vertaling

M. DE CASTRO omslag

DICK BRUNA 1967

Hoofdstuk 1

Het geronk van de motor zwol aan, zodat de ruiten ervan rinkelden, toen hield het na een laatste uitbarsting op. Muriel was stil blijven staan op de drempel van de badkamer, gespannen luisterend. In drie stappen was ze bij het raam en lichtte voorzichtig het rolgordijn op om naar buiten te kijken. Een grote limousine van een Duits merk, voorzien van het kenteken van de politie, was in de schaduw van de oude vijgeboom, die naast de fontein stond midden op het plein, stil blijven staan. Drie gendarmes stapten uit, een luitenant en twee agenten; hun sombere uniformen leken misplaatst tegen de donkergele achtergrond van het zonovergoten plein. Muriel voelde dat haar hart sneller was gaan kloppen, maar ze was niet bang. Toch was ze er zeker van, dat deze strijdmacht het op haar gemunt had… 2e zag de drie mannen naar de herberg komen en liet het gordijn zakken. In een handomdraai trok ze haar zijden jurk en haar onderkleren uit en hulde zich in een zijden peignoir, die haar strak omsloot. Uit de lade van het nachtkastje haalde ze een breiwerk, dat al een flink eind gevorderd was. Ze verkreukelde de sprei en installeerde zich gemakkelijk. Haar mooie vingers hanteerden de naalden met gemak, en haar zuiver getekend gezicht nam een uitdrukking van serene kalmte aan.

Haar hart klopte weer normaal, maar haar zenuwen bleven tot het uiterste gespannen. Ze was aan alle kanten gedekt, en in theorie liep ze geen enkel risico. Toch bleef een onderzoek van de politie altijd een gevaar dat niet te onderschatten was. Ongetwijfeld waren ze nog bezig met het ondervragen van de herbergier. Maar daarvoor hoefde Muriel niet bang te zijn… Om beter te kunnen luisteren, hield ze op met breien. Door de spanning waarin ze verkeerde, leed ze meer onder de warmte die in het vertrek heerste, ondanks de gesloten ramen. Ze voelde het zweet op haar voorhoofd parelen en langzaam tussen haar borsten lopen. Zware stappen op de krakende houten trap bevrijdden haar van de onrust, die haar dreigde te verstikken. Haar handen zetten zich weer aan het werk en ze voelde zich opnieuw volkomen op haar gemak. De stappen klonken door de gang, hielden op. Ze had zich niet vergist… Ondanks zichzelf kromp ze ineen toen er een bevelende klop op de deur werd gegeven. Ze haalde diep adem en riep op gemaakte toon: ‘Binnen…’

Enige seconden verstreken en Muriel begreep, dat sze’ verwacht hadden een gesloten deur te zullen vinden. Eindelijk werd de porseleinen deurknop omgedraaid, de deur ging open … Haar gedwongen glimlach verstrakte en haar mond viel open, hetgeen haar precies die verbaasde uitdrukking gaf, die op dat moment nodig was. De luitenant leek al niet minder verbaasd door het schouwspel… Muriel profiteerde daarvan door het initiatief te nemen: ‘Wat is er? … Wie bent u?’

De officier herstelde zich, boog beleefd, en deed twee stappen de kamer in.

‘Fernando Ribera, luitenant van de staatspolitie… Het spijt me, mevrouw, dat ik u stoor, maar ik heb order uw kamer te doorzoeken. Ik zal proberen u zo min mogelijk last te bezorgen.. De twee mannen die hem vergezelden, waren in de gang gebleven, wachtend op orders. Muriel bestudeerde op haar gemak de officier, die haar op zijn beurt met zichtbare bewondering bekeek. Hoewel hij klein en gezet was, droeg hij zijn uniform toch met een zekere elegantie. De huid van zijn door de zon gebruinde vollemaansgezicht was glad als bij een weldoorvoed kind. Hij was zorgvuldig geschoren, en zijn gepommadeerde snor zag er krijgshaftig uit. Met een gracieus gebaar legde Muriel haar breiwerk op het nachtkastje en stond op, zorgvuldig haar mooie benen bedekkend met haar dunne ochtendjas.

Met de kalmte die alleen uit een gerust geweten kan voortkomen, liep ze naar de witte houten tafel waarop haar tas lag, die ze opende en waar ze haar paspoort uit te voorschijn haalde. Fernando Ribera was naar haar toe gelopen. Toen

hij het document in handen had, bladerde hij het door. Zijn gezicht stond strak en hij vermeed het nu haar aan te kijken. Over zijn schouder wierp hij een blik op zijn ondergeschikten die zich geen centimeter verplaatst hadden; dan richtte hij zijn aandacht weer op de pas en vroeg: ‘U heet?’

Muriel trok verbaasd haar mooie wenkbrauwen op, haar volle verleidelijke mond vertrok in een klein spotlachje. Met haar mooie keelstem en op gemaakte toon antwoordde ze: ‘Muriel Solona.’

Streng ging de luitenant op dezelfde toon verder: ‘Geboortedatum en geboorteplaats?’ Ze lachte en zei verbaasd: TCunt u niet lezen?’

Zonder zich van de wijs te laten brengen, herhaalde hij: ‘Geboorteplaats en datum!… Geeft u antwoord, alstublieft.’

Ze zuchtte, schudde zachtjes het hoofd. ‘Geboren op april 1932 in Buenos Aires, Argentinië … Dochter van Juan Solona en Muriel Alary. Als u soms ook nog de kleur van de ogen van mijn grootmoeder wilt weten ..

Onverstoorbaar sloeg de politieman een paar bladzijden van het paspoort om en vervolgde: ‘Op welke datum bent u in Spanje gekomen?’ Ze maakte een ongeduldig gebaar en gaf hem heel snel de inlichting:

 

‘i 6 juni van dit jaar… aangekomen in Madrid per vliegtuig.’

Hij deed het paspoort dicht, hield het met beide handen vast en hief zijn blik langzaam op naar de jonge vrouw:

‘Uw verblijfsvergunning was een maand geldig…’ Ze sloeg haar mooie ogen ten hemel, kruiste haar handen op haar rug, en antwoordde ongeduldig: ‘U had fakir moeten worden!… Als u had kunnen lezen had u in mijn paspoort kunnen zien, dat mijn verblijfsvergunning verlengd is tot 31 oktober. Om gezondheidsredenen … Professor Alles Y Resa, uit Madrid, heeft me onmiddellijk ingaande volstrekte rust in de bergen voorgeschreven en zijn verklaring zit in mijn dossier op het ministerie van Binnenlandse zaken.’

De luitenant van politie trok een gezicht en deed alsof hij haar het paspoort wilde teruggeven. Spontaan greep ze ernaar, maar hij weigerde het los te laten.

‘Waarom bent u speciaal naar Cavaca gekomen?’

Ze trok haar hand terug, niet van zins dit spelletje

voort te zetten. Geïrriteerd antwoordde ze:

‘Ga dat maar aan professor Alles Y Resa vragen.

Hij heeft me hierheen gestuurd …’

Ze keek hem onbeschaamd aan.

‘Bent u klaar? Kan ik weer gaan breien?’

Deze houding scheen de politiebeambte plotseling

te kwetsen. Hij klemde zijn kaken op elkaar, zijn

wangen werden rood. Boos gooide hij het paspoort op de tafel:

‘Ik doe mijn plicht, mevrouw. En ik ben me er niet van bewust incorrect geweest te zijn.’ Haar gezicht ontspande zich, ze maakte een verzoenend gebaar en glimlachte tegen hem. ‘Neemt u mij niet kwalijk, luitenant. Ik ben een beetje nerveus, en u weet dat niemand het prettig vindt als de politie haar neus in zijn zaken komt steken..

Zijn gezicht betrok, hij aarzelde: ‘Er is nog een kleine formaliteit. Ik heb opdracht uw bagage te doorzoeken.’ Ze bleef enkele seconden verstijfd staan, scheen zich toen met een komische grijns in het onvermijdelijke te willen schikken en er het beste van te willen maken. ‘Gaat uw gang luitenant, als dat uw orders zijn. Maar ik waarschuw u wel, dat ik beslist zal weigeren mijzelf te laten fouilleren.. Hij bloosde heftig en stamelde: ‘Daar is geen sprake van… Ik wil alleen uw bagage zien..

Ze wees met een breed gebaar naar haar bagage en ging weer op het bed zitten. ‘Gaat u maar kijken, luitenant… kijkt u gerust.. Op een teken van de officier kwamen de twee agenten die in de gang gewacht hadden, de kamer binnen. Ze openden de koffers van Muriel Solona en legden de inhoud op de tafel. Muriel had haar breiwerk weer opgenomen en lette verder niet op ze. Ze legden alles weer terug en gingen naar de badkamer, waar ze nauwelijks een minuut bleven. De twee agenten gingen weer naar buiten, terwijl de officier in de kamer bleef. Fernando Ribera deed zijn mond al open om afscheid te nemen, toen hij opeens tegen de muur, geleund tegen het nachtkastje, een zware ebbehouten wandelstok zag, ingelegd met parelmoer. Hij liep er heen, pakte hem op en floot van verbazing.

Muriel vermeed het hem aan te kijken. Haar hart klopte heftig in haar prachtige boezem. De politiebeambte draaide de stok in zijn handen heen en weer en vroeg: ‘Wat zit er in? Lood?’

Muriel hield op met breien en keek hem aan: ‘Ik weet er niets van. Als u hem open kunt maken, zonder hem te breken, ga uw gang … Ik heb hem van mijn vader gekregen.’

Fernando Ribera pakte de knop met éen hand, en probeerde die rond te draaien en eraf te schroeven. Hoewel hij zich hevig inspande, lukte het hem niet. Met een wrevelig gezicht zette hij de wandelstok terug, krabde aan zijn kin, en zei: ‘Alles is in orde. Toch ben ik verplicht u enkele instructies te geven… U bent hier om te rusten en dat komt mooi uit. Dat brengt mee dat mijn voorschriften dezelfde kunnen zijn als die van uw dokter.’ Met een geamuseerd gezicht onderbrak Muriel

 

het spel van haar vingers, en wierp een zijdelingse blik op de dikke politiebeambte: ‘En waaruit bestaan uw voorschriften dan luitenant?’

Hij zei, plotseling streng: ‘U mag het dorp niet verlaten.’ ‘Waarom niet?’

Hij antwoordde terwijl hij naar de deur liep: ‘Ik hoef u niet uit te leggen waarom… Als u zich geen moeilijkheden op de hals wilt halen, ziet u dan af van wandelingen in de omgeving. Tot ziens, mevrouw.’

Voor hij naar buiten ging, wierp hij een laatste blik op haar, die niets beroepsmatigs meer had. Ze wachtte tot hij de deur gesloten had en luisterde toen, haar mooie hoofdje even gebogen, hoe zijn stappen wegstierven in de gang. Toen legde ze haar breiwerk neer en begon zachtjes te lachen. Ze strekte haar arm uit en pakte de mooie ebbehouten stok, die zo de aandacht van de politiebeambte getrokken had. 2e draaide hem rond in haar handen, hield hem tegen het licht voor het raam, legde hem toen naast zich op het bed, en streelde hem met haar vingertoppen als een heel dierbaar bezit… Enkele minuten later hoorde ze de politieauto met veel lawaai wegrijden. Alles was goed afgelopen, ook deze keer weer …

Ze bleef wat zitten dromen, tot een bekende stap haar opnieuw de oren deed spitsen. Het was

 

Espinel, de herbergier… Snel pakte ze de stok en zette hem weer op zijn plaats tegen de muur. Toen er discreet op de deur geklopt werd was ze weer aan het breien. ‘Binnen.’

De deur ging open. Carlos Espinel kwam de kamer binnen, soepel en geluidloos als een kat. Hij was groot en ongelooflijk mager. Toen ze hem voor het eerst zag, had Muriel zich niet kunnen weerhouden hem met een mummie te vergelijken, zó plakte zijn uitgedroogde huid over zijn botten. Zijn donkere ogen, diep weggezonken in hun kassen, flitsten voortdurend onheilspellend. Zijn grijzende slapen gaven hem iets gedistingeerds, en zijn messcherpe neus leek op een papegaaiesnavel. Voor hij de deur sloot, aarzelde hij, toen hij het negligé van zijn gast zag. Onmiddellijk zei ze bemoedigend: ‘Kom binnen, Espinel… wat hebt u voor nieuws?’

Met zijn soepele, glijdende passen kwam hij dichter bij, steunde zijn magere handen op het voeteneinde van het bed. Hij scheen zich te amuseren en knipoogde ondeugend voor hij begon te spreken. ‘De politieluitenant wist vast al, dat er een mooie vrouw in mijn herberg was. Hij kon de verleiding om te komen kijken niet weerstaan … Hij heeft mij van alles gevraagd, maar Espinel is slimmer dan alle politiemannen van de wereld. Hij heeft niets te horen gekregen, senora…’

Muriel begon te lachen en bedankte de herbergier met een verleidelijke blik. Ze had hem nodig, en het was niet zo moeilijk te zorgen, dat hij haar toegewijd bleef. Ze ging wat meer rechtop zitten, trok haar benen onder zich, en bedekte ze met de slippen van haar peignoir.

‘U bent lief, Espinel. Toch zou ik wel graag willen weten, waarom die vetzak in uniform me verboden heeft, in de omgeving te gaan wandelen .. De herbergier werd ernstig. Hij boog zich over het bed, keek argwanend om naar de deur, daarna naar het raam, en fluisterde:

‘Dat zou ik u eigenlijk niet mogen zeggen, senora… Het schijnt, dat het een staatsgeheim is. Meer dan een jaar geleden hebben ze een fabriek gemaakt in een oud fort, op de berghelling. Niemand weet, wat ze daar uitvoeren___Het is een staatsgeheim… Begrijpt u?’

Muriel begon hartelijk te lachen: ‘Denkt u werkelijk, Espinel, dat er in onze tijd nog staatsgeheimen bestaan? We zijn in Spanje, niet in Rusland of Amerika.’

De herbergier maakte een ontwijkend gebaar, en knikte toen langzaam.

‘Ik weet van niets… In mijn beroep mag je niet nieuwsgierig zijn ..

Muriel bestudeerde haar vuurrode nagels en wreef ze daarna ijverig tegen de zijde van haar peignoir, die strak om haar ronde heupen spande.

‘En waar is die geheime fabriek dan?… Ver van het dorp?’ vroeg ze heel gewoon. Carlos Espinel leek betoverd door de schoonheid van zijn logee. Hij antwoordde zonder er bij te denken, terwijl hij haar met zijn blikken streelde: ‘Niet zo erg ver; twee kilometer ongeveer. Vroeger was dat fort een geliefd doel voor wandelingen … Van het dorp uit kun je het zien liggen. Je moet het pad opklimmen tot aan de hut van El Coello. Van daar kun je dan de voorkant van het fort zien, op de heuvel die er recht tegenover ligt.’ Muriel rekte zich weelderig uit onder de brandende blikken van Espinel.

Ze probeerde niet te gapen toen ze vroeg”.

‘El Coello? … Wie is dat?’

Espinel streek met zijn magere hand over zijn voorhoofd, en antwoordde:

‘Een arme idioot… Tijdens de burgeroorlog is zijn moeder, die naar ons dorp gevlucht was, verkracht door die bruten van de F.A.I. Het is haar dood geweest, en haar graf ligt aan de voet van de rots waar El Coello nu woont, in een hol… Hij is nog niet zo lang geleden hierheen gekomen, en brengt zijn dagen door in gebed bij het graf van zijn moeder; een arme idioot…’ Het was even stil. Toen bereikte hen van de benedenverdieping een schelle stem. ‘Patron!… Hé! Patron!’ Espinel haalde boos zijn schouders op.

‘Dat is Maria,’ zei hij, ‘ik kan haar geen twee minuten alleen laten, zonder dat ze zich verwaarloosd voelt. Tot straks.’

Hij ging weg na een laatste en welsprekende blik op Muriel, die hem als een bondgenoot toelachte.

Hoofdstuk 2

Het rotsachtige pad, dat aan beide kanten omzoomd werd door dicht opeenstaande hagen van ruige vijgebomen, slingerde zich langs de berghelling omhoog. Muriel liep zonder haast, leunend op haar zware ebbehouten stok. Ze wist, dat men haar van Cavaca uit nog kon zien en ze bleef daarom af en toe even stilstaan om de indruk te wekken niet al te fit te zijn.

Hoewel het bijna elf uur was, bleef de lucht koel, aangenaam geparfumeerd door de geur van de sinaasappelbomen, die uit de vlakte opsteeg. Onder het trillende gouden licht van de zon, die bijna in het zenith stond, strekten de koperkleurige heuvels van de Siërra de Aracena zich uit zover het oog reikte.

Muriel, gekleed in een lange broek van zwarte gabardine en een trui van dunne groene wol, leek wel door een geraffineerde artiest in dit trillende landschap geplaatst te zijn. Onder haar dikke zwarte haar, tot een chignon in haar nek gebonden, zag haar exotisch-mooie gezicht eruit, alsof het door-gloeid was van al het licht van deze zomermorgen. Ze haalde diep adem; ze voelde zich uitstekend, opgewekt, en veerkrachtig.

Op haar gemak bereikte ze het kreupelhout, een brede donkergroene streep tegen de donkerrode

achtergrond van de Siërra. Voor ze het dichte struikgewas binnendrong, waar hier en daar de imposante silhouetten van enorme eucalyptussen boven uitstaken, hield ze nog een laatste keer stil en keerde zich om naar het dorp. De witte huizen met rode daken schaarden zich om de kerktoren, die op een minaret leek.

Beneden haar was het pad verlaten. Gerustgesteld ging ze verder, onmiddellijk opgeslokt door het struikgewas, waarin onzichtbare vogels hun trillend gefluit lieten horen.

Nu ze niet meer bang hoefde te zijn voor nieuwsgierige blikken, liep ze wat vlugger. Ze wilde vóór twaalf uur in het dorp terug zijn en ze had niet al te veel tijd.

De geur van de sinaasappelbomen was verdwenen, overheerst door de zware lucht van de eucalyptussen. In het kleine stukje lucht dat boven het pad zichtbaar was, cirkelde een sperwer met gespreide vleugels langzaam rond.

In een bocht van het pad ontdekte ze de steile rots, aan de voet waarvan de achterlijke El Coello moest wonen. Ze dacht niet, dat de onschuldige man enig gevaar voor haar betekende maar besloot toch hem te mijden, als dat mogelijk was. Nu ze haar doel naderde, werd ze gekweld door een doffe onrust en spitste ze haar oren bij elk geluid in de natuur. Ze vond een doorgang die stijl langs de berghelling omhoog ging en sloeg dit pad in, om zo de top van

 

de rots te bereiken. Langzaam en voorzichtig, zodat er geen stenen zouden wegrollen, klom ze omhoog. Haar hart klopte hevig en haar lichaam baadde in het zweet toen ze eindelijk de top van de rots bereikte. Voorzichtig ging ze naar voren tot het uiterste randje van de rotswand en ging daar zitten met haar rug tegen de ruwe stam van een wilde eik, om het prachtige uitzicht te kunnen bewonderen. Aan de overkant van een diepe vallei, gelegen tussen twee rode heuvels, rond als de borsten van een vrouw, zag ze waar ze naar op zoek was. Een groot, compact gebouw, een lelijke grijze vlek tegen de rossige glooiing van de berg. Muriel pakte haar wandelstok op en begon de knop los te schroeven door hem naar rechts inplaats van naar links te draaien. 2e glimlachte toen ze zich de vruchteloze pogingen van de luitenant van politie herinnerde, die gelukkig over te weinig fantasie beschikt had. Toen ze het handvat eraf gedraaid had, stopte ze het in haar zak, en draaide de stok om, om het dopje aan de onderkant er op dezelfde manier af te halen. Ze had nu de beschikking over een zeer krachtige verrekijker, die ze optilde en voor haar oog hield.

De kleinste details van een betonnen gebouw kon ze nu bijzonder duidelijk waarnemen. Een lage geblindeerde deur vormde de enige opening in de kale voorkant. Op het platte dak was een man in overall bezig bij een lier.

Ze zag hot de onbekende de minuscule motor van de machine aanzette en een hefboom naar beneden duwde. De metalen kabel rolde af en de haak, die er aan het einde aan bevestigd was, verdween in het platte dak in een opening die Muriel niet kon zien, omdat ze op gelijke hoogte was. Ze zag dat de lier stilstond, terwijl de motor toch nog moest lopen. De man deed een paar passen en boog zich toen voorover, ongetwijfeld om te zien, hoe het voorwerp dat hij moest ophijsen aan de kabel bevestigd werd. Lange minuten verstreken, zonder dat de man van houding veranderde. De wandelstok-verrekijker woog zwaar in Muriel’s vermoeide handen, toen de man zich oprichtte en terug liep naar de motor. Opnieuw drukte hij de hefboom naar beneden en de kabel begon langzaam om de as te draaien. Omdat de motor zo klein was, verwachtte Muriel een voorwerp van geringe afmetingen te zien verschijnen. Ze huiverde en haar mond viel van schrik open… Er kwam een enorm voorwerp te voorschijn dat ze al gauw herkende als een zware vrachtauto die minstens tien ton moest wegen.

Met onwaarschijnlijk gemak hief de kleine lier het geweldige voertuig boven het dak op, draaide, en zette zijn last op het terras neer dat zich voor de ingang van het fort bevond.

Verbijsterd begon Muriel zorgvuldig de vrachtauto te bestuderen, waarvan het bekende silhouet bewees, dat hij tot een gangbare serie behoorde. Terwijl ze

tevergeefs probeerde het merk thuis te brengen, werd de deur van het fort geheel geopend. Een officier van het Spaanse leger kwam naar buiten, gevolgd door twee burgers, die opvallend goed gekleed waren. Daarna kwamen er soldaten naar buiten, die op het voertuig klommen en de haak van de lier losmaakten uit een grote ring die achter aan de kabine bevestigd was. De soldaten gingen daarna het fort weer in en de officier bleef alleen met de twee burgers. Door haar kijker zag Muriel de drie mannen zo duidelijk, alsof deze op minder dan tien meter afstand van haar stonden. Ze herkende het militaire uniform met de sterren van een generaal van het leger. De twee burgers, gekleed in donkere pakken, leken, vreemd genoeg, veel op elkaar. Hun grijzend haar was op dezelfde manier ‘en brosse’ geknipt en ze droegen beiden een bril. Ze voerden een levendig gesprek en toen liep de generaal naar de voorkant van de auto en tilde de motorkap op. Muriel volgde hem met haar verrekijker en kreeg een nieuwe schok. Hoewel ze niet bijzonder veel van motoren afwist, was ze er toch

wel van op de hoogte, dat de motoren van vrachtwagens de grootte van voorwereldlijke monsters hebben. Maar onder de motorkap van deze vrachtwagen zat een piepkleine motor — een, éen-cilinder, die van een motorfiets afkomstig leek te zijn! Van haar stuk gebracht, legde Muriel even haar verrekijker weg om haar vermoeide armen te laten

rusten. Ze betreurde het hevig dat ze geen foto’s kon maken. Haar verslag zou wel onwaarschijnlijk lijken en men zou haar vast niet willen geloven. Toen ze haar verrekijker weer voor haar oog hield, was de motorkap gesloten, en de drie mannen zaten in de cabine van de vrachtauto. Ze kon niet zien wie er aan het stuur zat. Het voertuig sloeg de weg in, die vanaf het fort met veel haarspeldbochten naar de top van de heuvel voerde. Het enorme voertuig meerderde vaart en Muriel schatte dat het minstens zestig kilometer per uur reed, op een helling, waarvan het percentage niet minder dan tien kon zijn. Het was verbluffend… Gekraak van takken deed Muriel schrikken en ze draaide zich snel om, met kloppend hart. Een merkwaardige figuur, gekleed in lompen, stond achter haar in het kreupelhout.

De onbekende maakte eerst een gebaar alsof hij wilde vluchten, maar vermande zich toen en bleef doodstil staan, met een onnozele glimlach op zijn domme, baardige gezicht.

Muriel begreep direct dat ze zich in het gezelschap van El Coello bevond. Ongetwijfeld bespiedde hij haar al een tijd en had hij gezien hoe ze haar wandelstok-verrekijker op het fort gericht had. Ze kon alleen maar hopen, dat een gebaar, dat voor een normaal mens vreemd zou lijken, voor deze simpele ziel gewoon zou zijn. Niet op haar gemak nam ze de stok onder haar arm en glimlachte vriendelijk.

De idioot keek haar angstig aan, op zijn hoede, klaar om te vluchten, als een wild dier dat in zijn hol verrast is.

Voor alles moest ze voorkomen dat hij schrok… Muriel glimlachte opnieuw, draaide zich toen om en begon in zijn richting te lopen, elke beweging vermijdend, die hem schrik zou kunnen aanjagen. De idioot was gekleed in een oud militair uniform, geheel kapot en stijf van het vuil. Zijn lange warrige haren vielen tot op zijn schouders. Zijn zwarte ogen schitterden in een schrikwekkend mager gezicht. Bij de eerste stap die Muriel deed, ging hij een pas achteruit. Toen scheen hij minder bang te worden en wachtte af, trillend als een angstig dier. Muriel was bijna net zo bang als hij. Krankzinnigheid was voor haar altijd een vreemd, angstaanjagend schouwspel geweest. Ze wist hoe ze zich te midden van normale mensen te gedragen had en was voor niemand van hen beducht. Maar ze wist niet welke woorden, welke gebaren in tegenwoordigheid van een gek op hun plaats waren en al haar spieren deden haar pijn van angst. Toch liep ze verder, langzaam, glimlachend, en trachtte haar gezicht en haar blik een vriendelijke en geruststellende uitdrukking te geven. Toen ze dicht genoeg bij hem was, bleef ze stilstaan en zei met heel zachte stem: ‘Dag El Coello, ik ben blij je te ontmoeten …’ De rillingen, die zich van de idioot meester hadden gemaakt, veranderden in schokkende stuiptrek-kingen en zijn wild schitterende ogen vulden zich met tranen. Hij opende zijn mond alsof hij wilde antwoorden, toen viel hij op zijn knieën neer en vouwde zijn handen in aanbidding. Hoewel in verwarring gebracht, voelde Muriel zich toch gerustgesteld. Het gevaar dat ze gevreesd had, bestond niet. Zodra de idioot zich gevoelig toonde voor vrouwelijk schoon, was het pleit gewonnen … Ze kwam nog dichterbij, lief glimlachend. Ze was nog maar twee passen van El Coello verwijderd, toen deze, opnieuw angstig geworden, opstond en achteruitweek. Opnieuw begon ze te spreken, zacht en vriendelijk:

‘Ik woon in het dorp… Espinel, de herbergier, heeft me over je verteld, en ik wilde je graag ontmoeten … Wil je me naar het graf van je moeder brengen?’

Hij begon te trillen en barstte toen in snikken uit. Ontredderd gebaarde hij in het wilde weg met zijn armen, draaide zich toen om en verdween snel in het struikgewas.

Ze volgde hem en profiteerde van het feit dat hij haar niet zien kon, om snel weer de knop op Haar wandelstok te draaien. Hij had veel eerder het pad bereikt dan zij en was blijven staan om op haar te wachten … Toen ze op haar beurt uit het kreupelhout opdook, buiten adem, ging hij weer verder, maar keek onophoudelijk over zijn schouder om te zien of ze hem wel volgde.

 

Achter dit vreemde wezen aan, kwam Muriel bij de

rots, die op een hoogte van meer dan twee meter schuin over het pad hing. Ze liep voor de ingang van een grot langs, waarvan de grond bedekt was met wonderlijke voorwerpen en die de ‘hut’ van El Coello moest zijn, waarover Espinel haar verteld had. Enige passen verder hield de idioot stil bij een aarden heuveltje waarop een kruis stond dat met wilde bloemen bedekt was. Ontroerd las de jonge vrouw het opschrift dat onbeholpen in het hout van het kruis gekrast was:

Hier rust Justinia El Coello, wreed vermoord in juli 1936 door de vijanden van Spanje

De idioot ging een paar passen opzij en bespiedde Muriel met zijn waanzinnige ogen. Ze sloeg een kruis en bleef toen onbeweeglijk staan in de houding die hij blijkbaar van haar verwachtte. Een plotselinge snik gevolgd door een dierlijke kreet deed haar opspringen. Opnieuw werd ze erg bang. El Coello was lijkbleek en het zweet stroomde over zijn uitgemergelde gezicht. Zijn magere handen die hij voor zich uitgestrekt hield, openden en sloten zich in een beangstigende zenuwtrek. Muriel begreep dat ze in gevaar verkeerde en ze moest zich tot het uiterste inspannen om te glimlachen. Plotseling, zonder dat ze het had kunnen voorzien, trachtte de idioot zich brullend op haar te werpen. Muriel draaide zich om en holde uit alle macht over het

 

steile pad. Doodsbang hoorde ze het gebrul van de gek, die haar snel scheen in te halen… Zonder op te houden met rennen nam ze het uiteinde van haar stok in de rechterhand, vastbesloten zich te verdedigen, als hij erin zou slagen haar in te halen … Hij lud haar bijna bereikt toen de redding, in de persoon van Fernando Ribera, de luitenant van politie, kwam opdagen. El Coello uitte een kreet van woede en ze begreep dat hij wegliep. Buiten adem, bevend van emotie, wierp ze zich tegen de borst van de dikke politieman die verschrikte ogen opzette.

‘Wat is er gebeurd? Wat hebt u hem gedaan?’ Ze haalde een paar keer diep adem, deed een pas achteruit en probeerde te glimlachen. Met onzekere stem antwoordde ze:

‘Ik weet het niet… De herbergier had me over hem verteld en ik ben uit nieuwsgierigheid gaan kijken. Ik was bij het graf van zijn moeder toen hij een aanval kreeg… Hij wilde zich op mij werpen …’

De luitenant leek oprecht verbaasd.

‘Ik begrijp er niets van,’ zei hij. ‘El Coello is toch

zo zacht als een lam. Waarom bent u hier naar

toe gegaan?’

Ze zuchtte diep:

‘Uit nieuwsgierigheid, luitenant… Ik ben een vrouw…’

Hij gromde en zei nors;

‘Kom, ik breng u naar het dorp terug.’ 2e nam de arm die hij haar bood en ze begonnen af te dalen. Nu haar angst voorbij was, vroeg Muriel zich af waarom Ribera naar deze plaats gekomen was. Had hij haar gevolgd om haar te bespieden? Dat was niet zo onwaarschijnlijk… Alsof hij haar gedachten geraden had, zei Ribera opeens, zonder duidelijke reden:

‘Ik moet deze middag naar Sevilla en ik was komen kijken of El Coello iets nodig had. Jammer voor hem, dat moet dan maar een andere keer.’ Muriel leunde zwaarder op de arm van de agent en vroeg meteen:

‘Gaat u naar Sevilla?… Zou u mij misschien mee kunnen nemen… Ik moet een paar inkopen doen en het zou mij goed uitkomen …’ Verbaasd aarzelde hij een ogenblik en keek haar eens aan voor hij toegaf.

‘Met genoegen… Ik haal u tegen twee uur af bij de herberg.’

Hoofdstuk 3

Tegen vier uur bereikten ze de buitenwijken van Sevilla. Tijdens de reis gebeurde er niets bijzonders. Muriel had bijna alle conversatie voor haar rekening genomen.

2e reden achter een lawaaiige tramwagen, toen Ribera zonder Muriel aan te kijken, vroeg: ‘Waar moet ik u afzetten?’

2e wachtte even voor ze aarzelend antwoordde: ‘Sierpes-straat, nummer 42. Ik ga naar de dokter …’ Hij wierp haar een tersluikse blik toe, remde af achter de tram, die gestopt was, en vroeg met plotselinge belangstelling:

‘Wat voor een ziekte hebt u? Of is het onbeleefd dat te vragen?’

Ze legde haar mooie hoofdje tegen de rugleuning en antwoordde met een lachje dat gemaakt klonk: ‘Ik weet er veel te weinig van en de dokters schijnen er al niet veel meer van te weten. Ik geloof dat het iets te maken heeft met gewrichtsreumatiek… Maar het kan ook iets heel anders zijn. In elk geval is het nogal pijnlijk en erg vervelend.’ De weer vertrekkende tram maakte een verder gesprek onmogelijk voor de luitenant, die moest schakelen. Muriel, schuin naast hem gezeten, nam hem oplettend op. 2e zou er veel voor over hebben gehad om er achter te komen wat Ribera wel over haar te

weten had kunnen komen. Zijn komst, die ochtend van de vorige dag, kon niet voor niets geweest zijn. Ongetwijfeld had haar aanwezigheid in Cavaca de aandacht getrokken en verdenking opgewekt. Muriel dacht niet dat men ernstige bezwaren tegen haar had; Ribera was niet buiten zijn boekje gegaan en het onderzoek was een pure formaliteit geweest. Muriel begreep echter wel dat haar activiteiten in Cavaca voortaan gecontroleerd zouden worden. Er bestonden geen zesendertig verschillende manieren om in een dergelijk geval te werk te gaan. In plaats van Ribera te ontwijken en daardoor verdenking op zich te laden, moest ze integendeel zijn gezelschap opzoeken en tot elke prijs proberen hem ziende blind te maken.

Diep in gedachten verzonken, had ze niet gemerkt dat ze de Sierpes-straat bereikt hadden. Ribera stopte voor het nummer dat Muriel opgegeven had en vroeg vriendelijk:

‘Ik ga om zes uur terug; waar moet ik u afhalen?’ Ze maakte glimlachend een ontwijkend gebaar. ‘Ik weet het niet; ik ken Sevilla niet goed.’ Hij besloot voor haar:

‘U ziet daar links dat grote gebouw, twintig meter voor u. Dat is “Café de Paris”. Ik zal u daar om zes uur afhalen.’

Galant stapte hij uit om het portier te openen en hielp haar bij het uitstappen. Ze liet haar hand in die van de agent net iets langer dan nodig was en schonk

 

hem als dank een van die innemende glimlachjes, waarvan zij het geheim bezat. Hij werd vuurrood en schraapte van verlegenheid luidruchtig zijn keel. ‘Goed,’ zei hij… ‘Dus om zes uur, dat is afgesproken. Ik ben op tijd.’

Hij liet haar hand los en stapte in de auto zonder haar aan te kijken. Zij liep het gebouw binnen nadat ze een tijd lang voor het grote koperen naambord van de arts was blijven staan.

Ze liep links naar een trap en klom een paar treden op. Ze hoorde de auto van Ribera wegrijden, wachtte nog enkele seconden, voor ze weer afdaalde. In plaats van weer naar de Sierpes-straat te gaan, liep ze onder het gebouw door, waarna ze op een grote, met bomen beplante binnenplaats uitkwam. Aan de overkant van de binnenplaats gaf een voorportaal toegang tot een steegje. Ze volgde het naar buiten en liep snel naar een pleintje, waar ze een taxi nam. Terwijl ze instapte, riep ze de chauffeur toe: ‘Naar het vroegere Karthuizerklooster in Triana.’ De taxi reed weg. Muriel opende haar tas en haalde er een gele zijden sjaal uit, die ze om haar hoofd knoopte. Daarna zette ze een zonnebril op en dook weg in een hoek van de wagen, overtuigd dat Ribera geen enkele aandacht aan haar zou besteden als hij haar zag.

De hitte was onverdraaglijk. Muriel had het gevoel dat haar zijden jurk aan haar lichaam zat vast geplakt. Ze draaide het raampje aan haar kant naar

 

beneden, in de hoop dat de wind tijdens de tocht de benzinestank zou verdrijven die haar misselijk maakte. Ze bereikten snel de Guadalquivir, die in het gouden zonlicht schitterde. Aan de overkant van de brug reden ze Triana binnen.

De chauffeur stopte voor het vroegere klooster dat in een aardewerkfabriek veranderd was. Muriel betaalde en ging een smerige bistro binnen, waar ze ijskoude sinaasappellimonade dronk om haar brandende dorst te lessen.

Toen ze buiten kwam, was de taxi verdwenen; ze ging te voet verder, waarbij ze bijna door de warmte bevangen raakte.

Honderd meter verder sloeg ze een nauw, slecht geplaveid steegje in, waar de stank van vuile waterplassen zich vermengde met de geuren van jasmijn en clematis die tegen de brokkelige muren groeiden. Ze liep tot aan het eind van het straatje en ging zonder aarzelen het donkere, lage winkeltje van een mandenmaker binnen. Een geweldige stapel van korven en manden reikte tot aan het zwart geworden plafond. Er was niemand. Muriel riep om haar aanwezigheid kenbaar te maken. Zware voetstappen denderden over het plafond, daarna over de treden van een onzichtbare trap. De houten kralen van een gordijn tikten tegen elkaar. Een merkwaardige figuur verscheen in het halfdonker. Een zwarte leren lap verborg zijn ene oog, dat was het eerste wat opviel aan zijn bijna zwarte gezicht dat door talrijke

 

littekens geschonden was. Zijn kaal hoofd glom als een met toewijding gepolijste biljartbal. De man was kort en dik, en droeg een buik voor zich uit die de vorm van een peer had gekregen. Het linker been was duidelijk korter dan het rechter. Dit uiterlijk, waarbij ook een fier opgeheven hoofd kwam, deed Muriel direct aan een soort ‘kapitein Kid’ uit een zeeroversverhaal denken.

Hij keek haar nieuwsgierig aan, ongetwijfeld weinig gewend aan dergelijke klanten. Glimlachend, hem van top tot teen opnemend, fluisterde ze: ‘Ik zoek een mand, waar 17 sinaasappels in kunnen Hij reageerde niet, maar bekeek haar alleen wat aandachtiger. Met een krakende, eigenaardig gescandeerde stem, antwoordde hij: ‘Van riet of van staal?’ Ze antwoordde op plagende toon: ‘Van riet met stalen garnering. Ik wed, dat u dat niet heeft.’

Zijn hele lichaam begon te schudden van het lachen. Hij liep hinkend naar voren, langs haar heen om de deur te sluiten. Hij kwam terug, lichtte een gordijn van houten kralen op en maakte en breed handgebaar:

‘Komt u binnen, senora. Doet u maar of u thuis bent.’

Ze boog haar hoofd om onder het lage deurtje door te gaan en kwam in een donker vertrek, dat tegelijk als keuken en ontvangkamer dienst deed. De man-

 

denmaker schoof een stoel aan die even mank was als hij zelf en zei hartelijk:

‘U kunt mij Alonso noemen, gewoon Alonso… Ik was op uw komst voorbereid, maar om de waarheid te zeggen, verwachtte ik u niet zo gauw. Het komt niet elke dag voor, dat ze mij zulke knappe vrouwen sturen…’

Hij opende een kast en zette een fles Xérès en twee glazen op een bemorste tafel. ‘Een slokje, senora?’ ‘Graag, Alonso.’

Hij vulde de glazen en gaf haar er een. Ze dronken, wat; toen vroeg Muriel, plotseling bezorgd: ‘Kan ik nu met u praten?’

Hij pakte een andere stoel, ging daar lenig op zitten, leegde zijn glas in een slok, veegde zijn mond met zijn hand af, boog zich voorover en leunde met zijn ellebogen op zijn dikke dijen. ‘Ik luister…’

Wat Muriel te zeggen had, was zo buitengewoon, dat ze enkele seconden aarzelde voor ze begon. Toen nam ze een besluit:

‘Ik verzoek u mij niet in de rede te vallen, ook niet, als wat ik zeg, u onwaarschijnlijk lijkt. Sinds een week ben ik in Cavaca, in de Siërra de Aracena, op bevel van de Dienst. Ik had als opdracht gegevens te verzamelen over de activiteiten van een fabriek die sinds kort in de bergen, in de gebouwen van een verlaten fort gevestigd is. Vanmorgen heb

ik de fabriek kunnen zien door mijn verrekijker. Wat ik heb ontdekt is werkelijk verbluffend. Op het moment dat ik de gebouwen van het vroegere fort in mijn kijker zag was een man bezig met een lichte lier, aangedreven door een heel klein motortje. Daarmee hees hij uit het fort een enorme vrachtauto op, van minstens tien ton. Het was ongelooflijk … Ze zweeg even om te zien, hoe Alonso reageerde. De mandenmaker met het uiterlijk van een piraat bleef volkomen onbewogen. Ze ging, rustiger, verder: ‘Dat is niet alles… Toen de vrachtwagen op het terras voor het fort neergezet was, kwamen drie mensen door de geblindeerde deur naar buiten. Het waren een generaal van het Spaanse leger en twee burgers met grijzend haar “en brosse”, beiden met een bril. De generaal opende de motorkap en ik heb heel duidelijk kunnen zien, wat daarin zat.’ Ze slikte haar speeksel weg en zei heel snel: ‘Een piepklein motortje, een éen-cilinder, zoals de kleinste motorfietsen hebben. Die motor zag er belachelijk uit onder de grote motorkap van de vrachtauto. Daarna zijn de generaal en de twee burgers in de auto gestapt, die toen wegreed. Ik heb met mijn eigen ogen gezien hoe de auto op de weg reed, die met haarspeldbochten naar de top van de berg voert, hoe hij minstens zestig kilometer per uur reed, alleen op dat kleine motortje, waar ik u net van vertelde.’ Onverstoorbaar vroeg Alonso: ‘Hebt u foto’s kunnen nemen?’

Ze schudde haar mooie hoofdje en trok een pruil-lipje:

‘Nee. Gisteren kreeg ik bezoek van de politie en het leek me beter geen fototoestel mee te nemen.’ Alonso boog opzij en haalde met zijn grote hand een zwarte gedraaide ‘puro’ uit een zak van zijn jasje te voorschijn, die hij met een kort gebaar tussen zijn puntige gele tanden stak. Hij streek een lucifer aan en deed een trek aan zijn sigaar; toen vroeg hij, met zijn cyclopenblik gericht op de verleidelijke gestalte van de jonge vrouw: ‘Hoe is dat gegaan?’

‘Er kwam een luitenant van de politie met twee gendarmes. Hij heeft mijn paspoort gevraagd en de gebruikelijke vragen over mijn identiteit gesteld, om zeker te zijn dat ik me mijn geboortedatum nog herinnerde. Daarna hebben zijn mannen mijn bagage doorzocht, zonder vervelend te worden. Hij wilde vooral weten waarom ik naar Cavaca gekomen was, maar mijn antwoord scheen hem wel te bevredigen … Ik heb hem vanochtend weer gezien en ik ben er niet zeker van, dat hij me niet in de bergen gevolgd heeft. Hij had me gisteren gewaarschuwd, dat ik het dorp niet mocht verlaten. Hij heet Fernando Ribera en ik ben vanmiddag met hem naar Sevilla gereden. Hij haalt me om zes uur af bij “Café de Paris”, in de Sierpes-straat.’ Alonso had zeer aandachtig geluisterd. Hij verwijderde de sigaar die tussen zijn gesprongen lippen zat,

wreef met zijn duim over een litteken op zijn wang en vroeg:

‘Is hij in uniform?’

Muriel knikte. Alonso ging peinzend verder: ‘Ik ga om zes uur eens kijken. Het is wel nuttig om te weten, of we niet met een vent van de contraspionage te doen hebben, die zich als agent vermomd heeft. In ieder geval moet u niet proberen hem te ontlopen, nu hij zich voor u interesseert.’ Zijn blik sprak boekdelen en hij bevochtigde zijn lippen met zijn puntige tong toen hij zei: ‘U hebt alles wat nodig is om wie ook, in uw zak te steken. Ik veronderstel dat u wel weet hoe u dat aan moet leggen …’

Met een gedachteloos gebaar trok Muriel haar rok over haar knieën. Met zachte stem verzekerde ze hem:

‘U kunt er gerust op zijn, dat ik dat wel weet…’ Alonso bleef zwijgen en deed korte trekjes aan zijn ‘puro’, waarvan de zware scherpe lucht Muriel begon te hinderen. Ze vroeg: ‘Zie ik u nog voor zes uur?’

‘Nee. Dat is niet nodig. Ga terug naar Cavaca, probeer het zo goed mogelijk op te lossen met die agent, verzamel nieuwe inlichtingen. Als u iets belangrijks te melden hebt, weet u waar u mij kunt vinden. Als ik u iets te zeggen heb, neem ik wel contact met u op.’

Hij stond lenig op en liep naar de tafel om de fles

Xérès te pakken en de glazen opnieuw te vullen. Hij klonk met Muriel, die op haar beurt was opgestaan en voegde eraan toe, alsof het om iets totaal onbelangrijks ging:

‘Dat was ik haast vergeten. Past u op. Ik heb gegronde redenen om aan te nemen dat wij ons niet alleen met deze zaak bezighouden. Andere Diensten hebben er belangstelling voor en er zullen zeker al concurrenten in de buurt zijn. Verdöet u geen tijd met pogingen hen op te sporen… Daar zal ik me mee bezighouden.’

Hij leegde zijn glas, met een kort gebaar vanuit zijn pols, en besloot met een brede grijns: ‘U kunt maar beter teruggaan. Vanavond al zal ik uw inlichtingen aan de desbetreffende persoon doorgeven. Het is mogelijk dat u binnenkort versterking krijgt.’

Hij lichtte het gordijn op en deed een pas opzij om haar voor te laten gaan. Hij bracht haar tot op de stoep en zei tot afscheid, met een vreemde flikkering in zijn enige oog:

‘Zo is het leven… Er zijn wel geluksvogels; ik zou voor een paar dagen graag Fernando Ribera willen heten en officier van de Spaanse politie zijn. Goede reis, senora.’

Ze glimlachte op haar liefste manier en antwoordde voor ze weg liep:

‘U kunt altijd nog uw diensten aan de Caudillo gaan aanbieden; tot gauw, Alonso …’

Hoofdstuk 4

Met een vermoeide glimlach trok Hubert Bonisseur de la Bath zijn lichte gabardine jasje uit en gooide het op een stoel. Hij maakte zijn das en de bovenste knoop van zijn overhemd los en zei, slecht gehumeurd:

‘Het is hier om te stikken van de hitte.’ Bug leunde zeer op zijn gemak achterover in zijn fauteuil, strekte zijn arm uit, en zette de ventilator aan. Daarna wikkelde hij de papiertjes van een paar stukjes kauwgom af en zei op rustige toon: ‘Het oude fort van Barja is sinds het eind van de burgeroorlog niet meer gebruikt. Iets meer dan een jaar geleden had onze consul in Sevilla de inlichting gekregen, dat er een fabriek die voor de nationale defensie werkte in geïnstalleerd was. Op dat moment had hij geen bijzondere aandacht aan dat nieuws geschonken. Twee maanden geleden, toen hij oude dossiers ordende, heeft hij die informatie teruggevonden. Op goed geluk heeft hij geprobeerd verdere tips te krijgen. Ik heb u het dossier laten lezen … De fabriek, die in het fort geïnstalleerd is, is sinds het begin zo strikt mogelijk geheim gehouden. Het personeel dat er in dienst is, is tot het minimum beperkt. Onze consul heeft getracht, te weten te komen wat voor materiaal er b,ij de installatie naar toe gebracht is. Het gaat uitsluitend om

 

elektrisch materiaal waarvan wij ook de herkomst hebben kunnen vaststellen. Dat zou ons niets verder gebracht hebben, als we niet uit beslist betrouwbare bron vernomen hadden, dat Karl Reinbach en Heinrich Liedmann daar samenwerkten. Dat zijn twee Duitse geleerden die, toen hun land ineenstortte hebben kunnen ontkomen, en die in Spanje zijn ondergedoken. Daardoor wordt de zaak gecompliceerd … Reinbach en Liedmann zijn bekend door hun werk op het gebied van kosmische straling, maar de waarnemingen die wij gedaan hebben, kloppen daar niet mee. Afgezien van het feit, dat het oude fort van Barja voor het bestuderen van kosmische stralingen niet op een ideale plaats ligt, schijnen voor een dergelijke studie ook geen voorzieningen te zijn getroffen. We zijn in het bezit van verscheidene luchtfoto’s van het fort. Daarop kan men geen enkel bouwwerk bovenop het fort waarnemen.. Onbeweeglijk bij het raam staand, keek Hubert naar buiten, naar de binnenplaats van het Consulaat. Bug wist dat Hubert ondanks diens onverschillige houding, intens naar hem luisterde. Hij stak de uitgepakte stukjes kauwgom allemaal tegelijk in zijn mond, kauwde er een ogenblik op en vervolgde: ‘Daarna begrepen wij het belang van hetgeen zich in Barja afspeelde. In diezelfde tijd, als het ware als een bevestiging van mijn vermoedens, hoorde ik dat andere inlichtingendiensten zich ook voor deze zaak interesseerden. Toen meneer Smith daarvan op de hoogte gesteld was, wilde hij er aanvankelijk geen aandacht aan schenken, onder het voorwendsel dat men geen enkel risico mocht lopen op een moment, dat er onderhandelingen tussen Spanje en ons land gaande waren. Daarna heeft hij toch besloten er iemand heen te zenden en heeft hij jouw knappe vriendin Muriel Savory gestuurd. Ze is daar nu acht dagen en heeft net bericht gezonden.’ Hij hield op om rustig te kunnen kauwen. Hubert keerde zich langzaam op zijn hakken om en liep naar het bureau terug.

‘Ik heb het nuttig geacht,’ vervolgde Bug, ‘een tussenpersoon in te schakelen tussen mij en deze jonge dame. Ze staat in contact met een voormalige kapitein van de landmacht, die ons niet weinig nut bezorgd heeft. Het is een soort dubbel-agent, vooral waardevol door de connecties die hij met onze tegenstanders heeft___’

Hubert trok een ongerust gezicht en verbaasd vroeg hij:

‘En u hebt Muriel blootgesteld aan die vent? U moest toch weten, dat zij vroeger voor de andere kant gewerkt heeft, haar leven hangt aan een zijden draadje als haar vroegere opdrachtgevers haar zouden identificeren.’ Heel kalm antwoordde Bug: ‘Juist omdat ik haar verleden kende, wilde ik niet direct contact met haar hebben. Wat een tussenpersoon betrof, had ik niet veel keus, en Alonso leek

me heel geschikt. Laten we aannemen, dat uw mooie vriendin niet helemaal zuiver is, dan zullen we zeker een klein stieregevechtje bijwonen en Alonso draait dan voor de kosten op.’

Hubert opende zijn mond om te protesteren, bedacht zich toen en zei koel, naar het raam lopend: ‘U verstaat uw vak, Bug. Als u me nu het vervolg van het verhaal zou willen vertellen …’ Bug propte zijn kauwgom in de linker wangzak en vervolgde met gedempte stem: ‘Ik ken Muriel Savory niet en ik weet niet welke waarde ik aan haar verklaringen moet toekennen. Het verhaal dat ze vertelt, is nauwelijks te geloven. Ze zegt dat ze gezien heeft, hoe uit het fort in Braja een vrachtwagen van tien ton opgehesen werd door een lier die, naar het uiterlijk te oordelen, hoogstens een zakje kolen zou kunnen verplaatsen. Ze beweert ook dat de vrachtwagen een motor van een motorfiets had, een éen-cilinder. Ze zegt dat ze de auto de weg langs de berghelling met zestig kilometer per uur zag oprijden … Drie hypotheses: of uw vriendin heeft hallucinaties, houdt ons voor de gek, óf we zijn een fantastische zaak op het spoor.’ Hubert keek opnieuw gespannen naar Bug, maar verzekerde zachtzinnig:

‘Ongetwijfeld is de derde hypothese de goede. Muriel heeft zich zelf nooit als Jeanne d’Arc beschouwd en als ze ons voor de gek zou willen houden, zou ze dat niet op deze manier doen.’

 

Zijn staalharde ogen schitterden van opwinding en

hij voegde er met besliste stem aan toe:

‘Ik denk dat ik me “persoonlijk” voor deze zaak

zal gaan interesseren. Wat denkt u ervan?’

Bug schoot zijn kauwgom nauwkeurig in een prulle—

mand die twee meter van hem vandaan stond. Hij

antwoordde glimlachend:

‘U bent hier niet gekomen voor een rustkuur. Wat het geheim van Braja betreft vermoed ik dat onze twee geleerde Duitse vrienden een nieuwe energiebron ontdekt hebben.’

Onder zijn doordringende blik sloeg Hubert zijn ogen neer. Peinzend zei hij: ‘Jjjja… tenzij.. Bug onderbrak hem.

‘Ik zal u een “dekking” geven. U kunt morgen vertrekken … U gaat koper inkopen in de mijnen van Aracena. U kunt in de bibliotheek van het consulaat genoeg vinden om u een beetje op de hoogte te brengen, zodat u geen figuur zult slaan als u met mensen van het vak spreekt. Ik vind, dat u zich maar moest installeren in het dorpje Aracena, dat nog geen vijf kilometer van Cavaca ligt.’

Hoofdstuk 5

Door het open raam klonken allerlei geluiden. Maar Ribera hoorde noch het fluiten van de vogels, noch het gehots van een kar op de weg, noch het gedempte lawaai dat van de kopermijnen kwam die als wonden in de flank van de berg zichtbaar waren.

Werktuiglijk streek Ribera de punten van zijn gepommadeerde snor overeind die op een veroverende accolade ging lijken. Het gezicht van een vrouw, een fascinerende schoonheid, doemde voor zijn geestesoog op zonder dat hij het wilde. De vorige dag, tijdens de gehele terugtocht uit Sevilla, was ze zo bekoorlijk geweest, bijna uitdagend … gedurende een deel van de nacht had Fernando zich van alles afgevraagd … Natuurlijk was hij overtuigd van zijn charmes en al sinds lang was hij er zeker van een bijzondere aantrekkingskracht voor vrouwen te bezitten. Maar Muriel Solona was niet zo maar

een vrouw___Nog nooit had Fernando een vrouw

ontmoet die met haar vergeleken kon worden. Toch had ze zich tegenover hem gedragen als de meeste vrouwen en op het moment van het afscheid had ze haar hand op veelbetekenende wijze lang in de zijne laten rusten.

Het slaan van een deur rukte hem bruut uit zijn dromen. Hij hield op met het strijken langs zijn snor,

 

fronste ziin wenkbrauwen en trok met een beslist gebaar de stapel post op zijn bureau paar zich toe. Het was de gebruikelijke sleur van dienstberichten, van een beschamende stompzinnigheid. Eén voor éen legde Ribera de stukken opzij, nadat hij zijn paraaf erop gezet had om aan te geven dat hij ze gezien had.

De laatste enveloppe bezorgde hem een schok en terwijl hij hem in de hoogte hield, om hem beter te bestuderen klakte hij langdurig met zijn tong. De brief was niet gericht aan: De luitenant, belast met de veiligheid van het territorium Arcena, maar aan: De heer Fernando Ribera, luitenant van politie te Cavaca.

Bovendien was het adres niet getypt, maar in hoofdletters met de hand geschreven. Lange tijd had Fernando Ribera de functie van hoofd van politie in een klein stadje in Catalonië uitgeoefend. Hij had daar een zekere ervaring opgedaan en hij wist meteen, zelfs voor hij de enveloppe geopend had, dat dit een anonieme brief was. Hij had zich niet vergist en glimlachte voldaan, voor hij de korte tekst begon te lezen die precies zo geschreven was als het adres. Toen steeg een blos op over zijn ronde gezicht en hij sperde zijn ogen open van verbazing. Hij werd als volgt belasterd:

Bent u helemaal blind of bent u een verrader van Spanje ? In de herberg van Cavaca is op het ogenblik

een vrouw die spioneert voor een vreemde mogendheid. 2e beweert Muriel Solona te heten; dat is niet waar. Als u haar wilt betrappen, bekijk die wandelstok dan eens, die ze altijd bij zich heeft. Dat is een verrekijker die ze gebruikt om bepaalde dingen te zien die haar niets, aangaan. Besluit uw plicht te doen, anders zal uw houding bekend worden gemaakt aan de hoogste instanties, en zullen er passende maatregelen tegen u worden genomen.

Dat was alles. Geen ondertekening, niets in de trant van: een vriend, die het goed met u meent, of een verdediger van het vaderland. Verward legde Ribera de brief voor zich neer en pakte de enveloppe weer op. Die droeg het poststempel van het hoofdkantoor van Sevilla en was gedateerd op de vorige dag, zeventien uur dertig …

Drie dagen tevoren had Fernando Ribera een bericht ontvangen van de Staatspolitie in Sevilla, waarin zijn aandacht op Muriel Solona gevestigd werd, over wie men bepaalde informaties had, die deden vermoeden, dat haar aanwezigheid in Cavaca andere redenen had dan een zwakke gezondheid. Nadat Fernando Ribera had gedaan, wat hij behoorde te doen, had hij van zijn korte reisje naar Sevilla geprofiteerd om rapport uit te brengen over de negatieve resultaten van het verhoor van Muriel Solona en van het doorzoeken van haar bagage.

 

Fernando wenste zich zelf geluk met zijn snelle optreden. Nu was hij gedekt tegenover zijn superieuren … Maar toch vermoedde hij dat de anonieme verklikker het daar niet bij zou laten. Hij moest voorzorgsmaatregelen nemen en ondertussen op de jonge vrouw letten.

In ieder geval was het zeker dat deze brief Fernando erg uit zijn humeur bracht. Voor hem bestonden schone spionnes alleen in boeken en hij kon zich niet voorstellen dat de mooie, zachte Muriel een dergelijk beroep zou uitoefenen. Ze was zó mooi, zó verleidelijk en toch zo natuurlijk, dat het werkelijk onmogelijk was haar dergelijke motieven toe te dichten.

Fernando was echter zeer op zijn positie gesteld. Hij moest een oplossing vinden, een plan uitdenken … Het ronde gezicht van de luitenant klaarde plotseling op. Hij had er iets op gevonden … Zonder tijd te verliezen moest hij een nieuw rapport sturen naar Sevilla, waarin hij melding zou maken van de anonieme brief die hij had ontvangen. Hij zou zijn mening zeggen over de ‘bijna met zekerheid vaststaande’ ongegrondheid van de daarin geuite beschuldigingen, maar hij zou eveneens verzekeren dat hij al alle nodige maatregelen voor een nog zorgvuldiger bewaking van Muriel Solona getroffen had. Zijn glimlach verbreedde zich, zijn ogen begonnen te stralen. Hij was van plan deze bewaking zelf op zich te nemen… Dat was precies een werkje voor

 

hém en geen onplezierig werkje ook… Achteruit leunend in zijn stoel speelde hij met een tevreden gezicht, met de knopen van zijn uniform. Hij voelde zich geheel en al in staat om de bekoorlijke bewoonster van de herberg te verleiden en haar haar geheimen te ontfutselen, aangenomen, dat die er zouden zijn.

Hij wilde net op een bel drukken om zijn secretaris te laten komen, toen op de witte, zonovergoten weg een duidelijke voetstap weerklonk. Het hart van Ribera klopte in zijn keel. Door een instinct gedreven, stond hij op en liep naar het raam. Het was Muriel Solona, gekleed in de zijden jurk die haar vormen op een verwarringstichtende wijze deed uitkomen. 2e kwam zonder haast aanlopen, steunend op haar zware ebbehouten stok. Direct nadat hij haar herkend had, wilde Ribera achteruit gaan om zich verborgen te houden. Maar het was al te laat, ze had hem dadelijk gezien en op haar mooie gezicht verscheen een verleidelijke glimlach. Ze liep recht op het raam af, bleef op twee pas afstand staan en zei met haar prachtige stem, die Fernando trillingen over zijn rug deed lopen zacht: ‘Dag luitenant. Hebt u goed geslapen?’ Tegen zijn verwachting in raakte Ribera opeens erg in de war. Hij verweet zich zelf dat hij niet tegen de situatie opgewassen was. Maar hij had nu een opdracht te vervullen met betrekking tot deze vrouw, en hij moest het spel meespelen. Hij slaagde erin te

glimlachen en in zijn blik die bewondering te leggen, die de situatie vereiste.

‘U bent wel de laatste die ik vanmorgen verwacht zou hebben,’ zei hij. ‘Maar u kunt zich niet voorstellen, hoeveel plezier uw bezoek mij doet.’ ‘Mag ik binnenkomen?’

Met een enthousiasme, dat niet meer geveinsd was, verzekerde hij:

‘Alstublieft… Mijn deur staat altijd voor u open.’ Hij boog zich over de vensterbank, en riep tegen een agent, die bij de ingang op wacht stond: ‘Laat deze dame binnen en breng haar naar mijn bureau.’

2e verwijderde zich direct. Fernando Ribera, erg opgewonden, probeerde een plan de campagne te maken. 2e had de wandelstok bij zich, waarvan in de anonieme brief sprake was. Hij was vast besloten, daar aandacht aan te schenken, en vreesde dat de briefschrijver gelijk zou hebben. De deur van het bureau ging open. Muriel kwam binnen, stralend, haar ebbehouten stok onder haar linkerarm. Ribera schoof een stoel bij, en vroeg haar te gaan zitten. De blik die ze hem toewierp, voor ze zich op de zetel liet neerglijden, deed hem het bloed naar zijn wangen stijgen. Maar toch verwaarloosde hij zijn plicht niet en stak met een autoritair gebaar zijn hand naar de ebbehouten stok uit. ‘Staat u mij toe, die voor u weg te zetten?’ 2onder tegenstribbelen liet ze hem begaan.

 

‘Ik had niet gedacht dat uw post zo ver van het dorp af zou liggen,’ zei ze. ‘“Wat is het al warm …’ Ze zuchtte en liet haar hand in het wijde decolleté van haar jurk glijden, om zich wat koelte te verschaffen. Ribera kon het niet helpen, dat hij, vanaf de plaats waar hij zat de verleidelijke rondingen van een prachtige boezem zag. Met droge keel bleef hij een ogenblik kijken; toen ging hij met een heftig gebaar rechtop zitten, terwijl Muriel haar door de wandeling blozende gezicht naar hem ophief. ‘Eigenlijk,’ zei ze met onverwachte verlegenheid, ‘weet ik niet precies, waarom ik hierheen gekomen ben, misschien alleen maar om u te zien. Wat zult u wel niet van mij denken?’

Ze rekte zich langdurig uit en legde haar hoofd tegen de rugleuning van de stoel. Ribera, die vuurrood was geworden, was al zijn plannen al vergeten. Ze keek hem met een beetje spottende verbazing maar vertederd aan, alsof ze heel goed begreep, hoe haar aanwezigheid hem in verwarring bracht. Toen wees ze met een volkomen natuurlijk gebaar naar de wandelstok die de politieman nog steeds in zijn forse handen hield. ‘Een prachtig stuk vindt u niet? Ik zei u eergisteren, dat het een familiebezit was… Nu we elkaar beter kennen, zal ik u eens een verrassing bezorgen …’ De uitdrukking op haar gezicht werd geheimzinnig. ‘Deze wandelstok is niet zo maar een wandelstok. Kunt u raden, wat erin zit?’

Fernando Ribera was helemaal in de war en wist niet meer, wat hij ervan denken moest. Spotte ze met hem? Nee, dat was niet mogelijk… Hij hoefde haar maar aan te kijken … Hij stond op het punt haar te zeggen dat hij op de hoogte was, maar bedacht zich en deed alsof hij het spelletje meespeelde: ‘Is het een geweer?’

Muriel’s hartelijke lach vulde het vertrek. Ze stak opnieuw haar hand in het decolleté van haar jurk en zei geamuseerd:

‘U hebt verloren… Het is een verrekijker. De onderkant en de knop kunnen er afgeschroefd worden, maar in tegengestelde richting. Probeert u het maar eens…’ Ribera stond een ogenblik paf. Toen gaf hij onhandig gehoor aan de aanwijzingen van de jonge vrouw. Zonder moeite haalde hij eerst de knop eraf, die hij op zijn bureau legde, en daarna de onderkant. ‘Kijkt u nu eens …’

Hij liep naar het raam en hield de verrekijker voor zijn oog. Hij was opmerkelijk goed; de dienstver-rekijkers vergrootten lang niet in deze mate. Hij keek een tijdlang om langer na te kunnen denken. De anonieme aanbrenger had gelijk gehad met betrekking tot de wandelstok. Maar de waarde van zijn inlichtingen was tot nul gereduceerd, omdat Muriel Solona er geen geheim van maakte. Een zó mooie vrouw als zij moest wel vijanden hebben… een rivale, of een afgewezen minnaar.

Opgelucht liep Ribera naar het bureau en draaide de knop weer op zijn plaats, evenals de onderkant.

‘Het is buitengewoon,’ zei hij. ‘Daar was ik nooit op gekomen …’

Muriel pakte de stok aan, die hij haar aanreikte, en woog hem in haar mooie handen. ‘Hij is ook zwaar genoeg,’ zei ze, ‘om ook een geducht wapen te zijn. Als u gisteren niet op tijd was gekomen, had El Coello dat kunnen ondervinden. Toch heb ik het liever als ik er me niet van hoef te bedienen…’

Ribera maakte een breed armgebaar: ‘Ik kan maar niet begrijpen, wat er in de geest van die idioot moet zijn omgegaan. Het is de eerste keer dat een dergelijk incident zich voordoet. Bent u er zeker van, dat u het niet hebt uitgelokt?’ Muriel trok een verontwaardigd gezicht: ‘Luitenant!… U maakt een grapje!… Ik ben juist heel vriendelijk geweest. Wat gaat u nu doen? … U kunt een vrij gevaarlijke gek niet vrij laten rondlopen … Vandaag of morgen gebeurt er een drama en dan is het te laat.’ Ribera maakte een ontwijkend gebaar. ‘Het is moeilijker dan u denkt. El Coello is een soort mascotte voor de dorpelingen. Ze geloven dat hij zo onschuldig is als een lam en ze zouden een maatregel van de politie niet begrijpen. Ik kan u alleen maar verzoeken daar niet meer heen te gaan …’ Muriel verborg haar teleurstelling. ‘Daarheen gaan’

 

dat was nu juist wat ze het liefst wilde. Maar ze zou het niet kunnen doen, zolang die gek daar was. Een nieuw incident zou de verdenking van Ribera kunnen opwekken. Het was op het ogenblik nutteloos om aan te dringen, maar ze nam zich voor op dit onderwerp terug te komen zo gauw ze bij de luitenant voldoende in de gunst zou zijn gekomen. Ze wilde opstaan om afscheid te nemen, toen de telefoon ging. Ribera maakte een verontschuldigend gebaar en nam de hoorn op. Hij zei zijn naam en schoot in de houding, zeer gedienstig antwoordend: ‘Tot uw orders, generaal,… ja, ik luister… uitstekend, ik noteer …’

Hij stak zijn hand uit, nam een potlood en een blocnote, en vervolgde:

‘Ik ben gereed… de bergweg, vanaf Cavaca tot kilometerpaal 17 … ja … van tien uur dertig tot twaalf uur, elke dag, tot nader order. Afgesproken generaal.. vanmiddag om drie uur op het fort… ik zal er zijn, generaal… tot uw orders, generaal.’ Hij sloeg zijn hakken tegen elkaar en hing op. Hij scheurde het vel van de blocnote en stopte het in een la, die hij op slot deed. Muriel deed alsof ze geen aandacht aan hem had geschonken, maar ze had zich niets van het gesprek laten ontgaan; ze wist heel goed wat er aan de hand was. Ongetwijfeld was de generaal de man die ze gisteren door haar verrekijker naast de geheimzinnige vrachtwagen had gezien. Hij had aan Ribera gevraagd de bergweg die van

 

Cavaca naar een top van de Siërra liep, voor het verkeer af te sluiten. Deze weg kwam in de buurt van het fort Braja. Waarschijnlijk zouden er proefnemingen gedaan worden op deze weg, iedere morgen tussen tien uur dertig en twaalf uur. Ze stond op, spreidde al haar verleidelijkheid ten toon en ging dicht bij Ribera staan, die in gedachten was verzonken.

‘Ik ga weg,’ zei ze. ‘Ik zie dat u veel werk hebt… Als u in het dorp komt, verzuimt u dan niet mij in de herberg op te komen zoeken, dat zal ik echt erg leuk vinden.’

Hij schrok op uit zijn overpeinzingen en gaf haar

een hand, terwijl hij tegen haar glimlachte. Zonder

er bij na te denken antwoordde hij:

‘Wilt u vanavond met mij dineren?’

Ze wachtte even om haar verbazing te laten blijken

en vroeg toen, zichtbaar verheugd: ‘Waar?’

‘In de herberg natuurlijk, als u dat niet vervelend

vindt.’

Ze nam de uitnodiging direct aan: ‘Afgesproken, ik zal Espinel waarschuwen. Tot vanavond, luitenant.’

Hij hield haar hand, die ze wilde terugtrekken, vast, zijn gezicht werd rood: ‘Noem mij Fernando..

Ze kon haar lachen met moeite bedwingen, haalde diep adem en antwoordde zacht: ‘Tot vanavond, Fernando.’

 

Hoofdstuk 6

Espinel had de instructies van Muriel morrend aangehoord toen ze hem verteld had, dat ze die avond de gast van de luitenant zou zijn. Geamuseerd had Muriel begrepen dat de herbergier jaloers was. Om hem vergevensgezind te stemmen was ze zo lief mogelijk geweest, maar tevergeefs. Espinel bleef de beledigde majesteit spelen en zijn blik drukte zelfs afkeuring uit, elke keer dat hij Muriel zag. Toch stemde hij erin toe voor hen in een klein zaaltje te dekken dat op de binnenplaats uitkwam en dat met de grote eetzaal door een gang in verbinding stond waarin het toilet en een telefooncel waren. Zeer voldaan over de manier, waarop haar verhouding tot Ribera zich had ontwikkeld, had Muriel de grootste zorg aan haar uiterlijk besteed, om zich nog verleidelijker te maken. Haar zwarte, halflange jurk liet haar prachtige schouders vrij en verborg, als ze zich maar enigszins voorover boog, hoegenaamd niets van haar boezem … Espinel vergat zelfs een moment zijn wrok toen hij haar naar beneden zag komen. Om zich aan de couleur locale aan te passen en om de vaderlandsliefde van Ribera te vleien, had ze in haar chignon twee Andalusische kammen gestoken die met ebbehout en goud waren ingelegd.

Toen Ribera arriveerde was een ongewoon heftig

onweer bo^en de Siërra juist losgebarsten. Verbijsterd door de betoverende schoonheid van Muriel had hij geen mond open kunnen doen vóór het gevogelte, maar dank zij een koppige wijn was hij levendiger geworden. Bij het dessert was Muriel genoodzaakt zijn liefdesbetuigingen te beteugelen. Van tijd tot tijd moesten zij hun gesprek onderbreken, vanwege het gerommel van de donder boven de Siërra dat als artillerievuur klonk. Muriel profiteerde van deze pauzes om tersluiks een oogje aan Ribera te wagen om met veelzeggende blikken haar betovering, waartegen hij geen enkel verdedigingsmiddel zocht, kracht bij te zetten. Voorzichtig had ze een paar keer het onderwerp dat haar interesseerde, ter sprake gebracht. Maar Ribera ging er niet op in, zonder dat ze erachter kwam of hij dat expres deed of dat hij, geheel in haar ban, zich niet voor iets anders dan voor haar kon interesseren. Ineens pakte ze zijn hand en stelde voor: ‘U bent erg prettig gezelschap, Fernando. Ik zou u zo graag nog beter willen leren kennen. Als uw werk u daar de tijd voor gunt, zou ik het heerlijk vinden als u mij op mijn ochtendwandelingen zou willen vergezellen. Als u kunt, kunnen we elkaar morgenochtend tegen elf uur treffen en samen gaan wandelen … Zeg ja, alsjeblieft..

Van enthousiasme had hij het al bijna beloofd, toen hij zich herinnerde dat hij niet kon en hij antwoordde spijtig:

cIk vind het heel jammer, maar het is niet mogelijk. Sinds vanmorgen heb ik nieuwe plichten. Ik moet zorgen voor de veiligheid van het fort Braja, drie kilometer hier vandaan, en morgenochtend ben ik daar mee bezig.’

Hij streelde zachtjes de hand van Muriel en voegde er blozend aan toe:

‘Maar dat zal ons niet verhinderen elkaar te zien. Mijn nieuwe verplichtingen vereisen dat ik hier helemaal mijn intrek neem. Vroeger ging ik elke avond naar Aracena, waar ik een huis heb gehuurd. Vanaf morgen logeer ik in deze herberg.’ Hij zweeg en wendde zijn hoofd af om te verbergen welke verwachtingen deze nieuwe situatie bij hem had gewekt. Muriel sloeg haar ogen neer en trok langzaam haar hand terug, ten teken dat haar gedachten dezelfde kant uit gingen … Toen, om de verlegenheid tussen hen op te heffen, vroeg ze met geforceerde onverschilligheid: ‘Sinds wanneer moet de politie waken over de veiligheid van de militairen?’

Hij keek haar niet begrijpend aan. Ze verduidelijkte: ‘U hebt me toch gezegd dat u het fort Braja moest bewaken?’

Hij lachte en antwoordde zonder achterdocht: ‘Er zijn, om zo te zeggen, haast geen militairen in het fort. De wetenschappelijke dienst van het leger heeft er een laboratorium gevestigd. Er wonen alleen nog maar geleerden en technici in het fort.’

 

‘En wat doen die stakkerds in een dergelijke omgeving?’

Ribera scheen alle voorschriften tot geheimhouding vergeten te hebben.

‘Ik weet er niet veel van. Het gaat om een wetenschappelijk onderzoek. Misschien nieuwe wapens, ik ben niet ingewijd in de geheimen van de hogere goden.’

Muriel begreep dat hij de waarheid sprak. Een donderslag, heviger dan de andere, deed haar opspringen. Ze wierp zich in de armen van Ribera die zijn hoofd genoeg bij elkaar hield om de situatie uit te buiten. Blozend ging ze weer zitten en duwde de stoutmoedige handen van de politieman weg. ‘Wees verstandig,’ zei ze, zonder enige irritatie in haar stem, ‘we kunnen hier gezien worden en.. Ze keek naar het raam. Het water stroomde langs de ruiten. Plotseling huiverde ze, en wierp zich met een kreet van schrik weer in de armen van haar metgezel.

Verbaasd drukte Ribera haar tegen zich aan en

vroeg:

‘Wat is er? … Wat hebt u gezien? …’

Met uitdrukkingloze stem antwoordde ze, terwijl

ze naar het raam wees:

‘Daar … Achter het raam.. El Coello … Hij bespiedde ons.’

Heftig duwde Ribera de tafel weg en sprong op: ‘Verroer je niet, ik ga kijken.’

Hij rende weg en verdween in de gang. Onmiddellijk pakte Muriel het leren zakje dat aan de patroongordel hing die Ribera bij het begin van de maaltijd had afgedaan en naast zich op de bank had gelegd. Onder de tafel opende ze het zakje en stak haar hand er in. Ze vond direct de sleutelbos die ze zocht en haalde hem eruit. Ze legde het zakje weg, opende haar tas en pakte er een stuk klei uit, dat ze er hiervoor had ingestopt.

Ze was gereed de sleutels éen voor éen in de klei af te drukken, toen de voordeur van de herberg met lawaai werd opengeduwd. Een sonore, harde stem riep in het Spaans, met een merkwaardig buitenlands accent:

‘Goedenavond! Allemachtig wat een weer om een christenmens naar buiten te sturen! Hoe heet dit dorp?’

Muriel beefde, haar hart klopte haar in de keel. Ze zou deze stem uit duizenden hebben herkend, ondanks de poging hem anders te laten klinken. Enkele seconden zat ze als verstijfd, niet in staat te begrijpen wat Espinel antwoordde. Het geluid van de voetstappen van Ribera die terug kwam, bracht haar weer bij haar positieven. Het was tijd ook … Met gefronste wenkbrauwen kwam de luitenant met ferme tred binnen. Hij ging weer naast Muriel zitten, greep haar hand en zei op geruststellende toon: ‘U hebt zich vergist… Het voorval van gistermorgen heeft meer indruk op u gemaakt dan u

 

dacht… El Coello had niet op de binnenplaats kunnen komen zonder dat hij gezien was. Ik heb niets gezien.’ Muriel huiverde:

‘Ik verzeker je, Fernando, dat ik werkelijk het gezicht van die idioot achter het raam gezien heb… Het was vreselijk …’

2e hield op met spreken en haar blik richtte zich naar de gang. Een lange man, gehuld in een regenjas kwam dichterbij. 2e wist dat hij het was, maar twijfelde er haast aan. Met een donkere huidskleur, ge-onduleerd haar dat prachtig zwart was en een dunne snor die in een punt liep, had Hubert werkelijk het uiterlijk van een echte Hidalgo. Hij scheen Muriel en haar metgezel niet op te merken en ging de telefooncel binnen. Ribera wilde iets zeggen, maar Muriel onderbrak hem met een handgebaar, terwijl ze vertrouwelijk fluisterde:

‘Ik heb het gevoel dat ik die man al eens eerder gezien heb…’

De harde en sonore stem drong opnieuw duidelijk verstaanbaar tot hen door:

‘Hallo… de herberg in Aracena? Met senor Henrico del Hurdes y Batuecas, uit Buenos Aires. Ik had een kamer bij u besproken … Goed. Ik ben verdwaald in de Siërra en heb me erg verlaat. Ik bel uit Cavaca. Bewaart u iets te eten voor mij… Ik ben er met twintig minuten… Tot straks ..,’

Muriel had met intense aandacht geluisterd. Bij het verlaten van de telefooncel had Hubert haar een blik toegeworpen, waar Muriel uit begreep, dat hij wist, dat ze daar was. Hij ging terug naar de grote eetzaal en vroeg Espinel om een kop hete koffie. Ribera boog zich naar Muriel over en zei met gedempte stem:

‘Hebt u het gehoord, hij komt uit Buenos Aires. Daar hebt u hem zeker gezien … Het is een landgenoot van u.’

Muriel knikte met haar mooie hoofdje, trok haar hand uit die van Ribera en duwde de tafel weg: ‘Excuseert u mij een ogenblik?’ Hij hielp haar bij het opstaan. Ze dankte hem met een glimlach en liep naar de gang. Voor ze het toilet binnenging, zag ze Hubert aan een tafel zitten, in het midden van de zaal. Hun blikken kruisten elkaar. Ze deed de deur dicht, haalde een potlood uit haar tas en pakte het doosje met toiletpapier. Ze trok het papier eruit, telde vijf velletjes af, lichtte ze op en schreef op het zesde in blokletters: BLIJF VANNACHT HIER. IK MOET JE SPREKEN. Ze legde het toiletpapier weer op zijn plaats. Op het uitstekende velletje zette ze zes kleine, nauwelijks zichtbare stipjes.

Ze stopte het potlood weer in haar tas, en maakte voor de muurspiegel boven de kleine waskom haar gezicht op. Voor ze wegging, trok ze het toilet door… Ze ging terug naar Ribera, die met duidelijke tegen-

 

zin op zijn horloge keek. Ze vleide zich tegen hem aan en zei met tedere blik:

‘Jammer dat het zulk akelig weer is … We hadden in de maneschijn kunnen gaan wandelen .. Hij boog zich over haar heen. Maar op het laatste moment keerde ze haar hoofd af en gaf hem alleen haar wang in plaats van haar lippen. Hij stond op en zei spijtig:

‘Ik moet gaan. Vanavond moet ik nog terug naar Aracena. Morgen kan ik blijven.. Geschokt door het naderend afscheid zag hij niet, dat senor Henrico del Hurdes y Batueacas weer in de gang opdook en in het toilet verdween … Muriel kon de aanraking van deze domme dikke man niet langer verdragen. Als ze hem niet hielp met afscheid nemen, was hij in staat om stompzinnig te blijven hangen tot Espinel zijn zaak zou sluiten. Ze vermande zich en hief een droevig gezicht naar Ribera op:

‘Wees moedig, Fernando… Omhels me, en vertrek snel… Afgesproken? ..

Met droge keel, niet in staat een woord te zeggen, knikte hij van ja, en boog zich voorover om de kus die ze hem gaf in ontvangst te nemen. Op bet ogenblik, waarop de dikke lippen van Fernando de hare raakten, doorvoer Muriel een onaangename huivering van afkeer, en ze moest enkele seconden heftig vechten tegen de neiging hem te slaan. Geheel uit haar evenwicht zag ze Ribera opstaan en

 

vertrekken zonder zich om te keren, terwijl hij ondertussen zijn patroongordel vastmaakte. Ze legde haar hoofd tegen de stoel, en sloot haar ogen om zich een ogenblik te ontspannen. Wat was er met haar? …

Was het de aanwezigheid van Hubert, die plotseling een zo simpele daad als het omhelzen van een man die ze onder haar invloed moest krijgen, onmogelijk maakte? Het werd verontrustend … De vorige dag had ze koel de mogelijkheid onder ogen gezien, dat ze de maîtresse van Ribera zou worden als dat nodig was. Nu kreeg ze kippenvel bij dat idee …

Ze zag Hubert naar buiten komen, en naar de zaal gaan zonder haar aan te kijken. Ze hoorde hem betalen en de herberg na een luidruchtig afscheid verlaten. Plotseling werd ze ongerust… Had hij haar boodschap niet gevonden? Niet in staat om langer te wachten stond ze op en ging naar het toilet. Een snel onderzoek stelde haar gerust… Het zesde velletje was verdwenen … Ze haalde haar tas van de tafel, waarop ze hem had neergelegd en liep toen langzaam naar de grote eetzaal. Espinel, die woedend de glazen afdroogde, wierp haar een vijandige blik toe en vroeg onbeschaamd:

‘Een leuke avond gehad?’

Ze rekte zich weelderig uit en antwoordde met half-verstikte stem:

‘Heerlijk. De luitenant is zo’n charmante man…’ Espinel werd vuurrood. De deur ging open en Hubert kwam binnen, voortgejaagd door een windvlaag. Hij sloot vloekend de deur en kondigde met een van woede vetrokken gezicht aan:

‘Mijn auto is kapot… Ik kan er geen beweging in krijgen… Kunt u me een kamer geven?’ Espinel zette het glas dat hij aan het opwrijven was, weg, kwam met zijn mager karkas achter de toonbank vandaan en zei met zijn vriendelijkste lach: ‘Natuurlijk senor. Ik zal u helpen uw auto onder het afdak te duwen… U krijgt een heel comfortabele kamer.’

Hij liep naar de deur, maar Muriel riep hem: ‘Wil je me mijn sleutel geven, ik ga naar bed.’ Onder de belangstellende blikken van Hubert ging Espinel weer achter de toonbank terug, en pakte een sleutel van het rek, die hij aan Muriel gaf. Ervan overtuigd dat Hubert het nummer had gezien liep ze naar de trap en zei allen goedenavond.

Hoofdstuk 7

Het onweer hield met dezelfde hevigheid aan. Het witte licht van de bliksemflitsen drong ondanks de zware gesloten luiken in de donkere kamer door, direct gevolgd door het gerommel van de donder, dat tussen de heuvels van de Siërra weerkaatste. Muriel die naakt in bed lag, tussen ruwe lakens die aan haar vochtige lichaam plakten, was niet onder de indruk van het woeden der elementen. Ze dacht aan iets heel anders en niets of niemand had haar daar van af kunnen brengen.

Ze dacht zelfs niet na over de oorzaak van dat vreemde, heerlijke gevoel dat ze ondervond en ook verwonderde ze zich er niet over dat ze de reden van Hubert’s aanwezigheid in Cavaca vergeten was en alleen maar oog had voor het feit, dat hij er was. Een groeiend ongeduld begon aan haar te knagen en het kostte haar de uiterste moeite onbeweeglijk te blijven liggen, ondanks de hevige behoefte het laken dat haar hinderde, van zich af te gooien en zich wat te bewegen om de ondraaglijke spanning te verzachten.

Een nauwelijks hoorbaar geluid, een zacht geritsel, deed haar de oren spitsen, ze luisterde met een inspanning die haar hele lichaam pijn deed. Hij was het… Hij kwam … Ze vermoedde dat hij voor de deur bleef staan, en

het leek haar dat ze zijn snelle ademhaling kon horen… Waarom ademde hij zo snel? Dat was niets voor hem… Was hij na zoveel maanden zó onder de indruk van het weerzien met haar?… Meer dan van welk gevaar ook? Een bliksemflits deed haar de ogen sluiten, ze kon het schelle licht niet verdragen. Het plotselinge gerommel van de donder schokte haar hevig en haar lichaam, gespannen als een boog, lag alleen nog met nek en voeten op het bed. Haar keel deed haar pijn en ze vreesde een ogenblik dat haar hart zou ophouden te kloppen …

Waar wachtte hij op met binnen te komen? Hij moest toch weten dat ze zich niet opgesloten had. Op het ogenblik dat de donder wegstierf in de verte, bevrijdde de droge tik van de deur haar van de spanning en ze viel neer op het bed, uitgeput en badend in het zweet.

Tot hij bij haar zou zijn en haar in zijn armen zou houden had ze haar ogen gesloten willen houden en nergens meer aan willen denken … Maar een brandende nieuwsgierigheid, nog versterkt door een ongewone angst, dwong haar de ogen open te houden en te trachten het volslagen donker waarin het hele vertrek gehuld was, te doordringen. Ongetwijfeld was hij bezig de deur te sluiten, ervoor wakend, dat het slot niet weer zou kraken. Of hij speelde een wreed spel en wilde haar nog langer laten wachten.

 

Een plotselinge woede golfde door haar heen, ze had zin, ondanks het feit dat ze voorzichtig moest zijn, hem toe te schreeuwen dat hij móest komen. Maar haar verstand dwong haar op tijd haar opstandige lichaam te beheersen. Nee… Ze kon niet alles bederven door zo kinderachtig te zijn. Hubert wist wat hij deed, niemand mocht iets weten van hun nachtelijke ontmoeting.

Maar waarom talmde hij zo? … De deur moest nu toch gesloten zijn… Hij had nu licht kunnen maken en zonder verdere voorzorgen bij haar kunnen komen … Probeerde hij haar te laten schrikken?… De angst die haar daarnet had bekropen zonder dat ze er veel aandacht aan had besteed, kwam nu met verhevigde kracht terug. Intuïtief wilde ze rechtop gaan zitten en het lichtknopje zoeken … Het felle licht van een bliksemflits, dat door de spleten van de luiken naar binnen drong, verlichtte zwakjes het vertrek. De koude adem van de dood streek over Muriel heen… Ze wilde om hulp roepen … Maar de hevige angst drukte haar de keel dicht en ze kon geen enkel geluid voortbrengen… Een onbekend, dreigend silhouet was in het zwakke schijnsel van de bliksem een fractie van een seconde boven haar opgedoemd … Het geluid van de donder bevrijdde haar en ze stootte een ijselijke kreet uit… Te laat… Er was niemand die het zou hebben kunnen horen. Een seconde later knepen twee enorme handen haar tengere keel dicht.

 

Deze ruwe gewaarwording van het gevaar gaf Mu-riel haar kalmte terug en haar nu weer heldere geest stelde zich direct in dienst van de zucht tot zelfbehoud, die haar zenuwen en spieren beheerste. Ze moest snel handelen… Ze begon te stikken, ze had het gevoel dat haar hoofd enorm opzwol, zoals een ballon, die door een koppig boos jongetje wordt opgeblazen… Haar handen klemden zich om de harige polsen van haar aanvaller, maar zonder hoop… Haar benen begonnen koortsachtig te bewegen, om het laken dat haar verlamde af te gooien. Maar de man begreep haar bedoeling en liet zich zonder zijn wurgende greep te verslappen, zwaar op haar vallen …

Muriel werd door een panische angst gegrepen toen het tot haar door begon te dringen dat haar avontuurlijk bestaan nu hier, door toedoen van een anonieme moordenaar, zo stom, zo dicht bij Hubert, wiens tussenkomst haar had kunnen redden, zou moeten eindigen.

Haar hoofd scheen te zullen barsten, een vreselijk dof gerommel dat niet bij de donder hoorde, steeg op zijn hevigst in haar op. Rode lichten begonnen voor haar ogen te dansen… Ze gaf de nutteloze poging van haar handen, om zich uit de dodelijke greep te bevrijden op en sloeg wild met haar armen in de redeloze hoop een voorwerp te vinden om zich er mee te verdedigen of er lawaai mee te maken…

Haar krachten begaven het, haar armen vielen in de vorm van een kruis op het bed, belachelijk, nutteloos. Het doffe dreunen dat haar hoofd tot barstens toe vulde, werd verscheurend… Een heftige pijn doorvoer haar, opeens voelde ze haar lichaam op het bed niet meer, daarna ook niet meer de greep om haar keel… Een ogenblik nog dreef ze in een brandende leegte, toen scheen het alsof haar hart als door een hamerslag in tweeën spleet en ze verloor het bewustzijn.

Nadat Hubert zich had uitgekleed en een purperzijden pyjama had aangetrokken, was hij in het donker languit op bed gaan liggen. Toen er een half uur voorbij was gegaan, was hij opgestaan en zonder haast de gang op gelopen. In zijn hand hield hij een elektrische lamp, niet groter dan een lippenstift en waarvan hij slechts in het uiterste geval gebruik wilde maken. Op de tast, met zijn vingers langs de muur strijkend, had hij in omgekeerde volgorde de weg afgelegd die Espinel hem had gewezen; hij was weer voorbij de trap gekomen, toen bij een bocht, en daarna in de gang die naar de kamer van Muriel moest leiden. Op dat moment schudde het hele huis door een geweldige donderslag…

Even was Hubert in het donker doodstil blijven staan. Vaag meende hij een menselijke kreet boven de donder uit te hebben gehoord. Nerveus, terwijl

 

een hinderlijke angst zijn keel dichtkneep, was hij haastig verder gegaan.

Nu het weer stil geworden was, hoorde hij duidelijk een hijgende ademhaling en een vaag geluid dat op het kreuken van stof leek. In zijn verbeelding zag hij een gevecht, waarin geen van de tegenstanders alarm wilde slaan …

Een ogenblik weifelde Hubert over de te volgen gedragslijn. Hij kon zich niet voorstellen dat Muriel in gevaar verkeerde en hij was er beslist niet op gesteld in een kwalijk zaakje verwikkeld te raken, als er zich een duister drama in de herberg afspeelde… Toen barstte hij bijna in lachen uit, ervan overtuigd, dat hij door zijn beroep het slachtoffer van zinsbegoochelingen geworden was. Hij realiseerde zich dat een paartje dat zich aan het liefdesspel had overgegeven, precies zulke geluiden maakte…

Gerustgesteld liet hij het licht van zijn lamp een kort ogenblik voor zich uit schijnen en las, op twee meter afstand, het kamernummer van Muriel. Hij stak de lamp in een zak van zijn pyjamajasje en ging zonder langer te aarzelen verder. Hij vond de deurknop en draaide die zachtjes open … Plotseling en duidelijk sloegen zijn hersens alarm, een signaal waarvan hij de waarde kende. Er dreigde gevaar … Dodelijk gevaar, daar was hij zeker van. Onmiddellijk gereed voor de strijd, duwde hij de deur open en liet zich opzij tegen de kamermuur

 

glijden. Op dat moment flitste de bliksem en kon hij de kamer overzien. Een donkere figuur die over het bed gebogen had gestaan, richtte zich opeens op en keek hem aan… Toen het weer donker was ging Hubert twee passen opzij om de weg te versperren. De ander had ook hem gezien … De slag kwam veel eerder aan dan hij verwacht had, terwijl hij juist op éen been stond om toe te kunnen slaan. Uit zijn evenwicht geraakt, moest hij snel uit de weg gaan en tegen de muur steun zoeken… Zijn schouder stootte hard tegen de openstaande deur en weer verloor hij een kostbare seconde… Als een kogel was de onbekende aan hem voorbij geschoten toen deze zijn kans schoon had gezien; het doffe geluid van zijn blote voeten of espadrilles stierf al weg in de gang …

Hubert’s eerste reflex was hem te achtervolgen. Bijna direct bedacht hij zich, omdat hij begreep dat zijn kans van slagen miniem was, en met alarm te slaan kon hij niets winnen.

Hijgend en met heftig bonzend hart deed hij de deur dicht, pakte zijn lamp en maakte licht… Een ijskoude rilling liep over zijn rug en een stroom van vloeken kwam uit zijn van woede vertrokken lippen. Muriel lag naakt en bewegingloos dwars over het doorwoelde bed en alles wees erop dat ze dood was …

Verbijsterd handelde Hubert als een automaat. Hij deed de deur op slot en deed het elektrische licht

 

aan. Met een sprong was hij bij het bed en boog zich over het lichaam van de jonge vrouw heen… het gezicht was paars, de ogen puilden uit hun kassen en de opgezwollen tong stak tussen zwart geworden lippen door. Om de slanke hals vormde een rode striem een luguber collier…

Zonder een seconde te verliezen legde Hubert het bewusteloze lichaam plat op het bed en knielde er overheen. Hij sloeg op het gezwollen gezicht om een reactie tot stand te brengen, perste haar prachtige lichaam tussen zijn knieën samen en begon kunstmatige ademhaling toe te passen. Het feit dat hij de onbekende had verrast toen deze nog over het lichaam heen gebogen stond, deed hem vermoeden dat hij hem bij zijn dodelijke werk onderbroken had. Methodisch, gedurende lange minuten, ging hij door met het lichaam van Muriel regelmatig tussen zijn benen samen te drukken en dan los te laten om de longen zo veel mogelijk ruimte te geven, terwijl hij de armen wijd spreidde… Na een niet te schatten tijd werden zijn pogingen beloond… De albasten boezem zwol en daalde toen weer uit zichzelf. Hij hield nog een paar minuten vol, daarna, er zeker van dat het verder goed zou gaan, ging hij van het bed af en liep naar de badkamer. Hij bevochtigde een washandje en legde het geïmproviseerde compres op het gezicht van het meisje, ervoor zorgend, dat noch de neus, noch de mond erdoor bedekt werden.

Hij boog zich voorover en legde zijn hoofd tegen haar weelderige, stevige borst om naar haar hartslag te luisteren. Die was onregelmatig, maar het hart werkte en dat was het voornaamste. Weldra bewoog Muriel zich een beetje, een zucht ontsnapte aan haar paars geworden lippen … Hubert begreep dat er een beetje alcohol nodig was om haar weer geheel te doen opleven. Hij opende een kast zonder te vinden wat hij zocht, keek toen in een koffer en ontdekte een flesje medicinale alcohol van negentig procent.

Hij ging terug naar de badkamer, schonk een beetje alcohol in het tandenborstelglas en voegde zoveel water toe, dat de alcohol veel minder sterk werd. Terug bij Muriel opende hij haar mond, duwde haar tanden uit elkaar en liet de inhoud van het glas naar binnen druppelen. Muriel hoestte heftig, toen vond haar keel instinctief de slikbeweging terug, die nodig was. Langzaam schonk Hubert het glas verder leeg en zette het toen op het nachtkastje om het resultaat af te wachten. Het gezicht van Muriel was van zwart rood geworden en kreeg nu langzamerhand zijn normale kleur terug … Hubert tastte met zijn hand naar het hart, dat ook weer in een normaal ritme begon te kloppen. De strijd was gewonnen … Toen hij er zeker van was dat ze hem zag en herkende, boog Hubert zich over haar heen en zei zachtjes:

‘Zeg niets… We hebben alle tijd. We praten, als je weer helemaal op adem bent gekomen …’ Voorzichtig ging hij naast haar liggen en trok de dekens over hen heen… Hij deed het licht uit en

nam haar teder in zijn armen om haar te verwarmen en te trachten haar iets van zijn kracht te geven. Langzamerhand voelde hij dat ze zich ontspande en steeds dichter tegen hem aan kwam liggen, terwijl haar ademhaling rustiger en minder luid werd. Toen werd hij zich ervan bewust dat het niet meer regende en dat het onweer was weggetrokken … Meer dan twee uur gingen voorbij zonder dat Hubert een beweging durfde te maken, uit vrees de verkwikkende slaap te zullen verstoren die, naar hij meende, Muriel bevangen had. Plotseling voelde hij de bevende hand van het meisje langs zijn arm omhoog gaan, zijn gezicht zoeken en dat teder strelen… Toen duwde ze hem zacht van zich af, zodat hij zijn stijve ledematen kon strekken. Fluisterend, nog buiten adem, verzekerde de zachte stem hem:

‘Ik kan nu praten … Leg het me uit.’ Hubert had haar graag het spreken nog langer verboden, maar de tijd ging snel en ze hadden elkaar beslist nog veel te zeggen … Even zacht antwoordde hij:

‘Toen ik binnen kwam, was een man bezig je te wurgen … Profiterend van het donker en van mijn schrik, is hij ontkomen. Ik vond het niet juist hem

achterna te gaan. “We hebben geen van tweeën iets

te winnen bij een alarm. Nu moet jij vertellen ..

Ze haalde diep adem, haar naakte warme lichaam

drukte zich weer tegen Hubert aan.

‘Ik weet niet wie het was,’ zei ze … ‘Ik heb de deur

horen openen, maar ik dacht dat jij het was … Het

was donker. Door het licht van een bliksemflits kon

ik zien dat hij zich over mij heen boog. Ik zag alleen

zijn gestalte, maar dat was genoeg, ik wilde om

hulp roepen… De donder overstemde mij en zijn

handen waren al om mijn hals. Hij was erg sterk.

Ik ben zeker bewusteloos geworden voor jij kwam.’

Hubert informeerde:

‘Zijn er andere gasten in de herberg?’

‘Nee, ik ben de enige. Behalve wij zouden vannacht

alleen de herbergier en Maria, de keukenmeid,

hier zijn.’

‘Ben je er zeker van, dat het een man was?’ Hubert vroeg het alleen voor alle zekerheid; hij was ervan overtuigd dat het geen vrouw geweest kon zijn. Muriel bevestigde:

‘Absoluut. Een vrouw heeft niet zulke grote handen en is ook niet zo sterk…’

Bij de herinnering aan het vreselijke ogenblik dat ze had doorgemaakt begon ze weer te beven. Hubert streelde haar zachtjes om haar te kalmeren. ‘Verdenk je iemand?’

Ze aarzelde en antwoordde toen fluisterend: ‘Nee.’

‘Agenten van de tegenpartij zijn op het ogenblik ook in dit gebied en interesseren zich voor dezelfde zaak als wij. Het zou kunnen zijn, dat je herkend bent door een van hen, voor wie je vroeger werkte…’

Hij voelde haar verstijven en vermoedde dat ze deze mogelijkheid ernstig overwoog. Ze rilde en bracht toen haar arm naar haar rug om met haar hand de vingers van Hubert, die haar afwezig streelden, vast te pakken.

‘Doe dat niet, je kietelt me. Alonso, de man die ik gisteren in Sevilla sprak, had me al gewaarschuwd. Maar ik zie niet wie hier die rol zou kunnen spelen… Ik heb je iets anders te zeggen dat belangrijker is. Volgens de instructies van Alonso heb ik de luitenant van politie bewerkt, met wie je me gisteravond zag. Ik geloof dat het goed loopt. Hij koestert geen wantrouwen en hapt in het aas als een jonge vis. Ik heb van hem gehoord, dat er nieuwe maatregelen ter bescherming van het fort van Braja genomen zijn. Hij is daarmee belast… Vanaf morgenochtend is alle verkeer verboden op de weg die vanaf Cavaca langs het fort naar boven op de heuvel loopt. Ze zweeg even en vroeg ongerust: ‘Ben je op de hoogte van het rapport dat ik gisteren over de vrachtwagen heb uitgebracht?’ ‘Ja, ik heb ervan gehoord.’

‘Ik vermoed dat ze nu de proefnemingen met de auto’s elke ochtend tussen tien en half een gaan

voortzetten. Om je dat te zeggen, had ik je gevraagd vannacht te blijven. Ze kunnen nooit over genoeg manschappen beschikken om de hele weg te bewaken. Het moet mogelijk zijn daar door bet struikgewas te komen en ergens langs de route een observatiepost te plaatsen …’ Hubert liet een geluid van twijfel horen: ‘Je moet dat spelletje met die politieman voortzetten. Probeer er achter te komen of hij zelf toegang heeft tot het fort en zoek een manier om het laboratorium binnen te komen.’

Hij wachtte even en voegde er toen met een stem die hard was geworden, aan toe: ‘Om dat te bereiken moet je voor niets terugschrikken … Alle manieren zijn geoorloofd… En je moet geen scrupules hebben… En ook geen persoonlijke gevoelens.’

Haar spieren verstijfden en ze vroeg droogjes: ‘Wat moet ik daaruit opmaken?’ Ruw beet hij haar alles toe:

‘Dat je de maîtresse van die luitenant moet worden, als dat nodig is.’

Met een opstandig gebaar ging ze achterover liggen. Een ogenblik voelde ze voor Hubert een soort haat en minachting. Toen kalmeerde ze en begreep dat ze niet het recht had hem kwalijk te nemen wat hij gezegd had. Hij was sterk, veel sterker dan zij en ze moest hem bewonderen voor de meedogenloze manier waarop hij al zijn persoonlijke gevoelens

 

onderdrukte als hij met een zaak bezig was. Maar haar bewondering bleef vermengd met een soort angst en ze kon niet anders doen dan de kus weigeren die hij haar plotseling wilde geven. Maar daarna, toen hij haar opnieuw liefkoosde, voelde ze zich smelten en bood ze geen weerstand meer. Nadat ze de dood van zo nabij gevoeld had, had ze een dierlijke behoefte zich te verzadigen aan die meedogenloze kracht die haar naakte lichaam in zijn ban hield.

Ze hield hem krampachtig vast en smeekte:

‘Bemin me, Hubert, kom, bemin me …’

Dat was niet wat hij gewild had en hij protesteerde

met een liefkozende zachtheid:

‘Nee, kleintje … Je moet je nu niet vermoeien.’

De weigering maakte haar woedend. Ze begon hem

met overstelpende passie uit te dagen en nu was hij

het die voor haar onverwachte heftigheid moest

zwichten.

Hij was erg voorzichtig, niet in staat te vergeten wat Muriel kort geleden had doorgemaakt, maar hij begreep dat ze om haar evenwicht te hervinden, nodig had wat hij haar gaf.

Hoofdstuk 8

Langzaam draaide Hubert het pad op en ging rechtsaf, de pijl volgend die de richting naar de grens aangaf. Direct werd hij verblind door de zon die al laag aan de horizon stond en moest hij de blauw mica klep neerlaten om te kunnen zien. Hij zette wat meer vaart op de brede, nieuw geasfalteerde weg en zag weldra de vlag van bloed en goud in de zon op het dak van het douanegebouw wapperen. Met een kort gebaar ontkoppelde hij en liet de Ford in zijn vrijloop uitlopen. Aan de rand van het trottoir wees een agent hem de file waarachter hij moest stoppen. Hij remde, liet de motor lopen en stak zijn gezicht buiten het raampje om met volle teugen de frisse zilte zeewind in te ademen. Hij hoefde niet lang te wachten. De gebruikelijke formaliteiten schenen die dag met ongewone vlotheid afgewikkeld te worden. Toen zijn beurt gekomen was, gaf hij zijn papieren aan de douanier, die ze onverschillig inkeek, en verduidelijkte: ‘Ik verlaat het land tijdelijk. Ik moet een kwestie regelen in Faro en kom hier zeker morgenavond weer langs.’

Zonder antwoord te geven, schudde de douanier zijn hoofd. Hij was blijven steken bij de papieren van de Ford, die in Sevilla gehuurd was. Hij deed een stap terug om de auto te bekijken:

 

‘Mag u daarmee het land uit?’

‘Natuurlijk,’ verzekerde Hubert. ‘Kijkt u zelf

maar..

De douanier bestudeerde weer langdurig de papieren, gaf ze toen aan Hubert terug en vroeg achterdochtig:

‘Wat hebt u aan te geven?’ Hubert begon te lachen:

‘Niets… Kijkt u maar. Voor twee dagen zijn een pyjama en een tandenborstel genoeg.’ De blik van de douanier viel op het linnen koffertje dat op de achterbank lag. Hij opende het portier, pakte het koffertje en deed het open. Het kostte maar een paar seconden om het te doorzoeken. Zwijgend legde hij alles op zijn plaats en vroeg: ‘Uw paspoort… Wacht u even, ik zal u het visum geven.’

Hij verdween in het gebouwtje. Hubert maakte zich helemaal niet ongerust… Ook al waren zijn papieren vals, ze waren toch uitstekend in orde. Al gauw kwam de man terug en gaf hem zijn paspoort. ‘U kunt doorrijden.’

Hubert dankte hem beleefd en schakelde weer. Hij reed kalm weg en bereikte de brug boven de Rio Guadiana. Aan de andere kant stopte hij opnieuw bij een douanepost. Hij was in Portugal. De formaliteiten kostten hier nog minder tijd en de Portugese douane vond het zelfs niet nodig zijn koffertje te bekijken.

Met nóg een stempel in zijn paspoort vertrok Hubert en reed Villa Real de San Antonio door. Buiten de stad voerde hij zijn snelheid op. Links van hem glinsterde de enorme zee onder de schuine stralen van de zon. Op zee trokken een paar rode en witte zeilen kalm hun spoor. Iets verder tekende de rook van een vrachtboot een grijs streepje op de groene zee. Aan de rechterkant gingen donkere heuvels in elkaar over, waarop hier en daar stukken hei wat lichtere toetsen maakten.

Met roekeloze snelheid reed Hubert eerst Tavira, daarna Olhao voorbij.

Toen Faro in zicht kwam, viel de schemering al; het landschap werd een waas dat de rode daken van de stad, die de laatste zonnestralen weerkaatsten, paars omgaf.

Hij remde sterk toen hij de buitenwijken bereikte en lette scherp op. Bug had hem duidelijke aanwijzingen gegeven, maar toch wilde hij niet het risico lopen zijn doel voorbij te schieten. De garage was precies zoals Bug hem beschreven had. Een groot, laag, wit gebouw waarvan de halfronde vorm door een rij benzinepompen afgesloten werd.

Hubert remde, schakelde en reed zonder aarzelen de cementen helling op, die toegang tot de garage gaf. Een mecanicien in een zwarte overall wees hem een plek, waar hij langzaam naar toe stuurde. Hij zette de auto stil en liep naar de mecanicien.

 

‘Is de baas er?’

De vraag scheen de man te verrassen.

Geduldig herhaalde Hubert:

‘Ik wil de baas zien … José Péréda.’

De mecanicien krabde met een vuile hand achter

zijn oor, terwijl hij de sociale status van zijn ‘klant’

trachtte te schatten:

‘Wie kan ik zeggen?’

Hubert begon er genoeg van te krijgen. Hij antwoordde kortaf:

‘Ik hoef jou geen tekst en uitleg te geven… Ga direct Péréda halen.’

De mecanicien deed alsof hij een grote bek terug wilde geven, scheen zich toen, door Hubert’s indrukwekkende gestalte geïmponeerd, te bedenken en gaf toe:

‘Wacht u hier… Ik zal eens kijken.’ Hubert had zin om hem te volgen, maar zag ervan af. Het was zinloos te veel de aandacht te trekken. Hij stak zijn handen in de zakken en begon ongeduldig heen en weer te lopen.

Na vijf minuten zag hij de mecanicien weer verschijnen, gevolgd door een grote, benige, uitgedroogde vent, die gekleed was in een vuile broek en een overhemd aan had, dat wijd open stond en een behaarde borst liet zien; op zijn hoofd had hij een ‘Amerikaans’ petje van blauw linnen. De mecanicien verdween bijna weer direct en de man met de pet kwam op Hubert af.

 

Wat wilt u?’ Rustig vroeg Hubert: ‘José Péréda?’

En toen de man bevestigend knikte, vervolgde hij: ‘Bent u de president van de Vliegersclub van Algarve?’

Péréda bewoog snel het hoofd op en neer en zei: ‘U bent juist ingelicht.’

Hubert verzocht de man hem naar de voorkant van de Ford te volgen. Daar wees hij met zijn vinger naar een groen-rood email bord waarop een vliegtuigvleugel en de letters a.c.a. stonden. Péréda was plotseling éen en al aandacht. Zonder een woord te zeggen, boog hij zich over het insigne van de Vliegersclub van Algarve heen. Een klein, bijna onzichtbaar detail trok direct zijn aandacht. Hij stond op en keek Hubert met vriendelijke belangstelling aan. Deze vervolgde met gedempte stem: ‘Bug is in Sevilla. Hij stuurt me naar u toe. Ik heb uw hulp nodig ..

Péréda reageerde niet. Langzaam draaide hij zijn hoofd om en keek naar de garage. De mecanicien die Hubert had ontvangen, was nergens te zien. Péréda maakte een kort handgebaar en antwoordde: ‘Wilt u me volgen, we kunnen beter in mijn kantoor gaan zitten …’

Ze liepen naar het grote glazen kantoor dat rechts

van de uitgang van de garage stond.

Hubert nam zijn metgezel nieuwsgierig op. Volgens

 

de inlichtingen van Bug was José Péréda door de Dienst in 1939 gerecruteerd, nauwelijks een paar weken na het uitbreken van de oorlog in Europa. Al snel had hij zich als een opmerkelijk goed agent doen kennen, die grote voorzichtigheid aan geweldige handigheid en efficiëntie paarde. De c.i.a. was er wel van op de hoogte, dat Péréda van de hem voor het uitvoeren van bepaalde missies verleende faciliteiten handig gebruik maakte om winstgevende smokkelhandel te bedrijven. Maar dat deden de meesten in zijn positie, en de c.i.a. had zich er nooit druk over gemaakt - integendeel, daar sinds lang gebleken was dat de beste smokkelaars ook de beste geheime agenten waren. De functie van president van de Vliegersclub van Algarve, die Péréda bekleedde, kwam hem zeer goed van pas bij het uitoefenen van zijn clandestiene activiteiten. Ze gingen het kantoor binnen dat door neonbuizen schel verlicht was.

Péréda wees Hubert een stoel en sloot de deur. De glazen wanden garandeerden hun een absolute rust, doordat niemand ongemerkt naderbij kon komen om hun gesprek af te luisteren. Hubert, die in een stoel zat die van metalen buizen was geconstrueerd, wachtte tot Péréda achter zijn bureau zat vóór hij tot de aanval overging: ‘De dienst die ik van u ga vragen, is wat uitzonderlijk, maar Bug heeft mij verzekerd, dat voor u niets onmogelijk is ..

 

Hij wachtte even om de reacties van de garagehouder gade te slaan, maar toen deze onverstoorbaar kalm bleef, vervolgde hij:

‘Ik heb morgenochtend om negen uur een vliegtuig nodig… Het vliegtuig mag van geen enkel kenteken voorzien zijn … Ik denk dat ik het u terug zal kunnen brengen tussen half een en een uur…’ Het benige gezicht van Péréda bleef uitdrukkingloos. Met zijn schorre, trage stem vroeg hij: ‘U denkt, dat u het terug zult kunnen brengen, dus u bent van plan het zelf te besturen?’ Vriendelijk verzekerde Hubert: ‘Daar hoeft u niet bang voor te zijn. Ik heb als piloot in de “Air Force” gediend… tweeduizend vliegeren, vijfenzeventig oorlogsmissies boven Duitsland.’ Nog steeds onverstoorbaar vervolgde Péréda: ‘U verlangt dat het vliegtuig gecamoufleerd zal zijn. Daar u moet weten, dat het mij onmogelijk is u een komeet te verschaffen, neem ik aan dat u boven Spanje wilt vliegen, of de kant van Tanger uit..«,’ Welwillend legde Hubert uit: ‘Spanje … meer kan ik u niet zeggen.. Péréda liet zijn fonkelende blik op het leren vloei-blad midden op zijn bureau rusten en mompelde toen peinzend:

‘Als u boven Spanje moet vliegen, zou het een vergissing zijn een kist zonder kenteken te nemen. Volgens mij zou het beter zijn er een Spaans vliegtuig van te maken… Dat is niet zo moeilijk…

 

Als u dan wat moet dalen, is niemand verbaasd.’ ‘Ik heb volledig vertrouwen in u,’ zei Hubert. ‘Maar het is ook nodig dat mijn vertrek en mijn terugtocht onopgemerkt blijven …’

Péréda sloeg zijn ogen op en verzekerde met een plotselinge opwinding:

‘Géén probleem… Over een uur neem ik u mee naar een afgelegen buitenplaats, die ik op ongeveer twintig kilometer van Alportel bezit. Daar kunt u de nacht doorbrengen. Morgenochtend, zodra het licht is, stijg ik met een van mijn toestellen van het vliegveld in Faro op. In twintig minuten ben ik vandaar bij u en we hebben dan alle tijd de kentekenen te veranderen.’ Hubert stemde met hem in en ging verder: ‘Als het mogelijk is, zou ik graag een helikopter hebben. Voor wat ik te doen heb, zou dat gemakkelijker zijn…’

Voor de eerste keer glimlachte Péréda.

‘Daar had ik al aan gedacht,’ zei hij. ‘U krijgt wat u

nodig hebt… Als u dat wilt, kunt u ook over een

camera beschikken.’

Hubert begon te lachen.

‘Dat had ik niet durven hopen, heel goed … Maar ik moet u wel eerlijk zeggen, dat ik het risico loop neergeschoten te worden. U moet er dus voor zorgen dat uw toestel niet geïdentificeerd kan worden als er een ongeluk gebeurt. Ik zal geen enkel papier meenemen.’

José Péréda stond op, sloeg met zijn vlakke hand op het bureau en verzekerde:

‘Alles wordt gedaan zoals u het wilt. Als u het toestel verliest, hoop ik alleen, dat Bug me later schadeloos zal stellen. Ik vermoed dat u nog niet gegeten hebt. Ik nodig u uit. Daarna vertrekken we naar Alportel.’

Hubert volgde de garagehouder naar de deur. Hij voelde zich absoluut gerust. Péréda beviel hem wel…

Hoofdstuk 9

Op het moment dat Hubert Bonisseur de la Bath met José Péréda contact opnam, reed een ouderwetse vrachtwagen, merk Ford, die er behoorlijk stoffig en gammel uitzag, het ronde plein van Ca-vaca op, de lichtende streep volgend, die de laatste, bijna horizontale zonnestralen op het plein tot aan de fontein wierpen.

Voor de herberg schakelde Alonso gierend terug en zette met een heel korte bocht, de auto onder het afdak neer, dat tot de binnenplaats toegang gaf. De remmen knarsten onverdragelijk en de motor sloeg, opv hetzelfde ogenblik dat de auto stopte na een laatste en belachelijke knal af. Met een vermoeid gebaar zette Alonso de vilten hoed die zijn kale hoofd bedekte, af en wierp hem op de bank. Daarna boog hij zich met moeite onder het stuur en draaide aan de koperen kraan, die de benzinetoevoer regelde. Hijgend en met bezweet gezicht opende hij het portier en liet zich op de grond zakken. Hij was gekleed in een broek van geel fluweel en een verbleekt linnen jasje, dat nauwelijks zijn vooruitstekende buik kon omspannen. Zijn kakihemd stond wijd open over zijn bruine tors.

Met zijn enige oog zag hij Maria, de kokkin, de binnenplaats opkomen, om hem te bekijken en direct

 

weer verdwijnen. Met een mechanisch gebaar trok hij het zwarte, lapje over zijn linkeroog recht, liep naar de achterkant van het vrachtwagentje en verzekerde zich ervan dat zijn lading manden en korven nog op zijn plaats zat. Toen kwam hij hinkend onder het afdak uit en liep naar de ingang van de herberg.

Espinel stond te dromen achter zijn toonbank, zijn blik door de open deur op de gouden weg gericht die zich snel in de violette schaduwen van het plein verloor.

Toen Alonso massief en groot binnen kwam, werd de herbergier uit zijn dromen gerukt. “Werktuiglijk greep hij een doekje en begon het roodkoperen beslag van de toonbank op te wrijven. ‘Goedenavond,’ zei hij. ‘Wat is er van uw dienst?’ Alonso nam rustig de tijd om rond te kijken. Zijn geoefend oog keek de gang in, die zich voor hem uitstrekte. In het kleine vertrek aan het eind daarvan zaten Muriel Solona en de luitenant van politie aan het diner.

Rustig liep Alonso naar Espinel toe en vroeg: ‘Kan ik hier eten?’

De gretige glimlach op het skeletachtige gezicht van de herbergier werd breder. Hij wierp het dweil-tje weg en antwoordde hartelijk: ‘Natuurlijk, senor! De keuken is uitstekend, u zult tevreden zijn. Als het u interesseert, er is nog een kamer vrij… Een heel mooie kamer.’

Alonso trok het lapje over zijn ene oog recht en maakte een afwerend gebaar met zijn grote hand. ‘Noem me niet senor, daar krijg ik buikpijn van. Ik wil je kamer niet… Ik wil alleen eten.’ Hij deed een stap naar voren, dempte zijn stem en rekte zijn hals uit:

‘Ik ben mandenmaker en ik kom uit Sevilla. Ik heb heel wat koopwaar bij me in mijn vrachtwagentje. Ze hebben me gezegd dat ik hier wel wat kwijt kan … Heb je manden of korven nodig?’ Espinel had niets nodig. Maar hij vond het niet tactisch direct te weigeren. Hij antwoordde: ‘Ik zal eens kijken… Ik zeg niet nee. Je kunt hier zeker wel zaken doen …’

Hij kwam achter de toonbank vandaan en wees een tafel aan, vlak bij het raam.

‘Wil je hier gaan zitten?… Dit is een goede plaats. Ik zal je direct laten bedienen.’ Alonso knikte en ging zitten. Toen de herbergier naar de keuken was gegaan, loerde hij met zijn ene kraaloog in het rond. Hij was er niet zeker van dat Muriel hem had zien binnen komen. Maar dat was niet belangrijk…. Als hij klaar was met eten zou hij naar haar toegaan, zonder verdenking te wekken … Hij at snel, gulzig, zoals men van iemand als hij kon verwachten. Tegelijkertijd lette hij erop wat de herbergier in de achterzaal deed.

Toen hij de laatste hap verslonden had, veegde hij zijn mond met de achterkant van zijn hand af en

 

liet een enorme boer om zijn tevredenheid uit te drukken. Tenslotte riep hij Espinel en stelde voor: ‘Je wilt vast wel een glaasje met me drinken.., Geef ons iets goeds.’

De herbergier wilde zich omdraaien, maar Alonso greep hem bij zijn mouw en vroeg halfluid: ‘Je weet dat de handel moeilijk is … Toen ik binnenkwam, heb ik een mooie senora gezien, die in de achterzaal met de luitenant van politie zit te eten. Ik heb in mijn wagen een paar dingetjes, die haar misschien interesseren … Als je het goed vindt, zou ik ze graag laten zien …’

Espinel vond het direct goed en Alonso stond op en liep naar de deur.

‘Schenk maar vast in, ik kom direct terug.’ Hij ging naar de vrachtwagen en opende het portier aan de kant van het stuur. Onder de versleten leren bank haalde hij een mandje van veelkleurig stro vandaan, dat er erg leuk uitzag. Hij nam het onder zijn arm, ging de herberg weer binnen en liep naar de achterzaal, na een knipoog van verstandhouding tegen de herbergier.

Fernando Ribera, die over Muriel heengebogen zat, richtte zich snel op toen hij de mandenmaker met het piratenuiterlijk aan zag komen en zijn gezicht drukte irritatie uit nu hij op zo’n moment gestoord werd. Vrolijk bleef Alonso voor de tafel stilstaan en maakte voor zover zijn corpulentie hem daartoe in s :aat stelde een buiging om Muriel te begroeten.

‘Duizendmaal excuus, senora en senor .. Met een plechtig gebaar haalde Alonso het mandje onder zijn arm vandaan en zette het heel voorzichtig, als gold het een voorwerp van onschatbare waarde, voor Muriel op de tafel neer.

‘Hier ziet u,’ legde hij uit, ‘een zakdoekenmandje dat ik gemaakt heb. Het is een dingetje dat dames leuk vinden en de prijs is zo laag, dat de senor officier het zijn dame zeker niet zal weigeren.’ Zijn sombere gezicht straalde en hij gaf een korte ruk met zijn hoofd om zijn woorden kracht bij te zetten. Toen trok hij het lapje voor zijn oog recht en boog zich naar Ribera over, terwijl hij op vertrouwelijke toon fluisterde:

‘Vijftig peseta’s. Dat is voor niks… dat verzeker ik u.’

Muriel had het mandje opgepakt en bewonderde het, zichtbaar verrukt: ‘Snoezig,’ fluisterde ze.

Ze zweeg en bloosde verlegen. Ze keek Ribera aan en zei heel snel:

‘Ik zou niet willen dat u dacht … Ik zal het zelf betalen. Hoeveel kost het?’ Ze greep al naar haar tas. Ribera protesteerde:

‘Alsjeblieft, Muriel… Ik vind het heerlijk, je ‘t te kunnen geven, als je het leuk vindt…’ Hij haalde zijn portefeuille te voorschijn, zocht een biljet van vijftig peseta’s, en gooide het op tafel.

Alonso maakte zich er snel meester van. Duizendmaal dank, senor officier. De senora zal u dankbaar zijn ..

Hij liep achteruit naar de deur, boog nog een keer en draaide zich om en verdween in de gang. Hij was er zeer tevreden over, dat hij de luitenant voor de instructies van de Dienst had laten betalen, die hij onder diens ogen aan Muriel had doorgegeven. Buiten viel de nacht snel in. Alonso bleef nog een halfuur aan de toonbank hangen, in gezelschap van Espinel. Toen scheen hij zich rekenschap te geven van het late uur, betaalde, plotseling gehaast. De herbergier gaf hem het wisselgeld terug en deed nog een laatste poging:

‘Als je van plan bent in Aracena te gaan slapen, dan kan ik je wel zeggen dat je het hier veel beter zult hebben.’

Alonso lachte hartelijk.

‘Denk je soms dat ik miljardair ben!’ zei hij. ‘Ikslaap nooit in een herberg als ik op reis ben … Het weer is goed, en mijn auto comfortabel. Tot ziens vriend, ik kom je ‘n glaasje aanbieden op de terugweg…’ De nacht was ingevallen en doordat er geen maan was, was het buitengewoon donker. Alonso vond dat uitstekend… Hij ging achter het stuur van zijn Ford zitten, luid zingend, en zette de motor aan die een hels lawaai maakte. Hij reed achteruit, draaide en reed aan de andere kant van het plein rustig de weg naar Aracena op ..

 

Ook voorbij het dorp hield hij dezelfde matige snelheid. Vijftienhonderd meter verder bereikte hij een splitsing, waar een smalle weg naar links, langs de berghelling liep. De weg naar de top … Alonso zette de Ford stil en stapte uit om zijn lading te inspecteren. Toen zijn geoefend oog hem de verzekering had gegeven, dat alles stevig vast zat, stapte hij in en sloeg de weg naar de top in … Hij reed zachtjes, voorzichtig die snelheid houdend, waarbij zijn motor het minste geluid maakte. Na enkele seconden deed hij de koplampen uit en reed nog langzamer om een ongeluk dat slecht van pas zou komen, te vermijden.

Van tijd tot tijd zag hij in de bochten van de weg aan de overkant van de vallei de lichten van het dorp. Ongeveer een kwartier nadat hij Cavaca had verlaten, reed hij in de dichte schaduw van een dennenbos. Daar was hij er zeker van, dat men hem van beneden niet meer zien kon; hij deed de koplampen wèer aan, dimde het licht en zocht naar een doorgang tussen de bomen.

Hij vond al gauw, wat hij nodig had: een pad dat breed genoeg was, om er met de Ford in te kunnen rijden. Hij volgde het pad en hield vijftig meter verder stil. Hij doofde de lichten, stak een zaklantaarn aan en liep te voet terug naar de weg. Zorgvuldig verwijderde hij de sporen, die de banden van het vrachtwagentje bij het begin van het pad hadden gemaakt.

Toen ging hij vrolijk fluitend terug naar de Ford en kroop op de bank, waarop hij, opgerold als een hond ging liggen slapen.

Hij was op zijn post en de zon zou hem wel wekken.

Uitgeput door de rol die ze de hele avond tegenover Ribera had moeten spelen, duwde Muriel zenuwachtig de grendels voor de deur, waartegen ze ging leunen om met een intense opluchting te horen hoe de passen van de luitenant in de gang wegstierven.

Hij had er op gestaan haar naar haar kamer te brengen, en had er lang op aangedrongen te mogen binnenkomen, al was het maar voor een minuutje. Ze had stand gehouden. De gedachte de maîtresse van dit dikke, zwetende individu te worden, werd steeds onverdraaglijker voor haar … Ze voelde zich sterk genoeg en zou het doel dat men haar gesteld had weten te bereiken ook zonder dat ze tot dit uiterste hulpmiddel haar toevlucht nam. Toen het ritme van haar hart en ademhaling weer normaal was, ging ze van de deur weg en zette het kleine mandje op de houten tafel, die bedekt met een Andalusische sjaal, in een hoek van de kamer bij het raam stond. Ze verzekerde zich ervan dat de massieve luiken goed gesloten waren en haalde toen uit de badkamer een handdoek die ze aan de knop van de deur hing, zodat niemand door het sleutelgat kon kijken..,

Ze opende het mandje. De bodem was bedekt met een stuk karton waarop de vlag van bloed en goud gedrukt was.

Uit haar tas haalde Muriel een nagelvijl van verchroomd staal. Met de punt lichtte ze het karton op dat gemakkelijk meegaf. Direct daaronder lag een stuk zorgvuldig opgevouwen pakpapier… Muriel pakte het op, vouwde het open en wierp een snelle blik op de boodschap die er in cijferschrift op was geschreven…

Zonder het document los te laten trok ze een potlood en een blocnote naar zich toe en ging op een stoel bij de tafel zitten.

De sleutel van de code stond haar duidelijk voor ogen, en ze begon de boodschap zonder enige moeite te ontcijferen …

In vijf minuten lag de tekst van de instructies die Alonso haar overhandigd had, voor haar. Oplettend begon ze elk woord in haar geheugen in te prenten, x. 1 Erachter komen of er een directe telefoonverbinding is tussen het politiebureau en het fort Braja. Als er geen directe lijn is en alle gesprekken over de centrale van Aracena lopen, proberen achter het nummer te komen.

2. In elk geval de afdrukken maken van de sleutels van het politiebureau in Cavaca, en, indien mogelijk, van de safe of koffers met geheime dossiers. 3. Tot elke prijs er achter komen, hoe men het fort bereikt, wat de eventuele wachtwoorden zijn, hoe

de aard van het beveiligingssysteem binnen het fort is.

Op al deze vragen moet achtenveertig uur na ontvangst van deze boodschap een antwoord ontvangen zijn.

Het was kort, maar duidelijk. Muriel was verbijsterd door de moeilijkheid van de taak, die haar werd opgelegd. Nooit zou ze die tot een goed einde kunnen brengen zonder met Ribera tot het uiterste te gaan. En dan nog… achtenveertig uur was een uiterst korte tijd om een officier van politie ieder besef van plicht en verantwoordelijkheid te doen vergeten.

Bekommerd stond Muriel op en nam uit haar tas een mooie zilveren aansteker waarin haar naam was gegraveerd en knipte het vlammetje aan. Ze verkreukelde het briefje waarop de boodschap van Alonso stond, evenals het papier dat ze gebruikt had om het te ontcijferen. Ze stak beide in brand en legde ze in de grote stenen asbak die op de tafel stond. Ze keek toe hoe het brandde en roerde erin met haar potlood om het vlugger te laten gaan. Toen de papieren helemaal tot as waren geworden, stampte ze de as fijn tot poeder. Daarna bracht ze alles naar de badkamer, gooide het in de wastafel en deed de kraan wijd open om het weg te spoelen.

Peinzend begon ze zich werktuiglijk uit te kleden. Achtenveertig uur om zich de gevraagde inlich-

 

tingen te verschaffen… Hoe ver gevorderd haar relatie met Ribera ook was ze meende toch nauwelijks enige kans te hebben …

Toch móest ze slagen. Als ze faalde zou Hubert menen dat ze het met opzet gedaan had, en zich zeker meedogenloos gedragen, zowel terwille van zichzelf, als ook om zijn geschonden prestige bij de chefs te herstellen.

Achtenveertig uur… Als ze nu werkelijk achtenveertig uur met Ribera tête-à-tête zou kunnen doorbrengen, misschien zou ze dan slagen? Maar Ribera had zich in zijn kamer teruggetrokken en waarschijnlijk zou ze hem de hele volgende dag niet kunnen ontmoeten. Feitelijk had ze maar een avond, en éen nacht - als ze erin slaagde haar weerzin te overwinnen en de luitenant zo in haar ban kon brengen om alles uit hem te krijgen wat ze weten moest…

Tenzij er een wonder gebeurde, zag de zaak er hopeloos uit.

Ze was op de rand van het bed gaan zitten om haar kousen uit te trekken. Plotseling werd ze ontzettend boos. Ze kon toch niet aan de deur van die ijdele agent gaan kloppen en hem smeken haar in zijn bed te willen nemen! Afgezien van het feit, dat haar trots zich daartegen verzette, meende ze - en niet zonder reden - dat een dergelijke stap onhandig zou zijn en Ribera achterdochtig zou maken. Toen haar prachtige benen ontbloot waren stond ze

op en trok haar broekje over haar heerlijk gevormde heupen naar beneden …

Ze tilde haar voeten op om uit het hoopje witte zij te stappen dat nu op het tapijt lag, toen er discreet op de deur geklopt werd …

Een verschrikkelijke angst verlamde haar en bezorgde haar kippevel. De herinnering aan de aan-sjag die de vorige nacht op haar gepleegd was, kwam weer in alle hevigheid bij haar op. “Was de moordenaar, woedend over zijn mislukking, teruggekomen?

Na een korte pauze klonk het onrustbarende geluid, als van een nagel op hout, opnieuw. In paniek strekte Muriel haar hand uit naar het lichtknopje aan het hoofdeinde van het bed en deed het licht uit. Maar in het donker werd ze nog veel banger, en ze stak het direct weer aan …

Wat moest ze doen? Er was geen telefoon op baar kamer en ze kon toch niet de luiken open gooien, en om hulp roepen, voordat ze wist wat er aan de hand was. De moordenaar zou de tijd hebben om te vluchten en zij zou zich alleen maar belachelijk maken…

Toen door de dikke mist van haar angst heen, drong het tot haar door dat er achter de deur gefluister te horen was. De onbekende riep haar naam en het timbre van die stem kwam haar bekend voor. Haar nieuwsgierigheid werd haar te machtig. Op haar blote voeten liep ze geluidloos naar de deur,

 

ondanks alles vertrouwend op de enorme grendel die ze ervoor had geschoven.

Ze hield haar oor tegen de deur en vroeg zacht: ‘Wie is daar?’

Onmiddellijk klonk het antwoord: ‘Fernando… Doe de deur open, Muriel, ik smeek je … Ik heb je iets belangrijks te zeggen.’ Ze voelde zich verslappen en begon nerveus te lachen. Het was Fernando maar!… Ze leunde tegen de muur, schuddend van een zacht, zenuwachtig gelach dat haar van haar angst bevrijdde. Toen, gekalmeerd, begon ze over haar hele lichaam te beven… Het was Fernando. Het probleem waarmee ze enkele ogenblikken geworsteld had, deed zich nu weer dwingend voor en dit keer vereiste het een onmiddellijke oplossing. Ribera, achter de deur, werd ongeduldig. Hij beweerde, dat hij iets belangrijks te zeggen had, ze kon hem zo niet laten gaan… Ze moest naar hem luisteren. Daarna zou ze kunnen zien, wat haar te doen stond …

Ze liep naar de deur toe en fluisterde: ‘Een seconde … Ik doe direct open.’ Ze ging terug naar het bed en pakte haar peignoir waarmee ze haar naakte lichaam bedekte. Ze knoopte de ceintuur om en trok met kloppend hart de grendel weg om de deur te openen. Gekleed in een bloedrode pyjama, bood Ribera een belachelijke aanblik en ze moest op haar lippen bij-ten om niet in lachen uit te barsten. Ze liet hem binnen komen en sloot de deur, geheel van haar angst bevrijd. Hij was werkelijk te komisch … Ze slaagde erin een ernstig gezicht te zetten waarop geen verwijt te lezen stond. ‘Wat hebt u me dan voor belangrijks te zeggen?… Ik wilde juist naar bed gaan.’

Nu hij werkelijk ter plaatse was, leek Ribera er niet bepaald trots op te zijn. Even rood als zijn pyjama, keek hij strak naar de blote voeten van Muriel. Toen zei hij, met gebalde vuist en met zichtbare moeite, op de toon van een boos kind: ‘Ik wilde u zeggen dat ik u lief heb en dat ik niet meer kan verdragen …’

Zijn stem bleef in zijn keel steken, hij kon niets meer zeggen. Opnieuw kreeg Muriel onbedwingbare zin om in lachen uit te barsten. Maar toch moest ze vermijden door haar vrolijkheid de eigenliefde van deze komische Sancho Panza te kwetsen. Impulsief wierp ze zich tegen hem aan en verborg haar gezicht tegen zijn schouder. ‘O … Fernando .. Ze was niet in staat zich langer te beheersen. Haar hele lichaam schudde van het lachen. Overstelpt van vreugde streelde Fernando zachtjes haar hals en smeekte met bevende stem:

‘Huil niet, Muriel… Je zult eens zien hoe gelukkig ik je zal maken.’

Ze begon nog harder te lachen en hij ging verder haar te troosten.

Hoofdstuk 10

Het weer was ideaal voor een dergelijke onderneming. Boven de Siërra dreven dikke witte wolken waartussen grote plekken waren vrijgebleven. Sinds enige minuten beschreef Hubert cirkels in een gebied op duizend meter boven Almonaster.Tien kilometer oostelijker lag het dorpje Cavaca dicht om zijn minaretachtige kerktoren heen. Iets hoger, meer naar het noorden, tekende op de helling van een rode heuvel de grijze vlek van het fort Braja zich duidelijk af onder de weg naar de top. Rondom Almonaster leken de mijnen in vol bedrijf. Niemand bekommerde zich om het kleine vliegtuigje, dat boven de Siërra cirkelde. Hubert had een uitstekende nacht doorgebracht in het huis van José Péréda. Nog voor zes uur had het geronk van een motor hem gewekt en hij was net op tijd opgestaan om te kunnen zien, dat de garagehouder een onberispelijke landing maakte op het weiland dat zich voor het huis uitstrekte en omzoomd door dicht geboomte, een ideale beschutting tegen onwelkome nieuwsgierigheid bood. Ze hadden een uur nodig gehad om de bestaande kentekenen te verwijderen en door andere te vervangen, waarvan Péréda verzekerde, dat ze op een Spaans toeristenvliegtuig hadden gezeten dat al lang verdwenen was.

Het vliegtuig was een Hanriot-190, met twee plaatsen achter elkaar; het was van Frans fabrikaat en bezat een Renault-motor van honderdveertig pk die een kruissnelheid van ongeveer honderdvijftig kilometer per uur toeliet. De vleugels waren hoog boven de cabine geplaatst waardoor een bijna onbeperkt zicht op de grond mogelijk was. Aan een poot van het landingsgestel had Péréda een camera met een telelens bevestigd die van de cockpit uit bediend kon worden. Nadat hij zijn papieren en persoonlijke bezittingen aan Péréda had toevertrouwd, trok Hubert over zijn onderkleren een linnen overall aan. Alles, waardoor het toestel geïdentificeerd had kunnen worden was er zorgvuldig uit verwijderd. Hubert had zijn vlucht op een kaart uitgestippeld, en een paar minuten over half tien steeg hij op. Om half elf was hij boven Almonaster. Nadat hij een paar maal had rondgecirkeld en de motor zo goed mogelijk had afgesteld, opende hij het linker raampje en pakte hij de sterke verrekijker die Péréda hem gegeven had; terwijl hij met zijn rechterhand zo stuurde dat het vliegtuig keurige cirkels trok, begon hij zijn waarnemingen. Bij elke draai bevond hij zich gedurende een kwart van de cirkel op de juiste plaats om het fort Braja en zijn omgeving in het vizier te krijgen.

Omstreeks tien uur vijfenveertig werd het plotseling druk op het betonnen platte dak van het fort. Tij-

 

dens korte opeenvolgende waarnemingen zag Hubert een soortgelijk tafereel als Muriel hem beschreven had. De enorme vrachtwagen werd door een lichte lier opgehesen, naar buiten gebracht en op het terras voor het fort neergezet. Ondanks zijn ongeduld wilde Hubert niet nog dichterbij komen. Hij was er zeker van dat men de ‘Harriot’ van het fort uit niet gauw zou kunnen zien. Maar toch, als per ongeluk de mensen die met het manoeuvreren van de vrachtauto bezig waren, hem ontdekten als hij in een open plek tussen de wolken rondcirkelde zouden ze zich er zeker ongerust over maken.

Door zijn kijker zag Hubert de vrachtwagen, aanzienlijk vergroot, starten en daarna snel wegrijden naar de weg die naar de top leidde. Hij liet de verrekijker om zijn hals bungelen, bracht het vliegtuig met een polsbeweging in de juiste positie en steeg hoger.

Hij klom zonder van richting te veranderen boven de wolken, tot hij beurtelings de chronometer en de snelheidsmeter raadplegend, meende dat hij boven de weg was.

Toen gaf hij vol gas en daalde snel. “Weldra kwam hij in de wolken terecht, spiraalsgewijs dalend en volkomen vertrouwend op zijn boordinstrumenten. Hij kwam boven Cavaca uit, daar hij iets naar het zuiden was afgedreven. Recht voor hem uit lag Aracena. Hij liet het toestel zijn spiraal naar links

 

voltooien en bracht het pas weer in een rechte koers toen hij de top van de hoge heuvel en het einde van de weg die er naar toe leidde, had gezien. Hij verminderde snelheid en bracht geleidelijk de dalingshoek terug, totdat de naald van de ‘Badin’ op 90 stond. Snelheidsmeter voor de luchtvaart, genoemd naar de uitvinder.Bij deze snelheid schommelde het toestel enigszins, maar Hubert had nog een voldoende veiligheidsmarge. •

Met het blote oog kon hij nu gemakkelijk de auto herkennen, die snel op de weg naar de top reed. Hij pakte zijn verrekijker en richtte hem op het voertuig dat hij gemakkelijk kon identificeren … Het was een mercedes van tien ton, een oud model, waarschijnlijk een overschot van de leveranties van Hitler-Duitsland aan het leger van Franco tijdens de burgeroorlog.

Hubert liet de kijker zakken en gaf langzaam gas, om de motor duizend toeren op te voeren. Ter hoogte van de top van de heuvel, wilde hij voor het ogenblik niet meer hoogte verliezen. Honderd kilometer per uur bleef het toestel zonder teveel moeite in een rechte koers.

Hubert was opeens te dichtbij, hij maakte een bocht naar rechts, en trok het toestel weer recht. Toen zag hij verbaasd hoe de enorme vrachtwagen de weg verliet en tegen de helling opreed die vol stenen en kreupelhout was. Ondanks het moeilijke terrein

Snelheidsmeter voor de luchtvaart, genoemd naar de uitvinder.

 

verminderde de wagen geen snelheid; Hubert schatte, dat de wagen minstens zestig kilometer per uur reed op een helling van ongetwijfeld meer dan veertig procent. Het leek wel gezichtsbedrog. Zelfs met de krachtigste automotoren die er tot nu toe bestonden, zou dit niet mogelijk zijn. En Muriel beweerde dat een klein motortje van éen cilinder dit grote voertuig in beweging bracht. Hubert wist niet meer wat hij ervan denken moest, en hij had moeite de aanvechting om naar beneden te duiken en die geheimzinnige motor van dichterbij te bekijken, te bedwingen. Juist had hij ondanks alles besloten dit toch te doen, toen de vrachtwagen plotseling in een zeer kleine bocht door een rotsblok, dat tussen de wielen lag, werd tegengehouden en stil bleef staan. Hubert liet het gas helemaal los en pakte zijn kijker. Wat hij nu zag, zó vergroot dat hij bet niet beter had kunnen zien als hij op tien meter afstand met het blote oog ernaar had gekeken, was verbijsterend. Drie mannen, twee burgers en een generaal, waren uit de cabine gestapt en stonden voor de rots die het oponthoud veroorzaakt had. Na enkele seconden liep een van de burgers naar de achterkant van de wagen, tilde het chassis met beide handen op en verplaatste het toen, zonder enige zichtbare moeite, over ongeveer anderhalve meter … Intuïtief had Hubert het mechanisme ingeschakeld, waardoor de camera in werking werd gesteld, om

 

het fantastische schouwspel te filmen… Hij wilde weer stijgen, toen hij zag dat hij ontdekt was. Doodstil naast de wagen staande, keken de mannen naar hem omhoog… Zonder zich te haasten gaf hij gas en begon om de top van de heuvel heen te vliegen om enkele ogenblikken aan hun te nieuwsgierige blikken te ontsnappen.

Hij bleef met opzet even aan de andere kant en er waren zeker drie minuten voorbijgegaan toen de vrachtauto, die nog steeds op dezelfde plaats stond, weer in het zicht kwam. In zijn verrekijker zag Hubert dat de twee mannen in burger over de motorkap heen gebogen stonden. De gelegenheid was te verleidelijk …

Met een kort gebaar trok Hubert de gashendel helemaal uit en dook op de grote mercedes af. Bij een snelheid van tweehonderdvijftig kilometer per uur liet hij de camera weer lopen, op minder dan honderd meter van de wagen. De drie mannen wierpen zich in paniek op de grond. Hubert zette zijn tanden op elkaar en steeg pas op het laatste moment weer hoger; instinctief spanden zijn spieren zich, zo bang was hij, een seconde lang, dat hij met zijn landingsgestel het dak van de wagen zou raken. Als een pijl steeg hij zo snel hij kon en draaide toen onberispelijk. Hij gaf meer gas en dook opnieuw, terwijl hij de camera liet lopen… Hij zag dat de Spaanse generaal zijn revolver trok en schoot… Dat was van geen enkel belang… Er

 

was maar een minieme kans dat hij hem zou raken. Op het allerlaatste moment trok hij op, zette de camera stop en maakte toen een verticale bocht om snel de heuvel tussen hem en de vrachtwagen te laten komen.

Hij vloog al naar het oosten toen hij zich bedacht: het werk was nog niet klaar. Op topsnelheid maakte hij rechtsomkeert en dook naar de bochtige weg, die flauw langs de flank van de berg naar beneden liep. Vlak erboven scherend, vloog hij er enkele seconden langs, en steeg weer op toen hij over een dicht dennenbos gekomen was. Met de stuurknuppel tegen zijn buik bereikte hij snel de beschutting van de wolken. Nadat hij daarboven uit gestegen was en de heldere zon voor zich had, zette hij de motor op kruissnelheid en begon aan de terugtocht.

Na een voortreffelijke nachtrust werd Alonso door de eerste zonnestralen gewekt; hij voelde zich fris en tot alles in staat. In vrolijke stemming en genietend van de frisse geur van het bos dat galmde van vogelgezang, was hij begonnen zich te sterken met een half brood en een hele worst, waarbij nog een liter zware rode wijn kwam. Daarna was hij naar de kant van de weg gelopen en had zeer nauwkeurig de dennebomen die daar stonden, bestudeerd.

Hij had zijn keus op een boom laten vallen die wel

 

een dunne stam, maar veel takken had en waarvan de kroon meer dan tien meter hoog was en enigszins over de weg heen hing.

Vrolijk fluitend was hij terug gehinkt naar het vrachtautootje, dat hij gedeeltelijk begon uit te laden. Nadat hij een respectabel aantal manden en korven op de grond had gegooid, haalde hij voorzichtig een kartonnen doos te voorschijn die hij aan de rand van het pad neerzette in het dichte gras dat onder de dennen groeide.

Nadat hij de lading weer op z’n plaats gezet had, nam hij de kartonnen doos op, liep ermee terug naar de weg en zette hem aan de voet van de door hem gekozen boom neer. Daarna maakte hij op zijn dooie gemak een stuk plastic waaraan een licht ontvlambare lont zat, op de stam vast, vijftig centimeter boven de grond. Het geheel verborg hij handig onder een stuk mos waarna hij zich tevreden in zijn handen wreef.

Vervolgens overtuigde hij zich er opnieuw van dat de Ford vanaf de weg geheel onzichtbaar was. Toen het ongeveer half tien was, ging hij plat op zijn buik onder de bomen liggen, op een plaats waarvan hij de weg in de gaten kon houden zonder zelf gezien te worden.

Tegen tien uur hoorde hij het geluid van een motor. Even later zag Alonso een jeep komen; onder de drie mannen die erin zaten herkende hij de luitenant van politie Ribera.

 

Om tien uur twintig kwam de jeep weer terug na ongetwijfeld tot op de top van de heuvel te zijn geweest.

Tegen elf uur klonk opnieuw het geluid van een motor, maar heel anders dan de eerste keer. Het was het korte, sputterende geluid van een motorfiets met twee versnellingen.

Hoewel hij gewaarschuwd was, onderging Alonso een schok van verbazing toen hij de grote mercedes onder het lachwekkende geluid van zijn motor snel de weg op zag rijden.

Alonso onderscheidde duidelijk in de cabine de twee mannen in burger en de generaal, die in een geanimeerd gesprek gewikkeld leken. Het enorme voertuig was in enkele seconden op de weg naar boven verdwenen …

Alonso rolde zich op zijn zij en keek met zijn enige oog naar de hemel waarin grote witte wolken dreven.

Hij zag het vliegtuig dat door Hubert bestuurd werd op het moment dat het boven Cavaca uit de wolken te voorschijn kwam. Aandachtig volgde hij de bewegingen van het kleine toestelletje tot het, met topsnelheid op de vrachtwagen afduikend, door de bomen aan zijn oog onttrokken werd. Met een verrassende handigheid sprong Alonso op en holde hinkend naar de boom, waar hij het stuk plastic aan bevestigd had. Hij haalde een storm-aansteker uit zijn zak en liet het vlammetje aangaan.

 

Hij pakte de lont die uit de camouflage van mos te

voorschijn kwam tussen twee vingers van zijn linkerhand en wachtte, al zijn zenuwen gespannen. Hij was al begonnen zich ongerust te maken, omdat hij het vliegtuig niet meer hoorde, toen het geloei van een motor op topsnelheid hem geruststelde. Hij zag het toestelletje op topsnelheid boven de weg naderen. Zonder langer wachten, trillend van het oorverdovende geluid dat door de twintig meter boven hem vliegende ‘Hanriot’ werd gemaakt, stak hij de lont aan.

Uit alle macht holde hij weg, zo ver als het hem maar mogelijk was en wierp zich toen plat op zijn buik onder een enorme den. Op hetzelfde ogenblik schudde het hele bos door een heftige explosie… Met korte tussenpozen klonk er gekraak van takken, weldra gevolgd door een enorm lawaai van brekende takken, dat lange seconden duurde en steeds heviger werd en tenslotte eindigde in een zware bons waar de grond van dreunde. Alonso stond op en holde de weg terug die hij genomen had. De denneboom was, precies zoals het moest, dwars over de weg gevallen. Zorgvuldig verzekerde Alonso zich ervan, dat er geen spoor van het explosief dat hij had aangebracht, was overgebleven en wiste in het gras de sporen van zijn voetstappen uit. Hij ging terug naar het pad en wachtte geduldig…

De weg die het fort Braja verbond met de weg naar

de heuveltop, splitste zich ongeveer honderd meter beneden de plek waar Alonso was. Om naar het fort terug te gaan, moest de vrachtwagen daar langs … Tenzij de auto kon vliegen - wat Alonso niet bovenmatig verrast zou hebben - zou de auto voor de versperring van de gevelde den moeten stoppen…

De tijd ging wanhopig langzaam voorbij en Alonso wachtte al eindeloos toen hij eindelijk het hem al bekende geknetter hoorde.

Alonso luisterde tevergeefs naar het gepiep van remmen. Alleen uit de kreten van woede en verbazing kon hij afleiden, dat de wagen had moeten stoppen… Toen hoorde hij ook de motor niet meer.

Nu was de beurt aan Alonso. Zeer op zijn gemak, ondanks zijn gespannen zenuwen, liep hij naar voren, heel erg hinkend. Met een verbaasd, enigszins angstig gezicht dook hij opeens bij de gevallen boom voor de vrachtwagen op. De drie mannen waren uitgestapt en bekeken de versperring. Hun houding drukte woede en ongerustheid uit.

Op de onverwachte verschijning van Alonso reageerden ze eerst niet. Toen haalde de generaal met een dramatisch gebaar zijn revolver te voorschijn, richtte hem op Alonso en brulde: ‘Verroer je niet, of ik schiet je dood! We hebben je, schoft..

Dit was een kolfje naar Alonso’s hand. Hij slaagde erin spierwit te worden en hief bevend zijn handen op… Ondanks het gevaar dat hem bedreigde, had de officier kennelijk zijn kalmte verloren, een beetje toneelspel zou geen kwaad kunnen … Alonso liet zijn mond openhangen als een vis, hij toonde zijn zwarte tanden, zijn enige oog scheen uit de kas te willen vallen. Tenslotte liet hij zich op zijn knieën vallen, strekte zijn armen uit naar de drie mannen en smeekte hartroerend:

‘Wacht… Niet schieten senor officier. Het was het vliegtuig … Het had me kunnen doden …’ Zijn vertoning maakte een heel natuurlijke indruk, zijn gezicht werd vuurrood door de moeite die hij zich gaf alles te verklaren. Enigszins gekalmeerd, liet de generaal zijn wapen zakken en kwam een pas naar voren:

‘Wie bent u? Wat hebt u gezien?’ Alonso stond onhandig op en antwoordde, zijn handen ter hoogte van zijn schouders houdend: ‘Ik ben maar een arme mandenmaker… Gisteravond heb ik gegeten in de herberg van Cavaca en een paar glaasjes gedronken met de herbergier, misschien iets te veel. Toen ik Cavaca verliet om naar Aracena te gaan, ben ik, denk ik, de weg kwijt geraakt en ik zag al gauw dat ik verdwaald was. Ik was erg moe en daarom wilde ik liever hier stoppen en in mijn auto slapen, dan om te draaien…’

Zonder dat iemand het merkte, observeerde Alonso nauwkeurig alles wat hij zag. De twee zwijgende mannen in burger interesseerden hem maar matig. Hij was er bijna zeker van dat het Karl Reinbach en Heinrich Liedmann waren, de twee geleerden van Duitse afkomst, die voor de onderzoekingen op het fort Braja verantwoordelijk waren. De identiteit van de generaal liet hem minder onverschillig … Maar wat vooral zijn nieuwsgierigheid opwekte, dat was die vreemde vrachtauto, tien ton zwaar, die voortgedreven werd door een motortje dat er heel zwak uitzag. Evenals Hubert kon ook Alonso het type van de auto en zijn waarschijnlijke herkomst heel goed vaststellen. In elk geval kon het geheim alleen maar binnen in de auto zelf zitten, en wel in de motor.

Met een wantrouwend gezicht naderde de generaal Alonso, die zich genoodzaakt zag zijn aandacht nu op hem te vestigen. Met een plotseling suikerzoete stem antwoordde de officier: ‘En u denkt zeker dat we zo’n onwaarschijnlijk verhaal zullen geloven … U moet ons die vrachtauto van u maar eens laten zien. Maar eerst uw identiteitspapieren…’

Met bevende hand veegde Alonso zijn bezwete voorhoofd af en trok het lapje voor zijn slechte oog recht. Daarna haalde hij zijn portefeuille te voorschijn. Hij trok er een beduimelde kaart uit en gaf die aan de generaal, die - voor hij de kaart bekeek -

een pas achteruit ging om iedere verrassing te voorkomen. De officier las hardop voor: ‘Alonso Guerrero, geboren 19 september 1907 te Sevilla… Beroep: mandenmaker, woonplaats: Sevilla, Passage Colonel-Trucha nr. 12.’ Hij liet de hand waarmee hij het document vasthield, neervallen en zei, zonder zijn vijandige en wantrouwende houding te laten varen: ‘Laten we naar die auto gaan kijken.’ Op een bevelend gebaar van de officier maakte Alonso rechtsomkeert en liep het bos in, naar zijn auto. Hij wierp een blik over zijn schouder en zag dat alleen de officier hem volgde; de anderen bleven bij de wagen.

Toen ze bij de Ford gekomen waren, onderzocht de generaal hem van binnen en van buiten. Toen hij niets verdachts gevonden had, beval hij, alleen nog maar meer uit zijn humeur: ‘Terug naar de weg.’

2e liegen het pad af… Op het moment dat ze bij de weg uitkwamen, klonk het karakteristieke geluid van een jeep. Enkele seconden later verscheen de politieauto waarin Ribera en zijn twee metgezellen zaten; de jeep remde krachtig. Ribera, die aan het stuur zat, sprong uit de auto toen hij de twee mannen zag en ging voor de generaal in de houding staan.

‘We hebben de verdachte gedragingen van dat vliegtuig gezien en een explosie gehoord. We zijn

zo snel mogelijk gekomen. Mag ik vragen wat er gebeurd is, generaal?..

De officier gaf een teken aan de twee gendarmes, die op hun beurt uit de jeep sprongen, en beval: ‘Neem deze man gevangen …’ Zonder protest liet Alonso zich vastgrijpen. De generaal vervolgde tegen Ribera: ‘Een vliegtuig is op ons neergedoken, terwijl we stil stonden op de top. Ik heb het nummer gezien. Zodra u op het bureau terug bent moet u de nodige naspeuringen doen. Toen we terugreden, lag deze boom over de weg. Dit individu beweert, dat toen het vliegtuig over deze plek vloog, er een explosie is geweest waardoor de boom is gevallen. Ik geloof er geen woord van… Volgens mij is hij een spion… Neem hem mee naar het bureau en wacht op mij voor je met het verhoor begint…’ De twee agenten wilden zonder langer te wachten Alonso naar de jeep duwen. Toen veranderde de 2naz>èE2ï2&fagr m> hpustijg £x> hi) eiste op hevelende toon:

‘Generaal ik wil graag even alleen met u spreken ..

Verbaasd aarzelde de officier een moment en besloot toen:

‘Goed… Maar als u van plan bent mijn tijd te verspillen, zal u dat duur te staan komen.’ Hij gaf Alonso een teken hem te volgen en beval aan de agenten:

 

‘Hou hem in de gaten.’

Ze gingen ongeveer vijftien passen het pad op en toen bleef de generaal staan; hij vond de afstand groot genoeg voor dit geheimzinnige onderhoud. ‘Zeg wat u te zeggen hebt, maar maak het kort.’ Het rode gezicht van Alonso had een zeer serene uitdrukking. Met rustige stem kondigde hij aan: ‘Ik ben een medewerker van kolonel Cano uit Sevilla.’

De generaal schrok, fronste zijn wenkbrauwen en

nam de mandenmaker van zijn hoofd tot zijn voeten

op. Toen antwoordde hij, met een merkwaardig

twijfelende glimlach:

‘Werkelijk?… uw nummer?’

Zeer zelfverzekerd kondigde Alonso aan:

‘AN-632.’

De uitdrukking van spottende twijfel verdween op het gezicht van de generaal. Hij vervolgde meer verzoeningsgezind:

‘En als u kolonel Cano opbelt, welk nummer draait

u dan in Sevilla?’

‘794 in Sevilla, generaal.’

De officier bromde wat en drong aan:

‘Draait u werkelijk 794?’

Alonso glimlachte en verbeterde:

‘Nee, want het echte nummer is 497.’

Tevreden ontspande de generaal zich:

‘Uitstekend, uitstekend… Maar kunt u me nu

verklaren, wat u hier deed?’

 

Alonso aarzelde, trok een gezicht en antwoordde toen:

‘Eigenlijk geloof ik niet dat er iets op tegen is het u te vertellen. U bent generaal en dat is voor mij

voldoende___Kolonel Cano heeft mij belast met

een opdracht in dit gebied… Hij heeft zonder verder in details te treden, gezegd dat er op het fort Braja proeven genomen werden die voor de nationale verdediging van belang zijn. Uit betrouwbare bron had kolonel Cano vernomen dat buitenlandse agenten in dit gebied zouden opereren, die van plan zouden zijn de geheimen omtrent deze proeven op het spoor te komen. Ik moet, met mijn manden, langs de wegen en door de dorpen trekken om deze agenten op te sporen. Wat de omstandigheden betreft, waardoor ik hier ben gekomen: het verhaal dat ik u vertelde is waar. Gisteravond heb ik met de herbergier in Cavaca gedronken om hem uit te horen over “toeristen” die hij in de herberg gehad zou kunnen hebben. Ik was moe en had te veel gedronken. Ik ben verdwaald zoals ik zei en kwam hier terecht. Ik sliep nog vast, toen ik van het geluid van het vliegtuig dat boven de heuvel cirkelde, wakker werd. Ik ben naar de weg gelopen. De explosie vond plaats op het moment dat het vliegtuig vlak boven de weg vloog. Dat is alles, generaal, gelooft u me.’

De officier trok een streng gezicht en antwoordde: ‘Ik zal met Cano telefoneren om uw verhaal te

verifiëren… In ieder geval zal ik over uw lichtzinnig gedrag onmogelijk kunnen zwijgen. Een goed geheim agent hoort zich nooit te bedrinken. U zult zeker gestraft worden .. Alonso boog met een schuldig gezicht. ‘Dat verdien ik ook, generaal.’ ‘Goed … Kom.’

Ze voegden zich bij Ribera en zijn mannen, die geduldig op de weg stonden te wachten. Met een enkel gebaar hield de generaal de twee gendarmes die de gevangene weer wilden beetpakken, tegen. ‘Laat u maar… Deze man heeft zijn gedrag gerechtvaardigd. Hij is vrij.’

Ribera opende zijn mond om een uitleg te vragen, maar een dreigende blik van de generaal weerhield hem. De generaal beval: ‘Help de weg vrijmaken.’

Ze liepen allen naar de omgevallen boom. De twee geleerden hadden zich niet verroerd, ze stonden nog steeds voor de motorkap van de wagen, alsof ze met hun lichaam een levend schild wilden vormen. Terwijl Ribera en de generaal erover discussieerden hoe ze de boom het snelst konden weghalen, kreeg Alonso een schok; hij moest zich beheersen om zijn emoties niet te tonen. Wat hij zag, was ongelooflijk … door de tamelijk harde zuidenwind wiegde de zware vrachtauto als een riet in de wind zachtjes op zijn wielen heen en weer … Onder de ongeduldige blikken van de generaal die

 

het beneden zijn waardigheid vond om mee te helpen, hadden ze een kwartier nodig om een voldoende grote doorgang te maken. Toen het duidelijk was dat de zware vrachtauto door kon rijden, beval de generaal:

‘Luitenant, u vertrekt nu met uw mannen. De mandenmaker rijdt in zijn auto. Wacht u niet op ons.’ Alonso begreep dat de generaal niet wilde dat zij de wagen zagen rijden. Zonder een woord te zeggen liep hij weg om de Ford naar de weg te brengen. Hij reed achteruit en draaide bij het einde van het pad, voor de jeep, die al gekeerd had. Op een teken van Ribera reed hij het eerst weg. Hij ging de eerste haarspeldbocht in, toen hij even iets zag dat hem zijn wenkbrauwen deed fronsen. Rechts in het kreupelhout zag hij iemand snel achter een boom schieten ..

Alonso moest eerst de manoeuvre in de haarspeldbocht beëindigen voor hij in zijn spiegeltje de reacties van de politie in de jeep kon zien. Er was geen enkele reactie. Ribera noch zijn mannen hadden iets gezien.

Met een zorgelijke blik siste Alonso:

‘Wat zijn er toch een hoop mensen in dit gebied.’

En de gedachte kwam bij hem op dat de onbekende

daar misschien al lang geweest was, en dat hij

gezien kon hebben hoe hij de boom in de lucht liet

springen. Een afschuwelijke grijns trok over zijn pi—

ratengezicht.

 

Hoofdstuk 11

De oude pendule begon te knarsen en sloeg toen moeizaam twaalf slagen. Het was middag. Uit gewoonte hief Espinel zijn ogen op naar de oude emaille wijzerplaat met de vergulde cijfers. Toen hij weer voor zich keek, zag hij in de deuropening een piratengestalte, die hij direct herkende. Zonder veel enthousiasme groette hij de nieuwkomer: ‘Wat doe jij hier … Heb je iets vergeten?’ Het zware lichaam van Alonso, die hinkend naderbij kwam, schudde van het lachen. Met een hoofs gebaar nam’ hij de vormeloze vilten hoed die zijn kale kruin bedekte, af en legde hem voor zich op de koperen toonbank. Zijn woeste gezicht had een bijna duivelse uitdrukking en zijn enige oog glinsterde ondeugend. ‘Dat verbaast je, dat ik zo gauw terug ben, hè? Bij Maria, ik dacht niet, toen ik je gisteren verliet dat ik je vandaag al weer terug zou zien.’ Hij zweeg, zich verkneukelend in de nieuwsgierigheid die zich overduidelijk van de herbergier meester had gemaakt. Hij draaide langzaam in het rond om de zaal te overzien en zich ervan te verzekeren dat niemand hem kon horen. Hij trok een geheimzinnig gezicht, leunde met zijn ellebogen op de toonbank en boog zich naar de skeletachtige gestalte van Espinel over.

‘Moet je eens horen,’ zei hij. ‘Niet iedereen overkomen dergelijke avonturen. Gisteravond hadden we wat gedronken… Ik voelde me tenminste erg vrolijk toen ik vertrok. Stel je voor, buiten het dorp raakte ik de weg kwijt. Ik ben tenslotte in een dennenbos terechtgekomen. In zulke omstandigheden breek ik mijn hoofd nergens over. Ik heb de wagen onder de bomen gezet en een dutje gedaan .. Hij richtte zich op, zette een brede borst op, keek opnieuw naar de deur en, komediant die hij was, wachtte een tijdje om het effect te vergroten. Toen zei hij op de vertrouwelijke toon die hij van het begin af aan gehanteerd had:

‘Ik heb als een os geslapen… Ik zei je al, ik had te veel gedronken… Opeens maakte een hels lawaai me wakker, de zon stond al hoog aan de hemel. Toen begreep ik, dat een vliegtuig over de heuvel scheerde. Ik stap uit de auto en ik loop naar de weg om te kijken wie die gek wel was…’ Hij pauzeerde weer, een vreemde grijns ontsierde zijn met littekens bezaaide gezicht. Hij haalde diep adem en vervolgde met zoveel emotie als hij op dit moment kon opbrengen:

‘Ik kom bij de weg en het vliegtuig duikt als de bliksem op me af. Net als in de oorlog; toen heb ik gevochten, dus dat herinner ik me goed… Toen de bom ontplofte, lag ik al plat op mijn buik …’

Ongelovig mompelde Espinel:

‘De bom? … Hou je me voor de gek?’

Alonso werd woedend. Hij sloeg met zijn enorme

vuist op de toonbank:

‘Heilige Maria ik mag sterven als ik lieg. Er was een bom uit het vliegtuig gevallen en het bewijs is dat een denneboom dwars over de weg viel, zó?’ Hij streek met zijn grote vingers over zijn glimmende schedel, trok zenuwachtig het lapje weg, dat voor zijn gezicht hing en vervolgde met een stem waar een immense verbijstering nog in doorklonk: ‘Ik vroeg me echt af of ik niet gek was. Toen kwam er van de top een vrachtwagen aanrijden die stil hield bij de boom die over de weg gevallen was. Nieuwsgierig als ik ben, probeerde ik te zien wat er gebeuren ging … Nou, ik had maar beter kunnen blijven liggen… Ik stond neus aan neus met een razende generaal, die een pistool tegen mijn buik drukte en zei dat ik een spion was. Toen kwam die agent die hier gisteravond met die mooie dame was, met twee gendarmes aangereden. Nou! Ik had een benauwd kwartiertje …’

Hij zweeg alsof hij buiten adem was, haalde een vieze zakdoek uit zijn zak, veegde zijn bezwete voorhoofd af en vervolgde fluisterend: ‘Maar ze waren niet helemaal achterlijk en tenslotte begrepen ze dat mijn verhaal waar was. Ze hebben mijn naam en geboortedatum opgeschreven nadat ze me eerst een hele hoop vragen gesteld hadden. Dat zal me leren de verkeerde weg te nemen.. „

 

Schenk eens wat wijn in, dat heb ik wel nodig.’ Espinel kwam niet in beweging, het scheen dat hij de laatste woorden van Alonso niet gehoord had. Meer dan ooit leek zijn magere gezicht op dat van een mummie. Maar in zijn kleine, diepliggende ogen blonk een vreemd licht toen hij naar de deur keek. Geïntrigeerd draaide Alonso zich langzaam om. Muriel was binnen gekomen … Gekleed in een zwarte lange broek en een groene trui van fijne wol, die haar trotse boezem omspande als een tweede huid, kwam ze glimlachend naderbij. Alonso’s keel kneep zich samen … Hoe hij ook in zijn geheugen zocht, nog nooit had hij een vrouw ontmoet die zó mooi was. 2e was werkelijk een sensatie en de eenogige vroeg zich af of hij voor éen nacht met haar niet tot elke laagheid in staat zou zijn. Verleidelijk met haar heupen wiegend liep ze langzaam op hen toe en riep vrolijk: ‘Wat een avonturen beleeft u, meneer de mandenmaker! … Ik hoorde daar het slot van uw verhaal.’ Ze kwam bij de toonbank staan, vlak naast Alonso die intuïtief een stap achteruit deed en de tanden op elkaar klemde om het verlangen dat in hem opsteeg, te bedwingen.

Nog steeds glimlachend observeerde Muriel Espinel, die zijn blik strak op de mandenmaker gericht hield. De reacties die haar aanwezigheid altijd direct bij mannen opwekte, amuseerden haar altijd. Op zeer natuurlijke toon vroeg ze aan de herbergier:

‘Hebt u dat vliegtuig gehoord? Ik stond bij het raam toen het uit de wolken kwam, hier vlak boven. Ik zag het boven de Siërra vliegen… Ik vraag me af wat het zocht..

Espinel zette glazen op de toonbank, haalde zijn

magere schouders op en zei laatdunkend:

‘Ik weet er niets van. Ik deed boodschappen in Aracena. Ik heb niets gehoord en niets gezien …’

Hij trok een fles open en voegde er minachtend

aan toe:

‘Je zou werkelijk zeggen dat jullie nog nooit een vliegtuig gezien hebben.’

Hij vulde de glazen, zette de fles op zijn plaats, pakte een doekje, draaide zich om en begon de planken langs de muur af te vegen. Muriel keek Alonso onbevangen aan en vroeg: ‘Hebt u een sigaret voor me?’

De mandenmaker gaf Muriel een pakje dat ze kalm aanpakte. Er van overtuigd, dat de herbergier haar niet kon zien, pakte ze een sigaret en stopte toen in het pakje een zorgvuldig opgevouwen stukje dun papier dat ze uit haar zak had gehaald. Ze gaf het pakje terug aan Alonso, die haar gebaren oplettend gevolgd had, en bedankte hem. De mandenmaker gaf haar vuur en leegde zijn glas in éen slok. Muriel liep naar de deur en zei: ‘Ik ga even wandelen voor de lunch… Tot straks…’

Alonso ging twee minuten later naar het toilet. Hij

deed de deur op slot en haalde het papiertje dat Muriel in het pakje sigaretten had gestopt eruit, vouwde het open en las: Antwoorden op de vragen:

i. Het telefoonnummer van het fort is Aracena 17. Een directe lijn tussen het fort en de politiepost wordt binnenkort aangelegd, z. De afdrukken van alle sleutels van de sleutelbos van luitenant Ribera liggen op de afvoerbak van de wc op de begane grond van de herberg. Zal proberen erachter te komen waar elke sleutel bijhoort en dat meedelen. 3. De toegang tot het fort schijnt geen bijzondere moeilijkheden op te leveren, zolang men van de deur gebruik maakt. Er bestaat een wachtwoord, dat ik elke morgen te weten kan komen. Vandaag: ‘Carolinei. Geen enkele inlichting over de inrichting binnen in het fort, maar er zijn gedetailleerde plattegronden van het fort op het politiebureau van Cavaca, waarschijnlijk in de stalen archiefkasten. Ribera is zeer verliefd en zeker binnen enkele dagen rijp voor de grootste dwaasheden. Schrijf antwoord als de sleutelafdrukken gevonden zijn en geef eventuele nieuwe instructies op laatste velletje wc-papier.

Geduldig las Alonso het briefje een paar keer over om de inhoud van buiten te leren. Toen scheurde hij het briefje in heel kleine stukjes, en spoelde

ze door de wc weg. Hij stapte op de bril van de wc, tilde het deksel van het waterreservoir op en stak er zijn hand in. Hij vond zonder moeite een klein pakje en haalde het eruit. Hij legde het deksel op zijn plaats en stapte weer van de bril af. Het in cellofaan gewikkelde pakje bevatte een stel wasafdrukken van de sleutels. Hij pakte ze weer zorgvuldig in en stopte het pakje onder zijn hemd en knoopte zijn jasje dicht.

Hij haalde de doos wc-papier van de muur en pakte het laatste velletje. Met een potlood schreef hij in code:

‘Bravo. Kom morgenavond terug om de laatste inlichtingen te halen. Probeer bovendien te weten te komen hoe het fort van voedselvoorraden voorzien wordt. Zorg dat luitenant Ribera de komende nacht de hele nacht bij je blijft.’

Hij legde het blaadje zorgvuldig op zijn plaats, hing de papierhouder weer op en verliet fluitend het toilet.

Terug bij de toonbank, haalde hij zijn portefeuille te voorschijn en vroeg aan de herbergier, die flessen spoelde:

‘Hoeveel is de schade?… Ik moet gauw weg. Ik had vanmorgen al in Aracena moeten zijn.’

Hoofdstuk 12

Achteroverliggend in de fauteuil voor de bezoekers scheen luitenant Ribera te slapen. Onder zijn vermoeide ogen waren grote kringen en het zweet gutste over zijn gezicht dat abnormaal bleek was, als van een zieke.

Feitelijk voelde Fernando alleen de vermoeienissen van de vorige nacht en de emoties van die ochtend. Maar de verschillende incidenten die zich op de bergweg hadden voorgedaan, hielden hem helemaal niet bezig. Om de waarheid te zeggen, dacht hij er niet meer aan. Het enige onderwerp van zijn gedachten was Muriel…

Ribera had zorgvuldig voor haar verborgen gehouden dat hij getrouwd was en dat zijn vrouw met zijn vijf kinderen in Aracena in een villa woonden, die door de regering voor hen gevorderd was. Ribera in de meest letterlijke zin van het woord betoverd door de charmes van Muriel, zag geen moment de mogelijkheid onder ogen, dat zijn wettige echtgenote wel eens op de hoogte van zijn liaison gebracht zou kunnen worden, noch de gevolgen die dat voor hem zou kunnen hebben. Hij was geheel in de ban van de hartstocht, die Muriel bij hem had opgewekt en hij dacht alleen maar aan de middelen waarmee hij deze betoverende maîtresse zou kunnen houden, terwijl hij een onverdraaglijke

angst voelde bij de gedachte aan een mogelijk afscheid.

Een geweldig lawaai op de binnenplaats riep geen enkele reactie bij hem op. Instinctmatig sloot hij alles buiten wat hem uit zijn droom zou kunnen wekken ___

Het geluid was trouwens even plotseling opgehouden als het begonnen was… Fernando zakte opnieuw weg in zijn dromen, toen er haastige passen door de gang klonken. Er werd op de deur geklopt, die daarna direct door een agent wiens rode gezicht een verschrikte uitdrukking van slecht nieuws had, werd opengeduwd. De luitenant stond meteen op en trok zijn das op, die onder de open boord van zijn overhemd hing. ‘Wat is er? Kunt u niet wachten tot ik zeg dat u binnen kunt komen?’ Hakkelend kondigde de gendarme aan: ‘Het is die idioot… El Coello … Hij is hier en wil u spreken. Hij vertelt een allergekst verhaal.’ Ribera slaakte een zucht van verlichting. Was dat alles… Hij antwoordde vriendelijk: ‘Breng hem hier. Een beetje afleiding kan geen kwaad…’

De gendarme was stomverbaasd en wilde nog iets zeggen, maar zag er van af. Hij liep weg om de idioot te gaan halen.

El Coello die aan zijn schouders werd voortgeduwd kwam in looppas het bureau binnen, bleef toen,

 

bevend over zijn hele lichaam midden in het vertrek staan. Zijn dwalende blik kon zich nergens op vestigen en zijn mager ongeschoren gezicht, werd voortdurend door zenuwtrekken verwrongen. Ribera keek hem niet zonder weerzin aan. De aanblik van deze idioot gaf hem altijd een akelig gevoel. Hij beduidde de agent dat hij kon gaan en wachtte tot de deur dicht was voor hij op vriendelijke toon vroeg:

‘Wat is er, El Coello? Wat heb je dan’voor bijzonders gezien?’

De handen van de idioot werden in een gebaar van schrik opgeheven, een stroom van klanken ontsnapte aan zijn tandeloze mond.

Ribera liep op hem toe en tikte hem zachtjes op de schouder om hem te kalmeren.

‘Doe maar rustig aan… Waar ben je bang voor? Je weet toch dat ik je vriend ben.’ Plotseling hield El Coello op met beven. Zijn brandende, woeste ogen staarden in de verte door de muren heen, naar een schouwspel dat hij kennelijk opnieuw beleefde, toen begon hij verbazend. snel te spreken:

‘De auto die van de heuvel afdaalde… Het vuur uit de hemel is erop gevallen. De generaal stierf… En toen de soldaat..

Hij sprong achteruit, maakte het gebaar van een man die een geweer afschiet en terwijl hij op een onzichtbaar doel richtte, gilde hij:

‘Taktak, taktaktak, tak … Boem! De auto… Boem! De generaal en boem! De soldaat… Allemaal in de greppel!’

Hij strekte zijn armen uit als een kruis en gooide met verdraaide ogen zijn hoofd achterover om aan te geven dat ze dood waren.

Ribera was met stomheid geslagen en wist niet wat hij ervan denken moest. Had de idioot een aanval of vertelde hij iets dat werkelijk gebeurd was? … Streng vroeg hij: ‘Kun je ons erheen brengen?’

El Coello kwam weer in beweging en de uitdrukking van zijn gezicht toonde duidelijk dat hij verwacht had dat Ribera dit na zijn verhaal zou zeggen. Hij liep meteen naar de deur en nodigde met een ruim gebaar de luitenant uit hem te volgen. Ribera trok in het voorbijgaan twee agenten met zich mee. Ze sprongen in de jeep, die als een pijl uit een boog wegreed.

De aanwijzingen van El Coello volgend, reden ze door het dorp in de richting van Aracena en sloegen toen linksaf de bergweg in. Tweehonderd meter voor de afsplitsing van de weg die naar het fort leidde, zagen ze een militaire jeep liggen, ondersteboven de vier wielen in de lucht. De idioot had de waarheid gesproken. Ribera sprong uit de jeep nog voor deze helemaal stilstond en holde naar de plaats van het ongeluk. Het lichaam van de chauffeur was half bedolven

onder de jeep die op hem was gevallen en zijn bekken had verpletterd. Het lijk van de generaal lag vijf meter verder, op een bed van gedroogd mos. Zo wit als een doek, al bang voor de last die deze geschiedenis voor hem mee zou brengen, boog Ribera zich over het ontzielde lichaam. Een mitrailleursalvo, waarschijnlijk van korte afstand gelost, had het lichaam bij het middel bijna in tweeën gereten … Het bloed dat uit het lichaam van de generaal was weggevloeid, was door de droge grond al gretig opgezogen. Totaal verbijsterd bleef Ribera een tijdlang onbeweeglijk staan, niet in staat een beslissing te nemen. Toen voelde hij dat de blikken van zijn ondergeschikten op hem gericht waren; hij nam een waardige houding aan, liep naar de weg terug en beval:

‘Bewaak de lijken en de jeep. Raak niets aan en laat niemand dichterbij komen… Ik ga het fort waarschuwen en Sevilla.’

Hij gleed achter het stuur, strekte zijn hand al uit naar het contactsleuteltje. Een agent vroeg ongerust:

‘En de idi… ik bedoel, El Coello, wat moet er met hem gebeuren?’

‘Hou hem bij je. Laat hem niet ontsnappen … Hij

moet ondervraagd worden… Als hij tenminste in

staat is te antwoorden …’

Bij het starten keek Ribera om naar de idioot.

In de greppel hurkend speelde El Coello met witte

 

steentjes, een onnozele lach lag op zijn gezicht. Het

drama en het macabere schouwspel voor hem drongen al niet meer tot zijn arme hersens door … Ribera reed razendsnel naar het fort. El Coeüo moest minstens een half uur nodig gehad hebben om te voet naar het politiebureau te komen en Ribera schatte dat er hoogstens drie kwartier verlopen waren sinds het drama zich had voltrokken. Het was dus onzinnig om naar de moordenaars te gaan zoeken, die zouden al ver weg zijn. Ribera remde heftig en zette de jeep op het terrasje voor de lage grijze voorgevel van het fort. Hij sprong op de grond en liep snel naar de schildwacht, die voor de geblindeerde deur stond. ‘Luitenant Ribera,’ kondigde hij bevelend aan. ‘Roep uw chef.’

De soldaat aarzelde even, liep toen terug naar de deur zonder Ribera uit het oog te verliezen en drukte op een knop.

Enkele seconden verstreken, toen ging er een luikje open en een stem van iemand die onherkenbaar bleef, vroeg: ‘Wat is er aan de hand?’

Ribera liep de soldaat die wilde antwoorden, voorbij en kondigde aan:

‘Ik ben luitenant Ribera, commandant van de politiepost te Cavaca. De auto van de generaal is aangevallen, op de bergweg achthonderd meter hiervandaan. De generaal en de chauffeur zijn gedood.’

 

Er volgde een vloek, daarna het geluid van grendels die met moeite weggeschoven werden en toen werd de zware geblindeerde deur met veel lawaai langs een rail opengeschoven. Een adjudant met een insigne van de genie op zijn uniform verscheen en ging in de houding staan:

‘Adjudant-chef Argote, commandant van de veiligheidsdienst van het fort.’

Ribera ging naar binnen en kwam in een gewelfd vertrek zonder ramen dat door éen elektrisch lampje spaarzaam verlicht werd. De adjudant sloot de deur en kwam bij hem terug. Zonder uitvoerige verklaringen te vragen pakte hij de huistelefoon en verzocht de senores Reinbach en Liedmann direct naar de wachtpost te komen.

De geleerden “begroetten ICibera, Sie “hen snel op de hoogte bracht. Ontsteld keken de mannen elkaar aan en Liedmann antwoordde doodsbleek: ‘De generaal was op weg naar Madrid om rapport uit te brengen over de arbeid die we hier verrichten. Hij had in zijn aktentas geheime documenten van het grootste belang… Hebt u die aktentas gevonden?’ Ribera fronste zijn wenkbrauwen. Hij zag in zijn gedachten weer het tragische schouwspel voor zich en schudde ontkennend het hoofd. ‘Nee, maar misschien ligt hij onder de auto. Als u mee wilt, gaan we er direct heen.’ De twee geleerden stemden toe. Argote manoeuvreerde weer met de zware deur om hen uit te laten.

Liedmann en Reinbach stapten in de jeep bij Ribera

die snel wegreed.

De twee agenten hadden geen voet verzet. El Coello had zijn stenen in de steek gelaten en blies op een gespleten grasspriet waarmee hij afschuwelijke klanken voortbracht.

Ribera en de twee geleerden zochten eerst om de jeep heen, toen fouilleerden ze het lijk van de generaal. Toen ze niets vonden, verzochten ze de agenten hen te helpen om de jeep om te keren. Met veel moeite slaagden ze er tenslotte in het zware voertuig weer recht te zetten. Ze vonden wel het koffertje met de bezittingen van de generaal, maar nadat ze ook het verminkte lichaam van de chauffeur hadden verwijderd moesten ze bekennen dat de kostbare aktentas verdwenen was…

Ribera haalde een grote zakdoek te voorschijn en veegde zijn bezwete voorhoofd ermee af. Met een smekende blik keek hij naar de twee geleerden, die volkomen verslagen leken. Reinbach herstelde zich het eerst. Hij liep naar Ribera toe en fluisterde dof, nadat hij zich ervan verzekerd had dat de agenten hem niet konden horen:

‘Het is geen catastrofe… De inlichtingen die de generaal bij zich had, waren juist voldoende om de minister van oorlog duidelijk te maken welke belangrijke ontdekkingen wij gedaan hebben. De essentiële gegevens stonden er niet in en niemand zou op

grond van de gestolen documenten het geheim van ons werk kunnen ontdekken. Toch moeten we onmiddellijk alarm slaan en al het mogelijke doen om te voorkomen dat het rapport in handen van een buitenlandse mogendheid komt. Ik denk dat het het beste is direct kolonel Cano op te bellen… Daarna hebt u alle tijd om de lijken en de auto weg te halen.’

Hoofdstuk 13

De elektrische klok boven de balie wees zes uur aan toen Hubert, na zijn bagage op zijn kamer te hebben gezet, het hotel verliet. Aan de portier vroeg hij de weg naar het postkantoor. Het was vijf minuten lopen en daar het postkantoor pas om half zeven sloot, had hij alle tijd.

Met zijn snelle soepele passen ging hij de straat op, die vol was van een lawaaiige, kleurige menigte. Het was marktdag in Aracena en het stadje bleef tot de avond druk.

Hubert was helemaal niet moe van zijn avontuurlijke dag. Toen hij zonder moeilijkheden in Alportel was geland, had hij het vliegtuig weer aan Péréda overgedragen en was zonder lunch aan het stuur van de Ford vertrokken.

Hij was via Ayamonte in Spanje teruggekomen en was aan een stuk door naar Sevilla gereden, waar Bug op hem wachtte.

Tegen vier uur was hij naar Aracena op weg gegaan, waar hij tegen half zes aankwam. Bug had hem verteld dat Alonso sinds de vorige dag ook in de buurt was. Als alles goed ging zou de Spanjaard na het diner met Hubert contact opnemen om hem van de gevolgen van zijn vliegavontuur op de hoogte te stellen en een nieuw plan de campagne met hem te beramen.

 

Hubert voelde intuïtief dat er nu snel gehandeld moest worden. Andere geheime diensten hadden ook belangstelling voor deze zaak en de Spanjaarden zouden zeker maatregelen nemen om het fort Braja nog beter te beschermen.

Natuurlijk zou het beter geweest zijn - om ieder incident te voorkomen - dat Muriel haar werk met Ribera had voortgezet. Maar het was sinds de aanslag waarvan ze bijna het slachtoffer was geworden duidelijk, dat concurrerende agenten haar geïdentificeerd hadden en dat ze voor niets zouden terugdeinzen om haar onschadelijk te maken. Aan de andere kant geloofde Hubert niet dat de Spaanse autoriteiten een te bruut optreden als voorwendsel voor een diplomatiek incident zouden gebruiken. Dit arme, chaotische land had de economische hulp van de Verenigde Staten veel te hard nodig, en de Amerikanen zouden altijd kunnen antwoorden dat zij tot handelen gedwongen waren geweest, omdat ze wilden voorkomen dat agenten van een eventuele vijand voor hen in het bezit van het geheim van Braja zouden komen.

Hij moest zich echter niet verbeelden dat de Spanjaarden een afwachtende houding zouden aannemen. Ze waren vast van plan zich krachtig te verdedigen en in deze affaire, als in iedere andere, speelde Hubert met zijn leven … Ongedwongen liep hij het postkantoor binnen en bleef een ogenblik op de drempel staan, zoekend

naar het loket waar hij kon telegraferen. Zijn staalblauwe ogen, die in contrast met zijn gitzwarte haar de natuurlijke charme van zijn gebruind avonturiersgezicht nog verhoogden, lichtten plotseling op. Een vage glimlach speelde om zijn volle lippen die over zijn roofdiergebit licht geopend waren. In het vierkant van het loket voor telegrammen zat een jonge vrouw, mooi als een Andalusische madonna, en keek naar hem. Haar vurige blik had die uitdrukking van onbewuste provocatie die karakteristiek is voor de Spaanse vrouwen in het zuiden. Zonder zich te haasten kwam Hubert dichterbij, met opgeheven hoofd glimlachend. Bij het loket gekomen begon hij de mooie Andalusische uitvoerig te bekijken, die echter door deze manier van doen geenszins van haar stuk gebracht werd. Zolang het haar gepast leek liet ze zich rustig bewonderen en vroeg toen met een stralende glimlach: ‘Wilt u misschien een formulier, senor?’ Hij strekte zijn hand uit om het formulier in ontvangst te nemen. Hij verwijderde zich twee stappen zonder haar uit het oog te verliezen, pakte toen met een berustende zucht zijn vulpen en schroefde de dop eraf.

Hij stelde een lang telegram op, dat doorspekt was met handelstermen en eindigde met het verzoek om instructies voor het afsluiten van een belangrijke transactie in kopermineralen. Hij tekende met ‘Henrico’ en adresseerde het telegram aan een maat-schappij in Buenos Aires, waarvan de directeur, een Amerikaanse agent van de c.i.a., beslist niet verbaasd zou zijn als hij deze merkwaardige boodschap ontving.

Hubert ging naar het loket en overhandigde het meisje het in zijn krachtige handschrift beschreven formulier. Ze las het adres en sloeg haar ogen naar hem op.

‘Bent u Argentijn, senor? Men zegt, dat het een prachtig land is, vol nieuwe mogelijkheden …’ Hubert boog glimlachend:

‘“Wat men zegt is ongetwijfeld waar. Als u zich zelf daarvan wilt overtuigen, zal het mij een genoegen zijn u te helpen. Ik heb daar juist een secretaresse nodig die Spanje goed kent, want daar doen we op het ogenblik belangrijke zaken mee. Als u dat aanlokt, ben ik bereid de mogelijkheden voor u te onderzoeken … heel graag zelfs.’ Ze bloosde heftig en hij merkte dat ze het niet geloofde. Ze protesteerde, haar schouders ophalend: ‘Het is niet aardig van u mij zo te plagen, senor.’ Met een strak gezicht begon ze de woorden te tellen. Hubert liet haar begaan, vernam de kosten en haalde zijn portefeuille te voorschijn. Met rustige stem zei hij:

‘Ik was helemaal niet van plan u te plagen… Mijn voorstel is serieus. In de hoop dat u erover na wilt denken, zou ik u een dienst willen vragen… Het antwoord op dit telegram zal zeker hier binnen-

 

komen, poste restante. Om persoonlijke redenen wil ik liever niet dat het personeel van mijm hotel op de hoogte is van de zaken die ik hier doe. De concurrentie is groot en zit niet stil. Als het antwoord binnen is, zoudt u mij dan telefonisch kunnen waarschuwen?’ Ze stemde vlug toe: ‘Natuurlijk, senor.’

Haar blik richtte zich op de ondertekening onderaan het formulier; ze vervolgde blozend: ‘Henrico… Ik veronderstel dat dat een voornaam is.’

Hubert begon te lachen. Hij zocht naar een visitekaartje in zijn portefeuille en gaf het haar: ‘Ik heet Henrico del Hurdes y Batuecas.’ Ze nam het aan, wierp er een korte blik op en antwoordde eenvoudig:

‘Mijn naam is Louisa Piétra. Ik zal u graag van dienst zijn, senor.’

In de donkere blik van het meisje zag Hubert weer diezelfde uitdagende glans die hij er bij zijn binnenkomst in gelezen had. Hij wachtte even en zei toen zachtjes en overredend:

‘Louisa, ik zou je graag beter willen leren kennen. Ik ben vanavond niet vrij, maar zou je me het genoegen willen doen morgenavond met mij te dineren?’

Ze deed alsof ze verbaasd was en haar mooie voorhoofd rimpelde zich, alsof het voorstel een werkelijk

 

probleem voor haar was. Tenslotte antwoordde ze

met een spijtige blik:

‘Helaas, senor. Ik heb vaste tijden bij de telefoon en ik begin om acht uur.’ Hubert was verbaasd:

‘Brengt u de nacht van zaterdag op zondag hier helemaal alleen door?’ Ze knikte langzaam.

‘Ja senor. Helemaal alléén in dit gebouw, en dat

is geen grapje, dat kan ik u verzekeren.’

Hubert trok een lelijk gezicht.

‘Ik beklaag u van harte… Als u met me meeging

naar Buenos Aires zoudt u dergelijke plichten niet

meer hebben.’

Hij keek op zijn horloge en excuseerde zich:

‘Ik moet weg. Ik reken op u. In elk geval kom ik

u morgen overdag opzoeken …’

Opnieuw leek ze bekommerd en ze zei voorzichtig:

‘Ik ben er morgen overdag niet, senor. Ik kom pas

‘s avonds om acht uur in dienst, zoals ik u al zei.’

Hubert drong aan:

‘Maar als ik u wil zien …’

Louisa Piétra wierp een ongeruste blik op de andere bedienden. Toen ze er zeker van was dat haar lange gesprek met de knappe Argentijn niet de aandacht van haar collega’s had getrokken, krabbelde ze snel iets op een telegramformulier. ‘Op dit adres ben ik de hele dag … Ik woon alleen.’ Hubert nam het formulier aan en stopte het in zijn

 

zak. Met een al zeer vertrouwelijke glimlach zei hij, voor hij wegliep: ‘Tot morgen, Louisa..

Hoofdstuk 14

Het was half drie toen de Ford door het in diepe

slaap gedompelde Cavaca reed.

Hubert had de koplampen gedimd en de motor

zacht laten lopen om niet de aandacht van deze of

gene slapeloze inwoner te trekken.

Aan het eind van het dorp wees Alonso hem de

weg naar Almonaster.

‘De politiepost is op tweehonderd meter afstand van hier, aan je linkerhand,’ zei hij. ‘U kunt beter de koplampen aandoen en er snel langs rijden.. Hubert volgde zijn raad op. De koplampen wierpen hun licht ver vooruit op de koperkleurige weg en de auto sprong vooruit.

Al heel gauw zagen ze het politiebureau, een beetje achteraf aan de linkerkant van de weg. Geel licht scheen door de gesloten luiken van een raam naar buiten…

Hubert hield dezelfde snelheid aan tot hij de plaats bereikte waar de weg in een bocht om een dicht pijnbos heen liep. Daar remde hij, deed de koplampen uit en zette de Ford stil. Zonder een woord te zeggen stapte Alonso uit en ging midden op de weg staan om er zich van te verzekeren dat de omgeving volkomen rustig was.

Daarna liep hij naar de rand van het bos en deed een elektrische lamp aan die blauw licht gaf.

 

Hij liep een paar meter langs het bos, vond toen een geschikte inrit, draaide zich om en floot zachtjes om Hubert een sein te geven dat hij kon komen … Geleid door Alonso, wiens piratengestalte in het donker een dubbel merkwaardige aanblik bood, manoeuvreerde Hubert op de weg en reed achteruit het kreupelhout in. Na een laatste fluitje van de mandenmaker zette hij de Ford stil, nam het contactsleuteltje eruit en sprong uit de wagen. Hij nam een hoeveelheid takken en bedekte er de achterkant van de auto mee, zodat een voorbijganger vanaf de weg het chroom niet zou kunnen zien. Na deze voorzorgsmaatregelen inspecteerden de mannen hun wapens en vertrokken zwijgend naar de politiepost.

Er heerste een drukkende hitte, onweerswolken

dreven langs de heuvel en verduisterden de maan

die in haar eerste kwartier was …

Toen ze uit de schaduw van het pijnbos gekomen

waren, haastten ze zich verder, uit angst dat de

maan als ze door de wolken brak, hun gestalten zou

verlichten.

Volgens Alonso bleef er ‘s nachts maar éen agent op de post. Hubert slaagde er niet in zich een mening te vormen over de geheimzinnige persoonlijkheid van deze dubbele geheime agent met zijn zeeroversuiterlijk. Op het eerste gezicht was Alonso sympathiek… Maar men voelde dat hij slim was en een onverbeterlijke komediant. Uit ervaring had

Hubert geleerd dat het niet prettig was dergelijke ondernemingen in gezelschap van een dubbele agent uit te voeren, wie het dan ook was. Om efficiënt te kunnen handelen, had Hubert volledige gemoedsrust nodig; het feit dat hij op een zo weinig betrouwbare bondgenoot moest steunen, vond hij onaangenaam.

“Wat hij ging proberen was in zijn ogen niet bijzonder moeilijk. Dit soort zaakjes waren voor hem een routinekwestie geworden. Deze avond voelde hij evenmin als bij andere gelegenheden, geen ongerustheid over de afloop van hun onderneming. Maar omdat hij twijfelde aan de loyaliteit van Alonso, nam hij zich voor hem geen ogenblik uit het oog te verliezen en hem bij het eerste teken van verraad neer te slaan.

Soepel en geluidloos als katten kwamen ze bij de laurierheg, die de grote binnenplaats aan vier kanten omzoomde. Alonso had Hubert verteld dat er aan de achterkant van het gebouw, tegenover de weg, een doorgang in de heg was.

Met Alonso voorop vonden ze de ingang die alleen maar met een houten hekje was afgesloten, dat gemakkelijk open ging.

Behalve door de hoofdingang kon men alleen nog maar door de ramen in de politiepost komen. Omdat er zware luiken voor de ramen zaten, waren ze wel genoodzaakt door de deur te gaan. Voordat ze uit Aracena waren weggegaan, hadden

Hubert en Alonso hun plannen uitvoerig besproken. Er was besloten, dat Alonso op de luiken van het wachtlokaal waar de agent behoorde te zijn, zou kloppen en dat hij zich voor Espinel zou uitgeven - hij verzekerde dat hij diens stem kon imiteren - en zou roepen dat luitenant Ribera een ongeluk was overkomen.

Het voornaamste was de agent de deur te laten openen… Daarna zou het betrekkelijk gemakkelijk zijn.

Bij de hoek van de gevel bleef Hubert staan en liet Alonso naar het raam sluipen, dat door het licht van binnen zwak verlicht werd. Om dit raam te bereiken’ moest Alonso langs de hoofdingang gaan. Op het moment, dat hij voorzichtig om de drie treden van de stoep wilde heenlopen, bleef hij plotseling verbaasd staan. De deur stond open …

Deze onvoorziene omstandigheid maakte de oorspronkelijke opzet overbodig. Alonso maakte rechtsomkeert. Hubert, geïntrigeerd door deze aftocht, nam zijn Luger in zijn hand.

‘De deur is open,’ fluisterde Alonso! ‘Niet nodig al die drukte te maken… Kunnen beter zonder ons aan te kondigen naar binnen gaan.’ Hubert geloofde het niet, hij was even besluiteloos. Het leek hem onwaarschijnlijk dat de dienstdoende agent zich niet zorgvuldig zou hebben opgesloten. Hij neigde ertoe het oorspronkelijke plan uit te

 

voeren, maar omdat hij zich niet kon voorstellen welk belang Alonso er bij kon hebben een dergelijke leugen te verzinnen, besloot hij zijn voorstel op te volgen.

Hij duwde de mandenmaker voor zich uit en hield zijn Luger schietklaar gereed om op alles voorbereid te zijn.

De deur was werkelijk open, maar Hubert was er allerminst blij over. Hij gaf Alonso een teken dat hij voor moest gaan en deed een stap achteruit tegen de muur, toen de mandenmaker naar binnen ging.. Een dunne lichtstraal die uit het wachtlokaal kwam, sneed als een mes door het donker in de vestibule. Hubert wenkte Alonso dat hij aan de andere kant van de openstaande deur moest gaan staan. Geluidloos liep hij naar voren, stak snel de lichte plek over en ging aan de andere kant van de deur tegen de muur staan.

Hubert bleef roerloos voor de lichtstreep staan. Geen enkel geluid was te horen, zelfs niet dat van een ademhaling…

Hubert stak zijn hoofd vooruit en waagde een blik door de deuropening. Hij zag het gesloten raam, een paar ordners tegen de muur en de hoek van een tafel met papieren…

Hij richtte zich op en stak zijn linkerduim omhoog om Alonso te kennen te geven dat hij tot actie overging. Met een harde trap stootte hij de deur open…

Met zijn Luger in de aanslag en zijn mond al open om het onvermijdelijke handen omhoog te roepen, bleef hij doodstil staan.

De agent lag voorover op de tafel met zijn hoofd op zijn armen. Een houding alsof hij sliep, maar het massieve heft van een mes stak tussen zijn schouderbladen naar boven.

Verbaasd door het ongewone gedrag van Hubert kwam Alonso naar voren en ook hij bleef doodstil staan, getroffen door het onverwachte schouwspel. Tussen zijn tanden siste Hubert: ‘Er is ons iemand voor geweest, kerel.’ Zonder te antwoorden liep Alonso naar de voordeur, die hij zorgvuldig grendelde. Toen kwam hij hinkend terug bij Hubert, die zich over het lijk van de agent boog…

Op de hoek van de tafel stonden een fles en twee glazen, waarvan éen half vol; dit was een belangrijke aanwijzing. Zonder twijfel kende de agent zijn moordenaar en had hem niets vermoedend binnen gelaten…

Hubert richtte zich met een lelijke grijnslach op en zei tegen Alonso:

‘Je inlichtingen waren juist. Wij zijn niet de enigen in deze zaak… In elk geval geven we het niet op om zo’n kleinigheid. Aan het werk… Heb je de sleutels?’

Alonso stak zijn hand in zijn broekzak en haalde er een bos gloednieuwe sleutels uit. Hubert pakte ze

 

aan en liep zonder aarzelen naar de safe, die in een hoek van het vertrek stond.

In tien minuten had Hubert de inhoud van de kast doorzocht zonder te vinden waar hij op uit was. Hij legde alles op zijn plaats, deed de deur op slot en vroeg aan Alonso:

‘Waar is de kamer van de luitenant?’ Zwijgend bracht Alonso hem erheen. In de gang deed de mandenmaker zijn lamp aan en verlichtte een deur die op slot zat. Hubert zocht in zijn sleutelbos een passende sleutel. Binnen enkele seconden konden ze de kamer van Ribera binnengaan. Vastbesloten geen tijd te verliezen deed Hubert het elektrische licht aan. Hij keek het vertrek rond en liep naar de grote metalen kast bij het raam. Op zijn knieën liggend paste hij een sleutel in het slot. Het plotselinge geluid van een bel deed hem opspringen en zijn Luger pakken. Alonso leek even verbaasd als hij. Toen het geluid zich herhaalde, begrepen ze tegelijkertijd dat het de telefoon was … Een angstig probleem deed zich voor. Moest hij antwoorden of laten bellen?

Een telefoongesprek om drie uur ‘s nachts moest een ernstige reden hebben. Als hij niet antwoordde zou men aan de andere kant, en waarschijnlijk was dat Ribera, onmiddellijk alarm slaan en dan werd hun positie onhoudbaar. Hubert besloot hoog spel te spelen… Hij deed een pas naar Alonso toe en beval:

‘Jij moet antwoorden… Je spreekt je taal beter dan ik en als je een slaperige stem opzet, lopen ze er misschien in.’

Alonso stemde direct toe. Snel liepen ze naar het wachtlokaal. De mandenmaker nam de hoorn op en Hubert luisterde mee. Alonso gaapte luidruchtig en zei toen met een lijmerige stem waarin duidelijk het ongenoegen te horen was dat men hem gewekt had:

‘Hallo … Ja, hier ben ik al. “Waar is het nodig voor zo’n drukte te maken … Hallo?’ Het meeluisterapparaat tegen zijn oor geklemd en op van de zenuwen luisterde Hubert intensief. Het bleef even stil, toen fluisterde een stem aarzelend: ‘Ben jij daar, Fernando?’

Direct herkende Hubert de stem. Snel rukte hij Alonso de hoorn uit de hand en fluisterde, duidelijk articulerend: ‘Ben jij daar, Muriel?’

Een nieuwe stilte, toen klonk het aarzelend:

‘Ja…’

‘Hier 117.’

Een soort snik weerklonk. Toen sprak de stem van Muriel, snel, angstig:

‘Hoe kan dat… Hoor je me goed? Ik ben in de herberg, ik moet zachtjes spreken om niemand te wekken.’

‘Ik hoor je goed,’ stelde Hubert haar gerust. ‘Wat wilde je van Fernando?’

 

‘Ik. Ik … Ik veronderstel dat je op de hoogte bent. Ik had bevel gekregen … vannacht bij hem te blijven. Ik ben vijf minuten geleden wakker geworden en hij was er niet meer. Zijn kleren zijn verdwenen, dat bewijst, dat hij de herberg heeft verlaten. Toen ik wakker werd zag ik in de kamer van Espinel het licht uitgaan. Ik weet niet wat er gebeurd is. Op goed geluk heb ik het bureau gebeld om te zien of hij daar was.’

Heel kalm antwoordde Hubert: ‘Maak je maar niet ongerust. Ga weer slapen en doe alsof je niets gemerkt hebt.’ Angstig onderbrak Muriel hem: ‘Maar begrijp je dan niet, dat hij misschien vertrokken is om naar het bureau te gaan. Hij kan je verrassen …’

Rustig antwoordde Hubert:

‘Ga slapen… Ik ben groot genoeg om met hem te praten als hij komt.’

Ze riep op het moment dat hij op wilde hangen: ‘Wacht, ik moet je nog iets zeggen. Heb je over het ongeluk van vanmiddag gehoord?’ ‘Nee … vertel.’

‘Om een uur of vijf is de generaal die sinds een paar dagen in het fort was, met zijn chauffeur op de bergweg vermoord, terwijl ze met zeer belangrijke documenten op weg naar Madrid waren. De documenten zijn spoorloos … Geen enkele aanwijzing wie het gedaan kan hebben.’

Hubert grijnsde:

‘Dank je voor de tip … De ene inlichting is de andere waard en daarom kan ik je vertellen dat de agent van de politiepost voor onze komst is doodgestoken. Het wordt tijd dat we ons inspannen en het heft zelf weer in handen nemen. Daarom ga nu alsjeblieft naar bed.’

Hij legde op en keek naar Alonso, die met gespeelde

onverschilligheid het lapje voor zijn oog rechttrok.

‘Dat was de kleine uit de herberg,’ zei hij. ‘Je had

haar gezegd op de luitenant te passen en nu wordt

ze wakker en ligt ze alleen in bed. Waarschijnlijk is

die dikke Ribera een wandelingetje gaan maken en

kan hij elk ogenblik hier zijn …’

Alonso vroeg:

‘Gaan we er vandoor?’

Hubert keek hem afkeurend aan:

‘Er vandoor, waarom? Jij blijft in de gang en slaat

alles kort en klein wat er binnen komt. Ik moet

beslist zien wat er in die kast van de luitenant zit.’

Hij pakte een zakdoek en veegde de hoorn en het

meeluisterapparaat af om hun vingerafdrukken te

verwijderen. Toen ging hij terug naar het kantoor.

Alonso bleef bij de voordeur.

Hubert kreeg de kast gemakkelijk open en ging de inhoud ervan onderzoeken. Hij deed het methodisch, zonder iets over te slaan. Hij vloekte tevreden toen hij eindelijk vond, waar hij voor gekomen was … Op het bureau van Ribera spreidde hij de gedetailleerde plattegrond van het fort Braja uit. Zonder tijd te verliezen haalde hij uit zijn zak zijn kleine ‘Minox’-fototoestel en stelde het in. Hij nam verscheidene foto’s, en stopte het toestel weer in zijn zak. Hij was bezig de kaart op te vouwen, toen een kort fluitsignaal van Alonso hem alarmeerde. Hij moest opschieten. Hij legde de kaart in de kast op de plaats waar hij hem gevonden had, sloot de zware deur, pakte de sleutels, haalde zijn Luger te voorschijn, deed het licht uit en liep naar de gang. Op hetzelfde ogenblik werd er hard tegen de deur gebonsd. Een zware, wanhopige stem brulde: ‘Bij Maria! Doe open!’

Met opvallende koelbloedigheid nam Alonso het initiatief. Hij deed met veel lawaai de deur van het wachtlokaal open, en riep met slaperige stem: ‘Ik kom, luitenant…’

Met een paar snelle passen was Hubert bij hem. Alonso haalde de grendels van de deur, wierp hem snel open en dekte zich.

Met al zijn kracht was Hubert naar voren gestormd. Hij botste tegen de dikke Ribera op. Zijn spieren spanden zich toen er een geweldige knal klonk, die zijn trommelvliezen bijna deed barsten. Even vroeg hij zich af wie geschoten had, Ribera of Alonso. Maar toen kwam zijn hand in aanraking met de gewapende vuist van de luitenant. Op hetzelfde ogenblik begreep hij dat Alonso de benen had genomen .,.

Opnieuw klonken er schoten, de situatie werd ernstig; Ribera was niet alleen gekomen, er moesten zich meer agenten bij de weg, aan de ingang van de binnenplaats, bevinden. Met een ruk bevrijdde Hubert zich en deed een stap terug om afstand te kunnen nemen. Zijn linkervuist kwam zwaar neer op het brede gezicht van de luitenant, die als een mager speenvarken begon te gillen. De kogels floten over Hubert heen toen hij zich oprichtte om te vluchten. Hij dook ineen, kroop een paar meter op handen en voeten, richtte zich weer op toen hij in het donker gekomen was en sprong over de heg heen.

In het donker had hij zich vergist en hij was te vroeg gesprongen… Zijn voeten bleven in de dichte laurierstruiken haken en hij viel hard aan de andere kant van de heg neer. Hij kreeg het gevoel of al zijn botten gebroken waren.

Gelukkig was hij in een kleine struik rozemarijn gevallen die zijn val enigszins gebroken had. Met zijn gezicht en handen vol brandende schrammen begon hij te rennen zonder zich om te keren of zich om Alonso te bekommeren.

Buiten adem en vast ervan overtuigd het wereldrecord op de tweehonderd meter gebroken te hebben, kwam hij bij de Ford aan. Hij zag een vage gestalte bij de motorkap staan en hief automatisch zijn wapen op …

‘Niet schieten!… Mijn hemel, ik ben het, Alonso!’

Op dat ogenblik probeerde hij niet te verklaren hoe de manke man daar nog vóór hem had kunnen zijn. Dit was niet het moment om problemen op te lossen… Alonso had de takken van de achterkant van de auto al verwijderd. In een paar seconden zat Hubert achter het stuur en zette de motor aan. Hij reed al weg, terwijl de mandenmaker nog niet eens gelegenheid had gehad het portier goed te sluiten. In razende vaart draaide hij de weg op en reed met gedoofde lichten in de richting van Almonaster.

Hoofdstuk 15

De banden schuurden langs de trottoirrand en de Ford stopte langzaam. Hubert draaide het contactsleuteltje om, deed de koplampen uit en de par-keerlichten aan.

Hij keek op zijn horloge, wendde zich tot Muriel, die naast hem zat en zei glimlachend: ‘We hebben nog vijf minuten… laten we even praten over wat er vannacht gebeurd is …’ Muriel keek hem koel aan, alsof er tussen hen nooit iets anders dan een strikt beroepsmatige verhouding was geweest. Hubert was zich sterk bewust van de spanning en lichte verlegenheid die tussen hen heerste, sinds het ogenblik waarop ze elkaar een half uur tevoren weer hadden ontmoet. Maar hij dacht er zelfs niet over hoe hij deze spanning zou kunnen opheffen. De operatie was in een beslissende fase en hij had dus wel wat anders te doen. Later zou er nog tijd genoeg zijn om alles met elkaar te bespreken … Gespannen begon Muriel te vertellen: ‘Ik heb je door de telefoon alles gezegd, wat ik wist. Alles, wat ik op dat moment wist… Daarna heb ik Ribera en Espinel gesproken en een paar heel interessante dingen gehoord… ‘s Nachts, omstreeks half drie, werd Espinel wakker doordat de telefoon ging. Hij is niet direct opgestaan, omdat

 

hij hoopte dat de onbekende op zou hangen. Maar toen de telefoon bleef rinkelen, moest hij wel opstaan. Een stem die hij niet herkende, heeft hem gevraagd Ribera aan de telefoon te roepen … Hij heeft op de deur geklopt en Ribera die niet sliep, is direct gegaan. Degene die opbelde, wilde zich niet bekend maken, maar zei alleen dat de politiepost was aangevallen en dat de agent van de wacht vermoord was. Hij heeft direct opgehangen en Ribera kreeg geen antwoord meer op zijn vragen.’ Muriel hield even op om beter te gaan zitten. Ze haalde een sigaret uit haar tas en gaf zich zelf vuur. Hubert observeerde haar van opzij zonder van enig gevoel blijk te geven. Ze deed een paar trekjes en zei naar de straat kijkend: ‘Op dat moment geloofde Ribera dat het een grap was. Toch besloot hij te gaan kijken en ging zich aankleden. Ik moet wel vast geslapen hebben, want ik heb niets gemerkt. Toen hij eenmaal buiten was, heeft hij de twee agenten gewekt die in het dorp zelf wonen en wachtte op ze om met ze naar het bureau te gaan. Het verhaal dat hij mij over de vechtpartij verteld heeft, moet je wel met een korreltje zout nemen. Hij beweert dat hij met twee kolossale kerels gevochten heeft, en verzekert dat hij zeker gewonnen zou hebben als de twee agenten niet in de greppel waren blijven liggen. Je kunt gerust zijn, hij heeft je niet herkend, en Alonso ondanks zijn opvallende gestalte ook niet.’

 

‘Is hij er achter gekomen wie er opgebeld heeft?’ ‘Nee… Er werd van het bureau uit gebeld.’ Peinzend ging Hubert verder: ‘Als het inderdaad zo laat was als je zegt, is er opgebeld toen wij daar nog niet waren; de onbekende heeft dus voor onze komst gebeld. Ik denk dat hij de moordenaar van de agent is. Misschien wist hij, dat wij óok van plan waren het politiebureau te overvallen en heeft hij dat hierdoor willen voorkomen… Onze tegenstander is wel een doorzetter. Het lijkt me daarom het beste de zaak te forceren en vannacht al tot handelen over te gaan. Ik heb er genoeg van de tweede viool te spelen.’

Hij keek op het klokje op het dashboard en veranderde van toon:

‘Elf uur… Het is tijd. Ken je je lesje?’

Muriel had de knop van het portier al in haar hand.

2e antwoordde ongeduldig:

‘Ik kan het wel dromen!’

2e stapten uit, staken de straat over en stonden weer op het trottoir.

De straat was verlaten, maar toch wachtte Hubert nog even om er zeker van te zijn dat niemand hen het postkantoor zou zien binnengaan. Snel duwde hij Muriel voor zich uit en hij volgde haar door de personeelsingang. Hij sloot de deur en liep langs haar heen.

Een geamuseerde glimlach speelde over zijn gezicht.

‘s Middags had hij Louisa bij haar thuis bezocht. Hij had haar vurig het hof gemaakt en was alleen maar op zuiver formele weerstand gestuit. Het was duidelijk dat Louisa Piétra al voor senor Henrico del Hurdes y Batuecas gevallen was. Na een teder onderhoud dat niet minder dan een uur geduurd had, had Hubert zijn zin gekregen. Louisa had hem toegestaan om elf uur in de telefooncentrale te komen om ‘haar gezelschap te houden’.

Volgens de aanwijzingen die het meisje hem had gegeven, liep Hubert door het grote gebouw alsof hij er dagelijks kwam. Voor Muriel uit, kwam hij zonder zich te vergissen bij een grote deur waarop in dikke zwarte letters stond:

TELEFOONCENTRALE. VERBODEN TOEGANG VOOR ONBEVOEGDEN.

Hubert had geen tijd te verliezen. Hij was van plan snel te handelen, zonder veel zachtzinnigheid. Hij pakte zijn Luger, hield die achter zijn rug verborgen en deed zonder te kloppen de deur open. Louisa Piétra zat voor het grote schakelbord met de koptelefoon op en breide. Hubert kon naar haar toelopen en haar op de schouder kloppen, zonder dat ze hem had horen komen. Haar gezicht straalde. Met een snel gebaar zette ze de koptelefoon af en stond op om hem te begroeten. Haar glimlach verflauwde en haar blik werd angstig. Onbewogen, met zijn Luger op haar gericht, floot Hubert naar Muriel. Hij greep Louisa bij de pols en duwde haar van het schakelbord weg, tegen de muur aan.

‘Als je lief bent gebeurt je niets,’ zei hij. Muriel had haar tas geopend en haalde er een dun koord, een prop watten en een sjaal uit. Ze opende een flesje chloroform en liet iets van de inhoud op de prop druppelen. 2e duwde Louisa, die geen enkel gebaar maakte om zich te verdedigen, de watten onder de neus en knoopte haar de sjaal voor het gezicht.

Binnen een minuut was Louisa diep in slaap en stevig vastgebonden. Muriel ging doodkalm voor het schakelbord zitten en zette de koptelefoon op. Hubert droeg het bewusteloze lichaam van de knappe telefoniste achter het schakelbord en legde het daar neer op de grond.

Hij kwam bij Muriel terug die de koptelefoon afzette om hem te kunnen horen, en zei op koude toon:

‘Vergeet je instructies niet… Het hangt van jou af of de zaak lukt. Doe niets fout, want dat zou zich bitter kunnen wreken…’

Zonder te antwoorden zette Muriel de koptelefoon weer op en greep naar het breiwerk van Louisa. Hubert keerde zich om en liep weg. Hubert stapte weer in de Ford en reed door de stad naar de weg naar Cavaca.

 

Tweehonderd meter na het laatste huis zag hij een gedrongen gestalte langs de kant van de weg zitten. Hij remde en strekte zijn hand uit om het portier te openen. Zpnder een woord te zeggen stapte Alonso in en installeerde zich gemakkelijk. De Ford reed met grote snelheid verder.

Nog geen kwartier later zagen ze de eerste lichten van Cavaca. Hubert remde en dimde de koplampen. Hij reed voorbij de splitsing met de bergweg en toen met matige snelheid nog ongeveer honderd meter verder. Daar schakelde hij terug in de tweede versnelling en draaide een nauw en rotsachtig pad in dat omhoog steeg in de Siërra. Alle lichten gedoofd en stapvoets rijdend keek Hubert spiedend de duisternis in. Weldra ontdekte hij het vreemde silhouet van een vervallen hut waarover Alonso hem verteld had; hij draaide van het pad af, en parkeerde de Ford achter de hut.

Rustig stapten ze uit. Alonso opende het achterste

portier en haalde er een grote, zware linnen zak

uit, die hij op zijn schouder nam.

Hubert keek op de verlichte wijzerplaat van zijn

horloge en merkte op:

‘Half twaalf. We zijn op tijd.’

Achter elkaar beklommen ze het rotspad. Na een

bocht zagen ze beneden zich enkele lichten van het

dorp.

De hemel was bewolkt, het was onweersachtig, even-

 

als de vorige nachten. Dit stemde Hubert zeer tevreden, daar het dichte duister een essentiële factor voor het slagen van de operatie was. Ze klommen met gelijkmatige tred, met volle teugen de geur van de oranjebloesems inademend die uit de vlakte opsteeg. Na vijf minuten kwamen ze in dicht kreupelhout waar hier en daar enorme eucalyptussen bovenuit staken en waarvan de sterke geur die van de oranjebloesems plotseling geheel overheerste.

Alonso, die door zijn invaliditeit niet in het minst gehinderd leek te worden, liep voorop. Met gestrekte hals, als een jachthond die een spoor ruikt, bleef hij opeens staan en riep over zijn schouder: ‘Daar moeten we naar beneden!’ Aan de rechterkant van het pad liepen ze het kreupelhout in, steil naar beneden, een nauwe vallei in waaruit de hoge heuvel oprees waartegen het fort Braja gebouwd was.

In dergelijke omstandigheden was het onmogelijk geluidloos verder te gaan, en de mannen moesten het lawaai van brekende takken dat ze bij het lopen, of liever gezegd, bij het glijden veroorzaakten, op de koop toenemen.

Eindelijk kwamen ze -uit het kreupelhout. Beneden hen zagen ze het smalle zilveren lint van een beekje. Met verbazende zekerheid veranderde Alonso opeens van richting; 500 meter verder kwamen ze bij een paal uit waarover een telefoonkabel liep.

 

Een zoele wind woei uit het zuiden. Hubert keek naar de bewolkte hemel en zei beslist: ‘Vooruit… Laten we niet langer wachten.’ Alonso zette de tas op de grond en haalde er een hele telefoonapparatuur uit, die hij zorgvuldig aan de voet van de paal neerzette. Hubert vroeg: ‘Kun je genoeg zien?’

‘Maar nauwelijks, maar het is beter dat we geen licht maken.’

Hij maakte klemmen aan zijn zware schoenen vast en haakte toen aan zijn ceintuur alle apparaten en werktuigen die hij nodig had.

Hij wilde in de paal klimmen, toen hij opeens verstijfde en, evenals Hubert, het gevoel kreeg dat er nog iemand aanwezig was. Zonder twijfel werden ze bespied…

Kalm pakte Hubert zijn Luger, haalde de veiligheidspal over en verzekerde zich ervan, dat de geluiddemper goed vast zat. Daarna keek hij met zijn geoefende blik scherp in het rond, Een vreemd silhouet, dat bijna versmolt met de donkere achtergrond van het hakhout, tien meter boven hem, trok zijn aandacht. Hoewel het zich onbeweeglijk hield, kon het niet het silhouet van een boomstronk of een hoge rots zijn. Hubert fluisterde achter zijn hand tegen Alonso:

‘Ik zie hem… Verroer je niet, ik neem hem wel voor mijn rekening.’

Hij deed een paar passen schuin naar voren, klaar

 

om zich bii het minste gerucht plat op de grond te

werpen en ging vastbesloten verder in de richting van de onbekende. Hij legde de helft van de weg af zonder enige reactie teweeg te brengen. Plotseling kwam de onrustbarende gestalte in beweging en maakte een vluchtbeweging… Met rustige, maar vastberaden stem beval Hubert, die zich op zijn knieën liet zakken:

‘Stop … Handen omhoog of ik schiet.’ De onbekende bleef weer doodstil staan. Hubert zag hem langzaam zijn armen opheffen. Hij stond op en liep voorzichtig naar de man toe. Op twee meter afstand vroeg hij, nog steeds met kalme stem: ‘Wie ben je?’

Rad antwoordde de onbekende direct:

‘Doe me geen kwaad, senor, ik ben maar een arme

man. De mensen uit de Siërra noemen me El

Coello.’

El Coello … Hubert herinnerde zich, dat deze man de idioot was die de gendarmes naar aanleiding van het ongeluk met de generaal gewaarschuwd had. Hij werd woedend bij de gedachte aan alle narigheid die uit dit ongelukkige incident kon voortkomen. Hij kon El Coello niet laten gaan, want hij vreesde dat hij Ribera zou waarschuwen. Aan de andere kant, als ze hem bij een dergelijke onderneming bij zich moesten houden en bewaken, zou dat de oorzaak van een mislukking kunnen worden… Hem te doden zou natuurlijk de beste

 

oplossing geweest zijn. Maar Hubert walgde van het idee dat hij de zwakzinnige die voor zijn stupiditeit niet verantwoordelijk was, zou neerschieten. Om hem niet te laten schrikken vervolgde hij op vriendelijke toon:

‘Dat komt goed uit, El Coello… “We zijn van de telefoondienst en moeten de lijn repareren; je kunt ons helpen en dan krijg je wat van ons.’ De idioot giechelde van blijdschap en kwam direct op hem af, blijkbaar van zijn angst bevrijd. Hubert nam hem bij de arm en bracht hem naar Alonso. ‘Dit is El Coello,’ legde hij uit. ‘Weet je wel, die aardige kerel waar Ribera, de luitenant van politie, ons over verteld heeft. Ga zitten El Coello, we zullen je roepen, als we je nodig hebben.’ Alonso gromde om zijn ontevredenheid uit te drukken en klom meteen in de paal. Toen hij boven gekomen was, bond hij zich stevig vast met een touw en begon aan zijn werk. Toen hij er zeker van was, dat er geen enkel gesprek aan de gang was, nam hij een tang, knipte de kabel door en sloot er snel het apparaat dat aan zijn ceintuur hing, op aan. Toen dat klaar was, boog hij zich naar de diepte en riep naar Hubert: ‘Hé … Het is klaar. Kan ik mijn gang gaan?’ ‘Toe maar.’

Alonso manoeuvreerde met een schakelaar, draaide een zwengel. Met zijn linkerhand hield hij een koptelefoon tegen zijn oor. Spoedig hoorde hij Muriel

 

antwoorden uit de centrale in Aracena en hij

fluisterde:

‘Voor “i 17” het politiebureau in Cavaca.’ In vijf seconden was hij verbonden met Ribera, die na de ernstige incidenten van de vorige nacht besloten had steeds op de politiepost te blijven. Met autoritaire stem begon Alonso, nadat Muriel had aangekondigd dat het fort Braja met Politiepost Cavaca wilde spreken:

‘Met adjudant-chef Argote, commandant van de veiligheidsdienst van Braja. De heren Liedmann en Reinbach willen u direct spreken, het is vertrouwelijk. U moet alleen komen… Wanneer kunt u hier zijn?’

‘Wanneer?’ herhaalde Ribera, zonder wantrouwen.

‘Over een kwartier. Ik neem de jeep.’

Alonso vroeg:

‘Kent u het wachtwoord?’

‘Natuurlijk. “Marguerita” toch?’

Met zakelijke stem antwoordde Alonso:

‘Juist. Wij verwachten u dus.’

Hij verbrak de verbinding, zette de schakelaar om, draaide aan de zwengel en een gerinkel klonk in zijn oren. Er volgde een klik en een verveelde stem antwoordde:

‘Hallo … Met adjudant-chef Argote …’

Het accent van de politieluitenant imiterend, zei

Alonso:

‘Met luitenant Ribera… Het spijt me, dat ik u

stoor. Maar ik heb sensationeel nieuws over het ongeluk van gisteren. Een medewerker van kolonel Cano, uit Sevilla, is op het ogenblik op mijn bureau. Hij wil naar het fort komen om met de heren Liedmann en Reinbach te spreken. Ik wilde u eerst even waarschuwen. Het wachtwoord is toch “Marguerita”, nietwaar?’ Argote antwoordde:

‘Ja, precies. Over hoeveel tijd is die meneer hier?’

‘Over twintig minuten,’ antwoordde Alonso. ‘Neemt

u mij niet kwalijk, ik moet ophangen.’

Hij brak af en wendde zich tot Hubert:

‘Klaar, kapitein, nu is het uw beurt…’

Uit de linnen zak haalde Hubert een lange stalen

kabel, die hij opgerold over zijn linkerschouder

hing.

Hij stopte El Coello, die zo onbeweeglijk was blijven zitten als een fakir, een biljet van honderd peseta in de hand.

‘Dat is voor jou, kerel. Ga hier vooral niet weg, we hebben je straks nodig.’

El Coello knikte stom. Met behulp van een zeer klein lampje, oriënteerde Hubert zich en toen hij wist welke kant hij op moest, sloop hij weg. Hij sprong over de murmelende beek en klom tegen de heuvel op.

Precies na drie minuten bereikte hij de bergweg ter hoogte van een dennenbos. Toen hij zich naar Cavaca keerde, zag hij het schijnsel van koplampen;

 

er reed een auto het dorp uit. Hij moest zich haasten, Ribera kwam er aan.

Hubert knoopte de draad om een denneboom heen, liep met het andere uiteinde de weg over en maakte het aan de overkant stevig aan een andere boom vast. Met behulp van een metalen centimeter regelde hij de hoogte van de gespannen draad op twee centimeters precies. Toen haalde hij uit een papieren zak een beroete doek waarmee hij over de kabel wreef, die daardoor vrijwel onzichtbaar werd. De jeep was van de weg naar Aracena afgebogen en reed nu de bergweg op. Hubert hoorde het geluid van de motor al. Binnen enkele minuten zou Ribera zijn noodlot ontmoeten …

Alonso zat nog steeds boven in de paal en wachtte geduldig. Beneden hem bleef El Coello doodstil in zijn priesterlijke houding zitten. Van zijn hoge post uit zag Alonso, evenals Hubert, de lichten van de jeep die uit Cavaca wegreed. Op dat moment begon zijn. draagbare telefoon te rinkelen. Hij hield snel de koptelefoon tegen zijn oor en drukte op een knop. Met ingehouden adem, hoorde hij Argote het nummer 497 in Sevilla aanvragen. Zoals Hubert voorzien had, nam Argote de voorzorgsmaatregel, aan kolonel Cano de bevestiging van het aangekondigde bezoek te vragen.

Met opmerkelijke handigheid volvoerde Muriel het moeilijkste gedeelte van haar taak. Oplettend, met

 

kloppend hart, wachtte Alonso op het moment

waarop hij in moest springen. Eindelijk kondigde Muriel op neutrale toon aan:

‘U kunt spreken Braja, u hebt nummer 497 in Sevilla.’

Alonso kende generaal Cano goed en kon gemakkelijk zijn merkwaardige stem imiteren. Het gesprek was zeer kort. Alonso gaf aan de adjudant de gevraagde bevestiging zonder fouten te maken … Toen de verbinding verbroken was, haalde Alonso een grote geruite zakdoek te voorschijn om zijn bezwete voorhoofd af te vegen. Daarna draaide ‘hij zich om, om zich ervan te vergewissen of El Coello er nog was. Hij schrok ontzettend. Vlug als een hinde vluchtte de idioot weg en sprong al over de greppel heen. Iedere voorzichtigheid liet Alfonso varen en hij riep: ‘Sta of ik schiet…’

El Coello bleef rennen. Hij was al bijna door het donker opgeslokt… Alonso mikte op goed geluk en schoot een paar maal. Ondanks de geluiddemper weerkaatsten de schoten in de vallei met onrustbarend lawaai… de gestalte van El Coello was verdwenen … Alonso wist niet of hij hem geraakt had en begon zijn apparatuur los te maken. Toen hij daarmee klaar was, liet hij zich snel, bijna vallend, uit de paal op de grond glijden. Daarna moest hij nog de klemmen van zijn schoenen verwijderen. Eindelijk kon hij de idioot achterna

 

gaan en hij snelde in de richting -weg die hij hem had zien uitgaan.

Hij liep ongevëer honderd meter de heuvel op en kwam toen razend terug. El Coello was verdwenen …

Vloekend en tierend deed Alonso alles weer in de zak, die hij in de greppel begroef. Volgens de instructies van Hubert herstelde hij de telefoonlijn niet.

Verborgen achter een boomstam zag Hubert de jeep met een razende vaart uit de bocht komen. Met een laatste blik verzekerde hij zich ervan dat de draad in het licht van de koplampen niet zichtbaar was. Vijf seconden later naderde de jeep met meer dan tachtig kilometer per uur. Een korte tik weerklonk, als van een hakmes dat op het bot in een stuk vlees stuit. Het voertuig reed door tot aan de volgende bocht en vloog daarna tegen een boom. Midden op de weg lag het hoofd van Ribera, keurig afgesneden bij de hals, in het donker leek het op een voetbal.

Hubert kwam uit zijn schuilplaats en liep de weg op. Met de punt van zijn schoen schopte bij het hoofd van de agent in de greppel en holde naar het verongelukte voertuig waarvan de koplampen nog brandden.

Een snel onderzoek leerde hem, dat er niet meer mee gereden kon worden. Hij doofde de lichten

 

en haalde het contactsleuteltje eruit om er zeker

van te zijn dat er geen brand kon ontstaan, en vertrok in de richting van het fort zonder het onthoofde lijk met een blik waardig te keuren. Hij moest meer dan een kilometer lopen. Voor hij de heuvel voor het fort opliep, stond hij even stil om op adem te komen. Omdat hij er zeker van was, dat het Argote zou verbazen als hij te voet aankwam, had hij een heel aannemelijk verhaal verzonnen.

Toen zijn ademhaling en hartslag weer normaal waren, liep hij openlijk naar de ingang van het fort waaruit geen enkel licht naar buiten straalde. Hij deed zijn lamp aan om de bel te zoeken en belde toen nadrukkelijk. Het kijkgat ging met een korte tik open en een stem vroeg: ‘Wachtwoord?’ ‘Marguerita.’

Zeer op zijn gemak keek Hubert toe toen de zware deur langs de rail schoof. Met opgeheven hoofd stapte hij naar binnen… en werd onmiddellijk door twee stevige kerels vastgegrepen, die hem de armen in een meedogenloze greep op de rug draaiden. Met al zijn krachten trachtte Hubert zich te bevrijden… Hij was razend op zichzelf, dat hij iets dergelijks niet voorzien had en de woede verdubbelde zijn krachten. Maar opeens werd de grote hal helder verlicht, en zag hij Argote, die een mitrailleur op hem gericht hield.

 

‘Hou je kalm of ik schiet je onmiddellijk neer.’ Hubert kalmeerde en wachtte op de dingen die komen zouden, hopend op een fout van zijn tegenstander, die hem in staat zou stellen het heft weer in handen te nemen. Argote beval: ‘Neem de jeep en breng hem onmiddellijk naar het politiebureau in Cavaca.’

Hubert voelde dat zijn gekruiste handen geboeid werden. Hij werd door de twee soldaten die hem overmeesterd hadden, naar buiten geduwd en hoorde de deur van het fort achter hem dichtgaan. In een hangar naast het fort stond tegen de heuvelrug een jeep. Hubert werd erin geduwd. Eén soldaat ging achter het stuur zitten, de andere hield een enorme revolver op de gevangene gericht. De auto reed weg. Hubert ademde op … De arme schlemielen die hem meenamen, wisten niet wat hun te wachten stond …

Heel snel bereikten ze de bocht waar het voertuig van Ribera verongelukt was. Verscholen in het kreupelhout was het onzichtbaar vanaf de weg. Hubert zat kaarsrecht en wachtte tot het laatst voor hij bukte…

De draad was nog op zijn plaats en deed voor de tweede keer zijn dodelijk werk. Onmiddellijk na de schok boog Hubert zich naar buiten, kromde zijn benen en slingerde zich als een kogel uit de auto. Hij viel op zijn zij, maar de schok was toch zeer hevig. Hij rolde een paar maal om en kwam in de

 

greppel terecht. Zijn hoofd dreunde en kreeg nog meer te verduren toen de jeep, die honderd meter diep in het ravijn was gestort, met een geweldige knal uit elkaar spatte.

Hij strekte zich op zijn rug uit en bleef met gesloten ogen onbeweeglijk liggen.

Het licht van een zaklantaarn scheen op zijn gezicht en een schorre stem riep: ‘Allemachtig, wat is er met jou gebeurd?’ Het was Alonso. Hubert, plat op zijn rug liggend, gaf hem de nodige uitleg en besloot: ‘Ze zijn ons opnieuw te slim af geweest. Nu moeten wij weer wat ondernemen, als we het laatste woord willen hebben. Maar doe me eerst die boeien af.’ Hij rolde op zijn buik, om de mandenmaker zijn geboeide handen te laten zien. Die vloekte: ‘Ik heb mijn zak met gereedschap in het water gegooid. Ik moet hem eerst eruithalen voor ik de tang kan gaan pakken.’

‘Neem ook de rol touw mee,’ beval Hubert. ‘Die zullen we nodig hebben… Leg mij eerst in de greppel en schiet op.’

Alonso sleepte Hubert naar de greppel, die diep genoeg was om hem voor iedere verrassing te behoeden. Voor hij wegging, vroeg Alonso: ‘Moet ik de draad weghalen?’

‘Nee,’ antwoordde Hubert. ‘Daar kunnen we nu geen tijd mee verliezen.’

Alonso was niet langer dan tien minuten weg. Hij

bevrijdde Hubert met behulp van een stalen tang en hielp hem opstaan. Ze beraadslaagden kort. Hubert legde Alonso uit hoe ze het fort zouden binnendringen.

Zonder uitstel gingen ze op weg. Na tien minuten voorzichtig gelopen te hebben, verlieten ze de weg, in de hoop met behulp van hun kompas het fort van bovenaf te kunnen bereiken. Omdat Hubert zijn wapen afgenomen was, hadden ze alleen nog het pistool van Alonso. Onderweg kreeg Hubert van de mandenmaker de vlucht van El Coello te horen. Hubert gaf geen commentaar, alsof het incident van geen enkel belang was.

Voordat ze aan dit avontuur begonnen waren, hadden Hubert en Alonso met behulp van de plattegrond die ze de vorige nacht op de politiepost van Cavaca gefotografeerd hadden, de binnenkant van het fort nauwkeurig bestudeerd. Ze hadden allebei een uitstekend visueel geheugen en ze waren er zeker van, dat ze zonder aarzelen hun weg zouden kunnen vinden in de gangen en de talrijke onderaardse vertrekken van het fort. Het kostte hun echter veel meer tijd dan ze gedacht hadden, om in de dichte rozemarijnstruiken de opening van de luchtkoker te vinden, die Hubert had uitgekozen om in het fort binnen te komen. Er waren vier van dergelijke kokers en Hubert had opzettelijk deze uitgezocht. Door deze koker zouden ze tussen de keukens en de kantine terechtkomen, die op dit uur

van de nacht waarschijnlijk verlaten zouden zijn. Alonso vond een rotsblok dat uitstekend geschikt was om er het lange soepele touw aan vast te maken dat hij had meegenomen. Nadat hij de bevestiging aan het rotsblok beproefd had, liet hij het touw langzaam de koker inzakken. Ze hadden afgesproken, dat Hubert het eerst naar beneden zou gaan. Alonso gaf hem zijn Mauser, een relikwie uit de burgeroorlog, dat hij sinds die tijd pijnlijk nauwkeurig onderhouden had. Uit voorzorg nam Hubert ook de tang mee die hem van zijn boeien bevrijd had. Toen liet hij zich met kloppend hart, maar volkomen meester van zichzelf, in het donkere gat glijden, waar een warme lucht uit opsteeg. Hij was vier of vijf meter afgedaald, toen hij een onverwacht obstakel met zijn voeten raakte. Al gauw begreep hij dat het een stalen netwerk was en hij prees zich gelukkig dat hij de tang had meegenomen. -Hij liet zich iets verder glijden, hield zich stevig vast met zijn linkerhand en knipte met de tang de stalen draden die met een metalen ring aan het beton bevestigd waren, een voor een door. Herhaaldelijk voelde hij dat Alonso de spanning van het touw onderzocht, kennelijk ongerust over de lange tijd die de operatie vergde. Het kostte hem zeker vijf minuten om een opening te maken waar hij door kon. Daarna moest hij het koord losmaken dat in de draden verward geraakt was en liet het toen voorzichtig verder zakken … Hij begon weer af te dalen, terwijl hij zijn bewegingen telde om te vermijden dat hij zich door de zenuwachtigheid die door dit ongewenste oponthoud bij hem ontstaan was, zou laten beheersen. Hij kwam uit de koker te voorschijn, hing enkele seconden in de ruimte en raakte toen een cementen vloer. Hij bleef in de volslagen duisternis een ogenblik onbeweeglijk staan en hield zijn adem in om beter te kunnen luisteren. Door de stilte gerustgesteld, pakte hij het touw en gaf er een paar rukken aan om Alonso mee te delen dat nu zijn beurt gekomen was.

De afdaling van zijn medeplichtige scheen eindeloos lang te duren. Hubert werd steeds ongeduldiger, maar eindelijk hoorde hij de stotende ademhaling van de mandenmaker.

Hubert ontstak zijn lamp, die van een blauw filter voorzien was. Ze waren op de kruising van twee gangen en konden zich zonder moeite oriënteren. Hubert hield het pistool en gaf aan zijn metgezel de tang, die in noodgevallen een zeer handig wapen kon zijn. Nadat ze de lamp hadden uitgedaan slopen ze geluidloos als katten door de gang en vonden op de tast hun weg langs de vochtige betonnen muur. Hubert telde zijn passen om de afgelegde afstand te kunnen schatten; hij zag de plattegrond van het fort volkomen duidelijk voor zich. Hij wist dat er in totaal acht mensen moesten wonen. De twee Duitse geleerden, adjudant Argote en vijf

 

onder diens bevel staande specialisten van de genie. Daar hij de twee mannen, die Hubert naar het politiebureau in Cavaca hadden moeten brengen, eraf kon trekken, bleven er zes tegenstanders over. Twee tegen zes leek Hubert een zeer gepaste krachtsverdeling. Het effect van verrassing moest hun eigen geringe aantal compenseren … Allereerst moesten de vier militairen onschadelijk gemaakt worden. Als dat gebeurd was, zouden de twee geleerden zeker niet veel weerstand bieden … Nadat ze enkele keren van richting veranderd waren, bereikten Hubert en Alonso een grote zaal, die, volgens de plattegrond, door de brede gewelfde gang waar Hubert zich een uur geleden had laten overweldigen in directe verbinding met de ingang van het fort moest staan. Hij kon zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en deed de lamp aan. In het gesluierde licht dook de geheimzinnige vrachtauto op, die de twee geleerden voor de resultaten van hun onderzoekingen hadden gebruikt. Hubert had graag dadelijk de merkwaardige motor willen onderzoeken, maar hij kon zich geen enkele onvoorzichtigheid permitteren. Hij deed zijn lamp uit en beval Alonso hem te volgen. Ze liepen om het zware voertuig heen en kwamen in de tunnel die de toegang tot het fort beheerste. Tien meter naar rechts scheen een geel licht door de openstaande deur van het wachtlokaal de gang in. Ze liepen langs de muur van de gang verder, elke beweging van hun spieren beheersend. Beiden kenden ze de rol die ze moesten spelen uit het hoofd en ze handelden zonder aarzelingen.

Op een pas afstand van de deur bleef Hubert staan. Met zijn duim voelde hij of de veiligheidspal van zijn wapen wel teruggeduwd was. Hij haalde diep adem en hief zijn linkerhand op om Alonso te waarschuwen dat hij in actie kwam. Met een harde schop trapte hij de deur open en sprong het lokaal in, het pistool in zijn vuist. ‘Handen omhoog en geen protest!’ Argote die achter een tafel van wit hout zat, liet het boek waarin hij verdiept was, vallen en sprong op, zodat zijn stoel omviel. De drie soldaten, die op hun brits lagen, schoten doodsbang overeind. Een van hen kwam bij zijn positieven en stortte zich op het wapenrek … Hubert schoot zonder aarzelen. Door de kogel in het hoofd getroffen viel de man neer als een dood konijn. Toen kwam Alonso binnen. Hij sloop het lokaal in, maar zorgde er wel voor niet tussen de drie ontzette militairen en het rokende wapen van Hubert terecht te komen. Binnen tien seconden was alles afgelopen… Alonso gebruikte de zware tang als een knots en sloeg de drie mannen van achteren neer. Hubert legde zijn wapen neer om de mandenmaker bij het vastbinden van zijn slachtoffers te helpen. Na deze voorzorgsmaatregel gingen ze weg en sloten de deur met de sleutel die in het slot zat af. Hubert deed zijn lamp

 

weer aan. Ze gingen naar het binnenste gedeelte van het fort. Tot dusver was alles goed verlopen en de rest zou wel geen grote moeilijkheden meer opleveren. Ze liepen opnieuw langs de vrachtwagen en sloegen linksaf een gang in, die hen naar het gedeelte moest brengen waar de twee geleerden leefden en werkten. Het geluid van een levendig gesprek deed hen de pas inhouden. Bij een bocht in de gang zagen ze geel licht uit een wijd-open-staande deur schijnen. De stemmen kwamen daar vandaan … Stil en met gespitste oren naderden ze, klaar voor de laatste acte. De stemmen van de twee geleerden waren door hun merkwaardige accent duidelijk te herkennen. Maar een onbekende stem, met een zuiver Spaanse uitspraak, alarmeerde Hubert… Er bevond zich daar een onverwachte gast___Een wrede glimlach speelde om zijn lippen …

Nu zou hij eindelijk de geheimzinnige tegenstander zien, die hun zoveel last bezorgd had. Zijn vinger gekromd om de trekker van de Mauser, kwam hij bij de deur en waagde een blik naar binnen … De drie mannen zaten in fauteuils om een houten tafel. Liedmann en Reinbach waren er. De derde, gekleed in een militaire regenjas zonder distinctieven, zat met zijn rug naar de deur. Reinbach sprak op langzame, docerende toon en hield daarbij zijn handen voor de borst gekruist. ‘Verscheidene krachtbronnen hebben dergelijke

 

eigenschappen. Iedereen kent de aantrekkingskracht, die een magnetische noordpool en een magnetische zuidpool op elkaar uitoefenen; het is hetzelfde fenomeen dat optreedt wanneer een negatieve en een positieve elektrische lading bij elkaar gebracht worden. Er is schijnbaar geen verschil met de aantrekkingskracht, die het ene lichaam op het andere uitoefent. Deze drie soorten krachten verminderen op dezelfde wijze, wanneer de afstand groter wordt, en wel evenredig met het kwadraat van de afstand. Deze drie krachten behouden hun intensiteit in het luchtledig, zonder dat volledig

duidelijk is hoe die overbrenging van krachten tot

stand komt. Maar, als magnetische of elektrische ladingen van verschillende aard elkaar aantrekken, dan moeten dergelijke ladingen van gelijke aard elkaar afstoten; dit in tegenstelling tot de zwaartekracht, die maar in éen richting werkt. Eminente geleerden hadden al de hypothese opgesteld, dat er waarschijnlijk een negatieve massa bestaat binnenin de materie. Het gewicht zou dan, volgens hen, het resultaat zijn van een teveel aan positieve massa. Deze geleerden hadden gelijk. Wij zijn er na veel arbeid in geslaagd, deze negatieve massa te isoleren en daarna te gebruiken. Laboratorium-experimenten hebben ons eerst in staat gesteld het effect van de zwaartekracht voor lichamen van geringe afmetingen geheel op te heffen, door onder deze lichamen negatieve deeltjes, en daarboven een even

 

grote hoeveelheid positieve deeltjes te projecteren. Vanaf dat moment zagen wij het enorme belang van onze uitvinding. Men kan zich gemakkelijk indenken, hoe verbijsterend groot de hoeveelheid energie is, die nu door de mens verspild wordt, om de zwaartekracht te overwinnen. Om een trein van duizend ton voort te bewegen, moet men tonnen en nog eens tonnen steenkool verbranden. Om een vliegtuig van vijftig ton te laten vliegen, zijn duizenden liters olie nodig. Denk je de enorme besparing eens in, als het mogelijk zou zijn, het gewicht van een trein of van een vliegtuig tot tien kilo terug te brengen. Dat is het resultaat waartoe wij met de vrachtwagen die u bij het binnenkomen hebt kunnen zien, langs experimentele weg gekomen zijn. Er is nog éen bezwaar, en wel een heel groot bezwaar, namelijk dat de apparatuur alle plaats inneemt, die voor de lading bestemd is. Maar wij zullen er ongetwijfeld in slagen de afmetingen van de apparatuur te verkleinen, zodat onze uitvinding bruikbaar wordt. En het land dat over de resultaten van een dergelijke ontdekking beschikt, zal zich als heerser over de wereld kunnen beschouwen. Het bezit van de eeuwenoude energiebronnen zal dan niet in het minst meer belangrijk zijn .. Verbijsterd keek Hubert naar Alonso om, die even bleek was als hijzelf. Ze vonden hun kalmte terug en hoorden de onbekende zeggen: ‘Kolonel Cano heeft gelijk, als hij meent dat u on-voldoende beschermd bent. De veiligheidsmaatregelen zijn belachelijk. Agenten uit het buitenland hebben lucht gekregen van uw ontdekkingen en zijn op het ogenblik bezig ze tot elke prijs in hun bezit te krijgen. U moet direct maatregelen nemen. Onze vijanden zullen voor niets terugdeinzen om er de hand op te leggen en we moeten absoluut voorkomen dat bijvoorbeeld door de vernietiging van dit fort het resultaat van uw onderzoekingen tot nul gereduceerd zou worden. Daarom heeft kolonel Cano mij opgedragen u een kopie te vragen van de formules, die de essentie van uw werk inhouden.’ Reinbach en Liedmann wisselden een blik met elkaar, toen stond Reinbach op en liep naar de safe, die in de muur was ingebouwd. Terwijl zijn vriend aan de knop op de metalen deur draaide, legde Liedmann uit:

‘U zult niet te veel te dragen hebben. De formule is in twee zinnen uit te drukken. Einstein heeft voor de relativiteitstheorie er maar éen nodig gehad.’

Reinbach haalde een dossier uit de safe en legde het op de lage tafel. Hij nam er een blad papier uit, dat hij de onbekende aanreikte. Hubert vond dat het tijd was om in te grijpen … In elk geval was de onbekende een tegenstander, dus een vijand. Geen tijd voor zachtaardigheid. Hubert schoot zonder waarschuwing. Midden in zijn schedel getroffen, stortte de man neer voor hij het

 

papier, dat Reinbach hem wilde geven, had kunnen aanpakken. Als een wilde kat sprong Hubert het vertrek in en stortte zich op de geleerde. Maar Liedmann ging met een onverwachte tegenwoordigheid van geest vóór hem staan, om zijn medewerker te beschermen. Daar Hubert tot geen enkele prijs de wetenschapsmensen hardhandig wilde aanpakken, aarzelde hij even en verloor daardoor kostbare tijd. Reinbach had het papier met de formule al verkreukeld en wilde het in zijn mond stoppen … Alonso was niet werkeloos blijven toezien, hij sprong vliegensvlug op hem af en greep het papier. De twee geleerden weken terug tegen de muur, uit angst voor de zwijgende dreiging van de op hen gerichte Luger. Alonso streek het papier glad en vouwde het in vieren op… Op dat moment viel zijn cyclopenblik op het gezicht van de onbekende, die door Hubert was gedood. Hij verbleekte en zijn tandeloze mond viel open van verbazing. ‘Verdomme,’ zei hij, £El Coello!’ Het was inderdaad El Coello, zoals Hubert in éen oogopslag vast kon stellen. Een geheel veranderde El Coello, die in niets meer leek op de arme idioot, zoals iedereen hem kende. Hubert kon een gevoel van bewondering niet onderdrukken voor deze tegenstander, die hem zoveel last bezorgd had. Het idee om gebruik te maken van het graf van een vrouw, om zich als zogenaamde zoon te installeren op de beste observatiepost van de streek, en dat

 

met toestemming van de autoriteiten, dat idee was

werkelijk geniaal. Alle respect…

Toen hij van zijn verbazing bekomen was, scheen

Alonso opeens haast te hebben.

‘We maken er een eind aan,’ zei hij, naar de deur

lopend.

Hubert schudde zijn hoofd.

‘Niet zo snel… Heb je het niet gehoord? Ze zijn nog niet helemaal klaar met hun zaakjes. We nemen ze mee.’

Het enige oog van Alonso puilde haast uit zijn kas. ‘Je bent gek! We komen nooit de grens over met die twee kerels!’

‘Dat zullen we wel zien,’ zei Hubert strak. ‘We gaan het proberen.’

Hij richtte zich hoffelijk tot de twee geleerden, die nog steeds onbeweeglijk tegen de muur stonden:

‘Maakt u zich gereed, we nemen u mee. Weest u gerust, als u zich kalm houdt gebeurt u niets. Hersens als de uwe zijn veel te kostbaar …’ De twee geleerden keken elkaar aan en liepen toen als éen man naar de kapstok, waaraan hun regenjassen hingen. Noch Hubert noch Alonso zag dat ze een hand naar hun mond brachten. Ze pakten hun jassen en begaven zich zeer waardig naar de deur. Bij Alonso gekomen, begonnen ze te wankelen. Ze vielen tegelijkertijd dood op de grond. Een snel onderzoek was voor Hubert, die bijna gek werd

 

van woede en teleurstelling, voldoende. Hij stond op en zei:

‘Strychnine. Laten we nu maken dat we wegkomen.’ Alonso ging voorop, maar Hubert riep hem terug: ‘Geef me de formule.’

Alonso aarzelde bijna onmerkbaar, maar dit ontging Hubert’s scherpe blik niet, Hij stopte zijn hand in zijn zak, haalde er een papier uit en gaf het aan Hubert die het dadelijk onder zijn overhemd verborg. Toen vertrokken de beide mannen zonder een woord te zeggen, alsof de cementen vloer onder hun voeten brandde.

Ze gingen terug naar de gang bij de deur, van plan om de hoofdingang te gebruiken. Daar wachtte hun opnieuw een verrassing… De deur van het wachtlokaal, die ze op slot hadden gedaan, stond weer open. Met een blik zagen ze dat adjudant Argote verdwenen was. Hevig ongerust zochten ze een paar seconden tevergeefs naar het systeem waarmee de grote geblindeerde deur, het enige dat hen nog van de vrije buitenwereld scheidde, geopend kon worden. Hubert, badend in het koude zweet, besloot tenslotte:

‘Niets aan te doen. Laten we teruggaan, zoals we gekomen zijn.’

Ze renden, en liepen om de vrachtwagen heen, die ze geen blik waardig keurden. Met hun lamp aan haastten ze zich naar de keukens. Hubert ademde verlicht op toen hij het koord nog op dezelfde

 

plaats terugvond, onder het gapende gat van de luchtkoker. Hij pakte het beet en begon zich al op te hijsen, toen Alonso hem hard bij zijn arm greep en met een wreed licht in zijn enige oog zei: ‘Luister eens, broertje. Als jij me die “voetzoeker” nou eens gaf. Terwijl jij je ophijst, kan mij nog wel iets overkomen. Of geef me anders het papier, dan ga ik het eerst.’

Het antwoord van Hubert kwam als een donderslag. Met een geweldige vuistslag tegen de punt van de kin sloeg hij Alonso neer, die met een vreemde zucht op het cement rolde. Toen begon Hubert zonder nog enige tijd te verspillen zich in de smalle koker omhoog te hijsen. Hoewel hij een goed atleet was, dacht hij dat hij nooit boven zou komen. Hij raakte in ademnood en het dichte duister om hem heen gaf hem steeds meer een gevoel van paniek. Hij telde zijn bewegingen om zijn gedachten af te leiden en niet aan de wanhoop ten prooi te vallen. Eindelijk zag hij, toen hij zijn hoofd ophief, een bleke schijf boven zich. Met de tanden op elkaar en badend in het zweet, deed hij een laatste bovenmenselijke poging en bereikte toen het einde van de koker. Hij schoof plat op zijn buik uit het gat en bleef doodstil liggen, met wild kloppend hart en hijgende longen, het touw nog in zijn handen. Een verschrikkelijke woede beving hem, die hem tot de ergste dingen in staat zou hebben gemaakt. Een schok aan het touw, dat plotseling weer strak gespannen stond, gaf hem de beheersing over zijn spieren terug. Hij nam een stevig mes uit zijn zak en sneed zonder enig mededogen het touw door, dat onmiddellijk verdween, alsof het in een diepe put viel.

Hij wist niet meer, hoe hij zijn auto had teruggevonden. Hij zat juist achter het stuur toen de hele Siërra beefde door een enorme ontploffing; instinct-tief dook hij in elkaar en keek toen naar de top van de heuvel boven het fort.

Hij zag niets, ook geen lichtflits, maar hij was er zeker van, dat alles in de lucht gevlogen was, waarschijnlijk op initiatief van Argote. Het was bepaald niet het moment om hier langer te blijven. Hij zette de motor aan, schakelde als een gek, en nam de weg naar Aracena.

Hij vond Muriel met een andere auto en nieuwe identiteitspapieren op de afgesproken plaats op hem wachten. Hij liet de Ford achter. Muriel zat aan het stuur van de Citroen 15 HP, die Bug hen bezorgd had. Twee minuten later reden ze met honderddertig kilometer per uur naar Sevilla. Langzamerhand knapte Hubert weer op. Een paar slokken whiskey kwamen daarbij goed van pas. Toen voelde hij behoefte zijn buit te bestuderen en haalde het opgevouwen papier uit zijn zak, dat hij Alonso gelukkig afhandig had weten te maken. Hij stak zijn lamp aan, nieuwsgierig naar de beroemde formule en vloekte ontzettend. Het papier was leeg.

 

Ongerust door zijn vreemde gedrag remde Muriel en wilde stoppen. Lijkbleek, buiten adem, hijgde Hubert:

‘Alles voor niets! Alonso heeft me beetgenomen. Ik zal het Bug nooit vergeven, dat hij me met die windbuidel heeft opgescheept! Het enige wat me troost is dat het fort is opgeblazen en de geleerden dood zijn. Ik heb de formule weliswaar niet, maar iemand anders ook niet!’

Muriel liet hem uitrazen en probeerde hem toen met kalme stem, alsof ze zelf geen enkel aandeel in deze zaak had gehad, te troosten: ‘Geloof me, liefste, het is zo veel beter. Je hebt me eens uitgelegd, dat de rol van ons, geheime agenten van de Inlichtingendienst, is voor de vrede te werken en het machtsevenwicht in stand te houden. Als er nog geen oorlog is, komt dat, omdat de Russen de geheimen van de Amerikanen kennen en omgekeerd. Als je dat geweldige geheim, waar je het over had mee naar je land had kunnen nemen, lijkt het waarschijnlijk, dat Amerika niet meer geaarzeld zou hebben met Rusland in conflict te raken om zich van de dreiging, die dat land voor hen betekent te bevrijden… Er zouden miljoenen doden gevallen zijn …

Ik zeg je, het is zo veel beter. Nu niemand de formule heeft kunnen krijgen, en dié waarschijnlijk verloren is gegaan, blijft het evenwicht gehandhaafd.’ Hubert antwoordde lange tijd niets. Toen ging hij

 

opeens rechtop zitten en zei bestraffend: ‘Schiet toch op verdomme! Je valt toch niet in slaap? Als we gezond willen blijven moeten we dit rotiand verlaten hebben voor het dag wordt.’