5
Storm en regen bedierven halverwege mei de morgen van de dag waarop Meindert en Riek gingen trouwen. Zodra hij ontwaakte hoorde Meindert al het gebulder van de windvlagen rond het lage dak en de schoorsteen; en het gekletter der regendruppels op de pannen, waarna het water kabbelend in de dakgoot wegstroomde naar de regenwaterbak naast de achterdeur. Het kille morgenlicht dat door het enige dakvenstertje over de zolder viel toonde hem dat het nog te vroeg was om op te staan en daarom dook hij weer behaaglijk weg in het zachte veren bed en de kussens van de koets waarin hij lag.
Dit is de leste nacht die ik hier as kind in huis doorbracht heb, bedacht hij. Voortaan zal alles aars weze. Ok mijn bed. Maar deze koets was plezierig om in te slapen, al is ie wat laag en wat kort. Toe ik er zo'n twintig jaar leden voor het eerst in moest, leke de pote mijn erg hoog en kwam mijn hoofd nog niet boven de beddeplank uit; en nou moet ik mijn eigen erg diep bukke bij het instappen, want aars stoot ik mijn hoofd tegen de rand van het zoldertje.
In ons nuwe huis is alles groot en ruim en daar is onder elke bedstee een opstap die je in- en uitschuiven kenne. Daar is alles nuwerwets tot bron- gas toe.
Ja, wat was dat een plezierig stuk werk om mijn eigen bron te boren. Mijn eigen? Nou ja ... Zo goed as mijn eigen dan.
Mense wat een weer... Hoor nou toch 'rs. En dit is al de vijfde regendag. De boere kenne heel wat water gebruike om gras te krijgen, maar nou komt er toch wel rijkelijk veel.
Ik heb er al zin an om de ooms van Riek vanmiddag weer d'rs te hore praten. As die een paar borrels ophewwe weet de één het wel weer sterker te vertellen as de aar, met mijn schoonvader voorop.
Ja, die man heb zijn dag vandaag. De hele familieschaar is voor de bruiloft uitnodigd met de neefjes en nichtjes as jong volk er bij. Het zal vast een vrolijke boel worre waar de stuk of wat van mijn kant ok wel an meedoen zulle. Jammer dat vader lenigan wel een man van een dag lijkt te worren, hij hield altijd zo van de klucht. Hij ken vanmiddag kome omdat Jan Blank 'm met de glazewagen hale en brenge wil, maar het zal wel een kort tijdje worre. Waar ik die tegenzin in zuk feesten van heb weet ik niet, maar niet van mijn vader en moeder. Die ware altijd vrolijk en Dolf niet minder. Bij hullie vergeleken ben ik een stijve hark. Die Jan Blank is toch maar een beste buur om zuk zelf an te bieden. Zielig voor hullie dat Grietje met die dwarskop uit de polder trouwd is, al verdient zijzelf geen betere as hem, dat verwaande nest. Gek, dat zo'n vernedering as die van toen je nog jare hindere ken. Die heb eigelijk mee mijn hele leven veranderd.
Wat heb moeder toch alles keurig voor mijn in orde maakt. Uitzet, klere ... er valt geen verkeerd woord over te zeggen.
Hoe kon ik toch gisteravond zo stom weze om uit Buitenvaart vandaan binnendoor naar huis te gaan, terwijl ik dat de leste maande altijd over de dijk deed. Maar ja, met die storm ... En hoe bestaat het toch dat ik net op de hoek van de Ouweweg Zwaantje passeerde. En die keek mijn an ... ik werd helegaar een beetje raar van binnen. Zuk had nooit beure maggen. Wat het oog niet ziet, het hart niet deert, leerde ik vroeger al op school. Gek, Zwaantje is mijn, door onze nachtjes samen, mirakel eigen worren en Riek, die vandaag mijn vrouw wordt is me totaal vreemd. Dat zal na vannacht ok wel heel aars worre. Zou Zwaantje het 'r eigen erg antrekke?
Maar het is toch waar wat mijn schoonmoeder altijd zeid, dat juist een meidje onder het vrijen haar verstand gebruike moet, omdat een jöön dat veelal vergeet. As het verkeerd gaat, en zo'n stel moet later trouwe, dan is het haar schuld. Zij had 'm afwere moeten.
Dat had Zwaantje nooit daan. Gelukkig was het met hem en haar altijd goed aflopen. En dat je mekaar nou en dan wel d'rs een keer tegen het lijf lope zal, dat is niet te vermijden, daar zulle we allebei an wenne moete. En wie weet, misschien trouwt zij ok wel gauw met een aar, al lijkt mijn dat geen plezierig idee.
Daar hoor ik beneden een beddeplank rammelen. Moeder is dus wakker. Hoe zou vader vannacht slapen hewwe? Die zag er erg tegenop dat ik voorgoed de deur uitging. Ja, hij was altijd vaders lieveling weest, terwijl moeder meer op Dolf trok. Zo'n vader te hewwen was een geluk, een groot geluk, bedacht Meindert nu.
Nou hoorde je nog hier. Na vandaag werd je een bezoeker die kwam en
Alweer een plensbui. Wat zal Riek lelijk kijke as ze het zo hoort regenen. Die had al zo'n zin an deze dag om 'r nuwe zwarte jurk, waar ze wel drie of vier keer voor naar de naaister weest was; en om die dure hoed en de mooie knoopjesschoenen an te hewwen. Maar allicht knapte het na een
uur of elf wel wat op.
Meindert soesde zachtjes nog wat in en zijn gedachten vervaagden tot het dichtslaan van de buitendeur hem opnieuw wekte. Vlug wipte hij uit de beddekoets vandaan. Nog eenmaal bekeek hij die met aandacht. De fraai uitgesneden bovenrand, de sierlijk bewerkte poten en deurtjes ... wat een uren werk zouden daaraan zijn besteed. En nu zou het ding hier leeg op zolder blijven staan en later misschien worden gesloopt, fijn gehakt, als brandstof gebruikt. Jammer was dat, erg jammer. Maar wat wil je dan? Je diende met je tijd mee te gaan, hield hij zich voor. Als Riek haar zin gekregen had waren er in het nieuwe huis niet eens meer bedsteden gekomen. Zij wou veel liever in zo'n ledikant slapen, maar gelukkig mocht dat niet van haar vader en moeder. Die vonden het veel te koud voor hen allebei.
Want zo zou nu voortaan zijn leven wezen. Met je tweeën in al wat mooi en lelijk was.
Op blote voeten daalde hij het laddertje af, hing dat aan een haak tegen de zolder, stak zijn hoofd even om een hoekje van de kamerdeur naar binnen en riep:
„Goeiemorgen! Is er nog een ochtendstuk met wat thee voor mijn overbleven?"
„Zoveel as je maar wille P riep Iske terug. „Gaan jij je eerst wasse? Er staat al schoon water in het handewasserskompie op de boenbank 'oorP „Dat is lief van je," prees hij.
Die moeder toch ... Had ze in dit stormweer al water voor hem uit de regenbak schept. En, kijk daar... zeep en handdoek lagen er naast. Tot an de leste dag toe werd ie hier verwend.
Zukke dinge zou ie in zijn trouwen eerst wel d'rs misse. Riek was wend dat een aar voor haar klaar stond met hulp.
Omstreeks tien uur was hij gereed om weg te gaan. Vanmiddag, na het eten zou hij zich in zijn trouwpak steken dat al bij zijn schoonouders hing. Het weer was iets opgeklaard zodat ie, met wat geluk, droog overkomen kon. Kalm dwaalde Meindert nog even over het erf langs alle bekende en geliefde plekjes die voor hem zo vol herinneringen waren. De geuren van vlier, gras, aarde en kroos waren door de pas gevallen regen frisser dan gewoonlijk. Diep snoof hij die nog even in, want nergens waren ze hem zo eigen als hier. Verderop, rond de molenkolk, zag hij de wieken der drie watermolens driftig zwaaien in de wilde wind. Op de houten stoep staande keek hij toe hoe water en kroos langzaam naar de verderop gelegen afvoersloot werden gezogen om zo in de kolk te*worden gemalen en daarna in zee geloosd.
Ik moet nou toch weg... hield hij zich voor terwijl hij dralend naar het schuurtje liep om zijn fiets te halen. Het is nodig tijd. Riek zal wel mop- pere dat ik zo laat ankom. Maar och, dat doet ze nou eenmaal graag. Verder is het een beste meid. En ze is mirakel gek op mijn. Ik zal vannacht zacht en goed voor haar weze. Maar of het tussen ons zo mooi worre zal as het met mijn en Zwaantje was, dat zal ik afwachte moete.
Hé, was die trouwerij alvast maar achter de
rug. Waarom moet vader Zeeman toch altijd zo dik doen?
Zo dachten zijn ouders er ook over in de weinige uren die ze 's middags in diens huis doorbrachten. Onwennig zaten ze in hun doodeenvoudige kleren, zonder veel sieraad, tussen al die welgestelde vreemden in, wier gesprekken langs hen heen gingen. Klaas leed pijn op de voor hem ongemakkelijke stoel zonder de kussentjes die zich naar zijn door ziekte vergroeid lichaam hadden gevormd en Iske had totaal geen contact met de naast haar zittende zuster van Karei wier belangstelling enkel uitging naar de laatste nieuwtjes uit Buitenvaart. De belangstellende vragen van Iske over haar gezin en leven beantwoordde ze slechts met een kort zinnetje om zich daarna weer met veel luidere stem naar haar eigen familie te wenden.
En de hunne zat zo ver ... zo akelig ver van hen af. Bezorgd keek ze af en toe even naar Klaas en bedacht met trots dat die vanmiddag toch maar de mooiste toespraak had gehouden toen ie aan Meindert en Riek hun cadeau overgaf. Die was zo grappig dat alle gasten schaterden van het lachen. Het was weer echt Klaas van vroeger geweest, uit de tijd toen ze allebei nog zo van feesten hielden. En toen de familie zag dat hij aan de jongelui het geld gaf voor de nieuwe kachel die ze van de herfst nog moesten kopen, toen werden ze warempel ineens weer stil, want zoveel had geen mens an het bruidspaar geven. Maar Klaas deed ook precies alsof ie alle dagen zoveel geld weggaf.
Wat ben ik blijd voor 'm dat ie daar zo'n succes mee had bij dit volk, dacht ze een beetje wrang.
Zodra Jan Blank met zijn gerij voorkwam rees Iske op uit haar stoel. Een grote, volslanke vrouw in een zwarte japon, het smalle, donkere gezicht streng omlijst door de stijfgeplooide rand van haar hul. Ondanks haar bijna zestig jaren was Iske Schoen nog een knappe vrouw, wat mee veroorzaakt werd door haar nog steeds gezonde tanden en stralende ogen. Bij haar vergeleken was Klaas een zielige oude man.
„Nou jongelui, het beste 'oor. We zien jullie toch wel gauw 'rs een keertje bij ons èè?" vroeg die tegen beter weten in terwijl hij afscheid van het bruidspaar nam.
Iske talmde nog even. Scherp gleed haar blik langs het uiterlijk van de gelukkig schijnende bruidegom en naar diens kleurloze bruid in haar met teveel kant en zijde opgesmukte japon en haar hart was vol zorg. Er was wat niet in orde. Hier ontbrak iets. Maar wat?
Arie Zeilemaker mocht dan honderd keer zeggen dat Meindert wijs deed door Riek Zeeman te trouwen, zij ging daar niet mee akkoord. Ze vreesde dat hij zichzelf met die wijsheid bedrogen had.
Al was de regen in de loop van de dag opgehouden en de wind iets afgezwakt, de temperatuur bleef laag en daarom stookte Iske na hun thuiskomst dadelijk het fornuis in de keuken een weinig op eer ze Klaas in zijn bedstee hielp waar die al gauw in slaap viel. Deze dag was hem al veel te lang geweest. Zelf vond ze het nog te vroeg om zijn voorbeeld te volgen en dus nam ze de test uit haar stoof, greep de tang en haalde daarmee de helft van een uitgebrande briket uit het vuur en legde die op het aslaagje in de test. Daarna rekende ze de rest er van voor de nacht en zette een keteltje op de ringen die de vuurhaard afdekten.
„Ziezo, dat is besteld en het water ken alvast een beetje opvoor warme," mompelde ze in zichzelf. „Nou eerst de schoene van mijn bene, de muile d'r an en dan gaan ik mijn eigen effies lekker doorwarme." Zo, diep in haar stoel gedoken, beide voeten op de warme stoof en de rokken daar dicht omheen gespreid ging ze voor één van de kleine keukenvensters zitten en keek uit over het land waarop hier en daar de koeien grazend ronddwaalden en de molenwieken nog altijd rondgingen. Wat een dag, peinsde ze. Op onze trouwdag was het heel wat mooier weer. Hoeveel jaren zou dat wel al leden weze? Effies rekene .. . Dolf zou de vorige maand veertig worren weze. Dan is het dus eenenveertig jaar leden weest. Wat was ik toe gelukkig... Bij deze herinnering zetten Iskes gedachten de tijd terug waarop zij als oudste uit een kinderrijk arm gezin al heel jong bij een paar bejaarde mensen werd ondergebracht waar ze als hulpje in de huishouding haar kost en kleren moest verdienen. Later, ze was toen ongeveer twaalf jaar, werd ze door haar vader op een afgelegen boerderij verhuurd waar bijna geen ander wilde dienen en waar ze voor een klein loontje .ver boven haar krachten moest werken. Thuis daar over klagen hielp niet. Haar moeder was in het zoveelste kraambed gestorven en haar vader had met zijn tweede vrouw, een weduwe die zelf drie kinderen meebracht, aan zijn eigen zorgen genoeg.
Met zwerende winterhanden en voeten deed ze 's winters, zelfs bij hevige kou, het nodige boenwerk op de stoep en de was van het gezin, naast het andere werk dat haar minder kwelde.
Toen ze zestien was kwam er op twee februari, net als ieder ander jaar, weer een nieuwe knecht op de boerderij, die de eenzaamheid aandurfde in ruil voor wat extra loon. Het was een vriendelijke jongen die Klaas Helmus heette en haar zoveel werk uit handen nam als hij maar kon. Die zomer, terwijl haar handen en voeten langzaam genazen en het werk haar licht viel, maakte hij tot de gelukkigste uit haar leven van toen. Een lichte streling in het voorbijgaan en af en toe een heimelijke zoen was alles waarmee ze elkaar hun opbloeiende liefde durfden te tonen, want een vrijende meid en knecht waren in dat huis niet gewenst. . Toen in die herfst... Iske herinnerde het zich nog als de dag van gister... kreeg Klaas om een kleinigheid ruzie met zijn baas en zegde hem
tegelijk zijn dienst op. Diezelfde avond trof
hij haar toevallig in de kaas- boet waar ze bij de zoutkist stond
te huilen. Troostend legde hij zijn arm om haar heen.
„Wat is er? Heb jij ok ruzie had?"
„Gelukkig niet. Maar ik zien zo tegen de winter op. Mijn hande..." Ze toonde hem die zoals ze toen reeds waren, vol bulten en blaren die later open zouden gaan en veranderen in zweren.
„Maar dat jij ankomde jaar op vrouwendag hier vandaan gaan dat vind ik nog veel erger," klaagde ze verder. „Waar moet ik hier dan verder nog voor leve as jij er niet meer benne."
„Maar dan ken ik toch af en toe r's een zondagavond bij je uit vrijen kome," suste hij, in een zachte liefkozing haar voorhoofd en wangen met lichte kussen strelend. Doch ze duwde hem terug.
„Uit vrijen kome .. .T vroeg ze wrang. „Dat beurt een paar keer, maar dan is het weer je d'rs te slecht, of de loop naar hier is jou te ver en ik zien je niet meer."
Ze snikte eventjes doch klemde dan haar lippen vast op elkaar. Wat had je er aan om hem je grote verdriet te tonen?
„Kon jij ok maar weggaan," bedacht Klaas. „Maar jij hewwe je zeker al weer voor een jaar verhuurd?"
„Welnee. Over zuk wordt hier geeneens praat," zei ze wrevelig. „Mijn vader regelt zuk en die laat zijn eigen nooit zien. Wat dat angaat ken ik gerust nog wel opzegge. Maar waar vind ik een aare huur? Ten eerste is het al laat in de tijd, ieder is al voorzien, en wie neemt een meid met zukke hande?"
Klaas knikte instemmend en zoende dan lang en innig haar mond. „Ik zal hier d'rs goed oyer prakkezere," beloofde hij dan. „Misschien vind ik wel een oplossing voor ons allebei." En die oplossing kwam, bedacht Iske glimlachend.
Eerst moest Klaas zijn ziekelijke moeder en zijn nog flinke vader overhalen hun stuntelig, halfwijs noodhulpje weg te doen en daar haar, Iske, voor in de plaats te nemen als meid voor dag en nacht. Pas toen ze daarin toestemden verhuurde hij zich als vast arbeider bij een bouwerman hier in het dorp waar in ditzelfde huis zijn ouders toen al woonden. „Maar zou mijn vader het wel goedvinde?" temperde Iske opeens hun vreugde, over deze uitkomst.
„Ik gaan zondag wel naar 'm toe," zei Klaas. „En het moet al heel raar lope as ie niet toegeve wil. Hij geeft immers niks om jou? Welke vader laat aars zijn kind in dit afgelegen oord zo hard werke voor zo'n beetje geld en met zukke hande?"
Klaas had gelijk. De doodenkele keer dat ze eens naar huis mocht, werd naar haar welzijn nooit gevraagd, al was het weinigje geld dat ze van haar loontje missen kon er zeer welkom.
Toch dacht Klaas toen verkeerd. Vader had wél bezwaar. En hij zei dat ronduit.
„Geen vrijer en vrijster onder hetzelfde dak. Daar kome ongelukke van,"
brak hij alles af. „Ze moet voorlopig maar blijve waar ze is."
„En ze heb daar de huur al opzeid ..." protesteerde Klaas bedremmeld.
„Heb ze die zomaar opzeid zonder eerst an mijn te vragen?"
Vader zei nog veel meer. Volgens Klaas was hij meer dan boos weest tot
zijn vrouw dit afremde door te zeggen:
„Hou nou je mond maar d'rs Meindert. Hier is toch niks meer an te doen. Er moet raad schaft worre. En nou meteen, want ik hew hier al opeters genoeg en ken jou dochter daar niet bij hewwe as ze strakkies uit 'r dienst komt. Maar het is kj£k zo as deze jöön zeidt, Iske heb geen hande voor het werk dat ze opheden doen moet. Het is spijtig dat jullie nog geen trouwplanne hewwe," wendde ze zich dan naar Klaas. „Maar Iske is nog zo jong," had die gezegd. „Ik zou liever nog een beetje wachte wille."
„Waarom?" vroeg de vrouw. „Ik was geen dag ouwer as zij toe ik met mijn eerste man trouwde. En ik redde het wat best."
„Ja... as jullie voor die tijd trouwe wille," viel vader haar bij, „dan heb ik er niks op tegen "
Klaas was daar gretig op ingegaan en zo werd spoedig hun huwelijk naar ieders wens geregeld.
Op een stille, zonloze dag in het begin van januari waren ze getrouwd. Heel eenvoudig met enkel de twee vaders en de getuigen. Haar schoonmoeder was al te ziek om van huis te gaan, die stierf reeds twee maanden later, en vaders vrouw had geen uitgaanskleren.
Zo trok ze al die jaren geleden hier in huis en vond daar een onverwacht geluk na een jeugd vol pijn en verdriet.
Iske schikte het kussen iets dieper in haar rug en keek om zich heen in het brandschone vertrek waar alles haar tegenglom, tot de wanden toe. Hoe heel anders zag het er uit toen ze hier kwam. Het huis verwaarloosd, de inboedel oud en slecht onderhouden. Ja, ze had flink moeten aanpakken om de boel netjes te krijgen voor Klaas zijn moeder begraven werd. En toen wist ze al dat Dolf moest komen die elf maanden na hun huwelijk geboren werd. Wat waren ze toen blij geweest, vooral haar schoonvader. Gelukkig had die goeie man nooit geweten dat de jongen wat achterlijk was. Eer dat uitkwam werd hij op een middag dood naar huis gebracht. Het had haar erg gespeten. Vooral om hemzelf, hij was zo opgewekt geweest en zo hartelijk tegen iedereen. En daarna miste ze ook nog het weekloon dat hij altijd trouw aan haar overgaf. Soms veel, soms weinig, al naar wat hij als los arbeider verdiende met melken, spitten, maaien, hooien, aardappelrooien, zichten, dorsen en in de wintermaanden met het baggerwerk waarvoor hij de schuit en het gereedschap bezat. Zijn loon was dikwijls groter dan wat Klaas verdiende en daarom nam die na zijn vaders dood diens werk over.
Een jaar na Dolfs geboorte kwam er weer een kind, een meisje dat slechts drie dagen leefde. En de kinderen die na haar kwamen werden al dood geboren. Jaar na jaar leefde ze in een angstige hoop die telkens wreed ver
smoord werd. Tenslotte besloten ze om
voorzichtig te zijn en geen kinderen meer te verwekken die ze toch
niet mochten behouden. Van toen af gaven ze al hun aandacht en
liefde geheel aan Dolf. Met veel geduld leerde zij hem hoe hij zich
tegenover anderen diende te gedragen en met nog veel groter moeite
probeerde Klaas hem iets van zijn eigen beperkte kennis bij te
brengen toen bleek dat de jongen het gewone onderwijs niet volgen
kon. Zijzelf had dit niet kunnen doen, zij had nooit mogen
schoolgaan en kon lezen noch schrijven. Maar rekenen kon ze wel.
Dat had het dagelijks leven met weinig geld haar op den duur
grondig geleerd. Zij kende de waarde van iedere cent die ze uitgaf
en de nog veel hogere van die ze opzij kon leggen. En dat waren er
in die eerste jaren aardig wat geweest, vooral toen zijzelf uit
bakeren ging en Dolf ook af en toe iets verdiende.
Maar toen, de jongen zal zowat dertien geweest zijn, overviel Klaas de ziekte die hem met vallen en opstaan tot een zielige stumper zou maken. Toen werden die zuinig gespaarde centjes langzaam opgeteerd en kwam er een herfst waarin er op de zolder en in de kelder maar een heel kleine wintervoorraad werd opgeslagen en het spekvat leeg bleef. Iskes ogen volgden de loop van een paar sloten die in wijde kronkels door het groene veld liepen en die vanaf het hooggelegen stuk waarop zij woonde duidelijk zichtbaar waren.
In die winter lag er al vroeg sneeuw op het land en was dat nu in golven opgejaagde water overal bevroren. Al had Klaas toen kunnen werken, er was nergens iets te verdienen geweest. Zo werd het februari. En toen .. . Nog huiverend bij de herinnering aan die tijd dook Iske kleumend ineen naar de warmte aan haar voeten.
In die maand kwam de onvergetelijke dag dat er geen turf of briket meer in het hol lag en geen uitgedoofd kooltje meer in de doofpot. Op een beetje, door Dolf van erven en uitwallen bijeen gegaarde takken, lukte het haar de boekweitpap gaar te maken die hun middagmaal moest zijn; en de rest van het hout bewaarde ze voor 's avonds om er dan het water voor de cichoreikoffie mee aan de kook te brengen. Terwijl Klaas gretig zijn pap oplepelde zei hij, met een blik naar de met ijsbloemen bedekte ramen: „Het is stil weer. Er zal vanmiddag heel wat volk op het ijs weze. Zouwe Dolf en ik maar an het baanvegen gaan? Daar op die grote slote benne vandaag vast wel een paar stuivers te verdienen."
„Jullie baanvege .. .T Al haar afkeer voor het beeld van de vernedering die haar daarmee voor ogen kwam legde ze toen in die twee woorden. Haar man en haar zoon die hun hand ophielden voor een cent. „En toch zal het wel moete," fluisterde ze. voor zich heen. „De bakker zal mijn vast niet lang meer op de pof geve al ete we enkel roggebrood en met de turf- boer en de winkelier is het krek zo."
Een uurtje later gingen ze weg met elk een door Klaas zelfgemaakte tak- kenbezem over hun schouder. Op de stoep staande keek ze hen na terwijl er tranen in haar ogen brandden.
„En toen wist ik nog niet eens alles van die dag," mompelde ze nu in
zichzelf. „Toe wist ik nog niks van Arie Zeilemaker en van wat die mijn andoen zou. Toe was ik nog een eerlijk mens." Ja, die middag... Iske staarde voor zich uit in de langzaam vallende schemering die de vormen uit haar omgeving deed vervagen, doch de glans ervan nog niet verdoezeld had.
Die lang geleden middag was het in haar huis net zo koud als er buiten en daarom probeerde ze om in het turfhol nog zoveel mot bijeen te zoeken dat er een kleine vuurgloed in het fornuis zou blijven. Tevergeefs. Haar vingers gleden over het kale hout van de bodem. Dolf had gister zelfs de laatste kruimeltjes opgevist.
„Dan niet," zuchtte ze en ging naar de keuken om haar handen te wassen met het restantje warm water dat ze daar nog in de ketel wist, want al had ze, zolang ze getrouwd was, nooit meer winterhanden gehad, ze paste er zorgvuldig voor op die ook niet meer te krijgen. Vooral nu ze dikwijls uit bakeren ging. Straks, in maart, moest ze weer twee kraamvrouwen helpen en dan mochten haar handen niks mankeren. Maar maart leek nog zo ver weg nu je geen cent in huis had en op spoedig werk voor Klaas durfde ze niet te hopen. Wie nam een arbeider die niet meer voor alle werk geschikt was? En Dolf...? Och, de twee kwartjes die hij straks bij een klein zaadbouwertje verdienen zou konden je ook niet helpen. Terwijl ze daar nog stond deed een gerommel bij de stoep haar opschrikken en onwillekeurig schoot haar blik naar het bevroren keukenvenster dat geen uitzicht bood. Tegelijk bedacht ze echter met schrik dat het wel eens de grote turfslee van Arie Zeilemaker kon zijn die tegen de zijkant van de stoep botste.
Arie, die bij haar kwam te venten en die ze al in geen weken had kunnen betalen. En wat moest ze nou? Weer borgen, terwijl je niet wist of je ooit geld genoeg bezitten zou om al je schulden af te doen? Maar je moest toch brandstof hebben om het beetje eten dat er nog in huis was te koken. En je kon Klaas en Dolf ook niet in de kou laten zitten. Dus dan maar weer borgen als dat kon?
Nog eer ze hierover een besluit genomen had ging de achterdeur open en stapte Arie met een grote turfmand vol brandstof het huis in. Zelfs het bosje talhout dat ze dikwijls van hem kocht had hij niet vergeten. „Goeiemiddag Iske. Wat doen we? Bij 't oud af maar weer?" vroeg hij opgewekt en liep meteen door naar het turfhol in de kamer. „Wat is het koud bij je!" riep hij dan. „O, ik voel het al, je hewwe alles opstookt. Nou, daar is raad voor 'oor." Ze kwam hem achterna.
„Nee, dat is er niet," zei ze moeilijk. „Ik heb nog helegaar geen geld Arie." „Daarom hoef je toch niet in de koud te zitten," vond hij en stapelde zorgzaam een rijtje turven in het hol. „Zuk regele wij wel samen 'oor." „Maar er staat al zoveel..." protesteerde ze.
„Daar prate we strakkies wel d'rs over," zei hij gemoedelijk. „Maak jij eerst je fornuis maar effies an en zet maar gauw een kopje thee voor mijn."
Handig ontbond hij het bosje houtjes, stak er
haar een paar toe en legde een turf en een paar briketten voor de
greep klaar.
Iske voelde een lichte onrust in zich ontstaan. Wat had Arie? Wat wilde hij? Zijn vreemd lichtende ogen keken haar aan alsof hij heel wat meer van haar verwachtte dan enkel een kopje thee. Je hoorde soms van die rare dingen en zij was met hem alleen op dit erf. Het ene huis stond tot mei toe leeg en de buren uit het andere waren de hele dag weg om op schaatsen een reeks familiebezoeken af te leggen waarvoor anders de reis te ver was.
Ze nam de ringen van het fornuis en ruimde voorzichtig de as van het rooster in de hoop daar nog een sprankje vuur te vinden. Ze vond echter niets en moest het opnieuw aanmaken. „Ik gaan effies een handje stro halen," waarschuwde ze. Arie, naast de mand geknield, keek glimlachend naar haar op. Zijn grote gelijke tanden blonken haar tegen tussen de blonde haren van zijn snor en baard. Die glimlach gaf aan zijn gewoonlijk nogal streng gezicht iets jongensachtigs. Maar dat was het niet wat haar onrust deed groeien. Het waren weer zijn ogen die zo vreemd dwingend de hare zochten. Haar heengaan werd een vlucht. Dralend verzamelde ze in het schuurtje achter hun huis een pluk stro uit het lege varkenshok en liep er langzaam mee terug tot aan de achterdeur waar ze weifelend bleef staan, haar gezicht naar het dorp gewend waar ze Klaas op één der grote sloten wist. „Dat regele wij wel samen," had Arie gezegd. Deze woorden waren het niet die haar benauwden, het was dat andere in Arie zelf dat dit deed. Of verbeeldde zij het zich maar? Hij stond toch bekend als een nette vrijgezel van haar eigen leeftijd die na een paar mislukte verkeringen nog bij zijn moeder thuis was en daar, naast zijn brandstoffenzaak, ook nog een klein boerderijtje had. Ze had verder nooit iets over hem gehoord, geen gerucht, geen verkeerd woord, niets. En voor zo'n man zou zij nu opeens bang wezen?
Ja... zo as ik daar toe stond lachte ik mijn eigen uit, wist Iske nog. Ik had wijzer weze moeten. Door toe in huis te gaan gooide ik al mijn geluk en mijn rust voor jare en jare kapot. Hoe kon ik toch zo ... Binnen vond ze Arie nog bezig met stapelen en toen de eerste mand leeg was haalde hij een tweede, terwijl zij het fornuis aanmaakte, water uit de bak putte en er een ketel vol van op het vuur zette voor de thee, waarvan ze nog een beetje in huis had. Ze hoorde hoe het vuur het droge hout greep, hoe het opvlamde, door de haard joeg en in de pijp omhoog klom die dadelijk daarop zijn warmte weer afgaf in de kamer. Zo'n heerlijk lange pijp die pas tegen de zolder in de schoorsteen verdween. Toen Arie terugkwam zette hij de mand neer en strekte zijn handen er naar uit. „Meisje wat is die warmte lekker," prees hij.
Het leek alles zo gewoon. Het water dat begon te razen tot het kookte, de thee die ze zette en op de zijkant van het fornuis schoof om te trekken, terwijl zij uit de pronkkast de mooie suikerpot haalde waarin ze nog een zuinig bewaard restantje wist.
„Zo, nou eerst effies mijn hande wasse," mompelde Arie toen ook deze mand leeg was en hij verdween naar de keuken waar de waskom stond. Toen hij terugkwam wachtte ze hem staande op, haar hele houding vol onrust en afweer, doch dit schrikte Arie niet af. Hij kwam dicht naast haar en zei zachtjes:
„Vertel nou r's Iske, zouwe wij het samen rooie kenne?" en lei meteen zijn arm om haar schouders.
Dat was. het dus tóch. Hij wilde van haar wat ze gevreesd had, wat ze niet wou, om niets ter wereld, laat staan een beetje schuld. Als Arie je maar niet zo aanzag. Je moest terugkijken of je wilde of niet. „Gaan weg Arie," weerde ze af en stompte zijn arm weg die daardoor afgleed naar haar taille.
Nu hoor ik hem een klap in zijn gezicht te geven, wist ze heel zeker, doch ze durfde dit niet te doen om het geld dat hij van haar eisen kon en dat zij niet bezat.
„Toe ... niet doen," smeekte ze daarom enkel maar. „Stil toch, ik doen je geen kwaad," suste dan zijn stem van heel dichtbij en direct er op voelde ze zijn mond op de hare in een zoen zoals ze er nog nooit één had gehad. Het was een kus die haar weerstrevend lichaam verslapte, haar handen verlamde en haar mond dwong die terug te geven. „Wees lief voor mijn, Iske. Toe ... Ik heb al zoveel maande naar jou verlangd," fluisterde hij onder zijn dwingende zoenen door tot ze alles vergat en toegaf aan zijn begerig lichaam en aan ongekende driften die ze nooit in zichzelf had vermoed. Haar liefdeleven met Klaas was altijd heerlijk rustig verlopen; zacht en liefdevol had hij er haar na hun huwelijk binnengeleid en zo was het tussen hen gebleven. Klaas beschouwde haar overgave als een gunst die hij niet verspelen mocht. Arie maakte dit echter tot een roes van hartstocht; hij vroeg niet doch eiste en nam, zonder je te doen vergeten dat dit een verboden avontuur was. En juist dat verbodene maakte hij tot een apart genot. Haar berouw kwam snel. „Dit had nooit beure maggen Arie."
„Kom toch mijn lieverd ... We doen er geen mens wat mee te kort. Toe, zeur niet en tap voor mijn maar gauw een lekker kopje thee in." „Toch mag dut nooit meer 'oor," stelde ze vast. „Ik ken er wel om huile." Arie zette zich glimlachend in de stoel van Klaas.
„Niet doen meid. Je hewwe zo'n lief smoeltje en huilen maakt je lelijk. Kijk, je moete het zó zien Iske. Alle schuld is verrekend en je hewwe je hok vol brandstof," zei hij opgewekt.
„Wat moet ik hierover tegen Klaas vertelle?" bedacht ze vol schrik. „Wel, dat is heel eenvoudig," wist Arie na enig nadenken. „Mijn moeder wordt zo slecht van gezicht dat ze geen draad meer in de naald steke ken en ze heb mijn al d'rs vraagd of ik geen vrouw wist die voor ons naaie en stoppe wil. Ken jij dat niet weze?"
Ze had gretig geknikt. Dit was gewoon. Zo werd het éérlijk verdiend geld.
Arie dacht er anders over.
„Nee, geen sprake van. Dit late we zoas het is," besliste hij. „En voor de rest zorg ik ok. Hoeveel belope je schulde zowat?"
„Ik denk van wel zowat acht gulden," had ze stuntelig bekend. „De huishuur is het ergste. Pieter Blauw doet net of ie er brood voor kope moet en wij wete wel beter. Die deed gister erg lelijk tegen ons omdat ik 'm weer niet betale kon."
„Heb daar nou maar geen armoed meer over," troostte hij opgewekt. „Ik gaan nou weg en kijk jij aanstonds maar d'rs effies onder je theeblad. Dag mijn wijfje. Binnenkort kom ik wel met moeders naai- en stopwerk." „Maar dan geen malligheid meer 'oor Arie," waarschuwde ze nog gauw. „Zuk hoort niet."
Met een snelle beweging greep hij haar in zijn armen en nam weer haar mond in een lange zoen.
„Lieve kind, geloof mijn nou... er is zoveel dat niet mag en toch daan wordt... Trek je hier nou verder niks van an. As wij maar zorge dat het nooit uitkomt, dan hindert het toch niks?"
Hoe dolgraag ze dit toen geloven wilde, het lukte niet. Het was haar nooit gelukt. Zelfs nu drukte het besef van die langgeleden verhouding nog op haar leven als een dagelijkse last.
Iske zuchtte en richtte zich op. Ze nam een koffiepotje van bruin aardewerk van het bijpassende komfoortje, voelde of het nog warm genoeg was en schonk dan het voor haar staande kopje nog eens vol. Met een klein beetje suiker en een paar drupjes melk was dit haar meest geliefde drank. Hoeveel kopjes koffie zou Arie na die eerste nooit vergeten middag wel bij hen hebben leeggedronken? Of hij hen brandstof bracht of verstel- goed, altijd bleef hij een poosje. Was Klaas thuis dan maakte hij een gezellig praatje, was ze alleen ...
Gelukkig gebeurde dit maar zelden. En toch was het één keer teveel geweest, want heel kort nadat hun verhouding begonnen was ontdekte ze weer zwanger te zijn. Het was een trieste ontdekking. Eerst kwelde haar al de twijfel over de afkomst van dit kind en dan was er het vooruitzicht van een nieuw groot verdriet. Klaas troostte haar zo goed hij kon. „We hewwe er al zoveel verloren, hou je met dit kindje ok maar flink, mijn lieverd." Hij lei zijn door reumatiek gekromde vingers strelend op de hare. „Toe, huil maar niet. We kome er wel weer doorheen." Arie deed niets. Die keek haar alleen maar aan en zei: „Pas jij deze tijd maar goed op je eigen 'oor Iske. Ik help jullie er wel wat doorheen."
Arie had hen geholpen. Zomaar ongemerkt met een ruime betaling van het werk dat ze voor zijn moedér deed en de guldens die ze na een bezoek zomaar in de keukenla vond. Klaas werkte nog zoveel hij kon en zat verder thuis urenlang stoelen te matten, terwijl Dolf ook nog wat inbracht. Nee, geldzorgen had ze in die tijd niet zoveel, maar er waren andere voor teruggekomen. Het bewustzijn van schuld en de vrees voor een straf die er op volgen moest.
Doch in haar groeide het kind en ze voelde het leven. Zeven maanden, acht maanden ...
„Ik zal toch de wieg eerdaags maar van 't zolder hale," zei Klaas toen het zover was. „En maak jij toch ok maar wat poppegoed klaar." „Ja, dat. zal ik doen," beloofde ze, vaag in twijfel over wat ze wensen moest. Een kind dat spoedig sterven zou of weer zo eentje als Dolf geworden was? Haar zonde moest toch ergens vergelding vinden. Maar vroeger dan? Eer dit met Arie begon? hield ze zich soms voor. Toen gingen ook al onze kindertjes dood en hielden we enkel Dolf. Waar hadden we dat verdriet aan verdiend? Ze kwam er niet uit en wachtte maar af wat komen zou.
Het werd een gezond, voldragen zoontje dat ze echter pas na twee dagen een naam durfde te geven. Hij zou Meindert heten naar haar vader. En zelden zal er een trotser en gelukkiger man in het doophek hebben gestaan dan Klaas Helmus toen die dag voor het kind gekomen was. Klaas kon, ondanks al zijn pijn en narigheid, dit grote geluk nooit helemaal begrijpen. Hij ging totaal op in dit prachtige kind. Zij niet. Zij zocht altijd door naar een gelijkenis in het donkere gezichtje dat, wat neus, mond en vorm betrof al meer op het hare ging gelijken. Van dag tot dag zag ze hem ontplooien. Hij lachte, keuvelde, begon te grijpen, te spelen, alles op de juiste tijd. Wat Klaas al veel eerder had gezegd begon ze tenslotte zelf ook te geloven. Meindert was ook gééstelijk volkomen gezond. En toen, terwijl hij op een morgen op haar schoot zat en zij met zijn handjes speelde, keek hij haar met zijn stralend glimlachje recht in haar ogen en zij in de zijne die diepblauw waren. Een wonderlijk blauw dat ze maar in één paar ogen kende. Toen was het alsof er iets in haar werd weggescheurd dat nooit meer terug zou komen. Eindelijk had ze zekerheid. Meindert was Aries zoon. Boos en met een verdrietige klank in haar stem had ze het hem verteld zodra ze een keer samen alleen waren. „Och dat heb ik al veel eerder zien," zei die bedaard. „Daar moet jij je maar niks van antrekke 'oor. Geloof me Is, hier heb geen mens ooit erg in. Er is immers meer gelijk dan eigen."
„Dat weet ik ok wel; daar gaat het bij mijn niet om," bitste ze terug. „Het gaat mijn om Klaas. Omdat die zo gelukkig is met het kind van een aar." „Maar dat is toch mooi," ging Arie hier lachend tegenin. „Zo beroerd as die man er opheden an toe is met zijn pijn en zijn rimmetiek mag je hem dat toch niet misgunnen. Nou heb ie tenminste wat om voor te leven. Wat had ie aars had? Niks toch zeker. Nee, mijn Iske, daar hoef je geen zwarigheid over te hewwen. Toe, lach 'rs effies en geef mijn gauw een zoen."
„Nee Arie. Niet meer en nooit meer. Ik wil dit niet langer."
„Waarom niet? Om Klaas misschien?" vroeg hij misprijzend.
„Nee, om Meindert," zei ze langzaam. „Zuk as dat van ons komt op de
duur altijd uit en ik wil niet dat mijn kind daar later om nawezen wordt.
Al ken ik 'm later geen geld meegeve, een fatsoenlijke afkomst is ok wat
waard."
„Toch laat ik je niet los," besliste hij. „Ik blijf hier evengoed kome."
„Dat hoop ik ok," zei ze. „Klaas is erg op je steld."
„En jij?" vroeg hij dringend.
„Ik ok," gaf ze rustig toe.
„Dan spreke we het zo af," stelde hij vast.
Iske nam haar kopje op en dronk het langzaam leeg, terwijl haar ogen in het donker staarden en ze dacht terug aan al de jaren die toen daarop volgden.
De jaren dat zij Aries kleren herstelde, een werk dat hij royaal honoreerde en verder was er nooit meer iets tussen hen dan de bezoeken die hij bij hen bracht als Klaas thuis was.
De verandering kwam toen die eens tegen Arie klaagde over het misbruik dat van Dolfs werkkracht werd gemaakt.
„Met veel spul en moeite heb ik het zo ver kregen dat zijn baas 'm nou wekelijks een daalder geeft, maar dat is veel en veels te kort. Die kerel spaart door Dolf een volledig werkman uit."
Arie had toen even zitten peinzen en liet spelend een paar biezen van de stoel die Klaas bezig was te matten door zijn vingers glijden eer hij zei: „Die jöön is misschien wel wat voor mijn. Mijn knecht gaat weg, dus ik moet toch wat aars. Zal ik het 'rs een week met Dolf probere? Strakkies, van nuüwjaarsdag tot maart, loopt ie toch om de kant. Of heb je hem voor het hele jaar verhuurd?"
„Ken je denke ... Die twee maande loon houdt de baas lekker in zijn knip, dan is er toch zowat niks te doen op zijn bedrijf." Zo werd Dolf knecht bij Arie Zeilemaker, hij kreeg daar een best huis en werkte er graag. Hij verdiende hetzelfde loon als ieder ander met nog meer toegiften, zoals brandstof, aardappels, groente, fruit en melk. Zo groeide Meindert op in een gezin zonder zorgen waarin het enige verdriet de verslechterende toestand van Klaas was.
Die twee, Klaas en Meindert, wat hielden ze veel van elkaar en Dolf met zijn kinderlijke aard deelde daarin mee.
Toen, kort voor Meindert van school zou komen, trouwde Arie wiens moeder kort tevoren gestorven was, met Mie Blauw, de dochter van hun eveneens overleden huisbaas. Die twee, Arie zowel als Mie, waren door dit huwelijk uitstekend met elkaar gered. Hoe weinig hij werkelijk voor haar betekende ervoer ze in die dagen omdat ze geen zweem van jaloezie voelde, maar hem oprecht geluk kon wensen. Het was ehkel hun beider hartstocht en Aries verleidingskunst geweest die haar tot ontrouw hadden gedreven.
Het was Mie zelf die enkele maanden na dat huwelijk kwam zeggen dat ze vermoedelijk in verwachting was en of zij, Iske, dan bij haar wou komen bakeren.
„Ik?" had ze verbaasd gevraagd.
Waarom juist zij en niet Teet Bregman die altijd bij de boeren en de gegoede burgerstand bakerde. De mensen die om Iske Schoen kwamen waren meestal lui met weinig geld.
„Is dat zo vreemd?" vroeg Mie terug.
„Ja, eigenlijk wel," zei ze toen maar ronduit. „Jullie soort mense hoort toch Teet te nemen of aars Aaf je Pluister."
„Hou toch op mens, daar had Arie het ok al over," weerde Mie dit af. „Het is al erg genoeg dat ik op mijn leeftijd nog bevalle moet en dan wil ik er tenminste toch een vrouw bij hewwe die ik vertrouw, die mijn een beetje eigen is."
Iske keek haar verbijsterd aan. „Ben ik dat dan?"
„Jazeker. Weet je nog wel dat ik hier vroeger oftig zaterdagsavonds de huishuur ophalen moest voor vader? En dat ik dan altijd een kopje koffie en een stuk plaatkoek van je kreeg en dat jullie dan effies met mijn praatte?"
„Ja, nou je het zegge ..."
Ze had altijd met dat schuwe verlegen meisje te doen gehad, al was die nog ouder dan zijzelf.
„Later, toen mijn moeder dood was deed vader het altijd zelf, maar ik ben die tijdjes dat ik hier bij jullie zat nooit vergeten 'oor. En daarom wil ik geen aar bij mijn bed as jou."
„Nou dat ken Mie. Ik hou die tijd wel voor je vrij," had ze beloofd. En zo was zij het die in het begin van maart 1880 aan Arie de zoon toonde die voor de wereld wél zijn naam zou dragen en Hendrik Zeilemaker heten zou.
Toch liet hij ook de andere niet helemaal los. Zodra de tijd naderde dat Meindert van school af moest kwam hij zoals gewoonlijk op de ventersdag met Dolf mee naar binnen en dan dronken ze gezamenlijk thee, terwijl Dolf intussen het hol volstapelde met brandstof. „Zonet. Is die al zo ver?" deed Arie verbaasd. „En wat moet ie worre?" „Ik wil graag dat ie een vak leert," zei Klaas. „Hijzelf heb wel idee om timmerman te worren."
„Dat is een goed plan van die jöön. Zal ik 'rs naar een beste baas voor 'm uitkijke? Ik spreek zo wel d'rs de één en de aar," bood Arie aan. „Graag. As jij dat voor ons doen wille .. ." nam Klaas het aan. En zo kwam Meindert kort daarna bij Karei Zeeman. En nou zat ie daar voorgoed.
„Waarom is 't toch zo lopen?" prevelde Iske. „Meindert is toch zo'n lieve jöön. Oppassend, ijverig, vriendelijk... alleen een beetje stil. We hewwe altijd zorgd dat ie er keurig uitzag, dat ie spare kon, dat ie het hier gezellig had. Wat was ik blijd toe ik buitenom hoorde dat ie Zwaantje Leeuw een paar keer naar huis bracht had. Dat is zo'n lief, handig meidje. En ik ken dat wete, want ik had kort tevoren een paar weke met 'r samenwerkt toe ik in het molenhuis te bakeren was waar zij as noodhulp was. Ik zag 'r al zowat as mijn schoondochter. Zij zou vast vriendelijk voor Klaas en voor mijn weest hewwe, zo'n natuur heb ze wel.
Nou zulle wij Meindert hier heel weinig meer zien. Die lui van Zeeman slokke hem helegaar op. Wat is dat toch erg voor Klaas, want Meindert is
alles voor hem. Hij is zo groos op die jöön, hij praat en denkt nooit aars as over het geluk dat we hem nog kregen hewwe. Het is soms zo erg dat ik Aries aandeel daarin helegaar vergeet.
Die heb er alle schuld an dat het zo lopen is met Meindert. Hij met zijn praatjes over een meid met wat geld en een eigen zaak. Riek is gerust wel een best meidje, maar ze hoort niet bij ons. En bij Meindert helegaar niet. En al doen je nog zo je best om zukke gedachte van je af te zetten, ze kome almaar terug. En met Klaas is het vast ok zo, maar die wil er niet over prate. Die wil geen verkeerd woord hore over al wat Meindert doet." Iske huilde. Gehaast diepte ze haar mooie zondagse zakdoek uit de zak die opzij van haar rok bij het split was ingezet en verborg er haar gezicht in opdat Klaas haar snikken niet zou horen. Lang zat ze zo tot het rijzen van de maan haar toonde dat het al bijna middernacht zou zijn. Pas toen ontdeed ze zich in de kamer van haar kleren, ze legde haar mooie, nieuwe hul in een speciaal stevig kartonnen doosje dat van buiten met fijn bloemetjespapier was beplakt, en borg dit samen met haar bloedkoralen in een apart hoekje van het kabinet.
Die kast werd oud evenals de meeste andere dingen hier in huis die al van Klaas zijn ouders geweest waren. Maar ze zouden nog een hele tijd meegaan, want al waren ze niet mooi meer, sterk waren ze wel, net als zijzelf. Want Iske hoopte hier nog lang te blijven. Langer dan Klaas, omdat die haar niet missen kon en ze hem niet alleen durfde achter te laten in de kille wereld van nu.