2

Mevrouw Colquhoun haalde diep adem, streek haar rok glad en gaf de pianist een knikje. Haar schrille sopraan steeg in de volle voorkamer op als een jonge spreeuw bij zijn eerste vliegpoging. En stortte vervolgens neer als een vette, aangeschoten fazant, hetgeen voor Sylvia en Freddie, die zich veilig achter de keukendeur bevonden, aanleiding was zich gillend van het lachen op de grond te laten vallen, met hun hand tegen hun mond gedrukt om het geluid te smoren.

Lottie probeerde ook een glimlach te onderdrukken. ‘Lach maar niet te hard,’ fluisterde ze, niet zonder leedvermaak. ‘Jullie moeten het duet van de Weduwen en Wezen met haar doen.’

In het kleine halfjaar sinds ze ermee begonnen was, hadden de ‘salons’ van mevrouw Holden een zekere faam (of beruchtheid, dat wist niemand precies) verworven in de betere kringen van Merham. Bijna iedereen die iets voorstelde bezocht de tweewekelijkse zaterdagavonden, die mevrouw Holden had ingesteld in de hoop ‘een vleugje cultuur’ in het kustplaatsje te introduceren. De dames werden uitgenodigd een hoofdstuk uit een speciaal uitgekozen boek voor te lezen – De verzamelde werken van George Herbert was deze maand aan de beurt – piano te spelen of, als ze het aandurfden, een liedje te zingen. Er was immers geen reden hun kennissen in de stad te laten denken dat zij hier in het luchtledige leefden?

Als de stem van mevrouw Holden een klaaglijke ondertoon had bij het stellen van die vraag – en dat deed ze regelmatig – was dat te wijten aan haar nicht Angela, die in Kensington woonde, en die eens lachend had geopperd dat het culturele leven van Merham veel profijt zou hebben van de aanleg van een pier. Mevrouw Holdens permanente glimlach werd onzeker in de mondhoeken, en het had enkele maanden geduurd voordat ze zich ertoe kon brengen Angela weer uit te nodigen.

Opkomst was echter geen garantie voor kwaliteit, zoals de vocale poging van mevrouw Colquhoun aantoonde. Sommige vrouwen in het vertrek knipperden met hun ogen, slikten en namen iets vaker een slokje thee dan strikt noodzakelijk was. Toen mevrouw Colquhoun zich naar een moeizaam slot toewerkte, wierpen enkele dames elkaar heimelijke blikken toe. Het was zo lastig te weten in hoeverre je eerlijk moest zijn.

‘Ik kan niet zeggen dat ik haar goed genoeg ken, maar ze beweert dat ze actrice is,’ zei mevrouw Ansty, toen het aarzelende applaus was weggeëbd. ‘Ze sprak gisteren met Arthur toen ze voor handcrème kwam. Ze was erg… mededeelzaam.’ Ze wist iets afkeurends in het woord te leggen.

Hier waren de dames echt voor gekomen. Het gebabbel verstomde en sommigen leunden naar voren over hun kopje.

‘Is ze Hongaarse?’

‘Heeft ze niet gezegd,’ zei mevrouw Ansty, die genoot van haar rol van orakel. ‘Arthur vertelde dat ze voor een vrouw die zoveel praat eigenlijk nauwelijks iets over zichzelf zei.’

Met opgetrokken wenkbrauwen keken de dames elkaar aan, alsof dat alleen al een reden tot wantrouwen was.

‘Er moet een echtgenoot zijn. Maar van hem heb ik geen spoor kunnen ontdekken,’ zei mevrouw Chilton.

‘Er komt daar regelmatig een man,’ zei mevrouw Colquhoun, die nog rood zag van haar vocale prestaties. Nu zag ze wel vaker rood; ze was niet meer dezelfde sinds haar man terug was uit Korea. ‘Mijn Judy heeft het dienstmeisje gevraagd wie die man is, en ze zei alleen: “O, dat is meneer George”, alsof dat alles verklaarde.’

‘Hij draagt linnen pakken. Altijd.’ In de ogen van mevrouw Chilton was dat een enorme verkwisting. Mevrouw Chilton, een weduwe, was de pensionhoudster van Uplands, een van de grootste pensions aan de boulevard. Daardoor zou ze normaal gesproken van een dergelijke bijeenkomst zijn buitengesloten, maar, zoals mevrouw Holden Lottie uitlegde, iedereen wist dat Sarah Chilton beneden haar stand was getrouwd, en sinds de dood van haar man had ze erg haar best gedaan zich op te werken tot een vrouw van enig aanzien. En ze exploiteerde een zeer respectabel huis.

‘Dames, zal ik nog een keer thee inschenken?’ Mevrouw Holden stond bij de keukendeur en probeerde zich niet te ver voorover te buigen vanwege haar korset. Ze had het een maat te klein gekocht, vertelde Celia op misprijzende toon aan Lottie. Ze kreeg er enorme rode striemen rondom haar dijbenen van. ‘Waar zit die meid? Ze liep vanochtend nog overal rond.’

‘Ze heeft tegen Judy gezegd dat ze niet wilde komen. Ze woonden in Londen, weet je. Ik geloof dat ze er nogal overhaast zijn vertrokken.’

‘Nu, het verbaast me niets dat ze bij het toneel is. Ze kleedt zich erg buitenissig.’

‘Dat is het juiste woord,’ snoof mevrouw Chilton. ‘’t Lijkt wel of ze een verkleedkist heeft geplunderd.’

Er werd zachtjes gelachen.

‘Hebben jullie haar al gezien? Niets dan zijde en kwikjes en strikjes om elf uur in de ochtend. Vorige week toen ze naar de bakker ging, droeg ze een herenhoed. Een herenhoed! Mevrouw Hatton van de Promenade was zo verbijsterd dat ze de winkel uitliep met een dozijn roomhoorntjes die ze niet had besteld.’

‘Kom, kom, dames,’ zei mevrouw Holden, die niet van roddelpraat hield. Lottie verdacht haar ervan dat ze bang was dat ze er zelf het onderwerp van zou worden. ‘Wie is de volgende? Sarah, lieverd, zou jij ons niet iets moois van Wordsworth voorlezen? Of was het weer iets van meneer Herbert? Dat stuk over de bezem?’

Mevrouw Ansty zette voorzichtig haar kopje weer op het schoteltje. ‘Nu, al wat ik kan zeggen is dat ze naar mijn smaak nogal onconventioneel lijkt. Noem me maar ouderwets, maar ik houd van orde op zaken. Een echtgenoot. Kinderen. Niet ergens overhaast vertrekken.’

In diverse opnieuw overtrokken stoelen werd hevig geknikt.

‘Laten we een stukje George Herbert doen. “Ik sloeg op de vloer en huilde. Meer niet.” Is dat het?’ Mevrouw Holden speurde koortsachtig de tafel af naar het boek. ‘Ik kan me nooit de exacte tekst herinneren. Deirdre, heb jij een exemplaar?’

‘Ze heeft niemand uitgenodigd om het huis te komen bekijken. Hoewel ik heb gehoord dat er allerlei lieden binnen zijn geweest.’

‘Je zou toch een bescheiden receptie verwachten. Zelfs de MacPhersons hebben een feest gegeven. Dat is niet meer dan beleefd.’

‘Misschien een stukje Byron?’ stelde mevrouw Holden wanhopig voor. ‘Shelley? Ik kan me niet herinneren wie je hebt genoemd. O, waar blijft die meid nu? Virginia? Virginia?’

Lottie glipte stilletjes terug achter de deur. Ze zorgde ervoor dat mevrouw Holden haar niet zag, want ze was herhaaldelijk op haar nummer gezet omdat ze te ‘oplettend’ was. Ze keek de mensen op een vreemde manier aan, had mevrouw Holden onlangs nog gezegd. Daardoor voelden ze zich onbehaaglijk. Lottie antwoordde dat ze het niet kon helpen; ze konden haar net zo goed verwijten dat haar haar te steil was of dat haar handen de verkeerde vorm hadden. Ze bedacht dat haar blik waarschijnlijk alleen mevrouw Holden een onbehaaglijk gevoel bezorgde. De laatste tijd scheen alles haar te irriteren.

Lottie probeerde het gepraat over de actrice af te remmen, want ze wist dat Adeline Armand mevrouw Holden ook een onbehaaglijk gevoel bezorgde. Toen ze hoorde dat dokter Holden in het huis was geweest om naar de neus van Frances te kijken, kreeg ze dezelfde tic in haar kaakspieren als die ze kreeg wanneer hij aankondigde dat hij ’s avonds ‘laat zou zijn’ voor het eten.

Toen Virginia kwam aanzetten met het theeblad, viel het gesprek even stil. Mevrouw Holden slaakte bijna hoorbaar een zucht van verlichting en loodste haar gejaagd langs de diverse bezoeksters.

Mevrouw Chilton veegde een paar onzichtbare kruimeltjes van haar mondhoeken. ‘De Bond van Pensionhoudsters houdt morgen een vergadering,’ kondigde ze aan toen de dienstbode was vertrokken. ‘Het ziet ernaar uit dat we allemaal onze prijzen moeten verhogen.’

Adeline Armand was even vergeten. Terwijl de dames van de salon niet tot de families behoorden die financieel afhankelijk waren van de toeristenbranche – mevrouw Chilton was de enige die werkte – waren er maar weinig die niet mee profiteerden van de vaste zomergasten van Merham. Meneer Ansty met zijn drogisterij, meneer Burton als kleermaker pal achter de boulevard, zelfs meneer Colquhoun, die een stuk land aan de rivier aan kampeerders met caravans verhuurde; tijdens de zomermaanden deden ze allemaal betere zaken, en besteedden dientengevolge veel aandacht aan de geheel uit vrouwen bestaande, oppermachtige Bond van Pensionhoudsters.

‘Er wordt gedacht aan tien pond per week. Dat vragen ze in Frinton ook.’

‘Tien pond!’ De gefluisterde uitroep weerklonk in het vertrek.

‘Dan gaan ze vast en zeker naar Walton.’ Mevrouw Colquhoun trok bleek weg. ‘In Walton heb je tenminste attracties.’

‘Nou, ik moet toegeven dat ik het met je eens ben, Deirdre,’ zei Sarah Chilton. ‘Ik voor mij geloof niet dat ze ermee zullen instemmen. En met dit winderige voorjaar moeten we het niet op de spits drijven. Maar wat de Bond betreft, lijkt het erop dat ik in de minderheid ben.’

‘Tien pond!’

‘De mensen die hier komen, komen hier niet voor de attracties. Ze komen voor een … beter soort vakantie.’

‘En ze kunnen het zich permitteren.’

‘Niemand kan het zich op het ogenblik permitteren, Alice. Ken jij iemand die het geld kan laten rollen?’

‘Laten we het niet aldoor over geld hebben,’ zei mevrouw Holden toen Virginia met een verse pot thee verscheen. ‘Dat is zo… vulgair. Laten we het aan die goede dames van de Bond overlaten om een oplossing te vinden. Ik weet zeker dat zij het het best weten. En, Deirdre, wat heb jij met je bonboekjes gedaan? Sarah, het moet een opluchting voor je zijn dat je gasten die niet meer mee hoeven te brengen. Ik wilde die van ons in de vuilnisbak gooien, maar mijn dochter zei dat we ze moeten inlijsten. Inlijsten! Stel je voor.’

Lottie Swift had donkere, bijna zwarte ogen en sluik, bruin haar dat je meestal aantreft bij mensen van Aziatische afkomst. ’s Zomers werd haar huid net iets te snel bruin en ’s winters was hij aan de gelige kant. De onwenselijkheid van zo’n donkere, zij het fijne huidskleur was een van de dingen waar Lotties moeder en Susan Holden het roerend over eens zouden zijn geweest als ze elkaar hadden gekend. Waar Celia loyaal een donkere uitgave van Vivien Leigh of Jean Simmonds zag, kwam Lotties moeder niet verder dan een ‘veeg van de teerkwast’, ofwel een blijvende herinnering aan de Portugese zeeman met wie ze een korte ontmoeting met langdurige gevolgen had toen ze haar achttiende verjaardag vierde in de oostelijke havenwijk van Tilbury. ‘Je hebt je vaders bloed,’ mompelde ze altijd beschuldigend tegen Lottie. ‘Het was beter voor me geweest als je net als hij was verdwenen.’ Dan trok ze Lottie naar zich toe in een verstikkende omhelzing, om haar even abrupt weer van zich af te duwen, alsof zo’n innig contact alleen in kleine porties aan te raden was.

Mevrouw Holden was iets minder bot, maar vroeg zich af of Lottie haar wenkbrauwen niet wat meer kon epileren. En of het wel raadzaam was zoveel tijd in de zon door te brengen, ‘als je bedenkt hoe bruin je wordt. Je wilt toch niet worden aangezien voor… nou ja, een zigeunerin of zoiets.’ Na deze woorden had ze gezwegen, alsof ze bang was dat ze te veel had gezegd, en ze had iets van medelijden in haar stem gehad. Lottie had echter geen aanstoot aan haar opmerkingen genomen. Waarom zou ze ook. Ze kwamen immers van iemand met wie ze zelf medelijden had.

Volgens Adeline Armand was Lotties donkere huidskleur geen teken van een inferieure status of lage afkomst. Het was het bewijs van een exotische aard waar ze zich nog niet voldoende van bewust was, een illustratie van een vreemde, unieke schoonheid. ‘Frances zou je moeten schilderen. Frances, je moet haar schilderen. Niet in die vreselijke kleren, van die serge en katoen. Nee, in iets kleurigs, iets van zijde. Anders overheers je de dingen die je draagt, Lottie-lief. Je gloeit, non?’ Haar accent was zo zwaar dat Lottie niet wist of Adeline haar belachelijk maakte of niet.

‘Broeit komt meer in de buurt,’ zei Celia, die helemaal niet blij was met Adelines commentaar. Zij was gewend de meeste aandacht te krijgen. Het enige dat Adeline over haar verschijning had gezegd was dat ze ‘zo charmant, zo typisch Engels’ was. Dat ‘typisch’ had haar vooral gekwetst.

‘Ze lijkt op Frida Kahlo. Vind je niet, Frances? Die ogen? Heb je wel eens model gezeten?’

Lottie keek Adeline wezenloos aan. Waar gezeten? wilde ze vragen. De oudere vrouw wachtte.

‘Nee,’ viel Celia in. ‘Ik wel. Mijn familie heeft een portret laten maken toen we jonger waren. Het hangt in de salon.’

‘Ah. Een familieportret. Heel… eerbiedwaardig, vermoed ik. En jij, Lottie? Heeft jouw familie ook voor een portret geposeerd?’

Lottie wierp een blik op Celia en ze stelde zich in gedachten een portret van haar moeder voor, met haar ruwe, vlekkerige handen van het leer stikken op de fabriek, dat net als dat van Susan Holden boven de schoorsteenmantel hing. In plaats van in een elegante houding te poseren zou ze stuurs kijken, haar mond in een ontevreden streep, haar dunne, geverfde haar naar achteren getrokken en vastgezet met twee onflatteuze haarspelden, want de krullers die ze had ingezet hadden geen effect gehad. Lottie zou naast haar zitten, met een uitdrukkingsloos gezicht en de gebruikelijke waakzame blik in haar donkere ogen. Waar dokter Holden achter zijn gezin stond zou een groot gapend gat zijn.

‘Lottie heeft haar familie al een poos niet gezien, hè Lots?’zei Celia op beschermende toon. ‘Waarschijnlijk weet je niet meer of er wel een portret is.’

Celia wist heel goed dat de enige keer dat Lotties moeder was afgebeeld, dit op een foto in de plaatselijke krant was geweest, tussen een rij fabrieksmeisjes, toen de leerfabriek vlak na de oorlog werd geopend. Lotties moeder had de foto uitgeknipt en Lottie had hem bewaard tot hij helemaal vergeeld en vergaan was. Maar haar moeders gezicht was op die foto zo klein en vaag dat het niet uit te maken viel of ze het echt was. ‘Ik kom nooit meer in Londen,’ zei ze traag.

Adeline boog zich naar haar toe. ‘Dan moeten we zorgen dat er hier een portret van je wordt gemaakt, dan kun je het aan je familie geven als je ze ziet.’ Ze raakte Lotties hand aan, en Lottie die was gebiologeerd door haar overdadige make-up, maakte een luchtsprong, min of meer uit angst dat Adeline zou proberen haar hand te kussen.

Het was het vijfde bezoek dat de meisjes aan Arcadia House brachten, en inmiddels was hun aanvankelijke terughoudendheid ten aanzien van het vreemde en mogelijk losbandige stel mensen dat er scheen te huizen, verdwenen. Er was nieuwsgierigheid voor in de plaats gekomen en een groeiende erkenning dat het, ondanks eigenaardigheden, zoals het schilderen van naakten, en de onduidelijke samenstelling van het huishouden, een stuk interessanter was dan hun gebruikelijke wandelingen van en naar de stad, scheidsrechter spelen bij de kinderen of ijs eten en koffie drinken in het café.

Nee, er was in het huis altijd iets te beleven. Het was een soort doorlopende theatervoorstelling. Er verschenen vreemdsoortig beschilderde friezen om de deurstijlen of boven het keukenfornuis. Teksten – meestal over het werk van beeldend kunstenaars of acteurs – werden op papiertjes gekrabbeld en her en der op de muren geprikt. Er werden exotische gerechten bezorgd, die gestuurd waren door bewoners van diverse landhuizen door het hele land. Nieuwe bezoekers dienden zich aan en verdwenen weer, en bleven, op een harde kern na, zelden lang genoeg om zich te kunnen voorstellen.

De meisjes werden altijd met open armen ontvangen. Op een dag troffen ze Adeline aan, die bezig was Frances als Indiase prinses te verkleden. Ze behing haar met donkere, met gouddraad versierde zijden lappen en beschilderde haar handen en gezicht met bewerkelijke patronen. Zelf was ze als prins uitgedost, met een hoofddeksel dat zo overdadig met pauwenveren en ingewikkelde ingeweven structuren was versierd dat het wel echt moest zijn. Marnie, de dienstbode, had opstandig toe staan kijken hoe Adeline Frances’ huid met koude thee verfde, en was er woedend vandoor gegaan toen ze de opdracht kreeg meel te gaan halen om Adelines haar er grijs te laten uitzien. Terwijl de meisjes zwijgend toekeken, namen de vrouwen verschillende poses aan, die door een magere jongeman, die zich nogal dikdoenerig had voorgesteld als behorend tot de ‘School van Modotti’, een foto van ze genomen.

‘We moeten ergens naartoe gaan in deze kleren. Naar Londen misschien,’ had Adeline naderhand uitgeroepen, toen ze haar alter ego in de spiegel in ogenschouw nam. ‘Dat zou echt enig zijn.’

‘Net zoals die practical joke met de Dreadnought.

‘De wat?’ Celia vergat tijdelijk haar goede manieren. Dat gebeurde regelmatig als ze op Arcadia was.

‘Een geweldig goede grap die Virginia Woolf heeft uitgehaald. Jaren geleden.’ George had het hele gebeuren gadegeslagen. Hij scheen nooit iets anders te doen dan toekijken. ‘Haar vrienden en zij hadden zich zwartgemaakt en waren naar Weymouth gereisd als de keizer van Abessinië en zijn “keizerlijke gevolg”. De een of andere scheepsofficier bracht hun uiteindelijk het koninklijk saluut en escorteerde hen over de hele HMS Dreadnought. Dat is een vreselijk schandaal geweest.’

‘Maar zo geestig!’ zei Adeline en ze klapte in haar handen. ‘Ja! We kunnen de radja van Radjastan spelen. En een bezoek brengen aan Walton-on-the-Naze.’ Ze draaide lachend in het rond zodat haar wijde jas om haar heen zwierde. Ze kon zo uitgelaten zijn, alsof ze niet een volwassen vrouw was die gebukt ging onder de verantwoordelijkheden en zorgen die het vrouwzijn nu eenmaal met zich leek mee te brengen, maar eerder een kind zoals Freddie of Sylvia.

‘O, Adeline. Laten we het niet te dramatisch maken.’ Frances zag er bezorgd uit. ‘Denk aan Calthorpe Street.’

Zo was ze nu eenmaal. Achteraf bekende Celia dat ze nauwelijks een woord had verstaan van wat er was gezegd. Dat kwam niet alleen door het accent. Ze spraken niet over gewone dingen, over wat er in het dorp gebeurde, en wat alles kostte en over het weer. Ze sprongen van de hak op de tak, en hadden het over schrijvers en mensen van wie Lottie en zij nog nooit hadden gehoord, en ze hingen tegen elkaar aan op een manier die mevrouw Holden aanstootgevend zou vinden. En ze maakten ruzie. Mijn god, wat konden die bekvechten. Over Bertrand Russell die zei dat de bom moest worden uitgebannen. Over poëzie. Over van alles en nog wat. De eerste keer dat Lottie Frances en George hoorde ‘discussiëren’ over een man die Giacometti heette, was het er zo heftig aan toe gegaan dat ze bang was dat Frances een pak slaag zou krijgen. Dat was bij haar thuis steevast de afloop geweest wanneer haar moeder zo’n toon aansloeg tegen haar vriendjes. In het gezin Holden werd nooit ruziegemaakt. Frances echter, de normaal zo ingetogen, melancholieke Frances, had alle kritiek die George op die Giacometti had geuit, weerlegd en ten slotte tegen hem gezegd dat zijn probleem was dat hij niet ‘intuïtief maar intellectueel’ op de dingen reageerde, waarna ze het vertrek had verlaten. En na een halfuur was ze teruggekomen, alsof er niets was gebeurd, om te vragen of hij haar met de auto naar de stad wilde brengen.

Ze schenen zich aan geen van de normale sociale regels te houden. Lottie was een keer alleen gekomen en Adeline had haar het huis rondgeleid om haar de afmetingen en unieke hoeken van elk vertrek te laten zien, zonder op de stapels boeken en stoffige tapijten die nog steeds ongebruikt in allerlei hoeken lagen, te letten. Mevrouw Holden zou nooit iemand haar huis hebben laten zien in die onaffe, dikwijls smerige staat. Adeline scheen het echter niet te merken. Toen Lottie aarzelend op een ontbrekende balustrade in een van de trappenhuizen wees, had Adeline lichtelijk verbaasd geleken, en toen met dat ondoorgrondelijke accent van haar opgemerkt dat ze het tegen Marnie zouden zeggen, die er wel voor zou zorgen. En uw man dan? wilde Lottie vragen, maar Adeline was al naar het volgende vertrek geschreden.

En dan de manier waarop Frances en zij met elkaar omgingen: niet als zusters, want ze maakten geen ruzie zoals zussen doen, maar meer als een oud, getrouwd stel. Ze maakten elkaars zinnen af, lachten om geheimzinnige grapjes en onderbraken elkaar halverwege als ze anekdotes vertelden over plaatsen waar ze waren geweest. Adeline vertelde van alles zonder iets te onthullen. Als Lottie zich na elk bezoek alles weer voor de geest riep, wat ze deed omdat het steeds zo vol kleur en sensatie was geweest dat het langzaam genietend moest worden herkauwd, besefte ze dat ze niets méér over de actrice te weten was gekomen dan bij haar eerste bezoek. Haar man, die ze tot dan toe nog niet bij zijn naam had genoemd, ‘werkte in het buitenland’. ‘Die lieve George’ deed iets met economie, ‘zo’n briljante geest’. ‘Zo’n briljante aanbidder, wed ik,’ zei Celia, die het een beetje te pakken had van de man in de linnen pakken. Frances’ aanwezigheid in het huis werd nooit verklaard, hoewel de meisjes zagen dat ze geen trouwring droeg zoals Adeline. Adeline had ook niet veel over Lottie gevraagd. Nadat ze uitsluitend naar de details had geïnformeerd die met haar eigen interessesfeer te maken hadden – of ze was geschilderd, of ze belangstelling voor bepaalde dingen had – vroeg ze niet verder naar haar achtergrond, haar ouders of haar plaats in de wereld.

Dat bevreemdde Lottie, die in twee gezinnen was opgegroeid waar, ondanks de talrijke verschillen, iemands achtergrond alles zei over het verdere verloop van iemands leven. In Merham betekende haar plaats in het gezin dat ze dezelfde voorrechten genoot als Celia, wat schoolopleiding, opvoeding, kleding en voeding betreft, terwijl beide partijen er zich van bewust waren dat deze privileges niet onvoorwaardelijk werden verleend, vooral niet nu Lottie binnen afzienbare tijd meerderjarig zou worden. Buiten het huis zou iemand door de dames Ansty, Chilton en Colquhoun onmiddellijk op achtergrond en connecties worden beoordeeld, en allerlei karakteristieke trekken zouden gewoon met die hoedanigheden worden aangeduid: ‘Hij is een Thompson. Dat zijn luiaards,’ of: ‘Ze moest wel weg. Die tante heeft twee dagen na haar bevalling de benen genomen.’ Het interesseerde hun niet waar iemand van hield of waar hij in geloofde. Celia zou voor altijd aan hun collectieve boezem worden gedrukt, omdat ze het kind van de dokter was en uit een van de betere families van Merham stamde, ondanks dat ze bekendstond als een lastpak. Als Lottie echter de vraag die Adeline Armand eens had gesteld, aan mevrouw Chilton zou stellen: ‘Als u voor één dag in het lichaam van iemand anders zou kunnen verblijven, wie zou dat dan zijn?’ zou mevrouw Chilton hebben geadviseerd Lottie naar die prettige inrichting in Braintree te sturen, waar ze dokters hadden voor haar soort… net als die arme mevrouw McGrath, die daar zat sinds ze gestoord was geraakt door de maandelijkse bloedingen.

Het waren beslist bohémiens, concludeerde Lottie, die dat woord pas had ontdekt. Daar kon je dat soort dingen van verwachten.

‘Kan me niet schelen,’ zei Celia. ‘Maar ze zijn heel wat interessanter dan die oude zeurpieten hier in het dorp.’

Het gebeurde niet vaak dat Joe Bernard aandacht kreeg van niet één maar van twee van de aantrekkelijkste jonge meisjes van Merham. Hoe langer Adeline Armand in het dorp woonde, hoe meer bezorgdheid er werd geuit omtrent haar onconventionele levensstijl, en dus moesten Lottie en Celia steeds slimmer worden in het verhullen van hun bezoeken aan het huis. Op de zaterdagmiddag van het tuinfeest bleef hun maar een mogelijkheid over: Joe bellen. De aanwezigheid van de moeders van de meeste van hun vriendinnen betekende dat ze niet konden doen alsof ze bij hen op bezoek gingen. Daar kwam nog bij dat Sylvia, die boos was omdat Celia was teruggekomen op een eerdere belofte dat ze haar nieuwe platenspeler mocht gebruiken, dreigde hen te zullen volgen en te verraden. Dus had Joe, die die middag vrij was van de garage, beloofd hen met zijn auto op te halen en te doen alsof hij ze meenam naar een picknick op Bardness Point. Hij had er weinig zin in (hij had een hekel aan liegen – hij ging er nog erger van blozen dan normaal), maar Lottie gooide wat Celia sarcastisch haar broeierige blik noemde, in de strijd en Joe was verloren.

Aan de buitenzijde van mevrouw Holdens halfduistere voorkamer, waar alleen gefilterd licht binnendrong, was het prachtig weer. Het was een van die zaterdagen in mei met de belofte van ophanden zijnde zomermiddagen in zich, die de straten van Merham vol toverde met slenterende families en winkeliers verleidde tot het uitstallen van strandballen en prentbriefkaarten op straat. Er klonken opgewonden kinderstemmen en er hing een gemengd aroma van suikerspinnen en zonnebrandolie in de lucht. De harde wind die tot dan toe de oostkust had geteisterd was gaan liggen, waardoor de temperatuur omhoog ging en de stemming verbeterde, alsof het een echte zomerdag leek. Lottie leunde uit het raampje en koesterde zich in het zonlicht. Zelfs na al die jaren voelde ze nog iets van die aangename opwinding van vlakbij zee te zijn.

‘Wat ga jij doen, Joe, als wij in het huis zijn?’ Celia zat achterin en was bezig haar lippen te stiften.

Joe trok op over de kruising die de stad in tweeën deelde. Hoewel Arcadia House hemelsbreed slechts op een kilometer afstand van Woodbridge Avenue lag, moest je met de auto eerst de stad door, langs het park, om weer op de bochtige kustweg uit te komen. ‘Ik ga naar Bardness Point.’

‘Hoezo, in je eentje?’ Celia klikte haar poederdoos dicht. Ze droeg witte handschoentjes en een rode jurk met een cirkelrok, waarvan de tailleband pijnlijk strak om haar middel zat. Ze had geen step-in nodig, hoewel haar moeder maar bleef aandringen dat ze er een moest dragen. Die zou haar figuur ‘fatsoenlijk’ intomen, volgens haar dan.

‘Gewoon voor het geval je moeder vraagt wat voor weer het was als ik jullie thuisbreng. Ik zal moeten weten hoe het daar is, anders breng ik er niks van terecht.’

Lottie voelde ineens iets van wroeging dat ze hem op deze manier gebruikten. ‘Dat hoeft echt niet, Joe,’ zei ze. ‘Je kunt ons op de terugweg gewoon afzetten. Dan krijgt ze niet de kans je iets te vragen.’

Joe keek gedecideerd. Hij zette de rechterrichtingaanwijzer uit om de hoofdstraat in te draaien. ‘Ja, maar als ik dat doe, wil mijn moeder weten waarom ik niet de groeten heb overgebracht en maakt ze een scène.’

‘Slim bedacht, Joe,’ zei Celia. ‘En ik weet zeker dat mammie je moeder de groeten terug wil doen.’

Lottie wist wel zeker dat mevrouw Holden dat helemaal niet van plan was.

‘Wat is er trouwens in dat huis aan de hand? Hoe laat moet ik jullie komen ophalen?’

‘Als het een tuinfeest is zal er wel thee zijn, denk je niet, Lots?’

Lottie kon zich moeilijk voorstellen dat er op Arcadia House Moskovisch gebak en scones geserveerd zouden worden. Ze had echter ook geen idee hoe het er anders aan toe zou gaan bij een tuinfeest. ‘Ik neem aan van wel,’ zei ze.

‘Dus om half zes? Zes uur?’

‘Doe maar half zes,’ zei Celia. Ze zwaaide door het raampje naar een voorbijganger, tot ze besefte dat het Joe’s auto was en ze zich stilletjes weer op de achterbank terug liet zakken. ‘Op die manier zijn we thuis voordat mammie zich ongerust maakt.’

‘We zullen dit nooit vergeten, Joe.’

Er stonden maar twee auto’s op de oprijlaan toen ze aankwamen, niet noemenswaard in elk geval. Toen Joe er iets van zei, antwoordde Celia, die al over haar toeren was van opwinding, vinnig: ‘Zeker omdat jij niet bent uitgenodigd.’ Hij zei niets venijnigs terug, dat deed hij nooit, maar hij glimlachte evenmin, zelfs niet toen Lottie hem een verontschuldigend kneepje in zijn arm gaf toen ze uitstapten. Hij reed weg zonder te zwaaien.

‘Ik houd niet van kniezende mannen,’ zei Celia opgewekt toen ze aanbelden. ‘Ik hoop dat ze geen kokoskoeken hebben. Ik haat kokos.’

Lottie was een beetje misselijk. Ze was minder dol op feestjes dan Celia, vooral omdat ze het nog steeds moeilijk vond aan onbekenden te moeten uitleggen wie ze was. De mensen namen er nooit genoegen mee als ze zei dat ze bij de familie Holden woonde. Ze wilden weten waarom, voor hoelang en of ze haar moeder niet miste. Bij mevrouw Holdens laatste tuinfeest (ten behoeve van de arme kindertjes in Afrika) had ze de fout gemaakt te zeggen dat het meer dan een jaar geleden was dat ze haar moeder had gezien. Tot haar afschuw werd ze daarna medelijdend behandeld.

‘Ze zijn buiten,’ zei Marnie, die er zo mogelijk nog norser uitzag dan gewoonlijk toen ze opendeed. ‘Je zult die handschoenen niet nodig hebben,’ mompelde ze met een handgebaar naar achteren terwijl ze hen door de vestibule volgde.

‘Aan of uit, wat doe je?’ fluisterde Celia terwijl ze door het huis liepen.

Lottie, die haar aandacht al helemaal op de geluiden van buiten had gericht, gaf geen antwoord.

Het was niet bepaald een doorsneetuinfeest, zoveel was wel duidelijk. Er was geen partytent (mevrouw Holden drong altijd aan op een partytent, in geval van regen) en er waren geen lange tafels. Waar komt het eten dan te staan? dacht Lottie verstrooid, en verwenste zichzelf omdat Joe zoiets bedacht zou kunnen hebben.

Ze liepen over de patio, en Marnie wees naar het strookje privé-strand dat in het water eindigde. Daar zaten de gasten op alle mogelijke dekens. Sommigen lagen languit en hadden hun schoenen uitgetrokken. Allen waren druk in gesprek.

Adeline Armand zat op een muntgroene plaid van glanzende stof. Ze droeg een zachtroze zomerjurk van crêpe de Chine en een grote witte flaphoed met een brede rand, de meest conventionele kleding waarin Lottie haar tot dan toe had gezien. Er zaten drie mannen om haar heen, onder wie George, die bezig was blaadjes van een merkwaardige plant af te trekken – een artisjok, zo legde Adeline later uit – en die een voor een aan haar te geven. Frances droeg een badpak, dat een verrassend mager, tanig lichaam onthulde. Ze moest erg lachen om iets dat iemand naast haar had gezegd en gooide daarbij haar schouders iets naar achteren. Ze leek zonder haar kleren beter in haar vel te zitten. Er stonden zeker vier geopende flessen wijn. Lottie kende niemand van de gasten. Ze bleef staan en voelde zich belachelijk met haar feestelijke kleding en witte handschoenen. Celia was bezig ze achter haar rug uit te trekken.

George zag hen ineens toen hij opkeek. ‘Welkom op ons kleine déjeuner sur l’herbe, meisjes,’ riep hij. ‘Kom erbij zitten.’

Celia had haar schoenen al uitgeschopt. Ze liep door het zand in Georges richting, met haar heupen wiegend op de manier die Lottie haar thuis had zien repeteren toen ze dacht dat niemand het zag.

‘Hebben jullie trek?’ vroeg Frances, die er bijzonder opgewekt uitzag. ‘We hebben forel en een heerlijke salade met verse kruiden. Er is ook koude eend. Ik denk dat er nog wel wat over is.’

‘Bedankt, we hebben al gegeten,’ zei Celia en ze ging zitten. Lottie ging een stukje achter haar zitten, en ze hoopte dat er meer mensen op zouden staan, zodat ze niet zo in de gaten liep.

‘Een stukje fruit dan? We hebben verrukkelijke aardbeien. Heeft Marnie ze al mee naar binnen genomen?’

‘Ze willen niet eten, ze willen een drankje,’ zei George, die al twee grote glazen rode wijn had ingeschonken. ‘Hier,’ zei hij, een glas tegen het licht houdend. ‘Een voor Roodkapje.’

Celia keek naar haar rok en toen weer naar George, gevleid door de aandacht.

‘Op de tere bloem van de jeugd.’

‘O, George.’ Een blonde vrouw met een grote zonnebril boog zich naar hem toe. De manier waarop zij hem op zijn arm tikte deed bij Celia alle stekels overeind staan.

‘Ze kunnen er maar beter van genieten zolang het nog kan.’ Hij had het aangeschoten uiterlijk en de lispelende spraak van iemand die al de hele dag heeft zitten drinken. ‘God weet dat ze er niet lang meer zo uit zullen zien.’

Lottie staarde hem aan.

‘Dat weet Frances maar al te goed. Binnen vijf jaar zijn het matrones met brede heupen, met een paar koters aan hun rokken. Fatsoenlijke handhavers van de moraal van de meerderheid in Merham.’

‘Daar weet ik niets van.’ Glimlachend vleide Frances haar lange benen op een picknickdeken.

Iets in Georges toon maakte dat Lottie zich niet op haar gemak voelde, maar Celia pakte een glas van hem aan en goot de helft naar binnen, alsof ze een uitdaging aannam. ‘Ik niet,’ grinnikte ze. ‘Over vijf jaar ben ik hier weg.’

Non? En waar ga je dan naartoe?’ Adelines gezicht was onzichtbaar onder haar hoed. Alleen haar mooie mondje was te zien, opgekruld in de gewone beleefde, onderzoekende glimlach.

‘O dat weet ik niet. Londen. Of Cambridge. Misschien wel Parijs.’

‘Je moeder zal het daar anders niet mee eens zijn.’ Iets in Celia’s zelfverzekerde houding in dit gezelschap irriteerde Lottie. ‘Ze wil beslist niet dat je hier weggaat.’

‘O, uiteindelijk geeft ze wel toe.’

‘Dat had je gedacht.’

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg George en hij boog zijn mooie hoofd naar Celia. ‘Is mater bezorgd om je morele welzijn?’

De manier waarop Celia en George elkaar aankeken bezorgde Lottie kramp in haar borst.

‘Nou…’ zei Celia plagerig. In haar blik flitste iets van een toezegging. ‘Er lopen natuurlijk nogal wat grote boze wolven rond.’

Lottie ging ten slotte op de rand van Adelines plaid zitten en bedwong haar neiging het zand uit de plooien weg te vegen. Ze voelde zich opgedirkt en provinciaals en kon de gesprekken die om haar heen gevoerd werden, niet volgen en dat maakte dat ze zich dom voelde. Adeline, die meestal probeerde haar op haar gemak te stellen, was in een druk gesprek gewikkeld met een man die Lottie nog niet eerder had gezien. Ze nam af en toe een slokje wijn en moest moeite doen daarbij geen vies gezicht te trekken en ze snoepte van een schaal kersen.

‘Fantastisch huis, lieve Adeline. Meer eigentijds dan art deco, denk je niet?’

‘Natuurlijk is Russell een imbeciel. Als hij denkt dat Eden ook maar de minste aandacht aan hem en zijn verrekte wetenschapsmensen zal schenken, houdt hij zichzelf straal voor de gek.’

‘Heb ik je verteld dat Archie eindelijk een schilderij op de zomertentoonstelling heeft? Het is zo opgehangen dat het net een postzegel lijkt, maar je kunt niet alles hebben…’

De middag duurde lang. Er waren geen kokoskoeken. Lottie had haar vest los om haar schouders geslagen, want ze wilde niet bruin worden. Ze zag dat het tij langzaam afliep, en het strand breder werd. Een ingewikkeld zandkasteel, dat vroeg in de ochtend moest zijn gebouwd, bleef als een uitstekende bult achter. Ze hoorde Celia achter zich opgewonden giechelen en wist dat ze aan het drinken was. De meisjes dronken alleen met Kerstmis wijn, en zelfs het vingerhoedje sherry dat ze het jaar daarvoor voor de lunch hadden gekregen, had Celia blosjes bezorgd en haar stem twee octaven doen stijgen. Lottie had de helft van haar glas leeggedronken en de rest daarna stiekem in het zand achter haar gegoten. En zelfs die hoeveelheid bezorgde haar hoofdpijn en een wazig, beneveld gevoel.

Toen Marnie de laatste borden had opgeruimd, draaide Lottie zich een beetje om zodat ze Celia kon zien. Ze vertelde George over ‘de laatste keer dat ze in Parijs was geweest’. Het feit dat ze nog nooit in Parijs was geweest leek weinig effect op haar verhaal te hebben, maar Lottie merkte dat er tussen haar en de blonde vrouw een nogal strijdlustige stemming was ontstaan en bedacht dat het niet sportief was om Celia op dit moment af te vallen. De glimlach van de blonde vrouw was tot een grijns vertrokken en Celia, die de overwinning rook, was in een uitgelaten stemming.

‘De volgende keer ga ik natuurlijk in La Coupole eten. Hebben jullie wel eens in la Coupole gegeten? Ik heb gehoord dat de kreeft er voortreffelijk is.’

Ze strekte haar benen en liet haar rok tot boven haar knieën opkruipen.

‘Ik heb het vreselijk warm, George,’ zei de blonde vrouw ineens. ‘Zullen we naar binnen gaan?’

O, jee, Celia, dacht Lottie. Je hebt je gelijke gevonden.

Celia wierp een tersluikse blik op George, die een sigaar rookte en met zijn hoofd achterover van de zon genoot. Heel even betrok haar gezicht.

‘Het is inderdaad nogal warm,’ zei George. Hij ging rechtop zitten en veegde het zand van zijn hemdsmouwen.

Toen kwam Frances overeind. ‘Ik heb het ook veel te warm. Het is tijd voor een duik,’ zei ze. ‘Ga je mee, Adeline? Wie gaat er mee?’

Adeline weigerde beleefd. ‘Ik ben veel te lui, schat. Ik kijk wel toe.’

George schudde zijn haar los als een grote, ruige hond en begon zijn overhemd uit te trekken, alsof hij plotseling was gereanimeerd. ‘Dat is net wat we nodig hebben,’ zei hij en hij trapte zijn sigaar uit. ‘Een verfrissende duik. Irene?’

De blondine trok haar neusje op. ‘Ik heb mijn spullen niet bij me.’

‘Je hebt je zwemspullen niet nodig, meisje. Ga gewoon in je onderjurk.’

‘Nee, George, echt niet. Ik blijf wel kijken.’

De andere mannen waren zich ook aan het uitkleden, tot op hun korte broek of pantalon. Lottie, die bijna in slaap was gevallen, werd met een schok wakker en sloeg in stille paniek het uittrekken van de kleren gade.

‘Kom mee, meisjes. Lottie? Ik wed dat je kunt zwemmen.’

‘O, zij gaat echt niet zwemmen, hoor.’

Lottie wist nu zeker dat Celia te veel had gedronken. Als ze nuchter was geweest, had ze niet zo achteloos verraden dat Lottie niet kon zwemmen, een grote schande voor een kustbewoner. Ze wierp haar vriendin een woedende blik toe, maar Celia schonk er geen aandacht aan. Ze had het te druk met haar ritssluiting.

‘Wat doe jij nou?’

‘Ik ga zwemmen.’ Celia grijnsde breed. ‘Kijk niet zo, Lots. Ik heb mijn onderjurk aan. Dat is net zoiets als een badpak.’

En weg was ze, verrukte kreten en gilletjes slakend terwijl ze George en de anderen naar de zee volgde. Frances stapte erin, liep door tot ze tot haar middel in de golven stond, en dook toen in haar natte, glimmende zwempak, dat op de vacht van een zeehond leek, als een dolfijn onder.

Celia stond inmiddels tot haar knieën in het water en aarzelde, tot George haar bij haar arm pakte en haar lachend meetrok, zodat ze in het water viel. De andere gasten sprongen joelend op en neer in de golven, duwend en elkaar natspetterend, de mannen met ontbloot bovenlijf, de vrouwen in dunne lagen kanten ondergoed. Geen van hen, constateerde Lottie, droeg een step-in.

Toen Celia zich omdraaide om naar haar te wuiven, zag Lottie dat het heel jammer was dat mevrouw Holden haar dochter niet zo ver had gekregen dat ze er een ging dragen, want nu haar onderjurk en ondergoed nat waren bleef er maar weinig van Celia’s lijf voor de buitenwereld verborgen. Ga onder water, probeerde ze te gebaren. Ze zwaaide vruchteloos met haar handen, maar Celia gooide lachend haar hoofd achterover en scheen het niet te merken.

‘Maak je geen zorgen, schat.’ Adelines stem klonk loom en intiem naast haar. ‘Het kan niemand iets schelen. In Frankrijk lopen we meestal met ontbloot bovenlijf.’

Lottie probeerde de gedachte aan dergelijke vakanties in Frankrijk uit te bannen, glimlachte zwakjes als antwoord en pakte de fles wijn. Ze had behoefte aan iets versterkends. ‘Ik dacht aan mevrouw Holden,’ zei ze zacht. ‘Die zal hier niet erg blij mee zijn.’

‘Hier,’ zei Adeline en ze gaf haar een grote, kleurige shawl, ‘geef haar deze dan. Zeg maar dat het een sarong is en dat ik heb gezegd dat die door heel voorname mensen wordt gedragen.’

Lottie had haar wel willen omhelzen. Ze pakte de lap aan en draafde naar het strand, onderwijl haar vest om haar middel knopend. Het was laat in de middag, het gevaar van te bruin te worden was minimaal.

‘Hier,’ riep ze terwijl het aflopende water om haar blote voeten klotste. ‘Celia, sla dit om.’

Celia hoorde haar niet. Of wilde haar misschien niet horen. Ze slaakte een gilletje toen George naar haar middel dook, haar omhoogtilde en weer in het ondiepe water liet vallen.

‘Celia!’ Het was hopeloos. Ze voelde zich een oude, vitterige tante.

Eindelijk kreeg George haar in het oog. Hij kwam naar haar toe, wadend door de golven, met zijn haren plat tegen zijn hoofd geplakt en zijn opgerolde broekspijpen tegen zijn dijbenen gekleefd.

Lottie probeerde haar blik boven zijn middel gericht te houden. ‘Wil je deze aan Celia geven? Volgens Adeline is het een sarong of zoiets.’

‘Een sarong?’ George pakte hem van haar aan en keek achterom naar Celia, die zich op haar rug op de golven liet drijven. ‘Vind je dan dat ze toegedekt moet worden?’

Lottie keek hem strak aan. ‘Ik denk dat ze niet in de gaten heeft hoe ze erbij loopt.’

‘O, Lottie, Lottie, bewaakstertje der goede zeden… Kijk jou nu eens, hartstochtelijk bezorgd om je vriendin.’ Hij keek naar de lap en een brede grijns spreidde zich over zijn gezicht. ‘Ik weet een betere oplossing,’ zei hij, ‘ik geloof dat jij nodig moet afkoelen.’ Zonder waarschuwing sloeg hij zijn armen om haar middel en gooide haar over zijn natte schouder.

Lottie werd door elkaar geschud toen hij begon te rennen. Ze probeerde haar arm achter haar rug te wurmen om te voorkomen dat haar rok niet te hoog opwaaide. Toen viel ze omlaag en sloeg er een grote golf zout water over haar gezicht en hoestend en proestend lag ze te spartelen om vaste grond onder haar voeten te krijgen. Ze hoorde gesmoord gelach en kwam, naar adem snakkend, weer boven.

Het lukte haar overeind te komen en even op haar benen te blijven staan. Haar ogen prikten en het zout brandde in haar keel. Ze moest een paar keer kokhalzen en ze rende in het wilde weg naar het strand terug. Hijgend viel ze voorover in het zand. Haar jurk zat aan haar benen vastgeplakt en de lagen van haar petticoat vormden één grote koek. Het lichte, katoenen lijfje van haar jurk was bijna doorschijnend en liet duidelijk de omtrek van haar beha zien. Toen ze met haar hand over haar haar streek, merkte ze dat het loshing, en dat de haarspeld van schildpad waarmee het van achteren vastgestoken zat, verdwenen was.

Ze keek op en zag George met zijn handen op zijn heupen staan grinniken. Celia stond met een verschrikte maar toch geamuseerde uitdrukking op haar gezicht achter hem.

‘Jij vieze smeerlap.’ De woorden ontsnapten Lottie voordat ze er erg in had. ‘Vuile, gore klootzak. Dat was een rotstreek.’

George was met stomheid geslagen. Achter haar verstomde het rumoer van stemmen.

‘O ja, voor jou is het verdomd leuk,’ schreeuwde ze. Ze had een brok in haar keel en voelde de tranen in haar ogen branden. ‘Jij met je zakken vol geld en je stomme linnen pakken! Het maakt jou niets uit of je kleren eraan gaan. Kijk mijn zomerjurk eens! Kijk dan! Het is mijn mooiste jurk! Mevrouw Holden zal me vermoorden! En je hebt verdomme ook nog mijn haarspeld weggemaakt.’ Tot haar schaamte barstte ze in tranen uit, hete tranen van frustratie en vernedering.

‘Rustig maar, Lots.’ Celia’s gezicht betrok. Lottie wist dat ze haar voor schut had gezet, maar het kon haar niet schelen.

‘Kom, kom, Lottie. Het was maar een grapje.’ George liep op haar toe, met een boos maar tevens berouwvol gezicht.

‘Nou, dat was dan een heel domme grap.’ Lottie keek om en zag dat Adeline naast haar stond. Ze hield haar plaid omhoog en sloeg die om Lotties schouders. Haar gezicht had een licht verwijtende uitdrukking. Lottie ving haar kruidige jasmijngeur op toen Adeline haar in de plaid wikkelde.

‘George, bied je excuses aan. Lottie was onze gast, en je had dat niet mogen doen. Lottie, het spijt me heel, heel erg. Marnie zal je mooie jurk wassen en weer in orde maken.’

Maar hoe kom ik thuis? dacht Lottie wanhopig. Ze kreeg een visioen dat ze over straat moest in een van Adelines veren boa’s met Chinese muiltjes aan haar voeten. Ze werd onderbroken door een stem die van boven van het rotspad kwam.

‘Celia Jane Holden. Wat ben jij in vredesnaam aan het doen?’

Lottie draaide zich pijlsnel om en zag de ontstelde gezichten van de dames Chilton en Colquhoun, die de pittoreske route van Woodbridge Avenue naar huis hadden genomen. Die was duidelijk een stuk schilderachtiger dan ze hadden verwacht.

‘Kom onmiddellijk uit het water en trek je kleren aan. Waar is je fatsoen en waar zijn je manieren gebleven?’

Celia trok spierwit weg. Ze hield haar handen voor haar borst, alsof ze zich plotseling van haar ontklede staat bewust werd. George stak met een bezwerend gebaar zijn handen op, maar mevrouw Chilton richtte zich in haar volle lengte van een meter negenenvijftig op zodat haar boezem ongeveer tot onder haar kin werd opgeduwd, en liet zich niet vermurwen. ‘En ik weet niet wie jij bent, jongeman, maar je bent oud genoeg om beter te kunnen weten. Nette meisjes op klaarlichte dag overhalen hun kleren uit te trekken… Het is een schande.’ Ze kreeg de flessen wijn in het zand in het oog. ‘Celia Holden, je had beter niet kunnen drinken. Hemelse goedheid! Wil je soms een slechte reputatie krijgen? Ik weet zeker dat je moeder hier niet over te spreken zal zijn.’

Inmiddels stond mevrouw Colquhoun zwijgend met haar handen voor haar mond geslagen, diep geschokt, alsof ze zojuist getuige was geweest van een mensenoffer. ‘Mevrouw Chilton, ik…’

‘Lottie? Ben jij dat?’ Mevrouw Chilton hield haar kin zo diep in haar hals getrokken dat ze een rode bonk afkeuring vormden. Dat Lottie aangekleed was, scheen haar stemming niet te verzachten. ‘Kom ogenblikkelijk naar boven. Kom mee, meisjes, allebei, voordat andere mensen jullie zien.’ Ze hees haar handtas tot onder haar borst op en klemde haar handen om het hengsel. ‘Kijk me niet zo aan, Celia. Ik laat jullie niet bij die onfatsoenlijke bende achter. Ik breng jullie persoonlijk naar huis. Allemachtig, wat jullie arme moeder hiermee aan moet, is me een raadsel.’

Op de kop af drie weken daarna vertrok Celia naar Londen om daar de secretaresseopleiding te volgen. Dat was als straf bedoeld en mevrouw Holden was enigszins van haar stuk gebracht doordat haar dochter behalve weinig berouwvol zelfs ongehoord blij leek te zijn dat ze wegging. Ze zou in Kensington logeren, bij de nicht van mevrouw Holden, en als ze goede vorderingen maakte, zou ze misschien op het kantoor van haar man in Bayswater kunnen gaan werken. ‘Londen, Lots! En geen liefdadigheidskoffie of vreselijk broertje of zusje te bekennen.’ Celia was tijdens de voorbereiding voor haar vertrek in een bijzonder goede stemming.

Lottie had intussen gehoord hoe Celia een uitbrander van haar vader kreeg, en vroeg zich in de veilige beslotenheid van hun kamer af wat de gevolgen voor haarzelf zouden zijn. Er werd niet gerept over haar vertrek naar Londen. Zij wilde niet weg. Maar toen ze met gedempte stem iets hoorde mompelen over ‘slechte invloed’, wist ze dat ze het niet over Celia hadden.