5


Het was voor het laatst in een hele tijd dat een dergelijk gesprek tussen Evelyn en Phil plaatsvond. Heimelijk, onuitgesproken, een deel van al hun denken, slechts af en toe herkenbaar in bijna schuw gewisselde blikken, hield het plan hen echter voortdurend bezig, wat ze in de daaropvolgende weken ook deden.

Sempa ondernam onbewust alles om de gedachte aan de vreselijke consequenties niet te doen inslapen. Wat hij met de gouden Inkaprinses in zijn grot uithaalde, wisten Phil en Evelyn niet. Ze wilden het ook niet weten.

Al na drie dagen hield Sempa het niet meer uit. Hij snapte niet, dat op zijn minst Phil geen hatelijke opmerking maakte toen hij Yuma ’s morgens aan tafel droeg en Evelyn en Phil verzocht het gouden beeld als vierde gast op het eiland te accepteren. Evelyn had zonder protest een vierde bord op tafel gezet. Sempa verorberde de dubbele portie. ‘Omdat zij zelf niet kan eten, doe ik het voor haar. Ze krijgt het van mij terug.’ Hij wachtte op Phils weerlegging – maar die bleef uit. Sempa at Yuma’s bord leeg en liefkoosde bij wijze van dessert haar kleine, ronde billen. In zijn ogen lichtte iets op, dat Phil al dagenlang bezighield: Sempa verteerde inwendig! Zijn sluipende krankzinnigheid was als een vlam die cel na cel van zijn lichaam verwoestte; een proces, dat nog lang kon duren. Het was een hel waarvan de opbouw als het ware fase voor fase te volgen was.

‘Ik ben gelukkig,’ zei Sempa hardop, ‘ook al win jij bij het kegelen, Phil. Ik gun het je. Sinds ik Yuma bezit, ben ik veranderd. Ik ben een ander mens geworden. Haar liefde maakt me week als boter. Ik ben opeens tot iedere concessie bereid. Weet je wat dat betekent?’

‘Nee,’ antwoordde Hassler.

‘Zelfs je “nee” slik ik nu als honingdrank.’ Sempa staarde Evelyn met zijn onnatuurlijk glanzende ogen aan. ‘Begrijp jij dan ten minste wat ik bedoel?’

‘Nee,’ zei ook Evelyn Ball.

‘Jullie zijn allebei even stom en suf als de wilde koeien daarginds in de krater.’ Sempa leunde ver achterover, trok Yuma naar zich toe en klemde het naakte beeld tussen zijn knieën. Phil tikte met zijn knokkels op het tafelblad.

‘Ari!’ zei hij waarschuwend.

‘Denken jullie ezels soms, dat ik niet weet wat gepast is? Of dat Yuma het niet weet?’ schreeuwde hij. ‘Maar zo staat ze het liefst en zo voelt ze zich goed. Heb ik gelijk of niet, mijn poppetje?’ Hij streelde haar gladde dijen. ‘Weet je eigenlijk wel, hoeveel van de Inkaschat er nog in de spelonken ligt?’

‘Dat interesseert me bar weinig.’

‘Wat wij hierboven hebben is maar een schimmetje. Toen Gilberto en James het schip geladen hadden, lag het zo diep in het water, dat we de brandstoftanks maar voor een kwart konden vullen. Anders waren we prompt verzopen. Is het niet zo, Eve? Toen kreeg James de geniale inval om een hulpboot vol dieselolie op sleeptouw te nemen. Alleen zo konden we “De zeven palmen” bereiken. Phil, uit liefde voor Yuma ben ik bereid om met haar weg te stomen, als je mij voor mijn oude dag voor drie miljoen dollar goud meegeeft. Al het andere schenk ik jou. Is dat een mooi aanbod of niet?’

‘We kegelen om de hele schat. Zo was het afgesproken.’

‘Dat is kolder, Phil. Het blijft voortdurend stuivertje wisselen. Het zal nooit mogelijk worden, dat een van ons de hele schat voor zich heeft liggen.’

‘Daar reken ik ook niet op.’

‘En als ik met Yuma alleen van het eiland vertrek?’ gilde Sempa. ‘Alleen met haar? Als ik die hele goudschat van de Inka’s hier achterlaat?’

‘Yuma is een deel van de schat, misschien zelfs wel het waardevolste.’

‘Wil je me Yuma niet gunnen?’ Sempa sprong op en trok het gouden beeld naar zich toe. ‘Zelfs dit lieve poppetje misgun je me? Dan zal ik je zeggen wat ik doe. Op een morgen zul je wakker worden en dan ben ik foetsie, ’s Nachts weggevaren!’

‘Ik kan per radio op elk moment ieder station op de Galapagos Eilanden bereiken. Je zou niet ver komen, Ari. De patrouilleboten zijn sneller dan jij. Je hebt zelf de “Panter” gezien. Die ontglip je niet op zee.’

‘Je bent onverzadigbaar, Phil,’ zei Sempa mat. ‘Dat zie ik nu eindelijk in. Je wilt de hele schat voor jou alleen hebben.’

‘Integendeel. Ik help je alles in de golven te laten verzinken.’

‘Al het goud? De diamanten? De edelstenen? Alles?’

‘Alles, Ari.’

‘Hou maar op.’ Sempa pakte zijn gouden prinses om het middel en droeg haar weg van de tafel. ‘Van zoveel idiotie word ik misselijk. Zullen we gaan hengelen?’

‘Als je dat leuk vindt, mij best,’ zei Phil en hielp Evelyn met het afruimen van de tafel.

‘Yuma gaat mee. Ze vist ook graag.’

‘Mij ook best.’

‘Ze zal voortaan overal bij zijn.’

‘Als dat jou gelukkig maakt, Ari…’

‘Het maakt me gelukkig,’ bulderde Sempa met zijn daverende stem. Hij zoende de mond van het beeld en werd daarna zichtbaar kalmer. ‘Weet jij waar de beste plek is?’

‘Ja. In een baai aan de noordkant van het eiland.’

‘Dan gaan we daarheen.’

‘De kust is daar steil. Door de zee aangevreten lavarotsen.’

‘Ik kan klimmen, beste jongen.’

‘Yuma ook?’

‘Zij ook. Twijfel je daaraan?’

‘We moeten veertig meter omlaag om op een plek te komen waar we hengelen kunnen.’

‘Als je daar bang voor bent, duizelig wordt en omlaag stort, roep ik hosanna!’

‘Yuma…’

‘Laat voor de duivel mijn poppetje met rust. Zij gaat mee hengelen. En nu geen woord meer daarover.’

Ze bleven de hele dag aan de noordkust en vingen grote, zilverig oranje glinsterende vissen waarvan Phil de naam niet kende. Ze hadden wit, stevig vlees en smaakten helemaal niet naar vis. Als je ze boven het vuur bakte, smaakten ze eerder naar jong kalfsvlees. Het probleem was alleen om ze uit de kolkende zee te krijgen, want op de brokkelige klippen voor de steile kust brak zelfs de sterkste sim als de grote vis voor zijn leven begon te vechten.

‘Dat zouden we met netten moeten doen,’ zei Sempa, die een vis van middelmatige grootte zover had ingehaald, dat hij hem kon pakken en tegen een rotspunt kon doodslaan. ‘Of met fuiken.’

‘Ik heb geen netten,’ zei Hassler.

‘Maar ik kan een fuik vlechten.’ Sempa lachte bulderend. ‘Zie je wel, ik kan je zelfs helpen.’

De afdaling langs de steile rotswand omlaag naar de zee was een onderneming geweest, waarbij Phils adem soms letterlijk stokte in zijn keel. De weg naar de noordkust was al moeilijk genoeg geweest: dwars het eiland over door kleine kraters, struikgewas en velden distels, over stukken lava en door kloven die door de erosie waren uitgeschuurd, getuigenis van een al miljoenen jaren durende strijd tussen natuurverschijnselen.

Sempa sjouwde zijn Yuma inderdaad mee. Eerst onder zijn arm en later, toen het terrein steeds onbegaanbaarder werd, dwars over zijn rug met zijn handen op de spitse borsten van het beeld-het beste evenwichtspunt, zoals hij verwonderd vaststelde. Desondanks was hij enigszins buiten adem toen ze de steilte bereikt hadden en omlaag keken in de kokende, schuimende branding. Helemaal beneden lag het plateau waar ze op konden staan om te vissen: een door de oceaan gladgeslepen rotsplaat.

‘Daar beneden?’ vroeg Sempa en zette Yuma aan de rand van de afgrond neer.

‘Ja.’ Hassler ging op zijn buik liggen en schoof omlaag over de rots-rand. In een rugzak droeg hij alle hengelbenodigdheden. Hij voelde naar een steunpunt, vond een spleet en drukte de neuzen van zijn schoenen erin. Sempa staarde hem ongelovig aan met beide handen op het hoofd van zijn gouden prinses.

‘Kun je ook al bergbeklimmen? Wat kun je eigenlijk niet, Phil?’

‘Van goud warm vlees maken.’

‘Wacht maar eens af. Yuma zal je laten zien wat klimmen is!’ Phil Hassler zag niet meer wat Sempa voorbereidde. Hij had er genoeg mee te stellen om de veertig meter steilte af te dalen. Natuurlijk was het onzin om een dergelijk avontuur te ondernemen: rondom ‘De zeven palmen’ waren genoeg andere en gemakkelijker bereikbare ‘stekkies’, want zelfs de ondiepe baai wemelde van de vis. Maar die waren merendeels klein, ze hadden erg veel graten en smaakten gedeeltelijk bitter alsof ze bij het sterven hun galblaas in hun vlees lieten leeglopen. Hassler had alles beproefd en geproefd; alleen in deze moeilijk bereikbare baai vond je de lekkerste vissen: die sterke, zilverachtige oranje breedbekken, die qua bouw tot de roofvissen moesten behoren.

Toen hij eindelijk beneden op het plateau was aangekomen, keek hij omhoog. Een koude rilling liep over zijn rug: Sempa plakte tegen de verweerde rotswand en had het gouden beeld met een touw op zijn rug gebonden. Het gewicht van het beeld trok hem achterover van de rots weg, maar Sempa klemde zich vast, verslapte geen ogenblik en bereikte hevig zwetend en bijna stotend ademhalend door zijn wijd opengesperde mond de veilige plaat steen boven de kokende zee. Met flikkerende ogen maakte Sempa het touw los en zette het gouden beeld tegen de steile wand.

‘Kan Yuma nu klauteren of niet?’ hijgde hij. ‘Phil, nu wil ik wel eens een woord van lof horen.’

‘Je bent een monster, Ari.’

‘Is dat als compliment bedoeld?’

‘Als verwondering. Ik zie je als een van Gods meest absurde schepselen.’

‘Dank je.’ Sempa grijnsde gevleid en tuurde in het water. Op kalmere plekken ontdekte hij de glanzende visselijven. Als zilveren schaduwen gleden ze door het water. ‘Wou je me klein krijgen, Phil?’

‘Dat was wel de bedoeling, ja.’

‘Ik moest neerstorten.’

‘Nee, ik verwachtte dat je boven zou blijven.’

‘Wat ken je me toch slecht! Ik ga op elk van je uitdagingen in. Dit was een gemene, maar Yuma is beneden. En ze komt ook weer boven.’

‘Daar twijfel ik nu niet meer aan,’ zei Hassler en pakte zijn rugzak uit. Hij zette de sterke, uitneembare hengels in elkaar en spreidde alles uit wat hij nodig had voor het vissen. Ook een lang, scherp mes legde hij klaar. Hij kende zijn vissen. Het eind van het gevecht was altijd de steek achter de kieuwen van het slachtoffer. Met nog trillende hand wees Sempa op het mes. Zelfs hij was de inspanning niet zo gauw te boven. ‘Je bent lichtzinnig, Phil. Ik zou je nu kunnen neersteken.’

‘Probeer het eens.’ Phil draaide hem de rug toe. Het leek wel een uitnodiging. Sempa snoof. ‘Zie je wel,’ zei Hassler even later toen hij klaar was met het opzetten van de reel, ‘alles blijft bij het oude. We maken elkaar niet van kant, maar ieder zichzelf.’

Tegen de avond kwamen ze terug, vermoeid, beladen met vis en stappend of ze elke stap eerst moesten aftasten. Sempa had zijn Yuma weer op zijn schouder. Aan een touw had hij drie vissen als een ketting om zijn hals hangen. Phil volgde hem met vier grote vissen en de rugzak. Met holle ogen, aan het eind van zijn krachten, zonk hij op de bank neer en steunde zijn hoofd in zijn beide handen. Sempa liet Yuma op de grond glijden en deed hetzelfde. Dreunend liet hij zich op de bank vallen. Evelyn was uit de grot gekomen, waaruit een heerlijke braadlucht met het avondwindje over het eiland waaide, en leunde tegen de zijkant van de tafel. Ze had weer een van Phils overhemden aan en een korte broek, die ze in elkaar had geflanst van een van de zakken waarin de In-kaschat had gezeten.

‘Ik heb met jullie geen meelij,’ zei ze hard. ‘De een is nog krankzinniger dan de ander.’

‘Het was een duel.’ Sempa snoot zijn neus door zijn dikke vingers. ‘Als altijd eindigde het onbeslist.’

‘En de vissen? Wat moet ik met al die grote vissen beginnen?’

‘Bakken, stoven, drogen, weggooien. Doe er maar mee wat je wilt,’ zei Phil. Hij voelde dat hij van uitputting voorover zakte. Zo dadelijk plof ik met mijn voorhoofd op het tafelblad, dacht hij en ga slapen… slapen…

‘Was dat nodig?’ zei ze, terwijl ze Phil bij de haren greep en zijn hoofd omhoog trok. Hij keek haar aan, bewonderde ondanks zijn uitgeputheid haar wilde schoonheid. Hij steunde toen ze aan zijn haren trok alsof ze het antwoord eruit wilde rukken.

‘Ja, het was nodig, Eve,’ zei hij. ‘Vandaag heb ik geleerd dat wij drieën met elkaar moeten leven…’

‘Wij vieren,’ gromde Sempa.

‘Wij vieren. We moeten zonder tijdbegrenzing met elkaar leven. Ik heb gezien dat het kan.’

‘Met een monster als A?’ riep Evelyn en liet Phils hoofd los. Dat zwaaide voorover; hij ving het met beide handen op. ‘Het eiland is groot genoeg voor twee gezinnen,’ zei Sempa. ‘Verdorie, zoals altijd heeft Phil weer gelijk; We zullen het eiland ontginnen en vruchtbaar maken. Het moet een plantage worden. Maar als ik aan die nutteloos rondslingerende miljoenen denk…’

‘Beschouw de schat als ons speelgoed, Ari. Of laten we een museum stichten. Elke zichzelf respecterende staat heeft een museum. Wij openen het “Inkamuseum van De zeven palmen”!’

‘Lieve hemel, wat een fantast!’ Sempa snoof de braadlucht op. ‘Maar een fantast met systeem.’

‘We kunnen elke dag genieten van de schat.’

‘En eieren met geitespek vreten.’

Nu het over eten ging, knapte Sempa gauw op. ‘Eve, wat pruttelt er op de kachel?’

‘Een varkenslende.!

Sempa haalde diep adem en trok zijn gouden minnares weer dichter tegen zich aan. ‘Ik begin te geloven dat er toch paradijzen bestaan. Een varkenslende! En morgen de vissen… overmorgen misschien een kippetje. En om ons heen de grootste goudschat ter wereld.’ Hij vouwde zijn handen en keek op naar de roodachtig gestreepte avondhemel. ‘Lieve Heer, bescherm de krankzinnigen. Ze staan u het naast.’

De dagen, waarvan Phil aanvankelijk had gevreesd, dat ze tot een eindeloze tweestrijd zouden worden of tot een verterende beproeving bij het waarnemen van Sempa’s toenemende waanzinnigheid, leverden verrassend genoeg vruchtbare arbeid op.

’s Morgens bespraken ze gezamenlijk wat ze die dag zouden doen. Dat Yuma in haar glanzende, naakte schoonheid altijd aanwezig was, stoorde Evelyn of Phil niet meer. Integendeel: toen Sempa op een ochtend alleen aan tafel verscheen vroeg Eve: ‘Waar is Yuma?’

‘Die slaapt nog,’ zei Sempa. ‘Laat haar slapen. Ze is vannacht weer flink te keer gegaan.’

Meer zei hij niet. Na de toespelingen in de eerste dagen repte hij er trouwens niet meer over, wat er met Yuma in de grot gebeurde. Ze konden het alleen huiverend vermoeden, maar lieten het over hun kant gaan omdat ze er niets van hoorden of zagen en vooral omdat Sempa’s krankzinnigheid bij tijden plaats maakte voor een bepaald matte evenwichtigheid.

Overigens echter was Yuma altijd present: in de krater waar ze wilde geiten schoten of op varkens jaagden; in de corral waar de koeien werden gemolken of als Evelyn in een door Phil geconstrueerde karnton boter karnde. En als Sempa een kip de kop afhakte, draaide hij Yuma om en verzocht Phil zelfs een keer haar oren dicht te houden omdat de kip in doodsangst te hard krijste.

En Phil deed het: hij hield de oren van de gouden Yuma dicht. Het was geen zwijgend leven met Yuma. Sempa praatte met haar zoals met Phil en Evelyn, vertelde haar moppen en zong met zijn orgelende basstem zelfs matrozenliedjes voor haar.

‘Wat lacht ze gelukkig!’ zei hij verheerlijkt wanneer de zonnestralen of het maanlicht het gezicht van het gouden beeldje met leven schenen te overgieten. ‘Ze houdt van me. Geloven jullie dat nu?’ Op deze intermezzi van krankzinnigheid volgden uren, dagen of zelfs weken van hard werken. Sempa zwoegde als een olifant; zijn krachten schenen onuitputtelijk, zijn spieren verslapten nooit en bij verschijnselen van vermoeidheid breidde hij zijn armen uit en ging in de zeewind staan. Dan was het alsof hij alleen al uit de lucht iets van de energie opving, die het heelal beweegt.

In twee maanden rooide hij meer land dan Phil in een jaar had kunnen ontginnen; hij brandde distelvelden kaal voor toekomstig bouwland waarop zelfs een heel dorp had kunnen worden gebouwd; met uitgeholde boomstammen construeerde hij een irrigatiesysteem om het nieuwe land systematisch te bevloeien. Er was niets waarvan Sempa zei: dat gaat niet of dat kan ik niet. Hij kon alles.

Phil had het eiland opgemeten, dat wil zeggen dat hij het stuk dat als cultuurgrond zou worden bebouwd, nauwkeurig in kaart had gebracht, ’s Avonds zaten ze met de kaarten voor zich en tekenden de akkers in, de waterreservoirs en de opvangbekkens voor het regenwater. De herkomst daarvan was voor Phil Hassler niet helemaal duidelijk. Waar komt op een vulkanisch eiland zoet water vandaan? Hoe kan er een bron zijn als het eiland ontstaan is uit roodgloeiende lava? Er kon maar één verklaring voor zijn: in grote grotten midden in de rotsen bleef het regenwater staan. Er moesten onderaardse meertjes zijn met gefilterd glashelder water, dat steeds weer werd aangevuld door regenbuien, maar dat echter bij langdurige droogte geen onuitputtelijke voorraad kon zijn.

‘Is zoiets mogelijk?’ vroeg Evelyn. ‘Waterreservoirs in de rotsen?’

‘Tenerife leeft ervan.’ Phil Hassler overzag het ruwe vulkaanlandschap. ‘Op heel het eiland Tenerife is geen enkele beek of rivier, maar toch genoeg zoet water. Elke door de passaatwinden aangevoerde regenbui vult in de bergen de enorme grotten. De Spanjaarden zijn al jaren bezig om zulke natuurlijke waterbekkens te vergroten en zeker te stellen. Zonder die reservoirs in de ingewanden van het gebergte zou Tenerife een dood eiland zijn.’

‘Dan leggen wij ze ook aan!’ riep Sempa.

‘Waarmee?’ Phil tekende de geplande regenopvangbekkens op de kaart in. ‘Wij hebben alleen de mogelijkheid om het regenwater provisorisch “op te slaan”. Wij hebben geen cement, geen afdichtingsmiddel, niets. Maar we moeten op alles voorbereid zijn. De grote droogte kan dit jaar komen – of misschien pas over tien jaar.’

‘Tien jaar!’ Sempa nam een lange teug uit een fles rode wijn. De voorraden van het jacht raakten langzaam aan op. Als waardevolste deel van de lading stond er in de magazijngrot een kist champagne. Champagne uit Epernay. ‘Die zuipen we op als de eerste van ons is opgekrast,’ had Sempa bepaald. ‘Ik kan me geen groter feest voorstellen.’

‘We moesten cement halen en alles wat we nodig hebben,’ zei hij nu. ‘Waar heb jij anders je commandant Don Fernando voor? Laat toch alles komen: van een steenboor tot een betonmolen.’

‘En als tegenprestatie neemt Don Fernando dan de schat van de Inka’s mee. Of wil je alles weer terugsiepen naar de kratergrotten?’

‘Aha, je hangt dus toch aan mijn schat!’ jubelde Sempa. ‘Je raakt aan je kegel winst gehecht.’

‘Mis! Je weet dat geld voor mij niets betekent, Ari. Maar door mijn zwijgen tegenover Don Fernando ben ik al zo diep in de zaak verwikkeld, dat ik me erbij heb neergelegd om op “De zeven palmen” te blijven wonen zonder gebruik te maken van de voordelen van de moderne techniek.’

‘En waarom lever je me niet uit?’

‘Vanwege Eve.’ Hij keek snel in haar richting en bemerkte haar verbaasde blik. ‘Ik heb niet vergeten, Ari, wat je me meteen bij je aankomst al zei: “Als je mij in de pan hakt, vertel ik de autoriteiten afschuwelijke dingen over Eve. Voor die in Ecuador zijn uitgezocht, is zij in de beroemde gevangenissen allang beschimmeld!’

‘Dat klopt. Dat heb ik gezegd.’

‘En dus ontginnen wij ons land verder ook met eigen handen en met onze eigen fantasie.’ Phil Hassler lachte ruw. ‘Ons paradijs is een zelfgebouwd verbanningseiland geworden.’

Zulke gesprekken ontsponnen zich overigens maar zelden. Meestal waren de mannen ’s avonds zo moe van het rooien, dat ze Evelyns eten zwijgend naar binnen werkten, thee met citroen of soms met rum dronken om dan, als ze weer wat waren bijgekomen, de fakkels aan weerszijden van de kegelbaan aan te steken en in het schijnsel van de vlammen nog een uurtje de gouden kogels tegen de gouden goden van de Inka’s te gooien.

‘Is er geen muziek?’ vroeg Sempa op een avond. ‘Hoe bedoel je?’ vroeg Phil.

‘Muziek! Je hebt toch een radio en je hebt een transistor. Daar komen niet alleen weer- en nieuwsberichten uit. Je moet toch een zender kunnen krijgen, die muziek geeft.’

‘Waarvoor? Wil je kegelen op de maat?’

‘Nee.’ Sempa sloeg zijn arm om zijn gouden Inkaprinses. ‘Ik wil met Yuma dansen…’

Toen Phil en Evelyn later weer op hun bed lagen en het uurtje aanbrak, waarop ze zonder de alomtegenwoordige Sempa rustig samen konden praten, zei Hassler: ‘Zijn krankzinnigheid neemt toe. Morgen zet ik Radio Isabella aan.’

‘Wat doen we als hij gewelddadig begint te worden?’ vroeg Evelyn. ‘Dat weet ik niet. Dat heb ik nog niet overdacht.’ Phil rekte zich uit. Hij voelde zich gebroken; zijn botten schenen hun verband kwijt te zijn. Uitgeput zocht hij naar woorden, bedde zijn hoofd als zo dikwijls tussen Eves borsten en voelde zich geborgen. ‘Ik geloof dat hij bang is, ondanks zijn spierkracht. Zolang wij met ons tweeën zijn, zal hij alleen maar te keer gaan zonder iets te ondernemen, omdat hij heel goed weet dat de overlevende van ons beiden hem zal vernietigen. Wij hebben geweren, pistolen en revolvers.’

‘En hij heeft aan boord van het jacht twee machinepistolen en een licht machinegeweer. Als hij die aan land haalt, hebben wij geen kans.’

‘Dat kan hij niet. Een van ons is altijd in zijn buurt.’

‘Maar ’s nachts, Phil.’

‘Dan is hij bang voor haaien. De baai is wel erg ondiep, maar aan het badstrand bij Sidney heeft men wel haaien mensen zien verslinden. Dat heb ik hem verteld. Als hij nu naar het jacht waadt, gaat hij nooit meer alleen.’

‘Dus is het echt mogelijk, dat een haai…’ Evelyn zweeg. ‘In onze ondiepe baai?’ zei ze na een poosje. Ze streelde Phils hoofd. ‘Alles is mogelijk,’ mompelde hij. ‘Ze kunnen bij vloed door de barrières komen en bij eb niet terug kunnen. Dan hebben we genadeloze moordenaars voor de deur.’

Hij begroef zijn hoofd nog dieper tussen haar borsten en viel in slaap. Nog een paar minuten streelde ze zachtjes zijn hoofd en dacht aan het lange – of korte – leven dat voor hen lag. Ze dacht ook aan haar vroegere bestaan, aan het afwisselende, heerlijke, luidruchtige, bruisende, vrolijke van-de-hand-in-de-tand-leven van weleer – en wist opeens niet meer, of ze ondanks haar liefde voor Phil de kracht zou kunnen opbrengen om haar jonge en misschien nog lang durende leven op een eenzaam eiland te laten wegebben.

Plotseling schrok ze op en richtte haar hoofd op, terwijl ze Phils gezicht tegen zich aan drukte. Buiten klonken voetstappen over de rotsbodem. Voorzichtig schoof ze onder Phil weg, pakte de revolver uit een nis naast de haard en sloop naar de uitgang van de grot. In het heldere licht van de volle maan wandelde Sempa over de kegelbaan… van de zeven palmen naar het woonplateau. Hij was alleen en had Yuma niet bij zich.

Evelyn glipte de grot uit en verborg zich in de schaduw van een overhangend blok graniet. ‘Wat is er?’ vroeg ze zacht, maar voor Sempa luid genoeg. Hij keerde zich met een ruk om alsof hij van achteren werd beschoten en zocht Evelyn in de donkere spleten van de rotsen. ‘Wou je het precies weten?’ gromde hij. ‘Ik ben wezen pissen.’

‘Je blijft een zwijn,’ zei Evelyn even grof. ‘Het is bovendien volle maan. Voel je dat niet?’

‘Nee.’

‘Bij volle maan trilt het in mijn hoofd. Dan moet ik uit het hol en moet ik me vertreden. Ik ben heus niet maanziek, ik klauter niet rond over de daken. Ik ben goed bij mijn verstand. Maar blijven liggen kan ik niet, het is of ik in een berg luizen lig.’ Hij tuurde in de nacht. ‘Waar ben je?

Kom te voorschijn uit je schuilplaats.’

‘Het is genoeg dat ik jou zie.’

‘Jullie bewaken me dus ook ’s nachts?’

‘Ik slaap licht.’

‘En Phil?’

‘Die slaapt als onder narcose.’

Sempa wees op de beide kruisen achter de zeven palmen. ‘Als Gilberto nu in mijn plaats was, sneed hij Phil de hals af. Hij zou niet eens merken dat hij niet meer leefde.’

‘Ik ga je een voorstel doen, Ari…’ zei ze nadrukkelijk. ‘Meisje-als je zo praat, wordt het gevaarlijk.’

‘Neem Yuma mee en vaar weg. Het wordt juist eb. Dan kom je het makkelijkst uit de baai door de barrières.’

‘Wat? Nu? Vannacht nog?’ Sempa liep naar de rand van het plateau en keek omlaag naar zijn schip, dat vaalwit op het water deinde. ‘Nu meteen,’ zei Evelyn. ‘Zonder de schat? Nooit!’

‘Breng een deel aan boord. Genoeg om er rijk van te kunnen leven. Maar pak je weg, Ari. Vaar eindelijk uit. Laat Phil en mij alleen.’

‘Nu door het water? Tussen de haaien?’ Sempa keerde terug van de rand. ‘Dat zou precies volgens plan zijn: Ari Sempa als visvoer! In de nacht doe ik geen stap in het water.’

‘Ik help je, Ari.’

‘Jij wilt me… Meisje, en als er jou iets overkomt?’ Hij veegde met beide handen over zijn brede gezicht, zoals hij altijd deed wanneer iets hem erg in onzekerheid bracht. ‘Weet je wat voor keus ik dan heb? Hetzij ook Phil meteen afmaken – en dat kan ik niet – of wel voor altijd voor hem op de vlucht zijn, en dat houdt niemand uit. Jullie weten drommels goed, dat er te weinig brandstof aan boord is om de kust te bereiken. Ik moet ergens tanken – en dan hebben ze me te pakken.’ Hij tuurde weer naar het duister van de rotsen en balde zijn vuisten. ‘Nu zie ik het pas goed, jij verdomd loeder! Op deze geraffineerde manier wil je me uitschakelen! Een vlucht achter de tralies!’

‘Ik bedoelde het eerlijk, Ari.’ Evelyn verroerde zich niet achter haar gra-nietblok. De revolver lag geladen en ontzekerd in haar rechterhand. ‘Mijn god, wie had dat ooit gedacht! Je bent werkelijk alleen maar bang voor de haaien.’

‘Ja,’ gromde Sempa eerlijk.

‘Met Phil was ik het namelijk wel eens geworden,’ zei Eve. ‘Hij zou niet naar de militaire basis hebben geseind.’

‘Weet je dat zeker? Phil is een koppige Duitser. Hij draagt wel geen punthelm, maar dat komt alleen omdat de punt bij hem naar binnen is gegroeid. Bovendien moet ik nog een watermolen bouwen…’

‘Een wat?’

‘Een watermolen. Om onze eerstvolgende graanoogst zelf te kunnen malen. Ik weet al hoe ik hem zal bouwen. Ik benut de kracht van de kleine waterval en voer die op door uit onze waterreservoirs meer water toe te voeren, en dan…’

‘Ari, wil je op “De zeven palmen” blijven?’ vroeg Evelyn hardop. ‘Tot ik de onbeheerde Inkaschat met het kegelen heb gewonnen. Dan kan Phil me niets meer verbieden. Hij is een gentleman, ik heb zijn erewoord.’

‘Je zult de schat nooit winnen!’ riep Evelyn vertwijfeld. ‘Ari, deze hel verslindt ons allemaal.’

‘Afwachten, baby. De wereld behoort toe aan de sterkste, ook al wil niemand het weten. Niet de vertrapte regeert, maar degene die trapt. Dat is een simpele wijsheid, meisje. Democratie, socialisme, bolsjewisme, humanisme, pacifisme., het zijn allemaal alleen maar woorden die iemand narcotiseren. De waarheid is: Sla een ander op zijn smoel en als hij niet harder terugslaat dan jij, ben jij nummer één. Zo simpel is het leven. Je moet alleen eerlijk genoeg zijn om dat jezelf te durven bekennen.’ Hij keerde zich om, stapte naar de zeven palmen, wandelde rond tussen zijn gouden godenbeelden en deed net of hij nooit een woord met Evelyn had gewisseld.

Ze wachtte nog een paar minuten, maakte zich toen los uit de schaduw en sloop terug in de woongrot. Phil Hassler sliep met ronkende ademhaling alsof hij in coma lag.

Ze kroop dicht tegen hem aan, omarmde zijn naakte lichaam en ademde de geur van zijn zweet in.

Dat was een laatste kans, dacht ze – en die is nu verkeken. Wie kon ook vermoeden dat een krachtpatser als Sempa bang was voor een vis…

Toen de akkers waren gerooid en afgebrand, begon Sempa werkelijk met het bouwen van zijn watermolen. Met hamer en beitel, maar vooral met zijn ongehoorde kracht maakte hij molenstenen van twee dikke platen graniet, timmerde een scheprad in elkaar en voerde water aan uit drie voorraadbassins. Maar daarmee was het uit. Een verdere stap naar de beschaving was ook met kracht niet meer mogelijk. ‘Nu hebben we drijfassen, tandraderen, kogellagers, overbrengingen en drijfriemen nodig,’ zei Sempa. Hij stond voor het werkstuk van zijn genie en zag voor zijn geestesoog hoe prachtig zijn molen werkte. Het molenrad klapperde in de waterval, de molenstenen draaiden knarsend rond en het fijne meel stroomde in grote houten kuipen… ‘Moet ik Don Fernando te hulp roepen?’ vroeg Phil. ‘Voor de verdere voortgang, Phil.’

‘En wie zal dat betalen?’

‘We zitten op honderden miljoenen en moeten we dan later ons meel in de koffiemolen malen?’

‘Ik kan Don Fernando toch geen drie offerbekers en twee gouden Inka-goden aanbieden?’

‘Ik dacht dat je rijk was, Phil. Of blufte je alleen maar? Heb je geen vermogen op Duitse en Zwitserse bankrekeningen staan?’

‘Dat is waar. Maar weet je hoelang het duurt voor we ten eerste al het materiaal voor jouw watermolen hier bij elkaar hebben en ten tweede tot de leveranciers hun geld van mijn banken ontvangen? Daar zit een heel geschrijf aan vast – en dat is in de beschaafde wereld geen probleem maar wij zitten hier op een van de Galapagos Eilanden, dat alleen op zeekaarten staat aangegeven, zo klein is het. We moeten op minstens een jaar rekenen voor je molen eindelijk draait en alle ingeschakelde firma’s en instanties hun dossier Watermolen op “De zeven palmen” kunnen afsluiten.’

‘Als je dat allemaal vooruit wist, Phil, waarom heb je me dan zo laten zwoegen?’ zei Sempa weemoedig. ‘Het maakte je zo gelukkig, Ari.’

‘Dat is waar.’ Hij stak Phil een poot toe. ‘Waarom snauwen we eigenlijk zo tegen elkaar? Ik heb altijd gezegd, dat je een goeie kameraad bent. Daarom tutoyeer ik je ook.’

‘Dat mag, Ari.’

Ze schudden elkaar de hand, onderbraken een uurtje hun werk en dronken thee met citroen, die Evelyn had meegegeven, ’s Avonds kreeg hij weer de kolder in zijn kop. De griezelige schommelingen in Sempa’s geestestoestand dreven hem weer in een negatieve fa-

‘Ik heb vanmiddag met Ari broederschap gedronken,’ zei Phil aan tafel.

Evelyn zette de schaal kippefricassé met een smak neer.

‘Wat voor zin moet dat hebben?’ vroeg ze verrast.

‘We kunnen niet maandenlang langs elkaar heenlopen en elkaar gedag zeggen of we op Wall Street zijn. Wat Sempa gepresteerd heeft is enorm. Dat hadden wij nog in geen jaar afgekregen.’

Sempa kwam aanlopen uit zijn grot. Zoals altijd droeg hij de gouden Yuma voor zich uit en zette haar op haar plaats aan tafel. Natuurlijk was er zoals altijd voor haar gedekt.

‘Dat is mijn vriend Phil,’ zei Sempa gelukkig tegen Yuma. ‘Je mag hem ook Phil noemen en hij mag jou een zoen geven. Onder ons vieren bestaat geen jaloezie meer.’ Sempa wenkte naar Phil. ‘Vooruit, Phil, geef Yuma een zoen. Dan kun je haar Yuma noemen en hoef je geen prinses meer te zeggen. Zoen haar op de lippen – dat zul je nooit vergeten.’

‘Vast niet, Ari.’ Om geen woedeaanval van Sempa uit te lokken door een weigering, boog Hassler zich naar voren en gaf het gouden beeld een zoen. Innerlijk huiverend merkte hij, dat Sempa’s voorspelling bij al zijn krankzinnigheid toch een sprankje waarheid bevatte: de lippen van de glinsterende Inkaprinses waren vol, zinnelijk en iets geopend als voor een kus. Het koude, harde metaal scheen dit enkele ogenblik iets van zijn starheid te hebben verloren.

Phil Hassler leunde weer achterover en vermeed Evelyn aan te kijken. Met een pollepel smakte ze de fricassé op de borden, ‘Jij ook, Eve,’ zei Sempa. ‘Yuma, dat daar is Evelyn.’ Evelyn hief de pollepel op en wuifde het gouden beeld toe. ‘Hallo Yuma.’ Ze vulde Yuma’s bord en knikte haar toe. ‘Eet smakelijk, zusje.’

‘Ze is een goudstuk, Phil,’ zei Sempa en straalde van geluk. ‘Eve is onbetaalbaar. Ze heeft Yuma “zusje” genoemd. Eindelijk zijn we een grote familie. Nu pas.’

Na negen weken had Sempa de hele Inkaschat te voorschijn gehaald. Steeds als ze even pauzeerden met rooien was hij naar de holen in de rand van de krater gelopen en had ook nog de laatste kostbaarheden naar het woonplateau gesleept…  Daarbij had Phil hem niet geholpen. ‘Ik had me vriendschap anders voorgesteld,’ bromde Sempa. ‘Bij het kegelen voortdurend winnen, maar geen vinger uitsteken om de miljoenen voor den dag te halen. Ik zal dat onthouden, Phil!’ Hij ging op een ijzeren kist zitten, die hij juist uit de krater had gehaald en dronk water met citroensap uit een kruik. ‘Maar de schat komt naar boven. Ik stapel hem voor je voeten op. Je zult zien, dat het de moeite loont om voor zoveel rijkdom iedere moraal over boord te gooien.’

‘Dat zal ik nooit doen, Ari.’

‘Wat is er van de mensen terechtgekomen, die altijd voor Christus II wilden spelen? Ze belandden in het gekkenhuis of ze verhongerden in de goot. En waaraan hebben de superrijken hun miljoenen te danken? Aan hun gebeden misschien of aan hun moraal?’

‘Daarom wonen wij ook op een verlaten eiland en willen het beter doen.’

‘Met twee, drie of zelfs vierhonderd miljoen onder onze kont?’

‘Voor ons is dat alleen maar glimmend speelgoed, Ari.’

‘Hoe kan er in een kop toch zoveel hete lucht zitten?’ zei Sempa en stond op van de kist. ‘Ga je nu mee om de andere spullen te halen?’

‘Nee.’

Het pendelverkeer tussen krater en plateau was Sempa’s nieuwste spelletje. Hij had Yuma halverwege neergezet en toonde haar elke zak, kist of doos die hij aansleepte. Na de laatste zak liet hij zich op de bank vallen. Negen weken hadden ze nu gerooid, elkaar uitgescholden en beloerd en zich weer met elkaar verzoend. Zwaar ademhalend overzag hij de opgestapelde schat. Phil Hassler moest erkennen, dat hij iets dergelijks zelfs niet bij benadering had verwacht. Hier lag inderdaad de grootste koningsschat die ooit ontdekt en gestolen was. Een deel van het wonderland El Dorado, dat de Spaanse veroveraars 450 jaar geleden onder Cortez en Pizarro hadden gezocht.

‘Dit moeten we vieren,’ zei Sempa met een droge keel. ‘Eve, hoe staat het met de drankjes?’

‘We hebben nog wat wijn, whisky, brandewijn, champagne…’

‘Champagne!’ Hij trok zijn doorgezweten en op veel plaatsen al gescheurde singlet uit en goot de rest van een voor hem staande fles gin over het hoofd, masseerde de drank in zijn hoofdhuid en knorde wellustig, Het stonk afschuwelijk, maar het scheen hem op te frissen. ‘Dat doet een mens goed!’ riep hij uit. ‘Phil, jij wou leven als de eerste mens en je hebt er geen flauw idee van hoe je dat aanpakt.’ Hij wees op de stapel kisten en zakken met de onmetelijke schat. ‘Help je me dan althans bij het sorteren?’

‘Ook dat niet.’

‘Daar zul je spijt van krijgen.’ Sempa keek Phil Hassler met zijn eigenaardig glanzende ogen aan. Nu krijgt hij een nieuwe aanval van krankzinnigheid, dacht Phil. Na iedere overmatige inspanning breekt die los, dat weten we nu al. Het wordt gaandeweg erger met hem, tot zijn verstand hem volkomen zal hebben begeven. Dan zullen de dagen aanbreken, waaraan Eve en ik niet durven denken.

Sempa stond op, liep naar zijn schat en begon alle kisten en zakken op de rotsbodem leeg te gooien. Daarna ging hij aan het sorteren. De gebruiksartikelen, zoals hij de met edelstenen en ciseleringen versierde gouden bekers, schalen, vazen en borden betitelde, stapelde hij links en rechts naast de ‘kegelbaan’ op in twee hopen, waarvan het veelkleurige gefonkel in het zonlicht de ogen verblindde.

Met de beelden en figuren: mensen, dieren en fabelachtige wezens, ging hij anders te werk. Die zette hij tussen de zeven palmen op, kop aan kop, naar grootte gerangschikt, keurig in het gelid als in militaire dienst, een kleine legerschaar van gouden lichamen. Zelf deed hij een koninklijke gordel met het bijbehorende gouden zwaard om, al moest hij de gordel verlengen met een touw, want de Inkakoningen waren klein en elegant geweest. Wat bij hen hun hele middel omvatte, leek aan Sempa’s kolossale lichaam meer op een uitgerekte gesp. Evelyn had de champagne uit de grot gehaald en zat naast Phil op de bank. Half verbaasd, half ontsteld keken ze hoe Sempa aan de slag was. ‘Wordt hij dan nooit moe?’ vroeg ze. ‘Over zoveel kracht kan geen mens beschikken.’

‘Het is altijd verbazingwekkend over hoeveel reservekrachten juist krankzinnigen beschikken,’ antwoordde Phil.

Het was weer donker geworden. Sempa stak alle fakkels langs de ‘kegelbaan’ aan. Vervolgens marcheerde hij als een triomfator tussen de brandende takken door op de zeven palmen af, waar het gouden legertje stond.

‘Geef acht!’ brulde hij op drie meter afstand voor hen. ‘Links-richten!’

Hij stapte opzij, sleepte Yuma op de ‘kegelbaan’ en stelde haar op aan de spits van de door fakkellicht beschenen gouden beelden.

‘Ogen-recht!’ schreeuwde Sempa. Vervolgens draaide hij zich om en richtte zich in zijn volle lengte op. Zijn brede, vertrokken gezicht leek wel een duivelsmasker.

‘Nu gaat het gebeuren,’ zei Phil zacht.

‘Ik heb de revolver al naast me liggen,’ fluisterde Evelyn terug.

Sempa strekte zijn arm omhoog; die leek bijna een vaandelstok. ‘Dat is Yuma en dat is mijn volk,’ bulderde hij. ‘Wie is er nu heerser op dit eiland, hè? Wie heeft er nu de overhand? Jullie twee idioten, of Yuma, haar volk, en ik, haar geliefde?’ Hij deed twee stappen voorwaarts. Naast Evelyn onder de tafel klonk een zachte klik. Vanuit zijn ooghoeken keek Phil haar aan. Ze knikte. Ja, betekende dat, ik heb de revolver ontzekerd. Als hij nu aanvalt, schiet ik. Ik kan het, Phil… op dit moment kan ik het.

Maar Sempa bleef staan en maakte weer een alomvattende armbeweging. ‘Als we het meerderheidsbeginsel toepassen,’ riep hij triomfantelijk uit, ‘zoals in elke goede democratie – en daar stel jij toch prijs op, nietwaar Phil? – dan kunnen jullie nu je kont dichtknijpen. Hier staat de werkelijke macht! Wat hebben jullie daartegen in te brengen?’

‘Laat je leger marcheren,’ zei Phil rustig.

Sempa staarde hem perplex aan. ‘Verlang dat niet…’ zei hij op gedempte toon. ‘Spreek zoiets niet uit, man.’

‘Ik wil het zien, Ari. Vooruit dan, geef het commando; Voorwaarts-mars!’

‘Ze zullen je vermorzelen. Hun blik alleen is al genoeg. En vergeet niet, dat er eeuwenoude toverij in hen schuilt. Een allesverwoestende vervloeking. Jij bent niet meer de heerser van dit eiland. Dat zijn wijf’ Sempa lachte daverend en klapte in zijn handen. ‘Dat is het wat jou zal verteren: je bent uit je macht gezet. Maar ik verafschuw de oorlog niet minder dan jij. Ik laat mijn leger in het garnizoen. Maar als jij zou voortgaan mij te hinderen, of als dat verrekt knappe, maar ijskoude loeder naast je gemene trucjes gaat toepassen, marcheren we erop los. Is dat duidelijk?’

‘Volkomen duidelijk, Ari,’ antwoordde Phil vriendelijk. ‘Ik dank je dat je zo humaan en vreedzaam denkt.’

Het was Sempa aan te zien, dat Phils reactie hem meer in de war bracht dan hij wilde bekennen. Hij aarzelde, keek Phil en Evelyn een poosje zwijgend aan, keerde zich toen om naar zijn kleine legertje van gouden beeldjes en brulde als de beste korporaal: ‘Afdeling-inrukken! Ingerukt–mars!’

Hij wachtte ongeveer een minuut tot Yuma’s troepen zich naar zijn opvatting moesten hebben verwijderd. Toen nam hij zijn Inkaprinses weer onder de arm, trapte de nog brandende fakkels langs de ‘kegelbaan’ uit en nam naast Evelyn plaats aan de tafel. Als altijd zette hij Yuma naast zich en streek haar over de spitse borsten. ‘Goed werk, poppetje,’ zei hij ‘Nu zijn de machtsverhoudingen op het eiland eindelijk duidelijk.’

‘Je champagne,’ zei Evelyn op onverschillige toon. ‘Mocht die intussen warm zijn geworden, bedank dan je leger maar.’

‘Champagne kan ik zelfs nog drinken als hij kookt,’ riep Sempa. Hij hief zijn glas op. ‘Waar klinken we op? Op het rijkste, onbekendste eiland ter wereld? Op de liefde? Op ons vieren? Op de overwinning van mijn gouden leger? Phil, breng een toost uit.’

‘We klinken op onze toekomst,’ zei Hassler.

Sempa stak zijn dikke onderlip naar voren. Op de een of andere manier beviel het hem niet. ‘De onze? Waarom?’ vroeg hij aarzelend.

‘Is hoop op toekomstige vervulling niet iets moois, Ari? Wat zouden wij zijn zonder toekomstdromen? Wat is iemands leven als hij niet weet, dat het nog veel in petto heeft?’

‘Blabla! De toekomst behoort aan Yuma en mij.’

‘Des te beter voor jou. Laten we klinken.’

Ze dronken drie flessen champagne leeg die avond. Evelyn werd dronken en tegen haar zin aanhalig voor Phil, Sempa begon te bulken, danste aan een stuk door en leunde ten slotte hijgend en nat van het zweet tegen de rotswand. ‘Ik zou honderd jaar willen worden!’ schreeuwde hij. ‘Nee, honderdvijftig! Onsterfelijk!’

‘Wie zou dat niet willen, Ari?’ antwoordde Phil. ‘Ik word het! Ik voel de betovering, de geheime betovering van de Inka’s al in mijn aderen! Ik bruis van leven!’

Hij pakte zijn gouden prinses, knikte Evelyn en Phil toe en waggelde zijn onderkomen binnen. Hassler wachtte tot Sempa was verdwenen, tilde toen Evelyn van de bank en droeg haar hun grot binnen. Haar lippen kusten zijn gezicht tot hij haar op het bed legde; toen greep ze hem in zijn haren en liet hem niet meer los.

‘Kom,’ zei ze, dronken en slaperig, maar heel innig. ‘Kom bij me, meteen.’

Hij kleedde haar uit en toen hij haar naakte lichaam aanraakte, steunde ze, wipte haar buik omhoog en duwde hem met beide handen haar borsten toe. Maar toen ook hij zich had uitgekleed en naast haar ging liggen, was ze al diep ademhalend ingeslapen en werd ook niet wakker toen hij haar naar zich toe trok, zich met de dunne deken toedekte en als zo dikwijls haar linkerborst omvatte om zo, met een deel van haar schoonheid in zijn hand, de voorbije dag te vergeten en naar de nieuwe toe te dromen.

Sempa’s aanvallen namen in de daaropvolgende dagen toe. Maar het kwam nooit tot gewelddadigheden of zelfs tot bedreigingen. Hij was gelukkig als een schooljongen, die een volledig gemonteerde elektrische spoorbaan met alle toebehoren heeft gekregen. Elke vrije minuut paradeerde hij rond tussen zijn kleine, gouden soldaten, commandeerde, liet ze exerceren, organiseerde zelfs een manoeuvre en nam appel af.

‘Is dat een leger of niet?’ zei hij tegen Phil. ‘Elke staat zou zijn vingers aflikken met zo’n korps. Het Franse Vreemdelingenlegioen, de Amerikaanse Leathernecks, of indertijd jullie valschermjagers – allemaal broekeschijters vergeleken bij deze troepen. Daar valt niets, maar dan ook niets op aan te merken. Of heb jij iets ontdekt, Phil?’

‘Ik heb daar geen verstand van, Ari.’ Hassler trok spijtig zijn schouders op. ‘Goddank niet.’

‘Ben je nooit soldaat geweest?’

‘Nee. Op het eind van de oorlog was ik net veertien. Een of andere ouwe Nazi wou me nog luchtdoelassistent maken, maar vier dagen later was de oorlog afgelopen. Ik heb nooit een uniform gedragen.’ Tussen deze gesprekken en de ‘troepenverzorging’, zoals Sempa zijn inspecties noemde, bleef er genoeg tijd over om het land verder te rooien, hele hellingen met struikgewas af te branden, de geiten te isoleren in een groen dal en in de kraterketel waar ook de grotten van de schat waren, de wilde varkens in perken op te sluiten en de rondzwervende koeien die nog niet aan mensen gewend waren, bijeen te drijven, waarbij Sempa verrassende kwaliteiten als cowboy aan den dag legde. Hij kon met de lasso omgaan alsof hij nooit anders had gedaan en met zijn onvoorstelbare kracht kreeg hij elke koe op de knieën. Alleen tegen de stieren kon hij niet op. Maar dat was ook niet nodig, want toen ze de koeien als een kudde in een beschut dal hadden gedreven, liepen de stieren er vanzelf achteraan.

‘Nu zie je maar weer eens wat voor sukkels wij mannen zijn,’ lachte Sempa toen de kudde compleet was. ‘Waar vrouwen zijn, sloffen wij ze achterna.’

Phil Hassler verdroeg alles met gespannen waakzaamheid. Hij wachtte eigenlijk alleen nog op het moment, dat geen enkele morele verplichting hem nog zou beletten met Evelyn weg te varen; namelijk als Sempa nog slechts een krankzinnig wrak zou zijn dat zonder gewetenswroeging kon worden achtergelaten.

Op het eiland ging het er nu na werktijd – als ze niet kegelden, waarbij Phil het ene stuk van de goudschat na het andere won–vrij beschaafd aan toe. Van commandant Don Fernando had Hassler een golflengte opgekregen waarop ’s avonds dansmuziek werd uitgezonden. Het was een kortegolfzender die tamelijk goed was te ontvangen, mits de ontvanger haarscherp was afgestemd en er geen atmosferische storingen waren. Dan was Sempa in de zevende hemel en danste met Yuma tango’s en walsen, de foxtrot en de samba. Maar toen de zender een uur lang rock ’n roll bracht, raakte zelfs Sempa buiten adem en zette hij Yuma neer. ‘Zijn ze gek?’ snoof hij. ‘Hoe kun je nou op zoiets dansen?’

‘We worden oud, Ari,’ zei Phil. ‘Twintig jaar geleden, toen Bill Haley en Elvis Presley in de microfoon jankten, was ik bij zulke dansen onverslaanbaar. Goeie genade, wat duren twintig jaar toch kort – als je erop terugkijkt.’

Met commandant Don Fernando voerde Phil nu regelmatig gesprekken over de radio aan boord van Sempa’s jacht. Twee maal in de week waadden hij, Evelyn en Sempa bij eb door het ondiepe water van de baai naar het schip, klommen de touwladder op en lieten de motoren lopen om de accu’s op te laden.

Dat waren altijd de gevaarlijkste uren. Nauwelijks stond Sempa op zijn jacht, of hij liet zijn ogen rollen en begon weer met zijn ‘onderhandelingen’. ‘Zo’n prachtig schip!’ riep hij dan. ‘En miljoenen dollars in handen. En wat doen wij? Op een zandkorrel zitten en halleluja zingen alsof we al engeltjes zijn. Phil, ik vraag het je ootmoedig – desnoods wil ik het je op mijn knieën smeken, maar laten we wegvaren! Een paar honderd zeemijlen van deze ellendige rotsen begint het heerlijke leven! Phil, ik geef je alles op tien procent na. Tien procent kun je me toch wel gunnen, daar kan ik tot mijn dood toe van rondkomen. Noem dat maar eens een fair bod.’

Als Phil Hassler dan botweg ‘nee’ zei, rende Sempa vertwijfeld rond en klauterde van de machinekamer naar de radarmast, zat in de salon met zijn vuisten op tafel te trommelen of keek vanaf de stuurstand over de boeg van zijn schip uit naar zee alsof hij al onderweg was naar de kust en de vrijheid, in de bevoorrechte positie van een man die miljoenen kan uitgeven voor al wat hij wil hebben.

Mismoedig luisterde hij hoe commandant Don Fernando per radio Phil probeerde te bepraten:

‘Verlangt u nog niet terug naar het cocktailuurtje in de bar van een strandhotel? Zachte muziek, wuivende palmen in een zachte bries… een verlicht zwembad dat glanst in de zwoele nacht… en aan uw zijde de be-toverendste vrouw die ik ken…’ Sempa draaide met zijn ogen alsof hij maagkramp kreeg. ‘Of bent u weer alleen, Phil?’

‘Nee commandant, Myrta is bij me.’

‘Ik bewonder miss Baldwin. Hoe houdt ze het uit?’

‘U schijnt niets te begrijpen van echte liefde, Don Fernando.’

‘En dat zegt u van een nazaat van de Spaanse grandes?’ De commandant schraapte zijn keel. ‘Phil, ik zal jullie toch af en toe een bezoek moeten brengen, zodat miss Baldwin ook nog iets anders te zien krijgt dan zeeleeuwen, leguanen, jan-van-genten en u.’

‘Heb het hart eens!’ Hassler lachte hartelijk, terwijl Sempa verwoed aan het roer draaide alsof hij een slalom maakte tussen de klippen door in een kokende zee. ‘Wij zijn op “De zeven palmen” mateloos gelukkig. Hoe graag we u ook mogen, commandant, laat uw bezoek maar achterwege. Laten we het houden bij de oude afspraak: alleen als ik u oproep.’ Don Fernando gromde en wilde de indruk wekken dat hij beledigd was. Maar toen hervatte hij toch weer het gesprek: ‘Nog iets, Phil. Het is goed dat u zich meldde. De kans bestaat dat de gouverneur van de Galapagos Eilanden, señor Peres Domingo, de archipel zal inspecteren. Dan komt hij natuurlijk ook bij u. Ik kan hem dat niet beletten. Hij heeft al herhaaldelijk naar u gevraagd en kan niet geloven, dat u het volhoudt. Maar sinds hij weet dat er een beeldschone vrouw bij u woont, barst hij bijna van nieuwsgierigheid.’

Sempa staarde Phil ontsteld aan. Hij zwaaide met beide handen en werd door Phil met een hoofdknik gesust.

‘Don Domingo zal voor een kort bezoek welkom zijn,’ zei hij in de microfoon. ‘Maar u meldt hem toch wel tijdig aan, commandant?’

‘Natuurlijk. Waarom?’

‘Ter verwelkoming van Don Domingo wil ik een heel varken braden. Knapperig, aan het spit, en met een zo heerlijke saus, dat de vreugdetranen hem over zijn wangen rollen.’

‘Dat klinkt erg verlokkelijk. Kunt u dat dan, Phil?’

‘U vergeet dat Myrta een voortreffelijke kokkin is. U zult ervan opkijken als u me terugziet: ondanks al het werk ben ik een paar pond aangekomen.’

‘En ondanks al het vrijen?’

‘Don Fernando toch!’

De commandant lachte zoals mannen plegen te lachen als ze elkaar op het gebied van vrouwen volkomen begrijpen. ‘Geluksvogel! Miss Myrta moet werkelijk een voortreffelijke kokkin zijn. En zo’n fantastische vrouw woont met u alleen in een lavagrot. Dat is al bijna een godslastering. Maar desondanks ook voor de toekomst nog veel geluk, Phil.’

‘Dank u, commandant.’

Phil schakelde het toestel uit. Sempa liet het roer los en veegde zijn gezicht af. ‘Jij kunt ook perfect liegen,’ gromde hij. ‘Wat moeten wij op “De zeven palmen” met de gouverneur?’

‘Als ik die ook had geweerd, zou Don Fernando achterdochtig zijn geworden. Maar nu horen we bijtijds wanneer hij komt.’

‘Maar dan moeten we de hele schat verstoppen. Weer terug in de holen.’

‘Of ergens anders heen. Maar weg moet hij. Daarom vroeg ik om tijdige melding.’

‘En mijn leger?’ snoof Sempa.

‘Laat het als manoeuvre naar de andere kant van het eiland marcheren. Naar de zeeleeuwenbaai bijvoorbeeld.’

‘Dat is een idee.’ Sempa knikte instemmend. Wat Phil de laatste dagen al herhaaldelijk had geconstateerd, bleek ook nu weer: waan en werkelijkheid begonnen bij Sempa doorheen te vloeien. Naadloos ging de realiteit over in krankzinnigheid. ‘Of leveren we strijd?’ zei hij plotseling.

‘Jij hebt geen kanonnen zoals Don Fernando,’ bezwoer Phil hem. ‘De oude Inka’s werden uitgeroeid door de donderbussen. Moet de geschiedenis zich herhalen?’

‘Nee! Anders halen ze ook mijn Yuma weg!’

‘Reken maar.’

‘Je bent een ware vriend.’ Sempa trok Phil naar zich toe, gaf hem een zoen op zijn voorhoofd en duwde hem weer van zich af. Met een dreun viel Hassler tegen de radio. ‘Als het bezoek van de gouverneur wordt aangekondigd, trek ik me met mijn leger terug in het binnenland. Dat is een uitstekende taktiek.’

Twee dagen later zoemde het apparaat weer. Het rode signaallampje begon te branden. Sempa en Phil keken elkaar aan met dezelfde gedachte. ‘Nu al?’ stotterde Sempa.

‘Hou je mond.’ Phil schakelde het toestel in op ontvangst en wissel-gesprek. ‘Hier Hassler,’ meldde hij zich. ‘Wat is er, commandant?’

‘U spreekt niet met Don Fernando, maar met Fritz Hardtmann,’ antwoordde een stem in het Duits. Sempa rolde woest met zijn ogen; hij zag een nieuw gevaar op zich afkomen. ‘Herinnert u zich mij nog, meneer Hassler? Dr. Hardtmann van het researchstation van het Darwin Instituut op Santa Cruz. Wat doen we, blijven we Duits spreken of gaan we over op Spaans?’

‘Met u Duits, doctor. Natuurlijk herinner ik me u nog. Toen ik doorvoer naar “De zeven palmen”, zei u ten afscheid: “Dat idioten van uw categorie niet uitsterven, houdt het leven een beetje gekruid. Maar toch zouden we u moeten vastbinden en zolang wonderolie geven, tot u uw dolzinnigheid hebt uitgekakt.” Dat was prachtig geformuleerd, doctor. Hebt u nog meer van die fraaie aforismen?’

Sempa, die geen woord verstond, stond wild te gebaren, maar Hassler beduidde hem stil te zijn. Zo zachtjes mogelijk verliet Sempa de hut en daalde af naar Evelyn in de salon.

‘Er is iets op til,’ zei hij. ‘Opeens worden we opgeroepen door een Duitser. Ik dacht dat dit de eenzaamste plek op aarde was, maar niks hoor, er suizen kanonneerboten rond, het wemelt van Spaanse Dons en nu komt er ook nog een tweede Duitser. Ik heb mijn buik vol van de Duitsers, Eve. De jouwe is me meer dan genoeg.’

‘Ik zal wel oppassen om nog meer van die wijsheden los te laten,’ lachte dr. Hardtmann op Santa Cruz. Zijn stem kwam zo helder door alsof hij aan boord van het jacht was. ‘Ik zou me ook niet hebben gemeld, als de “Panter” niet bij ons voor anker lag en ik zojuist van Don Fernando hoorde, wat voor verrukkelijk permanent bezoek u op “De zeven palmen” hebt gekregen…’

‘Stel de commandant voor om het via een groot persbureau wereldkundig te maken…’

‘Wees niet meteen op uw teentjes getrapt, Hassler. Ik wou u alleen maar feliciteren.’

‘Dank u, doctor.’

‘En ik wou u excuus vragen.’

‘Voor wat?’

‘U bent toch een normaal mens gebleven. Ik zie dat het einde van uw kluizenaarsleven nadert.’

‘Ik niet.’

‘Volgens de verhalen van Don Fernando is miss Myrta in haar bovenaardse schoonheid zoiets als een uit de hemel gevallen ster. Zoiets mag u op “De zeven palmen” niet zo maar verstoppen. Wees eens heel eerlijk, Hassler: wordt het nu niet weer de moeite waard om terug te keren naar de beschaafde wereld?’

‘Absoluut eerlijk, dr. Hardtmann: ik ben eindeloos gelukkig, hier helemaal alleen met Myrta te zijn. En Myrta is het ook.’

‘Weet u dat zeker?’

‘Heel zeker. Het is haar vrijwillig besluit.’

‘En als er kinderen komen?’

‘Die komen er niet.’

‘Heeft Myrta dan een onuitputtelijke voorraad pillen?’

‘Dat is mijn zorg, doctor.’

‘Dat gun ik u graag.’

Heel terecht, dacht Hassler sarcastisch. Wie zal er graag met een Ari Sempa en zijn leger gouden Inkagoden samenleven? En dan met Yuma erbij, de gouden naaktheid, die Sempa elke dag met andere sieraden behangt en waar hij ’s nachts in zijn grot dingen mee uithaalt, die u als antropoloog bijzonder zouden interesseren, waarde dr. Hardtmann. Wie dat niet allemaal heeft meegemaakt en het niet ziet en hoort, zal nooit kunnen geloven of begrijpen dat zoiets mogelijk is. ‘Bent u er nog?’ vroeg dr. Hardtmann. ‘Maar natuurlijk.’

‘In alle ernst, Hassler: met deze vrouw aan uw zijde wordt uw leven op het eiland onwezenlijk. Het was al nooit begrijpelijk, maar nu wordt het bijna misdadig.’

‘Dat is een nieuw en interessant aspect,’ zei Hassler, ‘Verklaar me dat eens nader, doctor.’

‘Die vrouw houdt van u en blijft uit liefde voor u vrijwillig bij u. Maar hebt u er enig vermoeden van, wat u haar daarmee aandoet? Een leven als in het stenen tijdperk?’

‘Het was mij totaal onbekend, dat de mensen in het stenen tijdperk over radio, een benzinegenerator, een motorzaag en andere nuttige dingen beschikten. Mocht u dat hebben ontdekt, dr. Hardtmann, dan moet u er een boek over schrijven. Dat wordt een wetenschappelijke sensatie.’

‘Hang uw sarcasme maar aan de kapstok, Hassler. Ik meen het eerlijk en ernstig. Uw leven heeft nu toch weer zin gekregen.’

‘Het heeft altijd zin gehad, doctor, anders had ik een andere uitweg gezocht en gevonden, – niets eenvoudiger dan dat. Maar juist omdat ik in het leven geloof, heb ik “De zeven palmen” uitgezocht. We voelen ons hier lekker – om met Goethe te spreken: kannibaals lekker. Over en uit, dr. Hardtmann.’

‘Wie was dat?’ vroeg Evelyn, toen Hassler beneden in de salon verscheen. Sempa zat whisky te drinken en liet de ijsblokjes rinkelen in zijn glas. De scheepsmotoren bromden zacht: ze draaiden onbelast om de accu’s op te laden. Vandaag zouden ze aan boord eten. Evelyn had de grote vis, die Phil een uurtje geleden dichtbij de barrière had gevangen, in de kombuis in de elektrische grill gelegd. Met kruiden gegarneerd stond hij zachtjes te pruttelen. Waar het vel was opengesprongen, puilde het sappige witte vlees naar buiten. Ze zouden er vandaag raasdonders bij eten. De aardappelen moesten als poters bewaard blijven. ‘Dat was dr. Hardtmann van het Darwin Researchstation.’ Phil ging tegenover Sempa aan tafel zitten, pakte hem het glas uit de hand en nam er een slok uit alvorens het aan de verblufte Sempa terug te geven. ‘Hé, je kunt jezelf ook inschenken,’ zei Sempa. ‘Evelyn, die vent wordt met de dag luier. Nu wil hij zelf niet eens meer voor zijn eigen borrel zorgen.’ Hij omklemde het whiskyglas als een kleine jongen wie men zijn speelgoed wil afpakken. ‘Waarom riep die doctor je plotseling op?’

‘Don Fernando is bij hem. Hij probeerde me over te halen het eiland te verlaten.’

‘Een verstandige doctor,’ bulderde Sempa. ‘Een erg, erg verstandige man.’

‘Ik heb toegestemd.’

Een ogenblik viel er een verlammende stilte. Het gezoem van de motoren klonk als gedonder.

‘Dat is niet waar,’ zei Evelyn als eerste. ‘Phil, ben je gek geworden?’

‘En de schat?’ stotterde Sempa. ‘Wat gebeurt er met de schat?’

‘Die leveren we af en varen gelukkig en bevrijd van alle beslommeringen de wijde wereld in.’

‘Dat nooit!’ schreeuwde Sempa en sprong op. ‘Ik laat geen honderd miljoen schieten.’

‘Ons heerlijke knikkerspelletje begint weer.’ Hassler leunde achterover. Uit de keuken kwam de heerlijke geur van de gegrilde vis. ‘Ja – nee, ja – nee. Dat wou ik alleen maar even horen. Natuurlijk heb ik geweigerd. We blijven.’

Op dit moment zei Evelyn iets waar zelfs Phil van opschrok. ‘Zolang Ari leeft.’

‘Of Phil!’ riep Sempa meteen. ‘Die zal leven zolang ik leef.’

‘Aha, staan de zaken er zó voor?’ Sempa week achteruit tot de trap naar dek. Zijn blik dwarrelde rond. ‘Als het de juffrouw te saai wordt, of als de lieve Phil na kortere of langere tijd impotent wordt, als ons poppetje weer eens de sfeer van de sjieke wereld wil opsnuiven, dan wordt Ari Sempa simpelweg uit de weg geruimd. Ik weet het: poppetje kan geen mens doden. Maar eens wordt het jeuken sterker dan het krabben. Moet ik daarop wachten?’

‘Als je nu naar de brug wilt rennen om je machinepistolen te halen, kun je je de moeite besparen, zei Phil nuchter. ‘Ik heb de munitie verstopt. Die krengen zijn ongeladen.’

‘Een complot!’ gilde Sempa en keerde zich om. Hij rende de trap op naar dek, waar hij doorschreeuwde: ‘Een prachtig complot! Maar zo eenvoudig is het niet, helemaal niet!’

Ze hoorden hem over het dek rennen en hier of daar stommelen. Phil keek naar het kajuitdek. ‘Heeft hij nog bergplaatsen waar wapens kunnen liggen?’ vroeg hij. ‘Ik heb het hele jacht van boven tot onder doorzocht en ken ieder hoekje en gaatje. Maar alles is mogelijk.’ Gespannen luisterend wachtten ze af. Van Sempa was niets meer te horen? Was hij teruggewaad naar het strand? Nauwelijks denkbaar, want buiten was het donker en Sempa’s angst voor haaien was bekend. Nooit zou hij alleen door de baai naar land waden of hij moest het hele wateroppervlak kunnen overzien.

Evelyn haalde de gegrilde vis uit de oven, goot de kapucijners af, spoelde ze even na in koud water en schikte alles op een grote dienschaal. Hassler dekte de tafel. Hij wachtte tot Eve aankwam met de vis en kuste haar op het voorhoofd. Toen klom hij de trap op en riep over het donkere dek:

‘Ari, eten! Wie nu niet aan tafel komt, mist een bijzondere lekkernij!’ Hij bleef boven aan de trap staan, maar op het dek verroerde zich niets. Nadenkend liep Phil terug naar de salon en nam plaats. Evelyn had de grote, sappige vis in stukken gesneden en gefileerd. Ze keek op toen Phil zwijgend op de gestoffeerde bank ging zitten. ‘Hij is er niet,’ zei hij.

‘Dat kan niet. Hij is veel te bang voor haaien.’

‘Op het dek is het muisstil.’

‘Hij is ergens weggekropen en zit zijn woede te verbijten.’ Ze verdeelde de vis in drie porties – de grootste natuurlijk voor Sempa – en ging ook zitten. ‘Laten we maar beginnen. Half koud smaakt de lekkerste vis als geweekt karton.’

Ze waren juist begonnen te eten toen Sempa de trap af kwam. Hij liep zo zachtjes, dat ze hem pas opmerkten toen hij op de onderste treden stond en zijn kolossale gestalte de deuropening geheel vulde. Phils eerste blik gold Sempa’s handen. Hij had geen wapen bij zich. ‘Gauw maar,’ zei Hassler, ‘Hij is nog heet. Dit is de heerlijkste vis die ik ooit heb geproefd. Wist ik maar hoe hij heet. Je ziet hem nooit in scholen, maar altijd in zijn eentje. Waarschijnlijk een roofvis.’ Sempa ging naast Phil zitten, trok zonder iets te zeggen zijn bord naar zich toe en begon, als altijd smakkend, enorme scheppen vis naar binnen te hozen. De paar graatjes die hij tegenkwam legde hij niet op de rand van zijn bord, maar spuwde ze uit op de vloer. Noch Phil noch Evelyn zei iets tegen hem, maar ze namen hem scherp op. Hij was weer in die gevaarlijke dofheid vervallen, die meestal op een soort uitbarsting uitliep-en dan was hij onberekenbaar. Hij vocht tegen de kapucijners als tegen een aanrollend leger en hakte ze met zichtbare vernietigingswoede in kleine stukjes.

‘Er is geen smaak of kraak aan,’ zei hij eindelijk, maar hij bleef gewoon dooreten.

‘Er is nog nooit een lekkerder vis geweest,’ sprak Phil tegen. ‘Yuma is er niet.’

‘Dan kan het natuurlijk niet smaken.’

‘Dan smaakt er helemaal niets meer. Zonder Yuma is er niets, niets en nog eens niets!’

‘Volkomen duidelijk, Ari.’ Evelyn schoof de dienschaal dichterbij. ‘Nog een stukje vis?’

‘Voor Yuma dan.’

‘Met plezier. Voor Yuma. Ook nog kapucijners?’

‘Hang die maar als een ketting om je nek.’

‘Daar heb ik genoeg goud en edelstenen voor. Phil heeft bij het kegelen een heleboel gewonnen.’

Sempa keek op van zijn bord en monsterde Phil met een doffe blik. ‘Hoeveel nu al?’ vroeg hij.

‘Aan materiaalwaarde zo’n 23 miljoen dollar. Aan museumwaarde…’

‘Onschatbaar, dat weet ik.’ Sempa peuterde in zijn stuk vis. ‘We hebben de tijd. Op een goeie dag win ik alles terug.’ Hij bracht zijn vork naar zijn mond, liet hem weer zakken en keek Hassler onderzoekend aan. ‘Al gauw,’ zei hij mat. ‘Al heel gauw. Ik zie het in je ogen, Phil. Je merkt het zelf niet, maar de waanzin bekruipt je al. Ga zo door ik hou het wel vol. Maar als vriend beloof ik je, dat als jij aan je eindje bent, Eve het goed bij me zal hebben. Geen haat, geen wrok, geen wraak, geen nakaarten. Dan kunnen we eindelijk met de hele schat naar de Verenigde Staten en leven als koning en koningin. Elke morgen zullen we ons baden in champagne. Ik zal knipkaarten voor mijn maitresses afgeven om niet in de war te raken en ze allemaal hun beurt te geven. En Eve? De mannen zullen de vloer van haar slaapkamer schoonlikken, zo slaafs zullen ze zijn! Maak je dus over Eve maar geen zorgen, beste jongen. Ik zal voor haar zorgen, ook al krijg ik haar nooit bij me in bed. Daarmee heb ik me verzoend. Maar jij, Phil, jij wordt binnenkort krankzinnig, dat zie ik aan je ogen. Van dag tot dag worden ze glaziger en starder van blik.’

Precies het omgekeerde was het geval. Sempa’s ogen werden beangstigend matter. Die verandering voltrok zich sneller dan Phil ooit voor mogelijk had gehouden. Maar hij paste er wel voor op om er met Sempa over te praten zoals die het nu met hem deed. Morgen wachtte het werk weer: het aanleggen van de akkers, het afbranden van de doornstruiken, het aanslepen van aarde van de andere kant van het eiland, het vermengen van zand, aarde en as tot een bodem die eens vrucht zou moeten dragen, het uitbreiden van de bevloeiingsgreppels en de aanleg van nieuwe opvangbekkens voor het regenwater… Er was nog zoveel te doen. Zonder erover na te denken deden ze precies datgene, waardoor een paradijs wordt verwoest: ze veranderden het landschap en de biologische wisseling van de natuur overeenkomstig de behoeften van een progressieve beschaving. Ze bouwden op en vernielden tegelijk volgens de wetten der doelmatigheid. De pioniersgeest overwon weer eens. Het ongerepte eiland ‘De zeven palmen’ werd door zware lichamelijke arbeid stukje bij beetje tot een nieuw ‘cultuurgebied’. ‘Vannacht slapen we op het schip,’ zei Sempa toen hij de hele vis op had. Natuurlijk had hij ook de laatste kapucijners nog opgegeten. Verzadigd strekte hij zijn benen voor zich uit. ‘Waarom?’

‘Om de haaien.’

‘Wees maar niet bang, Ari; wij waden vooruit.’

‘Dan komt er een van achteren en bijt zich vast in de laatste – in mij! We blijven hier.’

‘En Yuma?’ Phil waagde zich op gevaarlijk terrein. ‘Moet zij soms vannacht alleen blijven?’

‘Ja, laat ze maar eens lekker uitslapen. Ik gun haar ook wel eens een rustige nacht.’

Phil zag af van verdere discussies over dit onderwerp en stond op. Hij liep naar dek en ging voor de stuurhut zitten. De wind kwam van zee, maar hier bij de trap naar de brug was het bijna windstil. Even later kwam Evelyn bij hem en hurkte naast hem neer. ‘Wat voert hij uit?’ vroeg Phil. ‘Hij is al naar zijn kooi gegaan.’

‘Hij voert iets in zijn schild. We moeten om beurten de wacht houden, Eve.’

‘Hij zal nooit meer iets ondernemen zonder Yuma. En die is daarginds, tot morgenvroeg voor hem onbereikbaar. Ik geloof bijna dat Yuma onze beste bescherming is.’

‘Tot de tijd komt waarop hij haar niet meer herkent.’

‘Laten we vluchten, Phil.’ Ze legde haar hoofd in zijn hals en begon opeens te huilen. ‘Ik ben bang. Het wordt met de dag erger. Laten we een van de komende nachten wegvaren.’

‘Dat gaat niet, Eve.’ Hij omvatte haar, trok haar dicht tegen zich aan en keek over haar hoofd heen naar de bijna zwarte zee. Ze heeft gelijk, dacht hij. Niemand zal het ons kwalijk nemen dat we voor een krankzinnige zijn gevlucht. Maar hij zei: ‘We kunnen Ari niet alleen laten. Denk eraan wat ik je een paar weken geleden heb gezegd: wat voor hulp we ook inroepen, jij komt in een maalstroom terecht. Jij hebt onder een hoedje gespeeld met Sempa, McLaudon en Gilberto – en twee van hen waren moordenaars. Jij bent met hen rondgetrokken en hebt delen van de geroofde schat verkocht, zodat jullie dit schip konden aanschaffen. Jij bent met hen gevlucht toen de politie hen op het spoor kwam.’

‘Van die moorden wist ik niets,’ snikte ze.

‘Maak dat een rechter in Ecuador maar eens wijs. En zelfs al legt hij je die moorden niet ten laste, dan blijft toch de schat over. Daar wist je alles van. Is dat niet voldoende voor een paar jaar brommen?’ Hij sloeg beide armen om haar heen alsof het klemmen waren, die haar voor altijd met hem verbonden. ‘Maar ik sta je niet af, Eve. Niet voor een paar jaar, niet voor een maand, zelfs niet voor een enkele dag! De beste advocaten zouden je nog niet kunnen helpen.’

‘Dat betekent dus, dat we op het eiland moeten blijven.’ Hij knikte. U hebt gelijk, dr. Hardtmann, dacht hij. Uit liefde blijft zij op ‘De zeven palmen’ en toch verzet alles in haar zich tegen deze eenzaamheid. Ik ben een afschuwelijke egoïst. Ik gebruik haar onbegrijpelijke liefde als alibi.

‘We kunnen alleen maar afwachten hoe het verder met Sempa gaat,’ zei hij schor. ‘En we moeten sterker zijn dan hij.’

‘Dat lukt ons nooit, Phil. Nooit!’

‘Dat maken we onszelf al wijs zolang Ari op het eiland is. En hebben we toch al niet veel bereikt? Tegen Sempa – en met hem. Volgende week poten we de eerste aardappelen in het nieuwe veld. Vijf runderen zijn al zo mak als huiskoeien. We hebben zoveel land gerooid, dat we nooit meer honger hoeven te lijden, al zouden we door iedereen worden vergeten. Bij ieder karwei heeft Sempa gebruld en geweigerd te werken, maar daarna zwoegde hij als drie olifanten. Uiteindelijk waren wij altijd de sterksten.’ Hij kuste haar, drukte haar weer tegen zich aan en keek uit over de donkere, bijna rimpelloze oceaan. De eb ging juist over in de vloed. Een ogenblik rustte de zee uit, haalde adem en verzamelde kracht voor het nieuwe aanstormen op de kust.

‘Ik hou van je,’ zei hij zacht. ‘Dat klinkt stom, maar een ander excuus heb ik niet: ik hou van je.’

In de zeventiende week brak er een dag aan, waarop Eve niet van bed opstond. Sempa en Phil hadden samen gedoucht bij de ‘watermolen’ en liepen nu in de warme wind rond tussen het kleine leger van gouden goden; lieten zich drogen door de zon en verheugden zich op het ontbijt. Als gewoonlijk zou Evelyn bij hun terugkeer de tafel hebben gedekt en zou het ruiken naar gebakken eieren, spek en ham. Meestal was zij de eerste die opstond, uit de grot naar buiten sloop en in de ondiepe baai ging zwemmen. Een paar maal had Sempa haar heimelijk gadegeslagen. Dan lag hij achter een groot brok lava en zuchtte als hij zag hoe Evelyns volmaakte lichaam zich spiegelde in de ochtendzon. Daarna was hij dan weer teruggestapt naar zijn grot, had zich neergevlijd naast zijn prinses Yuma en had het gouden beeld tegen zich aan getrokken, ‘Jij bent mooier,’ had hij dan gezegd. ‘Jij bent veel mooier. Jij bent met niets te vergelijken.’

Maar vandaag was het anders. Evelyn was niet in de vroege morgen naar de baai gelopen en evenmin had ze de tafel gedekt toen Phil terugkwam. Verbaasd kwam hij de woongrot binnen en zag Evelyn nog steeds op bed liggen.

‘Wat is hier aan de hand?’ lachte hij en trok de deken weg, ‘Opstaan, luiwammes!’

Ze verroerde zich niet, maar lag naakt en mooi op bed. Alleen waren haar ogen groter en glanzender dan anders.

‘Ik kan niet meer, Phil…’ bracht ze ten slotte uit. Trillend legde ze haar handen op haar buik. ‘Ik – ik voelde het al drie dagen, maar ik heb niets gezegd. Maar nu kan ik niet meer…’

‘Goeie God, wat is er?’

Ontsteld knielde Phil naast het bed neer en wilde haar handen opzij schuiven. Ze schudde het hoofd en beet op haar tanden. ‘Mijn buik…,’ zei ze hortend en stotend. ‘Het is of er duizend vuren in mijn buik branden. Ik kan niet meer lopen, niet meer staan…’ en diep ademhalend gilde ze bijna: ‘Ik kan al haast niet meer praten!’ Een rilling liep over haar rug, gevolgd door een krampachtige spiertrek-king. Ze trok haar benen wat op, haar gezicht vertrok van pijn en toen stootte ze haar benen weer weg met een dof gesteun. Phil legde zijn hand op haar voorhoofd en trok die weer snel terug. Haar hoofd gloeide van de koorts. Toen hij haar handen weer van haar buik probeerde te schuiven, gaf ze een felle schreeuw en klauwde haar vingers in zijn bovenarm.

‘Stil maar, stil maar, Eve,’ zei Phil schor. ‘Blijf heel rustig liggen zonder je te bewegen. Haal je handen weg.’

‘Phil, raak me niet aan.’ Haar gezicht vertrok zich weer tot een grimas.

Een nieuwe kramp schokte haar lichaam. ‘Ik ben bang…’

‘Mijn God, ik ook. Ik zal heel voorzichtig zijn.’

Eindelijk kon hij haar onderbuik aftasten. Duidelijk voelde hij de gespannen buikwand en meteen was het hem duidelijk, dat de toestand van Eve kritiek was.

‘Een draai om je oren moest je hebben!’ zei hij ruw. ‘Je hebt dit al drie dagen? En je zegt geen woord…’

‘Jullie hadden net het nieuwe veld gerooid…’ steunde ze. Van de pijn draaide ze haar hoofd naar links en rechts. ‘En… ik dacht dat het wel overging… Ik heb er koude compressen op gelegd… Ze zeggen altijd dat ijsblokjes tegen zoiets helpen…’

Ze knarste met haar tanden, sloot de ogen, balde haar vuisten, maar kon toch niet voorkomen dat de tranen opwelden onder haar oogleden. Ze moest helse pijnen lijden.

Phil sprong op, zag bij de haard twee natte handdoeken die ze als compressen had gebruikt, doopte ze in een bak met koud water, liep terug en legde de doeken op haar buik. Het gewicht van de natte handdoeken was haar al te veel. Ze schreeuwde het uit en trok haar benen op. ‘Niet zo’n kabaal, kinderen!’ dreunde op dit moment Sempa’s stem buiten. ‘Wat een onverzadigbaar stel zijn jullie! Ze vergeten zelfs te ontbijten. Hou ’s op, Phil. Wat voer je met haar uit? Ze jammert als een kat.’ Phil draaide zich om en schoot naar buiten. Sempa stond wijdbeens bij de tafel, als altijd met zijn gouden Yuma naast zich. In zijn hand had hij een zware Colt. Strijdlustig stak hij zijn kin naar voren toen hij Phil uit de grot naar buiten zag stormen. ‘Ik wil een kalf schieten,’ zei hij. ‘Man, ik heb trek in een sappige kalfskarbonade met sperziebonen.’

‘Je hebt dus toch een vuurwapen!’ zei Hassler zwaar ademhalend. ‘Wie heeft er beloofd op mijn eiland ongewapend rond te zullen lopen?’

‘Op mijn eiland!’ Sempa wees majestueus op zijn legertje kleine gouden beeldjes tussen de zeven palmen. De morgenzon deed de beelden oplichten en gouden stralen weerkaatsen. ‘De uitvoerende macht berust in elk geval bij Yuma en mij, snap je dat nog steeds niet?’

‘Ari, hou op met die onzin,’ riep Phil. ‘Evelyn is ziek.’

‘Evelyn is…’ Sempa legde de Colt op de tafel. ‘Hoe kan dat nou?’

‘Voor zover ik het kan bekijken, is het totaal zinloos de vliegbasis van Baltra of Don Fernando met zijn kanonneerboot te alarmeren. Voor hier iemand is om Eve op te halen, is ze dood.’

‘Dood?’ Sempa staarde Phil wezenloos aan. ‘Zeg dat nog eens. Dood?

Is ze bij het zwemmen uitgegleden en van de rotsen neergestort?’ Hij wilde langs Hassler de grot binnengaan, maar Phil hield hem tegen.

‘Het is geen ongeluk. Ze weet het al drie dagen, maar heeft geen woord gezegd. Ze heeft koude compressen op haar buik gelegd.’

‘Verdomme! Blindedarm?’

‘Ja.’

Sempa stak het wapen in zijn broekriem en woelde door zijn borstelige haar, wat bij hem het teken van opperste opwinding was.

‘Als die doorbreekt…?’ vroeg hij aarzelend.

‘Als dat niet al gebeurd is. Alles wijst erop.’

‘Dan komt iedere hulp van buiten te laat.’

‘Dat zei ik immers al,’ schreeuwde Phil.

‘Met zoiets moet je rekening houden als je op een verlaten eiland wilt gaan wonen,’ zei Sempa schaapachtig. ‘Hier is geen ziekenhuis zoals in Rochester, met een chirurg die voor elke handdruk vijftig dollar opstrijkt. Wie naar een onbewoond eiland verhuist, zou van tevoren zijn blindedarm weg moeten laten nemen en voldoende tanden en andere menselijke reservedelen moeten meenemen. Mag ik haar zien?’ Ze keken elkaar aan – de een vragend, de ander afwerend. Toen knikte Phil. Hij is weer net als vroeger, dacht hij verbaasd. Er is geen vonkje krankzinnigheid in zijn ogen te zien. Goed, hij sleept Yuma mee en speelt met zijn legertje goden, maar vanmorgen verschilt hij in niets van de Ari Sempa, die bijna vijf maanden geleden op het eiland kwam en aan wie ik merkwaardigerwijs gewend ben geraakt. Al bij de ingang van de grot hoorden ze Evelyns onderdrukte gekreun. Ze liepen naar binnen en Phil richtte alle zaklantarens op Eves lichaam. Ze baadde in het zweet en keek Phil met doodsbange ogen aan. Toen draaide ze haar hoofd naar Sempa toe en zei moeizaam: ‘Nu heb je het voor elkaar. Binnenkort zijn jullie met eentje minder.’

‘Meisje, als jij er niet zo beroerd aan toe was, zou ik je omdraaien en je prachtige achterste bont en blauw slaan,’ baste Sempa. Hassler knielde weer naast het bed neer en drukte voorzichtig op de buikwand. Die was nog harder geworden en gespannen als een trommelvel. Al bij de minste druk gilde Evelyn het uit. Sempa knielde aan de andere kant van het bed en bette met een zakdoek en met een tederheid, die niemand van de logge reus zou hebben verwacht, het zweet van Evelyns gezicht en hield haar hoofd vast toen ze dat van pijn weer heen en weer begon te wentelen.

‘Opereren…’ zei Sempa met rauwe stem.

‘Waarmee?’ Phil stak zijn lege handen uit. ‘En hoe? Ik heb een EHBO-opleiding gehad, maar daar leerde ik alleen verbinden, spalken en kunstmatige ademhaling, Ik kan toch geen blindedarm wegnemen.’

‘Aan boord hebben we een volledige chirurgische uitrusting,’ zei Sempa. ‘Wat heb je?’ vroeg Phil met ingehouden adem. ‘Het was een idee van James LcLaudon. Onafhankelijk zijn – dat was altijd zijn stelregel. Als een van ons op de vlucht gewond zou raken, moesten we onszelf kunnen redden. We hebben hem uitgelachen, maar hij kocht alles wat er voor een scheepslazaret nodig is: ether, chloroform, desinfectiemiddelen, gummi handschoenen, een sterilisator, een geweldige kist met chirurgische apparaten, injectiespuiten en ampullen tegen de pijn en tegen hartstilstand, en nog een hele zwik andere spullen. Een hele zeekist vol. Van aluminium, met een mooi rood kruis op het deksel. Hij staat klaar voor het gebruik in de kapiteinshut.’

‘Ga die kist meteen halen, Ari. Misschien helpen die injecties!’

‘Een etterende blindedarm moet eruit, Phil.’ Sempa stond op en sjokte naar de uitgang van de grot. ‘Dat weet jij toch zeker ook wel.’ Hij knikte hem nadrukkelijk toe. Hassler begreep de wenk en volgde Sempa naar buiten. ‘Injecties verdoven alleen maar. Maar de blindedarm denkt er niet aan daardoor zijn ontsteking op te geven.’ Hij liep naar de helling en keek omlaag naar de baai. Het jacht schommelde zachtjes op de deining. De witte romp blonk in de felle morgenzon. Buiten de barrières beukte en schuimde de zee, braken wolken schuim in de lucht uiteen en deden kunstige regenbogen ontstaan. De vloed kwam op.

‘Ik ga,’ zei Phil en keerde zich om.

‘Voor jou alleen is de kist te zwaar. Maar ik kan hem wel torsen, Phil.’

‘Met de vloed kunnen er haaien in de baai komen, Ari.’ Sempa knikte. ‘Dat weet ik. Maar Evelyn is er niet mee gebaat als wij hier blijven staan kletsen en het in onze broek doen van angst.’

‘Ik roep per radio alles op wat ik bereiken kan.’

‘Te laat. Als het al drie dagen zo is… Wat een stomme griet! Die koppigheid heeft ze van jou geleerd. Nee, wij maken zelf die buik open.’

Wij?’ Phil keek Sempa geschrokken aan. Nee, die was nu echt niet krankzinnig, zijn ogen stonden volkomen helder. ‘Wij kunnen toch niet zo maar…’

‘Beste jongen, bij de mariniers in Vietnam heb ik benen en armen geamputeerd.’ Sempa kuchte, ‘Dat was een mooie geschiedenis destijds in Vietnam. Ik was maar licht gewond en maakte me nuttig in het veldhospitaal. Een paar keer liet de dokter me toekijken – bij amputaties en hoe je mensen oplapt. Toen kwam hij op een dag naar me toe: “Ga je gang, dikke. Als het mislukt gaat ie dood, maar als je niks doet gaat ie ook dood.” Nou ja, ik heb het gefikst… Zeventig procent van de jongens haalde het omdat wij in onze handen spuwden.’ Hij draaide zich om en daalde het rotspad af. Phil keek hem na tot Sempa over de lange lavatong naar het strand was verdwenen. Hij zag hem pas weer toen Sempa door het opstuivende zand rende, voor het water bleef staan, de aanrollende vloed overzag en resoluut het water in stapte om naar zijn jacht te waden.

Hassler keerde terug in de grot en ging naast Evelyn op de rand van het bed zitten. Hij nam haar handen, die ze weer op haar buik had gelegd en streelde ze.

Ze rilde nu van kou alsof ze op een ijsvloer lag. Haar lichaam werd door elkaar geschud en elke zenuw in haar scheen te zijn ontstoken. Ze klappertandde van de kou, maar haar huid gloeide alsof ze net uit een bakoven was gehaald. Met onnatuurlijk opengespalkte, glanzende ogen keek ze Phil aan.

‘We zullen je opereren,’ zei hij en kuste haar hete, droge lippen. ‘We halen dat ontstoken aanhangsel eruit.’

‘Kun je dat?’ vroeg ze. Het spreken viel haar moeilijk. ‘Nee,’ antwoordde hij eerlijk. ‘Kan Ari het dan?’

‘Hij beweert dat hij in Vietnam na een paar uur aanschouwelijk onderwijs heeft geamputeerd en geopereerd.’

‘En… en nu… willen jullie het proberen?’

‘Het is je enige kans, Eve. De laatste. Alle hulp van elders komt absoluut te laat.’

‘Ik – ik heb eens een boek gelezen,’ zei ze haperend. Een koortsrilling joeg door haar heen. Ze haalde zo diep ze maar kon adem. ‘Van een dokter in de oorlog, die met een zakmes een blindedarm heeft verwijderd.’

‘Dat was in Rusland. In een krijgsgevangenkamp achter Stalingrad.’

‘Willen jullie – willen jullie ook met een zakmes…’ Haar ogen flikkerden angstig.

‘Wij zijn beter af dan die dokter. Sempa heeft op het jacht een complete ziekenhuisuitrusting, verpakt in een grote zeekist. Wist je dat?’

‘Nee.’ Ze omklemde zijn handen en drukte ze tegen haar mond, Toen een nieuwe aanval van pijn door haar heentrok, beet ze in de bal van zijn hand om het niet uit te schreeuwen. Ze keek naar de diepe afdrukken van haar tanden en kuste toen zijn hand.

‘Als ik sterf –’ zei ze, nauwelijks hoorbaar, ‘– moet je één ding weten: er zal nooit meer een liefde zijn als tussen jou en mij… Nooit meer…’

‘Ik weet het, Eve.’ Hij boog zich over haar heen en kuste haar van koorts gloeiende borsten. Het was als een verdoving: Dit gevoel van gelukzaligheid scheen de pijn in al haar zenuwen te overheersen. Het beven van haar lichaam verminderde en in haar mondhoeken was zelfs iets van een glimlach te bespeuren. ‘Maar je zult niet sterven, Eve,’ zei Phil op geforceerde vaste toon. ‘Vandaag niet en morgen ook niet. Denk maar aan wat ik je steeds heb gezegd. Wij worden op ons eiland stokoud. Hier waait de adem van de onsterfelijkheid.’

‘En een onnozele ontstoken blindedarm blaast de onsterfelijkheid weg en de eeuwigheid komt ervoor in de plaats.’ Ze greep met beide handen in zijn haren en hield zijn hoofd op haar borsten gedrukt. ‘Wat zul je doen als je weer alleen bent, lieveling?’

‘Daar denk ik niet aan.’

‘Je moet het. Dan ben je met Sempa alleen…’

‘Ik zal hem laten vertrekken.’

‘Met zijn schat?’

‘Ja, maar ik zal Don Fernando inlichten.’

‘Dan word je opgesloten wegens medeplichtigheid.’

‘Dat zou me niets kunnen schelen. Wat is het leven waard zonder jou?’

‘Toen je naar “De zeven palmen” trok, dacht je er anders over. Toen had je genoeg aan jezelf.’

‘Dat was een enorme flater, dat weet ik nu. Je kunt niet gewoon je snor drukken en tegen de hele wereld zeggen: “Knap je zootje zelf maar op.” Dat drong tot me door toen jij voor het eerst hier naast me lag en ik voelde hoe heerlijk het is om niet meer alleen te zijn.’ Hij kuste haar door de koorts opengesprongen lippen en voelde hoe de golven van pijn weer door haar lichaam trokken. ‘Weet je nog, dat je die nacht onder mijn deken bent gekropen? Je was naakt…’

Ze ademde heftiger. ‘O, ik weet het nog alsof het pas een paar nachten geleden is. Mijn enige bedoeling was, je gek te maken, afhankelijk van mij, willoos. Het was allemaal koele berekening. Ik wilde James wreken… en ik wilde de schat hebben. Toen ik bij je in de grot kroop, heb ik je niet bemind…’

‘Moet je dat nu zeggen, Eve?’

‘Ja.’ Krampachtig probeerde ze te glimlachen. ‘Omdat alles anders was toen ik je in me voelde. Omdat in jouw armen alles verbrandde, heel die afschuwelijke Evelyn Ball.’ Ze zweeg, knarste weer met haar tanden, liet zijn hoofd los en drukte haar handen plat op haar buik. ‘En nu – nu verbrand ik weer…’ fluisterde ze amper hoorbaar. ‘O Phil, Phil – ik verbrand… Ik houd het niet meer uit.’

‘Ik ga kijken waar Ari blijft,’ zei Phil, ‘Ik ben zo terug.’ Hij sprong op en holde naar buiten. Bij de ingang botste hij bijna tegen Sempa op. De kolos proestte als een zeeleeuw en het zeewater verdampte op zijn door het hollen verhitte lichaam. Hoe hij het had gepresteerd om in zo korte tijd beneden naar de baai, door het water naar het jacht en weer op het eiland terug te komen en bovendien nog de zware medicijnkist mee te sjouwen – dat was weer een van de raadsels waarmee Sempa zijn metgezellen voortdurend verblufte.

‘Daar is alles,’ hijgde hij en ging op de zilverglanzende aluminium kist zitten. ‘En geen kans voor een haai. Phil, ik was zo op dreef, dat ik, als er een was opgedoken, sneller had toegebeten dan hij.’ Als een hond schudde hij de laatste druppels zeewater van zijn lichaam en stapte voor Phil de grot binnen. In het licht van de lantarens lag Evelyns naakte lichaam erbij of het voor een anatomische les was klaargemaakt. ‘En schatje, hoe staat het er bij jou voor?’ vroeg Sempa gemaakt vrolijk.

‘Miserabel, Ari.’

‘Dat zal gauw voorbij zijn. Dan vang ik met de worm die we van jou krijgen, de grootste vis die er ooit bij de Galapagos uit zee is opgehaald. En die stoof jij dan voor mij in mosterdsaus.’ Ze draaide haar hoofd naar Sempa toe en staarde hem aan. Hij droeg alleen een nauwe zwembroek, maar die viel nauwelijks op. De man was één bonk spieren.

‘Wil jij mijn buik opensnijden, Ari?’ vroeg ze.

‘Ik niet alleen, Phil zal me helpen. Hij heeft een EHBO-opleiding gehad. Als ik in Vietnam afgeschoten vingers moest aannaaien, hadden de jongens er daarna altijd zes aan een hand. Daar was ik beroemd om.’ Stralend keek hij Evelyn aan en klopte zich als een gorilla op de borst, ‘Met jou spelen we het ook wel klaar, meisje. Een onnozel blindedarmpje, gewoon belachelijk. In Vietnam bij Hué heb ik een heel ander geval op de tafel gehad. Een granaatsplinter – in de kloten…’

‘Ari, haal de kist naar binnen,’ knarste Phil Hassler. ‘Maak hem open. We hebben geen tijd voor stom gezwets.’

‘Psychische opmontering behoort tot mijn therapie.’ Sempa ging naar buiten en kwam meteen terug met de metalen kist waarvan hij het deksel opklapte. Phil bekeek de inhoud met een lantaren. Er was werkelijk alles aanwezig wat een Rode-Kruispost nodig heeft. Al het materiaal zat nog steriel in de oorspronkelijke verpakking, die voorzien was van een nauwkeurige inhoudsopgave. Eén greep en je kon meteen beginnen. Op het open haardvuur stond al een ketel water te koken. Phil had het opgezet toen Sempa naar de boot was afgedaald. ‘Wat hebben we nodig?’ vroeg Sempa terwijl hij de kist begon uit te pakken. ‘Phil, wat een ramp! Wie kan dat nou lezen? Ken je Latijn?’

‘Ja, ik was humanist.’

‘Hij kent Latijn!’ juichte Sempa. ‘Hoor je dat, Eve? Je bent gered. Als iemand Latijn kent, kan hij ook opereren. En humanist was hij ook nog! Klinkt dat even goed: humanist! Daarvoor slaat zelfs de brutaalste blindedarm op de vlucht.’

Hij zette alles op de tafel naast de haard neer en liet het aan Phil over om de verpakkingen open te maken die ze nodig hadden. Ampullen met narcosemiddelen waren er niet, maar wel ether, ampullen met heparine en andere antistollingsmiddelen en een paar sterke pijnstillende middelen. Er waren flesjes met zuivere alcohol, jodiumoplossingen en zelfs vier flessen bloedplasma en een oplossing van keukenzout en cellulose. En verder natuurlijk instrumenten voor een infuus: slangetjes, klemmen, infuusnaalden en zelfs een driewegkraan. ‘Hoera!’ riep Sempa, terwijl hij de kist verder uitpakte. ‘Driewerf hoera! Nu kan je niets meer overkomen, baby.’ Triomfantelijk zwaaide hij met een dik boek, dat onder in de kist had gelegen. ‘Kijk eens even, Phil: “Handboek voor medische noodgevallen”. Is dat geen geschenk uit de hemel? En zoiets had ik aan boord zonder het te weten. Wedden dat de blindedarm er ook in staat?’

‘Sla “appendectomie” maar op,’ zei Hassler. Sempa keek hem verdwaasd aan.

‘Appen – wàt? Is dat humanistisch of Latijn?’

‘Appendectomie betekent: verwijdering van de appendix, het wormvormig aanhangsel van de blindedarm.’ Phil dompelde zijn handen in heet water na de verchroomde doos met de gummi handschoenen te hebben klaargezet. Hij begon zich tot zijn bovenarmen in te zepen. Wantrouwend nam Sempa hem op.

‘Wil jij een kosmetisch bad nemen? Waar dient die onzin voor? In Vietnam leek de operatietafel wel een lopende band. Wie had daar tijd om zich te wassen?’

‘Lees voor: appendectomie.’

Sempa bladerde in het “Handboek voor medische noodgevallen” en snoof hardop toen hij het woord eindelijk had gevonden. Intussen had Phil ether en een ademmasker klaargelegd.

‘O gunst!’ zei Sempa, nadat hij de tekst haastig had doorgelezen. ‘Phil, daarbij vergeleken is een beenamputatie een peuleschilletje! Moet je horen: “Voor het uitvoeren van de operatie maakt men een incisie schuin tussen de wand van het rectum en de top van het darmbeen naar het punt van McBurney en wel als wissel- of zigzagsnede. Deze incisie wordt zo genoemd, omdat ze afwisselend in de vezelrichting van de afzonderlijke spieren of pararectaal in de diepte als rectumrandincisie, ook wel coulissenincisie genoemd, wordt uitgevoerd.” Snap jij daar iets van?’

‘Ja.’

‘Hij zegt “ja” en schijt van angst bijna in zijn broek!’ riep Sempa. ‘Maar ik ga verder. Meneer kent immers Latijn. Ik lees voor: “Als het peritonium…” ‘Peritoneum…’

‘Is dat misschien juist? Goed dan: “Als het peritoneum is geopend, zoekt men eerst het coecum op, dat aan de tendines is te herkennen”…’ Sempa liet het boek zakken. ‘Als ik mijn tong breek, moet je die ook nog opereren.’

‘Lees verder, Ari.’

‘“Ontwikkelen van de appendix”…’ Sempa haperde, keerde het boek om, las de titel en schudde zijn hoofd. Phil, die een taboeretje naast het bed van Evelyn geschoven had, keek op. ‘Wat is er?’

‘Ik dacht dat ik het verkeerde boek had. Wat betekent hier “ontwikkelen”? Moet er soms eerst worden gefotografeerd?’

‘Ontwikkelen betekent hier zoveel als: de blindedarm vrijmaken, losmaken van zijn omgeving en herkennen. Lees door, ik begrijp het wel.’

Hij begrijpt het! Ons genie! Luister: “… De appendix wordt met het mesenteriolum tot voor de incisie gebracht.” Dat snap jij ook niet, Phil.’

‘Nee, maar ik kan me voorstellen wat er wordt bedoeld.’ Phil was begonnen Evelyns buik met alcohol te wassen. Hij deed het heel voorzichtig met een paar flinke watten om haar niet nog meer pijn te doen. Sempa leunde tegen de wand van de grot en hield het boek in het licht van een van de lantarens. ‘Dat hoefde ik niet allemaal te weten toen ik die knul zijn kloten redde,’ bromde hij. ‘Wind je niet op, man, ik lees al verder: “Nu wordt het mesenteriolum afgestroopt en de appendix wordt precies bij het einde geligeerd. De ligatuur wordt met catgut afgebonden.” Aha!’

Sempa’s uitroep deed Phil opschrikken. Hij was juist begonnen met het gladscheren van het aangegeven operatieveld. Evelyn kreunde en had haar vuisten gebald. ‘Wat nu weer?’ vroeg Hassler.

‘Dat kan ik!’ zei Sempa vrolijk. ‘Afbinden was mijn specialisme. En li-geren? Dat is afklemmen en wat een steenpuisten heb ik al niet afgeklemd! Als je het zo bekijkt, is opereren kinderspel.’

‘Idioot!’

Beledigd stak Sempa zijn neus weer in het “Handboek voor medische noodgevallen”. ‘We zullen zien hoe het gaat,’ bromde hij. “De wegvallende appendix wordt boven deze ligatuur nog eens afgeklemd en dan verwijderd. Na instulping van de stomp wordt deze dichtgenaaid door middel van twee of drie knoopnaden met sterke zijde. Gebruikelijk en het meest toegepast is de circulaire snoernaad of tabakszaknaad. Deze wordt op ongeveer een centimeter beneden de stomp in de coecumserosa aangebracht. Na afloop van deze operatie wordt de buikwond met een etagenaad gesloten,”‘Sempa gooide het boek naast de pannen neer. ‘Een etagenaad, wat een onzin! Moeten we misschien een huis bouwen?’

‘Het boek hielp me een heel eind op weg, Ari.’ Phil richtte zich op en zocht uit het kistje met injectiespuiten en de doos met ampullen alles bij elkaar wat er nodig was voor ondersteuning van de bloedsomloop en na de operatie voor pijnbestrijding. Er was zelfs morfine; Evelyn hoefde geen al te erge pijnen meer te doorstaan. ‘Laat je handen eens zien.’ Sempa stak ze uit, ‘Die ken je toch?’

‘Goeie help, dat zijn geen handen, maar kolenschoppen! Vooruit, wassen, inzepen, in de desinfectans en ze erin laten! Jou past geen enkele gummi handschoen, zo elastisch zijn die niet. Jij moet met je blote handen werken, Ari.’

Knorrend deed Sempa alles wat Phil beval. Vervolgens hurkte hij naast het bed en keek Phil aan.

Hassler knikte: we kunnen beginnen. Ook Evelyn merkte het knikje op. Met de grootste moeite hief ze haar rechterhand op. ‘Als-als het niet lukt… vaarwel, Phil…’ zei ze zacht maar met vaste stem. ‘Ik hou van je… onsterfelijk veel…’

‘Dat is wel erg ontroerend,’ kwam Sempa grof tussenbeide, ‘maar het zou beter zijn als je je bek hield, schatje. Ik zet je zo dadelijk het ethermasker op je neusje en dan mag je voor je brave Ome Ari schapen gaan tellen. Als je bij twintig nog wakker bent, krijg je een dreun met de hamer, gesnopen?’ Hij keek hoe Phil uit een verchroomde instrumenten-kist de chirurgische instrumenten haalde. Ze waren afzonderlijk verpakt in steriele, gelaste plastic zakjes. Vacuüm verpakt. Direct bruikbaar, desnoods zonder sterilisatie. ‘Dat hoort allemaal bij de opmontering, Phil,’ zei Sempa. ‘Als wij tweeën ook nog beginnen te janken, loopt het mis.’

Phil liep terug naar Evelyn en betastte nog eenmaal haar buik. Vervolgens penseelde hij jodium op het operatiegebied. Hij besmeerde haar halve onderbuik, hoewel Sempa beweerde dat dat verkeerd was. ‘Ik heb gelezen, dat er maar tien vierkante centimeter nodig is. Meisje, je liefje beschildert je of je een Indiaan op het oorlogspad bent.’

‘Masker!’ commandeerde Phil. Sempa’s hoofd schoot omhoog. ‘Die toon ken ik. Van dr. Hampshire, de stafarts. “Mes, klem, schaar, watten, klem, watje…” Later knipte hij alleen nog maar met zijn vingers; wij wisten wat hij hebben moest. De grote Phil heeft dezelfde manieren.’

Hij gaf Phil het narcosemasker aan. Voorzichtig drukte Phil het met gaas bespannen frame van ijzerdraad op Evelyns gezicht. Hij huiverde inwendig toen haar mooie hoofd eronder verdween alsof dat het eerste deel van haar lichaam was, dat van deze wereld afscheid nam. Sempa greep de bruine glazen fles met op het etiket niet “Aether pro narcosi”, maar alleen de formule C2-H5-O-C2H5, Sempa bestudeerde de kleine druppelfles en schroefde die open. ‘Ook zo’n onzin,’ gromde hij. ‘Hoe kun je nou weten, dat zoiets narcotiseert?’

‘Beginnen!’ zei Phil ruw. ‘Voorzichtig druppelen, niet leeggieten. Het is geen emmer.’

‘Voor die arrogantie schop ik je straks voor je kont!’ Sempa boog zich over het door het masker afgedekte gezicht van Evelyn. ‘Daar gaat ie, meisje. Begin maar te tellen.’

Hij hield de fles schuin en begon het gaas van het masker te bedruppelen met de vloeistof. Hij deed het werkelijk behoedzaam. Evelyns stem was nu het enige geluid in de grot. ‘Een… twee… drie… vier…’

Ze kwam tot veertien; toen werd haar stem mompelend en brak ten slotte af. Phil, die met een verband voor zijn neus en mond naast de instrumenten wachtte, nam de fles van Sempa over, sloot hem af en drukte ter controle voorzichtig tegen Evelyns buik. Ze gaf geen geluid en reageerde niet. Een walgelijke zoete geur vulde de hele grot. Met merkwaardig flikkerende ogen keek Sempa vragend naar Phil. ‘Genoeg?’ vroeg hij met een dikke tong. ‘Je bent en blijft een secreet. Ik ben ook al half verdoofd.’

‘Trek dan je kop weg!’ schreeuwde Phil onbeheerst. Sempa waggelde met zijn hoofd en deed wat Phil zojuist ook had geprobeerd: hij drukte op Evelyns buik. Omdat zijn hand eeltiger was, reageerden de zenuwen met een licht trekken, maar Eve liet geen geluid meer horen. Phil bokste Sempa’s hand opzij en gaf hem een geweldige opdoffer tussen de schouderbladen. ‘Jij drukt haar blindedarm nog kapot!’ snauwde hij. ‘Ze is weggemaakt. Een ogenblik.’ Sempa steunde moeizaam op het bed en richtte zich op. ‘Een ogenblikje, knaap. Ik ben er niet helemaal meer bij.’ Hij stapte naar buiten, haalde met uitgespreide armen een paar maal diep adem en kwam zichtbaar opgeknapt terug. ‘Dat deed me goed,’ zei hij rustig. ‘Nu moest ik je eigenlijk tegen de rotswand plakken, maar ik heb je nog nodig. Walgelijk zoet stinkt dat.’ Hij keek naar de instrumenten en knikte. ‘Daar gaan we dan. Wie opereert er?’

‘Ik, Jij assisteert.’

‘Omdat jij Latijn kent en humanist bent?’

Phil knielde naast het bed en legde zijn wijsvinger op Evelyns buik. Hier moet het zijn, dacht hij. Hier snij ik. Hier moet ik naar binnen. ‘Scalpel!’ zei hij en strekte zijn hand uit.

Sempa drukte het hem in de hand en knielde naast hem neer. ‘Oké, dat doe jij,’ zei hij. ‘Ik zorg voor de klemmen en al het andere. Heb je ook een kleine spreidklem nodig? Kijk voor de duivel niet zo sloom! Ik ben misschien niet zo’n geleerde aap als jij, die in plaats van reet anus zegt, maar ik weet wat ik met mijn handen kan doen. En aan moed ontbreekt het me ook niet. Jij bent nooit in Vietnam geweest.’ De eerste snede in de huid. Het eerste bloed, Evelyns bloed. Phil klemde zijn tanden op elkaar. Sempa depte het bloed weg met propjes watten alsof hij nooit iets anders had gedaan en hield ook de eerste klemmen gereed.

Het specialistenteam voor een appendectomie van het Mayo Ziekenhuis in Rochester-USA gaat er prat op, voor een blindedarmoperatie zes tot hoogstens tien minuten nodig te hebben. Dan is het onnutte wormpje eruit. Later herinnert alleen nog een klein wit litteken aan deze ingreep, die bijna als een lopende-bandprocédé wordt uitgevoerd. Vijftig jaar geleden was een etterende – en helemaal een doorgebroken – blindedarm vrijwel altijd dodelijk, maar om tegenwoordig lang na te praten over een appendectomie is zonder meer belachelijk.

Sempa en Phil Hassler hadden méér dan tien minuten nodig voor de operatie. Die duurde ruim een halfuur.

Na de eerste diepere snede bloedde de wond ongewoon hevig. De incisie was veel te groot en gaapte open. Sempa depte met bloedstelpende watten, wat weinig hielp, maar hem wel een paar ogenblikken een overzichtelijk operatieterrein gaf. Snel klemde hij de wond op vier plaatsen af, min of meer op goed geluk op de plek waar het bloed vandaan kwam… En zowaar, het bloeden hield op. ‘Goed werk, Ari,’ zei Phil schor.

‘Vietnam.’ Sempa gromde tevreden. ‘Als jij ezel geen grote ader doorgesneden hebt…’

‘Hier zijn geen grote bloedvaten.’

‘Aderen!’

‘Een dokter noemt ze bloedvaten.’

‘Je zou ervan kotsen! “Ontwikkelen, etagenaad, vaten.”… fotografie, bouwbedrijf en aardewerkindustrie, maar geen termen voor de geneeskunde. Die dokters moesten eindelijk eens leren zich begrijpelijk uit te drukken.’

Hoe was het ook weer? overlegde Hassler. In zigzagsnede, afwisselend volgens de vezelrichting de afzonderlijke spieren doorsnijden? Hij staarde in de gapende wond en wist het niet meer. Sempa stootte hem met de elleboog aan.

‘Als je kotsen moet, doe het dan alsjeblieft buiten.’

‘Let op, ik ga nu diep.’ Vergeet alles, dacht Phil. Denk alleen aan één ding: je moet Evelyn redden. Je moet de ontstoken blindedarm blootleggen. Hoe je hem eruit haalt is van bijkomstig belang. Het was een onuitsprekelijk gevoel van triomf toen Hassler na het doorsnijden van het peritoneum – het buikvlies-de buikholte open voor zich zag liggen en hij daarin heel duidelijk de ontstoken blindedarm herkende: als een dikke, opgezwollen, roodachtig geel glanzende worm was hij met een pincet gemakkelijk op te tillen. ‘Maak hem niet kapot,’ waarschuwde Sempa. ‘Meer ether, Ari. Eve wordt onrustig…’

Ze kreunde. Sempa liet weer een paar druppels op het gazen masker vallen en hield zelf zijn hoofd ver achteruit.

‘Klemmen!’ zei Phil. Hoe stond het ook weer in het boek? De appendix wordt precies bij het einde geligeerd, de ligatuur wordt met catgut afgebonden, dan nog een klem boven de ligatuur en dan wegsnijden. ‘Twee klemmen en de zijden draden. Kim jij met je olifantsvingers de draad in de naald steken?’

‘Ik kan alles, meneer de stafarts – stommerik die je bent.’ Sempa reikte de klemmen aan en legde de naalden klaar. Met twee pincetten nam Phil een zijden draad en bond de gevonden blindedarm af. ‘Voor zulke knopen had de dokter in Vietnam me een schop voor mijn hol gegeven.’

‘Doe jij het dan beter!’

Sempa schoof op zijn knieën om Phil heen en boog zich over het operatiegebied. Mateloos verbaasd zag Phil hoe Ari een tweede draad pakte en hoe de knopende pincetten in zijn lompe vingers tot precisie-instru-menten werden. De appendix was afgeklemd en afgebonden. In de in-strumentenkist zocht Sempa een ander scalpel en wierp een zijdelingse blik op Hassler.

‘Zal ik doorgaan, Latijnse humanist?’

‘Graag,’ zei Phil toonloos. ‘Nu moet je exstirperen.’

‘Ik vlieg als een scheet. Nu haal ik die opgeblazen worm eruit.’ Met een vlugge snede scheidde hij het wormvormig aanhangsel met het omgevende darmscheil van het coecum, terwijl Phil met twee brede pincetten alles optilde en zodra de exstirpatie voltooid was, de appendix snel opzij gooide in een emaille schaal. Dit lossnijden was een van de meest kritieke momenten. Als de appendix scheurde en er etter in de buikholte vloeide, ontstond er vrijwel altijd buikvliesontsteking. Dat zou voor Evelyn een zekere en pijnlijke dood hebben betekend.

Sempa’s knoestige vingers, die opeens zo moeiteloos konden werken, voltooiden de operatie. Wat het boek zo diepgaand had beschreven, deed Sempa uit zijn herinnering aan zijn tijd in het lazaret bij Hué: het afsluiten van de stomp met knoopnaden en het vastnaaien van de afzonderlijke spierlagen. ‘Daar heb je je etages,’ gromde hij bij het hechten van de laatste huidwond, waarvoor hij heel dunne zijde nodig had. Phil Hassler was gedegradeerd tot een gewone helper; hij reikte aan, stak draden in de naald, verwijderde de klemmen, maakte het verband en de repen leukoplast klaar, reinigde de wond van de laatste restjes bloed en staarde steeds maar weer stomverbaasd naar die reusachtige vingers, die met weergaloze beweeglijkheid Evelyns leven hadden gered. ‘Ben je misselijk?’ vroeg Sempa, omdat Phil niets zei. ‘Nee.’ Hassler schudde zijn hoofd. ‘Ik ben stom van bewondering. Ari, jij bent een type mens dat in geen enkel schema past.’

‘Toen we het klok-en-hamerspel van die aardige knul in Hué weer vastnaaiden, zag het er heel wat beroerder uit. Dat heb ik me herinnerd, en me heel precies voor ogen gehouden. En toen ging dit hier als vanzelf.’ Hij nam het narcosemasker van Evelyns gezicht en legde het op tafel. Haar hoofd was bleek en leek wel bloedeloos: een smalle witte vlek onder het licht van de lantarens. Ze ademde nauwelijks maar heel zwak ging haar borst op en neer.

‘Ik geef de injecties,’ zei Phil toonloos. ‘Op EHBO was ik de beste met injecteren. Ik geef heparine en een ampul megacillin.’

‘Net zo u wilt, dr. Prutsvent.’ Sempa keek naar de etterige blindedarm in de emaille schaal. Plotseling liep hij de grot uit en kwam terug met een prachtige gouden Inkaschotel. Voorzichtig legde hij de appendix op de glinsterende schaal en hield die Phil voor de neus. ‘Die offeren we morgen vroeg aan de zonnegod,’ lachte hij. ‘De Azteken sneden jongemannen het hart uit, maar wij doen het moderner. Een blindedarm van deze omvang is toch een waardig offer.’ Hij zette de gouden schaal naast de instrumentenkist neer en wachtte tot Phil de beide injecties toegediend had. ‘Is het overigens tot je doorgedrongen, dat ik Evelyns leven heb gered?’

‘Ja, dat heb ik toch al gezegd.’ Phil rees op uit zijn geknielde houding en ging uitgeput op het taboeretje zitten. ‘Ik zal dit nooit vergeten, Ari.’

‘Voor moralistisch kattegejank koop ik niks.’ Wijdbeens verhief Sempa zich voor Hassler. ‘Nu mag jij je wel eens echt dankbaar tonen, knaapje. Is Eve je niet de helft van de schat waard? Zeg ja – en laat mij met de andere helft wegvaren.’

Met vermoeide ogen keek Phil hem aan. Toen schudde hij heel langzaam het hoofd. ‘Nee.’

Dit nee was als een bom, die vlak voor Sempa’s voeten ontplofte. Van het ene ogenblik op het andere veranderde hij alsof er in zijn hersenen een schakelaar was omgedraaid, zodat onmiddellijk een ander automatisme de mens Sempa begon te besturen.

‘De stoere Duitser met de monocle!’ zei hij bitter. ‘Verdomme nog an toe, ik kan wel niet anders dan jullie haten.’

Hij boog zich naar Phil omlaag, gaf hem een bliksemsnelle vuistslag onder de kin en ving het bewusteloos van het taboeretje vallende lichaam

‘Sorry, Phil,’ zei Sempa met volkomen veranderde stem. ‘Maar de gelegenheid moest worden benut. Tegen Eve zou ik nooit iets hebben uitgehaald, maar jij, knaap, jij zult me niet meer beletten een rijk man te zijn en mijn laatste jaren opgewekt in een schommelstoel te slijten.’