1

-Pardon, mevrouw...
Na minutenlang geduldig getracht te hebben de woordenvloed van zijn bezoekster te onderbreken, slaagde Maigret daar eindelijk in.
-U zegt, dat uw dochter bezig is u langzaam te vergiftigen...
-Inderdaad...
-Maar zojuist beweerde u even stellig, dat uw schoonzoon telkens probeert het kamermeisje op de gang tegen te komen, om vergif te kunnen gieten in uw koffie of in één van die kruidenaftreksels welke u regelmatig gebruikt...
-Ook dat is waar...
-Hm. En toch... - hij raadpleegde (of deed alsof) de aantekeningen die hij had gemaakt in de loop van het onderhoud dat nu al meer dan een uur duurde - En toch heeft u me eerst verteld, dat uw dochter en haar man elkaar haten...
-Dat is volkomen juist, meneer de commissaris.
-En ze zouden toch overeengekomen zijn u uit de weg te ruimen?
-Absoluut niet! Nee, nee... Ze doen elk voor zich pogingen om me te vergiftigen, begrijpt u?
-En uw nichtje Rita?
-Die probeert het ook helemaal alleen.
Het was februari en zacht, zonnig weer, maar af en toe dreef een stortbui over, die de atmosfeer vochtig hield. Na de komst van zijn bezoekster had Maigret al drie maal zijn kachel opgestookt, de laatste kachel in het grote gebouw aan de Quai des Orfèvres, die hij met veel moeite had weten te behouden, toen de centrale verwarming zijn intrede had gedaan. De vrouw daar voor hem moest wel baden in haar zweet, onder haar bontjas, de zwart zijden japon en de talloze juwelen die ze, net als een zigeunerin, overal droeg: in haar oren, aan haar hals, om haar polsen en op haar boezem. Ze leek dan ook veel meer op een zigeunerin dan op een voorname dame, ook al door de zware, uitdagende make-up, die nu begon door te lopen.
-We kunnen dus zeggen, dat drie personen een poging willen doen u te vergiftigen.
-Ze willen het niet alleen, ze zijn er al mee begonnen.
-En u beweert, dat ze van eikaars pogingen niet op de hoogte zijn?
-Dat is geen loze bewering, dat weet ik zeker.
Ze had hetzelfde Roemeense accent als een beroemde boulevard-actrice en dezelfde onverwachte bewegingen, die hem telkens deden opschrikken.
-En ik ben heus niet gek... Leest u dit maar eens... U kent professor Touchard toch wel?...
Bij gewichtige zaken werd professor Touchard altijd als deskundige opgeroepen. Ze had dus aan alles gedacht en zelfs de beroemdste Parijse psychiater geraadpleegd om een attest in handen te hebben waarin zij geestelijk volkomen normaal werd verklaard.
Er zat niets anders op, hij moest wel geduldig luisteren en om haar tevreden te stellen af en toe iets krabbelen op zijn blocnote. Zij had haar bezoek laten aankondigen door een minister, die persoonlijk Maigrets bureau had opgebeld. Haar man, die enkele weken geleden gestorven was, was staatsraad geweest. Ze woonde in de Rue de Presbourg, in een van die geweldige, natuurstenen gebouwen waarvan één wit marmeren gebeeldhouwde gevel uitziet op de Place de l'Etoile.
-Nu wat mijn schoonzoon betreft. Ik heb de kwestie ernstig bestudeerd. Al maandenlang houd ik hem in het oog...
-Hij was dus al begonnen toen uw man nog leefde?
Ze gaf Maigret een plattegrond van de eerste verdieping van haar huis, die ze zelf met zorg getekend had.
-Mijn eigen slaapkamer is gemerkt A..., die van mijn dochter en haar man B... Maar sinds enige tijd slaapt Gaston daar niet meer...
Eindelijk ging de telefoon, zodat Maigret een ogenblikje afleiding kreeg.
-Hallo... Met wie?
Volgens afspraak gaf de telefonist alleen dringende gesprekken door.
-Pardon, commissaris. Een man, die zijn naam niet wil zeggen, heeft me gesmeekt u aan de telefoon te halen... Hij zweert dat het een kwestie van leven of dood is...
-En wil hij me persoonlijk spreken?
-Ja... Zal ik hem u doorgeven?
Maigret hoorde een angstige stem, die stamelde:
-Hallo... Bent u het?
-Ja, met commissaris Maigret...
-Neemt u me niet kwalijk... Mijn naam zegt u niets. U kent me niet maar u heeft mijn vrouw, Nine, gekend... Hallo... Ik moet u alles heel snel vertellen want hij kan er elk ogenblik aankomen...
Maigret's eerste gedachte was:
-Goeie hemel... Nog een gek... Dit is zeker hun dag-Want hij had opgemerkt dat gekken, als door een bepaalde maanstand beïnvloed, altijd de een na de ander verschenen. Hij nam zich voor straks eens op de kalender te kijken.
-Ik wilde eerst naar u toe komen... Ik ben over de Quai des Orfèvres gelopen, maar ik durfde niet naar binnen te gaan, want hij zat me vlak op de hielen... Hij zou waarschijnlijk onmiddellijk geschoten hebben...
-Over wie hebt u het?
-Een ogenblik... Ik ben vlak bij u. Zoeven kon ik van hier uw raam nog zien... Ik ben op de Quai des Grands Augustins... Kent u een cafeetje dat 'Aux Caves du Beaujolais' heet?... Daar ben ik zo juist de telefooncel binnengegaan... Hallo... Luistert u?
Het was elf uur tien 's morgens en automatisch noteerde Maigret de tijd op zijn blocnote en daarna de naam van het café.
-Ik heb alle mogelijkheden onder ogen gezien... Eerst heb ik me tot een politieagent op de Place du Chatelet gewend...
-Hoe laat was dat?
-Een halfuur geleden... Een van de mannen volgde me... Het was die kleine donkere... Want ze zijn met meer en ze lossen elkaar af... Ik weet niet of ik hen allemaal ken. Ik weet dat die kleine donkere er één van is... Stilzwijgen.
-Hallo...! riep Maigret.
De stilte hield even aan, daarna klonk de stem weer.
-Neem me niet kwalijk. Ik hoorde iemand het café binnengaan en ik meende, dat hy het was... Ik heb de deur van de telefooncel op een kier geopend om te kijken, maar het was een loopjongen... Hallo!...
-Wat heeft u tegen die agent gezegd?
-Dat ik sinds gisteravond gevolgd word... Neen, eigenlijk al sinds gistermiddag... Dat de kerels loeren op een gelegenheid om me van kant te maken... Ik heb hem verzocht de vent die me volgde te arresteren...
-En de agent weigerde?
-Hij vroeg me hem de man aan te wijzen en toen ik dat wilde doen kon ik hem niet meer ontdekken... Toen geloofde hij me niet meer. Ik heb van de gelegenheid gebruik gemaakt om me in de metro te verbergen. Ik ben ingestapt maar er weer uitgesprongen toen de trein begon te rijden... Ik ben door alle gangen gelopen... Voor de Bazar de l'Hótel de Ville heb ik het station verlaten en ik ben allerlei winkels in- en uitgegaan...
Hij moest snel gelopen, misschien wel gerend hebben, want zijn ademhaling ging nog fluitend en stotend.
-Ik zou graag willen, dat u zo gauw mogelijk een inspecteur in burger naar me toe stuurde... Naar de 'Caves du Beaujolais'... Hij moet me niet aanspreken... Hij moet net doen alsof er niets aan de hand is... Dan zal ik weggaan... De ander zal me dan bijna zeker proberen te volgen... Hij hoeft hem dan alleen maar te arresteren en daarna zal ik bij u komen en u alles uitleggen...
-Hallo!
-Ik zeg dat ik... Stilte. Verwarde geluiden.
-Hallo, hallo...!
Niemand meer aan het andere eind van de lijn.
-Zoals ik al zei, hernam onverstoorbaar de oude dame, die bang was vergiftigd te worden, toen ze zag dat Maigret de hoorn op de haak legde.
-Een ogenblik, alstublieft.
Hij opende de deur Van het vertrek ernaast, waarin de inspecteurs zaten.
-Janvier... Pak eens gauw je hoed en ren naar de Quai des Grands Augustins hiertegenover. Er is daar een cafeetje dat 'Aux Caves du Beaujolais' heet. Vraag of de man die zoeven getelefoneerd heeft er nog is... Hij ging weer telefoneren.
-Mag ik de 'Caves du Beaujolais'?
Terwijl hij wachtte, keek hij door het raam en hij kon, op het punt waar aan de overkant van de Seine de kade van de Grands Augustins liep, in de richting van de Pont Saint Michel, nog juist het smalle geveltje zien van het buurtcafeetje waar hij af en toe wel eens was binnengegaan om aan het buffet een glas wijn te drinken. Hij herinnerde zich, datje er één trede moest afdalen om in een gelagkamer te komen waar het altijd een beetje kil was, en dat de eigenaar het zwarte voorschoot droeg dat het kenmerk is van de 'caviste'.
Doordat er voor het café een vrachtauto stond geparkeerd, kon hij de deur niet zien. Op het trottoir liepen mensen.
-Ziet u, meneer de commissaris...
-Een ogenblik, alstublieft, mevrouw.
Hij ging omzichtig zijn pijp stoppen terwijl hij nog steeds naar buiten keek.
Dat oude mens met haar vergiftigingshistorie zou hem natuurlijk de hele morgen van zijn werk houden en misschien nog langer. Ze had allerlei papieren meegebracht, plattegronden, verklaringen, analyses van voedsel dat ze door haar apotheker had laten onderzoeken.
-Ik heb hem nooit vertrouwd, begrijpt u?
Ze verspreidde een zwaar, misselijk makend parfum, dat het hele bureau doordrong, zodat er van de lekkere geur van zijn pijp niets meer te ruiken was.
-Hallo! Heb je dat nummer nou nog steeds niet?
-Ik doe mijn best, commissaris. Ik probeer het voortdurend... Het schijnt in gesprek te zijn. Als ze tenminste niet vergeten hebben de hoorn weer op het toestel te leggen...
Janvier, zonder jas, liep een beetje slungelachtig over de brug en ging even later het café binnen. De vrachtauto reed eindelijk verder, maar het was onmogelijk iets van het donkere café-interieur te zien. Weer gingen enkele minuten voorbij. Toen ging de telefoon. -Alstublieft, commissaris. Hier komt het gevraagde nummer.
-Hallo! Met wie? Ben jij dat, Janvier. Lag de hoorn niet op het toestel? En?
-Er was hier inderdaad een mannetje dat opgebeld heeft.
-Heb je hem gezien?
-Nee. Hij was al weg voor ik hier aankwam. Ze vertellen me hier, dat hij voortdurend door het raampje van de cel heeft gekeken en telkens de deur op een kier opende...
-En toen?
-Er kwam een klant binnen die even in de richting van de cel keek en toen aan het buffet een borrel bestelde. Zodra de ander hem zag heeft hij het gesprek afgebroken...
-En ze zijn allebei vertrokken?
-Ja. De een vlak na de ander.
-Probeer van de eigenaar een zo nauwkeurig mogelijk signalement van de beide mannen te krijgen. Hallo! Als je daar toch bent, ga dan even door naar de Place du Chatelet. Informeer bij de verschillende agenten die daar dienst hebben. Probeer te weten te komen of een van hen, ongeveer drie kwartier geleden, is aangesproken door datzelfde mannetje dat gevraagd moet hebben zijn achtervolger te arresteren...
Toen hij klaar was keek de oude vrouw hem tevreden aan en zei prijzend, alsof ze hem een goede aantekening gaf:
-Zo heb ik me een politieonderzoek nu altijd voorgesteld. U laat er geen gras over groeien. En u denkt aan alles.
Hij ging zuchtend weer zitten. Bijna had hy het raam opengedaan, want hij begon het verschrikkelijk benauwd te krijgen in het veel te hete bureau, maar hij wilde de kans, dat de protégée van de minister haar bezoek zou verkorten, niet verwaarlozen. Aubain-Vasconselos. Zo heette ze. Die naam zou zich in zijn herinnering vasthaken en toch zou hij haar niet terugzien. Was ze enkele dagen later gestorven? Waarschijnlijk niet. Dan had hy er wel over horen spreken. Misschien was ze in een inrichting opgesloten? Of had ze zich, teleurgesteld over de houding van de officiële politie, tot een particulier bureau gewend? Of was ze mis-misschien de dag daarop wakker geworden met een ander idée-fixe?
In elk geval moest hij nog wel een uur naar haar luisteren, terwijl ze hem vertelde over de mensen in het reusachtige huis aan de Rue de Presbourg, waar het waarschijnlijk wel niet al te gezellig zou zijn, en die de hele dag pogingen schenen te doen haar te vergiftigen. Om twaalf uur kon hij eindelijk zijn raam openschuiven en met de pijp tussen de tanden liep hij naar het bureau van zijn chef.
-Heb je haar beleefd met een kluitje in het riet gestuurd?
-Zo beleefd mogelijk.
-Ze moet in haar tijd een van de mooiste vrouwen van heel Europa zijn geweest. Ik heb haar man wel eens gesproken, de braafste, zachtzinnigste en vervelendste kerel die je je kunt voorstellen. Ga je weg, Maigret?
Hij aarzelde. De straten begonnen iets lenteachtigs te krijgen. Bij de 'Brasserie Dauphine' stonden de stoelen al op het terras en de vraag van zijn chef was een uitnodiging om daar rustig een aperitief te gaan drinken en dan te gaan lunchen.
-Ik geloof, dat ik beter hier kan blijven... Ik kreeg een heel zonderling telefoontje vanmorgen.
Hij wilde er juist van vertellen toen de telefoon ging. De directeur luisterde en gaf hem dan de hoorn.
-Voor jou, Maigret.
En onmiddellijk herkende de commissaris de stem, die nu nog bezorgder klonk dan 's morgens. -Hallo! Zoéven werd ons gesprek afgebroken... Hij kwam binnen... Hij had me door de deur van de cel kunnen horen... Ik was bang...
-Waar bent u?
-In de 'Tabac des Vosges', op de hoek van de Place des Vosges en de Rue des Francs-Bourgeois... ik heb geprobeerd hem kwijt te raken. Ik weet niet of het me gelukt is. Maar ik zweer u, dat ik me niet vergis, dat hij een poging zal doen me te doden... Ik heb nu geen tijd om het uit te leggen. Ik weet, dat iedereen me zou uitlachen, maar u, u...
-Hallo!
-Hij is hier... Ik... Pardon...
De chef keek Maigret aan, die nu somber keek.
-Moeilijkheden?
-Ik weet het niet... Het is een rare geschiedenis. Mag ik even?
Hij nam de hoorn van het andere toestel.
-Verbind me zo snel mogelijk met de 'Tabac des Vosges'... vraag naar de patron.
En tegen zijn chef:
-Als hij maar niet wéér vergeten heeft de hoorn neer te leggen.
Bijna onmiddellijk daarop ging de telefoon.
-Hallo. Met de 'Tabac des Vosges'? Spreek ik met de 'patron'? Is de klant die zoéven heeft opgebeld nog bij u? Wat zegt u? Ja, gaat u maar even kijken. Zojuist vertrokken. Heeft hij betaald? Vertelt u me eens - is er, terwijl hij telefoneerde, nog iemand bij u binnengekomen? Nee? Wel op het terras? Ga eens kijken of hij er nog zit! Ook vertrokken? Zonder te wachten op het aperitief dat hij besteld had? Dank u! Nee. Wie dat wil weten? De politie. Nee, u krijgt nergens last mee.
Op dat moment besloot hij niet met zijn chef mee te gaan naar de 'Brasserie Dauphine'. Toen hij de deur van de inspecteurskamer opende zag hij Janvier die terug was en op hem zat te wachten.
-Ga mee. Vertel eens.
-Het is een rare sinjeur, baas. Een klein ventje met een regenjas aan, een grijze hoed en zwarte schoenen... Hij kwam de 'Caves du Beaujolais' binnenrennen, dook de telefooncel in en riep tegen de eigenaar:
-Geef me maar het een of ander, het doet er niet toe wat. Door het raampje zag de kroegbaas hem in zijn eentje staan gesticuleren... Toen die andere klant binnenkwam schoot de eerste als een duveltje uit een doosje de telefooncel uit en vertrok zonder te drinken of een woord te zeggen halsoverkop in de richting van de Place Saint-Mi-chel...
-En de ander?
-Ook een kleine man. In ieder geval niet lang van stuk, breed in de schouders, donker haar...
-En de agent op de Place du Chatelet?
-Het is inderdaad zo gegaan als u zei. Die man met de regenjas aan heeft hem aangesproken, hij was buiten adem en erg opgewonden... Met drukke gebaren vroeg hij de agent iemand te arresteren die hem volgde, maar hij kon niemand in de menigte aanwijzen... De agent had zich al voorgenomen de zaak voor alle zekerheid in zijn rapport te vermelden...
-Je gaat nu naar de Place des Vosges, naar de sigarenwinkel op de hoek van de Rue des Francs-Bourgeois...
-Die weet ik.
Een klein, druk gesticulerend mannetje, met een beige regenjas en een grijze hoed. Dat was alles wat ze van hem wisten. Voorlopig kon Maigret niets anders doen dan zich voor het raam installeren en toekijken hoe de mensenmenigte kantoren en bureaus verliet om cafés, terrassen en restaurants te bestormen. Parijs was zonnig en vrolijk. Zoals altijd omstreeks midden februari werden de eerste symptomen van de lente veel meer gewaardeerd dan de echte lente en de kranten zouden stellig weer schrijven over de beroemde kastanjeboom op de Boulevard Saint-Germain die binnenkort zou gaan bloeien. Maigret belde de 'Brasserie Dauphine' op.
-Hallo... Joseph?... Maigret... Wil je me twee flesjes bier en sandwiches brengen?... Alleen voor mij, ja...
De sandwiches waren er nog niet toen hij al weer aan de telefoon geroepen werd en hij herkende de stem onmiddellijk. Hij had de telefonist opdracht gegeven de gesprekken, zonder een seconde te verliezen, door te geven.
-Hallo. Ik geloof, dat ik hem ditmaal kwijtgeraakt ben.
-Wie bent u?
-De man van Nine... Dat doet er trouwens niet toe... Ze zijn minstens met zijn vieren, de vrouw nog niet meegerekend... Er moet hier dadelijk iemand komen en... Ditmaal had hij niet kunnen zeggen van waar hij sprak. Maigret belde de Inlichtingendienst op. Het duurde enkele minuten. Er was opgebeld van een restaurant aan de Boulevard Beaumarchais, vlak bij de Bastille en 'Quatre Sergents de la Rochelle' geheten. Dat was ook niet ver van de Place des Vosges. Bij zijn nerveus heen en weer schieten door allerlei straten scheen het mannetje in de regenjas zich bijna uitsluitend tot één district van Parijs te bepalen.
-Hallo, ben je daar, Janvier? Ik dacht wel, datje nog niet weg zou zijn...
Maigret had hem op de Place des Vosges opgebeld.
-Ga zo snel mogelijk naar de 'Quatre Sergents de la Ro-chelle'... Ja... Laatje taxi daar wachten.
Er ging een uur voorbij zonder dat hij opgebeld werd, zonder dat hij iets naders hoorde van Nine's man. Eindelijk ging de telefoon, maar ditmaal was hij het niet zelf, doch een kelner.
-Hallo, heb ik de eer te spreken met commissaris Maigret? Met commissaris Maigret persoonlijk? U spreekt met de kelner van het 'Café de Birague', uit de Rue de Birague. Ik moet u een boodschap overbrengen van een klant die gevraagd heeft u voor hem op te bellen...
-Hoe lang is dat geleden?
-Misschien een kwartiertje. Ik moest onmiddellijk bellen, maar het was hier juist erg druk...
-Een kleine man met een regenjas aan?
-Ja... Prachtig... Ik was al bang, dat het een grap zou zijn... Hij scheen erge haast te hebben. Hij keek voortdurend naar de straat. Wacht, even denken wat hij precies zei. Hij verzocht me letterlijk u te waarschuwen, dat hij zou proberen de man mee te lokken naar de 'Canon de la Bastille'. Kent u die zaak? Het is een brasserie op de hoek van de Boulevard Henri IV. Hij wilde, dat u daar zo snel mogelijk iemand heen stuurde. Wacht even... dat was nog niet alles. U zult het wel begrijpen, hij zei woordelijk: Er is nu een andere. De grote, met rood haar, de gevaarlijkste...
Maigret ging er zelf heen. Een taxi bracht hem in minder dan tien minuten op de Place de la Bastille. Het was een grote brasserie, waar het kalm toeging. De bezoekers waren hoofdzakelijk habitués die er het plat du jour kwamen eten of een hartig hapje. Hij keek rond of hij een man met een regenjas zag en zocht toen alle kapstokken af, in de hoop een beige regenjas te ontdekken.
-Vertel me eens, ober...
Er waren zes kelners, plus een cassière en de eigenaar. Hij ondervroeg ze allemaal. Geen van hen had de man, die hij zocht, opgemerkt. Vervolgens ging hij in een hoekje zitten, bestelde een biertje en rookte in afwachting daarvan een pijp. Een half uur later bestelde hij ondanks zijn sandwiches een portie zuurkool. Hij keek naar de voorbijgangers op het trottoir. Telkens wanneer hij een regenjas zag schrok hij op en het waren er vele want het stortregende voor de derde maal die dag, zo'n heldere, vrolijke plensbui waarbij de zon blijft schijnen.
-Hallo? Met de P.J.? Maigret hier. Is Janvier al terug? Roep hem even. Ben jij daar, Janvier? Spring in een taxi en kom bij me in het 'Canon de la Bastille'. Ja, het is de dag van de cafés, zeg dat wel... Ik wacht hier op je. Nee, geen nieuws.
Het was zijn schuld niet als later zou blijken, dat het gesticulerende mannetje een grappenmaker was. Maigret liet zijn inspecteur achter om in het 'Canon de la Bastille' een oogje in het zeil te houden en reed naar zijn bureau terug. Het was niet erg waarschijnlijk dat Nine's man tussen twaalf uur en halfeen vermoord zou worden, want hij scheen zich niet op eenzame plekken te wagen, maar steeds de drukste straten te kiezen. Toch belde de commissaris de centrale hulppost van de Parijse politie op waaraan alle ongelukken van minuut tot minuut gemeld worden.
-Als u bericht krijgt, dal; een man met een regenjas een ongeluk is overkomen of op de een of andere manier bij een gevecht betrokken is, bel me dan onmiddellijk op... Hij gaf ook instructie, dat een van de auto's waarover zijn bureau beschikte op het pleintje bij de Quai des Orfèvres gereed moest staan. Het was misschien belachelijk, maar hij wilde geen enkel risico nemen.
Hij ontving bezoekers, rookte pijpen, stookte af en toe zijn kachel op en keek voortdurend uit het open raam, af en toe wierp hij een verwijtende blik op de telefoon die bleef zwijgen.
-U hebt mijn vrouw gekend... had de man gezegd. Automatisch zocht hij in zijn herinnering naar een Nine. Hij moest er verscheidene ontmoet hebben. Hij had er enkele jaren geleden één gekend die in Cannes een kleine bar had, maar dat was toen al een oude vrouw geweest, die nu wel dood zou zijn. Dan was er een nichtje van zijn vrouw, dat Aline heette, maar door iedereen Nine werd genoemd.
-Hallo!... Met commissaris Maigret?
Het was vier uur. Ofschoon het buiten nog licht was had de commissaris de lamp met de groene kap, die op zijn bureau stond, aangestoken.
-U spreekt met de directeur van postkantoor 28, Rue du Faubourg Saint-Denis... Neem me niet kwalijk dat ik u stoor. Waarschijnlijk berust de hele zaak op een grap. Maar enkele minuten geleden was er bij ons iemand aan het loket voor aangetekende stukken... Hallo! Hij scheen haast te hebben en erg nerveus te zijn, vertelt de loketbediende, Mlle Denfer... Hij keek voortdurend om... Hij schoof haar een papiertje toe. En hij zei:
'Probeer het niet te begrijpen. Telefoneer deze boodschap dadelijk aan commissaris Maigret...' Toen verdween hij tussen het publiek... Mijn employée heeft mij geraadpleegd. Ik heb het papiertje hier voor me. Het is onvast en met potlood geschreven. De man zal het waarschijnlijk al lopende opgesteld hebben. Het bericht luidt als volgt:
'Ik kon het Canon niet bereiken'. Begrijpt u daar iets van? Ik niet. Het lijkt me onzin. Dan komt er een woord dat ik niet lezen kan. 'Nu zijn ze met z'n tweeën. De kleine donkere is teruggekomen.' Ik weet niet of er 'donkere' staat. Wat zegt u? Mooi. Als u gelooft, dat het dat zijn moet... Het is nog niet uit. 'Ik ben ervan overtuigd, dat ze afgesproken hebben vandaag met me af te rekenen. Ik ga de richting van de kade... Maar ze zijn slim. Waarschuw de agenten...'
Dat is alles. Ik kan u het briefje als u wilt door een telegrambesteller laten brengen... Met een taxi?... Ik vind het best. Als u de rit tenminste betaalt, want ik kan me dat niet permitteren...
-Hallo... Janvier? Je kunt wel terugkomen, jongen. Een halfuurtje later zaten ze samen te roken in Maigrets bureau, waar de kachel een rood lichtcirkeltje op de vloer wierp.-Ik hoop, dat je wel de tijd hebt genomen om te lunchen?
-Ik heb in het 'Canon' een portie zuurkool gegeten. Hij ook! Maigret had aan alle rijwielagenten en aan de gemeentepolitie een waarschuwing doorgegeven. De Parijzenaars, die de grote winkels binnentraden, die zich verdrongen op de trottoirs en samendromden voor de ingangen van bioscopen en metrostations, bemerkten niets, maar honderden ogen wierpen onderzoekende blikken op alle gezichten, rustten even op elke regenjas, op elke grijze hoed.
Tegen vijf uur, juist toen het verkeer in het district van Ch&telet het hoogtepunt had bereikt, kwam er weer een stortbui. De trottoirs begonnen te glimmen, de straatlantaarns kregen een nevelkring en overal werden armen opgestoken naar voorbijschietende taxi's.
-De eigenaar van de 'Caves du Beaujolais' schat hem tussen de vijfendertig en veertig, die van de 'Tabac des Vosges' op dertig jaar... Hij is gladgeschoren, heeft een roze teint en lichte ogen... Ik ben er nog steeds niet in geslaagd te weten te komen wat voor een soort man het is. Ze hebben me alleen verteld:
'Een man zoals je er honderden ziet...' Mevrouw Maigret, die haar zuster te dineren had, belde om zes uur op om zich ervan te overtuigen, dat haar man niet te laat thuis zou komen en om hem te vragen op de terugweg even aan te gaan bij de banketbakker.
-Wil jij tot negen uur de wacht houden? Ik zal Lucas vragen je dan af te lossen.
Janvier was hiertoe bereid. Hij behoefde alleen maar te wachten of er iets zou gebeuren.
-Ik moet direct bericht hebben als er wat is...
Hij vergat niet aan te gaan bij de banketbakker in de Avenue de la République, de enige in heel Parijs volgens mevrouw Maigret, die goed feuilletégebak kon maken. Hij omhelsde zijn schoonzuster, die zoals altijd naar lavendel geurde. Ze dineerden. Hij dronk een glaasje calvados. Voor hij Odette naar de metro bracht belde hij het bureau nog even op.
-Lucas?... Geen nieuws? Zit je nog steeds in mijn kamer?
Lucas zou wel in Maigrets eigen stoel zitten en, met de benen op het bureau, een boek lezen.
-Ga zo voort, mijn jongen. Goedenacht.