4.3. Seksueel misbruik.
Eind jaren negentig ontstond behoefte aan de actualisering van richtlijnen voor de bejegening van slachtoffers van seksuele misdrijven; de wijze waarop slachtoffers werden behandeld door politie en Openbaar Ministerie. De achtergrond voor het invoeren van deze richtlijn was dat een seksueel (gewelds)misdrijf een zodanig ernstige inbreuk vormde op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, dat bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de bejegening door justitie van slachtoffers van seksuele (gewelds)misdrijven. Eén van de redenen hiervoor was de wens om, naast een professionele bejegening van slachtoffers van zedendelicten, meer nadruk dan voorheen te leggen op het algemeen belang van waarheidsvinding.
Om deze doelstellingen te realiseren werd één nieuwe aanwijzing uitgevaardigd, met als titel “aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik”. In de richtlijn werd met seksueel misbruik in afhankelijkheidsrelaties die vorm van misbruik bedoeld waarbij handelingen plaatsvinden waarbij het slachtoffer in een afhankelijkheidsrelatie staat of stond tot de dader. Daaronder zijn in ieder geval begrepen de gevallen van ontucht met misbruik van gezag die in art. 249 Wetboek van Strafrecht (WvSr) worden genoemd.
De aanwijzing maakt een onderscheid tussen acute situaties en situaties waarin bezinning mogelijk is. Dat laatste zal in het algemeen het geval zijn in afhankelijkheidssituaties.