ZEVEN






Tijdens de sportles de volgende ochtend, op donderdag, zwom ik achter elkaar baantjes van vijftig meter op en neer. Door de hevige inspanning knapte ik een heel stuk op en ik kreeg ook weer trek. Bij een lunchrestaurant at ik uitgebreid. Ik was op weg naar de bibliotheek van de letterenfaculteit, waar ik iets moest uitzoeken, toen ik Midori Kobayashi tegen het lijf liep. Ze was samen met een klein meisje met een bril, maar toen Midori me zag, kwam ze in haar eentje op me toe.

'Waar ga je heen?' vroeg ze me. 'De bibliotheek.'

'Kun je dat niet laten zitten en met mij gaan lunchen?' ‘Ik heb net gegeten.'

'Geeft toch niet? Dan eet je nog een keer.'

Uiteindelijk ging ik samen met Midori naar een lunchroom, waar zij curry at en ik een kop koffie dronk. Ze droeg een witte blouse met lange mouwen met daaroverheen een geel wollen vest met een uigebreide vis, een gouden ketting en een Disneyhorloge. Ze at smakelijk van haar curry en dronk er drie glazen water bij.

'Waar was je de hele tijd?' zei Midori. ‘Ik heb je weet ik hoe vaak gebeld.'

'Was er iets?'

'Nee. Ik had gewoon zin je te bellen.' 'Oké;' zei ik. 'Hoezo "Oké"?'

'Niets in het bijzonder, gewoon een respons,' zei ik. 'Nog brand gehad de laatste tijd?'

'Ja, leuk was dat, hè? Zoveel schade was er niet, maar met al die rook zag het er wel heel realistisch uit. Geweldig,' zei Midori, en weer dronk ze een glas water leeg. Ze slaakte een zucht en keek me toen ernstig aan. 'Watanabe, wat is er aan de hand? Je hebt zo'n vage blik. Je ogen staan helemaal wazig.'

‘Ik ben net terug van een reis en ik ben nog een beetje moe. Verder niets.'

'Je ziet eruit alsof je een spook hebt gezien.' 'Oké,' zei ik.

'Watanabe, heb jij vanmiddag college?'

'Duits en theologie.'

'Kun je niet spijbelen?'

'Niet bij Duits. Ik heb vandaag tentamen.'

'En hoe laat ben je daarmee klaar?'

'Twee uur.'

'Zullen we dan daarna samen in de stad gaan stappen?' 'Om twee uur 's middags?' vroeg ik.

'Dat kan toch wel, voor een keer? Je kijkt zo vaag uit je ogen. Ga mee het op een zuipen zetten, wie weet word je er weer vrolijk van. Daar heb ik zelf ook wel zin in: drinken en vrolijk worden. Nou, goed plan toch?'

'Vooruit, we gaan het op een zuipen zetten,' zei ik met een zucht. 'Om twee uur wacht ik op je in de binnentuin van de letterenfaculteit.'


Toen ik klaar was met Duits, gingen we met de bus naar Shinjuku en in de Dug, een bar in een kelder aan de achterkant van Kinokuniya, dronken we elk twee wodka-tonics.

‘Ik kom hier wel vaker,' zei Midori. 'Hier kun je 's middags al aan de drank zitten zonder je opgelaten te voelen.'

'Doe je dat dan wel vaker?'

'Af en toe.' Ze rammelde met de laatste restjes ijs in haar glas. 'Af en toe, als de wereld me te veel is, drink ik hier wodka-tonic.' Ts de wereld je te veel?'

'Af en toe,' zei Midori. ‘Ik heb zo mijn eigen problemen.' 'Zoals?'

'Met thuis, met relaties, met ongeregelde menstruatie, van alles.'

'Nog een dan maar?'

'Uiteraard.'

Ik wenkte de ober en bestelde twee wodka-tonic.

'Weet je nog dat we laatst op die zondag hebben gezoend?' zei Mi-dori. 'Ik heb er nog eens over nagedacht. Het was fijn - heel fijn eigenlijk.'

'Fijn.'

'"Fijn,"' herhaalde Midori weer. 'Jij hebt echt een vreemde manier van praten!'

'Vind je?' vroeg ik.

'In ieder geval, ik bedacht toen hoe mooi het zou zijn als dat mijn eerste zoen met een jongen was geweest. Als ik de volgorde van mijn leven kon veranderen, dan zou ik daar absoluut mijn eerste zoen van hebben gemaakt. En daar zou ik de rest van mijn leven op die manier aan terugdenken. Zo van: "Hoe zou het met hem wezen, die Watana-be, van wie ik op het wasdroogplaatsje mijn eerste zoen kreeg, op zijn achtenvijftigste?" Nou, vind je dat geen mooie gedachte?'

'Ja, dat is een mooie gedachte,' zei ik, terwijl ik een pistachenootje pelde.

'Nou, voor de draad ermee. Waarom ben je zo ver weg met je gedachten?'

'Waarschijnlijk ben ik nog niet goed op de wereld aangesloten,' zei ik na een poosje nadenken. 'De wereld voelt zo vreemd aan. De mensen om me heen, de omgeving - het komt me voor alsof het ergens niet echt is.'

Met een elleboog op de bar leunend keek Midori me aan. 'In een nummer van Jim Morrison komt zoiets voor.' 'People are strange when you are a stranger.

Peace, man,’ zei Midori. 

'Peace, man,’ zei ik.

'We zouden samen naar Uruguay kunnen gaan,' zei Midori, met haar elleboog nog steeds op de bar. 'Familie, geliefden, school - weg ermee.'

'Geen slecht idee,' zei ik lachend.

'Lijkt het je niet geweldig om alles en iedereen los te laten en ergens heen te gaan waar niemand je kent? Zo nu en dan heb ik daar ontzettend veel zin in. Dus als jij me nou eens meeneemt naar een of ander ver oord, dan zal ik een heleboel oersterke baby's voor je baren. En dan leven we vrolijk met z'n allen. De hele bende over de vloer door elkaar.'

Ik lachte en dronk mijn derde glas wodka-tonic leeg.

'Of hoef je niet zoveel oersterke baby's?' zei Midori.

'Ik ben wel nieuwsgierig hoe dat eruit zou zien.'

'Geeft niet hoor, als je ze niet wilt,' zei Midori, een pistachenootje etend. 'Als ik 's middags al begin te drinken, ga ik weleens dit soort onzinnige dingen denken. Zoals alles loslaten en ergens heen gaan of zo. En dan sta je daar in Uruguay. Tussen de ezelkeutels.'

'Daar kon je wel eens gelijk in hebben.'

'Ezelkeutels, overal waar je kijkt. Keutels hier, keutels daar. Een hele wereld vol ezelkeutels. Hier, probeer jij die maar,' zei Midori, terwijl ze me een pistachenootje met een weerbarstige schil gaf. Met moeite lukte het me het te pellen. 'Wat was die zondag een verademing. Samen met jou op de wasdroogplaats naar de brand kijken, bier drinken en liedjes zingen. Het is echt lang geleden dat ik zo ontspannen was. Iedereen dringt me altijd van alles op, weet je. Zodra ze me zien moet ik dit of dat. Jij dringt me in ieder geval niets op.'

'Daar ken ik je nog niet goed genoeg voor.'

'Dus als je me beter leerde kennen, zou jij me ook van alles opdringen? Net als iedereen?'

'Die mogelijkheid bestaat,' zei ik. 'In de echte wereld dringen mensen elkaar nu eenmaal van alles op.'

'Maar ik denk niet dat jij zoiets doet. Ik heb daar wel kijk op, op die dingen. Want ik ben een soort autoriteit op het gebied van dingen opdringen en opgedrongen krijgen. Jij bent er het type niet naar en daarom is het ook zo ontspannend om met je samen te zijn. Weet je dat er op de wereld heel veel mensen zijn die ervan houden anderen dingen op te dringen en zelf dingen opgedrongen te krijgen? Daar zijn ze doorlopend mee bezig. Dat vinden ze leuk. Ik niet. Ik doe het alleen als het niet anders kan.'

'Wat voor dingen dring jij dan op, of worden jou opgedrongen?'

Midori liet een ijsblokje in haar mond glijden en zoog er een tijdje op.

'Wil je me beter leren kennen?' ‘Ik ben best geïnteresseerd.'

'Luister. Ik vroeg: "Wil je me beter leren kennen?" Vind je zo'n antwoord dan niet vreselijk stuitend?' 'Ja, ik wil je beter leren kennen,' zei ik. 'Echt waar?' 'Echt waar.'

'Ook als je straks je ogen wilt afwenden?' 'Is het zo erg?'

'In zekere zin,' zei Midori met een frons. 'Ik lust er nog wel een.'

Ik riep de ober en bestelde ons vierde rondje. Tot de glazen gebracht werden, steunde ze met haar kin op haar handen, met haar ellebogen op de bar. Ik luisterde zwijgend naar 'Honeysuckle Rose' van Thelonious Monk. Er waren nog vijf of zes mensen in de zaak, maar wij waren de enigen die alcohol dronken. Het aroma van koffie gaf aan de halfschemerige zaak een vertrouwd namiddaggevoel.

'Ben je komende zondag vrij?' vroeg Midori.

‘Ik heb het geloof ik al eerder gezegd, maar ik ben elke zondag vrij. Ik moet alleen vanaf zes uur werken.'

'Heb je zin om mij komende zondag gezelschap te houden?'

'Goed hoor.'

‘Ik kom je zondagochtend wel ophalen op de campus. Ik weet alleen nog niet precies hoe laat. Dat geeft toch niet?' 'Nee, dat geeft niet,' zei ik.

'Watanabe, weet je wat ik nu het liefst zou willen?' 'Nee, geen flauw idee.'

'Om te beginnen zou ik in een groot, zacht bed willen liggen,' zei Midori. ‘Ik voel me goed, ik ben lekker aangeschoten en in de wijde omtrek is geen ezelkeutel te bekennen. Jij ligt naast me. Beetje bij beetje kleed je me uit. Heel aandachtig. Heel voorzichtig, als een moeder die haar kleine kindje uitkleedt.'

'Hmm,' zei ik.

'Eerst laat ik het ontspannen over me heen komen. Maar halverwege verzet ik me en roep: "Watanabe, laat dat!" En dan zeg ik: "Ik mag je graag, maar ik ga met iemand anders. Dit kan niet. Ik ben daar heel rechtlijnig in. Stop daarmee, alsjeblieft." Maar je stopt niet.'

‘Ik zou wel stoppen, hoor.'

'Dat weet ik wel. Maar dit is een fantasie. Daarom kan het dus wel,' zei Midori. 'En dan laatje 'm opeens aan me zien. Fier opgeheven. Ik wend snel mijn ogen af, maar toch heb ik er een glimp van opgevangen. En ik zeg: "Laat dat! Niet doen! Zo'n groot en stijf ding komt er niet in."'

'Zo groot is hij anders niet, hoor. Heel gemiddeld.'

'Maakt niet uit. Het is een fantasie. Vervolgens kijk je ontzettend droevig. Zo droevig dat ik medelijden met je krijg en je wil troosten. Stil maar, stil maar.'

'Dit is wat je nu het liefst wilt?' 'Ja.'

'Bof ik even.'


We hadden in totaal elk vijf wodka-tonics op toen we de zaak verlieten. Toen ik wilde betalen, tikte Midori me op mijn hand, haalde een kraaknieuw briefje van tienduizend yen uit haar portemonnee en rekende af.

'Laat maar, ik heb net mijn geld binnen van mijn werk en bovendien heb ik je meegevraagd,' zei Midori. 'Maar mocht je een gestaalde fascist zijn die niet door een vrouw op drank getrakteerd wil worden, dan verandert dat de zaak.'

'Nee, dat is niet zo.'

'Dan had ik je er niet in gelaten.'

'Te groot en te hard.'

'Ja,' zei Midori. 'Te groot en te hard.'

Doordat ze een beetje aangeschoten was, verstapte ze zich op de trap en rolden we bijna naar beneden.

Toen we buiten stonden, bleek de hemel, die eerst nog licht bewolkt was, opgeklaard te zijn, en de avond zette de stad in een lieflijk licht. Midori en ik dwaalden een tijdlang door de straten. Ze zei dat ze in een boom wilde klimmen, maar in Shinjuku stonden helaas geen klimbomen en Shinjuku Gaien Park ging al bijna dicht.

'Jammer,' zei Midori, 'ik hou zo van boompje klimmen.'

Toen Midori en ik verderliepen langs de winkels, voelde de stad niet meer zo onnatuurlijk als even tevoren.

'Ik geloof dat ik door deze ontmoeting met jou weer een beetje verzoend raak met de wereld,' zei ik.

Midori bleef staan en keek me recht aan. 'Je hebt gelijk. Je kijkt al een stuk helderder uit je ogen. Zie je dat het best goed is om met mij om te gaan?'

'Absoluut,' zei ik.

Om halfzes zei Midori dat ze naar huis moest om te koken. Ik zei dat ik met de bus terugging naar de campus. Ik liep met haar mee naar station Shinjuku en daar namen we afscheid.

'Weet je wat ik nu zou willen?' vroeg Midori me bij het afscheid.

‘Ik heb geen flauwe notie, met die gedachten van jou.'

'Dat jij en ik door piraten worden gegrepen en dat we allebei helemaal worden uitgekleed en aan elkaar worden vastgebonden met onze gezichten naar elkaar toe en helemaal met touw worden omwikkeld.'

'Waarom zouden ze dat doen?'

'Het zijn gedegenereerde piraten.'

'Je bent zelf gedegenereerd,' zei ik.

'Ze stoppen ons in het scheepsruim en zeggen: "Over een uur gooien we jullie overboord. Vermaak je in de tussentijd."' 'En dan?'

'Wij vermaken ons een uur lang. Door te rollen en te draaien.'

'Dat is wat je nu het liefst wilt?'

'Ja.'

'Bof ik even,' zei ik hoofdschuddend.


Zondagmorgen om halftien kwam Midori me ophalen. Ik was net wakker en had zelfs mijn gezicht nog niet gewassen. Iemand bonsde op mijn deur en riep: 'Watanabe, een meisje voor je!' Toen ik naar beneden naar de hal liep, zat Midori daar in een superkort spijkerrokje op een stoel met haar benen over elkaar te geeuwen. Alle jongens die op weg naar het ontbijt langsliepen, keken opzij en staarden naar haar lange slanke benen. Die waren absoluut prachtig.

'Ben ik te vroeg?' zei Midori. 'Zo te zien ben je net op.'

‘Ik ga me nu opfrissen en scheren. Kun je een kwartiertje wachten?' zei ik.

'Het maakt me niet uit als ik moet wachten, maar iedereen kijkt de hele tijd naar mijn benen.'

'Wat had je dan verwacht? Zo'n kort rokje op een jongenscampus. Natuurlijk kijkt iedereen.'

'Het geeft niet. Ik heb vandaag een heel schattig slipje aan. Heel wuft en roze, met kant en alles.'

'Dat maakt het alleen maar erger,' zei ik met een zucht. Ik ging naar mijn kamer en zo snel mogelijk waste ik mijn gezicht en schoor ik me. Ik trok een blauw buttondownoverhemd en een grijs tweedjasje aan, ging naar beneden en haastte me met Midori de poort van de campus door. Het koude zweet brak me uit.

'Dus iedereen hier masturbeert? Rukkerderuk?' zei Midori, opkijkend naar de campus.

'Waarschijnlijk wel.'

'En denken ze daarbij aan vrouwen?'

'Daar komt het wel op neer,' zei ik. 'Er zullen niet veel mannen zijn die masturberen terwijl ze aan de beurs denken, of aan de vervoeging van werkwoorden of het Suezkanaal. De meesten zullen wel aan vrouwen denken, zou het niet?'

'Het Suezkanaal?'

'Bij wijze van spreken.'

'Denken ze dan aan één meisje in het bijzonder?'

'Waarom vraag je zulke dingen niet aan je vriendje?' zei ik. 'Waarom moet ik jou op zondagmorgen de hele tijd dat soort dingen uitleggen?'

'Ik wou het gewoon weten,' zei Midori. 'Als ik hem zulke dingen vraag, wordt hij heel boos. Hij vindt dat vrouwen daar niet naar moeten vragen.'

'Daar heeft hij gelijk in.'

'Maar ik wil het weten. Het is pure interesse. Denken mannen bij het masturberen aan één vrouw in het bijzonder?'

'Ja. Ik wel in ieder geval. Ik weet niet of dat voor iedereen geldt,' antwoordde ik gelaten.

'Watanabe, heb je het weleens gedaan terwijl je aan mij dacht? Eerlijk antwoorden, ik word niet boos.'

'Nee, eerlijk gezegd niet,' antwoordde ik.

'Waarom niet? Ben ik niet aantrekkelijk?'

'Dat is het niet. Je bent aantrekkelijk en leuk, en die uitdagende kleding staat je goed.'

'Nou, waarom denk je dan niet aan mij?

'In de eerste plaats omdat ik je als een vriendin beschouw en ik je niet wil verwikkelen in mijn seksuele fantasieën. En in de tweede plaats...' '... moet je aan iemand anders denken.' 'Inderdaad,' zei ik.

'Wat ben je toch correct in die dingen,' zei Midori. 'Dat waardeer ik in je. Maar zou je me niet toch een keertje willen opvoeren? Ik zou zo graag een keer willen voorkomen in je seksuele fantasie of je wildste gedachten. Alsjeblieft. Omdat we vrienden zijn. Aan wie kan ik het anders vragen? Ik kan toch niet zomaar aan iemand vragen: "Als je je vanavond aftrekt, denk dan ook eens aan mij." Alsjeblieft, juist omdat we vrienden zijn. En dan wil ik dat je me later vertelt hoe het was. Wat je gedaan hebt en zo.'

Ik zuchtte. 

'Maar je mag niet naar binnen, hoor. We zijn immers vrienden. Toch? Zolang je niet binnenkomt, mag je doen wat je maar wilt, wat je maar bedenkt.'

'Tjee. Ik heb het nog nooit met die voorwaarden gedaan,' zei ik. 'Wil je erover nadenken?' ‘Ik zal erover nadenken.'

'Kijk, Watanabe, denk nou niet dat ik pervers ben, of gefrustreerd, of een flirt. Ik ben er gewoon enorm in geïnteresseerd en wil er alles over weten. Zoals je weet ben ik op een meisjesschool tussen de meisjes opgegroeid. Wat mannen denken, hoe hun lichaam in elkaar zit, dat soort dingen wil ik allemaal weten. Niet uit de bijlagen van damesbladen, maar als een soort casestudy.'

'Casestudy?' echode ik wanhopig.

‘Ik wil van alles weten en van alles doen, maar mijn vriend wordt chagrijnig en boos als ik zulke dingen vraag. Dan zegt hij dat ik pervers ben, en niet goed bij mijn hoofd. Ik mag hem niet eens pijpen. Ik wil dat juist zo graag onderzoeken.'

'Tja...'zei ik.

'Heb jij er een hekel aan om gepijpt te worden?'

'Nee, niet speciaal.'

'Vind je het lekker of niet?'

'Dan zeg ik lekker,' zei ik. 'Maar kunnen we het daar niet een andere keer over hebben? Het is vandaag een mooie zondagmorgen en die wil ik niet verdoen met gesprekken over masturberen en pijpen. Laten we het over iets anders hebben. Studeert je vriendje aan onze universiteit?'

'Nee, ergens anders natuurlijk. We hebben elkaar op de middelbare school leren kennen bij de buitenschoolse activiteiten. De meisjesschool waar ik op zat en de jongensschool waar hij op zat hadden gezamenlijke activiteiten, zoals concerten en dergelijke. Dat doen ze wel vaker. We kregen trouwens pas verkering toen we al van school af waren. Weet je, Watanabe?'

'Nou?'

'Denk alsjeblieft een keertje aan mij als je het doet.'

Ik gaf mijn verzet op. ‘Ik zal het proberen, volgende keer,' zei ik.


We gingen met de trein naar Ochanomizu. Omdat ik nog niet had ontbeten, kocht ik op station Shinjuku bij het overstappen een sandwich bij een kiosk en dronk er een kop koffie bij die naar gekookte kranteninkt smaakte. De trein op zondagochtend zat vol gezinnen en stelletjes die eropuit gingen. Een groep jongetjes in identieke baseball-uniformen rende met hun knuppels door de trein. Er waren meer meisjes met korte rokjes in de trein, maar niemand droeg zo'n kort rokje als Midori. Af en toe trok ze de zoom van haar rok omlaag. Mannen keken steels naar haar dijen. Ik voelde me opgelaten, maar Midori leek het niet te kunnen schelen.

'Weet je wat ik nu het liefst zou willen?' fluisterde Midori in de buurt van Ichigaya in mijn oor.

‘Ik heb geen flauwe notie,' zei ik. 'Maar vertel het me alsjeblieft niet in de trein. Andere mensen hoeven het niet te horen.'

'Jammer. Deze was wel geweldig,' zei Midori heel teleurgesteld.

'Wat is er trouwens in Ochanomizu?'

'Kom maar mee, dan zie je het vanzelf.'

Ochanomizu was vergeven van de middelbare scholieren op weg naar een proefexamen of naar bijles. Midori had het hengsel van haar schoudertas in haar linkerhand; met haar rechterhand pakte ze mij bij de hand en loodste me door de massa scholieren.

'Weet je, Watanabe, kun jij uitleggen wat het verschil is tussen aanvoegende wijs tegenwoordige tijd en aanvoegende wijs verleden tijd van het Engels?' vroeg ze zonder enige inleiding.

'Ik denk het wel,' zei ik.

'Ik zou weleens willen weten wat voor nut dat nu heeft in het dagelijks leven.'

'Geen enkel,' zei ik. 'Maar de vraag is niet wat het praktisch nut ervan is. Het is volgens mij eerder een goede training om dingen systematisch te benaderen.'

Midori dacht daar een tijdje ernstig over na. 'Je bent geweldig,' zei ze. 'Daar ben ik nog nooit op gekomen. Ik ben er altijd van uitgegaan dat subjunctieven en differentiaalformules en de scheikundige symbolen nut hadden. Ik heb al die ingewikkelde dingen altijd gewoon overgeslagen. Misschien heb ik mijn hele leven wel iets verkeerd gedaan.'

'Gewoon overgeslagen?'

'Precies. Ik heb altijd gedaan alsof die dingen niet bestonden. Sinus, cosinus, ik weet er helemaal niets van.'

'Knap dat je de middelbare school hebt afgemaakt en op de universiteit bent gekomen,' zei ik verbaasd.

'Wat ben je toch dom,' zei Midori. 'Weet je dat dan niet? Het enige dat je nodig hebt om een examen te halen is een goede intuïtie. Ik heb een ontzettend goede intuïtie. Als ik uit drie dingen het goede antwoord moet kiezen, haal ik dat er zo uit.'

'Ik heb niet zo'n goede intuïtie als jij, dus ik moet me wel tot op zekere hoogte een systematische denkwijze eigen maken. Als een raaf die stukjes glas verzamelt in zijn nest in de boom.'

'En wat is daar het nut van?'

'Tja,' zei ik. 'Sommige dingen worden er makkelijker door, volgens mij.' 'Zoals?'

'Metafysische redeneringen. Of een taal leren.' 'En wat is daar dan het nut van?'

'Dat hangt van de persoon af. Voor sommige mensen is dat nuttig, voor sommige niet. Het is vooral een soort oefening. Waar het nuttig voor is, dat is vraag twee. Zoals ik net al zei.'

'Ik snap het,' zei ze, onder de indruk. Ze leidde me aan de hand verder langs een weg omlaag. 'Watanabe, jij kunt echt goed dingen uitleggen.'

'O ja?'

'Ja. Ik heb al aan allerlei mensen gevraagd wat het nut is van de Engelse aanvoegende wijs, maar nooit heeft iemand het me zo helder uitgelegd als jij. Zelfs mijn leraar Engels niet. Als ik het aan mensen vroeg, raakten ze in de war, of ze werden boos, of ze maakten me belachelijk. Niemand die het me gewoon uitlegde. Als er toen iemand was geweest zoals jij die het me helder had uitgelegd, had ik me misschien wel geïnteresseerd voor de subjunctief.'

'Wie weet,' zei ik.

'Heb jij ooit Het kapitaal gelezen?' vroeg Midori. 'Ja. Niet in zijn geheel, natuurlijk. Gedeeltes ervan, zoals de meesten.'

'Begreep je het?'

'Sommige stukken begreep ik, andere niet. Om Het kapitaal te kunnen lezen, moet je je eerst een bepaald begrippenkader eigen maken. Maar ik geloof dat ik in grote lijnen het marxisme wel begrijp.'

'Denk je dat een eerstejaars die nog nooit zulke boeken heeft gelezen Het kapitaal volledig kan begrijpen?' 

'Dat lijkt me praktisch uitgesloten,' zei ik.

'Kijk, toen ik op de universiteit kwam, ben ik bij een soort folkclub gegaan. Omdat ik liedjes wilde zingen. Maar het was een stel wan-nabe's bij elkaar. Ik krijg er de rillingen van als ik er alleen maar aan denk. Als je bij die club kwam, moest je Marx lezen. Van bladzij zoveel tot bladzij zoveel. Met een hele uitleg erbij dat folk radicaal met de maatschappij verbonden moest zijn. Dus zat er niets anders op dan thuis Marx te gaan lezen. Maar ik begreep er helemaal niets van, nog minder dan van de subjunctief. Na drie bladzijden gaf ik het op. Op de bijeenkomst een week later zei ik braaf dat ik het wel had gelezen, maar dat ik er niets van snapte. Prompt werd ik voor domkop uitgemaakt. Ze zeiden dat ik geen kritisch bewustzijn van de klassenstrijd had, en dat het me aan maatschappelijke betrokkenheid ontbrak. Serieus. Alleen maar omdat ik gezegd had dat ik de tekst niet had begrepen. Verschrikkelijk toch?'

'Tja,' zei ik.

'Hun zogenaamde discussies waren ook verschrikkelijk. Ze gebruikten allemaal moeilijke woorden met een gezicht alsof ze alles begrepen. Elke keer als ik iets niet begreep, stelde ik een vraag: "Wat is dat, imperialistische uitbuiting? Wat heeft dat te maken met de Verenigde Oost-Indische Compagnie?" "Betekent verwerping van het industriële conglomeraat dat we na ons afstuderen geen baan mogen zoeken in de maatschappij?" Maar niemand die het me uitlegde. Ze werden boos op me. Niet te geloven, toch?'

'Ik geloof je.'

'Hoe ik dat nou niet kon snappen. Wat er dan helemaal in mijn hoofd omging. En daar lieten ze het bij. Dat kan natuurlijk niet. Ik weet het: ik ben niet de slimste. Ik ben plebs. Maar de hele wereld draait op het plebs en het is het plebs dat wordt uitgebuit. Met woorden strooien die het plebs niet begrijpt - wat is dat voor revolutie, wat is dat voor maatschappelijke omwenteling? Ik heb ook het beste voor met de wereld. Als er iemand wordt uitgebuit, moet daar een einde aan komen. Daarom stel ik juist die vragen. Zo is het toch?'

'Daar zit wat in.'

'Op dat moment realiseerde ik me hoe nep ze allemaal waren. Ze voelen zich heel wat met hun gewichtige woorden. Het enige waar ze aan denken is hoe ze indruk kunnen maken op de meisjes uit het eerste jaar en hoe ze hun hand onder de rokjes kunnen steken. En als ze in hun examenjaar komen, knippen ze hun lange haar af en solliciteren bij Mitsubishi, of bij TBS, of bij IBM of bij de Fuji Bank; ze trouwen met een lieve vrouw die nog nooit Marx heeft gelezen en geven hun kinderen afschuwelijk ingewikkelde namen. Hoezo verwerping van het industriële conglomeraat? Laat me niet lachen. Van hetzelfde laken een pak met de andere eerstejaars. Die zitten stuk voor stuk braaf te knikken met een gezicht alsof ze het allemaal begrijpen, terwijl ze er niets van snappen. En achteraf beginnen ze tegen mij dat ik een sukkel ben en dat ik alleen maar overal ja en amen op hoef te zeggen. Er zijn trouwens nog veel gekkere dingen voorgevallen. Wil je horen hoe ze me echt over de rooie kregen?' ‘Ik ben een en al oor.'

'Op een keer hadden we 's avonds een politieke bijeenkomst en de meisjes kregen te horen dat ze allemaal twintig rijstballen moesten meebrengen als avondsnack. Volslagen seksistisch gewoon. Maar omdat ik niet altijd uit de toon wilde vallen, zei ik niets en ik maakte keurig twintig rijstballen, met een zoute pruim erin en met zeewier erom. En wat denk je dat ik achteraf te horen krijg? Dat in de rijstballen van Kobayashi alleen maar een zoute pruim zat en dat ze niets extra's had gemaakt. Het bleek dat de andere meisjes ook zalm en kuit in hun rijstballen hadden gedaan en dat ze er ook nog gebakken ei bij hadden gemaakt. Het was zo absurd dat ik geen woord kon uitbrengen. Als je revolutionaire omwentelingen te bediscussiëren hebt, ga je je toch niet druk maken over rijstballen? Met een zoute pruim en met zeewier heb je een uitstekende rijstbal. Denk eens aan de kinderen in India.'

Ik lachte. 'En hoe is het afgelopen met de club?'

'In juni ben ik ermee gestopt, toen begon ik me te veel te ergeren,' zei Midori. 'Maar bijna iedereen hier op de universiteit is nep. Iedereen is doodsbang dat een ander erachter komt dat hij iets niet begrijpt. Daarom lezen ze allemaal dezelfde boeken, strooien ze allemaal met dezelfde woorden, luisteren ze allemaal naar John Coltrane-platen en kijken ze naar films van Pasolini. Is dat nou revolutie?'

'Tja, wat kan ik ervan zeggen? Ik heb nog nooit een revolutie meegemaakt.'

'Als dit een revolutie is, laat dan maar zitten. Ik krijg toch het vuurpeloton omdat ik enkel een zoute pruim in mijn rijstballen had gedaan. Voor jou vinden ze ook wel een reden om je af te maken. Omdat je de aanvoegende wijs netjes hebt uitgelegd of zo.' 'Niet ondenkbaar,' zei ik.

'Kijk, ik weet waar ik het over heb. Ik ben tenslotte het gewone volk. Revolutie of niet, voor het gewone volk zit er niets anders op dan zich door de barre omstandigheden heen te slaan. Revolutie? Voor hen betekent het enkel een ander naambordje op het stadhuis. Maar daar weet dat stelletje helemaal niets van. Ze strooien maar met die belachelijke woorden. Heb jij ooit een belastinginspecteur op bezoek gehad?'

'Nee.'

'Ik zo vaak. Ze komen binnen zonder kloppen en blazen hoog van de toren. "Wat is dit voor een kasboek? Wat drijft u voor een miserabele zaak? En zijn dit echt uw uitgaven? Laat me de bonnetjes zien. De bonnetjes!" Zo gaan ze tekeer. Wij kruipen weg in een hoekje en als het tijd wordt voor de lunch, laten we een luxe sushimenu bezorgen. Maar mijn vader heeft nooit gesjoemeld met de belasting. Echt niet. Zo is hij gewoon. Van de oude stempel. Toch heeft zo'n inspecteur de hele tijd over van alles wat te zeuren. "Het inkomen is wel wat aan de lage kant." Het moet niet gekker worden. Allicht is het inkomen laag, want we verdienen nauwelijks iets. Als ik dat soort dingen hoor, erger ik me kapot. Dan krijg ik ontzettend zin om tegen ze te schreeuwen dat ze deze geintjes maar ergens moeten uithalen waar wel veel geld is. Nou, wat denk jij, zal de houding van belastinginspecteurs na de revolutie veranderen?'

'Dat valt sterk te betwijfelen.'

'Nou, ik geloof er niet in, in die revolutie. Ik geloof alleen in liefde.'

Peace, man,’ zei ik.

'Peace, man,’ zei Midori.

'Waar zijn we trouwens naar op weg?' vroeg ik.

'Naar het ziekenhuis. Mijn vader ligt in het ziekenhuis en het is vandaag mijn beurt hem gezelschap te houden.'

'Je vader?' zei ik verbaasd. 'Je vader zat toch in Uruguay?'

'Dat was gelogen,' zei Midori langs haar neus weg. 'Hij heeft altijd geroepen dat hij naar Uruguay ging, maar daar is geen sprake van. Hij komt nog niet eens Tokio uit.'

'Hoe is het met hem?'

'Eerlijk gezegd is het een kwestie van tijd.'

Een tijdlang stapten we zwijgend voort.

'Het is dezelfde ziekte als bij mijn moeder. Ik spreek uit ervaring. Een hersentumor. Kun je het geloven? Nog geen twee jaar geleden is mijn moeder aan een hersentumor overleden. En nu heeft mijn vader er een.'


Op de gangen van het academisch ziekenhuis liepen, ook omdat het zondag was, bezoekers en mensen met lichte aandoeningen door elkuar. Overal hing een onmiskenbare ziekenhuislucht: een samensmelting van ontsmettingsmiddel, bloemen van bezoekers, urine en matrassen. Verpleegsters klepperden daar met het droge geluid van hun schoenen doorheen.

De vader van Midori lag in het voorste bed van een tweepersoonskamer. Zoals hij daar lag, deed hij me denken aan een zwaargewond diertje. Hij lag bewegingloos op zijn zij te slapen. Zijn linkerarm bungelde, met de naald van het infuus erin, naar beneden. Hij was mager en klein van stuk en oogde alsof hij nog veel kleiner en magerder zou worden. Er zat een wit verband om zijn hoofd gewikkeld en op zijn bleke arm waren de stippels zichtbaar van littekens van infusen en injecties. Met zijn halfgeopende ogen staarde hij naar een punt in de ruimte, maar toen wij binnenkwamen, bewogen zijn rooddoorlopen ogen even en keken onze kant op. Dat hield hij tien seconden vol. Toen liet hij zijn zwakke blik weer rusten op dat ene punt.

Als je zijn ogen zag, wist je meteen dat deze man spoedig zou sterven. In zijn lichaam viel nauwelijks meer levenskracht te bespeuren. Het was nog slechts een zwak, vaag overblijfsel van een leven, als een oud huis waar alle meubels en huisraad uit zijn gedragen en dat alleen nog wacht op de afbraak. Rond zijn droge mond groeide een polletje stoppels dat net onkruid leek. Wonderlijk hoe zelfs bij een oude man uit wie de levenskracht is verdwenen de baard nog keurig blijft groeien.

Midori groette de stevige man van middelbare leeftijd in het bed bij het raam. Zo te zien kon hij niet praten; hij knikte alleen en glimlachte. Hij schraapte een paar keer zijn keel, nam een slok van het water dat bij zijn hoofdeinde stond, draaide zich toen steunend om op zijn zij en keek naar buiten. Buiten waren alleen elektriciteitspalen en elektriciteitsdraden te zien. Verder niets. Nog geen wolkje aan de hemel.

'Hoe is het, vader, gaat het goed?' zei Midori in het oor van haar vader. Ze praatte op een toon alsof ze een microfoon testte. 'Hoe gaat het vandaag?'

Haar vader bewoog met moeite zijn lippen. 'Niet goed,' zei hij. Eigenlijk was het geen spreken, het was meer een poging woorden voort te brengen op de droge lucht die uit zijn keel naar buiten kwam.

'Doet uw hoofd pijn?' vroeg Midori.

'Ja,' kreunde haar vader. Hij leek niet meer dan een of twee lettergrepen tegelijk te kunnen uitspreken.

'Nou, dat is ook logisch, zo vlak na de operatie. Het is akelig, maar hou nog even vol,' zei Midori. 'Dit is Watanabe, een vriend van me.'

'Aangenaam,' zei ik.

Haar vader opende zijn lippen half en sloot ze toen weer.

'Ga daar maar zitten,' zei Midori. Ze wees naar een ronde plastic stoel aan het voeteneind. Ik deed wat me gezegd was. Midori liet haar vader een beetje water drinken en vroeg hem of hij zin had in fruit of pudding. 'Laat maar,' zei haar vader. Toen Midori zei dat hij toch iets moest eten, antwoordde hij: 'Al klaar.'

Aan het hoofdeind van het bed was een klein tafeltje dat tevens dienstdeed als opbergruimte voor spulletjes en daarop stonden een waterkan, een kop, een schoteltje en een kleine wekker. Uit een grote papieren zak die eronder stond haalde Midori een schone pyjama, ondergoed en allerlei klein spul, dat ze ordende en wegborg in een kast in de hoek naast de ingang. Onder in de zak zat ziekenkost. Twee grapefruits, puddinkjes en drie komkommers.

'Komkommers?' zei Midori verbaasd. 'Wat moeten we met komkommers? Wat denkt mijn zus wel? Onvoorstelbaar. Ik heb haar de boodschappen nog doorgebeld. Ik heb echt niet om komkommers gevraagd.'

'Misschien heeft ze je verkeerd verstaan,' zei ik.

Midori knipte met haar vingers. 'Dat is het. Ik heb haar om kiwi gevraagd. Maar ze kan toch ook zelf nadenken? Wat moet een zieke nu met een rauwe komkommer? Vader, wilt u komkommer?'

'Nee,' zei vader.

Midori ging aan zijn hoofdeind zitten en vertelde hem van alles over thuis. Dat de tv kapot was en dat ze een reparateur erbij geroepen hadden, dat een tante uit Takaido had gezegd dat ze over een paar dagen op ziekenbezoek zou komen, dat Miyazaki, van de apotheek, was gevallen met zijn motor - dat soort verhalen. Vader reageerde alleen maar met een kreun.

'Wilt u echt niet iets eten, vader?'

'Nee,' antwoordde vader.

'En jij, Watanabe? Wil je grapefruit?'

'Nee,' zei ik.

Even later wenkte Midori me mee naar de tv-kamer. Ze rookte daar op de bank een sigaret. In de tv-kamer zaten drie zieken in pyjama ook niet een sigaret erbij te kijken naar een of ander politiek discussieprogramma.

'Weet je, die oude man daar met zijn stok zit al de hele tijd naar mijn benen te kijken. Die man met een bril, in een blauwe pyjama,' fluisterde Midori blij in mijn oor.

'Natuurlijk kijkt hij. Iedereen kijkt, met zo'n rokje.'

'Prima toch? Iedereen zit zich hier maar te vervelen en dan is het leuk om eens naar een paar meisjesbenen te kijken. Misschien herstellen ze wel sneller van een beetje opwinding.'

'Als het maar niet omgekeerd uitpakt.'

Midori staarde naar de rook van haar sigaret, die recht omhoog-steeg.

'Mijn vader,' begon Midori, 'is geen slecht mens. Zo nu en dan ergert hij me omdat hij vreselijke dingen zegt, maar in de grond is hij oprecht en hij hield met hart en ziel van mijn moeder. Hij heeft op zijn manier zijn uiterste best gedaan. Hij had zijn zwaktes, hij had absoluut geen talent voor zaken, hij was geen getapte figuur, maar vergeleken met al die kleingeestige lui die alleen maar liegen en de zaken verdraaien is het een heel rechtschapen man. Hij is geen slecht mens.'

Midori pakte mijn hand alsof ze iets opraapte wat op straat gevallen was en legde hem op haar schoot. De helft van mijn hand lag op de stof van haar rok, de andere helft lag op haar dij. Ze keek me een tijdlang aan.

‘Ik weet het, Watanabe, het is niet erg gezellig zo in een ziekenhuis, maar zou je me hier nog even gezelschap willen houden?'

‘Ik heb tot vijf uur de tijd, dus ik kan tot vijf uur blijven,' zei ik. 'Ik vind het leuk met je samen te zijn en ik heb toch niets anders te doen.'

'Wat doe je anders op zondag?'

'De was,' zei ik. 'En de strijk.'

'Je wilt geloof ik niet met mij over haar praten, hè? Je vriendinne-tje'

'Dat klopt. Daar wil ik niet over praten. Het is nogal gecompliceerd en ik denk niet dat ik het goed kan uitleggen.'

'Het geeft niets. Je hoeft niets uit te leggen,' zei Midori. 'Mag ik zeggen wat ik me erbij voorstel?'

'Ga je gang. Het is meestal boeiend als jij je ergens een voorstelling van maakt. Brand los.'

'Ik denk dat ze getrouwd is.'

'O ja?'zei ik.

'Het is een mooie, rijke vrouw van twee-, drieëndertig, met een bontmantel, schoenen van Charles Jourdan, zijden ondergoed en zo, en op de koop toe heeft ze een enorme seksuele honger. Ze doet heel vieze dingen. Op doordeweekse middagen verslinden jullie elkaar. Maar omdat op zondag haar man thuis is, kunnen jullie elkaar niet zien. Klopt het?'

'Boeiende hypothese,' zei ik.

'Ze wil dat je haar vastbindt, dat je haar blinddoekt en dat je haar hele lichaam likt tot in alle hoekjes. En dan wil ze dat je er vreemde dingen in stopt, je weet wel. En jullie doen allerlei acrobatische standjes en daar nemen jullie polaroids van.'

'Klinkt goed.'

'Ze is onverzadigbaar en jullie doen alles wat ze maar kan bedenken. Dag in dag uit denkt ze daarover na. Ze heeft er alle tijd voor. "Als Watanabe de volgende keer komt, dan gaan we dit doen, of dat." Als jullie dan in bed duiken, doen jullie het in allerlei standjes en komt ze drie keer klaar. En dan zegt ze tegen je: "Vind je mijn lichaam niet geweldig? Dit vind je niet bij een jongere vrouw. Die doen dit niet. Maar je mag nog niet stoppen." Zoiets.'

'Je hebt te veel pornofilms gezien,' zei ik lachend.

'Misschien heb je wel gelijk,' zei Midori. ‘Ik ben dol op pornofilms. Zullen we een keertje samen gaan?'

'Mij best. Als je een keer tijd hebt doen we dat.'

'Echt? Ik verheug me er nu al op. Laten we naar een SM-film gaan. Zo een met zwepen, of dat ze het meisje dwingen voor het oog van iedereen te plassen. Daar ben ik dol op.'

'Goed hoor.'

'Weet je wat ik in de pornobioscoop nou het allerleukst vind?' 'Ik heb geen flauwe notie.'

'Nou, als dan de seksscène komt, hoor je iedereen om je heen tegelijk iets wegslikken. Ik ben dol op dat geluidje. Heel vertederend.'


Terug op de ziekenzaal praatte Midori weer verder tegen haar vader over van alles en nog wat. Haar vader zei af en toe 'o', of hij kreunde, of hij zei helemaal niets. Om een uur of elf kwam de vrouw van de man in het bed naast hem binnen, ze verschoonde zijn pyjama en schilde fruit voor hem. Het was een hartelijke vrouw met een rond gezicht en ze maakte een praatje met Midori. Er kwam een verpleegster binnen, ze verwisselde de infuusfles, babbelde even met Midori en de vrouw met het ronde gezicht en ging toen weer weg. Omdat ik niets te doen had, liet ik mijn blik door de kamer dwalen en naar buiten, naar de elektriciteitsdraden. Af en toe kwamen er spreeuwen aanvliegen die erop neerstreken. Midori babbelde tegen haar vader, wiste nu eens het zweet van zijn voorhoofd, veegde dan weer wat speeksel weg, praatte wat met de vrouw of met een verpleegster, babbelde tegen mij en controleerde het infuus.

Toen om halftwaalf de zaalarts de ronde kwam doen, gingen Midori en ik op de gang staan wachten. Toen de zaalarts naar buiten kwam, vroeg Midori: 'Dokter, hoe is het met hem?'

'Hij is net geopereerd en hij krijgt pijnstillers toegediend, dus hij is behoorlijk uitgeput,' zei de dokter. 'De resultaten van de operatie weten we pas over een dag of twee, drie. Wie weet valt het mee. En als het niet meevalt, zullen we het dan opnieuw moeten bekijken.'

'U gaat toch niet nog een keer zijn hoofd openmaken?'

'Daar kan ik nu nog niets over zeggen,' zei de dokter. 'Trouwens, is dat niet een erg kort rokje, jongedame?'

'Leuk, hè?'

'Maar hoe doe je dat op de trap?' vroeg de dokter.

'Niks bijzonders. Ik laat het gewoon zien,' zei Midori. De verpleegster achter hem giechelde.

'Misschien moet jij eens opgenomen worden en je hoofd laten nakijken,' zei de dokter verbaasd. 'En gebruik in dit ziekenhuis zoveel mogelijk de lift. Meer patiënten hoeven we er niet bij. We hebben het de laatste tijd al zo druk.'

Vlak na de ronde van de zaalarts was het etenstijd. Een verpleegster kwam met een karretje de ziekenzaal binnen en deelde de maaltijden uit. Midori's vader kreeg soep, fruit, zachtgekookte vis zonder graten en gepureerde groente. Midori hielp haar vader op zijn rug te gaan liggen en met een hendel aan het voeteneind van het bed krikte ze het hoofdeinde omhoog. Ze voerde haar vader soep met een lepel. Toen hij vijf, zes happen had gegeten, draaide hij zijn gezicht weg en zei: 'Genoeg.'

'Dat kan niet, hoor, dat u zo weinig eet,' zei Midori. Haar vader zei: 'Later.'

'U zult wel moeten. Als u niet goed eet, wordt u niet beter,' zei Midori. 'Moet u plassen?'

'Nee,' antwoordde haar vader.

'Watanabe, ga je mee naar beneden wat eten?' zei Midori.

'Goed,' zei ik, maar eerlijk gezegd had ik op dat moment nergens trek in. In de kantine was het een komen en gaan van dokters, verpleegsters en bezoekers. In een kale ondergrondse hal zonder ramen stonden stoelen en tafels in rijen en iedereen zat onder het eten te praten - waarschijnlijk over ziektes - en dat echode als in een tunnel. Af en toe klonk over dit geroezemoes heen een oproep voor een arts of een verpleegster. Ik stelde een tafel veilig en Midori haalde intussen eten voor twee personen op een aluminium blad. Een menu van kroket met aardappelsalade, fijngesneden kool, gekookte groenten, rijst en misosoep, in hetzelfde witte plastic servies als voor de patiënten. Ik at de helft op en liet de rest staan. Midori at alles met smaak op.

'Heb je niet zoveel trek, Watanabe?' zei Midori, van haar hete thee slurpend.

'Nee, niet zo,' zei ik.

'Dat komt door het ziekenhuis,' zei Midori, om zich heen kijkend. 'Dat heeft iedereen die er niet aan gewend is. De geur, het geluid, de beladen sfeer, de gezichten van de zieken, de spanning, de irritaties, de wanhoop, de pijn, de vermoeidheid - daar komt het door. Daardoor krimpt je maag en verdwijnt je eetlust. Maar als je er eenmaal aan gewend bent, heb je er geen last meer van. Bovendien, als je niet goed eet, kun je niet verplegen. Echt. Ik kan het weten, want ik heb mijn opa, mijn oma en mijn moeder verpleegd, en nu mijn vader. Het komt vaak genoeg voor dat je aan eten niet toekomt. Daarom moet je goed eten als je kunt.'

‘Ik begrijp wat je bedoelt,' zei ik.

'Als er familie op ziekenbezoek komt, eet ik hier natuurlijk ook met hen. En iedereen laat de helft liggen, net als jij. Als ik dan alles naar binnen werk, zeggen ze: "Nou, die Midori heeft een gezonde eetlust. Ik krijg geen hap door mijn keel." Maar ik ben degene die verpleegt. Dat is geen lolletje. De anderen komen alleen maar even langs en betuigen hun medeleven. Maar ik ben degene die hem helpt als hij naar de wc moet, die zijn speeksel wegveegt en zijn lichaam dept. Als met medeleven de stront ook was opgeruimd, dan heb ik al vijftig keer zo veel meegeleefd als alle anderen. Maar als ik mijn hele bord leeg eet, zegt iedereen: "Gelukkig gaat het goed met onze Midori." Denken ze soms allemaal dat ik een pakezel ben of zo? Waarom begrijpen die mensen, die best al op leeftijd zijn, niet hoe die dingen werken? Met de mond belijden ze van alles, maar wat telt is of je de stront opruimt of niet. Ik ben ook weleens gekwetst. Ik ben ook weleens bekaf. Ik heb ook weleens zin om te huilen. Ik bedoel, er komt een stel artsen aan, ze snijden zijn hoofd open zonder dat er enig vooruitzicht is op herstel, ze knutselen wat, en dat herhalen ze nog een keer, en elke keer gaat hij achteruit en wordt hij steeds verwarder. Hoe denk je dat het is om dat voor je ogen te zien gebeuren? Dat is niet te verdragen. Bovendien schieten we door ons spaargeld heen en ik weet niet of ik nog drieënhalf jaar kan studeren, of dat de bruiloft van mijn zus onder deze omstandigheden door kan gaan.'

'Hoe vaak in de week kom je hier?' vroeg ik.

'Vier dagen,' zei Midori. 'In principe krijgen de mensen hier volledige verzorging, maar in de praktijk is het niet voldoende met alleen de verpleegsters. Ze doen echt heel goed werk, maar ze zijn met te weinig en er is te veel te doen. Daarom moet de familie wel enigszins bijspringen. Mijn zus past op de winkel en ik probeer tussen de colleges door te komen. Mijn zus komt drie keer in de week, en ik meestal vier dagen. En in de tijd die dan nog overblijft zien we onze vriendjes. Een overvol programma.'

'Als je het zo druk hebt, waarom spreek je dan zo vaak met mij af?'

'Omdat ik het fijn vind met je samen te zijn,' zei Midori, terwijl ze haar lege plastic theekopje in haar hand liet ronddraaien.

'Ga jij maar even een uur of twee in je eentje een stukje wandelen,' zei ik. ‘Ik pas zolang wel op je vader.'

'Waarom?'

'Het is goed om even uit het ziekenhuis te zijn en je te ontspannen. 

Niemand aan je hoofd, even die bovenkamer leeg laten worden.'

Midori dacht even na en ten slotte knikte ze. 'Ja. Misschien heb je gelijk. Maar weet je hoe het moet? Hoe je hem moet helpen?'

‘Ik heb het je zien doen, dus ik heb wel een idee. Het infuus controleren, water laten drinken, zweet afwissen, speeksel wegvegen. De steek staat onder het bed. Als hij trek krijgt, geef ik hem de rest van zijn lunch te eten. Als ik iets niet weet, vraag ik het aan de verpleging.'

'Met wat je nu weet, kun je wel even voort,' zei Midori met een glimlach. 'Eén ding nog: die ouwe begint een beetje vreemd in zijn hoofd te worden, dus af en toe zegt hij rare dingen. Dingen waar geen touw aan vast te knopen valt. Gewoon niet op letten.'

'Komt in orde,' zei ik.


Toen we terugkwamen op de ziekenzaal, zei Midori tegen haar vader dat ze even wegging voor een boodschap, maar dat ik in de tussentijd op hem zou passen. Haar vader had daar niets op te zeggen. Misschien had hij helemaal niet begrepen wat Midori had gezegd. Hij lag op zijn rug en staarde naar het plafond. Als hij niet zo nu en dan had geknipperd, had je hem voor dood gehouden. Zijn ogen waren rooddoorlo-pen alsof hij zwaar had gedronken en als hij diep ademhaalde, zwol zijn neus een beetje op. Hij vertrok geen spier en ook al praatte Midori tegen hem, hij deed geen moeite antwoord te geven. Ik had geen flauwe notie wat er omging in de diepte van zijn verwarde bewustzijn.

Toen Midori weg was, vroeg ik me af of ik iets tegen hem zou zeggen, maar omdat ik niet wist hoe of wat, zweeg ik uiteindelijk. Hij deed al snel zijn ogen dicht en viel in slaap. Ik ging op de stoel aan zijn hoofdeind zitten en terwijl ik vurig hoopte dat hij niet nu zou overlijden, keek ik naar zijn neus, die zo af en toe licht trilde. Het zou vreemd zijn als de man uitgerekend zou stoppen met ademhalen terwijl ik bij hem zat, bedacht ik me. Ik had hem pas net voor het eerst ontmoet. De enige band tussen hem en mij was Midori. De enige band tussen Midori en mij was het college Theatergeschiedenis.

Maar hij ging niet dood. Hij was alleen in diepe slaap. Toen ik mijn oor dicht bij zijn gezicht bracht, kon ik hem zacht horen snurken. Opgelucht begon ik een gesprek met de vrouw van de man in het andere bed. Ze nam aan dat ik het vriendje van Midori was en praatte honderduit over Midori.

'Het is echt een goed kind,' zei ze. 'Ze zorgt prima voor haar vader en ze is heel vriendelijk, en attent en flink, en nog knap ook. Je moet goed op haar passen, hoor. Laat haar niet gaan. Meisjes zoals zij zijn er niet veel.'

‘Ik zal op haar passen,' antwoordde ik neutraal.

‘Ik heb een dochter van eenentwintig en een zoon van zeventien, maar ze komen niet naar het ziekenhuis. Zodra ze vrij zijn, gaan ze surfen, of ze gaan uit of ze hebben afspraakjes. Het is verschrikkelijk. Ze proberen zoveel zakgeld van je los te krijgen als ze kunnen en daarna zijn ze weer verdwenen.'

Om halftwee zei de vrouw dat ze even boodschappen moest doen en ging weg. De patiënten waren allebei in diepe slaap. De vredige stralen van de middagzon stroomden de kamer in en zelf viel ik op mijn ronde krukje ook bijna in slaap. De witte en gele chrysanten in een vaas op de tafel bij het raam herinnerden eraan dat het nu herfst was. In de kamer hing de zoete geur van gekookte vis van de onaangeroerde lunch. Verpleegsters klepperden onophoudelijk over de gang en hun stemmen klonken helder en scherp als ze iets tegen elkaar zeiden. Zo nu en dan kwamen ze de kamer binnen en wanneer ze zagen dat beide patiënten in diepe slaap waren, verdwenen ze weer met een glimlach in mijn richting. Ik wilde dat ik iets te lezen had, maar in de kamer waren geen kranten, boeken of tijdschriften. Er hing alleen een kalender aan de muur.

Ik dacht aan Naoko. Hoe ze naakt met alleen een haarspeldje in voor me had gestaan. Ik dacht aan de welving van haar taille en aan haar beschaduwde schaamhaar. Waarom zou ze zich zo naakt aan me hebben laten zien? Was ze aan het slaapwandelen? Of was het uitsluitend een zinsbegoocheling? Naarmate de tijd verstreek en hoe meer ik van die kleine wereld verwijderd was, hoe minder ik wist of de gebeurtenissen van die avond zich werkelijk hadden afgespeeld. Als ik ervan uitging dat het echt was gebeurd kon ik dat geloven, en als ik ervan uitging dat het een zinsbegoocheling was kon ik me dat ook voorstellen. Voor een zinsbegoocheling was het te gedetailleerd en voor een werkelijke gebeurtenis was het te mooi. Dat gold zowel voor Naoko's lichaam als voor het maanlicht.

Mijn gedachten werden onderbroken doordat de vader van Midori plotseling zijn ogen opendeed en begon te hoesten. Ik veegde met een tissue het slijm weg en depte met een handdoek het zweet van zijn voorhoofd.

Toen ik vroeg of hij water wilde drinken, gaf hij een knikje van ongeveer vier millimeter. Ik liet hem voorzichtig drinken uit een kleine glazen tuitbeker. Zijn lippen trilden en zijn adamsappel schoof op en neer. Hij dronk al het lauwe water uit de tuitbeker op.

'Wilt u nog meer water?' vroeg ik hem. Hij leek iets te willen zeggen, dus bracht ik mijn oor naar hem toe. 'Genoeg,' zei hij met een zachte, droge stem. Zijn stem klonk nog droger en zachter dan eerst.

'Wilt u niet iets eten? U zult wel trek hebben,' zei ik. De vader gaf weer een miniem knikje. Ik draaide zoals ik Midori had zien doen met de hendel het bed omhoog en voerde hem in beurten kleine hapjes groenten in gelei en vis. Hij deed er ontzettend lang over om de helft op te eten. Toen draaide hij zijn hoofd opzij om aan te geven dat hij genoeg had. Blijkbaar deden bewegingen met zijn hoofd hem pijn, want hij bewoog zich zo min mogelijk. Toen ik hem vroeg of hij nog fruit of zo wilde, zei hij: 'Nee.' Ik veegde zijn mondhoeken schoon met een handdoek, draaide het bed terug in zijn horizontale stand en zette het eetgerei op de gang.

'Hoe heeft het gesmaakt?' vroeg ik.

'Vies,' zei hij.

'Nou, het ziet er inderdaad niet al te smakelijk uit,' zei ik lachend. Zonder iets te zeggen keek hij me een hele tijd aan met ogen die leken te twijfelen of ze dicht zouden gaan of open wilden blijven. Ik vroeg me af of hij wel wist wie ik was. Hij leek nu met mij samen meer ontspannen dan toen Midori er was. Misschien zag hij me voor iemand anders aan. In dat geval was ik daar dankbaar voor.

'Het is mooi weer hè, buiten?' zei ik, op mijn ronde krukje gezeten met mijn benen over elkaar. 'Het is herfst, het is zondag, het is mooi weer en overal is het nu druk. Op zulke dagen kun je maar het best rustig binnen zitten. Het is alleen maar vermoeiend als het zo druk is. En de lucht is ook slecht. Ik doe op zondag meestal de was. 's Ochtends was ik, dan hang ik de was op het dak van de campus te drogen en aan het eind van de middag strijk ik alles. Ik heb helemaal geen hekel aan strijken. Het heeft wel iets om gekreukelde dingen glad te maken. Ik ben er zelfs tamelijk goed in. In het begin natuurlijk niet; toen kreeg ik overal vouwen. Maar na een maand had ik de slag te pakken. Zodoende is zondag mijn was- en strijkdag. Alleen vandaag komt het er niet van. Jammer, het is prachtig weer voor een wasdag.

Maar het geeft niet. Ik sta morgen vroeg op en dan doe ik het. 

Maakt u zich maar geen zorgen. Er zijn zoveel andere dingen om te doen op zondag.

Als ik morgen de was heb gedaan en heb opgehangen, ga ik om tien uur naar college. Dat college heb ik samen met Midori. Theatergeschiedenis; we behandelen nu Euripides. Kent u Euripides? Het is een oude Griek, die samen met Sophocles en Aeschylus als de grote drie van het Griekse theater wordt beschouwd. Ze zeggen dat hij in Macedonië is overleden aan een hondenbeet, maar er zijn ook andere lezingen. Die Euripides dus. Ik hou persoonlijk meer van Sophocles, maar dat is een kwestie van smaak. Eigenlijk kun je er niet veel van zeggen.

Het kenmerk van zijn toneelstukken is dat alles in de war loopt en niemand meer een kant op kan. Begrijpt u dat? Er worden allerlei mensen opgevoerd, met elk hun eigen omstandigheden, motieven en zienswijzen, en allemaal jagen ze rechtvaardigheid en geluk na. Daardoor loopt alles en iedereen vast. Dat is ook logisch. Het is nu eenmaal niet mogelijk dat iedereen zijn recht haalt en iedereen het geluk bereikt, dus het loopt uit op een onvermijdelijke chaos. Weet u hoe het afloopt? Heel eenvoudig. Op het laatst wordt er een god ten tonele gevoerd. En die regelt het verkeer. Jij daarheen, jij die kant op, jij gaat met die samen, jij blijft daar een poosje - op die manier. Als een soort fixer die alles keurig oplost. Dat noemen ze deus ex machina. In de toneelstukken van Euripides komt die deus ex machina steevast voor en op dat punt loopt de waardering voor Euripides uiteen.

Maar stel je eens voor hoe makkelijk het zou zijn als er in de echte wereld zo'n deus ex machina was. Als je in de problemen zit of geen kant meer op kunt, dan komt er gewoon een god van boven en die regelt het voor je. Wat zou dat makkelijk zijn. In ieder geval, daar gaat Theatergeschiedenis over. Dit soort dingen leren we op de universiteit.'

Terwijl ik zat te praten, keek de vader van Midori me de hele tijd wezenloos aan zonder een woord te zeggen. Uit zijn blik viel niet op te maken of te beoordelen of hij ook maar iets had begrepen van wat ik had gezegd.

'Peace, man,’ zei ik.

Van al dat praten had ik enorme trek gekregen. Ik had tenslotte nauwelijks ontbeten en van mijn lunch had ik de helft laten staan. Ik had nu spijt dat ik mijn lunch niet helemaal had opgegeten, maar aan spijt had ik niets. Ik zocht in het kastje naar iets eetbaars, maar er stond alleen een bus met velletjes nori, Vickshoestbonbons en shoyu. In de papieren zak zaten komkommers en grapefruits.

‘Ik heb trek. Is het goed als ik een komkommer opeet?' vroeg ik. Midori's vader zei niets. In de badkamer waste ik drie komkommers. Ik schonk een beetje shoyu op een schaaltje, wikkelde nori om de komkommer, dipte hem in de shoyu en knabbelde hem op.

'Dat smaakt,' zei ik. 'Het is eenvoudig en verfrissend, en het ruikt naar het leven. Een goede komkommer. Veel zinniger voedsel dan een kiwi.'

Toen ik de eerste komkommer op had, begon ik aan de tweede. Het sappige, knapperige geluid galmde door de ziekenzaal. Toen ik twee komkommers soldaat had gemaakt, stopte ik. Op een gasstel in de gang kookte ik water en ik zette thee voor mezelf.

'Wilt u iets drinken? Water, of sap?' vroeg ik.

'Komkommer,' zei hij.

Ik glimlachte. 'Prima. Met nori erom?'

Hij gaf een klein knikje. Ik draaide het bed weer omhoog, sneed de komkommer met het fruitmesje in hapklare stukjes, wikkelde er nori om, dipte het geheel in de shoyu, prikte het op een tandenstoker en bracht het naar zijn mond. Zonder van uitdrukking te veranderen kauwde hij en kauwde hij maar op een stuk komkommer en slikte het ten slotte door.

'En, smaakt het?' vroeg ik.

'Lekker,' zei hij.

'Fijn, hè, lekkere dingen eten? Dan weet je dat je leeft.'

Uiteindelijk at hij de hele komkommer op. Toen de komkommer op was, wilde hij water. Ik liet hem weer drinken uit de beker. Even later zei hij dat hij moest plassen. Ik haalde het urinaal onder het bed vandaan en hing zijn penis erin. Ik gooide de plas weg in het toilet en spoelde het urinaal schoon. Toen ik terugkwam in de ziekenzaal, dronk ik mijn thee verder op.

'Hoe voelt u zich?' vroeg ik.

'Mijn hoofd,' zei hij.

'Doet uw hoofd pijn?'

'Een beetje,' zei hij met een frons.

'Dat is nu eenmaal zo vlak na een operatie. Daar is niets aan te doen. Maar ik moet erbij zeggen dat ik zelf nog nooit een operatie

heb ondergaan, dus ik weet niet goed hoe dat is.' 'Kaaitje,' zei hij. 'Kaartje? Wat voor kaartje?' 'Midori,' zei hij. 'Kaartje.'

Omdat ik geen idee had waar hij het over had, zweeg ik. Ook hij zweeg een hele tijd. Toen zei hij: 'Vragen.' Hij had zijn ogen nu wijdopen en keek me strak aan. Hij leek me iets duidelijk te willen maken, maar de boodschap kwam niet bij me over.

'Ueno,' zei hij. 'Midori.'

'Bedoelt u station Ueno?'

Hij gaf een klein knikje.

'Kaartje. Midori. Vragen. Ueno,' vatte ik samen. Maar ik begreep de achterliggende betekenis volstrekt niet. Ik veronderstelde dat hij verward was, maar zijn oogopslag was veel helderder dan eerst. Hij tilde de arm zonder infuus op en strekte hem naar me uit. Het leek veel kracht van hem te vergen en zijn hand trilde in de lucht. Ik stond op en pakte de rimpelige hand beet. Hij kneep zacht in mijn hand en herhaalde: 'Vragen.'

'Komt in orde,' zei ik. 'Maakt u zich maar niet ongerust.' Toen legde ik zijn hand terug en hij deed zijn ogen dicht. Hij viel met een luide snurk in slaap. Nadat ik had vastgesteld dat hij niet was overleden, kookte ik water op de gang en dronk weer thee. Ik merkte dat ik een soort warmte was gaan voelen voor deze kleine man op zijn sterfbed.


Even later kwam de vrouw van de buurman terug en vroeg me of alles in orde was. Ik zei van wel. Ook haar man lag vredig snurkend te slapen.

Na drieën kwam Midori terug.

‘Ik heb in het park zitten niksen,' zei ze. 'Precies zoals jij had gezegd. In mijn eentje zonder met iemand te praten mijn hoofd leeg laten worden.'

'En, hoe was het?'

'Dank je wel. Ik ben een stuk opgeknapt. Ik ben nog een beetje gaar, maar mijn lichaam voelt een stuk lichter. Ik had zelf niet in de gaten hoe moe ik eigenlijk was.'

Nu haar vader in diepe rust was, hadden we eigenlijk niets te doen, dus haalden we koffie bij een automaat en dronken die in de tv-kamer op. Ik bracht Midori verslag uit van wat er in haar afwezigheid was gebeurd. Dat haar vader eerst diep had geslapen, dat hij toen wakker was geworden, dat hij de helft van de lunch had opgegeten, dat hij ook komkommer wilde eten toen hij mij komkommer hoorde eten, dat hij een hele komkommer had opgegeten, dat hij had geplast en toen weer in slaap was gevallen.

'Watanabe, je bent geweldig,' zei Midori, onder de indruk. 'Wij moeten altijd ontzettend ons best doen om hem iets te laten eten en jij krijgt het voor elkaar dat hij een hele komkommer naar binnen werkt. Ongelofelijk!'

'Ik weet niet. Misschien kwam het doordat hij mij zo smakelijk hoorde peuzelen,' zei ik.

'Misschien komt het doordat jij een talent hebt om mensen op hun gemak te stellen.'

'Welnee,' lachte ik. 'Er zijn genoeg mensen die precies het tegenovergestelde zeggen.'

'Wat vind je van mijn vader?'

'Ik mag hem wel. Niet dat we een gesprek hebben gevoerd, maar hij lijkt me aardig.'

'Was hij makkelijk?' 'Heel erg.'

'Vorige week was hij vreselijk,' zei Midori hoofdschuddend. 'Hij had ze niet op een rijtje en hij ging door het lint. Hij gooide een glas naar mijn hoofd en riep: "Val dood, trut!" Bij deze ziekte komen zulke dingen voor. Ik weet niet waarom, maar bij vlagen worden ze heel boosaardig. Bij mijn moeder was het ook zo. Weet je wat ze tegen me heeft gezegd? "Je bent mijn kind niet. Ik haat je." Heel even werd het me zwart voor de ogen. Maar het hoort erbij. Ergens drukt er iets op de hersenen en daardoor raken ze geïrriteerd en gaan ze lelijke dingen zeggen. Maar ook al weet je dat het zo is, het doet toch pijn. Als je zo je best doet en dan zulke dingen naar je hoofd krijgt, dat is verdrietig.'

'Dat kan ik me voorstellen,' zei ik. Toen schoten me de onbegrijpelijke dingen te binnen die Midori's vader had gezegd.

'Kaartje? Station Ueno?' zei Midori. 'Wat zou hij bedoelen? Ik begrijp het niet goed.'

'En toen zei hij "Midori" en "vragen".'

'Zou hij je hebben gevraagd voor mij te zorgen?'

'Misschien bedoelde hij of je voor hem een kaartje wilde kopen op station Ueno,' zei ik. 'In ieder geval is het onduidelijk wat het verband tussen die vier woorden is. Het kan van alles betekenen. Schiet je niets te binnen in verband met station Ueno?'

'Station Ueno...' Midori dacht diep na. 'Het enige dat me daarover te binnen schiet is dat ik twee keer van huis ben weggelopen. Eén keer toen ik in de derde klas van de lagere school zat en één keer in de vijfde. Beide keren ben ik op station Ueno op de trein gestapt naar Fukushima. Ik was ergens boos over en ik deed het in een opwelling. In Fukushima heb ik een tante met wie ik het nogal goed kan vinden en daar ging ik naartoe. Mijn vader was degene die me dan weer kwam ophalen. Helemaal in Fukushima. Samen gingen we met de trein terug naar Ueno en onderweg kochten we een lunchdoos. Mijn vader vertelde me dan allerlei losse dingen. Over de grote aardbeving, over de oorlog, over de tijd dat ik geboren werd - van die dingen waar je het meestal niet zo vaak over hebt. Nu ik erover nadenk, waren dat geloof ik de enige keren dat mijn vader en ik rustig met elkaar hebben gepraat. En wat denk je? Mijn vader zat tijdens de grote aardbeving midden in Tokio en hij heeft haar niet eens gevoeld!'

'Het is niet waar!' zei ik stomverbaasd.

'Het is wel waar. Mijn vader reed op dat moment op de fiets met een aanhangkarretje door Koishikawa, maar hij zegt dat hij niets heeft gevoeld. Toen hij thuiskwam, waren overal in de buurt dakpannen gevallen en zijn familie stond, vastgeklampt aan de pilaren, te trillen. Mijn vader begreep er niets van en vroeg: "Wat staan jullie nou te doen?" Dat is nou mijn vaders verhaal over de grote aardbeving,' zei Midori met een lach.

'Al zijn verhalen waren zo: volslagen gespeend van dramatiek. Altijd stond hij ergens aan de zijlijn van de gebeurtenissen. Afgaande op zijn verhalen was er in Japan in de afgelopen vijftig, zestig jaar niets belangwekkends gebeurd. De opstand van 1935, de Tweede Wereldoorlog - die hadden zich terloops ook ergens afgespeeld. Grappig, niet?

Met tussenpozen vertelde hij me steeds zo'n verhaal, tussen Fukushima en Ueno. En op het laatst was het altijd: "Waar je ook heen gaat, Midori, het is overal hetzelfde." Wat moest ik daar als kind nou van denken?'

'Dat schiet je te binnen bij Ueno?'

'Ja,' zei Midori. 'Ben jij ooit van huis weggelopen?'

'Nee.'

'Waarom niet?'

‘Ik ben nooit op het idee gekomen.'

'Wat ben jij een rare,' zei Midori hoofdschuddend en onder de indruk.

'Vind je?' zei ik.

'In ieder geval denk ik dat mijn vader toen hij "Midori vragen" zei bedoelde of je op me wilde passen. 'Meen je dat?'

‘Ik meen het. Ik begrijp dat, gevoelsmatig. En wat heb je hem geantwoord?'

‘Ik wist het niet goed. Ik heb gezegd dat hij zich niet ongerust hoefde te maken en dat ik zou zorgen dat het in orde kwam met jou en met het kaartje.'

'Heb je mijn vader beloofd voor mij te zorgen?' zei Midori, en ze keek me ernstig aan.

'Dat niet,' zei ik er snel achteraan. ‘Ik wist op dat moment niet goed wat hij bedoelde en...'

'Het is goed, hoor, ik maakte maar een grapje,' zei Midori lachend. 'Wat kun je toch vertederend zijn.'

Toen we onze koffie op hadden, gingen we terug naar de ziekenzaal. Midori's vader was nog in diepe slaap. Als je vooroverboog, kon je hem zacht horen snurken. In de loop van de middag veranderde het licht buiten in een herfstachtige, zachte, stille kleur. Er kwamen troepen vogels aanvliegen; ze streken neer op de elektriciteitsdraden en vertrokken weer. Midori en ik zaten samen in een hoek van de kamer en praatten zachtjes. Ze las mijn hand en voorspelde dat ik honderdvijftig zou worden, drie keer zou trouwen en door een verkeersongeluk om het leven zou komen. Geen slecht leven.

Toen haar vader na vieren zijn ogen open deed, ging Midori aan zijn hoofdeind zitten, veegde het zweet van zijn voorhoofd, liet hem water drinken en informeerde naar zijn hoofdpijn. Er kwam een verpleegster binnen; ze nam zijn temperatuur op, noteerde het aantal urinelozingen en controleerde het infuus. Ik ging in de tv-kamer op de bank naar een voetbalwedstrijd zitten kijken.

‘Ik moet ervandoor,' zei ik om vijf uur. Aan haar vader legde ik uit dat ik aan het werk moest: 'Van zes uur tot halfelf werk ik in een platenzaak in Shinjuku.'

Hij gaf me een klein knikje.

'Watanabe, ik weet niet goed hoe ik het moet zeggen, maar ik ben je ontzettend dankbaar voor vandaag,' zei Midori in de lobby tegen me. 'Dankjewel.'

'Zoveel heb ik niet gedaan,' zei ik. 'Maar als ik van dienst kan zijn, kom ik volgende week nog een keer. Ik wil je vader best nog eens zien.'

'Echt?'

'Op de campus is toch niet veel te doen en hier kan ik tenminste nog komkommer eten.'

Midori sloeg haar armen over elkaar en tikte met de hak van haar schoen tegen het linoleum.

‘Ik wil graag nog eens met je uit gaan,' zei ze met haar hoofd een beetje schuin.

'En de pornofilm?'

'Eerst een pornofilm en het dan op een drinken zetten,' zei Midori. 'En dan zoals gewoonlijk elkaar walgelijke verhalen vertellen.' 

'Ik niet, hoor,' protesteerde ik. 'Dat doe jij.'

'Ook goed. In ieder geval, dan praten we over zulke dingen, worden heel dronken, vallen elkaar in de armen en belanden samen in bed.'

‘Ik denk dat ik het vervolg al weet,' zei ik met een zucht. ‘Ik wil en jij gaat me tegenhouden.'

'Wie weet!'

'Kom me volgende zondag maar weer ophalen. Dan gaan we samen hierheen.' 

'In een iets langere rok?' 

'Precies,' zei ik.


Maar een week later ging ik niet naar het ziekenhuis. Op vrijdagochtend overleed Midori's vader.

Midori belde me die ochtend om halfzeven 's ochtends om het me te vertellen. De bel om te waarschuwen dat er telefoon was rinkelde, ik sloeg een vest over mijn pyjama, ging naar beneden naar de hal en nam de telefoon aan. Buiten regende het geluidloos.

'Mijn vader is net overleden,' zei Midori met een zacht, klein stemmetje.

Ik vroeg of er iets was dat ik kon doen.

'Nee, dankjewel. Het gaat wel,' zei Midori. 'We zijn wel aan begrafenissen gewend. Ik wilde het je alleen even laten weten.'

Ze slaakte een soort zucht.

'Niet naar de begrafenis komen, hoor. Daar heb ik een enorme hekel aan. Ik wil jou niet tegenkomen op zo'n plek.' 'Ik heb het begrepen,' zei ik. 'Neem je me echt mee naar een pornofilm?' 'Natuurlijk.' 'Zo'n walgelijke?' 'Ik zal er speciaal een uitzoeken.' 'Goed. Ik bel je wel,' zei Midori.


Er ging een week voorbij, maar ze liet niets van zich horen. Ik zag haar niet op college en ze belde ook niet. Elke keer als ik thuiskwam op de campus hoopte ik dat er een berichtje voor me op het mededelingenbord hing, maar er was niet één keer voor me gebeld. Op een avond probeerde ik me zoals ik had beloofd af te trekken terwijl ik aan haar dacht, maar het werd niets. Ik schakelde over op Naoko, maar ook het beeld van Naoko hielp dit keer niet. Ten slotte voelde ik me zo absurd dat ik het opgaf. Ik dronk een glas whisky, poetste mijn tanden en ging slapen.


Op zondagochtend schreef ik Naoko een brief. Ik vertelde haar over Midori's vader.


Ik ben bij de vader van een meisje uit mijn klas op ziekenbezoek geweest en heb van de overgebleven komkommers gegeten. Haar vader kreeg trek toen hij mij hoorde eten en at ook met smaak een komkommer op. Vijf dagen later was hij overleden. Het knapperige geluid waarmee hij die komkommer opat, klinkt nog steeds in mijn oren. Gek hoe iemands dood de wonderlijkste herinneringen nalaat.

Als ik 's ochtends wakker word, denk ik in bed aan jou en aan Rei-ko in het hoenderpark. Aan de pauwen, de duiven, de papegaai en de kalkoenen, en verder aan de konijntjes. Op dagen dat het regent, denk ik aan de gele regenjassen met capuchon die jullie droegen. Het is heerlijk om in mijn warme bed aan jou te liggen denken. Ik heb dan het gevoel dat je bij me bent en opgerold naast me ligt te slapen. En dan bedenk ik hoe heerlijk het zou zijn als dat echt zo was.

Ook al voel ik me zo nu en dan enorm eenzaam, door de bank genomen gaat het goed met me. Zoals jij elke ochtend voor de vogels

zorgt en op het land werkt, draai ik elke ochtend mijn veer op. Ik sta op, poets mijn tanden, scheer me, ik ontbijt, kleed me aan, loop de campus af en tegen de tijd dat ik op de universiteit ben, heb ik de veer zon zesendertig draaien gegeven. En dan zeg ik tegen mezelf dat deze dag ook de moeite waard is om geleefd te worden. Zelf heb ik het niet zo in de gaten, maar ik schijn de laatste tijd vaak in mezelf te praten. Waarschijnlijk zeg ik van alles terwijl ik de veer opdraai. Het is jammer dat we elkaar niet kunnen zien, maar zonder jou zou mijn leven in Tokio een heel stuk vreselijker zijn, denk ik. Doordat ik 's morgens in bed aan jou denk, kan ik de veer opdraaien en hou ik mezelf voor dat ik er een goede dag van moet maken. Ik vind dat ik hier netzo mijn best moet doen als jij daar. Maar vandaag is het zondag en draai ik de veer niet op. Ik heb de was gedaan en zit je nu te schrijven. Als ik straks klaar ben met deze brief, er een postzegel op heb geplakt en hem op de bus heb gedaan, heb ik tot aan de avond niets meer te doen. Op zondag studeer ik ook niet. Doordeweeks studeer ik tussen de colleges door tamelijk serieus in de bibliotheek, dus ik hoef op zondag niets te doen. Ik lees in mijn eentje een boek of ik luister muziek. Soms probeer ik me precies de routes voor de geest te halen die we s zondags samen liepen toen je nog in Tokio was. Ik kan me ook nog vrij goed herinneren welke kleren je dan droeg. Op zondagmiddag denk ik terug aan van alles en nog wat.

Doe de groeten aan Reiko en zeg haar dat ik haar gitaarspel 's avonds mis.


Toen de brief klaar was, postte ik hem in een brievenbus ongeveer honderd meter verderop. Bij een bakker in de buurt kocht ik een eisandwich en een cola, en at dat bij wijze van lunch op op een bankje in het park. Ik keek naar een paar kinderen die daar aan het honkballen waren. Naarmate de herfst vorderde, werd de lucht blauwer en hoger. Toen ik opkeek, zag ik vliegtuigstrepen parallel als een spoorlijn naar het westen gaan. Een uitbal vloog mijn kant op. Ik gooide hem terug, waarop de kinderen hun pet afnamen en me bedankten. Zoals meestal bij jeugdhonkbal was het een spel met veel wijd en veel gestolen honken.

Tegen de middag ging ik terug naar mijn kamer en las een boek, maar ik kon me niet goed concentreren. Ik staarde naar het plafond en dacht aan Midori. Ik vroeg me af of haar vader me werkelijk had willen vragen voor Midori te zorgen. Natuurlijk kon ik onmogelijk te weten komen wat hij had bedoeld. Waarschijnlijk had hij me met iemand anders verward. Hoe dan ook, op een vrijdagochtend met kille regen was hij overleden en elke mogelijkheid om erachter te komen hoe het echt zat was definitief verdwenen. Ik stelde me voor dat hij toen hij overleed nog veel meer was gekrompen. En dat hij gecremeerd was en tot as gereduceerd. Wat hij had achtergelaten, was een sjofele kiosk in een sjofele winkelstraat en twee wispelturige dochters, of in ieder geval één. Ik vroeg me af wat voor leven dat was geweest. Wat zou er in dat opengesneden, verwarde hoofd zijn omgegaan toen hij uit zijn ziekenhuisbed naar me keek?

Omdat ik me heel ellendig begon te voelen toen ik zo aan Midori's vader dacht, ging ik snel naar het dak om mijn was binnen te halen, vertrok naar Shinjuku en doodde daar de tijd met door de stad lopen. De zondagse drukte luchtte me wat op. In de Kinokuniya-boek-handel, waar het zo druk was als in de trein in het spitsuur, kocht ik Faulkners Licht in augustus. Ik ging een jazzcafé met harde muziek binnen en luisterend naar Ornette Coleman en Bud Powell dronk ik hete, sterke, vieze koffie en las in het boek dat ik net had gekocht. Om halfzes deed ik mijn boek dicht, ging naar buiten en at iets eenvoudigs. Hoeveel van deze zondagen zouden er nog komen, vroeg ik me af. Nog tien? Nog honderd? 'Een rustige, vredige, eenzame zondag,' zei ik tegen mezelf. Op zondag draaide ik de veer niet op.