Leiderschap

 

 

 

 

Jezal reed klepperend door de geplaveide straten, gezeten op een schitterend grijs paard, met Bayaz en maarschalk Varuz vlak achter hem en een twintigtal ridderlijfwachten onder leiding van Bremer dan Gorst in volledig strijdtenue erachter. Het was vreemd onrustbarend om de stad, die meestal zo propvol mensen was, bijna verlaten te zien. Alleen een handvol haveloze straatschoffies, nerveuze stadswachten en verdachte burgers bleef nog over om zich weg te haasten toen het koninklijke gezelschap passeerde. De meeste burgers die in Adua waren gebleven zaten verschanst in hun slaapkamer, vermoedde Jezal. Hij zou in de verleiding zijn gekomen om hetzelfde te doen als koningin Terez hem niet voor was geweest.

   ‘Wanneer zijn ze aangekomen?’ vroeg Bayaz boven het hoefgetrappel uit.

   ‘De voorhoede verscheen voor zonsopgang,’ hoorde Jezal maarschalk Varuz terugroepen. ‘En de hele ochtend stromen er al Gurkense troepen over de weg bij Keln. Er zijn wat schermutselingen geweest in de wijken buiten Casamirs Muur, maar niets wat hen echt heeft opgehouden. Ze hebben de stad al half omsingeld.’

   Jezal draaide met een ruk zijn hoofd om. ‘Nu al?’

   ‘De Gurken komen graag goed voorbereid aan, Majesteit.’ De oude soldaat dreef zijn paard naar voren. ‘Ze zijn begonnen met de bouw van een palissade rondom Adua en hebben drie grote katapulten bij zich. Dezelfde die zo effectief bleken in hun belegering van Dagoska. Tegen het middaguur zullen we geheel omsingeld zijn.’ Jezal slikte. Er was iets met het woord ‘omsingeld’ waardoor zijn keel onaangenaam verstrakte.

   De stoet vertraagde tot een statige wandelgang toen ze de westelijke poort van de stad naderden. Het was, in een ironie waar Jezal niet bepaald van genoot, dezelfde poort waardoor hij triomfantelijk de stad in was gereden voordat hij tot Hoge Koning van de Unie was gekroond. Er had zich een menigte verzameld in de schaduw van Casamirs Muur, nog groter dan die hem had begroet na zijn merkwaardige overwinning op de boeren. Maar dit keer hing er niet bepaald een feeststemming. Glimlachende meisjes waren vervangen door fronsende mannen, verse bloemen door oude wapens. Paalwapens staken in allerlei hoeken als een slordig bos uit de menigte op, punten en randen glinsterden. Pieken en hooivorken, kapmessen en bootshaken, bezemstelen waar de borstels van waren verwijderd en messen op waren bevestigd.

   Er stonden een paar leden van de Koninklijke Lijfwacht, aangevuld met een paar turende leden van de stadswacht, enkele opgeblazen kooplui met leren wambuizen en gepoetste zwaarden, een paar onderuitgezakte arbeiders met antieke vlakbogen en verweerde gezichten. Dit was het allerbeste van wat er over was. Ze werden begeleid door een willekeurige verzameling burgers van beide geslachten en alle leeftijden, uitgerust met een verbazingwekkend arsenaal aan wapens en pantsers. Of helemaal niets. Het was lastig te bepalen wie soldaat was en wie burger, als er nog een verschil bestond. Stuk voor stuk keken ze naar Jezal toen hij met rinkelende gouden sporen soepel afsteeg. Ze keken naar hem op, besefte hij toen hij tussen hen door liep, met zijn gepantserde lijfwacht rammelend achter zich aan.

   ‘Dit zijn de verdedigers van deze wijk?’ mompelde Jezal tegen maarschalk Varuz, die een pas achter hem liep.

   ‘Een deel ervan, Majesteit. Vergezeld door enkele enthousiaste stedelingen. Een roerend spektakel.’

   Jezal zou met alle liefde een roerende menigte verruilen voor een effectieve, maar hij nam aan dat een leider altijd onverzettelijk moest lijken voor zijn volgelingen. Bayaz had hem dat vaak verteld. Hoe dubbel, driedubbel was dat van toepassing voor een koning ten opzichte van zijn onderdanen? Vooral voor een koning wiens greep op de zo recent verkregen kroon in het gunstigste geval glibberig was.

   Dus rechtte hij zijn rug, hield zijn kin vol littekens zo hoog als hij durfde en gooide met een gehandschoende hand zijn mantel met gouden zomen opzij. Hij beende door de menigte met de zelfverzekerde passen van vroeger, met één hand op de met edelstenen bezette knop van zijn zwaard, en hoopte bij elke stap dat niemand iets zag van de heksenketel van angst en twijfel achter zijn ogen. De menigte mompelde terwijl hij langsbeende, met Varuz en Bayaz achter zich aan. Sommigen deden een poging om te buigen, anderen namen de moeite niet.

   ‘De koning!’

   ‘Ik dacht dat hij langer zou zijn…’

   ‘Jezal de Bastaard.’ Jezal draaide zijn hoofd om, maar hij kon niet achterhalen wie dat had gezegd.

   ‘Dat is Luthar!’

   ‘Hoera voor Zijne Majesteit!’ Gevolgd door wat halfhartig gemompel.

   ‘Deze kant op,’ zei een officier met een bleek gezicht die voor de poort stond, met een verontschuldigende hand wijzend naar een trap. Jezal klom manhaftig omhoog, met twee stenen treden tegelijk en rinkelende sporen. Hij kwam uit op het dak van het poorthuis en verstijfde, en zijn lippen vertrokken van afkeer. Wie trof hij daar aan? Als het zijn oude vriend superieur Glokta niet was, over zijn stok gebogen met die walgelijke tandeloze glimlach op zijn gezicht. 

   ‘Uwe Majesteit,’ teemde hij met zware ironie in zijn stem. ‘Wat een bijna overstelpende eer.’ Hij tilde zijn stok op en wees naar de borstwering aan de andere kant. ‘De Gurken zijn daar.’

   Jezal probeerde een passend bijtende reactie te verzinnen terwijl zijn blik de stok van Glokta volgde. Hij knipperde met zijn ogen en zijn gezicht verslapte. Hij stapte zonder een woord te zeggen langs de kreupele heen. Zijn onderkaak vol littekens zakte langzaam open.

   ‘De vijand,’ gromde Varuz. Jezal probeerde zich voor te stellen wat Logen Negenvinger zou hebben gezegd als hij dit had gezien.

   ‘Barst.’

   Op de lappendeken van vochtige akkers, over de wegen en tussen de heggen, tussen de boerderijen en dorpen en de paar groepjes oude bomen buiten de stadsmuren zwermden duizenden Gurkense soldaten. De brede geplaveide weg naar Keln, die zuidwaarts afboog door het vlakke boerenland, was één krioelende, glinsterende, deinende rivier van marcherende mannen. Gurkense soldaten in rijen, aankomend en soepel uitwaaierend om de stad te omgeven met een reusachtige cirkel van mannen, hout en staal. Hoge standaarden staken uit boven de kolkende drukte, gouden symbolen fonkelden in het waterige herfstzonnetje. De standaarden van de legioenen van de keizer. Jezal telde er op het eerste gezicht al tien.

   ‘Een aanzienlijk leger,’ zei Bayaz, wat onvoorstelbaar mild uitgedrukt was.

   Glokta grijnsde. ‘De Gurken reizen niet graag alleen.’

   Het hekwerk waar maarschalk Varuz eerder naar had verwezen kwam al omhoog, een donkere streep die een paar honderd pas van de muren door de modderige akkers kronkelde, met een ondiepe greppel ervoor. Meer dan voldoende om te voorkomen dat er proviand of versterking van buitenaf naar de stad kon worden aangevoerd. Verderop werden meerdere kampen opgebouwd: enorme vlakten met witte tenten die in ordelijke vierkanten waren opgesteld, en bij diverse daarvan kringelden al lange zuilen donkere rook van kookvuren en ovens de witte lucht in. Het geheel maakte een diep verontrustende indruk van permanentie. Adua was dan misschien nog in handen van de Unie, maar zelfs de meest vaderlandslievende leugenaar kon niet ontkennen dat het achterland van de stad al aan de keizer van Gurkhul toebehoorde.

   ‘Je moet hun organisatie bewonderen,’ zei Varuz grimmig.

   ‘Ja… hun organisatie…’ Jezals stem kraakte plotseling als oude vloerplanken. Het leek hem ineens eerder waanzin dan moed om bij het zien hiervan te proberen onverschrokken te lijken.

   Twaalf ruiters hadden zich losgemaakt van de Gurkense linies en kwamen nu in een gestage draf naar voren. Twee lange vaandels wapperden boven hun hoofd, rood-met-gele zijde, met gouddraad voorzien van Kantische tekens. Er was ook een witte vlag bij, zo klein dat je hem amper opmerkte.

   ‘Onderhandelaars,’ gromde de Eerste van Magiërs, die langzaam zijn hoofd schudde. ‘Alleen maar een excuus voor oude idioten die graag hun eigen stem horen om te kletsen over eerlijke behandeling voordat ze beginnen met slachten.’

   Ik neem aan dat u de expert bent waar het aankomt op oude idioten die graag hun eigen stem horen. Dat was wat Jezal dacht, maar hij hield het voor zich en keek in broeierig stilzwijgen naar de naderende Gurken. Een lange man reed voorop; goud glansde op zijn puntige helm en zijn gepoetste pantser, en hij reed met een arrogant rechte rug die zelfs van een afstand schreeuwde van een hoge positie.

   Maarschalk Varuz fronste zijn voorhoofd. ‘Generaal Malzagurt.’

   ‘Kent u hem?’

   ‘Hij had het bevel over de troepen van de keizer tijdens de laatste oorlog. We hebben maanden tegen elkaar gestreden. Meerdere keren overleg gevoerd. Een zeer sluwe tegenstander.’

   ‘Maar u hebt hem eronder gekregen, hè?’

   ‘Uiteindelijk wel, Majesteit.’ Varuz keek bepaald niet blij. ‘Maar toen had ik een leger.’

   De Gurkense commandant reed de weg op, door de wirwar van verlaten gebouwen buiten Casamirs Muur. Hij hield zijn paard voor de poort in en staarde trots omhoog, met zijn hand achteloos in zijn zij. 

   ‘Ik ben generaal Malzagurt,’ riep hij met een scherp Kantisch accent, ‘de uitverkoren afgevaardigde van Zijne Luisterrijke, Uthman-ul-Dosht, keizer van Gurkhul.’

   ‘Ik ben koning Jezal de Eerste.’

   ‘Natuurlijk. De bastaard.’

   Het had geen zin om het te ontkennen. ‘Inderdaad. De bastaard. Waarom komt u niet binnen, generaal? Dan kunnen we elkaar onder vier ogen spreken, als beschaafde lieden.’

   Malzagurts ogen schoten naar Glokta toe. ‘Vergeef me, maar de reactie van uw regering op ongewapende afgevaardigden van de keizer is niet altijd… beschaafd geweest. Ik denk dat ik maar buiten de muren blijf. Voorlopig.’

   ‘Zoals u wilt. Ik geloof dat u al kennis hebt gemaakt met maarschalk Varuz?’

   ‘Natuurlijk. Het lijkt een eeuwigheid geleden dat we bakkeleiden in de droge woestenijen. Ik zou kunnen zeggen dat ik u heb gemist… maar dat is niet zo. Hoe gaat het, mijn oude vriend, mijn oude vijand?’

   ‘Best,’ gromde Varuz.

   Malzagurt gebaarde naar de enorme verzameling mankracht die zich achter hem voorbereidde. ‘Onder de omstandigheden, zeker? Uw andere metgezel komt me niet…’

   ‘Hij is Bayaz. Eerste van Magiërs.’ Een gladde, gelijkmatige stem. Die kwam van een van Malzagurts metgezellen. Een man die geheel in eenvoudig wit was gekleed, een beetje zoals een priester. Hij leek amper ouder dan Jezal en was heel knap, met een donker gezicht dat volkomen glad was. Hij droeg geen pantser, geen wapen. Zijn kleding en simpele zadel waren niet versierd. En toch schenen de anderen in de groep, zelfs Malzagurt, met groot respect naar hem te kijken. Met angst, bijna. 

   ‘Ah.’ De generaal tuurde omhoog en streek bedachtzaam over zijn korte grijze baard. ‘Dus dat is Bayaz.’

   De jongeman knikte. ‘Dat is hij. Lang niet gezien.’

   ‘Niet lang genoeg, Mamun, jij verrekte slang!’ Bayaz omklemde de borstwering en ontblootte zijn tanden. De oude magiër was er zo goed in de vriendelijke oom uit te hangen dat Jezal was vergeten hoe angstaanjagend zijn plotselinge woede kon zijn. Hij deed geschokt een stap achteruit en stak al half zijn hand op om zijn gezicht af te schermen. De Gurkense assistenten en vaandragers krompen ineen, en een van hen gaf luidruchtig over. Zelfs Malzagurts heldhaftige houding boette aanzienlijk aan kracht in. 

   Maar Mamun bleef nog even gelijkmatig naar boven kijken. ‘Sommigen onder mijn broeders dachten dat je zou vluchten, maar ik wist wel beter. Khalul heeft altijd gezegd dat je trots je ondergang zou worden, en dit is het bewijs. Het komt me nu vreemd voor dat ik je ooit een groot man vond. Je ziet er oud uit, Bayaz. Je bent gekrompen.’

   ‘Dingen zien er kleiner uit als ze ver boven je staan!’ gromde de Eerste van Magiërs. Hij knarste met de punt van zijn staf in de stenen bij zijn voeten en zijn stem droeg een verschrikkelijke dreiging in zich. ‘Kom dichterbij, Eter, dan kun je mijn zwakte beoordelen terwijl je brandt!’

   ‘Er was een tijd dat je me had kunnen vernietigen met een woord, daar twijfel ik niet aan. Maar nu zijn je woorden alleen maar lege lucht. Je macht is weggelekt met de trage jaren, terwijl die van mij nooit groter is geweest. Ik heb honderd broeders en zusters achter me. Wat heb jij voor bondgenoten, Bayaz?’ Hij keek met een spottende glimlach langs de borstwering omhoog. ‘Alleen maar de bondgenoten die je verdient.’

   ‘Misschien vind ik nog wel bondgenoten die je zullen verbazen.’

   ‘Dat betwijfel ik. Lang geleden heeft Khalul me verteld wat je laatste, wanhopige strohalm zou zijn. De tijd heeft bewezen dat hij gelijk had, zoals altijd. Dus je bent naar de uiterste rand van de wereld gegaan, jagend op schimmen. Duistere schimmen, voor iemand die zichzelf rechtschapen noemt. Ik weet dat het is mislukt.’ De priester onthulde zijn perfecte, witte tanden. ‘Het Zaad is lang geleden al uit de geschiedenis verdwenen. Begraven, donkere mijlen onder de aarde. Verzonken, diep onder de bodemloze oceaan. Je hoop is mee gezonken. Je hebt nog maar één optie over. Ga je bereidwillig met ons mee om je door Khalul te laten berechten voor je verraad? Of moeten we je komen halen?’

   ‘Jij durft tegen mij te beginnen over verraad? Jij die de hoogste principes van onze orde hebt verraden en de heilige wet van Euz hebt geschonden? Hoeveel moorden heb je gepleegd opdat jij machtig kon worden?’

   Mamun haalde alleen maar zijn schouders op. ‘Heel veel. Ik ben er niet trots op. Jij liet ons een keus tussen duistere paden, Bayaz, en wij hebben de noodzakelijke offers gebracht. Het heeft geen zin om te ruziën over het verleden. Na al die lange eeuwen aan weerszijden van een grote kloof denk ik dat we geen van beiden de ander zullen overtuigen. De overwinnaars kunnen bepalen wie er gelijk had, zoals dat altijd gebeurd is, sinds lang voor de Oude Tijd. Ik ken je antwoord al, maar de Profeet wil toch dat ik de vraag stel. Kom je naar Sarkant om verantwoording af te leggen voor je ernstige misdaden? Laat je je berechten door Khalul?’ 

   ‘Berechten?’ grauwde Bayaz. ‘Híj wil míj berechten, die arrogante ouwe moordenaar?’ Hij lachte blaffend. ‘Kom me maar halen als je durft, Mamun. Ik zal op je wachten!’

   ‘Dan zullen we komen,’ mompelde Khaluls eerste leerling, die van onder zijn dunne zwarte wenkbrauwen fronsend omhoogkeek. ‘We bereiden ons er al lange jaren op voor.’

   De twee mannen loerden kwaad naar elkaar, en Jezal fronste ook. Het beviel hem niet dat hij plotseling het gevoel kreeg dat deze hele toestand op de een of andere manier een ruzie was tussen Bayaz en die priester en dat hij, ook al was hij koning, een kind was dat een gesprek tussen zijn ouders afluisterde, en met net zo weinig te zeggen over de uitkomst.

   ‘Noem je voorwaarden, generaal!’ brulde hij omlaag.

   Malzagurt schraapte zijn keel. ‘Ten eerste, als u de stad Adua overgeeft aan de keizer is hij bereid u uw troon te laten houden, als zijn onderdaan uiteraard, en regelmatig schattingen te laten betalen.’

   ‘Wat gul van hem. En de verrader, heer Brock? We hebben begrepen dat u hem de kroon van de Unie had beloofd.’

   ‘We zijn niet gebonden aan heer Brock. Hij heeft immers de stad niet in handen.’

   ‘En we hebben weinig respect voor diegenen die zich tegen hun meesters keren,’ voegde Mamun eraan toe, met een duistere blik op Bayaz.

   ‘Ten tweede kunnen de burgers van de Unie hun leven voortzetten volgens hun eigen wetten en gebruiken. Ze mogen in vrijheid leven. Of zo vrij als ze ooit zijn geweest, in ieder geval.’

   ‘Uw grootmoedigheid is verbazingwekkend.’ Jezal had het willen sneren, maar uiteindelijk kwam het zonder veel ironie naar buiten.

   ‘Ten derde,’ riep de generaal met een nerveuze zijdelingse blik op Mamun, ‘moet de man die bekendstaat als Bayaz, de Eerste van Magiërs, aan ons worden uitgeleverd, geketend, zodat hij kan worden overgebracht naar de Tempel van Sarkant voor berechting door de Profeet Khalul. Dat zijn onze voorwaarden. Wijs ze af, en de keizer heeft verklaard dat Midderland zal worden behandeld als elke andere veroverde provincie. Velen zullen omkomen, en veel meer nog zullen onder de slavernij worden gebracht, Gurkense gouverneurs worden geïnstalleerd, uw Agriont zal een tempel worden, en uw huidige regenten zullen… worden overgebracht naar cellen onder het paleis van de keizer.’ 

   Jezal opende al half zijn mond om automatisch te weigeren. Toen hield hij zich in. Harod de Grote zou ongetwijfeld onder alle omstandigheden opstandigheid hebben betoond en waarschijnlijk ook nog eens op de afgevaardigde hebben gepist. Het idee om te onderhandelen met de Gurken ging tegen al zijn lang gekoesterde overtuigingen in.

   Maar toen hij erover nadacht waren de voorwaarden een stuk grootmoediger dan hij ooit had verwacht. Jezal zou waarschijnlijk meer gezag hebben als onderdaan van Uthman-ul-Dosht dan hij nu had met Bayaz die elk moment van de dag over zijn schouder meekeek. Hij kon mensen het leven redden door één woord te zeggen. Het leven van echte mensen. Hij wreef zachtjes met zijn vingertop over zijn lippen. Hij had genoeg leed meegemaakt op de eindeloze vlakten van het Oude Rijk om lang en hard na te denken over het risico van pijn voor zovelen, en vooral zichzelf. Het idee van cellen onder het paleis van de keizer zette hem aan het denken.

   Het was bizar dat zo’n essentieel besluit aan hem was. Een man die nog geen jaar geleden trots had toegegeven dat hij nergens verstand van had en daar geen ogenblik mee had gezeten. Maar Jezal begon te betwijfelen of wie dan ook op een hoge gezagspositie eigenlijk ooit wel wist wat hij deed. Het beste waar je op kon hopen was dat je enigszins die schijn ophield. En af en toe misschien proberen het redeloze verloop van gebeurtenissen een heel klein duwtje in de ene of andere richting geven, vurig hopend dat het de juiste zou blijken te zijn. 

   Maar wat was de juiste?

   ‘Geef me uw antwoord!’ riep Malzagurt. ‘Ik heb voorbereidingen te treffen!’

   Jezal fronste zijn voorhoofd. Hij was het beu om de wet voorgeschreven te krijgen van Bayaz, maar die ouwe rotzak had in ieder geval nog een of andere rol gespeeld bij zijn troonsbestijging. Hij was het zat om te worden gekleineerd door Terez, maar zij was tenminste nog zijn vrouw. Afgezien van alle andere overwegingen had hij nog maar heel weinig geduld over. Hij weigerde gewoon om onder druk bevelen aan te nemen van een of andere verwaande Gurkense generaal en zijn stomme priester.

   ‘Ik wijs uw voorwaarden af!’ riep hij hooghartig van de muur omlaag. ‘Ik wijs ze volkomen van de hand. Ik heb niet de gewoonte mijn raadgevers, of mijn steden, of mijn soevereiniteit af te staan alleen omdat me dat wordt gevraagd. Vooral niet aan een stel Gurkense mormels met weinig goede manieren en nog minder verstand. U bent nu niet in Gurkhul, generaal, en hier staat uw arrogantie u nog minder dan die absurde helm. Ik vermoed dat u een harde les zult leren voordat u deze kust verlaat. Mag ik eraan toevoegen, voordat u afdruipt, dat ik u en uw priester aanmoedig elkaar op de rug te kruipen? Wie weet? Misschien kunt u de grote Uthman-ul-Dosht – en de alwetende Profeet Khalul wat dat aangaat – overhalen zich bij u aan te sluiten!’ 

   Generaal Malzagurt fronste diep. Hij overlegde snel met een assistent, omdat hij kennelijk de fijne nuances van die laatste belediging niet helemaal had meegekregen. Toen hij die eindelijk ten volle begreep, hakte hij boos met zijn donkere hand en blafte een bevel in het Kantisch. Jezal zag mannen met fakkels in hun handen tussen de verspreid staande gebouwen buiten de muren lopen. De Gurkense generaal keek nog een laatste keer omhoog naar het poorthuis. ‘Verdomde roze lui!’ grauwde hij. ‘Beesten!’ Hij gaf een ruk aan de teugels van het paard en draafde weg, met zijn officiers klepperend achter zich aan. 

   De priester Mamun bleef nog even staan, met droefheid op zijn perfecte gelaat. ‘Zo zij het. We zullen de pantsers aantrekken. Moge God je vergeven, Bayaz.’

   ‘Jij hebt meer behoefte aan vergiffenis dan ik, Mamun! Bid maar voor jezelf!’

   ‘Dat doe ik ook. Elke dag. Maar ik heb in mijn hele lange leven nog geen bewijs gezien dat God van het vergevingsgezinde slag is.’ Mamun wendde zijn paard van de poort af en reed langzaam terug naar de Gurkense linies, tussen de verlaten gebouwen door waar de vlammen al hongerig aan de muren likten. 

   Jezal haalde diep en beverig adem terwijl zijn ogen naar de massa mannen op de akkers schoten. Die grote mond van hem ook, die bracht hem altijd in de problemen. Maar het was nu een beetje te laat om zich te bedenken. Hij voelde Bayaz’ vaderlijke hand op zijn schouder, die sturende aanraking die hem de afgelopen weken zo was gaan irriteren. Hij moest op zijn kiezen bijten om zich niet los te schudden. 

   ‘U zou uw volk moeten toespreken,’ zei de magiër.

   ‘Hè?’

   ‘De juiste woorden zouden alle verschil kunnen maken. Harod de Grote kon goed improviseren. Heb ik u verteld over die keer dat hij…’

   ‘Goed dan!’ snauwde Jezal. ‘Ik ga al.’

   Hij liep naar de andere kant van de borstwering met het enthousiasme van een veroordeeld man die op weg is naar het schavot. De menigte stond beneden in al haar verontrustende verscheidenheid. Jezal moest zich bedwingen om niet aan zijn riemgesp te friemelen. Hij bleef maar vrezen dat om een of andere reden zijn broek zou afzakken ten overstaan van al die mensen. Een belachelijke gedachte. Hij schraapte zijn keel. Iemand zag hem en wees.

   ‘De koning!’

   ‘Koning Jezal!’

   ‘De koning gaat iets zeggen!’

   De menigte verschoof en verplaatste zich, dromde samen bij het poorthuis, een zee van hoopvolle, angstige, behoeftige mensen. Het lawaai op het plein verstomde langzaam en er viel een ademloze stilte.

   ‘Mijn vrienden… mijn landgenoten… mijn onderdanen!’ Zijn stem galmde met een aangenaam gezag. Een goed begin, heel… retorisch. ‘Onze vijanden mogen dan met velen zijn… zeer velen…’ Jezal vloekte in zichzelf. Dat was amper een verklaring die de massa moed zou geven. ‘Maar ik bid u de moed niet te verliezen! Onze verdedigingen zijn sterk!’ Hij sloeg op de massieve stenen onder zijn hand. ‘Onze moed is onverzettelijk!’ Hij sloeg op zijn gepoetste borstplaat. ‘We zullen standhouden!’ Dit was beter! Hij had een natuurtalent om te spreken ontdekt. De menigte liep warm voor hem, hij voelde het. ‘We hoeven niet eeuwig stand te houden! Maarschalk West is nu met zijn leger onderweg om hulp te bieden…’

   ‘Wanneer?’ schreeuwde iemand. Er trok een golf van boos geroezemoes door de menigte.

   ‘Eh…’ Jezal, van zijn stuk gebracht, keek nerveus naar Bayaz. ‘Eh…’

   ‘Wanneer komen ze? Wanneer?’ fluisterde de Eerste van Magiërs fel naar Glokta, en de kreupele maakte een scherp gebaar naar iemand beneden.

   ‘Binnenkort! Daar kunt u op rekenen!’ Die vervloekte Bayaz met zijn stomme ideeën. Jezal had geen flauw idee hoe hij het gepeupel moed moest inspreken.

   ‘En onze kinderen? En onze huizen? Zal uw huis afbranden? Nou?’ werd er ongelukkig geroepen.

   ‘Vrees niet! Ik smeek u… alstublieft…’ Verdomme! Hij moest niet smeken, hij was de koning. ‘Het leger is onderweg!’ Jezal zag zwarte gestalten zich door de drukte bewegen. Practici van de Inquisitie. Ze waren onderweg, tot zijn opluchting, naar het punt waar de tegenwerpingen vandaan kwamen. ‘Ze vertrekken op dit moment uit het noorden! Elke dag nu zullen ze ons te hulp schieten en die Gurkense honden een lesje…’

   ‘Wanneer? Wanneer komen…’ Zwarte stokken gingen omhoog en omlaag te midden van de mensen en de vraag ging over in een schrille kreet.

   Jezal deed zijn best die te overstemmen. ‘En laten we intussen dat Gurkense tuig rustig over onze akkers rijden? Over de akkers van onze vaders?’

   ‘Nee!’ brulde iemand, tot Jezals immense opluchting.

   ‘Nee! We zullen die Kantische slaven laten zien hoe een vrije burger van de Unie kan vechten!’ Een salvo van lauwwarme instemming. ‘We zullen dapper vechten als leeuwen! Fel als tijgers!’ Hij begon nu warm te lopen, en de woorden kwamen naar buiten alsof hij ze echt meende. Misschien was dat ook wel zo. ‘We zullen vechten zoals we hebben gedaan in de tijd van Harod! Van Arnault! Van Casamir!’ Er klonk gejuich op. ‘We zullen niet rusten voordat die Gurkense duivels zijn teruggedreven over de Cirkelzee! Er wordt niet onderhandeld!’

   ‘Geen onderhandeling!’ riep iemand.

   ‘Naar de hel met de Gurken!’

   ‘We zullen ons nooit overgeven!’ brulde Jezal, die met zijn vuist op de stenen sloeg. ‘We zullen vechten voor iedere straat! Voor elk huis! Voor elke kamer!’

   ‘Voor elk huis!’ gilde iemand in dolle opwinding, en de burgers van Adua brulden hun goedkeuring.

   Nu Jezal voelde dat hij op dreef was, trok hij zijn zwaard met een passend strijdlustig gerinkel uit de schede en hield het hoog boven zijn hoofd. ‘En ik zal trots zijn om naast u mijn zwaard te trekken! We zullen voor elkaar vechten! We zullen vechten voor de Unie! Elke man… elke vrouw… een held!’

   Er klonk een oorverdovend gejuich. Jezal zwaaide met zijn zwaard en een glinsterende golf deinde beneden toen de speren in de lucht werden geschud, tegen gepantserde borstplaten werden geslagen en ermee op de stenen werd gebonsd. Jezal glimlachte breed. De mensen hielden van hem, en ze waren meer dan bereid om voor hem te vechten. Samen zouden ze overwinnen, hij voelde het. Hij had het juiste besluit genomen.

   ‘Mooi gedaan,’ mompelde Bayaz in zijn oor. ‘Mooi…’

   Jezals geduld was op. Hij draaide zich met ontblote tanden naar de magiër om. ‘Ik weet hoe het is gedaan! Ik heb geen behoefte aan uw constante…’

   ‘Majesteit.’ Het was de hoge stem van Gorst.

   ‘Hoe durf je me in de rede te vallen! Wat is er verdomme…’

   Jezals tirade werd onderbroken door een rossige gloed in zijn ooghoeken, even later gevolgd door een donderende ontploffing. Hij draaide met een ruk zijn hoofd om en zag vlammen opspringen boven de verzameling daken een eindje naar rechts. Beneden op het plein klonk een collectief ingehouden ademteug, een golf van nerveuze beweging in de menigte.

   ‘Het Gurkense bombardement is begonnen,’ zei Varuz.

   Een straal vuur schoot omhoog in de witte hemel boven de Gurkense gelederen. Jezal keek met open mond toe hoe het omlaagkwam naar de stad. Het stortte op de gebouwen neer, deze keer links van Jezal, en fel vuur schoot hoog de lucht in. De angstaanjagende knal bereikte een tel later pas zijn oren.

   Er kwam geschreeuw van beneden. Bevelen, misschien, of geschreeuw van paniek. De menigte begon in alle richtingen tegelijk te bewegen. Iedereen rende naar de muren, of naar huis, of naar nergens in het bijzonder, in een chaotisch gedrang van opeengepakte mensen en zwaaiende paalwapens.

   ‘Water!’ schreeuwde iemand.

   ‘Brand!’

   ‘Majesteit.’ Gorst leidde Jezal al terug naar de trap. ‘U kunt beter meteen terugkeren naar de Agriont.’

   Jezal staarde naar een volgende verschrikkelijke ontploffing, deze keer nog dichterbij. De rook kringelde al in vettige strepen boven de stad op. ‘Ja,’ mompelde hij terwijl hij zich naar de veiligheid liet leiden. Hij besefte dat hij zijn zwaard nog in de hand had en stopte het enigszins schuldbewust weg. ‘Ja, natuurlijk.’

   Alleen dwazen, zoals Logen een keer had opgemerkt, zeggen dat ze nooit bang zijn.