19
De zevende dag voor de opening van Arcadia House als hotel namen Camille en Hal de beslissing hun huis te koop te zetten. Het is een groot huis, zeiden ze tegen elkaar, te groot voor een gezin van drie personen, en ze zouden waarschijnlijk toch niet meer kinderen krijgen. (‘Hoewel dat geen ramp zou zijn,’ zei Hal, zijn vrouw tegen zich aan drukkend.) Ze gingen op zoek naar iets kleiners, dicht bij Katies school, maar wel met een werkplaats of een dubbele garage, zodat Hal, ook als hij een nieuwe baan had, door kon gaan met zijn restauratiewerkzaamheden en opnieuw voor zichzelf zou kunnen beginnen als de economie weer aantrok. Ze maakten een afspraak met een makelaar, stilzwijgend het kantoor vermijdend waar Michael Bryant werkte. Ze zeiden tegen Katie dat ze alle nieuwe meubels voor haar kamer zelf mocht uitzoeken en ja, dat er natuurlijk ook plaats zou zijn voor Rollo. Ze gaven de bank opdracht de rekening te sluiten die door Lottie was geopend en het geld naar haar terug te boeken.
Lottie belde twee keer op. Beide keren liet Camille het antwoordapparaat de boodschap aannemen.
De zesde dag voor de opening van Arcadia kwamen de mensen van monumentenzorg kijken in verband met de voorrangsplaatsing. Jones, die was gewaarschuwd, arriveerde met zijn advocaat en met een aanvraag voor een certificaat voor vrijwaring van de monumentenlijst, die, zo zei hij, in de aankoopfase naar de staatssecretaris was gestuurd. Hij had uit betrouwbare bron vernomen dat de vrijwaring verleend zou worden, hetgeen zou voorkomen dat ze financieel schade zouden lijden door de voorrangsplaatsing op de monumentenlijst. Desondanks, zei de advocaat, waren ze blij dat monumentenzorg het reeds gedane werk kwam bekijken, om een mogelijk tijdsschema voor reparaties vast te kunnen stellen en uitgebreid met Daisy te praten, die over alle relevante informatie en documentatie met betrekking tot de restauratie en de oorspronkelijke toestand van het gebouw beschikte.
Daisy had hier nauwelijks naar geluisterd, laat staan dat ze het had begrepen. Het enige dat ze deed was staren naar Jones. Hij had maar twee keer het woord tot haar gericht, de eerste keer om haar te begroeten en de tweede keer om afscheid te nemen. Bij geen van beide gelegenheden had hij haar aangekeken.
De vijfde dag voor de opening liep Camille naar het huis van haar ouders, op een tijdstip dat ze wist dat haar moeder niet thuis was. Ze trof haar vader aan, die vakantiefolders door zat te bladeren. Ze werd zenuwachtig, bang dat haar moeder die vreselijke opmerking over hun huwelijk aan hem had doorverteld, maar haar vader was ongewoon vrolijk. Hij dacht erover naar Kota Kinabalu te gaan, zei hij, en hij las de beschrijving van de streek uit de reisgids voor. Nee, hij had geen idee waar het lag, behalve dat het in het Verre Oosten was. Hij vond het gewoon leuk klinken en hij vond de gedachte dat hij bij thuiskomst zou kunnen zeggen: ‘ik ben net terug uit Kota Kinabalu’, ook leuk. ‘Dat zou indruk maken op de golfclub, denk je niet?’ zei hij. ‘Een stuk opwindender dan Romney Marsh.’ Camille had verbaasd gevraagd of haar moeder van plan was mee te gaan. ‘Ik ben haar nog aan het bewerken, schat,’ zei hij. ‘Je weet hoe je moeder is.’
In een opwelling had ze hem zo hard geknuffeld dat hij haar over haar hoofd had geaaid en had gevraagd waar hij dat aan te danken had. ‘Nergens aan,’ zei ze. ‘Ik hou gewoon van je, pap.’
‘Hoe eerder dat hotel opent hoe beter,’ antwoordde hij. ‘Ik krijg de indruk dat iedereen tegenwoordig bij het minste of geringste over zijn toeren raakt.’
De vierde dag voor de opening verscheen Stephen Meeker op Arcadia’s brede witte bordes. Hij wuifde zich koelte toe met zijn strohoed en kondigde aan dat hij de vrijheid had genomen met een vriend van hem uit Cork Street te spreken, die buitengewoon was geïnteresseerd in hun muurschildering. Hij vroeg zich af of die op de opening mocht komen en of hij misschien nog een andere vriend kon meebrengen. Iemand die werkzaam was bij de Daily Telegraph en gespecialiseerd in kunstreportages. Daisy had ja gezegd en hem uitgenodigd de muurschildering de dag voor de opening te komen bezichtigen. Stephen had er lange tijd naar staan kijken, naar de jongere uitgave van hemzelf en Julian. Hij merkte op dat hij er heel anders uitzag dan wat hij zich ervan herinnerde. Toen hij wegging legde hij een benige hand op Daisy’s arm en drukte haar op het hart nooit dingen te doen omdat je je verplicht voelde. ‘Doe wat je werkelijk wilt,’ zei hij. ‘Dan zul je nooit spijt hebben. Want tegen de tijd dat je mijn leeftijd hebt, mijn god, dan wegen ze als een loden last.’
Drie dagen voor de opening arriveerde Carol samen met Jones om de lijst van bekende namen door te nemen en de keukens, het parkeerterrein en de faciliteiten voor de muzikanten te inspecteren. Ze slaakte voortdurend bewonderende kreten, zodat Daisy zich haastte haar instructies uit te voeren. Jones had tegen haar gezegd dat hij tevreden was, maar op zo’n manier dat ze niet zeker wist of hij het meende. Hij stelde het nieuwe bar- en keukenpersoneel in een rij op, hield een korte, weinig overtuigende speech en onderwierp drie schoonmakers aan een verhoor. Hij vertrok alweer snel, waarop Carol zei dat hij een waardeloze zak was, de hemel sta hem bij. Julia belde op om te zeggen dat Don en zij naar het feest kwamen, en of Daisy wilde dat ze iets voor haar meenam om aan te trekken? Ze dacht dat er in dat dorp weinig keus zou zijn. Ze bedoelde eigenlijk in heel Essex, begreep Daisy uit haar toon. Ze had geantwoord dat ze zich wel zou redden, maar toch bedankt.
‘Komt hij terug voor de opening?’ vroeg Julia voordat ze ophing.
‘Hij is niet eens weggegaan,’ zei Daisy geïrriteerd.
‘Nog niet,’ zei Julia.
Twee dagen voor de opening stond er een verhaal over de muurschildering in het plaatselijke nieuwsblad, met een foto die volgens Daisy stiekem door een van de werklui moest zijn genomen. Lottie, die de hele week al gespannen en bits was, gaf Sylvia Rowan de schuld, maar het was gelukt Lottie ervan te overtuigen dat het geen zin had erheen te gaan en die vrouw aan te pakken. ‘Wat maakt het uit?’ zei Daisy en ze zette haar met een kop thee op het terras, in een poging zich kalmer voor te doen dan ze zich voelde. ‘Het is het plaatselijke vod maar.’
‘Daar gaat het niet om,’ zei Lottie boos. ‘Ik wil gewoon niet dat het overal wordt rondgebazuind. Ik wil niet dat iedereen die schildering ziet, want de mensen weten dat ik het ben.’ Daisy besloot niets te zeggen over de man van de Daily Telegraph.
In Merham zelf maakten de Bond van Geheelonthouders, de leden van de voormalige Bond van Pensionhoudsters en de overgebleven leden van de zevendedagadventisten, opgehitst door diverse verslaggevers en cameramensen van het regionale journaal, zich volgens plaatselijke bronnen op om te gaan posten tijdens de opening van het hotel. Daisy had pogingen gedaan Jones’ kantoor te bellen om hem te waarschuwen, maar zijn secretaresse gaf haar door aan Carol. ‘O, maak je geen zorgen,’ zei ze beslist. ‘We nodigen ze uit voor een drankje en een foto, de stakkerds. Dat werkt altijd, ze ontwapenen met een beetje charme. En als dat niet helpt, schuiven we ze gewoon onder het tapijt.’
Toen Daisy later op de middag met Ellie naar het dorp wandelde, staakte een groepje oudere vrouwen hun conversatie en keek haar na toen ze voorbijliep, alsof ze iets smerigs onder haar schoenen had. Toen ze de kiosk binnenging kwam de eigenaar naar haar toe en schudde haar de hand. ‘Goed van jou,’ zei hij, met een blik om zich heen alsof ze konden worden afgeluisterd. ‘Zaken zijn zaken. Dat is wat deze lieden niet begrijpen. Zodra je eenmaal open bent en draait, zijn ze het vergeten. Ze zijn al zo lang bezig zich overal tegen te verzetten dat ze niets anders meer weten te bedenken.’
De dag voor de opening, toen de werklieden en het keukenpersoneel waren vertrokken, Jones met Carol in haar belachelijke sportwagen was weggereden en Daisy Ellie mee naar boven had genomen om haar in bad te doen, was Lottie nog een poos gebleven. Toen het stil was in huis was ze alle kamers doorgelopen. Een sentimenteler iemand zou gezegd hebben dat ze afscheid aan het nemen was. Lottie maakte zichzelf wijs dat ze alleen wilde inspecteren of alles in orde was. Daisy had per slot van rekening haar handen vol aan de baby, aan de opening en aan die waardeloze vent van haar, en aan Jones had je momenteel ook niet veel, dus moest er iemand zijn die een oogje in het zeil hield. Ze zei het twee keer, alsof het dan overtuigender klonk.
Ze liep elk vertrek in en probeerde zich voor te stellen hoe het er vroeger had uitgezien. De ingelijste foto’s aan de muren fungeerden als geheugensteuntje. De gezichten, bevroren in de tijd, keken terug met de glazige glimlach van een vreemdeling, nauwelijks meer echte mensen, zei ze bij zichzelf. Gewoon een behangetje, om de speeltuin van de een of andere rijkaard een authentiek tintje te verlenen.
Ze bewaarde de salon voor het laatst. Haar voetstappen klonken hol op de opnieuw gelegde vloer. Ze ging op dezelfde plek zitten waar ze bijna een halve eeuw daarvoor Adeline voor het eerst had gezien. Ze zat op de bank in die uitgebalanceerde, katachtige houding van haar. Het huis, kaal, wit en grandioos, voelde niet meer aan als Arcadia, en de kamers waren niet langer stilzwijgende getuigen van haar geheimen. De wasbeits en versgeplukte bloemen verdrongen de oude geur van zout en onbegrensde mogelijkheden. De glimmende keukens, de smetteloze stoffering en de lichte, volmaakte muren misten hun doel, versmoorden de geest van het huis.
Maar wie ben ik dat ik erover mag oordelen? dacht Lottie terwijl ze om zich heen keek. Er was altijd te veel verdriet geweest. Te veel geheimzinnigs. De toekomst behoorde aan de mensen van nu. Ze staarde het vertrek rond en haar blik bleef rusten op de foto van Celia in haar vlammend rode rok, die nu smaakvol bij de stoffering paste. Ze dacht terug aan de wetende ogen die de hare schalks vanaf de stoel tegenover haar aankeken, en de smalle voeten die altijd op het punt van wegsnellen leken te zijn. Mijn geschiedenis, net als de foto’s, bedacht Lottie. Gewoon een aardig behangetje.
Een paar minuten daarna kwam Daisy met Ellie in een badhanddoek gewikkeld uit de badkamer. Ze ging op weg naar de keuken om Ellies melk warm te maken. Halverwege de trap bleef ze staan en wierp een blik in de salon, keerde zich toen langzaam om en liep weer naar boven, Ellies protest sussend.
Ze had gezien hoe Lottie daar beneden in de ruimte zat te staren, in diep gepeins verzonken. Ze leek gekrompen, kwetsbaar, en heel erg eenzaam.
De avond voor de opening dekte Jones de wankele stapel papier op zijn bureau af, sloot de deur van zijn kantoor om het schorre gelach dat uit de bars van de Red Rooms opklonk, buiten te houden. Hij dronk een restje koffie, viste het telefoonnummer van zijn ex-vrouw op en belde haar op haar werk. Alex’ stem klonk verbaasd. Misschien had ze, net als hij, aangenomen dat het intieme karakter van hun vriendschap zou veranderen als ze eenmaal was getrouwd.
Hij liet haar over haar huwelijksreis vertellen, waarbij ze het verslag tactvol beperkte tot de schoonheid van het eiland, haar bruine teint en de onvoorstelbare kleur van de zee. Ze gaf hem haar nieuwe nummer, in de wetenschap dat hij haar nooit thuis zou bellen. Toen vroeg ze of het goed met hem ging.
‘Ja. Prima… Nee, nee, eigenlijk niet.’
‘Kan ik je ergens mee helpen?’
‘Het is… nogal ingewikkeld.’
Ze wachtte af.
‘Ik weet niet of jij de aangewezen persoon bent met wie ik dit kan bespreken…’
Er klonk iets behoedzaams door in haar: ‘O?’
‘Nou ja, je kent me toch, Alex. Ik heb mezelf nooit goed kunnen uitdrukken.’
‘Dat is een ding dat zeker is.’
‘O… nou… vergeet het maar.’
‘Kom op, Jones. Nu je eenmaal bent begonnen…’
Hij zuchtte. ‘Ik denk… ik denk dat ik op iemand gesteld ben geraakt. Die eerst alleenstaand was maar nu niet meer.’
Het bleef stil aan de andere kant van de telefoon.
‘Ik heb er nooit iets over gezegd. Toen ik het had moeten doen. En ik weet niet meer wat ik moet doen.’
‘Ze was alleenstaand?’
‘Ja. En nee. Ik realiseer me wat ik voor haar voel, maar ik kan nu niets doen. Het is te laat.’
‘Te laat?’
‘Nou, ik weet het niet. Denk jij dat het te laat is? Denk je dat het eerlijk is om nog iets te zeggen? Onder de gegeven omstandigheden?’
Nogmaals een langdurige stilte.
‘Alex?’
‘Jones, ik weet niet wat ik moet zeggen.’
‘Het spijt me. Ik had je niet moeten bellen.’
‘Nee, nee. Het is goed om over die dingen te praten. Maar… ik ben nu getrouwd.’
‘Dat weet ik.’
‘En ik denk niet dat het feit dat je gevoelens voor me koestert… nou ja, gepast is. Je weet hoe Nigel denkt over…’
‘Wat??’
‘Ik voel me gevleid. Eerlijk waar. Maar…’
‘Nee, nee, Alex. Ik heb het niet over jou. O, jezus, wat heb ik gezegd?’
Dit keer was de stilte pijnlijk.
‘Alex. Het spijt me. Ik druk me slecht uit. Zoals gewoonlijk.’
Haar lach kwam snel en opzettelijk luchtig. ‘Maak je geen zorgen, Jones. Ik ben opgelucht. Ik had het bij het verkeerde eind.’ Ze sprak als een lerares van de basisschool, ferm en opgewekt. ‘Zo, en wie is je nieuwste vlam?’
‘Nou, dat is hem nu juist. Ze is heel anders dan de anderen.’
‘In welk opzicht? Blond voor de verandering? Uit een exotisch land? Boven de twintig?’
‘Nee. Iemand met wie ik samenwerk. Ze is binnenhuisarchitect.’
‘Dat is weer eens iets anders dan een serveerster.’
‘En ik geloof dat ze me mag.’
‘Je gelooft het? Heb je nog niet met haar geslapen?’
‘Het enige is dat de vader van haar kind weer op het toneel is verschenen.’
Een korte stilte.
‘Haar kind?’
‘Ja, ze heeft een baby.’
‘Ze heeft een baby? Jij bent verliefd op iemand met een baby?’
‘Ik heb niet gezegd dat ik verliefd ben. En je hoeft niet zo sarcastisch te doen.’
‘Na alles wat je tegen mij hebt gezegd over kinderen? Wat had je dan verwacht, Jones?’
Hij leunde achterover in zijn stoel.
‘Ik kan mijn oren niet geloven.’ De stem aan het andere einde van de lijn klonk scherp en geïrriteerd.
‘Alex. Het spijt me. Ik wilde je niet overstuur maken.’
‘Je maakt me niet overstuur. Ik ben nu getrouwd. Ik laat me absoluut niet meer door jou overstuur maken. Op geen enkele manier.’
‘Ik wilde alleen goede raad, en jij bent de enige die ik ken…’
‘Nee, Jones, je wilde alleen maar door iemand gerustgesteld worden vanwege het feit dat je voor het eerst verliefd bent, en wel op de verkeerde. Nou, ik ben die iemand niet meer. Het is niet eerlijk om het mij te vragen. Goed? Nu moet ik weg. Ik heb een vergadering.’
Op de dag van de opening werd Daisy wakker op een uur dat ze normaal gesproken nog sliep. Ze bleef in bed liggen en keek hoe de dageraad door de handgenaaide linnen gordijnen naar binnen sijpelde. Om zeven uur stond ze op, ging naar de badkamer en huilde ongeveer tien minuten aan een stuk, waarbij ze ervoor zorgde de baby niet wakker te maken door haar gesnik in een handdoek van Egyptische katoen te smoren. Daarna gooide ze koud water over haar gezicht, trok haar ochtendjas aan, pakte de babyfoon en liep door naar Daniels kamer.
Het was stil en donker in de kamer. Hij sliep, een muf ruikende bult onder het dekbed. ‘Dan?’ fluisterde ze. ‘Daniel?’
Met een schok werd hij wakker en draaide zich met halfgesloten ogen naar haar toe. Hij kwam deels overeind en sloeg, misschien oudergewoonte, het dekbed terug om haar in bed te noden. Het werktuiglijke van dat gebaar verstikte Daisy’s keel. ‘We moeten praten,’ zei ze.
Hij wreef in zijn ogen. ‘Nu?’
‘Er is geen andere gelegenheid. Ik moet vandaag gaan pakken. We moeten pakken.’
Hij staarde even naar het midden van het vertrek. ‘Mag ik eerst een kop koffie maken?’ zei hij met een dikke stem van de slaap.
Ze knikte en keek bijna verlegen opzij toen hij uit bed kwam en een boxershort aantrok. Zijn geur en aanblik waren even vertrouwd en vreemd als een deel van haar eigen lichaam als ze dat vanuit een andere invalshoek zou bekijken.
Hij maakte ook een kop koffie voor haar en gaf haar die aan toen ze op de bank ging zitten. Zijn haar stond alle kanten op, als bij een kleine jongen. Daisy keek naar hem en ze voelde haar maag samentrekken. De woorden die ze wilde uitspreken smaakten als gal in haar mond.
Eindelijk ging hij zitten.
Hij keek haar aan.
‘Het werkt niet, Dan,’ zei ze.
Op een bepaald moment herinnerde ze zich dat hij zijn armen om haar heen sloeg en hoe bizar ze het vond dat hij haar troostte terwijl zij tegen hem zei dat ze niet meer van hem hield. Hij had haar een kus op haar hoofd gegeven, en zijn geur en de manier waarop hij aanvoelde werkten nog steeds op een vreemde manier vertroostend.
‘Het spijt me,’ zei ze tegen zijn borst aangedrukt.
‘Het komt doordat ik dat meisje heb gekust, hè?’
‘Nee.’
‘Wel waar. Ik wist wel dat ik het je niet had moeten vertellen. Ik had het moeten verzwijgen. Ik deed mijn best om eerlijk te zijn.’
‘Het gaat niet om dat meisje. Echt niet.’
‘Ik houd nog steeds van je, Daise.’
Daisy keek op. ‘Dat weet ik. Ik ook van jou. Maar ik ben niet meer verliefd op je.’
‘Het is te vroeg om een beslissing te nemen.’
‘Nee, Dan. Ik heb die beslissing al voordat je kwam genomen. Ik heb geprobeerd mezelf wijs te maken dat het er allemaal nog is, dat het de moeite waard is om er moeite voor te doen, vanwege Ellie. Maar dat is het niet. Het is er gewoon niet meer.’
Hij liet haar handen los en trok zich terug toen hij een ongewone hardheid in haar stem hoorde, iets onherroepelijks. ‘We zijn zo lang bij elkaar geweest. We hebben een kind. Dat kun je toch niet zomaar weggooien.’ Zijn stem klonk bijna smekend.
Daisy schudde haar hoofd. ‘Ik gooi niet alles weg. Maar we kunnen niet meer terug. Ik ben veranderd. Ik ben iemand anders geworden…’
‘Maar ik houd van die ander.’
‘Ik wil het niet meer, Daniel.’ Daisy’s stem klonk nu beslister. ‘Ik wil niet meer terug naar hoe we waren, hoe ik was. Ik heb dingen gedaan waarvan ik nooit had vermoed dat ik ze kon. Ik ben sterker geworden. Ik heb iemand nodig…’
‘Die sterker is?’
‘Iemand op wie ik kan vertrouwen. Iemand die niet wegloopt als het moeilijk wordt. Dat wil zeggen: áls ik nog iemand nodig heb.’
Daniel begroef zijn hoofd in zijn handen. ‘Daisy, ik heb gezegd dat het me spijt. Ik heb een fout gemaakt. Eén fout. En ik doe mijn uiterste best die te herstellen.’
‘Dat weet ik. Maar ik kan niet helpen dat ik het zo voel. En ik zou je voortdurend in de gaten houden, je wantrouwen, piekeren of je weer van plan was weg te gaan.’
‘Dat is niet eerlijk.’
‘Maar zo is het nu eenmaal. Luister… als Ellie niet was gekomen was het toch wel gebeurd. We zouden waarschijnlijk toch veranderd zijn. Ik weet het niet. Ik denk dat het tijd is om afscheid te nemen.’
Het bleef geruime tijd stil. Buiten kondigde het geluid van dichtslaande autoportieren en driftige voetstappen het begin van de nieuwe werkdag aan. Door de babyfoon klonk zacht gekreun, het akoestische signaal dat Ellie wakker werd.
‘Ik laat haar niet nog een keer in de steek.’ Daniel keek haar aan en in zijn stem klonk een lichte uitdaging.
‘Dat hoeft ook niet.’
‘Ik wil bij haar kunnen zijn. Ik wil haar vader zijn.’
Het vooruitzicht dat ze haar geliefde kind de rest van haar leven tijdens het weekend zou moeten afstaan vervulde Daisy met afgrijzen, het idee alleen al bracht haar tot tranen. Het was het enige dat hem bijna had gered.
‘Dat weet ik, Dan. Daar vinden we wel wat op.’
Het was die ochtend heet, de lucht was bijna dreigend roerloos en dempte de geluiden van het keukenpersoneel dat met het voorbereidende werk begon, en die van de schoonmakers die op de parterre gelegen kamers stofzuigden en in de was zetten. Daisy rende heen en weer onder de snorrende ventilators, verschikte iets aan het meubilair en controleerde of de kranen en handgrepen goed gepoetst waren. Haar doorweekte blouse en shorts voorspelden een hitte die in de loop van de dag nog zou toenemen. Ze ging door met de laatste kleine controles en probeerde zich op het werk te concentreren, en niet verder te denken.
Bestelwagens kwamen aanrijden, laadden hun vracht uit op de oprijlaan en verdwenen weer met veel geknars van versnellingen en een sproeiregen van grind. Boeketten, voedsel en drank werden onder de brandende zon binnengereden, terwijl Carol, wier feestjurk klaar hing in de Bell-suite, de werkzaamheden leidde. Een dictator in haute couture, die met haar hese stem vleide, bevelen gaf en lof toezwaaide – over het hele terrein en in gelijke mate.
Lottie kwam om negen uur om Ellie op te halen. Ze kwam niet naar het feest (‘Hoef al die mensen niet’) en had aangeboden de baby met haar mee naar huis te nemen. ‘Maar Camille komt wel, met Hal en Katie. En meneer Bernard,’ zei Daisy. ‘Ellie zal het hier best naar haar zin hebben. Kom nou. Je hebt hier zoveel gedaan.’
Lottie had zwijgend haar hoofd geschud. Ze zag bleek en haar normale sarcasme bleef achterwege door een innerlijke spanning. ‘Veel succes, Daisy,’ zei ze en ze keek Daisy aan met een zeldzaam intense blik, alsof die meer inhield dan een paar uur scheiding.
‘Er staat altijd een drankje voor je klaar… Je kunt altijd nog op je besluit terugkomen,’ had Daisy haar nog nageroepen. De gestalte die resoluut de wandelwagen over de oprijlaan voortduwde keek niet om.
Ze keek haar na tot ze uit het gezicht was verdwenen, met haar hand boven haar ogen tegen de zon. Ze probeerde zichzelf ervan te overtuigen dat het, gezien Lotties bepaald ondoorgrondelijke reactie op de muurschildering en haar wrange commentaren op alle andere dingen, misschien maar goed was dat ze niet kwam.
Daniel liep naar boven, weg van het onafgebroken lawaai en de activiteit, die samen leken te spannen om hem nog meer het gevoel van reserveonderdeel te geven. Hij was op weg naar de kamer waar hij zijn spullen had liggen. Hij besloot niet te blijven voor het feest. Zelfs als hij de kans had gehad vandaag tijd met Daisy door te brengen was het te ingewikkeld, te vernederend zijn aanwezigheid te verklaren aan de mensen die hij aanvankelijk als werkcontact had beschouwd. Hij wilde alleen zijn, om te rouwen, te overdenken wat er was gebeurd en wat hij hierna zou gaan doen. En zodra hij thuiskwam heel erg dronken worden.
Hij liep door de gang, draaide het nummer van zijn broer op zijn mobiel en liet een bericht op zijn voicemail achter dat hij die avond zou komen. Hij bleef in de deuropening staan. Aidan stond in het midden van de kamer op een ladder met zijn handen aan een ventilator boven zijn hoofd.
‘Hallo,’ zei hij terwijl hij met zijn ene hand een schroevendraaier uit zijn riem pakte.
Daniel gaf hem een knikje. Hij was gewend aan het gebrek aan privacy op een werkplek, maar op dat moment vond hij Aidans aanwezigheid moeilijk te verdragen. Hij pakte zijn weekendtas op en raapte zijn kleren bij elkaar, vouwde ze op en stopte ze in de tas.
‘Zou je die knop even voor me in kunnen drukken? Nog niet, pas als ik het zeg.’ Aidan hing gevaarlijk uit zijn evenwicht terwijl hij een fitting weer op zijn plaats bracht. ‘Nu.’
Daniel liep tandenknarsend de kamer door en drukte op de knop, waarop de ventilator zacht snorrend op gang kwam en het vertrek met een duidelijk hoorbaar zacht gezoem verkoelde.
‘Die vrouw van je zei dat hij lawaai maakte. Volgens mij is hij oké.’
‘Ze is mijn vrouw niet.’ Hij had maar weinig meegebracht. De tijd die het kostte om het in te pakken deed bijna pathetisch aan.
‘Hebben jullie ruzie gehad?’
‘Nee,’ zei Daniel, kalmer dan hij zich voelde. ‘We zijn uit elkaar. Ik ga weg.’
Aidan wreef zijn handen langs elkaar en kwam van de ladder af. ‘Goh, dat spijt me, je bent toch de vader van de baby?’
Daniel haalde zijn schouders op.
‘En jullie waren toch net weer bij mekaar?’
Daniel had er al spijt van dat hij iets had gezegd. Hij bukte zich en speurde de ruimte onder het bed af op verdwaalde sokken.
‘Evengoed,’ kwam Aidans stem van boven, ‘kan ik niet zeggen dat ik het je kwalijk neem.’
‘Sorry?’ Het was moeilijk hem te verstaan vanonder de beddensprei.
‘Nou, geen enkele man vindt het toch een prettig idee dat er een andere man blijft overnachten? Ook al is het de baas, weet je wat ik bedoel? Nee, ik vind dat je de juiste beslissing hebt genomen.’
Daniel verroerde geen vin, hij bleef met zijn oor op de grond gedrukt liggen. Hij knipperde een paar keer met zijn ogen en kwam toen overeind. ‘Sorry,’ zei hij met een ijzig beleefde stem. ‘Kun je dat even herhalen?’
Aidan ging een trede lager op de ladder staan, keek naar Daniels gezicht en wendde zijn blik af. ‘De baas. Heeft met Daisy hier overnacht. Ik bedoel, ik dacht dat je… dat de… O, verdomme. Laat maar zitten.’
‘Jones? Heeft Jones hier met Daisy overnacht?’
‘Ik heb het waarschijnlijk verkeerd begrepen.’
Daniel keek naar de gegeneerde uitdrukking op Aidans gezicht en glimlachte, een strakke, begrijpende glimlach. ‘Vast wel,’ zei hij en hij hees zijn tas op en drong zich langs hem heen. ‘Neem me niet kwalijk.’
Hoe chic de gelegenheid ook was, Camille had altijd maar een paar minuten nodig om zich aan te kleden. Ze tastte haar garderobe af, en wist direct welke stof bij welk kledingstuk hoorde, trok het gekozen stuk eruit en was met een snelle kam door haar haar en een veeg lippenstift klaar. Het was bijna onfatsoenlijk, zou Kay zeggen, dat een schoonheidsspecialiste zo weinig tijd voor zichzelf uittrok. Dat bezorgde hun een slechte naam.
Vandaag waren ze echter al veertig minuten binnen en zo laat dat Hal in hun slaapkamer liep te ijsberen. ‘Kan ik iets doen?’ riep hij op gezette tijden.
‘Nee,’ bitste Camille.
Met een zucht die even luid en gemeend was als die van Rollo begon hij weer op en neer te lopen.
Het was deels de schuld van Katie, die per se wilde helpen met het uitzoeken van haar moeders kleren, en die tot Camilles nauw bedwongen ergernis zo veel kleren op hun tweepersoonsbed had opgestapeld dat het voor Camille moeilijk was een keus te maken, aangezien haar kasten strikt waren geordend. Deels kwam het door haar haar, dat om de een of andere reden om de haargrens heen rechtop stond. Maar vooral kwam het doordat ze wist dat haar moeder waarschijnlijk ook zou komen, en ze niet wist of ze haar wilde zien.
‘Zal ik je schoenen klaarzetten, mammie?’ zei Katie, en Camille hoorde hoe de inhoud van haar schoenendozen, die allemaal zorgvuldig in braille waren gelabeld, op een hoop door elkaar werd gegooid.
‘Nee, schat. Pas als ik heb besloten wat ik aan zal trekken.’
‘Kom, lieverd, laat me je helpen.’
‘Nee, pappie, mammie wilde dat ik haar zou helpen.’
‘Verdomme, ik wil jullie geen van beiden!’ riep Camille. ‘Ik wil niet eens naar dat stomme feest.’
Hal was bij haar gaan zitten en had haar tegen zich aan getrokken. En het feit dat haar man na dat alles niet alleen in staat was haar te begrijpen maar ook haar te vergeven, maakte dat Camille zich ietsje beter voelde.
Even na tweeën waren ze vertrokken. Camille was bang dat Katie haar had uitgedost als een bruidstaart, maar ze vertrouwde erop dat Hal haar niet al te opgesmukt zou laten uitgaan. Ze besloten te voet naar Arcadia te gaan. Hal voorspelde dat de oprijlaan stampvol zou staan met de auto’s van de gasten en dat ze van een mooie dag als deze moesten profiteren. Camille betwijfelde dat. Katies hand lag zwetend in de hare en Camille liet haar andere hand op Rollo’s tuig glijden om haar te helpen bij het omzeilen van mensenmassa’s.
‘Ik had Katie moeten insmeren met zonnebrandcrème,’ zei ze hardop.
‘Dat is al gebeurd,’ zei Hal.
‘Ik weet niet of ik de achterdeur heb afgesloten,’ zei ze even later.
‘Dat heeft Katie gedaan.’
Halverwege het park bleef Camille staan. ‘Hal, ik ben geloof ik niet in de stemming voor dat feest. Er komen massa’s mensen die prietpraat uitslaan en ik denk dat ik hoofdpijn zal krijgen van de hitte. En die arme Rollo wordt gewoon gekookt.’
Hal pakte zijn vrouw bij haar schouders. Hij sprak zacht zodat Katie het niet zou horen. ‘Ze komt waarschijnlijk niet eens,’ zei hij. ‘Je vader zei dat ze er geen zin in had. Je weet toch hoe ze is. Kom op. Trouwens, Daisy vertrekt waarschijnlijk meteen daarna, en je wilt haar toch wel gedag zeggen?’
‘Wat ze over pap heeft gezegd, Hal…’ Camilles stem trilde van emotie. ‘Ik weet dat het niet direct een ideaal huwelijk was, maar hoe kon ze zeggen dat ze nooit van hem heeft gehouden? Hoe heeft ze hem dat kunnen aandoen?’
Hal pakte haar hand en gaf er een kneepje in, een gebaar dat troostend en relativerend werkte. Ze liepen verder, met Katie voor hen uit dansend, naar het huis.
Daisy stond buiten bij de keuken temidden van een groep oudere mannen en vrouwen te glimlachen toen de vierde fotograaf hen fluitend tot een nieuwe opstelling opriep en op fluistertoon aan de zwakst uitzienden vroeg of ze het nog volhielden, of ze iets wilden drinken of een stoeltje wilden. In het wit geklede souschefs renden om hen heen met kletterende potten en pannen en serveerden smakelijke hapjes op enorme borden. Julia kreeg haar in het oog vanaf de andere kant van de menigte en wuifde, en Daisy glimlachte terug, zij het met moeite. Het liep prima, echt heel prima. De vrouw van Interiors had het huis al over vier pagina’s verspreid, met Daisy in de glansrol van de binnenhuisarchitect van het geheel. Diverse mensen hadden haar telefoonnummer gevraagd en ze wilde dat ze eraan had gedacht visitekaartjes te laten maken. Ze had het zo druk gehad dat ze nauwelijks tijd had gehad om aan Daniel te denken, behalve dat ze een vluchtig gevoel van dankbaarheid had dat hij had besloten niet te blijven. Nu en dan ontwaarde ze Jones in de overvolle kamers, constant in gesprek, steeds omringd door mensen. De gastheer, in een serie vertrekken die hij nauwelijks kende.
Maar Daisy voelde zich ellendig. Dit was altijd het moeilijkste deel van een opdracht. Het visioen waarnaar je had gestreefd, waarvoor je je nachtrust had opgeofferd en had gezwoegd met het stof in je haren en de verf onder je nagels. Eindelijk was het verwezenlijkt, gekleurd door pijn en bekleed met uitputting. En dan, als het volmaakt was, liet je het los. Behalve dat het dit keer moeilijker was het los te laten. Dit keer was het Daisy’s thuis geweest, haar toevlucht tijdens de eerste levensmaanden van haar dochter. Er waren mensen bij haar gaan horen, die ze ondanks oprechte beloften, waarschijnlijk nooit meer zou zien.
En waar zou ze heengaan? Naar Weybridge.
Aan de overkant van het terras straalde Julia’s glimlach haar tegemoet vanonder haar volmaakt in vorm gespoten kapsel. Trots, goedbedoelend, en niets begrijpend van de nieuwe Daisy die zij nu was. Ik dacht dat ik het had gemaakt, had ze in een helder moment gedacht. Maar in feite heb ik niets. Toen ze in Merham kwam had ze een thuis, een baan, haar dochter. Nu moest ze het verlies van dat alles onder ogen zien, hoewel slechts een deel van het laatste.
‘Kom op, meid.’ Carol verscheen bij haar elleboog met een overjarige fles champagne in haar hand, bijschenkend, poserend voor de fotografen, uitroepen slakend hoe fantastisch alles was en de scanderende dorpelingen op de oprijlaan buiten uitlachend. Ze had ze een blad met drankjes gebracht en zorgde er wel voor dat de kranten dat hadden gezien. ‘Waarom ga jij niet naar de toiletten? Knap jezelf een beetje op! Ik regel de boel hier wel.’ Haar glimlach was vriendelijk en haar toon onverbiddelijk.
Daisy had geknikt en zich door de babbelende menigte een weg gebaand naar de toiletten. Ze kwam zo dicht langs Jones dat ze de pepermunt van zijn adem kon ruiken. Ze hield haar hoofd omlaag zodat ze bijna zeker wist dat hij haar niet had gezien.
Hij had het niet verwacht, maar Hal zei herhaaldelijk tegen Camille dat hij zich geweldig amuseerde. Een groot aantal mensen kwam hem feliciteren met de muurschildering, onder wie de oude Stephen Meeker, die hem uitnodigde hem later in de week te komen bezoeken om naar een stel art-decostoelen te komen kijken die moesten worden opgeknapt. Jones had hem toegezegd dat hij een bonus bij zijn cheque zou krijgen. ‘De muurschildering heeft de hele zaak opgewaardeerd,’ zei hij met een ernstige blik in zijn donkere ogen. ‘We praten later wel over nog meer werk dat ik voor je heb.’ Hij had kennisgemaakt met een aantal plaatselijke zakenlui die waren uitgenodigd door de uitgekookte Carol. De muurschildering leek hun weinig te interesseren, maar ze vonden dat het nieuwe hotel het helemaal was. Het zou de juiste mensen naar het plaatsje lokken. Hal, die aan het commentaar van Sylvia Rowan dacht, hield met moeite zijn lachen in. Hij zei tegen Camille dat ze er prachtig uitzag. Hij keek steeds naar haar als ze met mensen stond te praten. Haar haren straalden in de zon en haar gezicht stond ontspannen en blij. Sentimenteel en verdwaasd voelde hij zijn hart samentrekken van dankbaarheid dat ze het hadden gered. Katie dartelde met andere kinderen het huis in en uit als een stel vrolijke mussen die een heg in en uit vliegen.
‘Bedankt,’ zei hij tegen Daisy toen ze uit de toiletten kwam. ‘Voor het werk. Voor alles.’ Ze knikte ten antwoord alsof ze hem maar half zag en zocht met haar blik de ruimte af naar iets of iemand.
Het was een grote dag voor haar, zei hij bij zichzelf en hij draaide zich om. Zo’n dag waarop je niet over kleinigheden moest vallen. Als hij iets had geleerd was het wel dat je niet te veel achter dingen moest zoeken.
Hij nam twee glazen champagne van een kelner aan en ging weer naar buiten, in de zon. Zijn hart sprong op bij het horen van het jazz-orkestje en hij voelde zich voor het eerst in maanden ontspannen en tevreden. Katie holde gillend langs hem heen met een rukje aan zijn broekspijp, en hij liep verder om te kijken waar zijn vrouw uithing.
Hij werd tegengehouden door een klopje op zijn schouder.
‘Hal.’
Hij draaide zich om en zag zijn schoonmoeder roerloos achter een wandelwagentje staan. Ze droeg haar beste grijze zijden blouse, de enige concessie die ze deed als ze naar een feestje moest. Zij keek hem met grote, bijna argwanende ogen aan, alsof ze op het punt stond hem ergens van te beschuldigen. ‘Lottie,’ zei hij op neutrale toon en zijn zonnige stemming was op slag verdwenen.
‘Ik blijf niet.’
Hij wachtte af.
‘Ik kwam alleen zeggen dat het me spijt.’
Ze leek zichzelf niet te zijn. Alsof ze haar harnas had afgelegd. ‘Ik had je niet zo hard moeten vallen. En ik had het je moeten vertellen van het geld.’
‘Vergeet het maar,’ zei hij. ‘Het doet er niet toe.’
‘Het doet er wel toe. Het was verkeerd. Ik bedoelde het goed, maar ik had ongelijk. Ik wilde jullie dat laten weten.’ Haar stem klonk nerveus en gespannen. ‘Camille en jou.’
Hal, die zich vooral door de recente gebeurtenissen weinig vergevingsgezind ten aanzien van zijn schoonmoeder voelde, wilde ineens dat ze iets stekeligs zou zeggen, een scherpe opmerking zou maken die de stilte zou verbreken. Maar ze zei niets en wachtte met haar blik op hem gevestigd op zijn reactie.
‘Kom mee,’ zei hij en hij liep met een uitgestoken arm op haar af. ‘Laten we haar gaan zoeken.’
Enigszins terughoudend legde Lottie een hand op zijn arm. ‘Ik heb zulke afschuwelijke dingen gezegd,’ zei ze slikkend.
‘Dat doet iedereen,’ zei hij, ‘als er dingen zijn die je dwars zitten.’
Ze keek hem aan en er leek een nieuwe verstandhouding tussen hen te ontstaan. Toen pakte ze zijn uitgestoken elleboog en liepen ze over het terras.
Hij was zo druk bezig dat hij niet eens had gezien dat ze er was. Carol keek hem met een sluwe, wetende blik vanonder haar messcherpe pony aan en liet haar professionele glimlach los over de mensenzee voor hen.
‘Ik begrijp niet wat je weerhoudt,’ mompelde ze.
Jones scheurde zijn blik van de andere kant van het terras los en knipperde met zijn ogen.
‘Hoezo?’
‘Jullie zien er allebei doodellendig uit. Het lijkt me een pientere meid, niets mis mee. Wat is het probleem?’
Jones zuchtte diep en staarde naar zijn lege glas. ‘Ik wil geen gezin kapotmaken.’
‘Is er een gezin?’
De barkeeper probeerde zijn aandacht te trekken om te peilen of ze champagneglazen konden gaan vullen voor hij zijn speech ging houden. Jones wiste zijn voorhoofd af en knikte. Hij richtte zich weer tot de vrouw naast hem. ‘Ik doe het niet, Carol. Ik heb me er altijd hals over kop in gestort, en de anderen met de gebakken peren laten zitten. Maar dat ga ik dit keer niet doen.’
‘Ben je je lef kwijt?’
‘Ik heb een geweten gekregen.’
‘Jones als ridder op het witte paard. Nu weet ik dat het met je is gebeurd.’
Jones pakte een glas van het blad voor hem en zette het lege neer. ‘Ja, waarschijnlijk wel.’ Hij gebaarde naar de band dat het geluid zachter moest. En mompelde, zo zacht dat Carol moeite moest doen om hem te verstaan: ‘Zo voelt het in elk geval.’
Daniel zat op de trap bij de keuken, half verscholen achter de stapels kratten en zette zijn lege glas op de hoop andere glazen op het gras naast hem. Boven zijn hoofd was de zon in het westen aan zijn langzame, vredige neergang begonnen, maar achter hem overstemde het gekletter en gegons in de keuken het geluid van de muziek. Nu en dan klonk er luid gevloek en geschreeuw, wat getuigde van de koortsachtige activiteiten in de keuken. Hij wist dat ze het raar vonden dat hij daar al de hele middag in zijn eentje zat. Niet dat iemand het lef had het in zijn gezicht te zeggen. Het kon hem geen moer schelen.
Hij bleef gewoon zitten en ving af en toe een glimp van Jones op als hij langs het hek liep, handenschuddend en knikkend, met die stomme, valse glimlach op zijn gezicht gemetseld. Hij bleef zitten wachten tot de kelner met nog een drankje kwam en dacht terug.
Joe stond buiten met Camille en Katie. Hij droeg een breedgerande hoed op zijn hoofd. Hij had tegen Jones, Daisy, Camille en nog een stel mensen gezegd dat het inderdaad ‘een heel gezellig feest was’ en dat hij dacht dat niemand het huis ooit in zo’n goede staat had gezien. Hij leek er veel enthousiaster over te zijn nu hij wist dat het effect op zijn familie tot een eind kwam.
‘Zeg dat maar tegen Sylvia Rowan en haar kornuiten,’ zei Camille, die nog steeds van streek was door het scanderen van leuzen aan de andere kant van de muur.
‘Sommige mensen weten gewoon niet dat ze geen oude koeien uit de sloot moeten halen, nietwaar, schat?’ zei Joe, en Camille, die een fijn gehoor had ontwikkeld voor de nuances in iemands stem, meende iets in de zijne te bespeuren. Dat werd bevestigd toen Hal terugkwam, zijn hand onder haar elleboog legde en zachtjes tegen haar zei dat haar moeder er was. ‘Daar heb je me niets van gezegd,’ zei ze beschuldigend tegen haar vader.
‘Je moeder heeft me verteld wat ze met het geld heeft gedaan,’ zei Joe. ‘We zijn het erover eens dat het verkeerd was. Maar je moet begrijpen dat ze het goed bedoelde.’
‘Maar dat is maar de helft van het verhaal, pap,’ zei Camille. Ze realiseerde zich dat ze hem niet wilde vertellen wat de rest was.
‘Alsjeblieft, Camille, schat. Ik heb Hal mijn excuses aangeboden en ik wil jou ook om vergeving vragen.’ Camille hoorde de pijn in haar moeders stem en wenste als een kind dat ze net kon doen of ze niets had gehoord. ‘Wil je dan tenminste tegen me praten?’
‘Liefje?’ Hals stem klonk vriendelijk, overredend. ‘Lottie heeft er echt heel erg veel spijt van. Van alles.’
‘Kom op, Camille,’ zei haar vader op een toon die ze zich uit haar kindertijd herinnerde. ‘Je moeder is zo grootmoedig haar excuus aan te bieden. Het minste wat je kunt doen is haar aanhoren.’
Camille vermoedde dat ze erin was geluisd. Haar hoofd gonsde van het scanderen en het gepraat en geroezemoes van de feestgangers. ‘Breng me dan door die mensenmassa heen naar het huis. Dan zoeken we een rustig plekje. Eerst moet ik Rollo een bak water geven.’
Tegen haar gewoonte pakte haar moeder haar niet bij haar elleboog. In plaats daarvan voelde Camille haar koele, droge hand in de hare glijden, alsof ze gerustgesteld wilde worden. Ontroerd door dat gebaar gaf Camille er een kneepje in.
Rollo ging op pad in zijn tuig en probeerde tussen de mensenmenigte door de route met de minste obstakels te vinden. Camille voelde zijn onrust door het tuig heen en riep hem zachtjes om hem op zijn gemak te stellen. Hij hield niet van feesten, een beetje zoals Lottie. Ze kneep haar handen dicht in het besef dat ze hen allebei gerust moest stellen. ‘Ga maar naar de keuken,’ zei ze tegen haar moeder.
Ongeveer halverwege het terras, het was moeilijk te bepalen met al die mensen, werd Camille tegengehouden door een hand op haar arm. Een bloemengeurtje: Daisy.
‘Ik heb het zo heet dat ik zowat smelt. Ik heb Ellie naar binnen moeten brengen bij het personeel van de bar.’
‘Ik haal haar zo op,’ zei Lottie een beetje verdedigend. ‘Ik wil even met Camille praten.’
‘Natuurlijk,’ zei Daisy, die niet leek te luisteren. ‘Mag ik je vijf minuten lenen, Lottie? Ik wil je aan iemand voorstellen.’ Camille voelde dat ze een stukje doorliepen. Daisy liet haar stem tactvol dalen, zodat Camille haar oren moest spitsen om te horen wat ze zei. ‘Hij zegt dat hij weduwnaar is en geen kinderen heeft, en ik denk dat hij zich een beetje eenzaam voelt. Ik ben bang dat hij zich niet erg amuseert.’
‘Hoe kom je erbij dat ik dan met hem moet praten?’ Camille wist dat haar moeder met haar alleen wilde zijn.
‘Heeft iedereen een glas?’ Een lage vrouwenstem. Iemand die Camille niet herkende. ‘Jones zal zo dadelijk zijn speech houden.’
‘Het is iemand die op de muurschildering staat,’ zei Daisy. ‘Ik weet het niet, Lottie. Misschien dat jullie elkaar kennen.’
Camille die net wilde protesteren dat Rollo nu echt moest drinken, voelde dat haar moeder abrupt stilstond en dat ze een zacht geluidje maakte. Haar hand begon te beven in die van Camille, eerst aarzelend, daarna onbeheerst, zodat Camille geschrokken Rollo’s tuig losliet en haar moeders hand in haar beide handen nam. ‘Mam?’
Er kwam geen antwoord.
Camille draaide zich in paniek om. Ze hield haar moeders sidderende hand nog steeds in de hare. ‘Mam?… Mam?… Daisy? Wat is er aan de hand?’
Ze hoorde dat Daisy zich over haar heen boog. Was er iets met Lottie?
Nog steeds niets.
Camille hoorde het geluid van langzaam naderende voetstappen. Haar moeders hand beefde zo hevig.
‘Mam?’
‘Lottie?’ De stem van een oudere man.
Toen was daar eindelijk haar moeders stem. Ze fluisterde verbijsterd: ‘Guy?’
Katie had sinaasappelsap over haar jurk gemorst. Hal bukte zich om het met een papieren servetje af te vegen en zei zoals hij al honderd keer had gedaan dat het tijd werd dat ze eens wat minder wild deed, wat rustiger liep en erom dacht dat ze in gezelschap was, toen een merkwaardige verandering in de sfeer zijn aandacht naar de andere kant van het terras trok. Het kwam niet door het grijze wolkje dat in een eindeloze blauwe lucht voor de zon was geschoven en de gebeurtenissen tijdelijk in de schaduw hulde. Het kwam ook niet door het langzaam wegebben van het geroezemoes toen Jones opstond om aan zijn toespraak te beginnen. Een halve meter van de muurschildering, met een onzekere Camille aan haar arm, stond Lottie tegenover een oudere man. Ze staarden elkaar zwijgend aan, hun gezichten vol emotie. Van zijn stuk gebracht door het tafereel, keek Hal met verbazing naar de onbekende oudere man, naar Camille naast hem, die onbewust zijn statige houding imiteerde, en vervolgens naar de koppige trekken van zijn schoonvader die het schouwspel zwijgend, met een grauw gezicht vanuit de deur van de salon gadesloeg en onbeweeglijk bleef staan met twee glazen in zijn hand.
Toen zag hij het.
Voor het eerst van zijn leven dankte Hal God op zijn blote knieën dat zijn vrouw blind was. En begreep hij dat er, ondanks alle therapieën en relatieadviezen, ondanks alle geredde relaties en herstelde huwelijken soms een moment in het leven was dat een geheim voor je echtgenote bewaren het beste was dat je kon doen.
Ze keek de twee oude mensen na terwijl die onopvallend de stenen trap naar het strand afliepen. Ze raakten elkaar nauwelijks aan en liepen zo stijf rechtop alsof ze verwachtten door een klap te worden getroffen. Ze liepen voorzichtig en volmaakt met elkaar in de pas, als veteranen die elkaar na een lange oorlog terugzien. Maar toen Daisy zich omdraaide om Camille te vertellen wat ze had gezien, iets over de uitdrukking op hun gezichten, had Hal haar snel meegetrokken en Carol had haar een glas in de hand geduwd. ‘Hier blijven, schat,’ beval ze. ‘Jones gaat je ongetwijfeld in het zonnetje zetten, de lieverd.’
Toen was Daisy hen even vergeten. Ze richtte haar aandacht weer op hem, op zijn verweerde gezicht, zijn enorme gestalte, die haar altijd aan zo’n Russische beer deed denken, die tegen zijn wil werd gedwongen kunstjes op te voeren. Toen Daisy naar zijn autoritaire stem luisterde die door de vroege avond schalde, waarvan de barsheid door het zangerige accent werd verzacht, werd ze door de angst overvallen dat ze te laat had ontdekt wat ze wilde. Dat ze zich er niet meer tegen kon wapenen. Dat hoe onmogelijk, hoe gewaagd, hoe slecht getimed ook, ze liever wilde dat hij haar vergissing was dan die van een ander.
Ze zag hem naar het huis wijzen, hoorde beleefd gelach, zag de mensen om haar heen glimlachen, bereid tot instemming, klaar om hun bewondering te uiten. Ze staarde naar het huis, naar het gebouw, dat ze beter kende dan zichzelf, en naar het uitzicht erachter, de stralende hemelkoepel. Ze hoorde haar naam noemen en een beleefd applaus opklinken. Toen ontmoetten hun blikken elkaar eindelijk, en in dat onderdeel van een seconde toen het wolkje wegtrok van de zon en de ruimte weer baadde in het licht, trachtte ze alles wat ze had begrepen, alles wat ze wist aan hem over te brengen.
Toen het voorbij was en de mensen zich weer op hun drankje en onderbroken conversatie concentreerden, zag ze dat hij van de stenen muur afstapte en langzaam op haar toeliep, met zijn blik op de hare, als blijk van herkenning. En ontzet stil bleef staan, toen Daniel vanachter de ligusterhaag tevoorschijn sprong en Jones onverhoeds, onder het slaken van een ijselijke, hartverscheurende oorlogskreet, met zijn vuist keihard op zijn gezicht sloeg.