onder een groot wit laken. Ze haast zich achter Simon aan de woonkamer in. Sara komt direct op haar af. Ze klemt zich aan Thea vast. ‘Dit heb ik nooit gewild,’ zegt ze met een verstikte stem. ‘Natuurlijk niet,’ fluistert Thea. ‘Dat wéét ik toch? Wat is er aan de hand?’ In de hoek van de kamer blijkt de moeder van Sara te zitten. Ze geeft Thea een hand en kondigt aan dat ze koffie gaat zetten. Sara blijft Thea vasthouden. ‘Wat is er precies gebeurd?’ wil Thea weten. ‘Is dat al duidelijk?’ Sara schudt langzaam haar hoofd. ‘Ze denken dat hij gevallen is. Ik vond hem onder aan de trap. Ik heb direct 112 gebeld en ben naar boven gerend. Idioot, hè? Ik dacht: er moeten pyjama’s mee en schoon ondergoed. Je doet de gekste dingen als je in paniek bent. In de badkamer lag een lege insulinepen. Ik denk dat hij vlak voordat hij van de trap viel nog gespoten heeft. En dat hij daarna beneden iets wilde gaan eten. Hij spuit de laatste tijd soms tussendoor, hij is nogal vaak ontregeld. Dat zal wel van alle stress komen, denk je niet?’ Thea staart Sara aan. ‘Wat bedoel je? Heeft het insuline spuiten iets met die val te maken?’ ‘Nee, dat bedoel ik niet. Of misschien ook wel. Hij wacht soms nogal lang met spuiten, als hij een lage bloedsuiker heeft. Daar word ik dan zenuwachtig van. Die schommelende bloedsuikers hebben een vervelend effect op zijn humeur.’ Ze zwijgt abrupt. ‘Ik moet zulke dingen niet zeggen,’ gaat ze verder. ‘Het heeft helemaal geen zin meer om me er nog druk over te maken. Hij is dood.’ ‘Maar wanneer is dat dan gebeurd? Hoe lang heeft hij hier gelegen?’ Sara gaat verder met haar eigen verhaal. ‘Ik denk dat ze een sectie zullen willen uitvoeren. Zoiets zei een van die broeders. Hij heeft behoorlijk lang onder aan de trap gelegen. Misschien is hij in een diabetisch coma geraakt. Als hij niet gegeten heeft nadat hij de insuline spoot, kan dat het geval zijn. Maar die broeder zei tegen me dat hij ook zijn nek gebroken kan hebben door de val.’ Ze laat Thea weer los en maakt een uitnodigend gebaar naar de grote bank. Thea gaat zitten. Ze luistert naar de geluiden in de gang. De vader van Sara praat blijkbaar met de broeders en met Pieter en Simon. Maar hun gesprek is niet te volgen in de kamer. Ze realiseert zich dat ze iets zoekt. Ze zoekt naar het geluid van Johans stem. Maar hij is hier niet meer, constateert ze. Hier ligt alleen nog zijn lichaam. Zijn dode lichaam. Ik voel niets, denkt ze. Geen verdriet, geen schrik, geen medelijden. Maar dat zegt ze niet hardop. ‘Ik ben hem kwijt,’ fluistert Sara. ‘Ik denk dat hij er een eind aan heeft gemaakt. Dat hij zich gewoon van de trap heeft laten vallen. Het heeft met de dood van Esther te maken. Ik weet het zeker.’ Thea slaat haar hand voor haar mond. ‘Wat zeg je nu?’ Sara kijkt haar strak aan. ‘Wil je hem zien?’ De vraag klinkt kil. Thea deinst ervan terug. Maar Sara merkt het niet. Ze staat weer op. ‘Kom,’ zegt ze. Thea wil weigeren maar ze durft niet. Er is iets dwingends in Sara’s houding. Ze lopen de gang in. ‘Mijn zus wil hem even zien,’ zegt Sara tegen een van de broeders. Thea kijkt langs hem heen. Haar ogen zoeken houvast maar ze kan er niets aan doen, ze moét naar de grond kijken, naar de plek waar Johan onder het laken ligt. De broeder slaat het laken terug. Aan de figuur die op de grond ligt is niets te herkennen van zijn starre persoonlijkheid en van zijn negatieve uitstraling. Hij ligt volkomen weerloos te zijn, hij lijkt wel een groot kind. Thea wendt haar blik van Johan af. Ze pakt Sara’s hand en wrijft er troostend over. Sara begint te huilen. Thea neemt haar bij de arm en loopt met haar terug naar de kamer.
Ze zitten allemaal in de woonkamer terwijl de twee ambulancebroeders in de gang op de trap zitten te wachten op de politie. Er schijnt weinig personeel beschikbaar te zijn op dit moment; het kan wel even duren voordat er iemand arriveert, heeft een van de broeders verteld. Thea legt aan Simon en Pieter uit welk vermoeden Sara heeft. Simon begrijpt er niets van. ‘Wat is hier in hemelsnaam gaande?’ vraagt hij. Hij kan zich niet voorstellen dat Johan de hand aan zichzelf zou slaan. De ouders van Sara zijn even naar de keuken gegaan om een broodje te eten. Sara vertelt in het kort hoe Johan zich sinds de moord op Esther heeft gedragen. Daarbij beperkt ze zich tot de mededeling over het samen bidden met Luuk Mantje. Ze zegt niets over de brieven die hij schreef. Simon zit haar met grote ogen aan te kijken. ‘Het bestaat niet,’ is hij van mening. ‘Daar kan hij toch niets mee te maken hebben?’ Hij zit voortdurend zijn hoofd te schudden. ‘Hoe denk jij erover?’ wil hij van Pieter weten. ‘Ik ken hem niet goed genoeg om een oordeel te hebben,’ weert Pieter af. ‘Heeft hij een bericht achtergelaten?’ vraagt Simon aan Sara. Die haalt haar schouders op. ‘Ik heb alleen die lege spuit gezien. Verder heb ik nergens op gelet.’ ‘Ik denk dat het een ongeluk was,’ komt Thea tussenbeide. ‘Ik vind zelfmoord niet bij Johan passen. Nee, dat geloof ik niet.’ ‘Zelfmoord? Nee. Zich van de trap laten vallen: ja. Daar zie ik hem wel voor aan, daar is hij hysterisch genoeg voor,’ spreekt Simon haar tegen. Pieter maakt een afwerend gebaar in Simons richting. Simon haalt zijn schouders op. ‘Oké, jij je zin. Van de doden niets dan goeds.’ ‘Maakt het wat uit?’ vraagt Thea. Sara knikt. Ze is heel rustig. ‘Ik denk het wel. Het ligt voor de hand dat hij gevallen is. Maar toch... Ik weet het niet. Ik wil in ieder geval dat de politie te weten komt dat Johan zich de laatste tijd verdacht gedroeg.’ Er valt een stilte na haar woorden. ‘Maar misschien is het beter als we het voor de buitenwereld op een ongeluk houden,’ gaat Sara verder. ‘Anders wordt er maar weer onnodig gekletst.’ ‘Onnodig?’ flapt Simon eruit. Hij zwijgt direct weer. ‘I’m sorry,’ mompelt hij.
‘Ik wil graag dat de dominee eerst nog komt om te bidden, voordat ze Johan weghalen’ zegt Sara zacht. ‘Dat vind je toch wel goed?’ vraagt ze aan Thea. ‘Natuurlijk,’ reageert die verwonderd. ‘Daar kan ik toch niets op tegen hebben? Zal ik je vader vragen om hem te bellen?’ ‘Graag,’ antwoordt Sara. Thea staat op. ‘Wacht even,’ zegt Sara, als Thea de deurknop al in haar hand heeft. ‘Laat mijn vader ook Luuk Mantje bellen.’ ‘Weet je dat zeker?’ ‘Ja. Ik denk dat Johan dat zelf zou willen. Ze waren heel close met elkaar. Ik denk dat Johan dat zou willen,’ herhaalt ze.
33
Terwijl de vader van Sara staat te bellen, loopt Thea via de keukendeur de tuin in. Ze heeft behoefte aan frisse lucht. Ze trekt de kraag van haar trui hoger op in haar nek en ademt de koude avondlucht diep in. Het is niet verstandig om hier lang zonder jas te blijven staan, weet ze. Maar ze wil de frisse lucht diep inademen. Achter haar ligt haar broer in de gang te wachten tot hij wordt weggehaald. Er gaat eerst nog voor hem gebeden worden. Wie weet helpt het, denkt ze cynisch. Het is kerstavond, realiseert ze zich. Hij zal nooit meer een kerstavond meemaken. Hij zal nooit meer om tien uur naar de avondviering gaan, die altijd in zijn kerk op deze avond gehouden wordt. Hij zal daar nooit meer op zijn vaste plaats zitten. Hij zal nooit meer Bijbelverhalen voorlezen aan zijn vader. Hij zal al die mensen die om raad komen vragen en die hem vertrouwen nooit meer van dienst kunnen zijn. Hij zal nooit meer driftig uitvallen. Niet tegen Sara, niet tegen Anna, niet tegen mij. Hij zal nooit meer uithalen naar Simon. De ijzige sfeer die altijd om hem heen hangt zal nooit meer te voelen zijn. Hij zal nooit vertellen wat hij weet over mijn baby. Nooit. ‘Hé, meissie, sta jij daar niet verschrikkelijk kou te vatten?’ hoort ze een stem naast zich zeggen. Het is Simon. Thea glimlacht. ‘Valt wel mee. Ik stikte bijna daarbinnen.’ ‘Wie is er eigenlijk bij Anna?’ informeert Simon. ‘Trees Kuiper. Die bracht Anna thuis. Ze heeft nog bij mij op zondagsschool gezeten. Ze bood aan om bij Anna te blijven. Ik moet haar gaan bellen om te vragen hoeveel tijd ze heeft. Ze weet volgens mij niet eens dat vader ook in huis is. Straks wordt hij wakker en begint hij te schreeuwen.’ ‘Ik bel wel even,’ belooft Simon. ‘Ik zal haar wel het een en ander uitleggen. En als zij eventueel weg moet, ga ik haar aflossen. Ik denk dat jij beter bij Sara kunt blijven.’ Ze lopen samen naar binnen. Simon gebaart dat Thea vast naar de kamer moet gaan. Hij pakt zijn mobiele telefoon uit zijn zak. Op hetzelfde moment ziet Thea de dominee binnenkomen, direct gevolgd door Luuk Mantje. Luuk ziet eruit alsof hij de dood net zelf tegen het lijf is gelopen. Hij is lijkbleek en zijn ogen staan wijd open. Hij is bang, constateert Thea. Hij is bang dat iemand verder vraagt dan hem lief is. Ze loopt op de dominee toe, die meteen zijn hand uitsteekt. ‘Wat een verschrikkelijk bericht,’ zegt de dominee. ‘Wat worden jullie bezocht. Laten we naar binnen gaan.’ Hij negeert de stille figuur onder het witte laken waar hij pal naast staat. Hij heeft een grote bijbel bij zich, ziet Thea. Luuk Mantje geeft haar ook een hand. Hij knikt maar zegt niets. Thea knikt terug. Ze gaat hun voor naar de kamer. Als ze binnenkomen, staan Sara en haar moeder op om hen te begroeten. Sara wenkt Thea. ‘Wil je er alsjeblieft bij blijven?’ vraagt ze dringend. ‘Ik wil graag dat u Korinthiërs 1, vers 13 leest,’ wendt ze zich tot de dominee. ‘Ik wil dat het laatste wat hij eventueel opvangt over de liefde gaat.’ ‘Dat is niet gebruikelijk,’ werpt de dominee op zachte toon tegen. ‘Niets wat hier gebeurt is gebruikelijk,’ sist Sara bijna. Haar ogen staan boos, ziet Thea. De dominee haalt zijn schouders op. ‘Zoals je wilt,’ geeft hij toe. Hij slaat de bijbel open. Simon en Pieter komen binnen en Thea ziet Simon terugdeinzen als hij naar de dominee kijkt die in de bijbel bladert. ‘Wij wachten buiten,’ zegt Simon kort. Hij pakt Pieter bij de arm en trekt hem mee de gang op. Een paar seconden later horen ze de deur van de keuken dichtslaan.
Na de Bijbellezing bidt de dominee hardop voor Johan, zijn vrouw en zijn familie. Zijn woorden klinken oprecht en het lukt Thea om er aandachtig naar te luisteren. Na het gebed wordt het stil. De stilte zwelt aan en veroorzaakt een verstikkend gevoel bij Thea. Ze wil iets zeggen. Sara kijkt naar haar ouders. ‘Laten we maar weer in de kamer gaan zitten,’ zegt ze. Ze knikt ook naar de dominee en naar Luuk Mantje. ‘Komen jullie ook mee?’
Ze zitten in de woonkamer. De dominee praat met de ouders van Sara. Hij heeft het over Gods wegen die wonderbaarlijk zijn, vangt Thea op. Ze zou willen zeggen dat wonderbaarlijk niet het juiste woord is. Maar ze zegt natuurlijk niets. Simon en Pieter schenken koffie en thee in. Een van de ambulancebroeders komt melden dat de politie elk moment kan arriveren. Sara’s vader legt aan de dominee en Luuk Mantje uit dat het verplicht is om de politie te bellen als het niet duidelijk is op welke manier iemand is overleden. We worden al oude bekenden van de politie, denkt Thea. Maar dat zegt ze ook niet hardop. Ze ziet aan de blik waarmee Simon haar aankijkt dat hij hetzelfde denkt. Ze hoopt dat Linda de Waard dienst heeft. Ze voelt zich op haar gemak bij die vrouw. Als Linda komt zal er minder uit te leggen zijn, omdat Linda al het een en ander van de familie weet. Thea piekert erover wat er zal gaan gebeuren als Sara gaat vertellen dat Johan op de avond van de moord op Esther geruime tijd is weg geweest. Dit zal toch een ander licht op de zaak werpen. Maar ze denkt ook koortsachtig na over hoe ze zal kunnen vermijden dat er iets bekend wordt over haar insluiping in het huis van Johan en Sara. Ze moet zien te voorkomen dat Luuk daar iets over gaat zeggen, maar hoe pakt ze dat aan? Er komt een ambulancebroeder binnen om aan te kondigen dat de recherche is gearriveerd. ‘Ik ga er wel naartoe,’ biedt Thea aan. Ze staat op en volgt de broeder. Zodra ze op de gang komt, ziet ze Linda de Waard staan. Ze haalt opgelucht adem. ‘Ik hoopte dat jij dienst zou hebben,’ begroet ze Linda. ‘Het lijkt er anders op dat ik geabonneerd ben op de familie Van Dalen,’ antwoordt Linda een beetje droog. ‘Sorry, dit is geen gelegenheid voor grapjes.’ Thea maakt een gebaar van: het geeft niet. ‘Ik dacht in eerste instantie: dit zou wel érg toevallig zijn. Maar het klopt. Het gaat om een van je broers?’ ‘Het is Johan, de oudste.’ Thea meent een ogenblik een zweem van opluchting in Linda’s ogen te zien. Maar die herstelt zich onmiddellijk. ‘Johan,’ knikt ze. ‘Gecondoleerd. Ik kreeg te horen dat het mogelijk om een zelfdoding gaat. Klopt dat volgens jou?’ ‘Ik heb geen idee. Sara, zijn vrouw, heeft hem gevonden. Ik denk dat ze je zelf het beste meer kan vertellen.’ ‘Is er meer?’ vraagt Linda scherp. ‘Volgens mij wel.’ Thea voelt alle spanning uit haar lijf verdwijnen. Dit is goed, denkt ze. Sara gaat opening van zaken geven. En zij zal haar daarbij helpen.
Ze zitten met hun drieën in de woonkamer. Simon en Pieter zijn naar huis gegaan om Trees Kuiper af te lossen. ‘Maar hou er rekening mee dat vader tegen een uur of tien even naar het toilet geholpen moet worden,’ heeft ze Simon gewaarschuwd. ‘Dat overleef ik misschien wel,’ was het gelaten antwoord. De ouders van Sara zijn naar huis gegaan om de logeerkamer in orde te maken. Sara wil vannacht niet in haar eigen huis slapen. Morgenochtend komt ze naar Thea. Ze gaan de uitvaart samen bespreken, hebben ze afgesproken. Sara is nog steeds heel kalm. Dat kan door de schok komen, vermoedt Thea. Ze beseft misschien nog niet helemaal wat er is gebeurd. Ze wil wel even met Linda praten, heeft ze gezegd. Er valt het een en ander uit te leggen. Ze vertelt hoe ze Johan heeft gevonden. Hij lag onder aan <je trap en hij leek nauwelijks te ademen. Zijn hoofd lag scheef. Hij was duidelijk gevallen. Ze heeft direct het alarmnummer gebeld en is naar boven gerend. Ze heeft een paar pyjama’s bij elkaar gegraaid en schoon ondergoed. Daarna rende ze de badkamer in om een paar toiletspullen te pakken. Daar zag ze op de wastafel de lege insulinepen liggen. Die zal er nog steeds liggen, ze heeft hem niet aangeraakt. Johan spoot twee keer per dag insuline, vóór het ontbijt en vóór het avondeten. Hij was daarin heel punctueel. Sara heeft vrijdagmorgen nog met de assistente van de huisarts gebeld om vijf nieuwe pennen te bestellen. Ze moet van Johan altijd bellen als hij nog drie volle pennen over heeft. Om te voorkomen dat hij tekort komt. Maar de laatste tijd zag ze hem wel eens tussendoor een beetje insuline spuiten. Daar maakte ze zich zorgen over, maar hij wilde niet dat ze er iets over zei. Ze vertelt haar verhaal met een strak gezicht en het valt Thea op dat ze de tegenwoordige tijd gebruikt. Zou Sara eigenlijk wel in de gaten hebben dat Johan dood is? Alsof Sara Thea’s gedachten raadt, begint ze daar zelf over. ‘Ik praat alsof hij er nog is,’ zegt ze peinzend tegen Linda. ‘Dat is niet zo vreemd,’ beweert Linda. ‘Heb je een idee hoe het gebeurd kan zijn? Denk je dat het een ongeluk was? Of is er iets anders aan de hand?’ De vraag klinkt als een vast onderdeel van een onderzoek. Thea kijkt oplettend naar Sara. Die zoekt met een aarzelende blik in haar ogen contact met Thea. Thea knippert zo onopvallend mogelijk geruststellend met haar oogleden. Sara haalt heel diep adem, alsof ze zich gereed maakt voor de start. ‘Ja,’ zegt ze stil. ‘Ik denk dat er iets anders aan de hand was. Het zat helemaal fout.’
Terwijl Sara vertelt, zit Thea in elkaar gedoken te luisteren. Ze zou hier niet bij willen zijn. Ze wil dit allemaal niet horen. Maar ze kan Sara hiermee niet alleen laten. Dus blijft ze zitten waar ze zit. Linda stelt geen vragen maar ze noteert wel van alles in een boekje dat ze tevoorschijn heeft gehaald. Sara slaat daar geen acht op. Ze gaat steeds sneller praten, alsof de tijd dringt. Ze beschrijft exact hoe lang Johan op de avond van de moord op Esther weg is geweest en dat hij haar daarna dwong om te verklaren dat hij de hele avond op bed had gelegen. En ze vertelt over de vele bezoeken van Luuk Mantje die daarna volgden, waar zij niet bij mocht zijn. De verklaring van Johan dat ze samen moesten bidden. Het gedrag van Johan. Zijn geïrriteerde reacties op alles wat hem niet zinde. Zijn agressieve houding die opeens weer de kop opstak. Ze zegt weer niets over de brieven die Johan schreef. ‘Ik heb het aan Thea verteld,’ besluit Sara. Linda kijkt verwonderd op. ‘We waren bijna zover dat we ermee naar buiten zouden komen,’ zegt Sara snel. ‘Als dit niet gebeurd was, zou Thea volgens mij zijn gaan praten.’ Thea knikt. ‘Ik denk dat de man die vastzit er niets mee te maken had,’ gaat Sara verder. ‘Ik denk dat Johan zich weer eens niet heeft kunnen beheersen. Hij wist ervan. Van de relatie tussen Esther en die man. Dat heb ik later begrepen.’ Linda knikt. ‘Dat klopt. Maar hij heeft beweerd dat hij zich daar niet mee wilde bemoeien.’ Thea kan een schampere lach niet onderdrukken. ‘Johan die zich niet bemoeit met het in zijn ogen immorele gedrag van zijn zuster? Dat gelooft toch niemand?’ Ze schrikt van haar eigen woorden. ‘Sorry,’ zegt ze tegen Sara. Geeft niet, antwoordt die met een handgebaar. ‘Maar niemand trok aan de bel,’ constateert Linda. ‘Ik herinner me zelfs dat jij nogal gepikeerd was toen we jullie wilden verhoren,’ richt ze zich tot Sara. ‘Dat klopt,’ geeft Sara toe. ‘Ik was in paniek. Dat duurde een tijdje, ik kon er geen kant mee op. Maar we zouden wel gepraat hebben, binnenkort.’ Ze kijkt naar Thea. ‘Ja, we zouden zeker gepraat hebben,’ beaamt die. ‘Maar je praat toch niet zo gemakkelijk als het om je eigen familie gaat,’ richt ze zich tot Linda. Ze zucht diep. ‘Dat is moeilijk, begrijp je wel?’ Linda gaat er niet op in. ‘Ik wil zo snel mogelijk met die andere man praten. Luuk Mantje, is het niet? Juist. Was hij hier net nog? Waar woont hij?’ Sara noemt het adres. ‘Ga je er nu naartoe?’ wil Thea weten. ‘Ja. Ik neem aan dat Johan hem in vertrouwen heeft genomen. Hoe eerder hij opening van zaken geeft, des te sneller kunnen we Samuel Galensloot misschien op vrije voeten stellen.’ ‘Zou die Samuel anders veroordeeld worden?’ vraagt Sara. Linda haalt haar schouders op. ‘Dat weet ik niet zeker. Hij was vlak voor de moord bij Esther en dat heeft hij steeds toegegeven. Maar hij is blijven ontkennen dat hij haar heeft vermoord. Een rechtbank wil harde bewijzen. Die zijn hier niet te vinden. Ik vraag me af of hij veroordeeld zou kunnen worden. Maar er zou altijd wel iets aan hem blijven kleven, denk ik. Het kan maar beter duidelijk zijn wie de dodelijke klap heeft uitgedeeld.’ Linda staat op. ‘Gaan jullie ook naar huis? Als het niet te laat wordt, bel ik nog wel op.’ ‘Bel Thea dan maar,’ stelt Sara voor. ‘Ik hoor het morgen wel. Als je dat goedvindt,’ vraagt ze aan Thea. ‘Je mag ook langskomen,’ zegt Thea tegen Linda, ‘Ik denk dat er vannacht van slapen weinig terechtkomt. Ik vraag Simon en Pieter of ze willen blijven. Simon en ik willen je binnenkort ook graag over nog een andere kwestie spreken.’ ‘Waarover dan?’ vraagt Sara met een hoge stem. ‘Is er dan nóg meer aan de hand? Dat kan toch niet?’ Linda knikt bedachtzaam. ‘Ik denk dat ik wel weet waar het over zal gaan,’ zegt ze.
34
Als Thea thuiskomt, zitten Simon en Pieter aan de rode wijn. ‘Gelukkig dat ik weet waar jij je geheime voorraad alcohol hebt opgeslagen,’ grinnikt Simon. ‘Wij hadden écht drank nodig toen we hier aankwamen.’ Hij schenkt ook een glas voor Thea in. ‘Linda de Waard is naar Luuk Mantje gegaan,’ begint Thea te vertellen. ‘Ik hoop dat hij nog niet naar bed is.’ ‘Is er op kerstavond niet een late kerkdienst?’ vraagt Simon. ‘Dat is waar,’ knikt Thea. ‘Maar ik denk niet dat hij daar zal zijn. Hij was behoorlijk aangedaan.’ ‘We hebben er de hele tijd over zitten praten,’ zegt Simon. ‘We hebben zitten bedenken wat er gebeurd zou kunnen zijn. Esther was natuurlijk wel een eigengereide tante, al leek ze volgzaam. Ze kon als kind al op een heel subtiele manier haar zin doordrijven. Ook al zal Johan haar verboden hebben om met die getrouwde minnaar door te gaan, daar heeft ze blijkbaar niet naar geluisterd. En we weten hoe Johan kan reageren als je niet naar hem luistert. Hij heeft een kort lontje, net als zijn vader.’ ‘Maar móórd? Hij zal toch niet zomaar een moord plegen?’ oppert Pieter. ‘Het zou wel eens een ongeluk kunnen zijn geweest. Esther kreeg een harde klap tegen haar slaap. Daar ga je normaliter niet direct dood van. De klap kan verkeerd aangekomen zijn,’ meent Simon. ‘Zou hij aan Luuk verteld hebben wat er is gebeurd?’ vraagt hij aan Thea. ‘En zouden ze daarom zo vaak samen hebben zitten bidden?’ ‘Ik kan me er alles bij voorstellen,’ mompelt Thea. Ze voelt opeens dat haar ogen bijna dichtvallen. ‘Slaapt iedereen hier?’ wil ze weten. ‘Anna is tegen een uur of negen gaan slapen en vader is er een kwartier geleden uit geweest om te plassen.’ Simon trekt een vies gezicht bij die laatste woorden. ‘Heb jij...?’ Thea kijkt bedenkelijk. ‘Nee, Pieter is naar hem toe gegaan. Ik kreeg het niet voor elkaar.’ ‘Hij heeft zijn ogen niet eens open gehad,’ glimlacht Pieter. ‘Iedereen had hem kunnen helpen, hij zag tóch niet wie er voor hem stond.’ ‘Blijven jullie slapen?’ vraagt Thea. Ze ziet dat Simon aarzelt. ‘Ik zou het prettig vinden als jullie blijven. Morgenvroeg komt Sara om de uitvaart te bespreken. Ze wil dat alles in kannen en kruiken is als het lichaam van Johan wordt vrijgegeven. Als het goed is, heeft haar vader vanavond nog met de begrafenisonderneming gebeld. Ik weet niet hoe ik alles tegelijk in de hand moet houden,’ voegt ze toe en ze hoort de wanhoop in haar eigen stem. ‘Laten we maar blijven,’ stelt Pieter voor. Als Thea ons nodig heeft...’ ‘Ik had me voorgenomen om nooit meer in dit huis te slapen,’ zucht Simon. ‘Maar zeg nooit nooit. Natuurlijk laten we jou niet in de steek, zussie.’ Hij staat op en knuffelt Thea stevig. ‘Wat ruik jij lekker,’ snuift ze de tranen die tevoorschijn dreigen te komen weg. Op dat moment gaat haar mobiele telefoon. Ze kijkt op de display. ‘Dat zal Linda de Waard zijn, die zou nog bellen of langskomen.’ Ze noemt haar naam. ‘Hé, Geóffrey,’ roept ze verrast. En vervolgens barst ze in snikken uit. Ze had Geóffrey ergens naar de achtergrond van haar gedachten verdreven. Op de een of andere manier is het te veel. De omstandigheden in de familie vergen alle energie die Thea op kan brengen en een eventuele nieuwe liefde kan er eigenlijk niet bij. Maar als hij haar rustig en aandachtig vraagt om hem te vertellen wat er aan de hand is, barst ze los. Terwijl ze in grote lijnen de gebeurtenissen van de afgelopen uren vertelt, ruimen Simon en Pieter de kamer op. Ze hebben elkaar in gebarentaal duidelijk gemaakt dat ze niet nóg een fles gaan openmaken maar dat het tijd wordt om te gaan slapen. Het voelt goed om met Geóffrey te praten, merkt Thea. Ze is blij dat hij belt. Hij luistert geïnteresseerd en stelt weinig vragen. Het hele verhaal moet hem koud op het dak komen vallen, maar hij laat op geen enkele manier merken dat hij iets vreemd vindt of het niet begrijpt. Hij troost Thea als ze tijdens haar verhaal opnieuw begint te huilen en hij zegt dat hij haar zou willen vasthouden. ‘Zal ik morgen naar je toe komen?’ vraagt hij. Het is volkomen vanzelfsprekend dat Thea toestemt. Het maakt niet uit dat hij in een onbekende familie terechtkomt, waar iedereen volslagen in de war is doordat binnen drie maanden het tweede lid van het gezin is overleden en waar nog steeds een onopgelost gevoel van wantrouwen heerst ten aanzien van de verdwijning van de moeder. Geóffrey móét komen, denkt Thea. Ze heeft hem nodig. ‘Dat is heel goed,’ zegt Simon tevreden als Thea hem vertelt wat ze met Geóffrey heeft afgesproken. Hij kijkt haar een beetje schalks aan. ‘Is het geoorloofd om een grapje te maken in deze barre omstandigheden?’ vraagt hij. ‘Graag zelfs,’ antwoorden Thea en Pieter tegelijk. ‘Ik wil getuige zijn,’ plaagt Simon. Thea stompt hem in zijn zij. ‘Zeg idioot, niemand heeft het hier al over trouwen.’ ‘Ik wél,’ houdt Simon vol. ‘Ik wil naar bed,’ zucht Thea. ‘Linda zal wel niet meer komen en als ze belt, spreekt ze de voicemail maar in.’ Boven hun hoofd rommelt er iets. ‘Vader,’ stelt Thea vast. ‘Ik ga wel,’ biedt Pieter aan. ‘Ik zal me de komende vierentwintig uur wel over je vader ontfermen.’
35
Beneden klinkt de pendule en Thea telt negen slagen. Ze heeft aan één stuk door geslapen en ze moet diep nadenken om erachter te komen welke dag het is, wat er aan de hand is en wat er gebeuren gaat. Het is eerste kerstdag, weet ze. Een vreemde eerste kerstdag. Johan is dood, Simon en Pieter zijn in huis, Sara wil samen met haar de begrafenis van Johan regelen en Geoffrey komt. Thea slaat het dekbed terug en schiet snel haar peignoir aan. Het is koud, merkt ze. Aan de tuin te zien heeft het stevig gevroren. Maar er is geen sneeuw. Geen witte kerst, dit jaar. Dat zou ook niet passen bij de situatie waar de familie in terecht is gekomen. Beneden zijn allerlei geluiden. Als ze de woonkamer inkomt, ziet ze dat Anna met Simon en Pieter de tafel aan het dekken is. ‘Het is Kerstmis,’ glundert Anna. "We hebben krentenbrood met spijs, hè?’ Thea knikt glimlachend. Anna richt zich zoals gewoonlijk op lekker eten. Thea vraagt zich af of ze al weet wat er is gebeurd. ‘We hebben nog niets gezegd,’ fluistert Simon. ‘We wisten niet of je het liever zelf zou willen vertellen.’ Thea knikt. ‘Laat haar eerst maar lekker eten. Is vader nog niet wakker?’ ‘De zuster van de thuiszorg heeft net gebeld dat ze wat later komt. Ze zou hier tegen een uur of halftien zijn. We hebben hem nog niet gehoord, dus het leek ons verstandig om niet te gaan kijken. Of hadden we dat wél moeten doen?’ ‘Nee, dat zit wel goed. Hij wordt om kwart voor elf opgehaald voor de kerkdienst. Anna zou ook meegaan. Ik hoop wel dat de thuiszorg op tijd komt.’ Thea ziet een auto aankomen. ‘Volgens mij is dat de auto van Linda de Waard,’ stelt ze vast. ‘Zouden die lui van de recherche nooit slapen?’ Linda laat zich graag uitnodigen voor het ontbijt. ‘Ik ben wel een beetje vroeg, geloof ik,’ verontschuldigt ze zich. ‘Ik heb gisteravond laat nog de officier van justitie gebeld en hem de verklaring van Luuk Mantje voorgelegd. Als het een beetje meezit, kan Samuel Galensloot thuis Kerstmis vieren,’ stelt ze met een tevreden stem vast. ‘Heeft Luuk... was Luuk de dader?’ wil Simon weten. Linda schudt haar hoofd. ‘Het ziet ernaar uit dat het Johan was,’ is haar voorzichtige antwoord. ‘We gaan eerst ontbijten en straks praten we verder,’ beslist Thea, met een waarschuwend gebaar in de richting van Anna. Die zit hen met grote ogen aan te staren. ‘Jij lust wel een grote snee krentenbrood met spijs en met dik roomboter, toch?’ vraagt ze aan Anna. ‘Met suiker, ook met dik suiker,’ is het antwoord.
Thea heeft in de keuken met Simon overlegd en besloten om Anna en vader pas in te lichten over wat er is gebeurd als ze naar de kerk zijn geweest. Na de kerkdienst is er nog een lunch in het gebouw naast de kerk, dus ze zullen pas tegen een uur of twee terug zijn. Thea hoopt dat ze tegen die tijd met Sara de uitvaart hebben geregeld. Ze heeft ook de dominee opgebeld om te vertellen dat vader en Anna nog niet op de hoogte zijn van Johans dood en ze heeft hem gevraagd om daarover in de dienst en bij de lunch geen uitspraken te doen. Op tweede kerstdag is er nog een dienst in de namiddag en daar zal het worden aangekondigd. De dominee heeft voorgesteld om het als een ongeluk te melden. Het maakt Thea niet veel uit. Misschien is het ook maar beter om het woord zelfmoord niet in de mond te nemen. Er komen onnodige praatjes van. Maar ze weet heel goed dat mogelijke praatjes niet de reden zijn van het voorstel van de dominee. Het is natuurlijk niet te verkopen dat een gerespecteerde ouderling uit de gemeente de hand aan zichzelf slaat. Er staat vast wel ergens in de Bijbel dat dit niet mag. Straks hebben we weer een lege aula bij de begrafenis, denkt ze venijnig. Anna wil graag televisiekijken, terwijl ze haar krentenbrood eet. Thea zegt dat het goed is. Nu hebben ze nog even tijd om te horen wat Linda te vertellen heeft. Luuk Mantje leek opgelucht te zijn toen Linda verscheen, is het verhaal. Hij begon direct te vertellen wat er was gebeurd; ze had nauwelijks tijd om haar notitieblok tevoorschijn te halen. Johan heeft verschillende keren met Esther gesproken over haar relatie met de getrouwde collega en hij was daar des duivels over. Hij blijkt vooral woedend te zijn geworden omdat Esther weigerde om met die man te breken. Ze beloofde het wél, maar ze deed het niet. Iedereen in de gemeente wist ervan, doordat een collega van Esther het op school bekend had gemaakt. Esther was zichtbaar verliefd, ze stak het niet onder stoelen of banken. Het was walgelijk, volgens Johan. Johan heeft Luuk gevraagd om samen met hem met Esther te gaan praten. Op de bewuste avond zijn ze naar de flat van Esther gegaan, maar toen ze daar aankwamen zei Johan opeens dat hij eerst zelf nog een keer wilde proberen haar tot rede te brengen. Hij verzocht Luuk in de auto te wachten. Ze zagen Esthers minnaar naar buiten komen op het moment dat Johan uit de auto wilde stappen. Luuk heeft Johan nog tot rust gemaand, hij ging namelijk bijna uit zijn dak. Johan liep de flat in en nam de lift naar boven. Hij gebruikte zijn sleutel en belde niet aan. Hij vertelde later dat hij Esther naakt in de slaapkamer aantrof en dat ze dacht dat Samuel was teruggekomen. Hij kreeg een black-out van woede, toen hij zijn zuster in de slaapkamer lokkende geluiden hoorde maken in de richting van de minnaar die zij verwachtte te zien. De man was nota bene nét vertrokken, heeft Johan later tegen Luuk gezegd. Hij was nét weg en ze wilde alwéér. Hij haalde uit en trof haar recht op haar slaap. Ze viel op het bed. Hij zag direct dat ze dood was. Hij heeft haar daarna in bed gelegd, op haar linkerzijde, zodat het leek of ze gewoon was gaan slapen. En hij is er als een haas vandoor gegaan. Toen hij weer in de auto stapte, startte hij direct de motor en scheurde de straat uit. Ze zijn naar een parkeerplaats gereden en daar heeft Johan verteld wat er was gebeurd. Ze hebben afgesproken dat het een geheim tussen hen beiden zou zijn. En ze zijn gaan bidden om vergeving te krijgen. Maar Luuk merkte de laatste weken aan Johan dat hij er toch erg mee in zijn maag zat. Hij sliep slecht, vertelde hij iedere keer als ze elkaar spraken. Hij droomde van Esther. Ze viel hem in zijn dromen lastig. Naakt en wellustig. Hij walgde ervan. Hij vergat van alles, zijn hersenen zaten steeds op slot. Het geheim over Esthers dood zat hem dwars. En hij wist niet hoe hij hiermee verder moest leven.
Als Linda haar verhaal gedaan heeft, is het even stil in de kamer. Luuk heeft blijkbaar niet verteld dat hij met haar gesproken heeft, stelt Thea vast. Dat komt goed uit. Daardoor kan niemand twijfel zaaien over zijn versie van het verhaal. Maar tegelijk hoeft Thea zich niet te verantwoorden voor haar insluiping. Wie had ooit gedacht dat zij nog eens een onderonsje met een ouderling zou hebben? ‘Is Luuk nu medeplichtig?’ informeert Simon. ‘Nee,’ is het antwoord van Linda. ‘Niet aan de moord. Hij heeft alleen informatie achtergehouden en door zijn schuld is de verkeerde opgepakt. Dat kan hem een voorwaardelijke straf opleveren.’ Ze zwijgt en ze lijkt na te denken over een vraag. ‘Zeg het maar,’ nodigt Thea haar uit. ‘Jullie kijken niet vreemd op van de agressie die er blijkbaar in Johan zat?’ oppert Linda. ‘Allemachtig, nee. Totaal niet,’ antwoordt Simon voor hen beiden. ‘Ik heb nog niet zo lang geleden tegen hem gezegd dat hij met de dag meer op zijn vader ging lijken. Volgens mij was jij daarbij. Ja, toch? Dat zei ik tegen hem toen jij met die schotwond in het ziekenhuis lag,’ legt hij aan Thea uit. Hij richt zich weer tot Linda. ‘Agressie is ons heel bekend. Mijn vader haalde om het minste of geringste uit. Hij sloeg mij met een karwats. Thea heeft ook haar portie gehad. Maar daar heb ik je ook al het een en ander over verteld. Ik ben ervan overtuigd dat Johan heel losse handjes had, net als zijn vader. Als je hem niet kende zou het niet in je opkomen. Hij presenteerde zich als een heer. Altijd netjes in het pak, superbeleefd, correct tot op het bot. Maar als je hem tegensprak en vooral als je iets van het geloof ter discussie stelde, kon je de échte Johan zien. Dan verscheen er een flikkerlichtje in zijn ogen. Moet je mij horen,’ lacht Simon om zijn eigen woorden. ‘Ik heb het over een flikkerlichtje. En dat in relatie tot Johan. Hij moest eens weten.’ Ze kunnen geen van allen een lach onderdrukken. ‘Maar om op je vraag terug te komen,’ neemt Thea het van Simon over, ‘als je je afvraagt of wij vreemd opkijken van de agressie in Johan, is het antwoord denk ik duidelijk. Johan zat vol agressie. Niet alleen fysiek. Ik weet dat Sara geslagen is. Dat heeft ze me zelf verteld. En ik denk dat ze nog niet een fractie heeft verteld van wat er wérkelijk gebeurde. Maar hij was vooral verbaal agressief. Hij treiterde. Hij oefende macht uit, hij moest altijd winnen. Hij dacht niet alleen dogmatisch, hij was een dogma op zichzelf.’ ‘Dus hij was volgens jou in staat om zo’n dodelijke klap uit te delen?’ vraagt Linda. ‘Reken maar,’ antwoordt Thea grimmig. ‘Al geloof ik niet dat hij van plan was om haar te vermoorden. Ze moest gehoorzamen. Johan wilde altijd gehoorzaamd worden. Esther heeft hem blijkbaar getrotseerd. Dat zal voor hem onverteerbaar zijn geweest. Hij was gewend aan succes als hij klappen uitdeelde. Dat is hem met de paplepel ingegoten. Sla ze verrot en ze zwijgen weer een tijdje.’ Ze staat op. ‘Ik ga me aankleden,’ kondigt ze aan. Ze moet even alleen zijn en haar zelfbeheersing weer terugkrijgen, voelt ze. En de woede die plotseling in haar oplomt terugdringen. ‘En ik ga de verklaring van Luuk Mantje uitwerken, zodat hij die kan tekenen,’ besluit Linda. ‘Ik bel jullie nog voor een nieuwe afspraak.’
Negende brief aan mijn vader
Midden in alle ellende die in uw huis heerst, zit u even onverstoorbaar als altijd dement te zijn. Dat hebt u eigenlijk mooi bekeken. Verstand op nul en blik op oneindig. Wie doet u wat? Het komt goed uit dat Pieter bereid is om zich over u te ontfermen. Ik wil u deze dagen het liefst zo weinig mogelijk zien en vooral niet aanraken. Nu Johan dood is, kan niemand mij meer beletten om u te laten opnemen in een verpleeghuis. Het zal nergens meer toe dienen als ik me blijf opofferen. Ik kan met geen mogelijkheid begrijpen waarom u ons met zoveel haat hebt opgezadeld. Waarom u toch uw hele leven koos voor beperkingen in plaats van voor mogelijkheden. Wat u heeft bezield om kommer en kwel als leidraad te kiezen, terwijl u net zo gemakkelijk de zon in het water had kunnen laten schijnen? Is dat iets wat genetisch is bepaald? Heeft uw eigen vader dat op u overgedragen en gaf u het zelf weer door aan Johan? Bent u er daardoor zelf niet helemaal verantwoordelijk voor? Dat zou een verklaring uit uw mond kunnen zijn. U hebt altijd geschuild achter het woord van de Bijbel, u hebt zich verscholen achter een onzichtbare macht. U maakte van God iets wat niet klopt. God staat voor liefde, vader. Voor vertrouwen. Voor ontwikkeling. Voor groei. Voor rechtvaardigheid. U sprak en handelde namens een God die ik niet ken en die ik nergens kan vinden, hoe goed ik ook zoek. En kijk wat ervan is gekomen. Uw twee lievelingen zijn dood. Ze hebben het leven onder trieste omstandigheden verlaten. Ze zijn overleden op een manier die u niet wilt weten. Als u al niet dement was gewéést, zou u nu zeker de totale vergeetachtigheid in zijn gevlucht. Maar u hebt al eerder besloten dat land binnen te stappen. U hebt al eerder de pijp aan Maarten gegeven. Voelde u het soms aankomen? En voorzag u nog meer? Voorzag u eventueel dat u uiteindelijk niet langer weg zou kunnen komen met uw kulverhaal over moeder? Over een kwartiertje wordt u opgehaald voor de kerstviering. Ook al doet u niets anders dan schaapachtig glimlachend laten zien dat u niets en niemand herkent, uw oude geloofsgenoten blijven u onverstoorbaar bij de gemeente betrekken. Ze komen u de laatste tijd regelmatig ophalen. Dat doen ze goed, want op die manier bent u hier ook eens even weg. Als u weg bent, kan ik beter ademhalen. Als u weg bent, kan ik naar Sky Radio luisteren en dan zet ik de radio loeihard. Nu Johan dood is, ga ik dat ook doen als u thuis bent. En ik haal de televisie naar beneden. Ik ga de kleren dragen die ik tot nu toe alleen aantrek als ik mijn vrije weekend heb. Alle lange rokken en tuttige bloezen gaan in de zak voor de armen. U zult niet weten wat u ziet. Ik laat mijn haren afknippen. Als na Kerstmis de winkels weer opengaan maak ik direct een afspraak bij de kapper. Ik ga me een nieuwe minnaar aanschaffen en als het een beetje meezit, bevrucht hij me in uw huis. Doe er maar eens iets tegen. De wereld ligt opeens voor me open. Ik zal gepast verdrietig moeten doen, omdat mijn broer een ongeluk heeft gehad. Een ongeluk waar een verdacht luchtje aan zit. Geeft niet, dat gaat wel lukken. Ik vraag me af óf en hóé u reageert als het u verteld wordt vanmiddag. Soms lijkt het of u iets begrijpt van wat er om u heen gebeurt. Maar dat zijn incidenten. Het zijn flarden van herkenning en begrip, ze openen korte momenten de deuren in uw ogen. En ook al zou het tot u doordringen dat uw favoriete kind niet meer leeft, dan zal dat toch niet langer dan een paar minuten duren en vervaagt de mist in uw hoofd daarna de informatie die binnen is gekomen. Daardoor zult u niet kunnen lijden onder dit fragmentarische verdriet, u bent het immers binnen de kortste tijd weer vergeten? Dit worden de meest ongewone kerstdagen die we ooit hebben meegemaakt. In plaats van kerstliederen te zingen zullen we ons moeten bezighouden met de voorbereidingen voor een uitvaart. En Simon en ik willen daarna een openhartig gesprek voeren met de rechercheur die al bijna een lid van de familie Van Dalen is geworden. We gaan de verdwijning van moeder analyseren. Ja, ik bedoel precies wat ik zeg. Dat kan er ook nog wel bij, vindt u niet? Nu Johan de zaak niet langer kan traineren en mij niet meer kan bedreigen is het mogelijk om eindelijk onder ogen te zien waar we ons al jaren blind voor houden. Onze moeder is niet weggelopen. Onze moeder is verdwenen. Ik weet diep in mijn hart zeker dat haar iets verschrikkelijks is overkomen. En het kan bijna niet missen dat de waarheid boven tafel komt, als de rechercheur een serieus onderzoek gaat starten. Ik vermoed dat ze mensen gaat ondervragen. En ik hoop dat ze behalve over moeder nog meer te weten kan komen. Nu Johan dood is, moeten er andere bronnen ontdekt worden die iets kunnen melden over mijn kind. Ik geef het nog niet op. Ik zal erachter komen. Iets in mij zegt me dat er nog een kans is. Dat Johan en Esther niet de enige personen waren die iets wisten. Ik weiger me nog langer te onderwerpen aan uw duistere spelletjes. De rollen zijn omgedraaid. Ik ben niet meer afhankelijk van uw besluiten, u bent nu afhankelijk van mij. Er wordt niets meer verbloemd, alle lijken die nog in de kast zitten gaan tevoorschijn komen. Ik raad u aan om niet al te veel heldere buien te krijgen, het kon wel eens een tikje pijnlijk voor u worden. Het zou verstandig zijn als u het minimale deel van uw geheugen dat nog wel eens werkt, zo snel mogelijk voorgoed uitschakelt. De finale is in zicht, vader. Ik zou er niet naar uitkijken, als ik u was.