4
De dokter was gekomen en Maigret had zijn hoed opgepakt. Zonder
iets te zeggen was hij weggegaan, maar de wijk was hij niet uit.
Zorgeloos, als iemand die niets heeft te doen, was hij de Zanzi-Bar
binnengestapt vanwaaruit hij even later zijn neef voorbij zag
komen, die Berthe een scherp verhoor had afgenomen. Plotseling was
Kleine Louis binnengekomen, had geprobeerd om terug naar buiten te
stappen toen hij de commissaris zag, maar deze had hem al
toegeroepen: 'Ik ben hier voor mijn revanche van dat spelletje
poker ... Geef me de dobbelstenen even, ober ... Een per-nod voor
meneer... Het is toch pernod, hè, Kleine Louis?... Jij mag beginnen
... Drie vrouwen met éen worp ... Ik ben bang dat dat niet genoeg
is ... Wat zei ik je? Drie heren . . Jij krijgt een houtje ...' En
zonder overgang vervolgde hij, terwijl hij zich vooroverboog naar
zijn tegenstander die probeerde zich een houding te geven: 'Zat het
geld in de schaal?' Kleine Louis schudde zijn hoofd. 'Had Albert
het in zijn zak?'
Weer een hoofdschudden, nu krachtiger en eindelijk bekende Kleine
Louis:
'Toen hij ervandoor ging kwam hij langs de Seine en heeft de
biljetten de rivier ingegooid.'
'Weet je dat zeker?'
'Ik zweer het.'
'Waarom kwam er dan gisteren iemand?'
'Omdat hij me niet geloofde.'
Maigret glimlachte. Het was werkelijk een groots moment, niet
alleen door de lente, de zon, de tintelende atmosfeer in de rue
Caulaincourt en het verse bier, maar ook, omdat hij in éen woord
gerustgesteld was. Het was zo'n opluchting dat hij het er warm van
kreeg als hij aan zijn angst terugdacht. Nu kon hij doorgaan. Hij
had het bij het rechte eind. 'Wie heeft er geschoten?'
'De Marseillaan ... Albert had hem zijn revolver gegeven ...'
Maigret zat stilletjes te lachen toen hij zijn neef met een somber
gezicht uit nummer 67 bis zag komen en hem een paar meter van de
Zanzi-Bar op de autobus zag wachten.
'Wat gaat u nu doen?' vroeg Kleine Louis ongerust, nog steeds met
de pokerbeker in zijn hand. 'Ik? Ik ga je zus goedendag zeggen en
neem dan de trein terug...'
De autobus kwam voorbij, nam Jéröme Lacroix mee. Maigret stak de
straat over en op de zesde etage vond hij de verpleegster bezig met
het inpakken van haar boeltje. 'Ik ben niet meer nodig,' vertelde
ze. 'De dokter komt nog éen keer per dag en de conciërge komt van
tijd tot tijd boven.. /
Maigret's ogen schitterden van plezier. Hij liep maar heen en weer,
alsof hij thuis was, en wachtte op het vertrek van de verpleegster.
Zelden had hij zoveel genoegen aan een onderzoek beleefd en toch
was het een onderzoek van niets geweest waar hij bovendien nooit
over zou kunnen praten.
Hij herinnerde zich zijn reactie toen hij Berthe's brief in
Meung-sur-Loire ontving.
'Grappig had hij toen gezegd, 'het lijkt wel of ze tegelijkertijd
wel en niet ernstig is.'
En het juffertje met de rode hoed, dat op het terras van café de
Madrid naast hem was komen zitten, had bij hem dezelfde indruk
gewekt. Ze was echt bang, dat voelde je. Maar je voelde ook dat ze
loog als ze over de angst sprak die haar vriend haar inboezemde. Ze
was er niet in geslaagd om Albert's naam op de gewenste toon uit te
spreken. Onwillekeurig klonk het te zacht, te teder.'
Trouwens, waar had dat vastberaden meisje de moed vandaan gehaald
om oud-commissaris Maigret uit zijn teruggetrokken leven op het
platteland te sleuren? En waarom toonde ze hem wel, maar niet de
politie de brieven met het poststempel van Boulogne en Calais? Hij
had het niet begrepen. Hij had er nog minder van begrepen toen hij
urenlang voor het raam naar haar had zitten kijken en had gezien
dat ze rustig haar beslommeringen afwerkte als iemand die helemaal
niet bang is voor een wraakoefening. Door de postzegels in de
schaal was hij op een idee gekomen en met een speld had hij er
gaatjes ingemaakt. 'Waarom glimlacht u, commissaris?'
'En jij?'
Ze waren nu alleen. De verpleegster was weg. Het straatlawaai drong
zacht tot hem door, samen met de geur van het warme asfalt, die de
zomer in Parijs aankondigt.
Toch probeerde Maigret ernstig te kijken en zijn barse stem op te
zetten: 'Weet je dat als die zestigduizend francs hier waren
geweest, of als die Albert van jou had geschoten, dat ik je dan had
laten arresteren?'
'Toch was u zogezegd in mijn dienst.'
'Precies. Dat begreep ik. Ik heb ook begrepen dat je me hebt laten
komen, niet om je tegen Albert te beschermen, maar om Albert zelf
te beschermen... En als je ook maar een klein beetje minder van hem
had gehouden, dan zweer ik je dat ik hem gisteravond uit zijn
schuilhoek had gesleept...'
'Ik zie niet in wat mijn liefde ...' mompelde ze en werd helemaal
rood.
'Je ziet het misschien niet, maar toch is het zo. Ik ben in mijn
redenering als volgt te werk gegaan: een meisje dat niet gauw bang
is, maar dat me wel oprecht lijkt. Ze probeert een jongen te redden
die zich in de nesten heeft gewerkt. Ze probeert hem uit liefde te
redden. Welnu, ik ben ervan overtuigd dat als die jongen werkelijk
had gemoord, ze dan van hem gewalgd zou hebben.'
'Hij heeft me bij zijn leven gezworen dat hij niet heeft geschoten,
commissaris. Trouwens, alles is een beetje mijn fout geweest. Ik
wist dat hij met mijn broer omging en dat mijn broertje vrienden
had die nu niet zo'n goede naam hadden. Albert kon in Parijs niet
aan de slag komen en wilde met me trouwen, en was daardoor
makkelijk te verleiden. De anderen, die ik niet wil kennen, hebben
hem meegenomen om op de uitkijk te staan. Een van hen heeft hem
zijn revolver gevraagd voor het geval er iets zou gebeuren. Toen de
politie opdook, gingen ze er met hun allen vandoor en de revolver
lieten ze ter plaatse achter. In het voorbijgaan drukten ze Albert
het geld in zijn handen.'
Dat weet ik.'
'Hij kwam hier om drie uur in de ochtend aan. Hij was lijkbleek.
Hij heeft me alles opgebiecht en verteld dat hij het geld in de
Seine had gegooid. Hij smeekte me hem te verbergen.'
'Dat weet ik.'
'Hoe hebt u geraden waar hij zat?'
'Allereerst heb ik me ervan overtuigd dat je noch een kelder noch
een zolder had. Daarna merkte ik dat je, als je tegen me sprak,
soms je stem opzette alsof je je nog voor iemand anders
verstaanbaar wilde maken. Vroeger was er op deze etage maar éen
woning. Toen ze hem in tweeën hebben verdeeld, hebben ze de
tussendeur erin laten zitten en bovendien verdubbeld, in die zin,
dat er aan beide zijden van de muur een deur, en tussen die twee
deuren een lege ruimte ontstond. Daar zat Albert ... Alleen
...'
'Alleen was ik er zeker van dat de politie, die al een keer was
geweest, opnieuw het huis zou doorzoeken... Ik wist niet of het
onder bewaking stond... Om dat te weten ...'
'Deed je een beroep op mij, wetende dat ik je op de hoogte zou
houden van het onderzoek... Ik was hier als bliksemafleider... Ik
verhinderde dat de verdenking op jouw woning zou vallen en
tegelijkertijd zou ik je inlichtingen geven ... Ik begreep het...
Weet je dat het heel slim is?'
'Ach commissaris ...' mompelde ze verlegen,' ik moest Albert
redden, nietwaar?... De medeplichtigen zouden nooit de waarheid
hebben toegegeven... Hij zou ervoor zijn opgedraaid... Vooral omdat
ze ervan overtuigd waren dat wij het geld hadden gehouden... Dat
wist ik door mijn broer.'
'Die jou probeerde te beschermen... Gisteravond ging jij een
dubbele brief op de bus doen, die je aan die vriendin in Boulogne
had gericht...' Hij wees op de foto van het meisje. 'Die Madeleine
had opdracht om de dreigbrieven weer op de bus te doen ... In die
tijd had een van de bendeleden de kans om bij je binnen te dringen
en het geld te zoeken... Je kwam binnen en hij sloeg je met een
knuppel neer... Albert kwam uit zijn schuilhoek te voorschijn en
stortte zich met een mes in zijn hand op hem ... Zo is het wel
gegaan, hè?' Hij wist het. En hij wist ook dat Albert de twee
wapens in zijn schuilhoek had neergelegd.
'Ik wil wedden dat ze er nog steeds liggen,' bromde hij. Hij deed
de tussendeur open en vond inderdaad een gummiknuppel en een mes
dat onder het bloed zat . 'Waar zou je hem ontmoeten?' vroeg hij,
terwijl hij zijn hoed van de stoel pakte. Ze aarzelde en stamelde
toen:
'Moet ik het u zeggen? Kan ik er zeker van zijn dat...' Hij lachte
hartelijk.
'Dat ik jullie allebei aan de grens laat arresteren? Als je dat
tenminste wilt suggereren?'
'Nee ... maar ...'
'Maar je houdt zo veel van je Albert, hè? Dat je bij de gedachte
dat een ander ...' Hij stond al bij de deur. Hij draaide de knop
om. 'Eigenlijk ben je jaloers ... Helemaal, Berthe ... Ook op mij,
bovenmatig jaloers, omdat je hem helemaal alleen hebt willen redden
... Maar ik zal je echt niet tegenhouden als je, zodra ik je mijn
rug heb toegekeerd, ondanks je verwonding, de trein naar
Brussel neemt... Ik wil zelfs wedden dat je er binnenkort wel een
winkeltje gaat openen ... Modèles de Paris ... Tot ziens Berthe
...' En omdat hij ondanks alles toch op een kleine wraak belust
was, riep hij bij het naar buiten gaan: 'Mijn rekening krijg je nog
wel.'