Zorg voor de kleintjes

Geschreven door Cornelia in 1938.

Heeft een van jullie ook een echt ‘verlegen’ kind? En zo ja, wat doe jij er dan aan? Ik zou heel blij zijn met ideeën en advies omdat ik te maken heb met een kind dat voortdurend verlegen is en zich sterk van zijn gedrag bewust lijkt te zijn.
Barnie, 1938

Toen de vrouwen van de ccc een groep begonnen te vormen, waren ze het erover eens dat de club niet alleen bestond om het met elkaar over de kinderen te hebben. Ook al waren alle leden moeder en moesten ze dat ook zijn om zich te kunnen aansluiten, het doel van het tijdschrift was om vrouwen een alternatief te bieden voor hun rol als moeder en dat betekende in sommige gevallen ook een ontsnapping uit dat keurslijf. Het werd als vanzelfsprekend beschouwd dat in het tijdschrift niet alle aandacht op de kinderen gericht zou zijn.

Maar natuurlijk speelden de kinderen een rol in alle facetten van het leven van deze vrouwen en zodoende viel er niet te ontkomen aan bepaalde discussies over de opvoeding van kinderen en het leven met kinderen. Dat was vooral het geval in de beginjaren toen de kinderen nog tamelijk jong waren en toen de ccc-vrouwen de groep om hulp vroegen bij specifieke problemen of zorgen, zoals toen Barnie in 1938 over haar zoon John schreef. Dit soort zorgen werd vaak geuit en de leden van de groep bespraken dan de verschillende mogelijkheden voor het kind in kwestie.

In de volgende verhalen doen Roberta en Accidia verslag aan de ccc van hun uiteenlopende ervaringen met het moederschap.

Roberta

Roberta werd op 11oktober 1912geboren in een middenklassegezin in Chislehurst in Kent, als derde dochter in een gezin van vier meisjes. Als kind was ze nogal een wildebras en als tiener deed ze veel aan sport, in het bijzonder aan hockey en paardrijden. Nadat ze met een jaar of zestien van school ging, werkte ze als onderwijzeres totdat ze in 1934met Walter trouwde. Walter was een Zwitserse Duitser die als effectenmakelaar in Londen werkte en daarbij zijn best deed om beter Engels te leren. In de eerste jaren van hun huwelijk bleef het echtpaar in Chislehurst wonen. In 1935 kregen ze hun eerste zoon, Nicholas, en in 1937kwam Christopher.

Tijdens de Schemeroorlog 1 verhuisden Roberta, Walter en de beide jongens naar een boerderij in Cornwall met Roberta’s zus Marjorie en haar zoon David. Toen duidelijk werd dat Groot-Brittannië niet werd binnengevallen, keerden ze terug naar Kent en vestigden ze zich, na op een paar verschillende plaatsen gewoond te hebben, in hun huis Nether Fawke. Walter bleef werken als effectenmakelaar en deed ook dienst als blokhoofd van de luchtbeschermingsdienst. Omdat het oorlog was en Walter een buitenlander was, moest hij zich wekelijks bij de politie melden. Roberta werd ondertussen volledig in beslag genomen door haar dagtaak als moeder met de plichten en taken die kwamen kijken bij een huishouden in oorlogstijd.

Roberta was een extraverte en excentrieke persoon en stond bij de ccc bekend om haar rampzalige typevaardigheid, waardoor de meeste artikelen van haar onleesbaar waren, waar de groep woest om was. Haar levenslust komt duidelijk naar voren in de beschrijvende passages over de diverse stadia van haar zwangerschappen en haar bevallingen.

In juli 1943schreef ze de vrouwen vlak na de geboorte van haar derde zoon.
Juli 1943

De komst van mijn derde zoon, Guy

Ik heb toestemming gekregen om dit bij het eerste nummer van augustus te stoppen omdat ik het niet op tijd bij aa kan krijgen!

Allereerst snap ik niet goed waarom ik niet één naar steekje van teleurstelling heb gevoeld dat ik weer een jongen heb gekregen! Ik hoorde ze zeggen: ‘O, wat zal ze teleurgesteld zijn, ze heeft al twee zonen,’ maar ik flapte er meteen uit: ‘Nou, dat ben ik helemaal niet, ik wist aldoor al dat het een jongen was!’ En is hij lief? Nou, ik begin bijna te huilen telkens wanneer ik naar hem kijk, zo’n lieve schat is het, maar om bij het begin te beginnen…

Ik voelde me niet zo lekker de 26ste en ik zei zelfs nog lachend tegen Walter toen hij thuiskwam, dat als dit mijn eerste kind was geweest dat ik dan naar de kraamkliniek was gegaan, maar omdat ik wel beter wist, was het allemaal onzin! Ik stuurde zelfs een briefje aan aa waarin ik zei dat ik me erg lamlendig voelde die avond enzovoort; hoe dan ook, ik ging zoals gewoonlijk om elf uur naar bed en sliep. Om twee uur ’s nachts voelde ik iets knappen en voelde ik overal vocht lopen. Ik was zo bang dat het bloed was dat ik niet durfde te kijken! Ik riep Walter die in de kleedkamer was en hij kwam snel binnen en vertelde me toen dat alleen de vliezen maar waren gebroken! Dus hij kwam bij me in bed liggen en we praatten wat enzovoort, maar de weeën waren al begonnen en waren al meteen heel hevig en laag. Ik belde de dokter en de kraamkliniek om hen te waarschuwen. De dokter zei dat ik helemaal niet mocht lopen omdat ze niet wilde dat ik nog meer vruchtwater zou verliezen. Ik moest gewoon maar een beetje rondlopen. Eerst wilde ze dat ik een ambulance nam, maar ik smeekte haar of ik niet heel rustig vóór het ontbijt met Walter in zijn auto kon gaan en dat vond ze goed.

Walter zette om zes uur een kopje thee voor me en ik wist op de een of andere manier het inpakken te dirigeren (maar ik moest nog steeds heel veel spullen voor mezelf kopen!). Ik had niet eens een handdoek en ik had maar een paar spullen, maar voor de baby was alles er! De jongens werden wakker van alle commotie en ik schuifelde naar binnen om hen te zien. Ze zagen er allebei verontrust uit en de arme kleine Chris was een beetje sip toen ik hem vertelde dat ik toch niet naar zijn schoolconcert kon gaan omdat het kindje besloten had te komen! Dat viel niet mee omdat er een wee opkwam en daarom moest ik me uit hun kamer haasten en doen alsof ik met iets bezig was totdat het voorbij was. Ik had nog nooit van die hevige weeën gehad, en nog nooit zo laag en snijdend; hoe dan ook, ik ben weer een ervaring rijker!

Reby2 was wakker en ik zei tegen haar dat het me erg speet dat ik haar met zoveel werk opzadelde, het inpakken voor Nick, de laatste controle en de punten die nog nagelopen moesten worden (allemaal klusjes die ik van plan was geweest vóór 6 augustus voor haar gedaan te hebben). Maar ze zei opgewekt dat ze zich wel zou redden en ze was enorm lief en welwillend. Wat zou ik in hemelsnaam zonder haar moeten beginnen; ze moet zich ook nog om alle maaltijden bekommeren en alle boodschappen, het huis en de was voor C en allerlei andere dingen. Ik had een week geleden een brief voor haar geschreven om bij mijn vertrek achter te laten en zodoende had ik dat kleine beetje tenminste nog wel voorbereid! (vooral om haar te bedanken voor haar vriendelijkheid enzovoort).

Om halfacht kwam ik in de kraamkliniek aan en kon toen niet eens meer uitpakken. Ik legde alleen nog al mijn spullen op een stoel, viel in de armen van die lieve Hodge3 en werd in een rolstoel naar de verlosafdeling boven gereden! Hemel, wat een genot was het om haar weer bij me te hebben. Ze is zo geweldig, lief en goed voor mij geweest en bovendien heb ik haar nu helemaal voor mijzelf, de andere baby heeft zijn eigen particuliere kraamverzorgster. Jennifer4 kwam om me te onderzoeken, ze zei dat ik hevige weeën had, maar dat ik nog niet eens voor de helft ontsluiting had; ze zou later terugkomen omdat er nog een ander kind onderweg was!

Nou, de martelgang ging verder en ik heb nog nooit zo laag zo’n akelige scheurende pijn gehad; hoe dan ook, het werd twaalf uur en Jennifer kwam terug en zei dat ik lachgas kon krijgen als ik dat wilde. Ik heb het geprobeerd, maar ik had er niet voldoende baat bij en daarom wilde ik het niet meer hebben. Ik maakte me er zorgen over en het verdoofde domweg niet eens mijn hersenen of mijn hoofd. Ik was toen al te ver ‘heen’! De weeën scheurden me aan stukken en nog steeds was ik niet aan het persen en toch had ik het gevoel dat dat wel zou moeten. Hoe dan ook, plotseling gaf ik een gesmoorde kreet en begon ik dan eindelijk min of meer te persen, maar de persweeën waren anders dan bij Christopher, die waren gemakkelijk en niet zo pijnlijk; deze waren afschuwelijk. Na een tijdje kreeg ik chloroform en o godzijdank, wat een zalige opluchting! Vier mensen hielden mijn benen omhoog en net toen ik dacht dat ik op het punt stond in tweeën te splijten, raakte ik bewusteloos! Toen ik later bijkwam, voelde ik me een beetje uitgeput, maar de zon scheen door het raam; dit is mijn derde julikindje, mijn derde zoon, mijn derde hittegolfzuigeling! Ik hoorde het lieve jonkie huilen en ik smeekte hem te mogen zien, en daar kwam hij binnen, ongewassen en in een doek of iets dergelijks gewikkeld en ik vond hem prachtig. Ik huilde toen ik hem zag en ik dankte God dat hij goed gezond was. Het maakte niet uit dat het een jongen was. Ik kan nog steeds niet begrijpen waarom ik niet één steekje van teleurstelling voelde of één moment van intens verlangen, wat heel natuurlijk zou zijn geweest. Ik denk dat de natuur me de hele tijd goedgezind is geweest en mij erop had voorbereid, en dat mijn onderbewuste het daarom wist en het feit in zich had opgenomen. Dat had ik bij C niet gedaan: na zijn geboorte droomde ik vaak dat hij in een meisje was veranderd, maar deze keer dus niet! Het is Guy en ik ben blij en tevreden!

Hij woog maar 3090 gram maar hij was tien dagen te vroeg voor zijn gewone geboortedatum en zelfs nog meer als je van die veertigweken-toestand uitgaat, dus het was niet zo verwonderlijk – maar het is zo’n schatje…

Ik heb een heerlijk zonnige kamer, fris maar gezellig, en Guys wiegje staat de hele dag naast me zodat ik van tijd tot tijd naar hem kan kijken, en o wat was ik dat allemaal alweer vergeten, hoe een kersverse baby aanvoelt, die overweldigende zoete geur en gewoon het feit dat je dat wezentje hebt voortgebracht. Elke keer dat ik naar hem kijk voel ik de liefde in me opwellen, ik weet zeker dat ik hem veel te veel ga verwennen!…

Het eten is hier heerlijk, het zijn geen grote porties, maar het wordt fantastisch klaargemaakt en geserveerd, zelfs in oorlogstijd. Ik geniet er heel erg van en o wat een genot om het gemakkelijk te kunnen verteren! Zo, terug naar mijn verhaal over ‘de geboorte’. moet je naweeën hebben?

Ik heb heel sterke naweeën gehad en uren achtereen. Ik was pas vrij van pijn om halfzes in de middag van die 27ste en daarna had ik nog drie uur pijn in de vroege ochtend van de 28ste, maar nadat ik me van grote hoeveelheden ‘gal’ had ontdaan voelde ik me goed en dat is verder zo gebleven! Heeft iemand van jullie dat ook gehad? Het is geloof ik tamelijk gewoon. Ik heb twee injecties en moederkoren en zo gehad om me te helpen. Hoe dan ook, ik voel me nu honderd procent fit en gelukkig en gezond.

Walter kwam me de 27ste opzoeken en was behoorlijk onder de indruk van zoon nummer drie. Ik zei dat ik niet nog zo’n bevalling aankon en of hij er mee kon leven dat ons gezin nu af was? En hij zei dat híj er best nog een wilde of een meisje wilde adopteren. Ik was heel verbaasd en blij omdat ik dacht dat hij vast en zeker zou zeggen dat het wel genoeg was om drie zonen groot te brengen! De arme schat was volkomen afgepeigerd omdat hij al de hele nacht met mij in de weer was geweest en daarna in Londen de hittegolf het hoofd had moeten bieden terwijl de hele staf op een na afwezig was en de beurs vanwege het nieuws uit Italië als een razende omhoogschoot enzovoort.5 Daarna ging hij naar huis, at wat en fietste al die kilometers hier naartoe om mij in die hitte te komen opzoeken! Hoe dan ook, hij zei gisteren dat hij als een blok had geslapen en zich een stuk beter voelde, maar nog steeds onder hoge druk aan het werk was en geen ogenblik tijd voor zichzelf had. Toch was hij erin geslaagd om zich alle spulletjes te herinneren die ik vergeten was en die ik hem had gevraagd te kopen, en om deze typemachine mee te brengen! Ik heb een pen, maar geen inkt en ik haat potlood, en niemand heeft hier last van de typemachine dus daar gaat ie dan!

Ik ben ook voor de eerste keer gehecht, twee hechtingen denk ik, maar ze gaan er vandaag uit. Guy is namelijk met zijn hand onder zijn kin geboren en ze konden zijn arm niet op tijd verplaatsen. Nee, niet onder zijn kin, tegen zijn wang bedoel ik!

Hij moet zo meteen gevoed worden. A Priori, zelfs als Hariet inderdaad Hariet is,6 dan weet ik nu hoe weinig je dat zal uitmaken en hoe weinig je erop tegen zal hebben, omdat de intense vreugde weer een baby vast te houden, weer een baby te hebben en ervoor te zorgen het mooiste ter wereld is. Ik ben volkomen gelukkig en zou alleen maar willen dat ik mijn moeder net zo gelukkig had kunnen maken door haar een kleindochter te geven, maar het lot heeft anders beschikt en nu moet Pat het meisje maar krijgen.7 Eigenlijk denk ik dat ik op een dag nummer vier toch wel zal krijgen (al wordt dat ook weer een jongen!?), maar op het moment heb ik véél om dankbaar voor te zijn, en mijn hart is vol van dankbaarheid en méér, omdat de baby er is, gezond en sterk, springlevend en zo aanbiddelijk dat ik voor geen goud ook maar iets aan hem zou willen veranderen.

In de herfst van 1944was Roberta weer zwanger en schreef ze over een aantal kwalen die dat met zich meebracht.
Herfst 19448

Geen Amanda?

Roberta – ik hoop zo dat het beter met je gaat wanneer je dit leest – liefs. (Yonire)

… Ik heb me zo doodziek en beroerd gevoeld dat ik er geen woorden voor kan vinden om te beschrijven hoe ik me voelde, en hoe ik het vol moest houden wist ik niet! Maar ik moest het natuurlijk wel volhouden. Mijn maag is één bal branderige misselijkheid. Wanneer ik een gewoon droog biscuitje doorslik, is hij meteen gealarmeerd en probeert hij het naar buiten te werken, maar slaagt daar helaas niet in. Ik zou willen van wel. Dan laat hij het eten dreinen en rondkolken, wat zeer doet en waardoor het nog ranziger en misselijkmakender wordt, en hij doet er niets aan om het er beter op te laten worden. Dan wordt het voedsel doorgegeven en beginnen mijn ingewanden met hun pesterijen een doffe zeurende pijn te veroorzaken. Tegen de tijd dat er meer hapjes eten naar mijn maag gaan begint hij zijn spelletje weer helemaal opnieuw, zodat ik al met al elk uur van de dag en van de nacht misselijk ben en pijn heb en me godsgruwelijk slecht voel en er nog duizend keer zo slecht uitzie, geel en grauw en ziek. Ze hebben me op dieet gezet, geen succes. Ik heb elk medicijn gehad dat er maar bestaat, geen resultaat. Ik heb dat spul gehad dat je tijdens een maaltijd met hele kleine slokjes moet drinken, dat normaal gesproken door de klieren in de maag wordt afgescheiden om het voedsel te verteren, omdat de dokter meende dat mijn hele spijsverteringsorgaan ermee was opgehouden, maar na hooggespannen verwachtingen leverde ook dat niets op. Nu ben ik bezig met mijn laatste kans, ik krijg tien dagen lang om de dag een injectie. Walter zal ze me geven. Het is een soort hormoon. Als dit niet werkt, moet ik naar een specialist die uit de stad zal komen om me bij mijn dokter te onderzoeken. Hij zegt dan misschien wel dat de baby eruit moet, want mijn eigen dokter zegt dat niemand hier zo mee door kan gaan voor nog bijna zeven maanden. Ik voel me in alle opzichten ellendig en ik bid dat de injecties hun werk zullen doen, hoewel ik inmiddels zo aan het eind van mijn Latijn ben dat alles wat me hieruit kan verlossen welkom is.

Voordat Nicki werd geboren, was ik ook ziek en lag ik in een kraamkliniek toen hij vijf maanden onderweg was, en toen kwam ik ook niet van mijn kwalen af, maar ik was in die tijd nog fit en jong. Met wilskracht kwam ik door het ergste heen en bovendien voelde ik me toen niet zo beroerd als nu. Dat dit nu zo’n zware wissel op me getrokken heeft, komt door het volgende. Mijn gezondheid is volgens mij op een dieptepunt gekomen en dat besef ik nu pas. We hebben sinds het begin van de oorlog geen enkele vorm van vakantie gehad, Guy is nog maar een jaar, toen kwam die aaneenschakeling van weken met vliegende bommen en angstige toestanden, wekenlang gebroken nachten, en dat alles lijkt ertoe bijgedragen te hebben dat mijn gezondheid op zo’n laag pitje is komen te staan. Dus op een bepaalde manier verbaast het me niet dat ik me zo dodelijk beroerd voel. Natuurlijk is het ook zo dat je in vredestijd een veel ruimere keuze aan voedsel hebt, maar dat is niet echt waar het om gaat.

Ik vraag me alleen af of ik echt afscheid zal moeten nemen van Amanda, en ook hoe ik het met mijn gezin moet redden als ik naar een kraamkliniek in Sevenoaks ga. O verdorie, nou ja, ik zal bidden en hopen dat onze laatste hoop, de injecties, het gewenste resultaat geven. Ik heb overduidelijk het gevoel dat het deze keer Amanda is; als ik dit kindje moet opgeven, zal ik dan ooit de moed hebben om het opnieuw te proberen met deze tijd in gedachten? Het heeft geen zin om op de zaken vooruit te lopen, ik moet gewoon afwachten wat er de volgende week gebeurt. Ik geloof trouwens niet dat ik omdat ik bij Nicki ook misselijk was, nu vast en zeker weer een zoon zal krijgen!

O, en nog iets, mijn linker eierstok is erg ontstoken, ik vraag me af waarom. Is dat gewoon bij een zwangerschap?
later – heb eerste injectie gehad – tot nu toe geen resultaat – o, wist ik maar hoe ik me over tien dagen voel…

Ondanks haar klachten, bleef Roberta zwanger en schreef ze weer in april van het jaar erop, vlak voor de voltooiing van haar negen maanden. April 1945

Hoge bloeddruk

‘Uw bloeddruk is te hoog en u moet echt proberen meer rust te houden en met uw benen omhoog te gaan liggen’… rampzalig!

Vlak voor Pasen kreeg Christopher 39,4 ˚C en opgezette klieren. Verder was er niets waaruit viel op te maken wat voor ziekte hij had. Ik duimde en bad dat het snel voorbij zou zijn zodat hij wel op de 3de naar het ziekenhuis zou kunnen voor de amandeloperatie die hij zou ondergaan (het was niet te regelen om dat in mijn tweede week te doen, zoals ik had gehoopt).

Op paaszondag had Reby de hele dag vrij en ik kreeg mijn zus en haar man die ik in geen zeven jaar had gezien (hij was net terug uit India) met David op de thee en voor het avondeten.9 Ik had zo naar hun bezoek uitgekeken en ik had de maaltijd en bloemen enzovoort allemaal al klaar. ’s Ochtends ging Nicki naar bed met een temperatuur van 38,9 ˚C en opgezette klieren! Ik was echter vastbesloten om mijn leuke dagje door te laten gaan en dus kwamen Marjorie, Roy en David gewoon, en we brachten met elkaar een bijzonder plezierige en vrolijke dag door. De jongens waren heel lief en rustig en Guy was zoals altijd dolblij dat er bezoek was (hij vindt niets leuker dan dat er vrienden te eten komen). Goed, het weekend ging voorbij en de jongens werden er niet beter en niet slechter op. De dag voordat Chris geopereerd zou worden, kwam de dokter en zei dat de operatie natuurlijk moest worden uitgesteld, en zie daar: hij zat onder de vlekjes en zag er maar al te verschrikkelijk uit, met zijn ogen dicht en een slechte adem… we hadden de mazelen in ons midden. Inmiddels heb ik gehoord dat maar drie jongens van de Beacon eraan ontsnapt zijn! En niet alleen heeft die school het gehad, maar het heeft in heel Sevenoaks gewoed. Het heeft vijf dagen geduurd voordat hij zijn vlekjes en de echte symptomen kreeg. De volgende dag zat Nicki er ook helemaal onder… Zo ging het verder en ik verzorgde ze heel behoedzaam. Ze kregen dag en nacht M & B10 om complicaties te voorkomen. De koorts steeg tot bijna 40,5 ˚C, maar uiteindelijk kwam alles weer goed en tien dagen na het begin kwamen ze weer hun bed uit om te eten.

Gisteren om precies te zijn stonden ze op om te komen eten. Ondertussen vroeg ik me af wat er in vredesnaam met mijn buik aan de hand was. De dokter kwam langs en onderzocht me; ze zei dat de baby al heel erg snel geboren zou worden en vroeg of ik al weeën had. Ja, zei ik, de hele dag al, maar nog geen echte, alleen maar van die opgeblazen zeurderige weeën. Dat weet ik zo net nog niet, zei ze, het ziet eruit alsof je elk moment kunt gaan bevallen, stuur je moeder maar een telegram.

O ja, had ik al gezegd dat Reby op dit moment alweer het weekend weg was? Haar verloofde is uit Canada gekomen en het huwelijk staat voor aanstaande woensdag op stapel, met twee dagen vrij voor een ‘huwelijksreis’ voorafgaand aan zijn afvaart. O ja, dit kwam precies op hetzelfde moment! Ik wist me te redden met de twee jongens, Guy en het huishouden en ik voelde me hondsberoerd, maar godzijdank heb ik een zeer behulpzame en bijzonder lieve man. Goed, om verder te gaan: later op de dag had ik een klein beetje bloedverlies en ik wist zeker dat de bevalling op komst was; ik belde de kraamkliniek en de dokter, die zei dat ik die avond in alle rust naar de kliniek moest komen. Tegen negen uur voelde ik me een beetje beter en had ik totaal geen bloedverlies meer, en daarom vroeg ik of ik thuis mocht blijven. Ondertussen belde ik mijn zus, die zo lief was om te zeggen dat ik de jongens naar haar moest sturen. Ik kreeg toestemming van de dokter om ze goed in te pakken met warme kruiken enzovoort, en Walter kreeg toestemming om ze met de auto te brengen, en zo brak de zondag al aan. Ik vergat nog te zeggen dat Isis me de avond ervoor opbelde en dat ik toen tegen haar zei dat ik op het punt stond om naar de kraamkliniek te vertrekken omdat ik dacht dat de weeën al begonnen waren! Het was zo leuk om met haar te spreken en ik stelde het bijzonder op prijs dat ze mij van thuis opbelde. Ik verheug me erop al haar nieuws in de ccc te lezen!…

Later. Ik moet morgen de 9de hoe dan ook naar de kraamkliniek om de pijn in mijn buik te laten onderzoeken. Het kan iets met de lever zijn, geelzucht, ik zie er inderdaad zo geel uit als een citroen. Ik zie ertegen op omdat ik hier wil blijven om Guy te voeden en de baby komt misschien nu toch nog niet, ach ja…

En dan eindelijk het lang verwachte vierde kind. 10 april 1945

De komst van onze dochter!

Laat me alsjeblieft meteen bij het begin beginnen! Van ‘hoge bloeddruk’ is het inderdaad tot intense vreugde gekomen.

Zoals ik al uitlegde, moest ik op de 9de naar de kliniek komen en nadat ik mijn laatste klusjes voor het gezin had gedaan, zoals de laatste was voor Guy, pakte ik dus mijn koffer en was om halfzes in de Ormiston.11 Reby was die dag nog weg en daarom hadden we maar iemand gevraagd om op Guy te passen (die in bed lag) terwijl Walter me wegbracht.

Mijn kamer zag er aanlokkelijk uit, heel zonnig, het bed keurig opgemaakt, een warme kruik, een radiotoestel naast het bed (het bed staat naast enorme ramen met uitzicht op een prachtig terrein met heuvels in de verte). Ik vrolijkte enorm op bij de aanblik van die keurige en gezellige kamer. Ik nam afscheid van Walter en pakte langzaam mijn koffer uit, waarbij ik de spulletjes voor de baby aan de zuster overliet. Ik had nog steeds die zeurende pijn en was blij dat ik in bed kon gaan liggen. Natuurlijk sliep ik niet goed, na drie uur al helemaal niet meer. Hoe het ook zij, om vier uur kreeg ik wonderolie! Om negen uur ’s ochtends een warm klysma, vreemd om te zeggen dat ik het prettig vond om zo goed schoongemaakt en leeggehaald te worden. Dat nam het ‘volle’ en opgeblazen gevoel een beetje weg, maar dé pijn was er nog. De dokter kwam om halftwaalf. Ik had geen weeën, dat wist ik zeker. Toen besloot ze dat ze om twee uur ’s middags de vliezen zou breken. Ze vond dat ik al lang genoeg bezig was en bovendien wist ze dat ik elke dag die ik in het ziekenhuis doorbracht, me zorgen maakte om Nether Fawke12 en het gevoel had dat ik weer een dag ‘verspilde’. Daarom nam ik geen lunch, want ik ging er vanzelfsprekend vanuit dat ik lachgas of iets dergelijks zou krijgen. Om twee uur liep ik de operatiekamer in (niet op de verlosafdeling), waar twee verpleegsters en een dokter mij stonden op te wachten met kokende instrumenten en de hele rataplan en waar ik te horen kreeg dat ik geen verdoving zou krijgen vanwege mijn leveraandoening.

Volgens mij geven ze nooit een verdoving – ik kreeg die niet bij Jockie – het voelde alsof mijn ingewanden eruit werden gehaald – en ik ken twee andere vrouwen die ook geen verdoving kregen. (Yonire)
Ik ken niemand bij wie het zonder verdoving is gebeurd! (Roberta)

Ik ging op de tafel liggen en ze deden mijn voeten in de beugels en toen, nou, als dit je nog nooit in koelen bloede is gebeurd, zeg ik er maar niets over. Het klinkt allemaal zo símpel, ‘de vliezen breken’. Maar, o, wat er met je moet gebeuren om dat voor elkaar te krijgen! De twee verpleegsters hielden mijn handen vast en ik kan met trots zeggen dat ik niet één keer heb geklaagd! Tot slot moest de baarmoedermond enzovoort (die rauw en pijnlijk aanvoelde na het rekken en bloeden) met gaas worden volgestopt. Toen dat eenmaal was gebeurd, was de operatie voltooid. De dokter stond naast me en zei: ‘U bent echt een prijzenswaardige, dappere vrouw. Dank u wel.’ Ik moet bekennen dat er een paar tranen over mijn wangen rolden! Hoe dan ook, ik slaagde erin om langzaam terug te lopen naar mijn kamer, ondersteund door de verpleegsters en onderweg kreeg ik mijn eerste wee!

Ik lag in mijn eigen bed en voelde me miserabel, alles was zo pijnlijk, rauw en ongemakkelijk en ik had om de vijf minuten echte hevige weeën. Natuurlijk probeerde ik me te ontspannen, maar dat was niet gemakkelijk in deze omstandigheden en de weeën waren al in een vergevorderd stadium.

Om halfvier ging ik naar de verlosafdeling. Dat duurde tijden omdat de weeën zo snel en hevig waren en zo kort op elkaar kwamen dat ik nauwelijks een paar passen kon doen. Toen ik daar echter eenmaal was, voelde ik me ‘veilig’! (Dokter Jennifer was tot halfvijf in haar kliniek.) Om vier uur zei ik tegen de zuster dat ze de dokter moest waarschuwen, het ging nu erg snel. Weeën, heel heftige, lange weeën om de drie minuten. Het gaas was beetje voor beetje verwijderd en rond halfvijf wist ik dat de baby heel dichtbij was. Tien minuten later kwam dokter Jennifer binnen en ik voelde me heel rustig in haar aanwezigheid. Ze legde me uit hoe ik het gas- en zuurstofapparaat moest gebruiken en vroeg me om ermee te beginnen. Op het moment dat ik dat deed, kwam mijn eerste perswee. Daarna kwam het hoofdje, en schoot weer terug, wat een geweldig gevoel! Ik kreeg de hele tijd heel precies te horen wat ik moest doen en dat deed ik. Toen verscheen het hoofdje – ‘Nu hárd meepersen op de volgende wee.’ Dat deed ik, en het hoofdje was geboren (helemaal geen gevoel dat ik openbarstte). De dokter zei tegen de zuster: ‘Wat een prachtig donker haar… én het ziet eruit als een meisje!’ We wachtten even. ‘Nu bij de volgende wee niet persen, maar puffen. De schoudertjes moeten nu geboren worden.’ Ik deed wat me werd opgedragen en het kleine lichaampje gleed eruit. ‘En het is ook een meisje.’ Als door een wesp gestoken schoot ik overeind en zag mijn pasgeboren dochter op het bed liggen, het moment dat ze was geboren, nog aan me vast, en ze zag er volmaakt uit! Klein mollig lichaampje, helemaal bleek, helemaal niet rood en massa’s kort pikzwart haar. ‘Weten jullie zéker dat het een meisje is?’ bleef ik maar zeggen, omdat ik mijn eigen blije ogen niet kon geloven! De navelstreng werd doorgeknipt en ik hield haar eventjes vast, zwevend in een gelukkige extase, een meisje! Ik had haar echt geen enkel moment verwacht! Ik lag op mijn rug en de nageboorte kwam zonder enige pijn naar buiten. Ik hoefde niet gehecht te worden. Ik lag in het paradijs, toen ik eenmaal weer toegedekt in bed lag. De dokter zei weer: ‘U hebt het echt goed gedaan, bedankt dat u zo goed hebt meegewerkt,’ en ik bedankte haar! (Ze is werkelijk fantastisch voor me geweest, en voor de jongens toen ze de mazelen hadden, door me elke avond op te bellen en zoveel moeite te doen.)

We vonden allebei dat Dick Read het in zijn boek bij het juiste eind had, en zij zei dat ik inderdaad een ‘Dick Read’-bevalling had gehad.13 Bovendien was het ook nog echt zo dat ik me tijdens de héle bevalling zijn woorden had voorgehouden en dat ik geen moment bang was geweest. Ik wist precies wat er gebeurde en het was werkelijk een heerlijke bevalling (natuurlijk had het wel extra charme doordat het een meisje was, denk ik, als ik dan heel eerlijk moet zijn!).

Ik ben het er beslist niet mee eens dat een bevalling pijnloos is! Dat vind ik een belachelijke uitspraak, maar met alles wat hij schrijft en waartoe hij aanmoedigt zit hij inderdaad op het juiste spoor en helpt hij meer dan wat ook ter wereld. Ik ben hem uiterst dankbaar.

Toen kwam de zuster binnen met het bad en om mijn grote blijdschap helemaal compleet te maken kon ik van dichtbij zien hoe mijn pasgeborene in bad ging, de eerste baby die ik meteen na de geboorte in bad heb zien gaan.

Ik heb gezien dat T. vlak na de geboorte in bad ging. (Isis)

Daarna werd Suzanne Verity gewogen, 3400 gram, na al die toestanden! Ik had verwacht dat ze ongeveer 2300 gram zou zijn vanwege al mijn geren en gevlieg vlak voor de bevalling. De zuster had haar al bijna aangekleed en merkte toen dat ze haar nachtkleding beneden had laten liggen, en toen mocht ik haar vasthouden. Mijn kindje keek me onderzoekend aan en sabbelde toen zachtjes op haar knuistje!…

Ik ben nog vergeten te vertellen dat gisteravond om halfnegen Walter mij en zijn nieuwe dochter even mocht zien! Natuurlijk is hij buiten zichzelf van vreugde en kan hij niet bevatten dat het toch echt een meisje is. We zeggen de hele tijd ‘hij’ tegen haar! Hij zag er een beetje moe uit, hij had de hele middag op Guy gepast en zich zorgen om mij gemaakt, omdat hij niet echt wist wat er gebeurde. Hij wist dat ze om twee uur mijn vliezen zouden breken, maar hij had er geen idee van dat de bevalling zo snel al zou kunnen beginnen.

Nu ben ik in afwachting van zijn bezoek van vandaag. We begrijpen werkelijk niets van de mazelen van Guy. Zondag had hij een temp. van bijna 40 ˚C. Ma, di en wo, volkomen normaal! En eten als nooit tevoren (ontbijt, middageten, vieruurtje en avondeten!) en geen uitslag! De dokter zegt dat hij de uitslag misschien nog krijgt, maar tot nu toe wijst alles op een zeer milde vorm. Godzijdank (of zou het zich nog ontwikkelen? Werkelijk een merkwaardige zaak).

Die avond vertelde Walter me dat Guy maar twee vlekjes had en er in ieder geval niet ziek van was. (Ad Astra)
Maar Roberta schreef later (de 13de) dat Guy ‘helemaal onder’ de vlekjes zat, er is dus geen twijfel mogelijk, hij heeft het echt. (Ad Astra)

Ik ben blij dat het zulk heerlijk weer is, omdat Walter veel buiten wilde doen en hij echt van de zon houdt. Als Guy beter is, is het ook wel zo gemakkelijk om hem in de tuin te hebben. Vervelend om binnen te moeten zitten met een halfzieke peuter!

Reby is vandaag getrouwd! Ik ben erin geslaagd om als verrassing een trouwboeket voor haar te laten maken en heb een huwelijks cadeau en een brief voor haar achtergelaten. Ik hoop dat ze een fijne dag heeft gehad. Haar man gaat vanavond terug naar zijn schip, maar hij heeft in het weekend drie dagen en nachten vrij en dan voegt zij zich bij hem. Daarna vaart hij op maandag of dinsdag af en dan komt ze terug bij mij. Ondertussen heeft een vriendin haar werkster voor vrijdag en maandag ‘uitgeleend’ en dat scheelt een stuk, ook al vind ik dat ik een man uit duizenden heb! Zo bereidwillig en zo opgewekt, onder al deze omstandigheden.

Wil dit afhebben om het op de post te doen – daar is Walter.
Roberta – ik ben zo vreselijk blij met dit alles na dat alles. Liefs en alle goeds. (Yonire)
Suzanne was het laatste kind van Roberta en Walter. Het gezin bleef in Kent wonen tot in het begin van de jaren vijftig.

Accidia

Toen Accidia in 1951bij de ccckwam en haar pseudoniem koos, had ze gelezen over nonnen die aan accidie leden, een vorm van depressie. Kennelijk werden innige vriendschappen tussen nonnen in het klooster ontmoedigd en dat veroorzaakte een grote eenzaamheid bij de vrouwen, wat hun depressieve gevoelens alleen maar versterkte. Die zwaarmoedigheid kwam heel dicht bij wat Accidia ervoer, die op dat moment in haar leven moeder van vier kinderen was en zwanger was van de vijfde, ‘in de rimboe woonde’ en een enigszins onbevredigend huwelijk had. En daarom paste ze het woord een beetje aan om het als haar pseudoniem te gebruiken, Accidia.

Accidia werd geboren in 1918en bracht haar jeugd door in Bristol. In 1937ging ze op haar negentiende na een tamelijk normale kindertijd en adolescentie het huis uit om naar het Girton College in Cambridge te gaan. Ze studeerde eerst Engels, daarna Moderne Talen (Frans).

In haar tienerjaren had Accidia interesse voor het pacifisme gekregen en toen ze in de zesde klas zat, had ze deelgenomen aan een aantal werkkampen van de International Voluntary Service for Peace. Toen ze in 1940in Cambridge was afgestudeerd, besloot ze zich verder in te zetten voor de vredesbeweging. Ze gaf les aan een school in Llandudno in Noord-Wales, maar deed ’s zomers vrijwilligerswerk in een huis voor gewetensbezwaarden. De Esthwaite Lodge, een nogal primitief onderkomen zonder elektriciteit, dat gelegen was tegenover het Esthwaite Lake in het Lake District, werd bewoond door veertig mannen en tien vrouwen. De mannen verrichtten werkzaamheden in het bos en de vrouwen waren verantwoordelijk voor de huishoudelijke taken voor de groep.

Accidia’s beslissing om zich bij de vredesbeweging aan te sluiten, was moeilijk te verteren voor haar moeder en veroorzaakte spanningen in haar familie. Accidia’s broer John, die van de twee kinderen het lievelingetje was geweest, vocht mee in de Tweede Wereldoorlog en kwam om in 1940. Tot hun moeders verdriet was John niet in actieve dienst gesneuveld, maar hij was omgekomen door een bomexplosie tijdens zijn 48-uursverlof en daarom was hij in hun moeders ogen roemloos gestorven. Voor Accidia’s moeder was de dood van haar zoon, vooral op deze manier, een verlies dat ze nooit meer te boven kwam. Accidia’s betrokkenheid bij de vredesbeweging was dus een controversieel punt voor haar moeder en maakte het nog moeilijker om de dood van John aan te kunnen.

Ondanks de sterke afkeuring van haar moeder besloot Accidia toch na twee zomers om voorgoed naar de Esthwaite Lodge te verhuizen. Daar leerde ze haar toekomstige man John kennen, die de leider van het huis was en negen jaar ouder was dan zij. Het paar trouwde in de sfeer van de oorlogstijd in 1941in het ontmoetingshuis van de quakers in Hawkshead bij Windermere. Accidia’s moeder voelde zich niet in staat om deze ceremonie bij te wonen. John en Accidia bleven in de Esthwaite Lodge tot 1942toen ze, onder druk van Johns moeder om bij haar in de buurt te komen wonen, verhuisden naar Lancashire, waar John in de plaatselijke houtzagerij ging werken.

Aanvankelijk verhuisden ze naar Wennington, een dorp dat ongeveer twintig kilometer buiten Lancaster lag, waar Accidia een fulltime dienstverband als lerares aan de Wennington School had, een progressieve school die grotendeels geleid werd door gewetensbezwaarden. Hier kreeg ze in 1943 haar eerste kind, Phyllida. Het paar bleef in Wennington wonen en John pendelde dagelijks naar de houtzagerij, totdat zijn bezitterige moeder hem ervan overtuigde dat het praktischer zou zijn als ze naar het dorpje Caton verhuisden, dat dichter bij haar en de houtzagerij was. Daarom verhuisden John en Accidia na een jaar naar Caton en brak voor Accidia een van de eenzamere perioden in haar leven aan. Omdat John een principieel dienstweigeraar was, sloten de mensen uit het dorp haar buiten en wilden ze in de anderhalf jaar dat ze er woonden, niet met haar praten. In die tijd bleef Accidia werkzaam aan de Wennington School, vooral als een manier om geestelijk gezond te blijven. Ze fietste de twintig kilometer naar Wennington twee keer per week, met Phyllida in het mandje van haar fiets.

Ondertussen leed John aan een depressie en kreeg hij een zenuwinzinking. De psychiater gaf hem vrijstelling van het oorlogswerk en de familie besloot naar Cornwall te verhuizen, waar John een baan aangeboden kreeg bij de Workers’ Educational Association 14 . Accidia en John verbleven van 1944 tot 1947in Cornwall, en daar schonk Accida in 1946het leven aan hun tweede kind, Adrian.

Een nieuwe verandering van baan voerde het gezin naar Yorkshire, waar John op de afdeling Volwassenenonderwijs aan de universiteit van Leeds werkte. Hij organiseerde veel en gaf in de hele regio colleges politicologie en was daardoor veel van huis. Ondertussen zette Accidia in het najaar van 1947Althea op de wereld en in 1949Humfrey. Het gezin woonde de eerste twee jaar in Yorkshire in de stad, maar verhuisde vervolgens naar het platteland, waar Accidia met vier kinderen zat, zonder vervoer en zonder veel gezelschap van volwassenen. Het was op dat moment, in november 1951, na de geboorte van haar vijfde kind, dat ze zich bij de cccvoegde. De wanhoop die haar eenzaamheid met zich meebracht, kwam duidelijk tot uitdrukking in haar eerste bijdragen aan het tijdschrift.

Uit dit korte fragment uit 1951blijkt hoe Accidia leed onder het isolement op het platteland en de afwezigheid van leeftijdgenoten. De meeste ccc-vrouwen waren toen al geen jonge moeders meer en Accidia nam hun adviezen in acht omdat ze wist dat zij al vergelijkbare fasen hadden meegemaakt. Ze was zich er altijd sterk van bewust dat zij een nieuw lid van de groep was en dat het merendeel van de vrouwen al meer dan vijftien jaar met elkaar schreef.

1951

Doordat ik dag in dag uit thuiszit met de kinderen en erg weinig mensen zie, voel ik mijn zelfvertrouwen langzamerhand wegebben en een vernietigende verlegenheid over mij komen totdat het zelfs een enorme inspanning wordt om met een zwerfkat te praten. Of het nu door de klieren wordt veroorzaakt of door de geografische ligging, het effect is onplezierig en ik ben allesbehalve de kalme, minzaam voortglijdende Accidia zoals een van de ccc-leden mij eens heeft afgeschilderd; ik raak geagiteerd, val ten prooi aan migraine en word een vitter en een vloeker. Kennelijk heb ik Roberta’s opmerkingen over veranderen gelijk het weer gemist, maar ik kan me goed voorstellen wat ze bedoelde. John verafschuwt wat hij mijn ‘ongenaakbare-maagd-buien’ noemt, maar ik ben ervan overtuigd dat ik gek zou worden als ik me niet van tijd tot tijd geestelijk en, voor zover mogelijk, fysiek zou terugtrekken uit het gezin.

Volgens mij mag ik die John van jou wel! (Ad Astra)
Ze schreef de volgende uiteenzetting over verschillende aspecten van de bevalling vlak nadat ze op 20oktober 1951haar vijfde kind, Julian, had gekregen.
1951

Nee, Janna, ik kan niet in alle eerlijkheid zeggen dat ik van de geboorte van ook maar een van mijn kinderen genoten heb. Drie van hen waren vegetarisch vanaf de conceptie en omdat ik uiterst gewetensvol mijn zwangerschapsgymnastiek deed (tot groot vermaak van de rest van het gezin die ook ‘baby’s kregen’ en oefeningen deden) en een streng dieet volgde (gebaseerd op het boek van Margaret Brady,15 dat jullie vast wel kennen), verwachtte ik de volmaakte Dick Grantley Read-bevalling. Ik kan alleen maar concluderen dat ik volslagen ongeschikt ben om me te ontspannen en dat de onmiskenbare pijn die ik van begin tot einde gevoeld heb helemaal mijn eigen schuld is. Ik meen dat je gezegd hebt dat je nog altijd met genoegen terugdenkt aan de diverse stadia van de bevalling van Julia;16 ik benijd je om dat genoegen; waar ik met plezier op terugkijk is het moment meteen na de geboorte wanneer je, nog voordat de navelstreng is doorgeknipt, de kersverse baby naast je ziet liggen en die enorme golf van opwinding en vreugde ervaart. Deze keer werd mij het genoegen om Julian in mijn armen te houden ontzegd, omdat hij snel in zijn wiegje werd weggevoerd en pas vier uur later weer verscheen. Ook smaakten de kinderen niet de vreugde om hem ‘helemaal vers’ te zien omdat er geen kinderen op bezoek mochten komen in de kraamkliniek. Dat weghalen van baby’s bij hun moeder buiten de voedingstijden is een gebruik waarvan ze hopelijk snel zullen terugkomen. De vreugde van het wiegje naast je en dat je dan af en toe een snuivend geluidje en het onregelmatige ademen hoort, is een genot dat ik inderdaad hevig gemist heb, maar het was licha melijk gezien zeker een voordeel om negen ongestoorde nachten te hebben voordat ik naar huis ging. Op het moment heb ik het psychologische genoegen om Julian elke nacht rond twee uur te horen en te zien en het fysieke ongenoegen van een lichte hoofdpijn en zwarte kringen onder de ogen als resultaat daarvan! De positieve kant van de kraamkliniek was ongetwijfeld de extra rust, kalmte en vrije tijd waar ik thuis nooit aan toe had kunnen komen. Vrouwe Fortuna was mij gunstig gezind en bespaarde me de zaal (zeven bedden) waar bijna de hele tijd van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat het Light Programme17 stond te jengelen. Toevallig lag die zaal al helemaal vol, zodat ik en de volgende patiënt na mij in een kleine kamer kwamen te liggen waar de radio gelukkig kapot was. Behalve dat ik alles te weten kwam over de familie en de privéaangelegenheden van deze patiënt en dat ik verhalen over mijn kinderen uitwisselde tegen verhalen over die van haar, genoot ik de grote luxe om diverse uren achtereen te kunnen lezen en dat op een tijd van de dag dat mijn hoofd nog fris was en moeiteloos kon opnemen wat ik las – een zeldzaam en verrukkelijk genot. Het was ook aangenaam om volkomen vrij te zijn van verantwoordelijkheid – voor jezelf en voor anderen. Je lag gewoon in bed, werd gewassen, kreeg op gezette tijden een dienblad met eten en werd met rust gelaten; ik merkte dat ik weinig dacht over de kinderen – hoewel ik me vóór mijn vertrek zorgen had gemaakt over de ontoereikende maatregelen die ik voor de periode van mijn afwezigheid had getroffen – en me er in elk geval niet ongerust over maakte. Eigenlijk vegeteerde ik, deed ik eens wat aan reflectie, leerde flink veel van mijn kamergenote over arbeiderslevens en arbeidersvrouwen, en ervoer weer eens die opleving van levenslust, idealisme en enthousiasme die steevast volgt op de verlossing uit de apathie die de zwangerschap met zich meebrengt – jammer dat je weer zo snel bedolven raakt onder de huishoudelijke trivia en weer zo gauw afgemat en afgetobd wordt in de maanden die onmiddellijk volgen op de geboorte van zo’n kleintje. Ontheven van de onontkoombaarheid van aanrecht, stoffer en fornuis zou je zoveel creatiever kunnen zijn in je relatie tot andere mensen.

Nu ik weer thuis ben, is die periode van rust, verstrooiing en reflectie weggegleden naar haar plek in het verleden; het heden is een aanpassing aan de oude routine die zich tot het uiterste inspant om een nieuwe routine in te lijven en de toekomst…? Hard werken in overvloed, vermoeidheid, getergdheid soms, maar afgewisseld met die momenten van zuiver adembenemend geluk en verrukking die je alleen in het gezelschap van heel kleine kinderen kunt beleven.

Gefeliciteerd, Accidia – alles wat ik je maar kan wensen voor een blije Julian. (Rosa)
Zeg, ik ben erg blij om dit eindelijk te lezen. (Sirod)

Amper een paar maanden na Julians geboorte schreef Accidia over een aantal lastige aspecten van haar dagelijks leven met vijf kinderen. December 1951

Vele ‘ergen’ arbeid

Hoeveel arbeid kun je redelijkerwijs verwachten van een gezonde vrouw? Net zo’n zinloze discussie als het middeleeuwse vraagstuk ‘Hoeveel engelen kunnen er op de punt van een naald dansen?’

Wanneer ik de noodkreten lees van diegenen die een kinderjuffrouw zoeken via de advertentierubriek in The Nursery World, die dringend hulp verzoeken met hun ‘één kind, baby verwacht in het volgende jaar’ en die een Bendix-wasmachine, tv en nog meer hulp als lokkertjes aanbieden, dan voel ik een blos van deugdzaamheid naar mijn wangen stijgen; die snel weer verbleekt als ik luister naar het verslag van een vriendin die net van Cyprus is teruggekeerd, over het werk dat door de vrouwen daar wordt gedaan, waaronder het breken van stenen om de weg te repareren.

Werk ík hard? Werk ik zo hard als de meeste andere vrouwen? Harder dan velen? Helemaal niet hard? Jaren geleden, in het begin van mijn wetenschappelijke opleiding, die helaas niet veel langer werd voortgezet, deden we een experiment met het meten van arbeid. Een geestdriftige vrijwilligster, die al snel spijt kreeg van haar onbezonnen enthousiasme, kreeg een afgesloten cilinder waar hagel in zat, die ze onafgebroken op en neer moest schudden, een minuut lang naar ik meen (het kwam haar klaarblijkelijk voor als een eeuwigheid). Op de een of andere magische manier, die me nu net als toen ontgaat, kon je het aantal erg arbeid dat verzet was berekenen. Misschien als zo’n soort instrument ontwikkeld zou kunnen worden om de hoeveelheid werk te meten die door de gemiddelde vrouw wordt verricht, dan zou je je eigen bekwaamheid kunnen beoordelen aan de hand van een grafiek.

Mensen staan paf wanneer ze horen dat ik vijf kinderen heb en ze vragen zich af hoe ik dat in vredesnaam red. Het is duidelijk dat ze zich ofwel een efficiënte ploeg huisbedienden voorstellen ofwel een en al viezigheid. In feite hebben we geen van beide. Twee ochtenden per week komt er een tweeëntwintigjarig meisje uit het dorp dat tamelijk doeltreffend aan de slag gaat terwijl ik, verbannen uit de keuken waarin geen twee mensen tegelijk aan het werk kunnen (om zuiver fysieke redenen en niet vanwege het temperament), zoveel mogelijk van de talloze uitgestelde kleine klusjes doe; de rest van de week sta ik er alleen voor en op die momenten heb ik het gevoel dat de ergscore tamelijk hoog moet zijn. We wekken onze eigen elektriciteit op, 100 V gelijkstroom, wat betekent: geen wasmachine, geen stofzuiger en officieel helemaal niets behalve de geelbruine gloed die voor verlichting moet doorgaan. Heimelijk gebruiken we een elektrische waterkoker (30 minuten om aan de kook te brengen, af en toe slechts 20 minuten wanneer de accu net opgeladen is) en een elektrisch strijkijzer. We kunnen koken op het Yorkshire-fornuis als we genoeg brandstof hebben om het op te stoken, maar dat is bijna nooit zo omdat inefficiënt loodgieterswerk het noodzakelijk maakt om alles wat we maar kunnen missen op een hoop te gooien om het absolute minimum aan warm water te krijgen. (Een van de zegeningen van de kraamkliniek na de vijfde was het dampend hete bad elke ochtend – en een bad in de ochtend komt een moeder altijd als een uitzonderlijke luxe voor, volgens mij; gewoonlijk is de vroege ochtend een piek in de drukte van broeken dichtknopen, sandalen vastgespen, haren borstelen, jagen en jachten, wegsnellen van de pan met pap om een smeulend vuurtje aan de gang te houden, ontelbare antwoorden op ontelbare vragen schreeuwen, van ‘Mammie, waar is mijn…?’ ‘Mammie, A doet dit en nu kan ik me niet goed aankleden,’ ‘Mammie, B heeft de deur dichtgedaan en ik kan er niet in om mijn tanden te poetsen’… Die gelukkige papa die zich rustig en half in slaap aankleedt, zonder besef van het tumult om hem heen en zonder menigte die hem belaagt.* Pedagogen staan afwijzend tegenover schreeuwen; je moet altijd naar het kind toe lopen en met hem praten. Daar ben ik het helemaal mee eens! Maar pedagogen kunnen hun theorieën bedenken en uitschrijven terwijl ze zitten en hun benen en voeten lijden niet onder de beproevingen en de bezoekingen waaraan die van mij blootgesteld zijn.)

* Slecht opgevoed! Mijn man helpt hoe dan ook mee en doet zijn aandeel van het werk. Alles welbeschouwd… zijn het zijn kinderen (voor zover we weten). (Yonire)

Los van die eindeloze riedel van afwassen, vegen, stoffen, wassen, koken – een vicieuze cirkel – bestaat het werk waarschijnlijk ook uit het van halfacht ’s ochtends tot halfacht ’s avonds bijna onafgebroken uitwisselen van opmerkingen met een van de kinderen of met allemaal tegelijk, om het maar niet te hebben over het vijf tot tien keer afdrogen van je handen binnen hetzelfde aantal minuten om papier te knippen, potloden te slijpen, scharen te zoeken, draden door naalden te steken enzovoort enzovoort, en dan ‘nu meteen’ (de favoriete uitdrukking van mijn oudste zoon), de telefoon aan te nemen met een baby aan de borst geklemd en een tweejarige die schreeuwt om op het potje gezet te worden en de wasman die aan de achterdeur klopt… Het ‘Song of the Shirt’ van Thomas Hood18 is er niets bij.

Toch vaar ik er wel bij, en zelfs Julians weigering om de nacht te beschouwen als de onderbreking voor bezige dwazen19 ontmoedigt me niet overmatig. Weliswaar heeft nu na het prenatale stralende uiterlijk de postnatale verwildering toegeslagen en heb ik de neiging om elke keer dat ik in de spiegel kijk, te neuriën: ‘Tel uw rimpels, tel ze een voor een,’ en denk ik met enige weemoed aan de zegen van negen uur onafgebroken slaap die mij misschien volgend jaar zo nu en dan ten deel zal vallen, maar alles wel beschouwd, kan ik de doctrine onderschrijven dat ‘van hard werken nog nooit iemand is doodgegaan’; ik kan er zelfs een amendement aan toevoegen dat het zowaar veel mensen die ik ken goed heeft gedaan, onder wie mijzelf. Daarom wil ik graag alle leden van de ccc een hardwerkend en gelukkig 1952 toewensen en iedereen bedanken voor het bijzonder hartelijke onthaal van het kale vogeltje in het nest.

Deze vrouw is een juweel! Ze doet me denken aan de jongere AP met daarbij ook iets heel eigens. Ik ben heel blij dat ze erbij zit. (Yonire)
AP was niet echt zo multum-in-parvo (‘pittig’) hoewel ze heel sterk uit de hoek kon komen als ze wilde. (Ad Astra)

In het nieuwe jaar maakte Accidia de cccdeelgenoot van haar eindeloze lijst met taken.
Maart 1952

Krijg de pokken

Nu ja, niet helemaal het kwaad – slechts de sociaal aanvaardbare achterachterneef in de tweede graad, waterpokken. De stand is één op het moment: Phyllida. Zal elk van de anderen de volledige drie weken incubatietijd doormaken, zodat het deppen met zinkolie nog twaalf weken voortduurt? Een schokkende gedachte die onverwijld genegeerd moet worden. ‘O, ze krijgen het allemaal!’ zegt de huisarts met opgewekte achteloosheid. Misschien… het is een zeer milde vorm… je kunt het beter maar gehad hebben… geen complicaties of nasleep… ja, ja, ja, ik weet het, ik weet het. Maar onze lieve kleine Julian is maar twee keer in de achttien weken van zijn buitenbaarmoederlijke bestaan niet wakker geworden tussen twee en vier uur ’s nachts en ik droom van en verlang naar een veel completere winterslaap dan die aa voor ogen stond, een zoete winterslaap, niet gestoord door ‘Waar is mama?’, ‘Heb je dan hélemaal geen geld?’, ‘Wat doe je met die twee schroefjes van de klok?’, ‘Waar zijn in vredesnaam mijn pantoffels?’ enzovoort, enzovoort, zelfs niet gestoord door de tussenkomst van eten, van literatuur, van muziek, niet gestoord door wat er maar op aarde bestaat. Maar, helaas, het kleine rantsoen van ononderbroken slaap, vier of vijf uur misschien, waar ik aan gewend ben geraakt, is nu gereduceerd tot een reeks hazenslaapjes tussen de vrolijke tochtjes naar de belendende slaapkamer om medelijden te hebben met het arme slachtoffer (‘Het jeukt zo, mammie’), de kussens glad te strijken, meer olie aan te brengen en een paar woorden van medeleven te uiten voordat je slaapdronken terugwankelt voor weer een korte periode van genadige vergetelheid. Als dit zo doorgaat voor nog eens vier patiënten, mogen de goden mij dan bijstaan!

Ik heb er geen aanleg voor om een goede verpleegster te zijn en misschien is het maar goed ook voor mijn gezin dat we allemaal gewoonlijk kerngezond zijn. Onze dagindeling loopt nu min of meer in het honderd. De huishoudelijke hulp komt niet vanwege het infectiegevaar en naast de gebruikelijke en noodzakelijke taken die gedaan moeten worden is iedereen met alle maaltijden thuis. En iedereen behalve Phyllida is in prima conditie en barst van de energie; al met al is het leven een hele klus en is de dag gewoon niet lang genoeg. Hoe dan ook, ik kan bij mezelf denken hoe geweldig ik ben omdat ik het aankan en op de een of andere manier leeslessen weet in te passen, met daarbij de supervisie van een dagelijkse portie sommen, spelling, schrijven enzovoort, en dat ik mijn hoofd om de deur steek bij het honderdeneenste ‘Kijk, mammie!’, een deugdelijke maaltijd kan bereiden en de dag kan doorkomen zonder dat het dunne draadje van mijn geduld uiteindelijk knapt. ‘Nou, liefje, als je dan per se zoveel kinderen wilt…’ klinkt de zachte stem van mijn moeder en tijdelijk ben ik geneigd om het haar na te zeggen – maar toch alleen maar tijdelijk, want ik vind kinderen buitengewoon interessante en heerlijke wezens. Natuurlijk zijn ze vaak gekmakend, woestmakend, zorgwekkend, dom en onuitstaanbaar, maar niet zo vaak als volwassenen, vind ik. En de eenvoud, charme, spontaniteit en levenslust van die hele kleintjes is buitengewoon verfrissend. Mijn ideale leven zou bestaan uit vijf dagen werken met kinderen, een dag sociaal verkeer met volwassen en intelligente mensen, en een dag volstrekte afzondering. Ik zou tenminste graag eens voor een bepaalde periode zo’n verdeling van mijn tijd willen uitproberen, zelfs als het achteraf toch niet ideaal zou blijken te zijn. Misschien heb je naarmate je ouder wordt een voorkeur voor kinderen in kleinere doses.

Stellen de meeste leden van de ccc het over het algemeen op prijs dat hun kinderen nu minder van hun tijd vragen en niet van minuut tot minuut aandacht nodig hebben?

Ja. (Ad Astra)

Op het moment moet ik er niet aan denken om nooit meer een baby in huis te hebben – dat is toch iets heel anders dan een kleinkind hebben – maar wanneer ik in de ccc lees wat mensen naast hun huishoudelijke werk doen, besef ik dat je waarschijnlijk ook een beetje te bedwelmd kan raken door al die baby’s.

Het lijkt me heerlijk om kleinkinderen te hebben. Ik kan niet wachten op de mijne. (Sirod)

En hoe meer baby’s je krijgt, hoe meer het je in je leven aan een zekere gratie ontbreekt (hoewel je hoopt dat dit slechts tijdelijk is). Elektra’s fraaie plannen voor de inrichting van haar huis en Sirods bloemsierkunst bijvoorbeeld zijn alleen maar luchtkastelen hier, waar vingerafdrukken en de slordig verschoven tafel of stoel pasteltinten of subtiel gepolijste meubels uitsluiten en waar het er dik inzit dat de jampot met wilde bloemen op de vloer belandt – we zijn geen volslagen wilden hoop ik, maar verfijning gedijt toch het beste waar de kinderen ouder zijn, waar geen kinderen zijn of waar geld is om in voldoende houthakkers en waterputters te voorzien. Misschien regelt Janna die zaken beter, of misschien ben ik een beetje hebberig, door zowel de heidense geneugten van kinderen te willen als de ‘beschaafde’ geneugten van volwassenen. Wat ik nu echt nodig heb is een beetje slaap (en ‘wat minder met jezelf bezig zijn’, kan ik sommige ccc-leden al horen mompelen).

25 maart – kan nu Adrian, Althea en Humfrey als slachtoffers toevoegen. Accidia

O, nee! (Janna)
AA niet. Ik vind je fantastisch. Echt waar. (Ad Astra)
Ik hoop echt dat je snel je volledige portie slaap krijgt. (Cotton Goods)

Hoewel Accidia zich vaak overwerkt voelde, heeft ze er altijd naar verlangd een groot gezin te hebben en in 1954werd ze weer zwanger.
11 september 1954

Verlangen naar Lucilla

Ik verlang er nog steeds naar die laatste dochter te krijgen en ik dacht dat de voortekenen deze september gunstig waren. Statistisch gezien heb je na je vijfendertigste een grotere kans om een meisje te baren, dus met zesendertigeneenhalf zou de kans groot moeten zijn. Ik was in goede gezondheid en een baby in het begin van de zomer zou heerlijk zijn, terwijl een zwangerschap in de winter te verkiezen is boven een zwangerschap in de zomer. Het begin was minder aangenaam dan bij zwangerschap een tot en met [vijf]20 omdat ik me met de dag misselijker voelde, totdat ik aan het einde van de tweede maand voortdurend vreselijk misselijk was behalve wanneer ik echt sliep. Toen liep ik een griepachtige bacil van Phyllida op, die al een week in bed lag, en hoewel ik niet steeds naar bed kon gaan, dook ik erin zodra het maar even kon. Daarna voelde ik me nog steeds erg belabberd en kreeg ik het onprettige voorgevoel dat ik een miskraam zou kunnen krijgen – waarschijnlijk was ik zenuwachtig na de mislukking van afgelopen jaar en werd ik bevangen door een bijna ziekelijke angst, en daar had ik alle reden toe bleek in de week daarop. Akelige vrouwelijke intuïtie, zo correct! In een laatste wanhopige poging moet ik nu het bed houden voor minimaal een week, hoogstwaarschijnlijk drie weken, met naar mijn (wederom intuïtieve) voorgevoel weinig kans van slagen. Ik snap niet hoe het kan dat ik vijf heel normale en saaie zwangerschappen doormaak zonder enige belemmering bij alles wat ik doe (zoals verhuizen bij vier ervan) en dan ineens met miskramen begin.

Emotioneel gezien verkeer ik op dit moment in een vacuüm, omdat ik niet vooruit durf te kijken (als ik een miskraam krijg, wat is dat dan een uiterste droefgeestigheid in deze tijd van het jaar waarin alles dood is en dood gaat, waarin alles grijs, nevelig en nattig is, en de wind onophoudelijk rond het huis huilt!). Als ik geen miskraam krijg, zal ik in een erbarmelijke staat van introspectie verkeren en me voortdurend afvragen of ik de volgende zes maanden zonder problemen doorkom, me afvragen of de bevalling wel goed zal gaan (John een weduwnaar? Ik voor de rest van mijn leven op een chaise longue? De baarmoeder eruit en wat nog allemaal, en veranderd in een hermafrodiet?), en of het met het kindje wel goed komt…

Dat zou je nooit worden. (Ad Astra)

De moraal van dit verhaal is, zoals alle verstandige en oudere ccc’ers meteen naar voren zouden brengen als hun vriendelijke inborst hen er niet van weerhield: ‘Genoeg is meer dan overvloed’, ‘Waarom ben je niet tevreden met vijf, daar heeft een vrouw toch wel genoeg aan?’, ‘Waarom vergaloppeer je je in je onstuimige ambitie?’ Of misschien zou ap zeggen: ‘Waarom probeer je in vredesnaam voor de broodnodige afwisseling niet eens wat anders dan het moederschap?’ En Cornelia zou vast zeggen: ‘Waarom richt je je niet een beetje op je man?’

Ik hoop echt dat alles goed is, Acc. Laat het ons alsjeblieft weten. Veel sterkte. (Sirod)
Mooi stukje. Ik hoop echt dat het goed gaat. (Waveney)
Dat is helaas niet het geval. (Janna)
Wat vind ik dat erg. (Robina)

Zoals uit Janna’s opmerking blijkt, kreeg Accidia een miskraam kort nadat ze dit artikel geschreven had, een van de vele miskramen die ze in de loop van de jaren heeft gehad. Haar innig gewenste laatste dochter Lucilla kreeg ze echter nog wel in september 1955.

Toen ze het volgende stuk schreef had Accidia vijf kinderen in de leeftijd van vier tot twaalf en werkte haar man John nog steeds als coördinator bij het volwassenenonderwijs en gaf hij colleges politicologie.

1 februari 1955

Carpe diem

Over het algemeen geniet ik enorm veel van mijn kinderen. Maar er zijn tijden, zoals de vier weken onmiddellijk na afgelopen Kerstmis, dat er een zwarte apathie neerdaalt; ik word wakker met een gevoel van ‘Wat kan het me allemaal schelen?’ wanneer ik het meedogenloze verstrijken van de jaren bezie: zo weinig tijd, zo weinig bereikt, en mijn leven eindeloos besteed aan het opruimen van de troep van anderen, aan het schoonmaken van dat akelig kleine huis, aan de pogingen een reuzenfamilie in een kabouterhuisje te passen. De akkers zijn grijs en drassig, de hemel evenzo en de lucht is mistig en mild. Leeftijdgenoten spreek ik niet en zie ik niet – we hebben berekend dat John sinds de kerst met meer dan vierhonderd mensen heeft gepraat… en ik met ongeveer vier, en dat waren de vuilnisman, de visboer, een politieagent en een vrouw uit een van de huisjes van Harewood Estate. De kinderen komen binnengestormd van school met klachten als ‘Elaine wilde niet met me spelen’, ‘Y was bazig’, ‘J had de hele rij stoelen ingepikt en wilde geen van de meisjes van de A-stroom daar laten zitten’ enzovoort enzovoort. Op de univ. is al het kantoorpersoneel verkouden, ze maken onzorgvuldige transcripties of ze zijn ongehoorzaam, terwijl de professoren X, Y en Z het verdienen om… Ik luister, maak de noodzakelijke sussende of zogenaamd behulpzame opmerkingen en ben zo bescheiden om niet te laten merken dat ik mijn eigen leven op dat moment saai en waardeloos vind, een tranendal (van niet vergoten tranen), een leeg vat, franje en frustratie… Ik houd me in om niet te roepen: ‘Laten we in godsnaam hier weggaan – Ik haat het noorden (slechts tijdelijk, cg), ik ben Rawden Hill en dit huis zat, ik verveel me hier zo ontzettend.’

Nee, ik houd me alleen maar gedeisd en ik zeg noppes – niet uit een diepchristelijke overtuiging, niet uit psychologische beweegredenen, niet uit een grootmoedige consideratie met andermans gehoor en gevoelens, maar eenvoudigweg omdat de apathie me naar zo’n dieptepunt heeft gebracht dat het me te veel moeite is om te klagen.

Het is maar goed ook dat ik dat niet heb gedaan. Toen we afgelopen week van plan waren om naar Lancaster te gaan om de tachtigste verjaardag van mijn schoonmoeder te vieren, belde mijn zwager om te vertellen dat zijn jongste kind, die vijf jaar en negen maanden is, naar het quarantaineziekenhuis was overgebracht met het vermoeden van polio. Een later telefoontje wees uit dat de diagnose bevestigd was: polio in beide benen en in een deel van de onderbuik; het kind moet minstens een jaar in het ziekenhuis blijven. Deze bittere klap kwam volkomen onverwacht, het kind was met griep thuis van school en er waren geen andere gevallen van polio gerapporteerd.

Eens te meer is de les van carpe diem met betrekking tot je kinderen me scherp duidelijk geworden. Zelfs zonder de snelle aanval van een onverwachte rampspoed die je tijdelijk of voorgoed van je kind kan beroven, gaan de kinderjaren ongelooflijk snel voorbij (het allergrootste cliché) en ik besef vaak dat ik misschien niet genoeg van mijn kinderen geniet – de heerlijke zintuiglijke ontroering die Julian teweegbrengt, is gemakkelijk genoeg te waarderen, maar wat de oudere kinderen betreft kost het soms meer moeite om ervan te genieten, vooral als je moe bent. Althea, de ongedurige wispelturige kwebbelaarster, de ongelooflijk achteloze en slordige, de irritante en onuitstaanbare, met toch een uiterst grootmoedig hart en een houding als van een Samaritaan tegenover de armen en de hulpelozen. Phyllida, de levendige, lawaaiige, plagerige nabootser, die nu af en toe ‘een echte bakvis is’ zoals zij dat noemt, met de regelmatig terugkerende pathetische smeekbede ‘Maar je hóúdt toch wel van me?’ en de onvermijdelijke geruststelling (ondanks het feit dat ik net nadat ik de was van die week heb afgerond en de Hoover heb leeggehaald enzovoort, al haar smerige kleren op een hoop op de vloer van haar slaapkamer vind, waarmee ze mijn herhaaldelijke verzoeken negeert om alle vuile was op de aangewezen plaats te deponeren (Janna weet waar dat is!)). Adrian, onbeholpen, lomp zelfs uit je reinste verlegenheid in de buurt van onbekenden, maar toch uiterst toegenegen, attent, consciëntieus tot een pijnlijke mate van traagheid, methodisch (wanneer hij zich ’s avonds uitkleedt wordt elk kledingstuk uiterst zorgvuldig en keurig opgevouwen), en met een geest die zich waarschijnlijk op egyptologie zal richten of een of andere relatief duistere Oosterse taal die slechts bij één andere persoon in Groot-Brittannië bekend is.

Zo is Jocky ook. (Yonire)

Humfrey, lichtgeraakt, mooi, intelligent, nog klein kind genoeg om het fijn te vinden bij mij op schoot te zitten en ‘lief’ gevonden te worden, maar toch onafhankelijk genoeg om met de anderen weg te gaan.

Hoe zou ik me voelen als een van mijn kinderen plots naar het ziekenhuis zou worden afgevoerd voor misschien wel een jaar of langer? Het opkomende gemopper wordt gesmoord in mijn keel wanneer ik me voor de duizendste keer vooroverbuig om een Dinky Toys-autoband op te rapen of de restanten van een knipsessie te verzamelen. Zoals bij alle wijze lessen zal het effect ervan in de loop van de tijd slijten en zal ik zonder oog te hebben voor wat misschien vlakbij is, van tijd tot tijd toegeven aan die nutteloze dromerijen over wat ik had kunnen bereiken in die jaren die ik heb vergooid aan huishoudelijke aangelegenheden. Maar op het moment lijd ik in mijn gedachten mee met mijn schoonzus en waak ik er tegelijkertijd voor dat ik de waardevolle momenten dat ik van mijn eigen vijftal kan genieten, niet ongemerkt voorbij laat gaan. Carpe diem, inderdaad – en kijk niet naar andere rozen, maar alleen naar je kinderen!

Een van de redenen waarom Accidia moeite had met het leven als jonge moeder was dat ze zich verwaarloosd voelde door haar man John. Hoewel John altijd een goede kostwinner was, kwam hij Accidia op het emotionele vlak niet voldoende tegemoet, wat haar gevoel van eenzaamheid alleen maar versterkte.


2