3
-Ik ben erg blij eindelijk telefonisch contact met u te krijgen,
meneer de commissaris.
-O, meneer de rechter, het genoegen is geheel aan mijn kant.
Mevrouw Maigrets hoofd schokte omhoog. Ze voelde zich nooit op haar
gemak als haar man op die speciale, vredige, welwillende toon
sprak, en als hij het tegen haar deed, begon ze prompt te huilen,
zo bracht die toon haar in de war.
-Ik heb uw bureau al vijf maal opgebeld.
-En ik was er niet, zei Maigret, meewarig zuchtend.
Ze beduidde hem toch voorzichtig te zijn, niet te vergeten dat hij
met een rechter sprak, wiens zwager bovendien een paar maal
minister was geweest.
-Ik hoor nu pas dat u ziek bent...
-Och, ziek, meneer de rechter, ziek? De mensen overdrijven altijd
zo. Een flinke verkoudheid. En ik vraag me zelfs af of ik nu
werkelijk wel zo erg verkouden ben. Misschien voelde Maigret zich
zo opgewekt, omdat hij
thuis was en in zijn pyjama met zijn warme kamerjas er over heen en
met pantoffels aan zijn voeten behaaglijk zat weggedoken in een
diepe fauteuil.
-Het verbaast me, dat u me niet hebt laten weten wie u
vervangt.
-Wie me vervangt - waar?
-In de zaak van de Place de la Concorde, bedoel ik. Ik veronderstel
toch, dat u die nog niet vergeten bent?
-Integendeel. Ik zei zojuist nog tegen mijn vrouw... Die maakte nu
nog heftiger gebaren om hem te bevelen haar niet in de zaak te
mengen.
Het vertrek was klein en warm. De meubels van de eetkamer - donker
eikehout - dateerden nog van Maigrets huwelijk. Door de tulen
gordijntjes zag men in grote zwarte letters op een witte muur
staan: 'Lhoste et Pépin
-Precisieapparaten'.
Maigret zag die woorden nu al dertig jaar, elke morgen en elke
avond staan boven de grote poort, die altijd geflankeerd werd door
een paar vrachtauto's met dezelfde woorden en het uitzicht stond
hem nog steeds niet tegen. Integendeel! Hij las die woorden graag.
Hij streelde ze om ze te zeggen met zijn blikken. Na dat gedaan te
hebben keek hij altijd wat hoger, waar hij de achterkant van een
verderop gelegen huis kon zien, met voor de ramen wasgoed dat te
drogen hing, en, zodra het zachter weer werd, een rode geranium.
Waarschijnlijk was het niet dezelfde geranium. Maar hij had kunnen
zweren, dat althans de bloempot er al dertig jaar stond. En in al
die tijd had Maigret niet eenmaal iemand zich uit het venster zien
buigen om de plant water te geven. Er moest in die kamer iemand
wonen, dat stond vast, maar waarschijnlijk vielen diens uren niet
samen met die van de commissaris.
-Gelooft u, meneer Maigret, dat uw ondergeschikten het onderzoek
tijdens uw afwezigheid met de vereiste ijver zullen doorzetten?
-Ik ben ervan overtuigd, meneer Coméliau. Ik weet het zelfs zeker.
U kunt zich eenvoudig niet voorstellen hoe uitstekend men een
dergelijk onderzoek vanuit een rustig, wat te warm vertrek kan
leiden, thuis, in een gemakkelijke stoel, ver van alle drukte, met
alleen een telefoontoestel naast de pot met Kruidenthee. Ik zal u
een geheimpje toevertrouwen: ik vraag me af of ik wel ziek geweest
zou zijn, als ik dat onderzoek niet gehad had. Natuurlijk zou ik
dan niet ziek geweest zijn, omdat ik juist op de Place de la
Concorde 's nachts, toen het lijk gevonden werd, kou heb gevat. Of
misschien 's morgens vroeg toen dr. Paul en ik, na de sectie, langs
de kaden hebben gelopen. Maar dat bedoel ik niet. Zonder onderzoek
zou mijn verkoudheid alleen maar zo'n verkoudheid geweest zijn die
men behandelt door ze te verachten, begrijpt u?
Het gezicht van rechter Coméliau, die in zijn bureau zat, moest wel
geel geworden zijn van ergernis, misschien zelfs groen en de arme
mevrouw Maigret wist niet meer tot welke heilige ze zich nu met een
schietgebedje moest wenden. Ze had dan ook veel eerbied voor hoge
betrekkingen en voor alle hiërarchieën!
-U kunt dus aannemen, dat ik me hier thuis, met mijn vrouw om me te
verzorgen, veel beter in staat voel om over het onderzoek na te
denken en het te leiden. Ik word hier niet gestoord, of tenminste,
zo weinig...
-Maigret! kwam zijn vrouw tussenbeide
-Stil!
De rechter sprak.
-Acht u het normaal dat die man na drie dagen nog niet
geïdentificeerd is? Zijn foto is in alle kranten verschenen. U hebt
me zelfs verteld dat hij een vrouw had...
-Dat zei hij tegen me, ja.
-Laat me uitspreken, alstublieft. Hij heeft een vrouw en
waarschijnlijk ook vrienden. Hij heeft ook buren, een huiseigenaar,
of wat dan ook. Er moeten mensen zijn die hem op geregelde uren
voorbij zagen gaan. Maar niemand heeft zich nog gemeld om te
verklaren, dat hij hem kende of om kennis te geven van zijn
verdwijning. Het is waar dat niet iedereen de Boulevard Richard
Le-noir kent.
De arme Boulevard Richard Lenoir. Waarom voor de duivel had die
toch zo'n slechte reputatie? Hij kwam natuurlijk uit op de
Bastille. En er kwamen ook allerlei smalle volksstraatjes op uit.
En er waren daar in de buurt overal werkplaatsen en pakhuizen. Maar
de boulevard zelf was breed, en er waren zelfs grasperken in het
midden. Maar dat groeide boven de métro, waarvan de luchtkokers
hier en daar een lauwwarme bleekwa-terlucht uitwasemden, terwijl de
voorbijrijdende treinen een vreemde trilling door de huizen joeg.
Je moest eraan wennen. In die dertig jaar hadden vrienden en
collega's hem minstens honderdmaal een andere flat aangeraden in
wat zij een vrolijker buurt noemden. Dan ging hij die bekijken en
bromde:
-Natuurlijk, het ziet er hier aardig uit...
-En dat uitzicht, Maigret! -Tja...
-Grote lichte kamers...
-Tja. Het is schitterend... Ik zou hier dolgraag wonen... Maar-
Hij wachtte even voor hij zuchtend de schouders ophaalde.
-...dan zou ik moeten verhuizen!
Jammer voor degenen die de Boulevard Richard Lenoir niet mochten.
Jammer voor rechter Coméliau.
-Vertelt u me eens, meneer de rechter, hebt u wel eens een erwtje
in uw neus gestopt?
-Wat zegt u?
-Een gedroogd erwtje, bedoel ik. Ik herinner me dat we dat als
kinderen wel eens voor de aardigheid deden. U moet het eens
proberen. En kijkt u dan eens in de spiegel. U zult verbaasd staan
over het resultaat. Ik wed, dat u, met een erwt in een van uw
neusgaten, mensen die u elke dag zien, zoudt kunnen passeren zonder
dat ze u herkenden. Er is niets dat een gezicht zo verandert. En
het zijn juist de mensen die het meest aan onze gezichten gewend
zijn die het gemakkelijkst op een dwaalspoor worden gebracht.
-Nu zult u zich ongetwijfeld herinneren dat het gezicht van het
slachtoffer heel wat meer vervormd was dan door een klein erwtje in
de neus. Dan is er nog iets. De mensen kunnen zich moeilijk
voorstellen dat hun buurman die op dezelfde trap woont, hun collega
van het kantoor, de kelner die hen elke middag bedient, zich
plotseling kan veranderen in een moordenaar of in een slachtoffer.
Ze lezen in de kranten over misdaden en stellen zich voor dat die
zich in een andere wereld, in een andere sfeer afspelen. Niet in
hun straat. Niet in hun huis.
-U vindt het dus, om kort te gaan, normaal, dat niemand hem nog
herkend heeft?
-Ik heb me er niet bijzonder over verwonderd. Ik heb meegemaakt,
dat het bij iemand die verdronken was, zes maanden duurde. En dat
was nog in de tijd van de oude 'morgue', toen er nog geen
elektrische koelinstallatie was en er alleen op elk lijk een straal
water neerkwam. Mevrouw Maigret zuchtte en deed verder maar geen
pogingen om hem het zwijgen op te leggen.
-U bent dus tevreden. Er is een mens vermoord en drie dagen later
hebben we nog niet alleen nog geen spoor van de moordenaar ontdekt,
maar we weten ook nog niets van het slachtoffer.
-Ik weet al allerlei kleinigheden, meneer de rechter.
-Zo onbeduidend zeker, dat het niet de moeite waard wordt geacht
mij ervan in kennis te stellen, al ben ik dan ook met de instructie
belast.
-Ik zal u een voorbeeld noemen. De man besteedde aandacht aan zijn
uiterlijk. Misschien had hij niet al te veel smaak, maar hij
besteedde wel aandacht aan zijn uiterlijk zoals zijn sokken en zijn
das bewijzen. Verder droeg hij bij een grijze pantalon en een
regenjas zwarte peau-de-suède schoenen, bijzonder fijne
schoenen.
-Buitengewoon interessant, dat moet ik zeggen.
-Buitengewoon interessant, ja. Vooral omdat hij daarbij een wit
overhemd aan had. Zoudt u niet gedacht hebben dat een man die van
paarse sokken en geruite dassen houdt, een gekleurd overhemd zou
dragen, of althans een gestreept of met een klein patroontje? Loopt
u eens een kroegje binnen zoals die waarheen hij ons heeft laten
komen en waar hij zich thuis scheen te voelen. U zult er weinig
helemaal witte overhemden aantreffen.
-En wat concludeert u daaruit?
-Een ogenblik. In een paar van die cafés - Torrence is er geweest
om te informeren - heeft hij een 'Suze-citron' besteld, alsof hij
gewend was dat te drinken.
-We kennen dus nu zijn favoriete soort aperitieven!
-Hebt u al eens 'Suze* gedronken, meneer de rechter?
Het smaakt bitter en bevat betrekkelijk weinig alcohol. Het is geen
aperitief, dat overal te krijgen is en ik heb opgemerkt dat degenen
die het geregeld drinken grotendeels geen gewone bezoekers zijn,
geen mensen die naar een café gaan om eens lekker een aperitiefje
te drinken, maar personen die er voor hun beroep komen, zoals
handelsreizigers, en allen die vaak een borrel gepresenteerd
krijgen.
-Leidt u hieruit af dat het slachtoffer handelsreiziger was?
-Nee. -Wat dan?
-Een ogenblik. Vijf of zes personen hebben hem gezien, van wie de
getuigenverklaringen in ons bezit zijn. Geen van hen heeft ons een
gedetailleerd signalement kunnen geven. Ze weten alleen dat hij een
klein, druk gesticulerend mannetje was. O, ik zou bijna een
bijzonderheid vergeten die Moers vanmorgen ontdekt heeft. Een
jongen die hart voor zijn werk heeft, die Moers. Nooit over
zichzelf tevreden, zoekt altijd verder zonder dat het hem gevraagd
wordt. Nu, Moers heeft ontdekt dat de dode met de eendepas
liep.
-Wat zegt u?
-Met de eendepas! Dat hij bij het lopen de voeten naar buiten
zette.
Hij beduidde mevrouw Maigret een pijp voor hem te stoppen en zag
uit de hoek van zijn oog toe, dat ze de tabak niet te vast
aandrukte.
-Ik had het dus over de beschrijvingen die we van hem ontvangen
hebben. Ze zijn vaag, maar toch hebben twee van de vijf personen
dezelfde indruk.
-Hij doet me aan iemand denken, zei de eigenaar van de 'Caves du
Beaujolais'. Ik weet het niet zeker... Hij herinnert me aan iets,
maar ik weet niet wat...
-In elk geval speelde hij niet bij de film. Ook niet als figurant.
Een inspecteur heeft bij de studio's geïnformeerd. Politicus was
hij ook niet; evenmin ambtenaar...
-Maigret! riep zijn vrouw.
Al pratende stak hij zijn pijp aan, zodat hij telkens even moest
ophouden om te trekken.
-Vraag u eens af, meneer de rechter, met welk beroep al die
bijzonderheden zouden corresponderen.
-Ik interesseer me niet voor raadseltjes.
-Weet u, als men zijn kamer moet houden, dan heeft men de tijd om
na te denken. Ik zou het belangrijkste nog vergeten. We hebben
natuurlijk in allerlei milieus een onderzoek ingesteld. Wielrennen
en voetbalmatches hebben geen resultaat opgeleverd. Ik heb ook naar
hem laten informeren bij alle agenten van de P.M.U.
-Van de wat?
-Pari-Mutuel-Urbain. U kent toch wel die cafés waar je op paarden
kunt wedden zonder naar de renbanen te gaan? Om de een of andere
reden kan ik me onze man heel goed voorstellen als een geregelde
klant van zo'n agent van de P.M.U.... Maar dat onderzoek heeft ook
niets opgeleverd-
Hij had een engelengeduld. Hij leek wel bereid het telefoongesprek
tot in de eeuwigheid voort te zetten.
-Maar op de renbaan heeft Lucas meer succes gehad... Het heeft lang
geduurd... De man is ook niet officieel herkend... Natuurlijk een
gevolg van die verminking... En bovendien zijn de mensen niet
gewend doden te zien, maar levenden en het feit dat iemand een lijk
is geworden verandert zijn gezicht enorm. Maar er waren op de
renbanen enkele personen die hem eerder gezien hadden... Hij hoorde
niet tot de ingewijden, maar kwam als gewoon toeschouwer.
-Volgens een vent die tips verkoopt kwam hij zelfs vrij
geregeld...
-Maar desondanks bent u er nog niet in geslaagd zijn identiteit
vast te stellen?
-Nee. Maar dit, gecombineerd met alles wat ik u verder verteld heb,
stelt me wel in staat met vrij grote zekerheid te verklaren dat hij
'in de limonade' werkte.
-In de limonade?
-Dat is de geijkte term, meneer de rechter. Ze omvat kelners,
bordenwassers, mixers en de caféhouders zelf. Er wordt iedereen mee
bedoeld die in het cafébedrijf werkt maar niet in een restaurant. U
zult wel eens opgemerkt hebben dat alle kelners op elkaar lijken.
Ik wil niet beweren dat ze in werkelijkheid op elkaar lijken, maar
ze schijnen tot één grote familie te behoren. Het overkomt iemand
honderd keer, dat hij een kelner meent te herkennen ofschoon hij
hem nooit eerder gezien heeft. De meesten van hen hebben gevoelige
voeten, wat te begrijpen is. U moet eens op hun voeten letten. Ze
dragen altijd zachte schoenen van soepel leer die bijna op
pantoffels lijken. U zult nooit een kelner of een maitre d'hotel
zien met dikke sportzolen. En hun beroep brengt ook mee dat ze
witte overhemden dragen. Ik wil niet beweren dat het een conditio
sine qua non is, maar een belangrijk percentage ervan loopt met de
eendepas. Ik kan er nog aan toevoegen dat kelners, om een mij
onbekende reden, een grote voorkeur aan de dag leggen voor
paardenrennen en dat velen van hen, die 's morgens vroeg of 's
nachts werken, 's middags naar de renbaan gaan.
-U bent dus om kort te gaan van mening dat de man kelner was.
-Nee. Dat niet.
-Dan begrijp ik u niet.
-Hij was 'in de limonade', maar hij was geen kelner. Ik heb er half
dommelend uren over nagedacht.
Elk woord was erop berekend de ijzige rechter van instructie buiten
zichzelf te brengen van woede.
-Alles wat ik over kelners beweerd heb is ook van toepassing op
café-eigenaars. U zult me, hoop ik, niet voor verwaand houden, als
ik u zeg, dat ik de hele tijd al de indruk had, dat mijn dode
vriend niet in dienstbetrekking was, maar voor eigen rekening
werkte. Daarom heb ik vanmorgen om elf uur Moers opgebeld. Het
overhemd bevond zich nog op het identiteitsbureau. Ik herinnerde me
niet in welke staat het verkeerde. We kunnen zeggen, dat het geluk
met ons is geweest, want het had nieuw kunnen zijn. Iedereen trekt
wel eens een nieuw overhemd aan. Maar toevallig was dit er geen.
Het was zelfs aan de boord vrij versleten.
-Café-eigenaars verslijten zeker speciaal de boord van hun
overhemd?
-Nee, meneer de rechter, niet meer dan andere mensen. Maar ze
verslijten de manchetten niet. Ik spreek nu over volkscafés, niet
over de Amerikaanse bars aan de Place de l'Opéra en de Champs
Elysées. De eigenaar van zo'n kroegje, die voortdurend zijn handen
in het water of in ijs moet steken, heeft altijd opgestroopte
mouwen. En Moers bevestigde, dat het overhemd waarvan de boord zo
versleten was dat de rafels te zien waren, aan de manchetten geen
spoor van slijtage vertoont. Tot haar verwondering bemerkte mevrouw
Maigret, dat hij nu in vuur was geraakt en vol overtuiging
sprak.
-En daarbij komt dan nog die brandadesaus...
-Zeker een gerecht dat speciaal door café-eigenaars wordt
gegeten?
-Nee, meneer de rechter. Maar er zijn overal in Parijs cafeetjes
waar slechts enkele klanten komen eten. Heel eenvoudig, weet u,
zonder tafelkleed. Meestal kookt de vrouw van de eigenaar. Er is
alleen een plat du jour. In dergelijke cafés waar op bepaalde uren
niet veel te doen is, heeft de eigenaar vaak een goed deel van de
namiddag vrij. Daarom zoeken twee inspecteurs in alle districten
van Parijs, te beginnen met de omgeving van het Hótel de Ville en
de Bastille. U zult opgemerkt hebben, dat onze man zich bij zijn
omzwervingen voortdurend tot die buurt bepaald heeft. Parijzenaars
zijn erg gehecht aan hun eigen buurt, zodat het wel lijkt alsof ze
zich daar alleen veilig voelen.
-Verwacht u binnenkort een oplossing van het mysterie?
-Ik verwacht een oplossing, nu of later. Eens kijken... heb ik u
alles verteld? Alleen nog niet van die vernisvlek. Op het zitvlak
van de pantalon. Die heeft Moers weer ontdekt. Toch is de vlek
nauwelijks te zien. Hij is er zeker van, dat het nieuwe vernis is,
die volgens hem een dag of drie, vier geleden op een meubel moet
zijn aangebracht. Ik heb iemand naar de stations gestuurd, om te
beginnen naar het Gare de Lyon.
-Waarom het eerst naar het Gare de Lyon?
-Dat is als het ware het verlengstuk van het Bastilledis-trict.
-En waarom een station?
Maigret zuchtte. Goede hemel! Wat was dat allemaal moeilijk uit te
leggen. En hoe was het mogelijk dat zo'n rechter van instructie de
meest elementaire dingen uit het werkelijke leven niet wist! Hoe
konden mensen, die nooit een kroegje binnengestapt zijn, noch een
kantoor van de P.M.U., die nooit op de renbaan komen en niet weten
wat 'in de limonade' werken betekent, beweren, de ziel van een
misdadiger te kunnen ontraadselen?
-U hebt mijn rapport toch ontvangen?
-Ik heb het enige malen doorgelezen.
-Toen ik voor het eerst door hem werd opgebeld, woensdagochtend, om
elf uur, werd de man al een hele tijd achtervolgd. Minstens vanaf
de avond daarvoor. Het is niet onmiddellijk bij hem opgekomen om de
politie te waarschuwen. Hij hoopte dat hij zelf een oplossing zou
kunnen vinden. Toch was hij toen al bang. Hij wist, dat zijn leven
in gevaar verkeerde. Hij moest dus zorgen, dat hij eenzame plekken
vermeed. De massa vormde zijn lijfwacht. Naar huis gaan durfde hij
niet, want dan zou hij gevolgd en daar vermoord zijn. Zelfs in
Parijs zijn er maar weinig gelegenheden die de gehele nacht geopend
zijn. Afgezien van de cabarets op Montmartre zijn er stations die
verlicht zijn en waarvan de wachtkamers nooit helemaal leeg zijn.
Welnu! De banken van de derde-klas-wachtkamer op het 'Gare de Lyon'
zijn maandag opnieuw gevernist. Moers verklaart dat het vernis
identiek is met dat van de vlek op de pantalon.
-Is het personeel ondervraagd?
-Men is er nog mee bezig, meneer de rechter.
-Per slot van rekening hebt u dus toch wel enige resultaten
bereikt.
-Toch wel, ja. Ik weet ook op welk ogenblik onze man van mening
veranderd is.
-In welk opzicht van mening veranderd?
Mevrouw Maigret schonk haar man een kop kruidenthee in en beduidde
hem die te drinken voor ze koud werd.
-Eerst wilde hij zich, zoals ik al zei, zelf trachten te redden.
Vervolgens heeft hij woensdagochtend het idee gehad zich tot mij te
wenden. Tot ongeveer vier uur 's middags heeft hij zijn pogingen in
die richting voortgezet. Wat is er daarna gebeurd? Ik weet het
niet. Misschien is hij, na zijn laatste S.O.S.-bericht vanaf het
postkantoor in Saint-Denis uitgezonden te hebben, tot de
overtuiging gekomen, dat het niets baatte? In elk geval is hij
ongeveer een uur later een brasserie in de rue Saint-Antoine
binnengegaan.
-Er heeft zich dus eindelijk een getuige gemeld? -Nee, meneer de
rechter. Dat heeft Janvier uitgevist door in alle cafés de foto te
laten zien en de kelners te ondervragen. Hij heeft gehoord dat de
man een 'Suze' heeft besteld - en die bijzonderheid bewijst dat er
van persoonsverwisseling geen sprake kan zijn - en om een envelop
gevraagd heeft. Vervolgens is hij, terwijl hij de envelop in zijn
zak stopte, naar de telefooncel gehold, na aan de kassa een munt
gevraagd te hebben. En de telefoonverbinding is tot stand gekomen,
want de caissière heeft het klikken van het toestel gehoord.
-En hij heeft niet met u gesproken?
-Nee, bekende Maigret met enige wrok. Dat gesprek was niet voor ons
bestemd. Hij heeft zich tot iemand anders gewend, begrijpt u? Wat
die gele auto betreft...
-Hebt u daar nog wat over gehoord?
-Vage berichten, maar ze kloppen met wat we weten. Kent u de Quai
Henri Quatre?
-Bij de Bastille?
-Precies. U ziet, dat alles zich in dezelfde sector afspeelt, zodat
men de indruk krijgt in een kringetje rond te draaien. De Quai
Henri Quatre is een van de stilste, minst gebruikte kaden in heel
Parijs. Er zijn geen winkels, geen bars, alleen burgerhuizen. Een
jonge telegrambesteller heeft er de gele auto opgemerkt, woensdag,
om acht uur tien op de kop af. Het viel hem op doordat de wagen
panne had vlak voor nummer 63, waar hij juist een telegram moest
afgeven. Twee mannen bogen zich over de geopende motorkap.
-Heeft hij u hun signalement kunnen geven?
-Nee. Het was donker.
-Heeft hij het nummer genoteerd?
-Evenmin. Het komt maar zelden voor, meneer de rechter, dat de
mensen eraan denken het nummer te noteren van auto's die ze op hun
weg tegenkomen. Maar het belangrijkste punt is, dat de wagen met de
kop naar de Pont d'Austerlitz stond. En bovendien dat het acht uur
tien was, terwijl we door de sectie weten, dat de misdaad tussen
acht en tien uur gepleegd is.
-Gelooft u, dat u weldra in zoverre hersteld zult zijn, dat u uit
kunt gaan?
De rechter was nu wat milder gestemd maar gaf de strijd nog niet
op.
-Ik weet het niet.
-In welke richting zet u het onderzoek nu voort?
-In geen enkele richting. Ik wacht af. Dat is het enige wat ik doen
kan, nietwaar? We bevinden ons op het dode punt. We hebben alles
gedaan, of liever, mijn mensen hebben alles gedaan, wat ze konden.
Nu kunnen we slechts afwachten.
-Wat afwachten?
-Het doet er niet toe wat. We zullen het wel zien. Een getuige
misschien? Of een ontdekking?
-Gelooft u, dat daar kans op is?
-We moeten de hoop niet verliezen.
-Ik dank u wel. Ik zal de procureur van ons gesprek op de hoogte
brengen.
-Wilt u hem mijn eerbiedige groeten overbrengen?
-Beterschap, meneer de commissaris.
-Dank u wel, meneer de rechter.
Toen hij de haak op het toestel legde, stond zijn gezicht
doodernstig. Uit de hoek van zijn oog zag hij, dat mevrouw Maigret
haar breiwerk weer opgenomen had en hij voelde dat ze, al zei ze
niets, erg ongerust was.
-Geloof je niet, dat je te ver gegaan bent?
-Waarmee te ver?
-Geef toe, dat je hem voor de mal zat te houden.
-Absoluut niet.
-Maar je was geen ogenblik ernstig.
-Geloof je dat?
Hij scheen eerlijk verbaasd te zijn. In de kern van de zaak was het
een ernstig gesprek geweest. Alles wat hij gezegd had was waar, ook
dat hij aan de ernst van zijn ziekte twijfelde. Het gebeurde nogal
eens dat hij, als een zaak niet opschoot, naar bed ging of althans
zijn kamer hield. Dan werd hij verwend. De mensen ontzagen hem. Het
was een middel om aan het geloop en het rumoer van de P.J. te
ontsnappen, aan de honderden vragen en dagelijkse strubbelingen.
Zijn medewerkers kwamen hem opzoeken of belden hem op. Iedereen had
geduld met hem. Er werd naar zijn gezondheid geïnformeerd. En
tussen de kopjes kruidenthee door, die hij met een vertrokken
gezicht opdronk, leverde mevrouw Maigret's bezorgdheid altijd wel
enkele grogjes op. Het was waar, dat hij bepaalde eigenschappen met
de dode gemeen had. In werkelijkheid, bedacht hij plotseling was
het niet zozeer de verhuizing die hem afschrikte als wel het feit
dat hij van horizon zou moeten veranderen. Het idee niet meer vanaf
het moment, dat hij wakker werd de woorden 'Lhoste et Pépin' te
kunnen lezen, niet meer elke morgen dezelfde weg te gaan,
gewoonlijk te voet. Ze hoorden allebei in hun buurt thuis, de dode
en hij. En het gaf hem genoegen dit te constateren. Hij klopte zijn
pijp leeg en stopte een nieuwe.
-Geloof je werkelijk dat het een caféhouder geweest is?
-Ik heb misschien een heel klein beetje overdreven, toen ik dat
beweerde, maar nu ik het eenmaal gezegd heb, hoop ik dat het zo is.
Het zit goed in elkaar, begrijp je?
-Wat zit goed in elkaar?
-Alles wat ik verteld heb. Eerst geloofde ik niet, dat ik het hem
allemaal zou vertellen. Maar ik improviseer wel eens. Toen bemerkte
ik, dat het allemaal klopte. En toen ben ik er mee doorgegaan.
-En als het nu eens een schoenlapper of een kleermaker geweest
was?
-Dan zou dr. Paul dat gezegd hebben. En Moers ook.
-Hoe hadden ze dat kunnen weten?
-De dokter had het ontdekt door de handen te bestuderen, de
eeltplekken en de misvormingen. Moers had het aan het stof in de
kleren kunnen zien.
-En als het nu eens geen caféhouder maar heel iemand anders geweest
was?
-Dan zou dat jammer zijn. Geef me mijn boek eens aan. Dat was ook
een gewoonte van hem als hij ziek was: dan verdiepte hij zich in
een roman van Alexandre Dumas père; hij had er de volledige werken
van in een oude volkseditie, met vergeelde bladen en romantische
gravures en alleen de geur van die boeken riep al herinneringen op
aan de kwaaltjes die hij in zijn leven van tijd tot tijd gehad
had.
Hij hoorde het gesnor van de kachel en het gerikketik van de
breinaalden. Als hij zijn ogen opsloeg kon hij de koperen slinger
van de pendule heen en weer zien gaan in zijn donkere eikehouten
kast.
-Je moest nog wat aspirine nemen.
-Ik vind het best.
-Waarom denk je dat hij zich tot iemand anders gewend heeft?
Die brave mevrouw Maigret! Ze had hem zo graag willen helpen.
Gewoonlijk waagde ze het niet hem dingen te vragen die met zijn
werk in verband stonden; ze vroeg hoogstens eens hoe laat hij thuis
dacht te komen en wanneer hij wilde eten - maar als hij ziek was en
ze hem zag werken, was ze onwillekeurig een beetje bezorgd. Als ze
helemaal eerlijk was, moest ze bekennen dat ze hem niet serieus
genoeg vond.
Op het bureau zou hij waarschijnlijk anders zijn; daar zou hij zich
toch zeker wel gedragen als een echte commissaris?
Dat telefoongesprek met rechter Coméliau - juist met zo iemand -
zat haar nog dwars en het was duidelijk te zien, dat ze er nog
voortdurend aan moest denken terwijl ze fluisterend de steken van
haar breiwerk telde.
-Zeg Maigret...
Hij keek geërgerd op, want hij was helemaal in zijn boek verdiept
geraakt.
-Er is nog iets dat ik niet begrijp. Toen je over het Gare de Lyon
sprak, zei je, dat hij niet naar huis had durven gaan omdat de man
hem gevolgd zou zijn.
-Ja, zoiets kan ik wel gezegd hebben.
-Maar gisteren heb je me verteld dat hij een ander colbertjasje had
aangetrokken.
-Ja. En wat zou dat?
-En je praatte met de rechter over die brandadesaus alsof hij die
in zijn eigen restaurant gegeten had. Hij moet dus naar huis zijn
gegaan. Hij was dus niet bang dat hij op weg naar huis gevolgd zou
worden.
Had Maigret dat werkelijk al overdacht? Of improviseerde hij toen
hij haar antwoord gaf?
-Dat klopt allemaal.
-Zo?
-Op het station was hij dinsdagavond. Hij had mijn hulp toen nog
niet ingeroepen. Hij dacht, dat hij aan zijn achtervolger zou
kunnen ontsnappen.
-En de dag daarop? werd hij toen met meer gevolgd?
-Misschien wel. Het lijkt me zelfs waarschijnlijk. Maar ik heb ook
gezegd, dat hij tegen vijf uur van mening veranderd is. Vergeet
niet dat hij toen getelefoneerd heeft en om een envelop vroeg.-Ja,
natuurlijk.
Ze was nog niet helemaal overtuigd en zuchtte.
-Je zult wel gelijk hebben.
Stilte. Af en toe werd er een blad omgeslagen en de sok op mevrouw
Maigrets schoot werd een heel klein stukje langer.
Ze opende haar mond weer en sloot die weer. Zonder het hoofd op te
heffen moedigde hij haar aan:
-Zeg het maar.
-Het is niets... Het heeft stellig niets te betekenen... Ik dacht
alleen maar, dat hij zich vergist moest hebben, want hij is toch
vermoord...
-Waarmee vergist?
-Met naar huis te gaan. Ach, neem me niet kwalijk... Lees maar
door.
Maar hij las niet, althans niet aandachtig, want hij was de eerste
die het hoofd ophief.
-Je vergeet de pech van de gele auto, zei hij.
En hij had het gevoel, dat er plotseling een nieuwe mogelijkheid
was opgedoken, dat het gordijn was gescheurd en hij nu iets van de
waarheid te zien kreeg.
-We zouden moeten uitzoeken hoe lang die gele auto panne heeft
gehad.
Hij praatte niet meer tegen haar, maar in zichzelf; ze wist het en
wachtte zich wel hem opnieuw te storen.
-Je weet nooit van tevoren wanneer je motorpech zult krijgen. Het
is een ongelukje, iets dat uit de aard der zaak vooropgezette
plannen in de war stuurt. Alles is dus anders gegaan dan het had
moeten gaan.
Hij nam zijn vrouw op met een raadselachtige blik. Zij was het en
niemand anders die hem op het spoor had gebracht.
-Als hij eens gestorven was tengevolge van de panne? Plotseling
sloeg hij het boek dicht, dat hij op zijn knieën liet liggen,
strekte zijn hand uit naar de telefoon en draaide het nummer van de
P.J.
-Geef me Lucas eens, jongen. Als hij niet in zijn eigen bureau is
zal hij wel op mijn kamer zitten... Ben jij daar, Lucas?... Wat?...
Iets nieuws?... Een ogenblik-
Hij wilde eerst zelf praten, uit angst dat Lucas hem zou vertellen,
wat hij zoeven ontdekt had.
-Je stuurt een paar lui, Eriau en Dubonnet, als die aanwezig zijn,
naar de Quai Henri Quatre. Ze moeten alle conciërges en alle
bewoners ondervragen; niet alleen op nummer 63 en daarnaast, maar
ook bij alle andere huizen. De kade is niet zo lang. Er moeten
mensen zijn die de gele auto hebben opgemerkt. Ik zou graag zo
nauwkeurig mogelijk willen weten om hoe laat de auto mo-torpech
kreeg en wanneer die verder kon rijden. Wacht! Dat is nog niet
alles. Misschien hebben de lui van de auto een of ander onderdeel
nodig gehad. Er moeten daar in de buurt garages zijn. Laat ze die
ook bezoeken. Dat is voorlopig alles... En vertel jij nu.
-Een ogenblik, chef. Ik ga naar een andere kamer. Dat betekende dat
Lucas niet alleen was en niet wilde, dat degene die bij hem op
bezoek was, kon horen wat er gezegd werd.
-Hallo... Ja! Ik heb liever dat ze er niet bij is. Het gaat ook
over die auto. Er is hier een half uur geleden een oude juffrouw
gekomen die ik in uw kamer ontvangen heb. Jammer genoeg lijkt ze me
niet helemaal normaal... Dat was onvermijdelijk. Elk onderzoek, dat
ook maar een klein beetje publiciteit krijgt, trekt op den duur
alle gekken uit heel Parijs, die in massa's naar de P. J.
komen.
-Ze woont aan de Quai de Charenton, even voorbij de entrepóts van
Bercy.
Maigret moest ineens denken aan een onderzoek dat hij enkele jaren
terug had ingesteld bij een vreemd klein huis in die buurt. Hij zag
de Quai de Bercy weer voor zich, met links ijzeren hekken van het
entrepot rechts de hoge bomen en de kademuur van de Seine. Na een
brug, waarvan hij de naam vergeten was, verbreedde de kade zich en
hier stonden aan de ene kant huisjes van een of twee verdiepingen
die meer aan de buitenwijken dan aan het hartje van de stad deden
denken. Er lagen daar altijd veel zolderschuiten en de commissaris
herinnerde zich, dat die soms zo hoog opgestapeld waren met
tonnetjes en vaten dat er van het schip zelf naast niets meer te
zien was.
-Wat voert die oude juffrouw van je uit?
-Dat is juist de moeilijkheid. Ze is kaartlegster en
helderziende.
-Hm!
-Ja, dat heb ik ook al gedacht. Ze is griezelig spraakzaam en kijkt
je zo doordringend aan, dat je er zenuwachtig van wordt. Eerst
heeft ze me gezworen, dat ze nooit een krant las en ze wilde me
wijsmaken, dat ze het niet nodig had ook, omdat ze zich maar in
trance behoefde te brengen om met alles wat er gebeurde op de
hoogte te zijn.
-Heb je haar een beetje stevig aangepakt?
-Ja. Tenslotte gaf ze toe, dat ze misschien een blik geworpen had
op een krant die een klant van haar achtergelaten had.
-En toen?
-Ze had de beschrijving van de gele auto gelezen. Ze beweert, dat
ze die woensdagavond op minder dan honderd meter van haar huis
heeft zien staan.
-Om hoe laat?
-Tegen negen uur 's avonds.
-En heeft ze de inzittenden ook gezien?
-Ze heeft twee mannen een huis zien binnengaan.
-Kon ze het huis aanwijzen?
-Het was een klein café op de hoek van de kade en een zijstraat.
Het heet 'Petit Albert'.
Maigrets tanden sloten zich vast om de steel van de pijp en hij
keek mevrouw Maigret niet aan, want hij was bang dat ze anders het
vlammetje zou zien dat in zijn ogen oplichtte.
-Is dat alles?
-Ongeveer alles wat ze aan interessants te zeggen had. Maar dat
neemt niet weg, dat ze een half uur in een angstwekkend tempo tegen
me heeft zitten praten. Misschien is het beter, dat u haar zelf
ontvangt?
-Allemachtig!
-Wilt u, dat ik haar bij u breng?
-Een ogenblik. Weet ze hoe lang de auto voor 'Petit Al-bert' heeft
gestaan?
-Ongeveer een half uur.
-En is die toen weggereden in de richting van de stad?
-Nee. De auto volgde de kade naar de kant van Charen-ton.
-Is er geen voorwerp uit het huis in de auto gebracht? Je begrijpt
wat ik bedoel?
-Nee. De oude juffrouw beweert zeker te weten, dat de mannen niets
droegen. Dat ergert me nu juist zo. En dan de tijd. Ik vraag me
trouwens af wat die kerels van negen uur 's avonds tot één uur in
de morgen hebben uitgevoerd. Ze zullen wel geen plezierritje naar
buiten hebben gemaakt. Zal ik die tante bij u brengen?
-Ja. Je neemt een taxi, die je hier voor de deur laat wachten.
Breng een inspecteur mee. Die kan beneden wachten met je oude
juffrouw.
-Wilt u uitgaan?
-Ja.
-En uw bronchitis?
Lucas was een aardige kerel, die zei bronchitis en niet verkoudheid
en dan leek het veel erger.
-Maak je geen zorgen.
Mevrouw Maigret schoof onrustig op haar stoel heen en weer en
opende haar mond.
-Waarschuw de inspecteur, dat hij haar niet moet laten weggaan,
terwijl jij naar boven loopt. Sommige mensen veranderen soms
plotseling van idee.
-Ik geloof, dat we daar in dit geval niet bang voor behoeven te
zijn. Ze wil graag, dat haar foto in de krant komt met haar titels
en bevoegdheden. Ze heeft me al gevraagd waar de fotograven
bleven.
-Laat een foto van haar nemen voor jullie weggaan. Dat zal haar in
elk geval plezier doen.
Hij legde de telefoon op de haak, keek met een zachte ironische
blik naar mevrouw Maigret en toen naar zijn Alexandre Dumas, die
hij nog niet uitgelezen had en ditmaal wel niet zou uitlezen, die
moest wachten op een nieuwe ziekte. Hij wierp ook een blik, maar
een minachtende, op de kop met kruidenthee.
-Aan het werk, riep hij, stond op en ging naar de kast, waaruit hij
een fles calvados haalde en een klein glaasje met een verguld
randje.
- Het was wel de moeite waard om jou vol te stoppen met aspirine,
zodat je aan het zweten zou komen!