Meg vond het moeilijk te geloven dat ze nog maar een jaar geleden rond deze tijd gelukkig getrouwd was geweest met de farmaceuticatycoon Stephen Altman; dat ze in Green- wich, Connecticut een gelukkig leven had geleid in haar vorstelijke huis in een buitenwijk, geluncht had met verschillende buren en met haar dochter Sarah was gaan winkelen voor schoolspullen voor na de vakantie. Natuurlijk zou ze na verloop van tijd diezelfde dingen doen nu ze in Manhattan woonde, maar op een heel andere manier.

En hoewel het leven in de buitenwijken van Connecticut in veel opzichten idyllisch was, keek Meg ernaar uit om eraan te ontsnappen. Ze had er behoefte aan te ontsnappen. Ze ver-langde hevig naar een nieuw begin. Ze begon het haar vrou-welijke kennissen, die bekend waren met haar situatie, kwalijk te nemen als ze haar weer eens medelijdend aankeken. Maar ze had een nog veel grotere hekel aan de giftige wraak- fantasieën van de andere pas aan de kant gezette huisvrou-wen van middelbare leeftijd, van wie de echtgenoot vertrok-ken was om een nieuw leven te beginnen, of voor een vrouw met borsten die nog niet onderhevig waren aan de zwaarte-kracht. Ze stelde hun steun weliswaar op prijs, maar na een tijdje werd het gewoon vermoeiend dat er steeds weer van haar verwacht werd dat ze de gebeurtenissen rond de breuk herkauwde als ze deze vriendinnen weer zag. Het was niet zo dat Stephen altijd een slechte man was geweest. Integendeel, hij was wel de laatste van wie ze ooit had verwacht dat hij haar zou verlaten en ervandoor zou gaan met een fotomodel van in de twintig. Steve was altijd een man geweest die de voorkeur gaf aan het timide boekenwurmtype, en dat was precies het type dat Meg was geweest toen ze elkaar op de universiteit ontmoetten. Ze zat in de bibliotheek druk te studeren in boeken over kunstgeschiedenis - ze moest blokken voor haar tentamen over de meesters van de Renaissance - toen hij met een paar jongens van zijn studentenvereniging binnen kwam stuiven. Ze haatte dat soort jongens, en keek alleen heel even op om het luidruchtige groepje een dodelijke blik toe te werpen. Hij was haar niet eens opgevallen. Maar zij was hem wel opgevallen. En gedurende de drie maanden die daarop volgden, zat hij onvermoeibaar achter haar aan, totdat ze eindelijk toegaf en een afspraakje met hem maakte. Hij was onmiddellijk smoorverliefd; zij ontwikkelde in de loop van een paar jaar warme gevoelens voor hem. En een jaar na hun afstuderen trouwde ze met hem. Ze wist niet of ze de juiste beslissing had genomen, zelfs niet op het moment dat ze voor het altaar stond, klaar om 'Ja, ik wil' te zeggen, maar hij was een goede man. Toegewijd aan haar. Erop gebrand om de relatie in stand te houden. En zoals met alles wat Meg deed, stortte ze zich met hart en ziel op dit leven. Ze zou er iets van maken. Ze was vastbesloten om hier het beste huwelijk van te maken dat er ooit bestaan had.

De eerste twaalf jaar zette ze haar eigen carrière op een laag pitje om hem te helpen met de zijne; ze wijdde zich aan haar huwelijk en aan het opvoeden van het beste wat eruit was voortgekomen, hun dochter Sarah. Zij had meer kinderen ge-wild, maar hij was tevreden met 'zijn twee meiden'. Was dat een aanwijzing die ze op de een of andere manier gemist had? Terwijl ze piekerde over het mislukken van hun huwelijk, vroeg ze zich af of het feit dat hij geen tweede kind wilde een teken was geweest dat hij al minder geïnteresseerd begon te raken in hun relatie.

En nu stond ze op het punt om naar Manhattan te verhuizen, een plaats waarvan ze nooit had gedroomd dat ze er ooit nog eens zou wonen, voornamelijk vanwege haar diepgewortelde angst voor krappe, afgesloten ruimtes. Ze had veel liever de grote, uitgestrekte tuinen en ver uiteenstaande huizen waar iedereen genoeg lucht had om te ademen. Maar Manhattan met zijn hoge gebouwen en volle straten, mensen die bijna neus aan neus stonden, overal auto's en geluiden, beangstigde haar. Telkens wanneer ze eraan dacht dat ze Green- wich moest verlaten, kreeg ze een knoop in haar maag van angst. Maar ze had besloten dat het tijd was om de angst die altijd alles wat ze deed had beheerst de kop in te drukken en haar leven weer in eigen hand te nemen. Een belangrijk element in de wederopbouw van Meg Altman was het behalen van een graad in de kunstgeschiedenis. Ze had zich negen maanden eerder in een opwelling aangemeld bij Columbia University, voordat ze wist dat haar leven met Stephen bijna ten einde was. Maar toen ze werd aangenomen, zag ze dat als een teken dat ze intuïtief de juiste beslissing had genomen, dat ze voorbestemd was om die graad te halen. Het werd hoog tijd dat ze eens iets voor zichzelf deed.

Sarah was niet blij met de verhuizing. Ze wilde bij haar vriendinnen in de buurt blijven, op haar oude school blijven, en hoewel ze accepteerde dat het de schuld van haar vader was dat de dingen veranderden, was ze nu al, op haar tiende, vraagtekens gaan zetten bij haar moeder en alles waar zij voor stond. Ze begon alles wat haar moeder zei en deed met een kritische blik te bekijken en schrok er niet voor terug om haar mening te spuien. Ze begon veel te vroeg van een meisje in een vrouw te veranderen. Meg probeerde de veranderingen in Sarah vriendelijk en geduldig te accepteren; ze had altijd al geweten dat haar dochter veel te volwassen was voor haar leeftijd. Ze was nooit een baby geweest; die schattige, poppe-rige fase was gewoon aan haar voorbijgegaan. Ze sprak in volle zinnen voordat ze een jaar oud was. Ze wist al dingen die een kind van tien met geen mogelijkheid kon weten. Meg wilde de nieuwe generatie de schuld geven: de televisie en de filmindustrie en de uiteenlopende boodschappen waarmee deze media jonge geesten voedden. Maar ze wist wel beter. Sarah was Sarah, en ook al had ze nooit van haar leven ook maar één uur tv gekeken, dan nog zou ze een scherpzinnig en vroegwijs kind zijn en zou haar moeder onmogelijk zonder haar kunnen leven. En vanwege die eigenschappen hield Meg niet alleen van haar dochter, maar bewonderde ze haar ook oprecht.

Maar Meg was nog steeds duidelijk de moeder. Ze was nog steeds de baas en ze was voorbereid op en klaar voor een verandering. Eén ding wist ze zeker: ze had er behoefte aan om een ander soort vrouwen om zich heen te hebben, vrou-wen die zichzelf niet spiegelden aan hun huis en de prestaties van hun kinderen, en wat hun echtgenoot bereikt had. Ze wilde vrouwen om zich heen hebben die het allemaal zelf deden, vrouwen die niet bang waren om dingen recht voor zijn raap te zeggen, vrouwen die niet bang waren voor macht.

Dat was wat haar had aangetrokken in de makelaar die ze had ingeschakeld om haar te helpen met het pijnlijk trage proces van het zoeken naar een nieuw huis. Ze had rond gebeld en met veel makelaars gesproken. Maar toen ze Lydia Truman aan de lijn had gekregen met haar energieke, directe houding, wist Meg dat dit een vrouw was die haar kon helpen haar eerste stap te zetten op weg naar haar eigen leven. Lydia had een geweldige carrière opgebouwd in het verkopen van onroerend goed in New York. Ze was twee keer getrouwd geweest en evenzoveel keer gescheiden, en ze was niet iemand die zich spiegelde aan het succes en het falen van haar echtgenoot. Ze had haar eigen identiteit, en om er zeker van te zijn dat haar familie, vrienden en kennissen dit zouden begrijpen, had ze haar eigen achternaam gehouden.

Lydia had eindeloos veel energie en een enthousiasme voor alles waar Meg wanhopig naar verlangde op dat punt in haar leven, hoewel ze wist dat alle mogelijke energiereserves, zowel emotionele als fysieke, snel uitgeput zouden raken als ze te veel tijd met Lydia doorbracht. Zoals nu. Lydia stoof voor Meg en Sarah uit, op een heldere, wolkeloze dag begin september. Ze nam grote, vastberaden passen en las met haar hese, rokerige stem voor van een memo dat ze op haar rechterwijsvinger had geplakt. 'Driehonderdnegentig vierkante meter, drie verdiepingen - absoluut i-de-aal. Moet je horen: binnenplaats achter, tuin op het zuiden. Per-fect. Dit is absoluut...' Meg, die moeite moest doen om haar bij te houden, riep naar Sarah, die over de stoep reed op een Razor-step, een van Stephens vele recente cadeautjes aan zijn dochter om zijn schuldgevoel af te kopen. Zijn gulheid was gewoon een andere manier om Meg gek te maken en haar het gevoel te geven dat ze er helemaal alleen voor stond en totaal ongeschikt was om een kind op te voeden. 'Lieverd, denk erom dat je niet in de buurt komt van de stoeprand, hoor je me?' 'Ja, ja. Luid en duidelijk, mam.'

Sarah zigzagde heen en weer tussen de twee vrouwen en maakte rondjes die haar tot op de rand van de stoep brachten. Ze wierp haar moeder een brede grijns toe, waar zowel on-deugendheid als intelligentie uit sprak. Ze was lang en mager, en ze had een tomeloze energie. Meg zei tegen de makelaar: 'Waarom nemen we geen taxi? We moeten tien straten verderop zijn en we zijn al laat.' 'Nee, nee. Dan zitten we eeuwen in het verkeer vast. En ik ken die mensen van Douglas Elliman. Als je ook maar een minuut te laat bent, storten ze zich op het huis en is het van de markt.'

'Je probeert me alleen maar bang te maken, Lydia,' zei Meg met een grijns. 'Mijn nieuwe filosofie is: als het weg is, is het weg. Alles komt vanzelf weer op zijn pootjes terecht. Het le-ven overkomt je gewoon, je kunt het niet dwingen. Mag ik wel even de lijst met gegevens zien?' Lydia negeerde die vraag van Meg en keek stiekem even naar Sarah om te controleren of ze binnen gehoorsafstand was. Toen zei ze: 'De filosofie van mensen die iemand verloren hebben of aan de kant gezet zijn. Wat mij betreft mag je blij zijn dat je van die eikel af bent. Is de midlifecrisis van een man niet gewoon zielig?'

Meg zei tegen zichzelf: oké. Vraag me alleen niet om je haar-fijn uit te leggen hoe geweldig ik me zou voelen als ik Ste- phens auto vulde met paardenmest of dode vissen in de zo-men van zijn gordijnen zou naaien... Meg zei hardop: 'Sarah? Pak die step op en loop met ons mee, oké? Je maakt me heel, heel erg nerveus.' Het meisje grijnsde, maar bleef rondracen, gevaarlijk dicht bij het verkeer.

'Lydia, de lijst met gegevens. Mag ik hem alsjeblieft bekijken?'

'Lijst?' zei Lydia. 'Er is helemaal geen lijst. Dit huis is nog niet eens op de markt. Ik heb er vanochtend over gehoord; vanmiddag is het weg.'

'Prima netwerk heb je, zo te horen, dat moet ik je nageven. Heel indrukwekkend.'

'Dit is een harde stad. Je moet overal bovenop zitten. De race wordt alleen door de snelste gewonnen.' Meg was niet van plan om haar opgewekte gevoel te laten bederven. Hoe ontspannen ze ook leek, ze moest vandaag gewoon iets vinden. Ze moest zich vestigen. Ze moest een uitweg vinden uit de onzekerheid die de afgelopen maanden haar leven was gaan beheersen en wel snel. 'Hoeveel huizen moeten we hierna nog bekijken?' vroeg ze. 'Ik ben uitgeput en van Sarah word ik...' Meg draaide zich om en zag hoe haar dochter helemaal op de stoeprand stepte,

flirtend met gevaar in de vorm van tegemoetkomende taxi's en bussen. 'Sarah! Niet daar rijden!' riep ze. 'Maak je niet zo druk, mam.'

'Ja, maak je niet zo druk, mam,' zei Lydia tegen haar cliënte, 'en luister heel, heel goed naar me. In woorden van één letter-greep: dit is het. Verder valt er niets te zien. Noppes. Nul komma nul. Niets wat ook maar in de verste verte geschikt is. Je weet toch wel hoe krap de markt is?' Meg haalde een-voudigweg haar schouders op.

Sarah kwam naast Lydia rijden en zei: 'Wie wil er nou in

deze vieze, stinkende stad wonen? Ik vind er niks aan.'

'Jij hoort een helm te dragen, jongedame,' zei de makelaar op

quasi-strenge toon. 'Waar is je helm?'

'Weet ik niet,' zei het meisje.

'Ze verliest altijd haar spullen,' zei Meg.

'Ik ben een verstrooide professor,' zei Sarah. 'Voor het geval

je het nog niet wist.'

Haar moeder wierp haar een scherpe blik toe. 'Dat is niet grappig.'

Ten zuiden van het Nationaal Historisch Museum liepen ze de hoek om en ze naderden snel het te koop staande huis. Een man, gekleed in een pak met krijtstreep en een eenvoudige, blauwgestreepte stropdas, kwam de trap af van een herenhuis van vier verdiepingen met een tuin ter grootte van een postzegel ervoor en één enkele Ginkgo biloba-boom. Lydia wees naar de boom, een handjevol bloemen en een paar vierkante meter gras. 'Voor Manhattan is dit stukje grond ont-zettend kostbaar, zoiets als een wei,' legde ze Meg uit. Ze bleef plotseling stilstaan en staarde ergens naar met haar hand voor haar mond geslagen. 'O, shit. Dat kleine ettertje gaat al weg,' 'Wie is hij?'

'Evan Racine,' zei Lydia. 'Het is zijn exclusieve eigendom en ik moet de commissie met hem delen.'

'Als het zijn exclusieve eigendom is, waarom wil hij dan met jou delen?' vroeg Sarah.

Lydia kneep haar ogen tot spleetjes. 'Nou, kleintje, de reden is dat ik in je moeder de perfecte cliënt heb. Ik doe al het werk, hij wordt er rijker van.'

Evan Racine liep op hen af. Zijn mond was een boze streep onder zijn dunne snor.

'Ooit zul je leren respect te hebben voor de tijd van andere mensen, Lydia. Ooit zul je beseffen dat de wereld niet blijft stilstaan en weer verdergaat als het jou uitkomt.' 'Evan... Het spijt me echt verschrikkelijk...' 'Volgens mijn schema heb ik een afspraak met Arthur Digby Laurence over...' - hij keek met een boze blik op zijn horloge - 'twintig minuten. En als je denkt dat Arthur Digby Laurence het soort man is dat het prettig vindt om te moeten wachten, dan heb je het helemaal bij het verkeerde eind.' 'Arthur Digby Laurence is een belachelijke naam,' merkte Lydia op.

'Ik zal doen alsof ik die opmerking niet gehoord heb.' 'Hij gaat toch niets kopen, Evan.' 'Hoezo niet?'

'Hij is stinkend rijk, heeft al een hele verzameling huizen en hij zal eerder iets vérkopen dan dat hij weer iets koopt. Bo-vendien heeft hij de reputatie een professionele kijker te zijn. Echt zo'n etter die voor de lol honderd huizen bekijkt en niets koopt. Hij vindt het prachtig om je tijd te verdoen.' 'Hé, ik hoef hier niet naar te luisteren...' 'Je bent een engel datje op ons hebt gewacht, lieve Evan,' zei Lydia terwijl ze met grote stappen langs hem heen liep. 'Ik heb mijn cliënt alles verteld over dit huis en ze is heel, heel erg enthousiast. Nietwaar, Meg?'

'Ik wil het in elk geval graag zien,' zei Meg zwakjes. Nog voordat ze de hele zin had uitgesproken, wist ze al dat deze man haar nooit serieus zou nemen. Ze was blij dat ze Lydia naast zich had. Ze had het gevoel dat zij met haar harde en agressieve opstelling iedere man aankon. Evan Racine mar-cheerde nors omhoog naar de voordeur en deed hem weer open. Een ruime, frisse foyer werd zichtbaar. De twee vrouwen volgden hem naar binnen. Sarah reed met haar step over de geboende vurenhouten vloer terwijl de makelaar haar boos aankeek.

'Het is in feite een kruising tussen een herenhuis en een patriciërshuis,' zei hij, snel overstappend op zijn rol als gids. 'Wij noemen het een herenpatriciër. Het is gebouwd in 1879. We staan hier midden in het huis, op de salonverdieping. De zitkamer is recht voor ons uit en de nette eetkamer is achterin. De gewone eetkamer bevindt zich beneden, op de keukenetage, die vijf jaar geleden gerenoveerd is en van alle gemakken is voorzien.' Zijn kleine borstkas zwol op toen hij eraan toevoegde: 'Ik kan niet genoeg benadrukken hoe zeldzaam het is dat zo'n voornaam huis op de markt komt.'

'Je hebt helemaal gelijk, Evan,' zei Lydia liefjes. Meg probeerde haar aandacht te verdelen tussen het verhaal van de makelaar en Sarah, die ze met paniekerige handsignalen probeerde duidelijk te maken dat ze niet met de step in het huis mocht rondrijden.

'Boven zijn er twee verdiepingen met slaapkamers,' ging de makelaar verder.

'Mijn god, dit huis is gewoonweg enorm,' zei Meg vol ver-wondering.

Racine knikte en zei op enigszins neerbuigende toon: 'Ik hoef u niet te vertellen dat het hoogst ongebruikelijk is, zoveel woonoppervlak in Manhattan. Zeldzaam als een schaap met vijf poten.'

'Sarah,' fluisterde Meg vanuit haar mondhoek, maar haar dochter negeerde haar en reed de woonkamer binnen. 'Weg met die step, meisje,' zei Lydia op scherpe toon. 

Sarah kwam met tegenzin tot stilstand. Ze pakte haar step op en wandelde het solarium binnen. Ze tuurde door de grote openslaande deuren die toegang gaven tot een binnenplaats. Een rij patriciërshuizen stond een straat verderop en alle ve-randa's sloten op elkaar aan. Met een zucht, die het raam deed beslaan, leunde ze tegen de deur. Ze zag er niet gelukkig uit. Deze verhuizing naar de stad zou betekenen dat ze al haar schoolvriendinnen moest achterlaten. Niet meer paardrijden, hoewel haar vader had beloofd te informeren bij de Claremont-stallen, die vlak in de buurt waren. Niet meer schaatsen op de vijver bij hun huis in Greenwich. Niet meer wandelen in de bossen met Grace en Maureen, haar beste vriendinnen. Dat alles, boven op de scheiding van haar ouders, was een zware last om te torsen. 'Nou ja,' zei ze, meer tegen zichzelf dan tegen de anderen, 'er is in elk geval een tuin.' Ze schudde haar hoofd. 'Of iets wat voor een tuin moet doorgaan.'

De makelaar wierp Sarah een duistere blik toe en zei tegen Lydia, Meg nog steeds negerend: 'Om heel eerlijk te zijn is de binnenplaats in vervallen staat, maar er kan veel mee gedaan worden. Het is een stuk grond van zeven meter breed en twaalf meter diep, dat ruimte genoeg biedt voor een uitge-breide tuin.'

'Mijn moeder heeft geen groene vingers,' zei Sarah met een ondeugende grijns, terwijl ze voor het eerst een vluchtige blik wierp op de kleine, boze man. 'Sarah!'

Evan Racine liep snel door de kamer en wierp de deur van een ouderwetse kooilift open.

'Dit zie je niet vaak,' verkondigde hij groots. 'Zo'n oude, werkende lift is onbetaalbaar. In negentig procent van de he-renhuizen in deze stad zul je er waarschijnlijk geen aantref-fen.'

'Gaaf,' zei Sarah terwijl ze vol interesse naar de lift staarde.

'Wat gewéldig!' riep Lydia uit. Ze gaf Meg een por. 'Ik heb er altijd van gedroomd om zo'n lift te hebben.' Meg mompelde iets, onderwijl een oogje houdend op haar dochter.

'Ik geef toe dat er aan dit gebouw het een en ander opgeknapt moet worden,' zei Racine terwijl hij een taxerende blik wierp op Meg. 'Maar we verwachten dat veel mensen interesse zul-len hebben. Kwaliteit is tegenwoordig zo zeldzaam, zo'n kostbaar goed. Dit is een heel... emotioneel gebouw.' Meg draaide zich met een vragende blik naar hem om. 'Emo-tioneel?'

'Het is een huis vol gevoel,' zei hij met gefronst voorhoofd, alsof hij pijn had of erg ongeduldig was. 'Ik voel het verleden in de lucht hangen.'

Terwijl hij met twee treden tegelijk de trap op liep naar de volgende verdieping, fluisterde Lydia tegen Meg: 'Je moet nu meteen een bod doen. Dit huis blijft niet lang op de markt.'

'Vind je het erg als ik het eerst bekijk? Je zet me onder druk, en ik hou er niet van om onder druk gezet te worden.' Meg glimlachte bij zichzelf, trots dat ze deze assertieve vrouw te-gengesproken had.

'Het is emotioneel, ma,' zei Sarah, Evan Racines nichterige tongval imiterend. 'Emotionéél.'

Lydia negeerde Sarah en zei: 'Geloof me nou maar, op het moment is er helemaal niets te vinden wat ook maar aan dit huis kan tippen. Je moet een realistisch doel voor ogen hou-den, Meg. Je kunt niet van Greenwich naar de Upper West Side verhuizen en verwachten dat je nog steeds een huis, een tuin en ruimte zult hebben... Maar hier heb je dat wel! Plus een lift. Dit huis heeft alles watje wilde, en meer. Denk eens aan het plezier dat je eraan zult beleven om het op te knappen, in te richten, de antiekwinkels af te stropen voor precies de goede meubels. Je kunt hier een ongelooflijk mooi

huis van maken. Ik zie de luxe dineetjes nu al voor me.' 'Pizza voor twee personen,' mompelde Sarah. 'Dat zie ik voor me.'

'Het zal wel een fortuin kosten,' zei Meg. 'Tja,' zei Lydia, 'heb jij even geluk dat dat voor jou geen probleem is.'

'Dit is de supermarkt niet, mam,' voegde Sarah eraan toe. 'Je hoeft niet te betalen wat er op het prijskaartje staat, hoor.' Op fluistertoon zei Lydia: 'Te oordelen naar wat jij me allemaal verteld hebt, kan die weggelopen echtgenoot van je het verdomme allemaal best betalen. En hij is je wel iets ver-schuldigd, zou ik denken.' 'Ex-echtgenoot, Lydia.'

Sarah, die de woordenwisseling meegekregen had, keek de makelaar even giftig aan. Ze marcheerde de lift binnen en liet de ratelende deur met een metaalachtige dreun dichtslaan. 'Alstublieft!' riep Evan Racine van boven. 'Het zou fijn zijn als ik jullie dit huis zou kunnen laten zien in de paar minuten die ons nog resten.'

De twee vrouwen keken elkaar even aan.

'Emotionéél,' imiteerde Meg haar dochters geaffecteerde,

nichterige accent met een trage grijns.

'Hij is een eikel,' zei Lydia terwijl ze haar ogen ten hemel

sloeg.

Ze liepen de trap op en voegden zich bij de makelaar. Vervol-gens volgden ze hem nog een trap op. 'Bovenste verdieping,' verkondigde hij. 'Twee slaapkamers, aan weerszijden één. Ze delen één kleine badkamer, maar er is ruimte voor uitbreiding. Oorspronkelijk zijn dit de perso- neelsvertrekken geweest. De vorige eigenaar had wat personeel voor de kinderen, maar zoals u ziet, is het perfect voor onderverhuur.'

'Gewoon perfect,' herhaalde Lydia.

Vanuit de hal konden ze het metalen gekreun van de lift horen terwijl die langzaam naar boven kwam. Evan Racine knipperde met zijn ogen en tuitte geërgerd zijn lippen, maar slaagde erin zijn tong in bedwang te houden. Hij richtte een kille blik op Meg. 'Ik neem aan dat u inwonend personeel hebt.' 'Nou, nee. We zijn maar met z'n tweetjes.' Hij knikte alsof hij dat wel verwacht had. Hij keek Lydia even nors aan en ging hen toen voor naar de derde verdieping.

'Dit is de extra slaapkamer annex studeerkamer annex watje maar wilt,' zei hij terwijl hij met een slap armpje gebaarde naar een enorme, lege kamer. 'Meneer Pearlstein gebruikte het als kantoor. Maar het zou een prachtige bibliotheek zijn.' Hij bleef even stil, wachtend op een reactie. Lydia gaf Meg een por. 'Hij heeft het over Sidney Pearlstein,' zei ze met een spoortje van ontzag in haar stem. Meg schudde haar hoofd en haalde haar schouders op. 'De financier?' vroeg Lydia ongeduldig. 'O ja,' zei Meg. Maar haar vage toon maakte duidelijk dat ze nog nooit van de man had gehoord.

Evan Racine schraapte zijn keel en zei, terwijl hij voor het eerst Meg recht in de ogen keek: 'Mag ik vragen wat u doet, mevrouw...?'

'Altman,' antwoordde ze te snel. 'Ik ga terug naar school... Columbia. Voor mijn...'

'Ach, hoe interessant.' Hij onderbrak Meg en keek Lydia met opgetrokken wenkbrauwen aan: waarom heb je in vredes-naam een student meegenomen om naar dit huis te kijken? Ben je niet goed bij je hoofd?

'Haar man werkt in de farmaceutische industrie,' legde Lydia snel uit. 'Stephen Altman.'

Al heel snel begon een glimlach het gezicht van de makelaar te verlichten. Hij raakte bijna in vervoering toen hij tegen Meg zei: 'Dus u bent de vrouw van Stephen Altman! Dat

realiseerde ik me niet. Ik vond het artikel dat over hem in de New Yorker is verschenen fascinerend.' 'Dat was ik, tot voor kort.'

'Wat? Gefascineerd?' Hij staarde haar in verwarring aan. 'Zijn vrouw. We zijn kortgeleden gescheiden. Daarom ben ik hier naar dit huis aan het kijken.'

'O, ik begrijp het.' Hij schraapte zijn keel en wendde zijn blik van haar af. Hij knikte enkele keren terwijl hij aandachtig naar de grond keek. 'Ik begrijp het...' Hij liet hun de grote badkamer zien, die enorm was en uitgevoerd was in marmer.

'Pearlstein staat sinds zijn dood in alle kranten,' zei Lydia te-gen Meg. 'Het is een heel sappig schandaal. Zijn familie is elkaar links en rechts aan het aanklagen vanwege de nalaten-schap en het is allemaal heel hatelijk geworden. Heb je er niets over gelezen?' 'Nee.'

'Het staat bijna elke dag op pagina zes.'

'Ik lees de Post niet,' zei Meg met een vaag glimlachje. 'En

de Times ook niet, eigenlijk.'

'Hij was een kluizenaar,' vertelde Lydia haar. 'Stinkend rijk en ontzettend paranoïde. En nu blijkt dat ze een enorm deel van zijn geld niet kunnen vinden. Zit waarschijnlijk verstopt in blikjes en matrassen.'

'Lydia, werkelijk,' zei Racine op scherpe toon. 'Ik zie niet in hoe familieroddels relevant kunnen zijn voor het tonen van het huis.'

'Mijn rug op, Evan. En wil je alsjeblieft proberen wat minder te klinken als een reclamefolder?'

Hij draaide haar zijn rug toe en zei tegen Meg: 'Dit is de grote garderobe. Zoals u ziet, is hij ruwweg zo groot als de gemid-delde hat-eenheid in West Vil lage, maar dan zonder het, eh, vermaak van de Village.' Hij lachte om zijn eigen grapje, en kromp vervolgens ineen toen de lift kreunend en sidde- rend tot stilstand kwam en Sarah er gillend van plezier uit kwam. Racine zei tegen Meg, op een toon alsof zijn mond pijn deed: 'Zou de kleine daar alstublieft mee kunnen ophouden?'

'Sarah, schat, niet spelen met de lift,' zei Lydia streng. Ze knipoogde naar Meg. 'Wie is hier eigenlijk de moeder?' 'Dat begin ik me ook af te vragen.'

'En nu,' zei Evan Racine terwijl hij in zijn vuist kuchte om hun aandacht te trekken, 'het pièce de résistance. Dit is de grote slaapkamer... Indrukwekkend, op zijn zachtst gezegd.' Hij maakte een zwierig gebaar met zijn arm, keek vervolgens snel op zijn horloge en fronste zijn wenkbrauwen. Meg keek om zich heen, de afmetingen van de kamer in zich opnemend. Ze wierp een blik op de muur tegenover zich, de muur die grensde aan het naastgelegen huis, en deed toen een stap achteruit om zorgvuldiger de muur te bestuderen die eraan grensde. Ze was trots op haar ogen. Ze was een begaafd aquarellist en had twee jaar eerder een geslaagde expositie gehad in de galerie in Greenwich, een van de eerste en laatste dingen die ze voor zichzelf bereikt had sinds ze summa cum laude afgestudeerd was aan de universiteit. Stephen had vaak over haar opgeschept dat ze de blik van een meesterspeurder had. 'Op de een of andere manier ziet ze dingen die wij allemaal niet zien,' zei hij graag, en zij vond het altijd gênant en een beetje irritant. 'De kleinste details, ze vallen haar allemaal op.'

Ze schudde lichtjes met haar hoofd, nog steeds de muur be-studerend. 'Dat is echt heel vreemd,' zei ze. Lydia draaide zich nieuwsgierig naar haar om. 'Wat is vreemd?'

'Er klopt iets niet,' zei Meg. 'Deze kamer lijkt kleiner dan hij hoort te zijn.'

Lydia, die behoorlijk bijziend was maar het vertikte een bril te dragen en vaak haar contactlenzen kwijtraakte, tuurde door een bijna tastbare mist. 'Wat is er mis mee, Meg? Wat mij betreft ziet het er normaal uit.'

Evan Racine keek nadrukkelijk op zijn horloge terwijl hij met zijn voet op de vloer tikte. Hij zuchtte hoorbaar om duidelijk te maken dat er iets was.

'Nee... Nee, kijk.' Meg wees naar het andere eind van de muur, bij de ingang naar de garderobe. Een deur met een spiegel leidde naar de garderobe en er hing ook een spiegel aan de muur ernaast. 'Zie je het niet? De spiegels hellen een beetje over, net genoeg om een optische illusie te creëren. De hoek van de kamer lijkt dichter bij de deur dan hij in werkelijkheid is.'

Lydia bleef turen. 'Ik zie het niet.'

Meg keek naar Racine, die een stap voorwaarts deed en be-vestigend knikte. 'U hebt helemaal gelijk, mevrouw Altman. Ik wachtte even om te zien of het u op zou vallen. Niemand op ons kantoor had ook maar enig idee dat dit bestond toen we de beschrijving van het huis accepteerden.' 'Dat wat bestond?' vroeg Lydia, die het duidelijk niet leuk vond dat ze in het ongewisse werd gelaten. Racine liet zijn hand over de bovenste rand van de spiegel aan de muur glijden totdat er iets zacht klikte, waardoor de spiegel openging en er een kier van een paar centimeter zichtbaar werd. Vervolgens trok hij de spiegel honderdtachtig graden naar zich toe, totdat hij door middel van een magneetje vast kwam te zitten aan de achterkant van de garderobedeur. Op de gladde muur waar de spiegel had gezeten was vaag een verticale spleet zichtbaar. Racine duwde tegen de muur, eerst bovenaan, toen onderaan, en de muur kwam langzaam op een kier te staan. Hij trok hem wijd open. Meg en Lydia deden gefascineerd een paar stappen naar voren. Hij drukte op een lichtknop en een rij blauwachtige tl-buizen knipperde aan.

'Dit heet de panic room,'' zei hij. Het viel Meg op dat zijn stem vlak klonk en zijn gebruikelijke enthousiasme miste. Ze had het gevoel dat hij er niet over begonnen zou zijn als zij de ongewone afmetingen van de kamer niet had opgemerkt, en ze vroeg zich af waarom niet.

'Mijn hemel,' zei Lydia met een grijns. 'Wat opwindend. Dit huis zit vol verrassingen. Eerst die prachtige, oude lift en nu dit.'

'Een panic room,' zei Meg terwijl ze Racine aandachtig aan-keek. De anderen liepen in de richting van de muur, maar zij bleef achter, met haar hand bij haar keel. 'Wat vreemd. Wat is een panic room in vredesnaam? Het klinkt beangstigend.' 'Een schuilkamer,' antwoordde de makelaar snel. 'Ik stel me zo voor dat het in de Middeleeuwen een kerker zou hebben geheten.'

'Weetje, ik geloof dat ik zoiets al eens eerder heb gezien,' zei Lydia. 'Ik liet iemand een huis zien aan Fifth Avenue, ergens rond Sixty-Seventh Street. Dat was acht, misschien wel tien jaar geleden, en ik herinner me het niet zo heel goed meer, maar ik dénk dat het een of andere geheime kamer was.' Lydia en Racine gingen de kamer binnen, maar Meg bleef hangen bij de deur, terwijl haar ogen snel en grondig het in-terieur in zich opnamen. Er stonden verschillende grote, plastic kratten die in het midden open konden, en waarop in blok- letters de inhoud was geschreven: overlevingsvoorraden, waaronder water, batterijen, zaklantaarns, gereedschap, kle-ding, dekens, legerproviand, een geneesmiddelenvoorraad, kookgerei, eten in blik en verschillende soorten voedsel in poedervorm.

Meg voelde een rilling over haar rug lopen toen ze met tegen-zin een klein stukje de kamer binnenliep. Wat voor iemand had een dergelijke kamer nodig? Wat zei deze kamer over de vorige eigenaar? Ze geloofde in tekenen en voortekenen, en ze voelde op dat moment de spookachtige aanwezigheid van de man naast zich opdoemen, duister en verstikkend.

Probeerde hij haar iets te vertellen? Wilde hij haar waarschu-wen? Ze kon zijn aanraking op haar huid bijna voelen. 'Dit is ongelooflijk aantrekkelijk!' zei Lydia enthousiast. 'Stel je voor dat het alarm midden in de nacht afgaat. Wat doe je dan? De politie bellen en uren en uren blijven wachten totdat ze ophouden met mensen in de cel gooien of wat ze dan ook doen? In je ondergoed beneden rondsjouwen om te zien wat er aan de hand is? Ik dacht het niet. Want je hebt dit.' Ze zwaaide theatraal met haar armen de kamer rond.

Racine knikte, aangestoken door haar enthousiasme. 'Het is echt het nieuwste van het nieuwste. Massieve muren met een stalen kern. Een ingemetselde telefoonlijn, die niet verbonden is met de hoofdlijn van het huis, dus je kunt de politie bellen en niemand kan de kabel doorknippen. Je eigen venti-latiesysteem, videobewaking...' - hij zette een schakelaar om bij een rij kleine tv-monitors met video's - 'waarmee je bijna elke hoek van het huis in de gaten kunt houden.' Zijn glimlach was meer een zelfvoldane grijns dan een oprechte glimlach. 'Als je het hebt over voorbereid zijn op elke eventualiteit, nou, dan heb je hiermee wel de ultieme bescherming.' Hij wendde zich tot Meg. 'Wat vindt u ervan, mevrouw Altman? U hebt immers een kind, en dit is absoluut het hoogst haalbare wat betreft kinderbescherming.' Meg voelde een zweetdruppel langs haar voorhoofd naar beneden lopen; ze veegde hem weg met haar hand. 'Ik word er nerveus van.'

'Waarom?' vroeg Lydia. 'Het zou je eerder een gevoel van veiligheid moeten geven.'

'Nou, dat is niet zo.' Megs stem had een scherpe bijklank. 'Ik moet steeds denken aan Edgar Allan Poe.' 'Poe? Hoezo?'

'Dit lijkt wel iets uit een gedicht of verhaal van Poe.' Evan Racine staarde met een diepe zucht op zijn horloge.

'O, werkelijk, Meg, dat is gewoon absurd.'

'Vind je? En als iemand gewoon de deur openbreekt? Wie zal

hem tegenhouden?'

Racine stak zijn arm uit, langs Meg heen, en drukte op een rode knop op de muur achter haar. Met een plotselinge klap schoof er een stalen deur uit een gleuf in de muur en sloeg dicht. Een reeks metalen klinken klikten binnenin op hun plaats, van boven tot onder, zodat hij hermetisch gesloten was.

'Dat is het antwoord op uw vraag,' zei hij. 'Staal. Heel dik staal. Met een complete noodstroomvoorziening. Zelfs als de stroom uitvalt, werkt het systeem nog. Je kunt een heel leger van j e af houden.'

Lydia lachte. 'Die goede oude Sidney hield overal rekening mee, nietwaar? Met al die miljoenen van hem zal hij wel ge-dacht hebben dat er iemand achter hem aan zou komen. En met die familieleden waarmee hij zat opgescheept is het geen wonder dat hij een schuilplaats nodig had.' 'Dat is vreselijk ongepast, Lydia,' zei Racine met een boze blik tegen haar.

'Wilt u alstublieft de deur opendoen?' vroeg Meg aan hem. 'Ik vind het hier vreselijk. Ik heb het gevoel dat ik stik.' Hij drukte op een groene knop en de deur ging met een kreunend geluid open terwijl de enorme veer zich terugtrok. Achter de deur stond Sarah, breed grijnzend. Ze stapte naar binnen, keek snel om zich heen en zei: 'Dit wordt mijn kamer. Dit wordt absoluut mijn kamer. Wacht maar tot Maureen dit ziet, mam. Dit is ongelooflijk gaaf.'

'Kom eruit, nu meteen,' zei Meg fel terwijl ze de panic room verliet.

'Maar dit is geweldig,' hield Sarah vol. 'Wat is er mis mee?' Meg haalde diep adem in een poging haar zelfbeheersing te hervinden. Wat was er mis mee? Het antwoord was gemakke-lijk: alles was er mis mee. De schaduw van Stephen hing bo-ven haar hoofd, maar ook de schaduw van de Harrison-grot- ten in Barbados. Ze had het gevoel alsof ze er weer middenin zat. Sarah was zeven en Meg en Stephen waren nog steeds verliefd en van plan om hun hele leven bij elkaar te blijven, en ze waren met de lorrie diep de grotten in gegaan, bijna zestig meter onder de grond, en hadden terwijl ze dieper afdaalden stalagmieten en stalactieten gezien die als bleke wachten op de grond stonden en aan het plafond hingen. De diepe duisternis en de stilte, zo grondig als de dood, hadden Meg als een lijkwade omhuld. Plotseling kon ze geen adem meer krijgen; ze wilde gillen, maar haar keel was samengeknepen van paniek. Ze had de rand van de lorrie vastgegrepen en tot God gebeden dat Hij haar veilig en in geestelijke gezondheid weer naar de oppervlakte zou brengen, en dat de hele ervaring snel in de vergetelheid zou verzinken. Het had maanden geduurd voordat de angst van dat uur in de grot begon af te nemen (Stephen had haar paniekreactie niet serieus genomen, iets wat ze hem nooit had vergeven). Nu voelde ze iets van diezelfde angst, die haar overspoelde alsof het allemaal opnieuw gebeurde.

'Die deur lijkt me nogal gevaarlijk,' zei Lydia tegen Racine, op half vragende en half beschuldigende toon. 'Nee hoor, helemaal niet.'

Hij drukte weer op de knop, maar net voordat de deur dicht-sloeg stak hij zijn hand in een minuscule rode lichtstraal die op schouderhoogte door de deuropening scheen. De lichtstraal werd onderbroken, de deur bleef half openstaan en ging steunend weer helemaal open. 'Zie je wel? Infrarood, net als bij liften. De deur kan niet dicht als de lichtstraal onderbroken is. Er zit er nog een ter hoogte van je enkels. Het systeem had niet veiliger ontworpen kunnen zijn.' 'Tenzij iemand je achternazit,' zei Lydia met een grijns in de richting van Meg, die haar uitdrukkingsloos aankeek. De makelaar vond die opmerking niet amusant. 'Voilà!' zei hij terwijl hij zijn hand omhoogstak om weer op het knopje te drukken. De metalen deur schoof razendsnel en met een harde knal dicht. De metalige klap dreunde door de kamer. Bijna onmiddellijk zoemde het losse stuk muur op eigen houtje dicht, een seconde later gevolgd door de spiegel, die zich losmaakte van de achterkant van de garderobedeur en stilletjes terug op zijn plaats gleed, zich sluitend over de verborgen deur. Nu zag de hoek van de kamer er weer uit als een doodnormale hoek. 

Er was heel wat overredingskracht van de kant van Lydia Truman voor nodig, maar de volgende avond ging Meg, en-thousiast gesteund door Sarah, akkoord met de vraagprijs. ('Je moet die man van je laten lijden,' maande Lydia haar.) Ze slaagde er ook in om de beheerders van de nalatenschap van Pearlstein het geheel snel te laten afronden, waarna de familie nog meer geld had om een vete over te voeren, zodat Meg en Sarah de kans kregen om sneller in het huis te trekken dan ze hadden verwacht. Wat Meg betrof, kon het niet snel genoeg gaan.

Twee weken later stopte er een enorme verhuiswagen - een vrachtwagen met oplegger die maar halfvol was - voor het herenhuis, waarna de bezittingen van de familie Altman wer-den uitgeladen. Meg vertelde de verhuizers waar alles naartoe moest terwijl Sarah op haar step van kamer naar kamer reed om zich met elk hoekje en spleetje van het huis bekend te maken. Ze was een meisje dat een groot deel van haar leven doorbracht in haar fantasie, en nu ze zowel haar vriendinnen als haar vader moest missen, begon ze verhalen te verzinnen over geesten en kobolden die in het huis rondspookten. Niet dat ze werkelijk geloofde in geesten en kobolden, maar ze vond het wel een leuk idee. Ze gaf een lelijk, klein wezentje, een jongetje met driehoekige, groene ogen en drie hoorns, de panic room als zijn spookhoofdkwartier. Zoals altijd als ze helemaal opging in haar fantasieën, maakte ze zichzelf op magische wijze gezond. Geen diabetes meer voor jou, Sarah. Geen pillen meer, geen hartslagregelaar. Geen angst meer voor een coma. Je bent zo gezond als een vis! Aan het eind van hun eerste dag in het nieuwe huis lag Meg wijdbeens en met de armen gespreid midden op de zwart-wit betegelde vloer van de hal, waar nog allemaal verhuisdozen stonden. Ze staarde doodmoe naar het plafond. Ze had de hele dag door gestaag doorgewerkt, ze had niet eens geluncht, en ze had het gevoel dat ze nauwelijks enige orde had gebracht in de chaos om haar heen.

Sarah, die lang zo moe niet was als haar moeder, dribbelde met een basketbal door de hal. Ze was haar baltechniek aan het perfectioneren door de bal tussen haar benen door en ach-ter haar rug langs te laten stuiteren. Op haar hoofd droeg ze een petje van de New York Knicks, met de klep naar achteren. SPREE stond er in het rood aan weerszijden gedrukt. Toen ze met de bal dicht bij haar moeder kwam, sloeg Meg hem weg. 'Kijkuit.' 'Snelle reactie, mam.' 'Ik ben niet in de stemming.'

'O, jeetje. Hebben we een gedragsprobleem, moedertjelief? Of hebben we last van PMS?'

'Doe niet zo flauw. Ik heb gewoon vreselijke hoofdpijn.'

Sarah stopte de basketbal onder haar arm. 'Zal ik je eens iets

vertellen? Er zijn te veel trappen in dit huis.'

'Vertel mij wat. Ik heb de hele dag op en neer gelopen met

spullen.'

'Daar hebben we een lift voor.' Sarah wierp haar moeder snel een blik toe. 'O, dat is waar ook. Kleine ruimtes.' Ze glimlachte. 'Net als die grotten in Barbados, hè mam? Papa zei datje echt helemaal in paniek raakte. Ik herinner het me maar half.'

'Ik stap regelmatig in de lift,' zei Meg op verdedigende toon. 'Maar als er een trap is, ga je met de trap, of niet?' Meg deed één oog open en bestudeerde haar dochter. 'Luister, slimmerik, betweter. Ik heb jou geen dozen de trap op zien dragen. Je hebt al het zware tilwerk aan je arme, oude moeder overgelaten.'

'Je bent pas zesendertig, mam. Dat is niet echt oud.' Sarah liet zich naast haar moeder op de grond neervallen, nam zonder enige moeite de lotushouding aan en slaakte een diepe zucht. 'We hadden een flat moeten nemen. Dit huis is veel te groot voor ons tweetjes.'

'En jij zat maar te zeuren over hoe geweldig je het vond toen ik de papieren tekende. Je kon niet zonder dit huis leven.'

'Toen niet, nu wel. Ik heb het recht om van gedachten te ver-anderen.'

'Nou, dan verander je maar gelijk weer van gedachten. Want we blijven gewoon hier.'

Met zachte stem, een beetje kinderlijk, zei Sarah: 'Ik mis Greenwich. Ik mis mijn vriendinnen. Sorry, mam, maar dit is gewoon klote.'

'Ik vind het ook erg,' zei Meg terwijl ze een hand door Sarahs

lichte, zijdeachtige haar liet glijden. 'Geloof me, ik vind het

ook erg. Maar zo is het leven. We moeten het accepteren.'

Sarah beet op een al grondig afgebeten duimnagel terwijl ze

haar moeder bestudeerde.

'Komt papa op bezoek?'

'Natuurlijk.'

'Wanneer dan?'

'We spreken wel iets af.'

'Wanneer?'

'Zit me niet zo achter de vodden, Sarah. Niet nu. Ik heb vre-selijke...'

'Ik bel hem vanavond wel. Dan vraag ik hem wanneer hij

komt.'

'Doe dat.'

Sarah draaide zich op haar buik, zodat haar gezicht maar een paar centimeter van dat van Meg verwijderd was. 'Ik heb in alle dozen gekeken. Er ontbreekt van alles. Waar zijn al onze spullen?'

'We hebben niet alles meegenomen.'

'Wat hebben we met de rest gedaan?'

'We hebben er veel van weggegeven. We hadden van alles en

nog wat dat we niet nodig hadden. Het is veel gemakkelijker

om dingen te verzamelen dan om dingen weg te doen.'

'Papa bewaart geen dingen, zoals jij.'

'Dat weet ik.' Hij heeft ons ook niet bewaard, dacht ze. Hij

heeft ons gewoon weggegooid.

'Het verbaast me datje niet alles gehouden hebt.'

'Dit is een nieuw begin voor ons. Maak plaats voor dat wat

nieuw is, dat is mijn motto.'

'En als ik de dingen die je hebt weggegeven eigenlijk had willen houden?'

'Nou, ik wilde ze niet houden. Ik moest van alles plannen, beslissingen nemen, en dat heb ik gedaan.' 'En wat moeten we nu doen? Om te beginnen is de helft van mijn kleren weg.'

'Luister, liefje. Ik ben heel, heel moe. Eerlijk gezegd voel ik

me op dit moment belabberd en ik zou het op prijs stellen als

je het me nu niet te moeilijk maakte. Oké?'

Sarah gaf haar moeder plotseling een luide klapzoen op haar

oor.

'Niet doen. Je maakt me nog doof.' 'Ik heb honger, mam.'

Meg kreunde terwijl ze overeind ging zitten. 'Ik heb de koel-kast gevuld. Ik zal eens zien wat ik in elkaar kan flansen.' 'Probeer vijf-zeven-negen-drieduizend. Zij flansen veel sneller iets in elkaar en komen het nog bezorgen ook. Iemand heeft wat afhaalmenu's achtergelaten op de keukentafel.' 'Goed dan.'

Meg stak haar hand uit naar haar handtas en viste haar mobiele telefoon eruit. Ze drukte op het 'aan'-knopje en schudde haar hoofd. 'De accu is leeg.'

Sarah hielp haar moeder overeind. 'Er ligt een telefoon in de keuken. Die doet het.'

'Hoe weetje dat?'

'Wat denk je? Ik heb de hoorn van de haak genomen en ge-luisterd of ik een kiestoon hoorde. Je hoeft hem alleen nog maar op te hangen aan dat dingetje aan de muur.' Sarah dribbelde met haar basketbal de trap af naar de begane grond. Ze ging met haar kin in haar handen aan tafel zitten en keek toe hoe haar moeder de telefoon in een uitsparing in de muur liet glijden. Meg nam de hoorn op, hield hem tegen haar oor en glimlachte.

'Hé, ik heb de telefoon aangesloten. Hij doet het.'

'Ik zei toch dat hij het deed, moedertjelief,' zei ze. 'Luister je

dan niet naar me?'

Meg begon het nummer te draaien. 'Vijf, zeven, negen... eh...'

'Drieduizend,' zei Sarah.

Een uur later zaten moeder en dochter aan de keukentafel met

voor zich een doos waarin nog vier stukken pepperonipizza

zaten. Sarah probeerde er nog een te pakken, maar Meg stak

haar hand uit en legde hem over die van haar dochter.

'Twee stukken is wel genoeg, Miss Piggy.'

Toen wilde Sarah nog een glas cola voor zichzelf inschenken.

'Hé, het is wel genoeg, Sarah.'

Het meisje haalde gelaten haar schouders op.

'Ik ben mijn verdriet aan het wegeten en -drinken, mam. Mag

het?'

Meg bestudeerde zorgvuldig het gezicht van haar dochter om

na te gaan of dit een van haar ironische opmerkingen was of

iets wat ze serieus moest nemen. Meg was ervan overtuigd

dat zij het enige kind van tien op de hele aardbol had dat in

staat was ironisch te zijn.

'Ben je verdrietig?' vroeg ze.

'Het was maar een grapje.' Ze boerde. 'Sorry.'

'Doe je hand voor je mond, alsjeblieft.'

Sarah sloeg haar hand voor haar mond.

'Als je boert, bedoel ik.' Ze bleef haar dochter aankijken. Uiteindelijk zei ze: 'Vind je het niet erg dat we pizza hebben gegeten?' 'Hoe bedoel je?'

'Omdat... Nou ja, het is niet wat ik me voorgesteld had voor onze eerste avond in dit huis. Ik dacht dat we iets bijzonders zouden doen.'

Sarah haalde haar schouders op. 'Wat is er mis met pizza dan? De meeste voedselgroepen zijn erin vertegenwoordigd.' 'Ja, dat is wel zo.'

Meg dronk haar glas chardonnay leeg en wendde snel knip-perend met haar ogen haar blik af. Stephen en dat wijf van hem zaten waarschijnlijk op dit moment te dineren in een van zijn favoriete restaurants in het centrum. Waarschijnlijk zaten ze bij Four Seasons in de buurt van het zwembad champagne te drinken en te babbelen met de eigenaar, een vriend van Stephen. De tranen sprongen haar in de ogen. Ze voelde dat Sarah haar hand op de hare legde. 'Je houdt nog steeds van hem, mam.' 'Tja, het is geen knopje datje even omzet.' 'Ik hou ook van hem.' 'Weetik.'

'Maar hij kan mooi de klere krijgen.' Meg schudde haar hoofd. 'Niet doen.' 'Hij is mijn vader en ik hou van hem. En net als jij kan ik daar niet zomaar mee ophouden. Maar hij kan mooi de klere krijgen.'

'Alsjeblieft, Sarah. Zo heb ik je niet opgevoed.' 'Klets niet. Jij vloekt als een dragonder als je gezopen hebt.' 'Dat betekent niet dat jij dat ook mag doen.' 'En nu we het er toch over hebben: zij kan ook de klere krijgen.'

Meg slaagde erin een vermoeid glimlachje tevoorschijn te to-veren. 'Voor deze ene keer ben ik het met je eens.'

Moeder en dochter hielden even eikaars blik vast en keken elkaar glimlachend in de ogen. Toen greep Sarah nog een stuk pizza en vouwde het met één hand handig dubbel. 'Het wilde beest moet gevoed worden,' zei ze.

Het was bijna middernacht voordat Sarah gedoucht had en zij en haar moeder het tweepersoonsbed in elkaar hadden gezet in de slaapkamer op de bovenste verdieping. Voor de eerste keer die dag voelde Sarah zich uitgeput. Met nat haar en ge-kleed in een katoenen pyjama met Winnie de Poeh en Knor-retje, liet ze zich op haar bed vallen en trok haar knieën op tot aan haar borst. Ze keek toe hoe Meg door de kamer heen en weer liep, kleren uitpakte en ze netjes in laden legde. 'Je hebt me nooit echt gevraagd wat ik van dit huis vond.' 'Ik weet het.'

'Dat was misschien een goed idee geweest.'

'Eerst zei je tegen me datje het leuk vond en nu heb je er een

hekel aan. Je verandert steeds van gedachten.'

'Ik heb er geen hekel aan. Ik ben het eens met dat mens,

Lydia, dat het beter is dan de andere huizen die we bekeken

hebben. Dat waren allemaal krotten, of ze waren te schoon-

gepoetst en onecht.' Ze zuchtte. 'Ik vond ons oude huis fijn.'

'Daar hebben we het al over gehad.'

'Maar ik was er dol op!'

'Ik ook.'

Hun woorden bleven in de lucht hangen terwijl Meg verderging met uitpakken en Sarah naar haar bleef kijken. 'Ik ben in dat huis geboren,' zei Sarah, een lange stilte verbrekend. 'Ik was van plan daar te blijven wonen totdat ik naar de universiteit ging.'

'Plannen veranderen, liefje. Zo is het leven nu eenmaal.' 'Nou, dan vind ik dat het leven klote is.' Meg keek op en zei met iets van geforceerd enthousiasme: 'Weetje wat ik denk dat ik met deze muur ga doen? Hem helemaal sjabloneren. Zou dat niet geinig zijn? We zouden het zelf kunnen doen.'

'Ga je gang, mam. Van mij mag je. En hou op met dat woord "geinig". Het is uit.'

Meg knipte met haar vingers. 'O, verdorie. Ik ben vergeten een rondleiding door je school te regelen.' 'Weet ik,' zei Sarah op vlakke toon. 'Papa heeft het al geregeld. Ik ga met hem, zondag.'

'O.' Meg rukte een stapel truien uit een koffer, waardoor ze op de vloer vielen. 'Dat heb je me niet verteld.' 'Vergeten. Ik pak een taxi naar de school en dan zie ik hem daar wel.' 'Was dat zijn idee?'

'Nou, is dat niet wat er zo geweldig moet zijn aan Manhattan? Datje niet overal zelf met de auto naartoe hoeft?' 'Ik ga wel met je mee.'

Sarah draaide zich om op haar buik, legde haar kin op haar vuisten en keek haar moeder dreigend aan. 'Waarom heb je me meegenomen naar de stad als ik niet eens zelf ergens naartoe mag?'

'Ik hou ermee op. Ik kan vandaag niet meer tegen je opbok-sen. Ik ben helemaal leeg.'

Meg boog zich voorover naar de minikoelkast, die dienstdeed als nachtkastje, deed het deurtje open en haalde er een flesje mineraalwater uit. Ze draaide de dop los en zette het open flesje voor Sarah op de koelkast. Meg boog zich voorover en kuste haar op haar voorhoofd en trok haar dekens op tot aan haar kin. 'Ik hou echt van je,' zei ze. 'Weet ik.'

Meg deed het licht uit en liep naar de deur. 'Te donker,' zei Sarah.

Meg deed de deur van de garderobekast open, deed binnen het licht aan en liet de deur op een kiertje open. Ze keek naar Sarah. 'Beter zo?'

'Ja. Hé, mam?' 'Ja?'

'En mijn liedje dan? Mijn welterustenliedje?' Meg ging op de rand van het bed zitten en hield de hand van haar dochter vast. 'Wil je dat ik het voor je zing? Dat is al een halljaar geleden, misschien wel langer. Je zei tegen me datje er te groot voor was geworden.'

'Nou, vanavond voel ik me er niet te groot voor.' Er was een kinderlijk, zeurderig toontje in Sarahs stem geslopen. Meg boog zich naar haar voorover en zong hees en zachtjes: 'Welterusten, mijn kleintje, welterusten mijn meisje. Je bent papa's meisje, je bent mama's meisje. Welterusten, mijn kleintje, welterusten mijn meisje. Je bent papa's meisje, je bent mama's meisje. Welterusten, mijn kleintje, welterusten, welterusten, welterusten...'

Ze drukte een zoen op Sarahs oogleden, wachtte tot ze er zeker van was dat ze sliep en liep toen op haar tenen de kamer uit. 

Hoe laat het ook was, Meg had nog steeds wat dingen op haar lijstje staan die ze van zichzelf moest doen voordat haar dag ten einde was. Ze maakte haar bed in de grote slaapkamer op en pakte toen een doos van een tafel die net voor de panic room stond; de deur naar de panic room werd op een kiertje gehouden door de dekens die Sarah daar eerder had laten lig-gen. Meg sneed het plakband door met haar mes van het Rode Kruis en groef tussen de proppen krantenpapier en haalde een doos tevoorschijn met een nieuwe telefoon erin. Ze zette hem op de tafel in de buurt van een telefoonaansluiting. Ze groef verder in de doos en viste er een wekkerradio en de oplader van haar mobiele telefoon uit, en een ingelijste foto van Sarah toen ze acht was.

Ze deed de stekker van de oplader in het stopcontact terwijl ze, een beetje vals, Strawberry fields neuriede en ze zette de mobiele telefoon in de oplader, op een doos naast haar bed die ze als nachtkastje gebruikte. De telefoon piepte en op het schermpje stond: LADEN. Ze zette de digitale wekker en plaatste ook die op het geïmproviseerde nachtkastje, naast de foto van Sarah. Het was vijf voor halfeen. Ze schakelde over op een valse vertolking van Rapture van Blondie, een van haar favoriete nummers, schonk voor zichzelf een glas wijn in uit de fles die ze uit de keuken had meegenomen en liet het bad vollopen. Ze goot er een flinke scheut badschuim met lavendelgeur in. Ze was zo vreselijk moe en intens verdrietig, en had behoefte aan soelaas. Ze liet zich met een zucht in het hete, schuimende water zakken en staarde voor zich uit in het niets. Ze rolde met haar ogen, haar manier om te voorkomen dat ongewenste gedachten haar hoofd binnendrongen. Maar vanavond werkte haar meditatie niet. Je had Stephen, je had de afschuwelijke Marei Haynes, die nog maar 24 jaar was, je had een behoeftig kind en een verlaten vrouw. Je had een onzekere toekomst. Een paar tranen rolden over haar wangen, en de tranen maakten haar boos. Wat ben je toch een watje, dacht ze. Je dochter heeft meer lef dan jij. Meg pakte een washandje en boende ermee over haar gezicht totdat het gloeide. Ze stak haar hand uit naar haar wijnglas en dronk het in één teug leeg. Ze greep naar de fles, die ze naast zich op de vloer had gezet, en vulde haar glas bij.

Een halfuur later - ze voelde zich inmiddels behoorlijk tipsy door de wijn - droogde ze zich af en liep ze op onvaste voeten naar de grote slaapkamer. Ze ging voor het alarmpaneel staan en las de handleiding in een poging om het alarmsysteem te doorgronden. De instructies waren bondig verwoord, zoals altijd het geval is met instructies, en ze vloekte een paar keer met dikke tong.

'Niet-parate zones overslaan,' mompelde ze hardop. 'Shunt... enter... zonenummer... Oké, meid, daar gaan we dan.' Haar vingers dansten over het alarmpaneel en een klein, rood lampje flitste aan. Ze had niet kunnen voorzien dat, op het moment dat ze het alarmsysteem voor het huis in werking stelde, de twaalf videocameraatjes in de panic room ook in actie kwamen. Het gebrek aan activiteit in het huis werd op de schermpjes getoond terwijl een reeks videorecorders onder de schermpjes alles opnam wat er voor de lens verscheen. 'Wauw, verdomme... Hoe schakel ik dat nu weer uit?' vroeg ze zich met dikke tong af. Maar op dit moment kon het haar niets schelen. In elk geval zouden zij en Sarah veilig zijn vannacht, nu het alarm ingeschakeld was. Meg wierp achteloos de handleiding op de grond en liep onvast naar het bed toe. Ze kroop onder de lakens, schoof naar het midden van het bed - iets waartoe ze zichzelf elke avond dwong, zodat ze niet alleen aan de linkerkant van het bed hoefde te slapen - en sloot haar ogen in de hoop dat ze in slaap zou vallen. Maar zo gemakkelijk ging het niet. Hoezeer ze ook haar best deed om zichzelf eraan te laten wennen dat ze alleen moest slapen, het was nog steeds erg moeilijk voor haar om in slaap te vallen terwijl ze daar midden in haar bed lag. Ze verlangde ernaar om op haar zij te gaan liggen en haar voeten over het midden van het bed te leggen. Want wanneer ze dat vroeger deed, kwam Stephen lepeltje-lepeltje tegen haar aan liggen en masseerde hij zachtjes haar schouders en nek, en dan viel ze onmiddellijk in slaap. Alle zorgen gleden van haar af wanneer ze zo dicht tegen elkaar lagen, warme huid tegen warme huid. En nu was het haar taak om zichzelf ervan te overtuigen dat alles wel weer goed zou komen, en er vervolgens voor te zorgen dat dat ook gebéurde. De tijd waarin ze op mannen vertrouwde voor haar gemoedsrust was voorbij. Dit is een nieuwe wereld, Meg, dacht ze, en je gaat hem bij zijn nekvel grijpen en er iets van maken voor jou en Sarah. Binnen ongeveer een uur was ze in een dronken sluimering weggezonken, en was ze in haar slaap op haar eigen kant van het bed beland, waar ze sliep met haar hand bungelend over de rand van het bed, net boven de vloer. Ze probeerde zichzelf wijs te maken dat ze vannacht niet over Stephen zou dromen. 

'Je bent een loser, Frank Burnham. Je bent een dromer, ver-domme. Dat ben je altijd al geweest en dat zul je altijd wel blijven. Ik heb er helemaal genoeg van. Maak dat je weg-komt!'

'Alison, toe nou. Ik doe toch mijn best, schatje.' 'Nee, Frank, je doet al jaren je best. Je raakt nooit over die verdomde gokverslaving van je heen, en om eerlijk te zijn wil ik niet datje bij de kinderen in de buurt bent totdat je je leven weer op de rails hebt.'

'Toe nou... Ik ga toch steeds naar de bijeenkomsten, en...' 'En niets! Je hebt nog steeds niet genoeg geld om alimentatie te betalen. Je hebt zelfs nooit genoeg om deze arme kinderen één keer in de week op een ijsje te trakteren, verdomme! Ik zou nog liever hebben dat ze een dode vader hadden dan een nietsnut, en dat ben je. Dat is precies wat jij bent, Frank! En nou blijf je bij me uit de buurt en je blijft uit de buurt van dit huis. En probeer vooral geen contact te zoeken met mijn kinderen!'

Haar kinderen? Frank Burnham dacht steeds weer terug aan Alisons woorden terwijl hij met lijn 6 terugreed naar zijn kleine flat in Lower East Side, de flat waarnaar ze hem had gedwongen te verhuizen toen hij al hun spaargeld had vergokt en ze bijna het huis waren kwijtgeraakt. De flat was piepklein en hij moest hem ook nog eens delen met zijn broer Ralph, een ambulante huisschilder met een drankprobleem die ook uit zijn huis was gezet. Frank had het niet kwaad bedoeld. Alleen een verslaafde kon begrijpen hoe de opwinding van de roulettetafel voelde, van de dans van de dobbelstenen terwijl ze rolden. Natuurlijk wilde je zeven gooien; je wilde winnen, maar als dat gebeurde, dan hield je niet op, en ook als je niet won, hield je niet op. Bij het gokken ging het om het gokken, niet om winnen of verliezen. Hij had er nooit genoeg van kunnen krijgen. Hij wenste bijna dat hij zo kon zijn als Ralph. Het leek wat gemakkelijker om te stoppen met drinken, en misschien bracht het zelfs minder schade toe aan de mensen van wie je hield.

Hij wilde wanhopig graag ophouden met gokken want hij hield van zijn kinderen, en hij hield van zijn ex-vrouw met onverminderde passie; hij hield meer van hen dan van wat dan ook in de wereld en probeerde altijd te doen wat voor hen het beste was. Hij wilde hen terugwinnen, en hij was tot alles bereid om weer een gezin met hen te kunnen vormen. Hij zou nooit, nooit een tweede keer de rampzalige fout maken om hun hypotheekgeld te gebruiken voor een spelletje poker met hoge inzet. Zes maanden geleden had hij hun laatste paar honderd dollar spaargeld verspeeld bij een potje dat de hele nacht had geduurd en hij had geprobeerd om geld te lenen van zijn werkgever, maar daar had hij al schulden. Toen hij het had opgebiecht aan Alison, was dat de druppel geweest. Ze had hem eruit gegooid. Als allerlaatste mogelijkheid had hij een beroep gedaan op Alisons vader, maar de twee mannen hadden nooit goed met elkaar overweg gekund. De oude man was meer dan bereid, wanneer de kans zich maar voordeed, om nog een nagel in de doodskist van dat huwelijk te hameren.

In die gemoedstoestand was Burnham toevallig Junior Pearl- stein weer eens tegen het lijf gelopen, de kleinzoon van wijlen de excentriekeling Sidney Pearlstein, een gerenommeerd lid van de Fortune 500. Junior was het soort man dat Burnham in zijn jongere jaren helemaal lens zou hebben geslagen als hij hem op straat alleen maar scheef aangekeken had. Hij was gewoon de zoveelste in een lange reeks eersteklas, rijke, blanke jongens, allemaal klootzakken en nietsnutten als je het Burnham vroeg. En zo stom als het achtereind van een varken. Juniors afkomst had hem het leven erg gemakkelijk gemaakt: het geld van zijn familie had hem zijn universitaire opleiding en zijn graad in handel en commercie opgeleverd. En terwijl arme kerels met de verkeerde huidskleur, zoals Burnham, moesten ploeteren als afwashulpen en nachtwakers om hun eigen opleiding aan inferieure onderwijsinstellingen te bekostigen, zeilden eikels als Junior zonder enige tegenslag door de gewijde gangen van Ivy League-universi- teiten. Ze behaalden hun voldoendes zoals een heer van stand betaamt en leerden ondertussen meer over exotische biersoorten en pornofilms dan over economie en grammaticale details.

'Gebruik het feit datje zwart bent niet als excuus,' was de preek die Alison hem steeds gaf. 'Maar het is helemaal geen excuus,' wierp hij dan tegen, 'het is realiteit. Een zwarte man in Amerika moet elke seconde van de dag alert blijven. Er is altijd wel iemand die naar je kijkt. Die over je oordeelt. Die wacht totdat je iets verkeerds doet. Ze weten allemaal ver-domd goed dat je uiteindelijk wel iets verkeerds zult doen, en als dat gebeurt, kennen ze geen genade.' 'Je mag ook helemaal geen genade verwachten,' viel ze dan tegen hem uit. 'Zelfmedelijden is als een kwaadaardig gezwel, Frank. Het vreet aan je en voor je het weet ben je dood vanbinnen. Je bent zwart en daar moetje mee leren omgaan. Je moet proberen een manier te vinden om het vóór je te laten werken in plaats van tegen je.' Die ruzies losten nooit iets op en eindigden gewoonlijk in een nors zwijgen. Totdat ze naar bed gingen, tenminste. Tot voor kort hadden ze altijd wel een manier gevonden om al hun ruzies bij te leggen in bed.

Dat Burnham aanwezig was bij de begrafenis van Pearlstein was puur toeval. Hij had op het nieuws gezien dat de oude man was overleden, maar het was al een hele tijd geleden dat hij contact met hem had gehad. Sterker nog, hij was die dag door puur toeval in Upper West Side. Burnham was door zijn baas op pad gestuurd om te bekijken of ze misschien een kans maakten om een schuilkamer te mogen bouwen in een flatgebouw aan West End Avenue. Toen hij de massa rou-wenden in het oog kreeg die buiten Riverside Funeral Home aan Amsterdam Avenue stonden te wachten, besefte hij dat ze daar waren om afscheid te nemen en besloot hij dat hij zich net zo goed bij hen kon voegen nu hij er toch was. Hij had de oude man immers altijd graag gemogen. Hij was een van de goede blanken, en Frank moest toegeven dat er daar wel een paar van waren. Weliswaar niet veel, maar ze bestonden wel. Meneer Pearlstein was altijd vriendelijk en respectvol geweest tegen Burnham tijdens de weken waarin hij in het huis van de oude man had gewerkt. Pearlstein had All- Tight Security Systems, het bedrijf waar Burnham in dienst was, ingehuurd om een schuilkamer te bouwen in zijn herenhuis in Upper West Side. Hij begroette Frank altijd met een warme handdruk en bood hem laat in de middag altijd een glas dertig jaar oude Schotse whisky aan. Burnham accepteerde gewoonlijk één drankje (maar weigerde altijd een tweede glas) als het werk die dag gesmeerd was verlopen en het niet een dag was waarop hij zijn dochter voor het eten moest ophalen bij de dansschool.

Junior, de kleinzoon van de oude man, was echter een heel ander verhaal. Dat joch hing als een schaduw rond in het huis van zijn grootvader. Hij had nooit gewerkt en bracht het grootste deel van zijn tijd door met zijn maatjes van de uni-versiteit, mannen zoals hij, die het volwassen worden schuw-den en zich aan niets anders wijdden dan het voortzetten van een leven vol plezier. Hij was erg bedreven in het bestellen van de juiste wijn in goede restaurants, in het versieren van naïeve vrouwen en in het aanpappen met rijke figuren. Hij was duidelijk het zwarte schaap van de familie. Junior was zich ervan bewust dat, hoewel hij ooit een korte tijd zijn grootvader had verpleegd, er maar één manier was om zich ervan te verzekeren dat hij uiteindelijk een voldoende groot deel van de erfenis zou kunnen bemachtigen als zijn grootva-der het hoekje om ging: dikke maatjes met hem worden. Maar hij was een verschrikkelijke slijmjurk, zoals Frank Burnham, die mensen vrij goed kon inschatten, al snel zag. Hij legde het er te dik bovenop, en de oude man was onge-twijfeld slim genoeg om erdoorheen te prikken. Alles aan die knul schreeuwde 'verlopen' en de ware reden waarom hij om de oude man heen hing was volkomen duidelijk. Maar goed, het beoordelen van de familiedynamica maakte geen deel uit van Burnhams taakomschrijving, dus deed hij gewoon zijn werk en probeerde hij zo min mogelijk met Junior in aanraking te komen.

Het enige probleem was dat Junior erg geïnteresseerd leek in Burnham en in wat hij in het huis van zijn grootvader uit-voerde. Omdat de oude Pearlstein bekendstond als een ex-centriekeling, was Junior tot de conclusie gekomen dat de vreemde, oude kerel niet al zijn liquide middelen op die bank had gezet, en op de een of andere manier van plan was om die in deze kamer te verbergen. Hij wilde dolgraag weten waar en hoe.

Niet lang nadat Burnham was begonnen aan de ingewikkelde constructie in het herenhuis van Pearlstein, had Junior hem uitgenodigd om iets te komen drinken in een plaatselijk café. Burnham was verrast geweest door de uitnodiging. Wat wilde die jonge, rijke, blanke knul van hem? Het was duidelijk dat hij iets wilde. Hoewel Burnham Junior intuïtief wantrouwde, was hij ook nieuwsgierig, en dus ging hij mee een biertje drinken in een luidruchtige bar aan Columbus Avenue.

Junior begon aan een oeverloze monoloog over het jaar dat hij in Mexico had doorgebracht. 'Het is daar geweldig, Frank,' zei hij terwijl hij zijn hand op de schouder van de oudere man legde. Burnham probeerde niet ineen te krimpen onder zijn aanraking. 'Ik was in Guadalajara. De vrouwen zijn geweldig, man, die tropische drankjes zijn fantastisch en het klimaat is perfect. Als je een beetje Spaans spreekt, komen de wijven in drommen op je af.' Hij boog voorover en zei op vertrouwelijke toon: 'Hier is mijn plan: ik wil daarnaartoe verhuizen. Weg uit deze verdomde beerput. De stad is helemaal naar de klote als je het mij vraagt. Vol huichelaars en gekken en je kunt de lucht nauwelijks ademen.'

Waar stuurt hij op aan, vroeg Burnham zich af. Wat wil hij van me?

'Als je dat vindt, dan moetje gaan,' opperde hij. Junior staarde hem aan, zijn grijze ogen tot spleetjes geknepen. 'Maar er is één probleem, man. Op dit moment heb ik geen rooie cent.'

Burnham knikte. 'Ik begrijp watje bedoelt.' 'Heb jij dat probleem ook?' 'Wie niet?'

Junior nam een slokje van zijn Schotse whisky, Johnnie Wal-ker Black Label. 'Wat een afknapper, hè? We hebben alle-maal zo onze dromen en het enige wat ons in de weg staat is geld. Stel,je wilt reizen. Stel, je wilt een leuke auto kopen, een Porsche bijvoorbeeld, of een Mercedes. Stel dat je alles wilt kunnen doen wat je verdomme maar wilt zonder dat je je er druk om hoeft te maken hoe je dat allemaal moet betalen. En wat staatje in de weg? Geld. Of het gebrek daaraan. Einde verhaal.'

'Vertel mij wat.' Burnham nam een klein slokje van zijn bier. Die knul had al een Mercedes. Waar zeurde hij verdomme over?

Toen hij vond dat er genoeg tijd verstreken was om weg te kunnen gaan zonder onbeleefd te lijken, slaagde Burnham erin zich te excuseren en de bar te verlaten. Maar hij vertrok met het ongemakkelijke gevoel dat hij nog wel vaker te ma-ken zou krijgen met deze jongste en meest problematische telg uit de clan Pearlstein.

Bij de herdenkingsdienst kwam Junior recht op Burnham af, hoewel Burnham, die hem het eerst gezien had, deed alsof hij hem niet opmerkte. Met zijn zweterige hand uitgestrekt riep de jonge erfgenaam: 'Hé, Burnham, vriend!' Toen, alsof hij zich plotseling bewust werd van de omstandigheden, zei hij met een gepast ernstige blik: 'Het is niet gemakkelijk, weet je. Mijn grootvader was een geweldige man. Zo iemand kom je niet snel meer tegen.'

Burnham knikte, terwijl hij Junior aanstaarde. Het haar van de man hing tot over zijn oren en hij had er een of ander raar gelachtig goedje in om het achterover te houden. Die kleine etter heeft niet eens de moeite genomen om zijn haar te laten knippen voor de begrafenis van de oude man, dacht hij. Godsamme, vriend nog wel. De klootzak. Burnham had kippenvel, maar toch antwoordde hij met een volkomen nietszeggende uitdrukking op zijn gezicht: 'Junior, ik begrijp hoe je je voelt. Mijn condoleances aan jou en je familie vanwege dit verlies.' Hij zweeg even en voegde er toen langzaam aan toe: 'Je grootvader had een groot hart. Hij was een zeer geleerde man en ik geloof dat hij echt om mensen gaf. Je hebt gelijk, zo iemand kom je niet snel meer tegen.' 'Ah, ja, nou ja... Weetje, als het je beurt is, dan is het je beurt, lijkt me. En het goede is dat hij niet meer hoeft te lijden en zo.' Junior schudde zijn hoofd en beet op zijn lip. In elk geval heeft hij een goed leven gehad. En een lang leven. Wat kun je nog meer verlangen, hè?'

Toen knipoogde hij alsof dat allemaal inleidende opmerkin-gen waren geweest en ze nu waren aanbeland bij de serieuze zaken.

'Hoor eens, kerel. Ik heb een soort zakelijk voorstel dat ik graag eens met je wil bespreken. Kunnen we er hier even een paar minuten tussenuit knijpen? Ergens koffie gaan drinken of zo?'

Burnham was sceptisch, maar zijn financiële problemen en zijn verlangen om weer in een goed blaadje te komen bij zijn gezin hadden behoorlijk bijgedragen aan zijn wanhoop. Hij was bereid om alles te proberen en naar iedereen te luisteren, zelfs naar Junior Pearlstein. Hij kon niet blijven leven zoals hij nu leefde: uit een koffer, met zijn dronken broer op zijn lip, zonder zijn kinderen te zien en met een vrouw die niets van hem moest hebben. Er moest iets gebeuren, en snel ook. 'Nou, weetje, ik heb niet veel tijd...'

'Het hoeft niet zo lang te duren, en ik beloof dat het je moeite meer dan waard zal zijn.'

'Ja, oké. Een paar straten verderop is er een koffiebar waar we wel even kunnen praten.'

De twee mannen baanden zich een weg door de grote massa rouwenden. Sidney Pearlstein was op latere leeftijd een ex-centrieke man en in feite een kluizenaar geworden, maar hij was een beroemd financier en beroemdheden trokken altijd grote mensenmassa's wanneer ze kwamen te overlijden. Er waren meer nieuwsgierige mensen dan oprecht meelevende.

Zittend aan een tafeltje achter in de koffiebar legde Junior zijn plan uit. Terwijl hij aandachtig luisterde, zonder iets te zeggen, kwam Burnham met tegenzin tot de conclusie dat hij zijn mening over Junior moest herzien. Hij was onbeschoft, hij was onaangenaam, hij was waarschijnlijk volkomen immoreel en slecht tot op het bot, maar hij had wel fantasie. Burnham had hem onderschat, en hij wist hoe gevaarlijk het was om mensen te onderschatten. Hij luisterde zonder iets te zeggen of te laten merken, en toen Junior ophield met praten en hem aanstaarde, in afwachting van een reactie, zei hij: 'Dat lukt nooit.'

'Waarom niet?'

Burnham noemde zijn bezwaren op en schetste de problemen. Junior had overal een antwoord op. Hij had zijn huiswerk duidelijk goed gedaan. 'Er is een nog groter probleem,' zei Burnham. 'Wat dan?'

'Ik doe het niet. Dit is een misdaad, en ik ben geen misdadiger.'

'Ik ook niet. Maar ik heb het gevoel dat ik genaaid ben, want ik krijg niets van de erfenis. Zie je, mijn grootvader heeft me nooit echt gemogen. Maar zoals ik het zie, is hij me iets ver-schuldigd. Ik ben familie. Ik pak alleen dat waarvan ik vind dat ik er recht op heb.'

'Het is verkeerd,' hield Burnham vol. 'Bovendien mocht ik je grootvader graag. Dit zou ik hem niet willen aandoen, dood of niet.'

Juniors glimlach was gespannen toen hij Burnham aankeek. 'Hij komt het nooit te weten, Frank. De man is dood.' 'Het is gewoon verkeerd,' zei Burnham opnieuw. Junior nam een slok van zijn koffie en stak een sigaret op. Hij nam een trekje en zei uiteindelijk: 'Je moet het zo zien: je krijgt maar een beperkt aantal kansen in het leven. Sommige mensen hebben echt pech, die krijgen helemaal geen kansen. Al dat gepraat over de perfecte kans, de kans om met je leven te doen watje wilt; het is meestal gewoon onzin. Een manier om de dag door te komen, dromen dat het schip met geld zal komen binnenvaren, dat soort geklets. Maar jij krijgt die kans nu wel, man.' Hij bracht zijn neus dicht bij die van Burnham. 'Ik geef je die kans. Hoe oud ben je, tweeënveertig, drieënveertig?' 'Zo ongeveer.'

'Nou, dit is je kans, man. En het zou wel eens de enige kans kunnen zijn die je ooit krijgt.'

Nu sprong Burnham, helemaal in het zwart gekleed, met Ju-nior, die een zwarte, gebreide muts droeg die net zijn ogen vrijliet, uit een busje dat geparkeerd stond voor de voormalige woning van Sidney Pearlstein. De ironie van het feit dat hij een expert was in beveiligingssystemen voor woonhuizen ontging hem niet terwijl hij naar de voordeur liep om in het huis in te breken. Via Beveiliging was hij in contact gekomen met meneer Pearlstein, een man voor wie hij respect had. Via Beveiliging was hij ook in contact gekomen met de kleinzoon van meneer Pearlstein, een man die hij niet mocht maar met wie hij een samenwerkingsverband was aangegaan om de oude man te beroven. Hij vroeg zich af waarom hij hier eigenlijk was. Was het omdat hij zijn relatie met Alison wilde redden? Om zijn kinderen weer deel te laten uitmaken van zijn leven? Of was het mogelijk dat hij en Junior in feite helemaal niet zo verschillend waren en dat zijn belangrijkste beweegreden hebzucht was? Hij kon er maar beter niet over nadenken. Hij moest zijn hoofd erbij houden. Junior begon Burnham echt op de zenuwen te werken, en de klus was nog niet eens begonnen. Hij praatte aan een stuk door en het meeste wat hij zei was obsceen. Smerige seksuele dingen met vrouwen. Steeds maar opscheppen. Als je hem moest geloven (en Burnham geloofde er helemaal niets van) was hij op de universiteit een geweldige sportman, een bekroond spreker en een eersteklas bergbeklimmer geweest. Het enige wat hij was, was een eersteklas leugenaar. Het enige goede aan deze klus was dat Burnham hem nooit meer hoefde te zien als het allemaal achter de rug was. Burnham liep snel op het huis af, terwijl de jongere, kleinere man hem gemakkelijk bijhield. Toen de twee mannen de voordeur bereikten, stak Junior een hand in zijn zak en haalde een sleutel tevoorschijn, die hij onmiddellijk aan Burnham gaf. Ze keken elkaar even aan, en Burnham voelde dat dit de eerste zet was in hun wederzijdse machtsspel. Hij wierp

Junior een blik toe alsof hij wilde zeggen: 'Waarom moet ik de deur openmaken?' en Junior wierp hem een blik toe die zei: 'Ik ben de baas, ik heb het geld. Dus jij gehoorzaamt mij.' Het was een blik die Burnham het liefst meteen van zijn verwaande smoel had geslagen, maar hij bewaarde zijn zelf-beheersing. De eerste ronde was voor Junior. Maar het spel was nog maar pas begonnen.

Hij stak de sleutel in het slot. Hij gleed er moeiteloos in, maar hij kon hem niet omdraaien, noch naar rechts, noch naar links. Hij draaide de sleutel heen en weer, maar niets. Hij voelde hoe zijn ergernis toenam en stond op het punt om uit te halen naar Junior en naar huis te gaan. Er moest toch een betere manier zijn om aan het geld te komen dat hij nodig had. Hij had hier een heel slecht gevoel over. Hoe kon het goed gaan met Junior als partner? 'Waarom probeer je niet...'

'Jezus christus, man, jij bent het technische genie hier. Doe nou gewoon die klotedeur open.' Burnham bleef het proberen. Niets.

'Hier,' zei Junior. 'Probeer deze eens.' Hij gaf Burnham een andere sleutel. Die paste niet eens in het slot. 'Wat voor een idioot ben jij eigenlijk?' riep Burnham uit terwijl hij zich met een strak gezicht van woede tot Junior wendde.

'Hé, een paar dagen geleden paste hij nog.' 'Welke sleutel?'

'Allebei volgens mij.' Maar hij klonk niet zeker van zijn zaak.

'Ik zal je één ding vertellen, Junior: nog één zo'n blunder en ik smeer 'm. Hoor je wat ik zeg?'

'Het was een foutje, man. Iedereen maakt wel eens een fout-

je.'

'We kunnen ons geen foutjes veroorloven. Niet één.' De twee mannen besloten ieder een andere kant op te gaan,

op zoek naar een andere manier om het huis binnen te komen. Junior ging op weg naar de keuken, terwijl Burnham naar de achterkant van het huis liep.

Toen Burnham langs de zijkant van het gebouw liep, besefte hij dat hij bijna het beslissende punt had bereikt. Op het mo-ment dat hij het huis binnenging, kon hij niet meer terug. Op dit moment was er nog geen schade aangericht; het was nog niet te laat om om te keren en de metro te nemen naar zijn waardeloze flatje. Dat was het probleem: dat waardeloze flat-je. Dat en zijn dronken nietsnut van een broer. Dat en een vrouw die hem niet in huis wilde hebben, en kinderen die hij niet mocht zien. Hij moest dit wel doen. Hij had toch geen andere keus? Het geld lag hier, in dit huis, en hij had het vre-selijk hard nodig. Er was geen weg terug; hij moest doorgaan met deze klus.

Hij bestudeerde de achterdeur. Misschien paste een van de sleutels die Junior hem had gegeven wel in dit slot. Hij ver-trouwde Junior niet; de knul was wispelturig, vol van zichzelf en bepaald geen zwaargewicht wat intellect betrof. Misschien hoorden de sleutels bij dit slot, maar toen hij ze probeerde, kon hij ze niet eens in het slot krijgen, laat staan ze omdraaien.

'Krijg de klere,' mompelde hij woest bij zichzelf. 'Als ik dit dan toch moet doen, dan maar met hart en ziel. We gaan iets anders proberen.'

Net toen hij op het punt stond om zijn gehandschoende vuist door de glazen tuindeuren te stoten, keek hij omhoog en zag hij de brandtrap. Hij begreep onmiddellijk wat voor moge-lijkheden deze bood. De kans bestond dat een achteloze ma-kelaar ergens in huis een raam open had laten staan. Of nog beter: misschien was het dakluik niet op slot of kon het ge-makkelijk worden opengebroken.

Hij sprong omhoog om de ladder te grijpen en miste tot twee keer toe. Bij zijn tweede poging schaafde hij zijn hand. Ein-delijk, bij de derde poging, wist hij de trap te grijpen en trok hij hem naar beneden. Hij klom helemaal omhoog naar het dak van het huis, hijgend van de ongewone inspanning. Hij liep over het dakraam in het plafond van Meg Altmans nieuwe slaapkamer, maar wierp geen blik naar beneden door het raam waar ze onrustig lag te woelen in haar slaap. Als hij dat wel had gedaan, dan zou hij nooit het huis zijn binnengedron-gen. Hij zag het luik aan de andere kant van het dak, haalde het weg en sprong naar beneden op de derde verdieping. Wat hij niet zag toen hij neerkwam, waren al de bruine, kartonnen verhuisdozen die over de vloer verspreid lagen. Sterker nog, pas toen hij de trap af snelde naar de volgende verdieping be-sefte hij dat de situatie van tamelijk verkeerd was veranderd in mogelijk gevaarlijk.

'O, shit,' mompelde hij halfin zichzelf, half hardop. Hij keek in de grote slaapkamer en zag Meg daar liggen. Wat hij zich niet realiseerde was dat ze wakker was; wat zij zich niet realiseerde was dat er een vreemde man in haar huis was die rondhing bij de deur van haar slaapkamer. Burnham sloop snel, maar nu stilletjes, naar boven en zag Sarah in haar bed liggen, vast in slaap. Hij was net op tijd weggegaan bij de deur van Megs slaapkamer, want een paar seconden later draaide ze zich om met haar gezicht naar de deur, waar hij net nog gestaan had.

'Wat een tegenvaller,' mopperde hij. 'Wat een idioot is dat nutteloze rijkeluiskindje. Eerst kunnen we niet naar binnen. Nu dit weer.' Hij kon nu echt niet meer terug en Burnham be-twijfelde of ze de juiste instrumenten hadden om hen door de storm te loodsen die in het vooruitzicht lag. 

Hij liep de trap af naar de keuken. Hij schakelde het alarm uit met behulp van de code die hij de oude man meer dan een jaar geleden had voorgesteld - het leek nu wel een eeuwigheid geleden - en liet Junior binnen via de keukendeur. ' We hebben een probleem,' zei hij.' We moeten praten, man.' De jongeman kwam tot stilstand bij de ingang. 'Niet nu.' 'Nu, Junior. We zitten in de nesten.'

Vlak achter hem kwam een andere jongen aanlopen, maar hij bleef buiten de deur, die Junior zachtjes voor zijn neus dicht-deed. Hij was lang en slungelig en hij had doordringende ogen. Hij was blank, met een heel bleke huid, maar had dreadlocks. Burnham wantrouwde instinctief blanke mannen met dreadlocks. Wat hem betrof waren het over het algemeen prutsers en nietsnutten. Jongens die stoer en 'in' wilden zijn. Burnham wist meteen wat voor vlees hij in de kuip had. De jongen hoefde niet eens iets te zeggen en Burnham begreep al precies hoe hij in elkaar stak. Ze hadden ongeveer dezelfde start gehad in het leven, alleen was hij zwart en was die knul blank; hij had zijn best gedaan om op te klimmen en een nette burger te worden; deze knul niet. Burnham bespeurde direct het harde in hem en de overduidelijke wrok die deze jongen koesterde jegens Junior, alleen al in de manier waarop hij naar hem keek. Burnham begreep de jongen in een flits van intuïtie, maar dat wilde niet zeggen dat hij hem mocht, en het betekende al helemaal niet dat hij hem ooit zou durven vertrouwen.

'Wat doet die gozer hier?' wilde Burnham weten terwijl hij Junior indringend aankeek. 'Wie is hij?' 'Raoul,' antwoordde Junior.

'Ja, en? Wie is Raoul dan wel? Je hebt het nooit over een derde gehad.' Burnham boog zich voorover naar de jongere man, die niet met zijn ogen knipperde en niet terugdeinsde. 'Je maakt er een zooitje van, Junior. Ik vind het maar niets.' 'Raoul is oké. Maak je nou maar geen zorgen, Frank. Raoul heeft ervaring.'

'Je bedoelt dat hij kraken zet. Of niet?'

'Hij doet zoveel, man. Hij is in orde, geloof me maar.'

'Waar heb je hem vandaan gehaald?'

'Via via.'

'Je hebt drugs van hem gekocht, of niet? Ik durf te wedden dat het zo in elkaar steekt.'

Raoul bonsde op de deur. 'Laat me verdomme binnen, man.' Burnham zuchtte. Als die vrouw en dat meisje niet al een slechte wending hadden gegeven aan dit hele avontuur, dan had deze engerd het in zijn eentje nog wel voor elkaar gekre-gen.

Junior draaide zich om naar de deur en liet Raoul binnen. De

engerd keek Burnham meteen recht aan, hem uitdagend om

als eerste zijn blik af te wenden, in een poging om de oudere,

zwarte man direct mentaal de baas te worden.

'Raoul, dit is Frank Burnham,' zei Junior. 'Frank, dit is Raoul

Avila.'

'Peace,' mompelde Raoul, terwijl hij Frank met samenge-knepen ogen aanstaarde.

Burnham knikte. Het was hem wel duidelijk dat er in Raouls stem en lichaamshouding geen spoor van 'vrede' te bekennen was, maar dit was niet het moment om daar iets over te zeggen.

Hij deed een stap naar Junior toe. 'We zitten in de shit hier,' zei hij. 'Kijk eens om je heen, man.'

Junior staarde naar de dozen in de keuken en naar de vuile glazen in de wasbak. Hij schudde zijn hoofd en schraapte zijn keel. Eindelijk drong het tot hem door dat ze niet alleen waren.

'Godverdomme, wat...'

'Vertel mij wat,' zei Burnham met een zucht.

'Wie is er dan in huis? Er hoort nog helemaal niemand te zijn.'

'Meisje op de bovenste verdieping. Moeder op de tweede

verdieping. Ze slapen allebei.'

'Ze horen hier helemaal niet te zijn,' herhaalde Junior. Hij bleef met zijn hoofd schudden.

Burnham prikte met een vinger in de borstkas van de jongere man. Hij deinsde terug.

'Dit was jouw taak, Junior. De sleutel was jouw taak. De af-spraak was dat we deze klus met z'n tweeën zouden doen. Tot nu toe heb je nog niets bijgedragen behalve blunders.' 'Ze horen hier helemaal niet te zijn,' zei Junior voor de derde keer. 'Ik snap het niet. Zo hoort het helemaal niet te gaan.' Burnham haalde zijn schouders op. 'Er is nog een probleem. Een verdomd groot probleem. En het heet "videofilm".' 'Wat?'

'We zijn gefilmd,' zei hij. 'Al sinds het moment dat we drie meter van dit huis waren, en de banden zijn boven. Je hebt me genaaid, man. We kunnen het beste nu maar vertrekken.' Raoul draaide zich om naar Junior. 'Waar heeft hij het over, man? Ik ben hier gekomen voor een klus, niet om naar al die onzin te luisteren.'

Junior negeerde hem. Met een onthutste uitdrukking op zijn gezicht zei hij tegen Burnham: 'Veertien dagen tot de over-dracht. Dat is bijna drie weken! Ze horen hier pas over een week te zijn, op zijn vroegst!'

Burnham sloeg zijn ogen ten hemel. Oké, dus hij had geen bul van een Ivy League-universiteit, maar hij was slim genoeg om een beetje te kunnen hoofdrekenen. 'En hoe kom je erbij dat veertien dagen bijna drie weken is, Junior?' 'Veertien wérkdagen,' antwoordde Junior. 'Bij overdrachten rekenen ze altijd in werkdagen. Werkweken van vijf dagen. Altijd. Ik bedoel, zo is het toch?'

'Misschien heb je wel gelijk. En als dat zo is, dan is dat voor het eerst vandaag. Maar één ding weet ik zeker: ik ben weg. Dit wordt een ramp.' Burnham liep naar de deur.

'Wacht even. Wacht nou even. We kunnen dit wel oplossen.' Hij wierp een blik op Raoul. 'We kunnen dit toch wel oplos-sen?' Hij rekende erop dat zijn huurling hem wel zou steunen.

Raoul richtte zijn duistere blik op Burnham. 'Alleen die vrouw en dat meisje?' vroeg hij.

'Voorzover ik weet. Tenzij papa zo thuiskomt,' antwoordde Burnham geïrriteerd.

'Papa komt niet thuis,' zei Junior. 'Ze zijn gescheiden. Hij naait een of ander supermodel in Upper East Side. Zij en haar dochter zijn de enige bewoners.' Junior keek Raoul weer aan. 'Het kan nog steeds, toch?' 'Ja. Het kan nog steeds,' zei hij met een humorloze grijns. 'Eitje, man.' 

Meg Altman zat op haar knieën in de tuin bruin onkruid uit de grond te trekken, de overblijfselen van bollen waarvan op de verpakking beloofd werd dat het op een dag tulpen zouden worden. Het was een prachtige lentedag en ze had het huis eens een keer helemaal voor zichzelf. Ze had geen gasten. Ze was niet van plan om die avond gasten te ontvangen. Ze was alleen thuis en deed iets wat ze wilde doen. Nou ja, niet echt. Om de waarheid te zeggen had ze een hekel aan tuinieren. Ze haatte het om op haar knieën op de grond te zitten en haar handen vies te maken, zelfs door de handschoenen heen die ze altijd per se wilde dragen. Wat ze echt wilde doen was de muurschildering in Sarahs slaapkamer afmaken waar ze een hele tijd geleden, in februari, aan begonnen was. Maar toen haar man, voordat hij een dagje ging golfen met zijn vrienden, haar vriendelijk berispt had over de toestand van de tuin en zich hardop had afgevraagd wat de buren er wel niet van moesten denken, besefte ze wat ze die dag zou moeten doen. Meg droeg een oude spijkerbroek en een van Stephens over-hemden van Barney's. Ze droeg een paar tuinhandschoenen van schapenleer, waar haar man te veel voor had betaald bij het tuincentrum. Ze had ze gekregen als verjaardagscadeau. Een passief-agressieve hint, vond ze, dat haar werk in de tuin zich niet kon meten met dat van de andere vrouwen en dat het tijd werd om te proberen er iets aan te doen. Stephen 'communiceerde' altijd met Meg via zulke hints. Hij zou nooit rechtstreeks iets vragen. Hij zei altijd met enige trots dat hij een man van weinig woorden was, dat hij geloofde in de uitdrukking: geen woorden, maar daden. Het was soms wel irritant, maar ze interpreteerde het als een teken van liefde dat hij niet wilde dat ze dacht dat hij overal kritiek op had. Hij wilde haar alleen maar 'verbeteren'. Het was een van de vele aspecten van haar huwelijk die ze in de loop van de jaren was gaan accepteren, een aspect dat haar op een bizarre manier een gevoel van veiligheid gaf. Ze wist altijd wanneer hij tevreden over haar was; de laatste tijd was het wat moeilijker om te weten wanneer ze tevreden was over zichzelf. Of ze überhaupt tevreden was over zichzelf. Net toen Meg de laatste 'tulpen' had uitgegraven, ging de telefoon. Ze klopte zorgvuldig het vuil van haar kleren en liep het huis in. Ze nam de telefoon op toen die voor de vijfde keer overging. 'Hallo?'

Er kwam geen antwoord. Alleen maar een lange stilte. 'Halló?' zei ze opnieuw, geërgerd door de stilte. 'Meggie, lieverd. Hallo.'

Het was haar schoonzus, Stephens iets oudere zus, Virginia. Hoewel ze maar zes jaar ouder was dan Meg, gedroeg Virginia zich altijd als een veel oudere vrouw, als die grande dames die in de zomer bontstola's om hebben en dwergkeesjes in hun gehandschoende armen dragen terwijl ze heupwiegend over Park Avenue lopen. Zo was ze al geweest toen Meg haar had ontmoet, hoewel Virginia toen pas een jaar of 27 was. Ondanks haar gekunsteldheid was Meg echter erg gesteld op haar schoonzus. Sterker nog, ze was dol op Stephens hele familie. Van het begin af aan hadden ze haar in hun midden geaccepteerd en haar als een van hen behandeld, ondanks Megs niet geheel toereikende afkomst. 'Hoi, Ginny!' Meg vond het soms leuk om mensen te shockeren; Virginia accepteerde het niet als iemand die bijnaam gebruikte, behalve als het haar schoonzusje was. 'Stephen is op het moment niet thuis, hij is...'

'Ik weet het, lieverd. Ik weet het. Ik heb vreselijk slecht nieuws...'

'O, god! Wat is er?' Je man is dood. Hij heeft een hartaanval

gekregen bij de negende hole. De ambulance was er niet op tijd bij. Ze bereidde zich voor op het ergste. 'Lieverd, ik had je al veel eerder willen bellen. Helaas is oma Altman vanochtend overleden.'

Zucht. Opluchting. 'O, Ginny, wat vreselijk. Kan ik iets doen?'

'We hebben het tot nu toe allemaal redelijk onder controle. We zijn in de rouwkamer.' Ze aarzelde en haar stem klonk gespannen en vreemd. 'Ik wilde het je alleen even laten we-ten.'

Joden begroeven hun doden altijd meteen. Meg was katholiek opgevoed en was gewend aan lange dodenwaken en een uitgebreid afscheid. Over het algemeen gaf ze de voorkeur aan de joodse traditie. Ze douchte zich snel en trok haar zwarte pakje aan. Ze wist niet zeker waar Stephen op het mo-ment was (Sarah zat op school), maar ze nam aan dat Virginia wel iets geregeld had om hem op de hoogte te brengen. Haar schoonmoeder begroette haar bij de rouwkamer met een onthutste uitdrukking op haar gezicht. Ze leek Meg maar niet in de ogen te kunnen kijken. 'Mama Altman,' begon Meg, 'ik vind het zo...' 'Meg, lieverd, wat doe jij hier?'

'Wat ik hier doe?' Meg keek haar onderzoekend aan. 'Ik kom voor de dienst.'

'O nee, lieverd. Je kunt nu niet naar binnen. Het is niet het juiste moment, Marei is er helemaal kapot van en...' 'Marei?' Meg bleef haar schoonmoeder aanstaren. 'Meg, het is tijd om te gaan. Zie je dan niet dat je ons allemaal in een heel moeilijk parket brengt?' 'Maar, mama...'

'Verdomme, Meg! Is een hint soms niet genoeg voor je? Je hoort hier niet meer. Marei is nu onze dochter. Marei is Sa- rahs moeder. Het is tijd om te gaan.' 'Maar ik begrijp het niet...'

'Moet ik het voor je spellen? Rot op, Meg!'

'Ja, mam,' klonk Sarahs stemmetje op de achtergrond. 'Rot

op...'

Meg dwong zichzelf om wakker te worden. Ze baadde in het zweet. Het was natuurlijk maar een droom. Een heel, heel boze droom, maar meer ook niet. Om te beginnen had haar voormalige schoonmoeder nooit een sterker woord gebruikt dan 'potverdorie'. Maar de boodschap was maar al te duidelijk en vernietigend. Dat leven lag achter haar. Die familie was er niet meer. En hoezeer ze ook hadden geprobeerd om haar te steunen toen alles misging, zij en Stephen waren nu zo goed als dood voor haar.

Ze greep de fles lauwe Evian van haar nachtkastje en nam een paar grote slokken, tot de fles halfleeg was. Ze wierp een blik op de vloer en zag de lege wijnfles daar liggen, alsof hij haar op die manier duidelijk probeerde te maken dat ze snel weer moest overschakelen op sociaal drinken, anders zou ze nooit meer behoorlijk kunnen slapen.

Meg nam twee aspirines in met wat water. Toen klopte ze haar kussens op en probeerde ze weer te gaan slapen. Ze zag niet dat op het alarmpaneel, nog geen drie meter van het bed, de boodschap UITGESCHAKELD stond te knipperen. 

Burnham zat zo stil als hij maar kon op het kookeiland, met zijn ellebogen op zijn knieën, zijn gezicht in zijn handen, zijn enige beweging het trommelen van zijn vingers op zijn sla- pen.

Junior, daarentegen, was een en al actie. Hij ijsbeerde door de keuken als een luipaard dat gevangenzat in een kooi. 'Twintig minuten. Meer heb je niet nodig. Dat heb je zelf gezegd. Dat is bijna niets.'

Burnham keek op, legde zijn handen achter zich op het blad en verplaatste zijn gewicht naar achteren. 'Het lukt nooit. Ze belt zo de politie. Die zijn er al voordat ik mijn spullen heb uitgepakt. Je moet maar een andere manier bedenken om in Mexico te komen.' 'We geven het nu niet op, Frank.'

'Jij misschien niet. Maar ik ben er helemaal klaar voor om te vertrekken.'

'Wij houden wel een oogje op haar,' zei Junior. 'Dat onderdeel kan Raoul voor zijn rekening nemen. Geen punt.' 'Ik wil helemaal niet dat Raoul dat voor zijn rekening neemt. Ik wil helemaal niet dat Raoul ook maar iets voor zijn rekening neemt.' 'Krijg de klere, man.'

Junior wendde zich boos tot Raoul. 'Laat mij dit nou maar doen, oké?' Tegen Burnham zei hij: 'Er overkomt niemand iets. We gaan gewoon naar binnen en komen er weer uit zon-der dat er iets gebeurt. Het kan best.' 'Ja, en wij dan?' vroeg Burnham. 'Stel dat ze een pistool heeft? Had je daar al aan gedacht?'

Junior keek Raoul even aan. Dit onderonsje maakte Burnham vreselijk nerveus. Hij had het gevoel dat die twee heel andere plannen hadden, plannen waar hij niets van wist. Hij ver-trouwde Junior niet; toen hij hieraan begon, had hij al geweten dat die jongen niet deugde. En alsof hij zijn onbetrouwbaar-heid wilde bewijzen, had hij deze bajesklant erbij betrokken zonder het met hem te bespreken. Hij vocht tegen de aandrang om op zijn rug te kijken of daar een bordje ZONDEBOK hing. Hij voelde zich steeds minder op zijn gemak en vroeg zich af waarom hij het stemmetje in zijn hoofd negeerde dat steeds weer fluisterde: 'Ik maak dat ik hier wegkom.' Raoul deed zijn overhemd open en toonde hem de donkere glans van een kogelvrij vest alsmede het antwoord op de vraag wat dat voor een bult was die Burnham eerder al was opgevallen: een .357 in een schouderholster. 'Wat is je achternaam ook alweer?' vroeg Burnham hem. 'Avila.' Hij lachte meesmuilend. 'Mankeert er iets aan je oren, ouwe?'

'Je wilt mij niet op de kast jagen, Ricky Ricardo,' zei Burnham langzaam. 'Ik ben degene met de expertise bij deze klus. Als we dit doen, doen we het op mijn manier. ComprendeV Raoul beantwoordde zijn blik met een duistere blik vol haat. 'We zullen wel eens zien wie wat doet,' mompelde hij. 'Genoeg gekibbeld,' zei Junior. 'Dat leidt nergens toe.' Hij probeerde Burnham op zijn gemak te stellen door hem apart te nemen en hem het gevoel te geven dat hij de belangrijkste man was en dat er zonder hem niets bereikt kon worden. Hij legde zijn hand op de schouder van Burnham, maar de oudere man schudde hem van zich af.

'Je weet dat we dit niet kunnen doen zonder jou, man. Het is nog steeds een goed plan. Shit, het is een gewéldig plan. Het neemt nu alleen... eh... een beetje een andere wending.' 'Ja, ontvoering. Dertig jaar cel.'

'We moeten ons aanpassen aan de omstandigheden, begrijp je wel? Als er dingen veranderen, passen wij onze plannen aan. Snap je?' 'Niet als de plannen dan niet meer kloppen.'

Junior begon zijn geduld te verliezen en ze verloren kostbare

tijd. 'Je doet een heleboel beloften, of niet, man? Je belooft

me datje dit doet, je belooft je vrouw en kinderen datje...'

'Laat hen hierbuiten.'

'Hé, ik wil alleen maar zeggen...'

'Je zegt verdomme veel te veel.' Burnham wierp hem een moordende blik toe.

'Oké, oké. Het spijt me. Je hebt gelijk, oké? Je hebt gelijk. Het is een zooitje. Het gaat niet zoals het zou moeten gaan. Dat geef ik toe. Maar er ligt nog steeds drie miljoen boven, en niemand weet dat het er ligt behalve jij en ik. Ik wil dat geld hebben. Maar jij... jij hebt dat geld nódig. Dus ik stel voor dat we ophouden met al dat gezeik en er gewoon voor gaan.'

'Luister maar naar hem, ouwe.'

'Hou je erbuiten, Raoul,' zei Junior. 'Hou jij nu maar gewoon je bek.'

De drie mannen bleven in Juniors ogen wel een eeuwigheid zitten nadenken hoe ze het geld en de videobanden te pakken konden krijgen, en in elk geval één van hen maakte zich er zorgen over hoe ze het voor elkaar moesten krijgen zonder dat de moeder en de dochter die boven lagen te slapen iets overkwam.

'Geen geweld,' zei Burnham. 'We doen dit zonder dat iemand iets overkomt of we doen het helemaal niet. Zoveel is dat geld me nu ook weer niet waard.' Junior stemde ermee in; Raoul zei niets maar keek Burnham in stilte en met een uitdrukkingsloos gezicht aan. En toen werd hun tijd om de mogelijkheden af te wegen abrupt afgekapt door het geluid van een toilet dat boven werd doorgetrokken. 

Opnieuw werd Meg wakker uit een benevelde maar onrustige slaap. Even dacht ze dat ze terug was in Greenwich, toen herinnerde ze zich dat dit haar eerste nacht was in een nieuw huis in een nieuw leven. Dit keer waren er geen nachtmerrie en geen misselijkheid omdat ze te veel had gedronken; alleen het gevoel dat er iets niet helemaal klopte. Dat vage iets, wat het ook was, was haar brein binnengedrongen en had haar ge-dwongen om wakker te worden. Ze schudde haar hoofd in een poging het helder te krijgen; ze was ver heen, maar werd langzaam alerter.

Ze schoof voorzichtig uit bed, want ze had het idee dat haar evenwichtsgevoel niet helemaal was wat het moest zijn, en liep naar de wc, waarbij ze haar teen stootte aan een doos boeken die op haar pad stond. In eerste instantie liep ze per ongeluk naar de panic room in plaats van naar de wc, maar daarna zocht ze haar weg naar de juiste plek met haar ogen nog halfdicht. Ze ging op de pot zitten, en viel bijna weer in slaap. Toen ze klaar was, tastte ze achter het toilet naar de spoelknop, maar die zat niet waar ze hem verwachtte. Ze tuurde omhoog en zag het karakteristieke trekkoord van een negentiende-eeuws systeem en gaf er een ruk aan. Toen liep ze terug naar haar bed en liet zich op de matras vallen.

Toen ze eenmaal weer in bed lag, met haar donzen dekbed tot over haar hoofd opgetrokken, vroeg Meg zich af waarom het al licht aan het worden was terwijl het niet veel later kon zijn dan twee uur 's nachts, hooguit halfdrie. Ze stak haar hoofd naar buiten en zag dat het licht in de panic room nog aan was. Verdomme, dacht ze. Dat is niet de plek waar je naartoe wilt. Niet midden in de nacht. Niet in je eentje.

Maar met een diepe zucht kwam ze weer uit bed en ze liep naar de panic room. Ze deed snel het licht uit en maakte aan-stalten om terug te gaan naar de slaapkamer. En op dat mo-ment deed iets - een kleine beweging die ze opving vanuit haar ooghoeken - haar weer omdraaien. Er was iets met de monitors. Ze staarde er geconcentreerd naar, met samenge-knepen ogen, terwijl ze erachter probeerde te komen wat er aan de hand was. Wat er mis was. Het gevoel dat er iets niet in orde was, het gevoel dat haar gewekt had, was nu sterker. En toen zag ze het. Haar hand schoot naar haar mond en ze deed onwillekeurig een stap achteruit. Drie mannen gekleed in donkere kleren liepen steels door de hal. Daar waren ze, op het televisiescherm. Maar hoe kon dat? Hoe kon dat in vre-desnaam? Ze dacht razendsnel na terwijl ze wanhopig zocht naar een rationele verklaring. Dit kon niet waar zijn. Ze kon-den hier gewoon niet zijn. Ze konden niet in haar huis zijn. Ze dwong zichzelf om rustig na te denken. Dit moest een oude band zijn, eentje uit Sidney Pearlsteins collectie die hier achtergebleven was. Dat moest het antwoord zijn. Ze ging dichter bij de monitors staan, liet haar hand over de gestalten glijden, en weigerde nog steeds te geloven dat wat ze zag echt was en dat het nu gebeurde.

Ze keek naar de drie gestalten terwijl ze naar de trap liepen. En toen liep een van de mannen ergens tegenaan. Wat was het? Sarahs basketbal... Dus ze waren echt, en wat er gebeurde, gebeurde nu, op dit moment. In haar huis. Ze keek vol afschuw toe hoe de bal van de trap af stuiterde en scherp in beeld kwam op het scherm met het woord HAL erop. En terwijl ze naar de bal keek, was ze er vrijwel zeker van dat ze hem ook kon horen. Buiten de panic room en niet op de monitors. In haar huis. 'O, mijn god. O, mijn god...'

Meg rende de panic room uit, naar de trap, en vloog die op naar Sarah. Ze vervloekte zichzelf terwijl ze rende. Hun eerste nacht in een nieuw huis. Waarom sliep Sarah niet bij haar op de kamer? Waarom lag ze op een andere verdieping? Wat voor een moeder was ze eigenlijk? Wat had haar bezield dat ze Sarah op een andere verdieping liet slapen? Waarom was dit huis zo groot? Te groot, dacht ze. En er zijn drie mannen, en ze zijn in mijn huis.

Ze wist dat ze haar konden horen. In haar haast was ze alle pogingen om stil te zijn vergeten. Haar voeten roffelden, de trap kraakte. Ze konden haar horen en zouden al snel achter haar aan komen. Maar dat kon haar niet schelen. Op dit moment moest ze naar haar dochter, en verder deed niets ertoe.

En toen hoorde ze hen.

'Bovenste verdieping!' hoorde ze een mannenstem schreeu-wen, de stem van een jongeman, met een New-Yorks accent en een nasale klank. 'Pak jij het meisje. Ik grijp de moeder!'

Burnham was verontrust. Hij was ervan overtuigd dat de vrouw wist dat ze in het huis waren - ze moest het geschreeuw van Junior tegen Raoul wel gehoord hebben - en dat ze misschien wel van plan waren om haar en haar dochter iets aan te doen. De arme vrouw moest doodsbang zijn. Hij vroeg zich ondanks zichzelf af hoe Alison met een dergelijke situatie zou omgaan. Zou ze dapper zijn? Zou ze bezwijken onder de druk? En Tamika, zijn elfjarige dochter? Er liepen rillingen over zijn rug toen hij zich probeerde voor te stellen hoe zijn mooie, verlegen Tamika werd bedreigd door de aanwezigheid van drie mannen die hadden ingebroken met de bedoeling iets te stelen. Dus toen Raoul zijn pistool uit de holster trok voordat hij achter de vrouw aan ging, deed Burnham een stap in zijn richting en stak zijn hand op. 'Geen wapens, man. Stop hem weg.' Raoul kromp ineen, maar gaf geen duimbreed toe. 'Krijg de klere, man.'

Junior zei: 'Doe het pistool weg, Raoul. We doen dit netjes. Geen geweld, verdomme.'

Raoul wierp Burnham een gevaarlijke blik toe met zijn smeulende, halfdichte ogen. 'Ik zou maar uit mijn doppen kijken als ik jou was, kerel. Dit is nog niet voorbij. Niemand vertelt mij verdomme wat ik moet doen.' 'Je bent een hele kerel, Raoul,' zei Burnham op vlakke toon. 'Dat zie ik wel. Ik ben vreselijk onder de indruk.' 'Toe, hou eens op, allebei,' zei Junior. En tegen Burnham: 'Blijf jij maar hier, zodat ze het huis niet uit kunnen, oké?' Hij rende met twee treden tegelijk de trap op met Raoul op zijn hielen.

Meg wankelde Sarahs kamer binnen, helemaal buiten adem en drijfnat van het zweet.

'Sarah, Sarah!' gilde ze in paniek. 'Sarah! Toe nou, liefje. Ik ben het! Word wakker!'

Ze greep het kind bij de schouders, trok haar overeind en schudde haar hard heen en weer, zodat haar losse, slapende ledematen als die van een lappenpop slapjes heen en weer zwaaiden. 'Word wakker! Je moet wakker worden!' Ze bleef Sarah heen en weer schudden, die helaas van haar vader het vermogen had geërfd om door bijna alles heen te slapen.

Na een paar seconden slaagde het kind erin om te mompelen: 'Hè, wa-wat is er?' Eindelijk gingen haar ogen open. 'Hé, mam? Hoe laat is het?' Toen viel ze voorover tegen Megs borst weer in slaap.

Meg was wanhopig. Sarah was veel te groot om nog te kunnen dragen, zelfs als ze wakker was; maar als ze sliep was ze helemaal een dood gewicht. Meg moest nadenken, en snel. Ze hoorde voetstappen op de trap, ergens beneden. Wie het ook was, hij moest inmiddels op de tweede verdieping zijn en op weg naar boven. Ze hadden bijna geen tijd meer. Ein- delijk viel haar oog op de open fles Evian op het nachtkastje. Ze greep hem vast, sloot haar ogen, fluisterde: 'Sorry, meisje!' en goot het water over het kind uit. Sarah schoot recht overeind in bed en veegde met een hand over haar gezicht. 'Hé! Waarom doe je dat nou?' 'Kom nou, liefje! We moeten weg. En snel! Sta op! Sta op!' 'Wat is er aan de hand?' vroeg Sarah haar duidelijk krankzinnige moeder terwijl ze uit haar bed de gang in werd gesleurd. Meg trok Sarah met zich mee naar de trap, maar bleef plotseling staan toen ze een gestalte met een bivakmuts zag die vanaf die kant van de gang op hen afkwam rennen. Ze keek naar de andere kant, in de verwachting dat ze een tweede gestalte zou zien aankomen die haar en haar dochter zou insluiten en elke ontsnappingsroute zou afsnijden. Maar in plaats daarvan zag ze de lift. Ze trok Sarah ernaartoe. Als ze een beetje geluk hadden, konden ze beneden en het huis uit zijn voordat ze gegrepen werden. Meg zette haar nog steeds slaperige dochter anders neer, sleepte haar aan haar schouders de lift in en rukte het hek naar beneden. 'Mama, wat is er aan de hand? Waar gaan we naartoe?' 'Er zijn mensen in huis.'

'Mensen?' Ze begon langzaam wakker te worden. 'Zit er iemand achter ons aan?'

Raoul bereikte de lift juist op het moment dat de deur voor zijn neus dichtsloeg. Hij en Meg, die haar dochter tegen haar borst drukte, keken elkaar aan zoals een prooi het roofdier aankijkt waaraan hij ontsnapt - zijn blik woest, die van haar angstig - terwijl de lift langzaam uit zijn zicht verdween. 'In de lift!' schreeuwde Raoul tegen de anderen. 'Allebei. Op weg naar beneden!'

Op de tweede verdieping sprintte Junior naar de lift, net op tijd om te zien hoe de blote voeten van moeder en dochter langskwamen op weg naar de veiligheid, naar beneden. Hij probeerde de knop te blokkeren zodat ze tussen de verdiepin-gen vast zouden komen te zitten, maar de lift bleef in bewe-ging, langzaam, lawaaiig, gestaag.

'Jezus christus!' schreeuwde Junior vol frustratie terwijl hij met zijn hand op het bedieningspaneel van de lift sloeg. 'Hé, Burnham,' riep hij, met zijn handen als een megafoon rond zijn mond, 'ze zijn op weg naar beneden, naar jou. Snijd hen af.' Stilte.

'Burnham!'

'Ja?'

'Ze zijn op weg naar beneden, man!' 'Ik had je wel gehoord. We laten hen gewoon gaan, oké?' 'Ben je verdomme helemaal van de pot gerukt?' 'Het was niet de afspraak dat we iemand iets zouden aandoen.'

Junior zei: 'Als zij weg weten te komen, gaan wij eraan.' Hij vloog de trap af om hen te onderscheppen. Meg en Sarah zaten gevangen; ze hadden de jongeman horen schreeuwen en ze wisten dat ze gepakt zouden worden op het moment dat ze op de begane grond of op de keukenverdieping - het souterrain - zouden uitstappen. Dus gingen ze op en neer in de lift en probeerden ondertussen iets te bedenken wat hen zou kunnen redden.

Plotseling draaide Sarah zich om naar haar moeder en greep haar arm stevig vast. 'Die kamer, mam. We moeten in die ka-mer zien te komen.' 'Wat?'

'De panic room!'

Meg staarde naar haar dochter en probeerde de betekenis van haar woorden tot zich door te laten dringen. 'De panic room. Ja... ja!' In paniek ramde ze keer op keer op de knop voor de tweede verdieping, maar de lift bleef naar beneden gaan. 'Nee, mam. Zo moetje dat doen!' Sarah reikte om haar moeder heen en drukte op de 'stop'-knop. Toen drukte ze op het knopje voor de tweede verdieping en de lift begon langzaam en krakend omhoog te gaan. Megs ogen vulden zich met tra-nen, veroorzaakt door angst en trots. In een noodsituatie leek haar dochter altijd haar gezond verstand te kunnen bewaren, wist ze altijd wat ze moest doen. Hoe kon dat kind in vredes-naam zo jong al zo slim zijn? En ook zo rustig onder druk? De panic room zou hen wel eens kunnen redden van deze moordenaars of verkrachters of wat het ook waren. Sarah keek haar moeder met een koele uitdrukking op haar gezicht aan. 'Toe nou,' zei ze. 'Daar moetje nu mee ophouden, mam. Er is geen tijd om te huilen, niet nu.' Ze probeerde te glimlachen. 'Hou het maar even binnen, oké? We slaan ons er wel doorheen.'

Toen Junior zag dat de lift weer naar boven ging, riep hij naar Raoul: 'Ze zijn op weg terug naar jou!' Hij rende de trap op, terwijl Raoul met twee treden tegelijk vanaf de derde verdieping de trap af stormde. Meg en Sarah bereikten slechts een paar seconden voor hun achtervolgers de tweede verdieping en terwijl de liftdeur met een klap achter hen dichtsloeg, renden ze via de badkamer naar de grote slaapkamer. Van daaruit holden ze door de slaapkamer en toen ze de open deur naar de panic room bereikt hadden, sloegen ze tegen de grond, struikelend over al de kussens en dekens die Sarah in de deuropening had laten liggen. Dat kostte hen enkele kostbare seconden. Junior, die de trap op was gerend, nog geen tien meter achter hen, maakte de fout dat hij via de slaapkamerdeur de kamer binnen probeerde te komen in plaats van via de badkamer. Hij duwde tegen de deur, die dicht werd gehouden door verhuisdozen. 'Dit is toch niet te geloven!' brulde hij vol frustratie. Hij wierp zijn schouder tegen de deur. Ondertussen kwam Raoul via de trap naar boven snel dichterbij. 'Help me met die klotedeur,' riep Junior naar Raoul. Ze gooiden allebei hun gewicht ertegenaan en ramden zo hard als ze konden. Eindelijk ging de deur zo ver open dat ze zich door de kier konden wurmen.

Meg en Sarah voelden hoe de twee mannen achter hen dich-terbij kwamen, maar ze slaagden erin om de panic room te bereiken en door de deur te stormen, kussens en dekens achter zich aan naar binnen trekkend, met de twee mannen letterlijk op hun hielen. Sarah ramde met haar handpalm op de rode knop, zodat de veer losliet die de stalen deur openhield. De stalen barrière schoot tevoorschijn uit de muur en het laatste wat ze zagen voordat de deur dichtsloeg was Junior, die achter hen in het luchtledige greep. Net niet snel genoeg.

'Shit, shit, shit!' Junior sloeg een paar keer op de buitenste deur van de panic room en brak de spiegel die ervoor zat. 'Hé, dat betekent zeven jaar ongeluk, man,' zei Raoul. Junior draaide zich woest om. Raoul vormde een prima doelwit om zijn toenemende frustratie op te botvieren. 'En wat wil je daar verdomme mee zeggen?' 'Ongeluk, man. Ik meen het serieus. Slechte dingen die ons kunnen overkomen.'

Junior schudde alleen zijn hoofd, te kwaad om antwoord te geven.

Op dat moment stormde Burnham de kamer binnen. Hij bleef stilletjes staan terwijl Junior zich woedend op het bed wierp. Hij slaagde erin om de spiraal eruit te tillen en de matras tegen de muur te smijten. Die sloeg tegen de kartonnen doos die Meg als nachtkastje gebruikte, wierp hem omver, waardoor alles wat erop stond alle kanten op vloog: de wekker, de fles water, de foto van Sarah. Megs mobieltje vloog uit de oplader en stuiterde kletterend onder het bed.

'Ze zijn daarbinnen,' zei hij tegen Burnham met een hoofdknik in de richting van de ingang naar de panic room. Burnham schudde zijn hoofd. 'Hoe heb je dat nu kunnen la- ten gebeuren, Junior? Hoe ben je erin geslaagd om er nóg een keer een zooitje van te maken?'

Raouls hand bewoog instinctief naar zijn riem terwijl hij Burnham aankeek, maar hij zei niets. 'Wat doen we nu, Frank?' zei Junior, terwijl hij diep ademhaalde in een poging rustig te worden. 'Wat kunnen we nu verdomme nog doen?'

Burnham liep naar het alarmpaneel aan de muur, toetste een combinatie van verschillende cijfers in en legde het systeem plat. Vervolgens verliet hij de kamer, maar hij kwam na een paar minuten weer terug.

'Ik heb het dakluik op slot gedaan,' legde hij uit. Hij staarde naar Junior. 'Het ziet ernaar uit dat het een soort patstelling is. Zij zitten daarbinnen en kunnen er niet uit. Wij zitten hier en kunnen niet naar binnen. En het geld ligt daarbinnen.' Hij sloeg met zijn vuist tegen zijn handpalm. 'We hebben een gigantisch probleem.'

Raoul raakte steeds geïrriteerder door de situatie. Hij was nog geen maand geleden vrijgekomen uit de gevangenis, waar hij drie jaar had gezeten wegens drugssmokkel. Hij vond het maar niets in de gevangenis. Hij pleegde nog liever zelfmoord dan dat hij ook nog maar één dag zou zitten. Hij had deze inbraak als zijn kans gezien om wat tijd te winnen en daarna tot zichzelf te komen in Mexico. Hij fantaseerde over donkere schoonheden, die zijn tijd in de gevangenis van zijn ziel zouden schrapen. Burnham had waarschijnlijk gelijk. Junior was een prutser, en deze inbraak was belabberd gepland, en ze zouden allemaal wel eens in de gevangenis kunnen belanden. Hij zei tegen Burnham, zonder hem aan te kijken: 'Vertel me eens, patser, hoe weten we dat ze de politie niet aan het bellen is daarbinnen? Nou? Wat heb je daarop te zeggen?'

'Ja. Misschien heeft ze de boel vanmiddag wel aangesloten.' viel Junior hem bij.

'Zo werkt het niet,' zei Burnham. 'Je belt Verizon niet zomaar even op. Dat moet ze via MST regelen. En die moeten dan eerst het bedrijf bellen waar ik werk. Ik heb er vanavond, voordat we hiernaartoe gingen, de papieren op nagekeken. De telefoon daarbinnen is niet aangesloten, dat kun je van me aannemen.'

'Zie je nou wel, man?' zei Junior tegen Raoul. 'Je maakt je veel te veel zorgen. Ze kan de politie niet bellen. Ze kunnen helemaal geen kant op.'

'Ja, dat zeg jij. We zullen nog wel zien,' zei Raoul en hij wees naar Burnham. 'Volgens jou, de man die alles weet, was het helemaal niet de bedoeling dat ze hier al zou zijn.' 'Hij zei dat ze er niet zou zijn, niet ik, man!' antwoordde Burnham op verdedigende toon terwijl hij met zijn hoofd in de richting van Junior knikte. 'Dit is zijn probleem.' 'Zal ik je eens wat zeggen?' zei Junior. 'Krijgen jullie allebei maar de klere. Ze hoort hier helemaal nog niet te zijn! Wat wil je verdomme dat ik eraan doe? Die dingen gebeuren.' Hij schudde met zijn vuist naar de deur van de panic room. 'We moeten een manier verzinnen om daarbinnen te komen.' 

Meg en Sarah klampten zich aan elkaar vast in de veilige ha-ven van de panic room. Ze trilden beiden van angst, maar Meg maakte zich veel meer zorgen om haar dochter dan om zichzelf. Ze wist dat zijzelf gewoon een normale reactie vertoonde op een beangstigende situatie, maar in Sarahs geval kon het een teken zijn dat de stress een aanval veroorzaakte. Het resultaat daarvan kon een diabetisch coma zijn. Ze controleerde de hartslagmeter die Sarah om haar pols droeg en was opgelucht toen ze zag dat de waarden normaal waren.

Meg liet haar dochter los en liep naar het alarmpaneel toen dat een luide piep liet horen. Er stond nu op: UITGESCHAKELD. Ze las de knipperende, rode boodschap keer op keer terwijl haar brein op topsnelheid werkte. Ze besefte dat dat woord slecht nieuws betekende, heel slecht nieuws. Als de mannen buiten de panic room het alarmsysteem konden uitschakelen, dan wisten ze dus precies hoe het huis en het beveiligingssysteem in elkaar zaten. Ze waren hier niet toevallig terechtgekomen; ze hadden niet zomaar een willekeurig chic gebouw uitgekozen om er in te breken. Dit was gepland. Deze mannen kenden het huis. Met wat ze wisten zouden ze misschien zelfs in staat zijn om toegang te krijgen tot de panic room zelf. Dit was nog erger dan Meg zich had voorgesteld.

Ze probeerde dergelijke negatieve gedachten voorlopig uit haar hoofd te zetten, want de verlamming waarmee angst ge-paard ging zou hen niet helpen hieruit te komen. Ze moest nadenken, nadenken. Ze staarde geconcentreerd naar de tele-foon die pal naast het paneel hing, alsof ze zo kon zien hoe hij vanbinnen in elkaar zat. Ze haalde diep adem en nam de hoorn van de haak. 'Verdomme,' zei ze met een boos gezicht. 'Verdomme, Meg, dom mens.' Ze was vergeten deze lijn aan te laten sluiten; weer was er een ontsnappingsmogelijkheid afgevallen.

Meg liep naar de muur die de scheiding vormde tussen de pa- nic room en de grote slaapkamer en drukte haar oor ertegen-aan. 'Ik hoor helemaal niets,' zei ze tegen Sarah. 'Wist ik maar wat ze aan het doen zijn, wat ze willen.' Ze keek haar dochter met wijd opengesperde ogen aan. 'Hoe kan ons dit nu gebeuren tijdens onze eerste nacht hier?' Sarah staarde terug. 'Gaan we het wel redden, mam?' 'Ja,' zei Meg nadat ze diep had ademgehaald. 'We gaan het wel redden.'

'Misschien gaan we wel dood.'

Meg schudde nadrukkelijk haar hoofd. 'Nee. We zullen een uitweg vinden.' Ze dwong zichzelf te glimlachen. Ze raakte Sarahs wang aan; haar huid was koel en droog. 'Het komt al-lemaal weer goed.'

Meg wilde niet dat haar dochter zich al te veel zorgen zou maken, maar ze wist ook dat als puntje bij paaltje kwam, ze zou moeten vertrouwen op Sarahs vermogen om snel te den-ken en haar hoofd koel te houden. Dus herschreef ze in haar hoofd de feiten zoals zij ze zag - ze was er helemaal niet zo zeker van dat ze aan deze mannen zouden kunnen ontsnap-pen - en gaf ze Sarah een aangepaste versie van wat ze dacht dat er ging gebeuren. Maar Sarah begreep op haar eigen unie-ke wijze hoe beroerd de situatie was en was niet bang om haar moeder vragen te stellen en met de gratie van een volwassene te accepteren wat hen overkomen was. 'Wat denk je dat ze willen?' vroeg ze. 'Ik weet het niet. Misschien willen ze ons beroven. Ik weet het gewoon niet.'

'Wat kunnen we doen? Er moet toch iéts zijn wat we kunnen doen?' 'Wachten.'

'En als ze hier nou binnen weten te komen?' 'Dat kan niet. Ze kunnen hier niet binnenkomen.' Meg beantwoordde de vraag van haar dochter met alle stelligheid die ze kon opbrengen. Maar zoveel vertrouwen had ze er niet in. Als ze het systeem konden platleggen, wat kon hen er dan van weerhouden om hier in te breken? 'We zijn hier veilig.' Sarah pikte zonder enige moeite de achterliggende angst van haar moeder op. 'Ik begrijp het, mam. Ik denk dat we maar beter kunnen bedenken wat we gaan doen als ze door die deur naar binnen komen stormen. Want ik denk dat dat gaat gebeuren.'

Wetend dat ze haar dochter niet gemakkelijk voor de gek kon

houden, besloot Meg van onderwerp te veranderen. 'Gaat het

wel met je?'

'Ja hoor.'

'Niet beverig?'

'Nee.'

'Geen koude rillingen?' 'Maak je over mij maar geen zorgen.' Maar natuurlijk was Sarahs gezondheidstoestand het enige waar haar moeder op dit moment aan kon denken. Dat en wat die mannen van plan waren te doen. In tegenstelling tot haar moeder bleef Sarah onverstoorbaar en zelfs nieuwsgierig. Ze was een meisje met lef en een levendige fantasie, en ze bekeek hun situatie als een probleem dat opgelost moest worden in plaats van als een vreselijke gebeurtenis die ze passief moesten ondergaan. Ze kroop naar de monitors om hun gevangenbewaarders eens beter te bekijken. Meg ging bij haar staan en samen keken ze toe hoe de drie mannen ruzieden. Toen zag Meg een paneel naast de monitors met een klein roostertje en een knopje ernaast waarop stond:

ALGEMENE OPROEP.

'Hé...'

Sarah knikte en stootte haar moeders arm aan. 'Toe maar, ga je gang,' moedigde ze haar aan.