D E R I V I E R
Gary Paulsen
Geïllustreerd door
GEORGE
SCHRIEMER
4e druk
KLUITMAN
Terug
1
Brian deed de deur open en zag drie mannen voor zich op de veranda staan. Alle drie hadden ze een donker pak aan. Ze waren lang, niet dik, goed gebouwd en zo te zien in een uitstekende conditie. Een van hen was iets magerder dan de anderen.
„Brian Robeson?"
Brian knikte. „Ja?"
De magere man glimlachte, stapte naar voren en stak zijn hand uit. „Ik ben Derek Holtzer. Dit zijn Bill Mannerly en Erik Ballard. Mogen we even binnenkomen?"
Brian deed de deur wat verder open om ze binnen te laten. „Mijn moeder is nu niet thuis..."
„Dat geeft niet. We komen voor jou." Derek bleef in de hal staan en de andere twee volgden zijn voorbeeld. „Natuurlijk zullen we ook met je vader en moeder praten, maar we zijn in de eerste plaats voor jou gekomen. Heeft er niemand over opgebeld?"
Brian schudde zijn hoofd. „Dat denk ik niet. Mijn moeder heeft er in ieder geval niets over gezegd."
„En je vader?"
„Hij, eh... woont hier niet. Mijn ouders zijn gescheiden."
„O, dat spijt me." Derek klonk niet erg verrast.
„Die dingen gebeuren nou eenmaal." Brian haalde zijn schouders op.
Het was nu ruim anderhalf jaar geleden, maar het deed nog steeds pijn.
Hij onderdrukte dat gevoel en bedacht ineens hoe stom hij eigenlijk was. Hij kende deze mensen helemaal niet en hij had ze gewoon binnengelaten. Ze zagen er niet gevaarlijk uit, maar je kon nooit weten.
„Wat kan ik voor u doen?"
„Tja, als je hier helemaal nog niets van afweet, kunnen we misschien beter wachten tot je moeder thuiskomt. We kunnen ook een andere keer terugkomen."
Brian knikte. „Zegt u het maar... Misschien kunt u me vast vertellen waar het over gaat."
„Ik denk dat ik beter eerst kan vragen of jij inderdaad de Brian Robeson bent, die een aantal maanden alleen in de bossen van Canada heeft doorgebracht."
„Ja, dat klopt," zei Brian. „ Dat ben ik."
„Mooi zo."
„Zijn jullie van de pers?"
Nog maanden na zijn thuiskomst was Brian achtervolgd door de pers.
Nadat de documentaire op de televisie was uitgezonden, waarin hij met een filmploeg terug was gegaan naar het meer om te laten zien hoe hij daar geleefd had, was het weer raak geweest. Kranten, televisiestations en uitgevers van boeken belden hem thuis op, volgden hem op weg naar school. Het was erg moeilijk aan ze te ontsnappen. Iemand had zelfs geld geboden als hij Brians gezicht op een T-shirt mocht afdrukken en een spijkerbroekenfabrikant wilde een nieuwe lijn uitbrengen, de Brian Robeson Survival Jeans.
Zijn moeder, geholpen door zijn vader, had voor een aantal dingen een vergoeding weten te regelen, waardoor Brian nu genoeg geld op een spaarrekening had om over een paar jaar eventueel te gaan studeren.
Na verloop van tijd was de belangstelling van de media minder geworden en Brian kon niet zeggen dat hij het miste. In het begin was het wel spannend geweest, maar al snel had hij er genoeg van gehad. Hij was beroemd, dat was wel leuk, maar toen ze hem begonnen te achtervolgen met camera's en een film over hem wilden maken, werd het hem te gek.
In die tijd had Brian op school een meisje leren kermen, Deborah MacKenzie. Ze konden heel goed met elkaar overweg en gingen een paar keer samen uit, maar al snel begon de pers ook haar te achtervolgen en dat was voor Brian de druppel die de emmer deed overlopen. Sindsdien ging hij de achterdeur uit met een zonnebril op, ontmoette Deborah op afgelegen plaatsen en probeerde zo ongezien mogelijk naar school te gaan. Het was een opluchting geweest toen hij merkte dat de mensen na verloop van tijd niet meer zo op hem letten.
En nu stonden deze mannen weer voor zijn neus. „Of zijn jullie soms van de tv?"
„O nee, verre van dat. Wij zijn van het Regeringsbureau voor Overlevingstraining." „Het Bureau voor Overlevingstraining? Zijn jullie soms instructeurs?"
Derek schudde zijn hoofd. „Niet precies. Bill en Erik zijn instructeur, maar ik ben psycholoog. We werken met mensen die in moeilijke situaties terecht kunnen komen, je weet wel, piloten na een noodlanding, astronauten, soldaten. Bij ons leren ze hoe ze zich uit de problemen kunnen redden, leren ze overleven."
„Ja? En? Wat moet ik daarmee?"
Derek glimlachte. „Nou, raad eens..."
Brian schudde niet-begrijpend zijn hoofd.
„Om het kort te houden, we willen dat je nog eens gaat."
2
Brian keek zijn bezoeker aan. „Jullie houden me toch niet voor de gek, hè?"
Derek schudde zijn hoofd. „Helemaal niet, maar ik denk dat we beter kunnen wachten tot je moeder weer thuis is, zodat we het met haar kunnen bespreken. En je vader moet er natuurlijk ook van weten. We komen later wel terug." Hij keerde zich om en wilde weggaan.
De andere twee mannen, die nog steeds niets gezegd hadden, volgden hem naar de deur.
„Wacht eens even." Brian hield hen tegen. „Misschien heb ik het niet goed begrepen. Willen jullie dat ik terugga en het nog een keer doe? In de bossen leven, met alleen een hakbijl?"
Derek knikte. „Inderdaad."
„Maar dat is gekkenwerk. Het was... zwaar. Ik bedoel, ik had wel dood kunnen gaan. Het was puur geluk dat ik het heb overleefd."
Derek schudde zijn hoofd. „Nee. Het was niet alleen maar geluk. Jij hebt er zelf ook veel aan gedaan."
Brian zag ineens weer het stekelvarken voor zich, dat 's nachts zijn schuilplaats binnen was geslopen. Geschrokken had hij zijn hakbijl naar het beest gegooid. In plaats van het beest, had hij de rotswand geraakt.
De vonken spatten in het rond. Als dat stekelvarken niet binnen was gekomen en hij niet met zijn hakbijl had gegooid en de rots niet op precies de goede plek had geraakt, zouden er geen vonken zijn geweest.
Dan zou hij geen vuur hebben gehad en dan zou hij hier nu misschien niet met deze man staan praten. „Nou, het was vooral geluk, hoor..."
„Ik zal je uitleggen wat ik precies bedoel."
Brian wachtte af.
„Wij leren de mensen de dingen die jij zelf moest uitvinden, dat proberen we tenminste. Maar wij hebben nog nooit in werkelijkheid hoeven overleven en we kennen ook niemand die zoiets ooit heeft beleefd. Niet in het echt." Hij haalde zijn schouders op. „O, we doen wel eens een simpele test, weet je wel. Dan gaan we de natuur in en doen net of we moeten overleven, maar niemand in ons vak heeft het ooit móeten doen, ik bedoel, dat het er echt om ging om in leven te blijven." Hij keek Brian recht in zijn ogen. „Niet zoals jij."
De man die Bill Mannerly heette, deed een stap naar voren. „We willen dat jij het ons leert. Niet uit een boek, niet uit een folder of van een instructiefilm, nee, echt vanuit de ervaring. Dan kunnen wij het weer beter aan andere mensen overbrengen."
Brian schoot in de lach. Hij kon er niets aan doen.
„Bedoel je dat ik met een groep de natuur in moet gaan om te laten zien hoe ik het deed?"
Derek hield zijn handen omhoog en schudde zijn hoofd. „Nee, natuurlijk niet. Geen namaak, daar hebben we niets aan. We hebben het nog niet precies uitgewerkt, maar we hadden het zo gedacht: een van ons zou met jou mee moeten gaan en moeten leven zoals jij daar hebt geleefd, je observeren en ervan leren. Pen en papier meenemen en aantekeningen maken, alles opschrijven. We willen echt weten hoe je het deed, en wat je deed."
Brian geloofde hem wel. De stem van de man klonk vriendelijk en oprecht. Toch schudde Brian zijn hoofd. „Het was anders dan jullie denken. Het was geen pleziertochtje. Ik heb bijvoorbeeld heel wat gewicht verloren, maar dat was nog niet eens het meest ingrijpend. Ik was niet meer de oude Brian toen ik terugkwam." En, dacht hij, ik ben nooit meer geworden zoals vroeger, ik zal nooit meer dezelfde worden.
Hij kon niet meer door een park lopen zonder te kijken of er vogels in zaten die hij kon vangen, hij kon de geluiden om hem heen niet meer negeren. Soms wilde hij wel dat hij niet alles om zich heen zag en hoorde: de geluiden, kleuren, bewegingen. Maar hij kon zijn zintuigen niet uitschakelen. Hij zag, hoorde en rook alles.
„Dat is juist waar we meer over willen weten. Juist die dingen." Derek lachte. „Zeg in ieder geval nu nog geen nee. We komen wel terug als je moeder er is. Dan bespreken we alles nog eens en dan kun je een besluit nemen. Goed?"
Brian knikte langzaam. „Goed. Alleen praten, hè?"
„Alleen praten."
De drie mannen vertrokken en Brian keek op de digitale klok op het tafeltje in de hal. Het zou nog een uur duren voor zijn moeder thuiskwam. Hij moest nog behoorlijk wat huiswerk doen, want het was eind mei en hij had veel proefwerken, maar hij besloot om te gaan koken.
Hij hield van koken.
Het was een van de dingen waarin hij was veranderd sinds hij in de bossen had geleefd. In gedachten noemde hij die periode Die Tijd.
Gewoon. Die Tijd. Hij had geprobeerd Deborah er alles over te vertellen, ook over de momenten dat hij had willen opgeven, en als hij er met haar over praatte, begon hij altijd met die woorden.
Die Tijd.
Er was sindsdien al ruim een jaar voorbij en in zijn omgeving was er niet veel veranderd. Zijn moeder ontmoette die ene man nog steeds, hoewel dat niet zo vaak meer gebeurde. Misschien zou hun relatie wel voorbij gaan.
Inmiddels had Brian geaccepteerd dat de scheiding van zijn ouders definitief was. Hij was na Die Tijd bij zijn vader gaan logeren en had ontdekt dat die verliefd was geworden op een andere vrouw, met wie hij zou gaan trouwen.
Het leven van de anderen kabbelde voort, van dag tot dag.
Brian was echter compleet veranderd.
En een van die veranderingen was dat hij nu van koken hield. Hij had iets met eten, het klaarmaken ervan, ernaar kijken, en er was zo veel als hij het vergeleek met wat hij in de bossen had gehad. Hij vond het heerlijk om het eten zomaar uit de koelkast te kunnen halen, het schoon te maken en te koken, het daarna op te dienen en op te eten. Elk hapje kauwen, weten dat je eet, kijken naar andere mensen die zaten te eten.
Soms keek hij hoe zijn moeder at. Eén keer had hij haar zo aan zitten staren, dat ze, met een stukje vlees al vlak bij haar mond, was gestopt met eten.
'Wat is er?'
'Ik kijk alleen maar hoe je eet,' had hij geantwoord. 'Het is iets heel bijzonders, eten. Gewoon zien hoe iemand eet. Dat is echt heel bijzonder.'
'Ben je... ben je wel in orde?' had ze gevraagd.
Natuurlijk was hij niet in orde, of misschien nu juist wel en was hij eerder in zijn leven niet helemaal normaal geweest. Maar hij had gelachen en geknikt.
'Natuurlijk, prima...'
Eigenlijk was het zo, dat hij haar niet kon uitleggen wat er mis was, als er al iets mis was. Hij kon er in ieder geval met niemand over praten, omdat niemand begreep wat hij bedoelde.
Toen hij pas terug was, hadden zijn vader en moeder erop aangedrongen dat hij naar een therapeut ging. Om hen gerust te stellen, was hij gegaan, maar het had niets geholpen. De therapeut dacht dat hij op de een of andere manier geestelijk beschadigd was, terwijl het in werkelijkheid precies het tegenovergestelde was. Brian had geprobeerd de therapeut uit te leggen dat hij juist in zijn voordeel was veranderd, dat hij als persoon was gegroeid. Hij was niet gewoon ouder geworden, niet gewoon vijftien nadat hij eerst veertien was geweest, maar hij was gegroeid. De therapeut had het alleen niet gesnapt, had het niet kunnen begrijpen, omdat hij niet samen met Brian in de bossen was geweest in die tijd. In Die Tijd.
'Ik heb ontdekt hoe je vuur kunt maken,' had Brian tegen de therapeut gezegd.
'Ja, natuurlijk, maar nu ben je weer thuis...'
Brian had hem onderbroken. 'Nee. U begrijpt het niet. Ik heb echt het vuur ontdekt, op dezelfde manier als een man of vrouw dat duizenden en duizenden jaren geleden heeft gedaan. Ik heb ontdekt dat er vuur verborgen zat in stenen, en op dat moment was het er. Het maakt niets uit dat we lucifers en aanstekers hebben en dat het hier, in dit deel van de wereld, dus gemakkelijk is om vuur te maken. Dat is niet belangrijk.
Eerlijk, ik heb echt het vuur ontdekt. Het was geweldig, het was zo geweldig...'
De therapeut had daar achter zijn bureau gezeten en hij had geglimlacht, geknikt en geprobeerd te begrijpen waar Brian het over had. Het was hem niet gelukt.
En zo ging het steeds met Brian. Hij moest ontwijkende antwoorden geven en zich inhouden, elke keer als hij met de nieuwe wereld om hem heen te maken had; want de wereld was nieuw, sinds hij in de bossen voor de tweede keer geboren was. Zo voelde hij het. Als hij de waarheid vertelde, geloofde niemand hem. Als hij zweeg, en hij had ontdekt dat hij dat steeds vaker deed, dachten ze dat hij ziek was.
Het was ook nooit goed.
Hij haalde twee karbonades uit de diepvries en ontdooide ze in de magnetron. Daarna pakte hij het kookboek en bladerde het door, op zoek naar het recept voor karbonades in de oven.
Toen hij pas thuis was, had hij steeds weer willen eten. Hij kocht dan een hamburger met een milkshake erbij, propte alles naar binnen en wilde meteen nog een keer bestellen. Die periode had niet lang geduurd.
Zijn maag was gekrompen tijdens die maanden in de wildernis en al dat eten gaf hem een opgeblazen gevoel. Hij was dus al snel weer opgehouden met zich vol te proppen.
Eten vond hij echter nog steeds iets bijzonders.
Hij sneed het vet van de karbonades af, kruidde ze, verwarmde de oven voor en deed de stukken vlees in een glazen ovenschaal.
Daarna keek hij weer op de klok. Zijn moeder zou over een half uur thuiskomen en ze was nooit te laat, dus legde hij twee aardappels op een bord om ze straks meteen in de magnetron te kunnen poffen. Hopelijk konden ze eten voordat die mannen terugkwamen.
3
„Het was heerlijk," zei zijn moeder en ze ging glimlachend achteruit zitten, „zoals gewoonlijk."
Brian knikte. „Even in elkaar gedraaid."
Samen ruimden ze de tafel af. Ze begrepen elkaar beter sinds hij terug was. Voor die tijd waren er zoveel problemen geweest waar hij mee had gezeten, zoals de scheiding en die nieuwe vriend van zijn moeder, maar sinds hij de dood zo dicht in de ogen had gekeken, had hij een heel ander beeld gekregen van zichzelf en van anderen. Hij was gaan beseffen dat de eerste indruk die hij van mensen had, niet altijd de juiste was.
Vaak zat hij er helemaal naast.
Hij had alles leren accepteren, zijn moeder, de situatie, zijn hele leven.
Gaandeweg was hij zijn moeder zelfs gaan bewonderen.
Ze probeerde er in haar eentje iets van te maken. Ze werkte op kantoor bij een makelaar, waar ze stukken bouwgrond verkocht. Makkelijk was dat niet.
„We krijgen straks bezoek," zei hij, terwijl hij de borden in de vaatwasser zette. Zomaar borden en schalen hebben, dacht hij, en pannen en een fornuis om eten te koken; hij bleef zich erover verwonderen. „Er komen een paar mannen die met je willen praten."
„O, wat voor mannen?"
Brian vertelde over Derek en de andere twee, en legde uit wat ze wilden.
„Je bedoelt wat ze zeiden dat ze wilden. Wie weet wat het voor mensen zijn. Eigenlijk moeten we de politie bellen."
Brian haalde zijn schouders op. „Als je dat nodig vindt. Ik zat er eerst ook een beetje mee, maar ze leken me wel in orde, dus heb ik gezegd dat ze terug konden komen."
Brians moeder dacht er even over na en knikte ten slotte. „Laten we eerst maar afwachten of ze komen, dan zien we wel hoe het loopt."
Uitgerekend op dat moment ging de bel.
Brians moeder liep naar de voordeur en Brian kwam achter haar aan.
Er stond een man op de stoep. Hij deed een stap achteruit, zodat ze hem goed kon bekijken door het kijkgaatje in de deur.
Brians moeder deed open.
„Goedenavond. Ik ben Derek Holtzer..."
„Mijn zoon vertelde al dat u geweest was. Er waren toch nog twee mensen bij u?"
„We dachten dat één persoon minder opdringerig over zou komen. De anderen zijn in het motel gebleven."
„Komt u binnen, we wilden juist koffie gaan zetten."
Derek volgde haar de kamer in. Ze gingen aan tafel zitten, waarna Derek aan Brians moeder uitlegde wat zijn bedoeling was.
„We zullen de hele operatie goed in de hand houden," zei hij, „en alle mogelijke voorzorgsmaatregelen treffen. Natuurlijk zouden we niets doen zonder uw toestemming, en evenmin zonder de toestemming van Brians vader," besloot Derek.
Brians moeder nam een slokje van haar koffie en zette haar kopje voorzichtig neer. Haar stem klonk vlak, alsof ze over het weer praatte.
„Ik vind het een krankzinnig plan."
Brian was het wel een beetje met haar eens. Sinds hij terug was, waren er tientallen kinderen en een groot aantal volwassenen geweest, die hadden gezegd dat ze zoiets graag hadden willen meemaken: gestrand zijn in de bossen met alleen een hakbijl bij je. Dat zeiden ze echter altijd met de supermarkt om de hoek, terwijl ze in een kamer zaten met een bankstel en lampen erin, en water uit de kraan in een handomdraai. Er was er niet één die het gezegd had, terwijl hij in het donker zat met zijn neusgaten vol muskieten of met zoveel nachtelijke geluiden om zich heen, dat hij niet kon nadenken.
Hij was gèk, als hij terugging.
En toch.
En toch...
Toch voelde hij iets, een heel klein beetje, een vaag gevoel van opwinding in zijn buik.
„Ik weet wel dat het vreemd klinkt, maar Brians ervaring is uniek," zei Derek. Hij zette zijn kopje zorgvuldig op het schoteltje neer. „Het zou mensenlevens kunnen redden als hij ons zou willen helpen."
„Het blijft krankzinnig." Brians moeder schudde haar hoofd. „U heeft er geen flauw idee van wat u vraagt. U moet beseffen dat wij al die tijd dat Brian weg was, dachten dat hij dood was. Dood! Er waren experts die ons vertelden dat hij onmogelijk nog in leven kon zijn, en toen kregen we hem ineens terug, terug uit de bossen. En nu vraagt u mij, zijn moeder, om hem daar weer naartoe te laten gaan?"
Derek ademde in, hield zijn adem vast en liet hem ontsnappen. „Ik begrijp dat we een hele lastige vraag stellen, maar zou u misschien willen proberen te begrijpen dat dat precies is waarom we het moeten doen? Omdat iedereen dacht dat hij dood was, terwijl hij nog leefde, omdat hij iets heeft gedaan waarvan niemand dacht dat hij dat kon. Als hij dat aan ons zou kunnen doorgeven, ons dat kon laten zien, dan zou hij daarmee andere mensen kunnen redden, die in dezelfde situatie terechtkomen. Het gaat er niet alleen om wat hij geleerd heeft over overleven, het meeste daarvan weten we al. Tenminste, de overlevingsinstructeurs weten dat. Het gaat om zijn manier van denken, zijn psychologische processen, hoe zijn geest werkte, dat is het belangrijkste."
„Ik moet het doen." God, dacht Brian, zei ik dat?
Ze keken allebei naar Brian, Derek verrast, zijn moeder met een verbijsterde uitdrukking op haar gezicht.
„Wat?"
Brian ging rechtop zitten. „Ik weet het, maar hij heeft wel gelijk. Ik.. heb daar iets geleerd. Over het leven, hoe je moet leven, ik bedoel hoe je echt moet leven. En als ik anderen daarmee kan helpen, moet ik het doen."
„Er is geld voor beschikbaar," voegde Derek eraan toe. „We kunnen een contract opstellen en hij zal betaald worden voor zijn hulp."
Brians moeder zat haar zoon nog steeds aan te staren, maar Brian wist dat ze het zou begrijpen. Ze begrepen elkaar beter sinds hij terug was, veel beter. Ze behandelde hem nu meer als een volwassene. Zijn beslissing begon tot haar door te dringen. Toch aarzelde ze nog en ze maakte zich duidelijk zorgen. „Weet je het zeker, echt zeker?"
Brian zuchtte. „Ik vind dat ik het moet doen, als ik er anderen mee kan helpen."
Ze knikte langzaam en beet op haar onderlip.
„Ik zal zijn vader moeten opbellen," zei ze. „Misschien zegt hij nee."
Op dat moment wist Brian het zeker.
Hij zou gaan.
4
Nog steeds vond Brian het moeilijk om in een bushvliegtuigje te stappen. Vlak nadat hij was neergestort, had hij besloten dat hij geen voet meer in zo'n klein vliegtuig zou zetten. Vooral nadat hij bij zijn vader had gelogeerd, na Die Tijd, was het heel moeilijk voor hem geweest om weer een vliegtuig in te gaan. Ook nu moest hij even slikken voor hij naar binnen klauterde en ging zitten. Hij probeerde zich te ontspannen. Het voelde hetzelfde aan als die eerste keer en tegelijk toch anders.
Derek ging voorin naast de piloot zitten en draaide zich om naar Brian.
„Vind je het naar om te vliegen?"
Brian schudde zijn hoofd. Hij keek door het raam naar zijn moeder, die bij de stationcar stond. Het was een ander vliegveldje dan destijds, maar het was dezelfde stationcar met de bruine zijkanten van namaakhout.
Ze zwaaide toen hij naar haar keek.
Brian zwaaide terug en vormde met zijn mond duidelijk zichtbaar de woorden 'tot ziens'.
De piloot startte de motor en Brian schrok even van het lawaai, maar kwam meteen weer tot rust.
Eigenlijk kon hij nog steeds niet echt geloven dat hij het deed. Het leek wel alsof hij droomde. Twee weken geleden was Derek voor het eerst bij hem gekomen en sindsdien hadden ze uitgebreide plannen gemaakt.
Nadat Derek eerst Brians moeder helemaal had overtuigd en daarna Brians vader via de telefoon had bewerkt, was hij teruggekomen met kaarten en plannen. Ook Brians moeder was intensief bij de hele voorbereiding betrokken.
Derek had besloten dat hijzelf de aangewezen persoon was om mee te gaan. Ook al had hij geen enkele ervaring met overlevingstochten, hij was psycholoog en juist over de psychologische achtergronden van het overleven wilden ze meer te weten komen.
Ze hadden een meer uitgezocht dat, midden in de wildernis lag, ruim honderdvijftig kilometer ten oosten van het meer waar Brian was neergestort.
Brians moeder had voorgesteld om hetzelfde meer te nemen, maar Derek had dat afgewezen, omdat hij wilde dat het allemaal nieuw zou zijn voor Brian. Er stond geen naam bij het meer op de kaart, maar er stroomde een riviertje uit, dat naar het zuiden en vervolgens naar het oosten liep, waarna het van de kaart verdween.
'We hebben dat meer zorgvuldig uitgekozen,' had Derek gezegd, terwijl hij het met een viltstift omcirkelde.
Ze hadden in de eetkamer bij Brian thuis gezeten. 'Het terrein is ongeveer hetzelfde als bij het meer waar je neergestort bent en het ligt op ongeveer dezelfde breedtegraad, met dezelfde soort begroeiing.'
'Hoe ver zitten jullie bij eventuele hulp vandaan?' had Brians moeder gevraagd.
Derek had geglimlacht. 'We hebben een radio, en als we problemen krijgen, kan er binnen drie of vier uur een vliegtuig bij ons zijn. Daar hoeft u zich geen zorgen over te maken.'
'Maar dat doe ik wèl. Ik kan het ook niet helpen.'
Ze was echt ongerust geweest, dacht Brian en waarschijnlijk was ze dat nog steeds. Hij keek naar haar, terwijl het vliegtuig naar de startbaan taxiede en zag hoe ze steeds kleiner werd. Hij schrok weer door het lawaai van de motor, die meer toeren ging maken, maar was daarna alleen maar heel verbaasd dat het vliegtuig zo gemakkelijk de lucht inging.
Plotseling nam de angst toch weer bezit van hem. Hij kon er niets aan doen. Zijn ademhaling ging steeds sneller en Brian keek naar voren, naar de piloot, terwijl hij dacht: het is weer net zo: één piloot en één motor, en als een van de twee ermee ophoudt, vallen we naar beneden.
Als de piloot doodging en Derek kon niet vliegen, dan zou er niemand voorin zitten die het vliegtuig kon besturen. Brian zou over de piloot heen moeten gaan hangen, de stuurknuppel grijpen en proberen zijn voeten op de roerpedalen te krijgen...
Hij schudde zijn hoofd. Rustig aan nou, rustig... rustig. Diep ademhalen, vecht tegen je angst.
Herinneringen aan de noodlanding schoten door zijn hoofd. Hij beleefde in gedachten weer hoe het vliegtuig door de bomen heen neerstortte en in het water terechtkwam, het blauwgroene water, en hij zag de dode piloot weer naast zich.
Hij haalde diep adem en probeerde de beelden te verdringen.
Sinds hij thuis was, had hij de dromen. Zelfs nadat hij met het vliegtuig zijn vader had opgezocht en met de filmploeg terug was geweest naar het meer had hij dromen gehad. Niet zozeer nachtmerries, maar dromen die steeds weer herhaalden wat er gebeurd was bij de noodlanding en gedurende zijn tijd in de bossen.
Die Tijd.
Nu was het anders, heel anders. Hij keek naar de piloot en zag dat die veel jonger was dan Jake was geweest. Hij had met isolatieband een cassetterecorder op het instrumentenpaneel van het vliegtuig geplakt en zat nu door een kleine koptelefoon naar rockmuziek te luisteren, waarbij hij zijn hoofd op en neer bewoog op de maat van de muziek. Hij vloog heel rustig, onderuitgezakt in zijn stoel, zijn vingers losjes op de stuurknuppel, waardoor hij iets geruststellends had en Brian zich uiteindelijk kon ontspannen.
Brian ging wat gemakkelijker in zijn stoel zitten en keek uit het raam.
Onder zich zag hij de drijvers met wielen aan de zijkant. Ze zouden midden op het meer landen, maar het vliegtuig kon ook opstijgen vanaf de grond.
Ze scheerden over de bomen, tot het vliegtuig genoeg hoogte had gekregen en langzamer leek te gaan.
Derek zei niets, hij keek uit het zijraam. Brian besefte dat het de eerste keer was dat de man niets zei, in al de tijd dat hij hem nu kende. Hij had Brian eindeloos vragen gesteld. Hij had alle verhalen gelezen over Brians 'avontuur', zoals hij het noemde, alle nieuwsberichten had hij op de band staan en het leek wel of hij alles in zijn hoofd had wat er met Brian gebeurd was.
'Toen je die buikpijnkersen at,' had hij bijvoorbeeld gevraagd, 'hoe lang duurde het toen voordat je ziek werd?'
Of: 'Is het je ook opgevallen of je ontlasting veranderde?'
'Ja, maak het een beetje,' had Brian gezegd.
'Nee, echt. Al die dingen zijn belangrijk. Ze zouden iemands leven kunnen redden.' Hij had heel serieus gekeken. 'Dit is echt heel belangrijk.'
Op dat moment was het tot Brian doorgedrongen dat Derek alles heel serieus nam. Hij wist nog precies hoe ze daar hadden gezeten, in de eetkamer bij hem thuis terwijl de hele tafel vol lag met kaarten. Ineens was hij ervan overtuigd dat Derek oprecht de mensen wilde leren wat Brian wist.
Nu zat hij hier in een bushvliegtuigje op weg naar het noorden en het leek volmaakt logisch. Alsof het de normaalste zaak van de wereld was om terug te gaan.
Brian keek uit het raam, langs de drijver aan de rechterkant. Ze waren een half uur onderweg en vlogen al boven de bossen. Hier en daar stond er nog een boerderij, maar dat werden er steeds minder. Toen hij naar voren keek, door de rondrazende propeller, zag hij de eindeloze zee bomen die zich tot de horizon uitstrekte.
Nu de vliegangst weg was, of in ieder geval onder controle, voelde Brian weer de aantrekkingskracht van de bossen.
Zijn manier van denken was veranderd gedurende de tijd dat hij bij het meer had gewoond. Dat moest wel, anders zou hij het niet hebben overleefd. Hij had zich moeten aanpassen, had één met de bossen moeten worden. Maar toen hij terugkwam, begon hij echter weer te
'verstadsen', zoals hij het noemde. Hij moest weer aan de stad wennen.
De eerste keer dat hij naar een winkelcentrum ging, was hij ziek geworden van al die drukte en dat lawaai. Om zich aan te passen ging hij keer op keer terug naar het winkelcentrum, tot hij er geen last meer van had.
De tijd in de bossen was vervaagd. De dromen waren steeds minder vaak teruggekomen en Brian had er niet meer over nagedacht. Hij was ze niet vergeten, hij wist dat hij ze nooit zou vergeten, maar hij dacht er niet meer zo vaak aan, als hij er echter aan dacht, gaf hem dat nog steeds een warm gevoel.
Toch waren de akelige dingen ook blijven hangen.
'Hoe was het nou echt?' had zijn moeder hem op een dag gevraagd toen ze in de keuken zaten. 'Wat was het grootste probleem, wat was het ergste?'
Hij had eerst aan de muskieten gedacht en begon haar daarover te vertellen, maar had toen zijn hoofd geschud. 'De honger.'
'Echt?' Ze had verrast gereageerd. 'Ik dacht dat het de angst voor de gevaren het ergste zou zijn, of het alleenzijn, of het weer.'
'Ik bedoel niet de honger waar jij aan denkt,' had hij haar verteld, 'niet gewoon een keertje je eten overslaan en trek hebben of zelfs een hele dag niet eten. Ik bedoel de honger die je voelt als je denkt dat je nooit meer eten zult krijgen. Als je niet weet of er ooit wel weer iets te eten zal zijn, zodat je niet eet, niet eet en nog niet eet en ten slotte nog steeds niet eet, en zelfs als je sterft en dood bent, dat er dan nog geen eten is. Dat soort honger.'
Na die uitbarsting had zijn moeder zitten knipperen met haar ogen, maar hij had het echt gemeend. De honger was het ergste, erger dan de muskieten, erger dan alles.
Honger.
Brian keek weer uit het raam. Beneden waren er nu alleen bossen te zien, bossen en meren. Het vliegtuig ronkte. Er was veel meer turbulentie dan hij zich van de vorige keer herinnerde, maar hij vond de schokken niet erg.
Ze waren al heel vroeg van de startbaan in het noorden van de staat New York vertrokken, maar ze vlogen nu boven de wolken in het heldere zonlicht, waardoor het warm was geworden in het vliegtuig.
Langzamerhand werd hel zelfs heet.
Brian droeg een T-shirt en een baseballpetje met een plaatje van een vis op de voorkant. Hij trok de klep omlaag en keerde zich van de zon af.
Toen hij zich omdraaide, zag hij hun uitrusting achter de stoelen liggen.
Er was genoeg voor een klein leger. Dat stoorde hem, maar hij kon niet precies zeggen waarom. Hij kreeg gewoon het gevoel dat het niet klopte.
Derek had met zijn moeder de lijst doorgelopen. Genoeg voedsel voor een paar weken, een tent, een rubberboot, een eerste hulpdoos, crème om de muskieten weg te houden, visgerei, een geweer... een geweer. Dat hadden ze nou net nodig.
'Alleen voor noodgevallen,' had Derek uitgelegd. 'Dan hebben we alles wat we nodig hebben.'
Dat was het nou precies, dacht Brian. Ze hadden alles wat ze maar nodig konden hebben en dat bedierf de opzet, dat maakte de hele tocht nutteloos. Het zou niet hetzelfde zijn.
Hij tikte Derek op zijn schouder en de grote man draaide zich om in zijn stoel.
„Veel te veel," schreeuwde Brian boven het lawaai van de motor uit.
„Wat?"
„Veel te veel spullen." Brian wees over zijn schouder naar de berg bagage.
Derek begreep hem niet. Hij knikte en lachte. „Geweldig, hè? We hebben alles, alleen een gootsteen ontbreekt er nog aan."
Brian haalde zijn schouders op. „Ja. Geweldig."
Het liet hem echter niet met rust. Wat zij gingen doen, zou niets bewijzen. Ze deden een spelletje. Het raakte hem dat Derek dat niet begreep. Dereks leven was helemaal een spelletje. Brian wist dat het niet eerlijk was om Derek zo te beoordelen, want hij kende hem tenslotte helemaal niet zo goed. Maar het was gewoon een feit: Derek benaderde de hele zaak alsof het een spel was, een soort wedstrijd.
Rugby. Voetbal.
Als het allemaal verkeerd dreigde te gaan, konden ze even pauze nemen om een goede maaltijd te eten, even zwemmen en wegvaren in hun rubberboot tegen het licht van de ondergaande zon, terwijl ze met hun geweer van alles doodschoten en door de radio met mensen bleven praten.
Overleven. Ja hoor...
Het vliegtuig leek boven de bossen stil in de lucht te hangen, de bomen waren zo egaal groen als vaste vloerbedekking die zich eindeloos uitstrekte. Brian zat daar en keek ernaar zonder het allemaal echt te zien; hij vond dat ze verkeerd bezig waren.
Ze hadden veel te veel mee. Zo had het totaal geen zin.
5
Brian sliep.
Door het geluid van de vliegtuigmotor, de warme zon en de eentonigheid van de groene bossen had de slaap hem langzaam overmand. Zijn gezicht was tegen het raam gezakt en hij was in slaap gevallen.
Het veranderende geluid van de vliegtuigmotor die langzamer ging draaien, wekte hem weer. Hij zag dat hij tijdens zijn slaap had zitten kwijlen en beschaamd veegde hij zijn kin af.
Ze gingen dalen.
Brian voelde dat hij verstijfde toen de neus van het vliegtuig omlaagging. Hij kon er niets aan doen. De daling ging echter geleidelijk, beheerst en soepel. Toen ze nog hoog boven de bossen zaten, remde de piloot verder af en liet hij de vleugelkleppen zakken.
Het leek haast of het vliegtuig stilstond in de lucht en naar beneden dreef, naar voren, naar het meer, en Brian herinnerde zich hoe hij de vorige keer op het water 'geland' was. Als hij van die vleugelkleppen geweten had en ze had kunnen gebruiken, dan had hij veel langzamer kunnen vliegen op het moment dat hij het water raakte. Bij een zachte landing had hij misschien nog tijd gehad om de piloot en het overlevingspakket uit het vliegtuig te krijgen.
Brian keek vol aandacht naar de piloot die nu voor hem zat, lette op alles wat die deed en besefte hoeveel geluk hij had gehad.
De piloot liet het vliegtuig uitvliegen. Hij werkte met de stuurknuppel en de roerpedalen, zodat ze langzaam en gemakkelijk naar beneden zweefden. Brian had het vliegtuig min of meer als een pijl tussen de bomen door naar beneden laten schieten. Het bleef een wonder dat hij niet verongelukt was.
De piloot concentreerde zich op de landing. Hij hield zijn hand op de knuppel, liet het gas los en stuurde het vliegtuig het laatste stukje naar beneden, naar het meer.
Derek keerde zich om en glimlachte naar Brian. „Mooi hier, hè?"
Brian knikte. Het meer was ook mooi. Het was bijna volmaakt rond, met slechts één ovalen uitloper.
Aan de rechterkant van het meer liep een rivier, eerst naar het zuiden en daarna naar het oosten. Brian merkte verbaasd op hoe nauwkeurig de kaart was.
Ze hadden de kaart in de eetkamer op tafel uitgespreid en hem bestudeerd. Zijn moeder had precies willen weten waar ze naartoe gingen. Nu hij op het meer neerkeek, leek het haast alsof het aan de hand van de kaart was nagemaakt. Het blauw van het meer klopte precies met het blauw op de kaart en de rivier die in zuidoostelijke richting de bossen doorsneed, zag er net zo uit als op de kaart, smal en slingerend.
Derek zei iets tegen de piloot, maar Brian kon het niet verstaan door het lawaai van de motor. De piloot knikte en stuurde het vliegtuig naar rechts, in de richting van de rivier, en ging zachtjes op het water af.
Er stond helemaal geen wind en het water was zo glad als een spiegel.
Brian keek door zijn raampje toen het vliegtuig daalde. De weerspiegeling van het toestel in het water kwam dichter en dichterbij, tot het zichzelf aanraakte en langs het gladde wateroppervlak gleed.
Zodra het vliegtuig horizontaal lag, verminderde het nog meer vaart.
De piloot stuurde het vliegtuig naar een open plek links van de plaats waar de rivier begon. Hij gaf af en toe een beetje gas om op de drijvers vooruit te blijven gaan, totdat ze ten slotte door wat riet gleden en tegen de kant botsten. Daar zette hij de motor uit.
„We zijn er," zei Derek en zijn stem klonk luid in de plotselinge stilte.
„Kom, we gaan uitladen." Hij keerde zich om.
Brian kon zien dat hij opgewonden was. Net een kind, dacht hij. Hij is zo opgewonden als een kind. Dat komt omdat hij er niets van afweet. Ik ben de jongste hier en ik ben niet opgewonden. Raar...
Derek klom naar buiten, stapte op de drijver en ging aan land. Brian zag dat hij niet erg lenig was, zijn bewegingen waren een beetje stijf.
De piloot bleef op zijn stoel zitten. Brian schoof de passagiersstoel naar voren en klauterde het vliegtuig uit. Via de drijver stapte hij in het droge gras.
Keurig, dacht hij, keurig en schoon. Hij merkte dat het een mooie dag was. De zon scheen, er dreven een paar popcornwolkjes langs de hemel, het was een zachte zomermiddag.
En ineens, in minder dan een seconde, veranderde hij. Plotseling veranderde hij in de persoon die hij bij het meer geweest was. Hij werd weer één met de omgeving, voelde de kracht van de natuur, waar elk element, hoe klein ook, belangrijk is.
Hij hoorde niet alleen de vogels zingen als achtergrondgeluid, maar ook elke vogel afzonderlijk. Hij luisterde ernaar, bepaalde waar elk beestje zat en ging na of er ook eentje een alarmsignaal gaf. Hij zag niet alleen wolken, maar lichte wolken, die een aankondiging waren van de zwaardere wolken die regen betekenden, en misschien ook wind. Ze kwamen uit het noordwesten en dus zou er slecht weer komen. Er zou regen komen. Vanavond laat zou het regenen.
Zijn ogen gingen over de open plek, toen langs de bomen die ernaast stonden: met die twee blikken kende hij de open plek en het bos erachter. Er stond een boomstronk waar maden in moesten zitten. Hij zag hardhout voor een boog en wilgen voor pijlen; een wildspoor, waarschijnlijk van een hert. Een pad dat naar links liep, vertelde hem nog veel meer: stekelvarkens, wasbeertjes, beren, wolven, elanden en stinkdieren gebruikten dat pad om op de open plek te komen. Hij sperde zijn neusgaten open, snoof de lucht op, zoog de lucht langs de zijkanten van zijn tong naar binnen en proefde, maar er was niets.
Alleen zomergeuren. De zachte geur van dennen, wat kruidigs van rottende begroeiing. Geen dieren. Tenminste, geen verse geur.
Derek had de verandering in hem gezien en staarde hem aan. „Wat is er aan de hand?"
Brian schudde zijn hoofd. „Niets."
„Jawel, er was iets. Je bent ineens helemaal veranderd. Je bent niet meer dezelfde jongen."
Brian haalde zijn schouders op. „Ik keek alleen maar om me heen... om alles te zien."
„Vertel me eens wat je zag," vroeg Derek. Hij pakte een notitieboek uit zijn zak.
„Nu meteen?" „Ja."
„Moeten we niet eerst de piloot laten vertrekken?"
Derek draaide zich om alsof hij het vliegtuig voor het eerst zag. „O ja. Ik zou hem bijna vergeten. Hij moet terug. Kom, we gaan uitladen, dan kan hij weg en kun jij me vertellen..."
„Nee."
„Wat?"
Brian had het besluit genomen toen hij wegdoezelde en het had zich tijdens zijn slaap in zijn hoofd vastgezet. Hij wist dat hij gelijk had. „We gaan niet uitladen."
„Waar heb je het over?"
Brian keek naar het meer, de open plek, de wolken. Nog zeven, acht uur voor het zou gaan regenen. „Ik bedoel, als we al die spullen uitladen, alles behalve een gootsteen, zoals jij al zei, dan is de hele reis voor niets geweest, dan is het tijdverspilling."
„Ik begrijp het niet. En als we dan moeilijkheden krijgen?"
Brian knikte. „Dat is het nou net. Die móeten we toch krijgen? Daar gaat het juist om. Jij wilt het leren, maar als je al die hulpmiddelen hebt, is het meer een spel. Die spullen zou je ook niet hebben als de situatie echt was, of wel soms?"
„Maar we hoeven ze niet te gebruiken. We hoeven er helemaal niets van te gebruiken."
Brian glimlachte, een klein lachje, een beetje treurig. „Ik garandeer je dat als die spullen er zijn, jij ze gebruikt en ik ook. Tegen de derde dag, als je echt honger begint te krijgen, als de muskieten maar blijven komen, als we niets te eten hebben en geen tent, en we weten dat we het allemaal hier bij de hand hebben, gewoon, hier, in die zak, dan garandeer ik jou dat we het zullen gebruiken. We zullen gewoon niet anders kunnen."
Wat een geklets allemaal, dacht Brian. Alleen maar bla, bla, bla, de hele tijd. En dat terwijl het over zeven of acht uur regent. We hebben geen schuilplaats, geen droog hout, geen vuur. Praten. „Laat het allemaal maar in het vliegtuig zitten. Het blijft daar, want anders vlieg ik meteen mee terug. Op een andere manier heb ik er geen zin in."
„Maar we hebben tegen je moeder gezegd..."
Brian aarzelde even en zuchtte. „Ik weet het, maar zo ligt het. Als we uitladen, ga ik naar huis. Punt uit. Ik neem de verantwoordelijkheid."
Derek keek hem vol aandacht aan. „Je meent het echt, hè?"
„Absoluut."
„En wat zou je zeggen van een compromis?"
„Wat bedoel je?"
„We houden de radio voor het geval we moeilijkheden krijgen, echt moeilijkheden. Dan kunnen we tenminste om hulp vragen."
Brian wreef eens over zijn nek, terwijl hij hierover nadacht. Het zou toch anders zijn. Zelfs alleen een radio zou het bederven. Hoewel, hij had tegen zijn moeder gezegd dat ze niet ongerust hoefde te zijn...
Trouwens, hij zou gewoon kunnen eisen dat ze de radio niet gebruikten...
„Goed."
Derek knikte en liep langs hem heen. Hij balanceerde even op de drijver en reikte in het vliegtuig, terwijl hij iets tegen de piloot zei. Die antwoordde en keek met een vreemde, onderzoekende blik naar Brian.
Toen lachte hij en zwaaide.
Brian knikte en zwaaide terug.
Derek kwam weer aan de kant met de radio, een klein toestel, waterdicht verpakt, met batterijen. Hij had ook een plastic koffertje bij zich.
„Voor mijn papieren," zei hij. „Ik moet aantekeningen maken."
Brian knikte en lachte bij zichzelf. Derek klonk nu bijna net als hij zelf altijd klonk wanneer hij bij zijn vader of moeder iets voor elkaar wilde krijgen. Pleitend. 'Voor mijn papieren...'
Het was een raar gevoel, vond Brian, deze rolverwisseling, waardoor hij de leiding had over een volwassene. Hij ging er maar vanuit dat het in deze situatie het beste was. Toch vond hij het niet prettig om de leiding te nemen over een ouder iemand, of over wie dan ook.
Het vliegtuig moest gekeerd worden. De piloot deed het raam open en vroeg of zij het toestel wilden draaien, zodat hij vooruit kon taxiën en opstijgen.
Derek en Brian liepen het water in, trokken het vliegtuig aan de drijvers naar achteren en keerden het. Het water aan de oever was warm, merkte Brian.
Toen het toestel in de goede richting lag, startte de piloot de motor. Hij taxiede weg zonder om te kijken en zodra hij uit het riet was, gaf hij gas en ging steeds sneller, tot het vliegtuig ronkend over het meer raasde.
Het schampte het water nog een paar keer, maar toen was het los. Het won al snel hoogte, scheerde over de bomen aan het einde van het meer, cirkelde een keer rond en vloog terug, over hen heen. De piloot liet het toestel als afscheidsgroet even schommelen en toen was het weg.
Weg.
„Goed," zei Derek, „daar zijn we dan. Alleen."
Brian knikte. Hij had een vreemd gevoel van verlies toen hij het vliegtuig zag vertrekken. Hij voelde een leegte.
„Wat nu?" vroeg Derek. „Wat is de aftrap? Waar beginnen we mee?"
Brian keek hem aan. Een spel, het is maar een spelletje. „Een vuur. We hebben vuur nodig en een schuilplaats. En snel."
Derek keek hem vragend aan.
Brian wierp een blik op de lucht. „Nu is het nog middag en het is warm, maar tegen de avond komen de muskieten en dan moeten we rook hebben om ze te verjagen tot het tegen de ochtend weer koel wordt. En we hebben een schuilplaats nodig, omdat het over ongeveer zesenhalf uur gaat regenen."
„Zesenhalf uur?"
„Jazeker. Kun je het niet ruiken?"
Derek ademde in door zijn neus en schudde zijn hoofd. „Noppes. Ik ruik niks."
„Dat komt nog wel," zei Brian. „Dat leer je wel. Kom, laten we zien dat we... dat we de bal aan het rollen krijgen." Hij ging op zoek naar een vuursteen.
6
Die eerste nacht trok Brian de conclusie dat hij krankzinnig was geweest om terug te gaan, krankzinnig dat hij ermee ingestemd had, en krankzinnig dat hij het vliegtuig had weggestuurd met die hele prachtige uitrusting.
Vooral de tent.
Van tevoren hadden ze al bedacht dat niet alle mensen in hun positie een hakbijl zouden hebben, dus die oude vriend had hij gewoon thuisgelaten.
Derek en hij hadden allebei een mes, zo'n mes dat je dichtklapt als een zakmes, het was alleen groter en je droeg het aan je riem in een leren hoesje. Behalve dat mes hadden ze alleen wat er in hun zakken zat. Wat kleingeld, een paar dollar papiergeld. Derek had een grote nagelknipper en een paar creditcards, Brian had een foto van zijn moeder en van Deborah in zijn portemonnee.
„We hebben niet veel bij ons, hè?" had Derek gezegd aan het begin van de avond, toen de zon nog net boven de bomen uitkwam en hen op de open plek bescheen.
„Nee, dit is alles," had Brian geknikt.
„Laten we maar hopen dat het genoeg is..."
Brian had niets gezegd. Het was waar, het was niet veel, vooral niet voor twee mensen. Ze zouden twee keer zoveel van alles nodig hebben. Twee keer zoveel eten, een grotere schuilplaats, alles veranderde erdoor.
In Die Tijd had Brian zich alleen maar zorgen hoeven maken over zichzelf. En dat was al erg genoeg geweest.
De consequenties van de aanwezigheid van een tweede persoon, en vooral van iemand die zo onervaren was als Derek, waren op de een of andere manier pas laat in de middag tot hem doorgedrongen. Er was nu alleen niets meer aan te doen. Het vliegtuig was weg.
Het was één ding om een plan te hebben, wist Brian. Het was iets heel anders om dat ook echt uit te voeren.
Brian kon geen vuursteen vinden, dus hadden ze geen vuur. Zonder vuur hadden ze geen rook en zonder rook hadden ze geen bescherming tegen de muskieten. Ze kwamen toen het schemerig begon te worden en het was even erg als Brian zich herinnerde. Dikke wolken zoemende muskieten, die hun ogen, oren en neusgaten verstopten.
Ze hadden een soort afdak gemaakt, maar Brian miste zijn overhangende rots waar hij een schuilplaats onder had gemaakt. Dit zou beslist de regen niet tegenhouden. Ze hadden geprobeerd een muur te bouwen van oude stukken boomschors. Het leek nergens op, maar het was in ieder geval een begin.
Ze waren onder het afdakje gaan zitten toen de muskieten kwamen. Alsof ze zich voor die kleine monsters konden verstoppen.
„God," fluisterde Derek benauwd, „dit is te gek voor woorden."
Ze zaten daar met hun jack over hun hoofd getrokken, maar omdat Derek zo lang was, trok hij met zijn jack zijn shirt mee omhoog uit zijn broekband, waardoor er een stuk van zijn rug bloot kwam.
Toen de muskieten zich daarop stortten, trok hij zijn shirt weer omlaag, waardoor zijn nek bloot kwam, en toen hij hurkte om die te bedekken, konden ze weer bij zijn rug. Het duurde niet lang of hij zat op en neer te springen als een jojo.
„Je moet rustig zijn," zei Brian tegen hem. „Je moet proberen je geest tot rust te laten komen. Er zijn gevechten die je niet kunt winnen en dit is er een van. Het wordt steeds erger, tot na middernacht. Dan wordt het koeler en houden de muskieten op. Tenminste, dan gaan er een heleboel weg."
Alleen die woorden al hadden geholpen, ze hadden Derek tot rust gebracht en hemzelf ook. Doezelend luisterden ze in het donker naar het gezoem om hun hoofd, muskieten die de weg probeerden te vinden door het jack, en hij dacht: zo gaat dat. De muskieten, de nacht en de koelte die zou komen, alles hoorde erbij. Hij bedacht dat hij dat aan Derek moest vertellen, maar besloot bij nader inzien zijn mond te houden.
Derek zou dat misschien zelf wel ontdekken. Net zoals Brian zelf dingen had moeten ontdekken.
Brian kwam onder het afdak vandaan. Misschien zou er wat wind komen als het regende, en dat zou helpen tegen de muskieten.
Er stond een maansikkel aan de hemel, waarvan het licht in een baan over het rimpelloze meer viel. Hoewel de muskieten Brian nog steeds niet met rust lieten, werd hij opnieuw verrast door de schoonheid.
Er klonken nachtelijke geluiden, vogels en druk fladderende dieren waarvan hij wist dat het vleermuizen waren. In de biologieles had hij geleerd dat ze muskieten aten, dus hij dacht meteen: pak ze, vleermuizen.
Pak al die rot muskieten, allemaal!
Aan de oppervlakte van het meer zwom iets het maanlicht in, een muskusrat of een bever. Het dier trok een omgekeerde V in het pad van de maan, het leek op de maan af te gaan, de maan in te zwemmen.
Brian hoorde het geluid van water en besefte dat het de rivier was, die murmelde op de plaats waar hij uit het meer tevoorschijn kwam, rechts van hem. De rivier stroomde niet snel en was misschien maar twaalf tot vijftien meter breed, maar toch leek hij kracht te bezitten, zo rustig als hij daar stroomde.
Op de een of andere manier maakte deze schoonheid meer indruk dan de muskieten.
Brian had nog altijd zijn jack over zijn hoofd en stond daar door een kier te kijken, toen hij hoorde dat Derek naast hem kwam staan.
„Het is ongelooflijk." Derek zag de schoonheid ook en Brian was blij dat zijn reisgenoot niet alleen de slechte, maar ook de goede kanten zag.
„Ik was het vergeten," zei Brian. „Ik heb er wel over gedroomd, nadat ik terug was. Ik droomde ook hierover, hoe mooi het was, hoe adembenemend het kon zijn. Als ik dan wakker werd in mijn kamer en het lawaai van het verkeer hoorde, de straatlantaarns buiten zag, dan voelde ik me heel akelig en miste ik het. Dit miste ik dan."
„Behalve de muskieten."
Brian lachte. „Ja, behalve de muskieten."
Terwijl ze daar zo stonden te praten, begon de nachttemperatuur te dalen.
Het was alsof er een knop werd omgedraaid. Er waren nog wel wat muskieten, maar de meeste waren verdwenen. Ze stonden daar met z'n tweeën in het maanlicht.
„Niet te geloven," zei Derek. „Ze zijn gewoon verdwenen."
„Heb je dit dan nog nooit eerder meegemaakt? Weet je wel, bij de cursussen die jullie geven en al dat gedoe, voor de regering?"
Derek knikte. „Natuurlijk wel. Wel eens. Ik heb niet zo vaak zo'n cursus gevolgd, één keer maar, om te zien hoe het ging, en ik ben er eigenlijk voor gezakt. Ze hebben altijd tenten, allerlei gereedschap en crème om muskieten op een afstand te houden. Je weet wel, zodat het niet al te gek wordt." Hij lachte zachtjes. „Op de volgende vergadering zal ik dat veranderen. Het is verkeerd. Psychologisch verkeerd. Je had gelijk toen je zei dat we alles in het vliegtuig moesten laten zitten, helemaal gelijk."
7
„Hé, weet je nog? Je had gezegd dat het over zesenhalf uur zou gaan regenen en er is nu al bijna zeven uur voorbij!"
Derek had het nog niet gezegd of de bui klapte op hen neer en daarna was er alleen nog maar water. De wolken waren snel komen opzetten, in een paar minuten bedekten ze de sterren en de maan, waarna ze gewoon open leken te gaan en alles in één keer lieten vallen. Het was niet zomaar regen. Het was een bulderende, kletterende slagregen, die hen bijna tegen de grond aan sloeg.
Ze waren naar hun afdak teruggegaan om te rusten en bij te komen van de aanvallen van de muskieten, maar hun voorlopige onderdak hield geen druppel water tegen. Ze waren meteen doorweekt. Ze probeerden bij de waterkant onder de overhangende takken van een paar dikke wilgen en berken te gaan staan. De bomen konden de stortbui echter ook niet tegenhouden en uiteindelijk gingen ze er maar bij zitten, in elkaar gedoken onder de bomen, en ondergingen de stortregen.
Brian voelde het water langs zijn rug lopen. Hij dacht dat het ongeveer even snel liep als de afvoer in de gootsteen thuis. Dat deed hem aan zijn moeder denken. Ze zat aan tafel, in de eetkamer. Met een dak boven zich. Hij was vergeten hoe heerlijk een dak kon zijn.
„Dit is idioot," zei hij hardop tegen Derek naast hem, maar de regen nam zijn woorden mee. Daarom ging hij maar tegen een berk zitten en sloot zijn ogen.
Ik ben hier, dacht hij, om Derek te laten zien hoe ik het gedaan heb, hoe het gedaan kan worden, voor andere mensen, en nu zit er niets anders op dan het maar over me heen te laten komen.
Op de een of andere manier ging de nacht toch gewoon voorbij.
Vlak voor zonsopkomst hield de regen op. De lucht was nu heel zacht, bijna warm, waardoor de muskieten terugkwamen voor een volgende aanval. Tegen de tijd dat de zon boven het meer opkwam en hen warmte bracht, voelde Brian zich alsof hij in bad door een vrachtwagen was overreden.
Alles deed hem zeer, maar toen hij zich omkeerde om naar Derek te kijken, schoot hij in de lach. Derek hing opzij tegen een boom geleund, met zijn jack nog over zijn hoofd getrokken.
Derek schrok op van Brians lach en ging rechtop zitten. Hij keek vanuit zijn jack naar Brian. „Wat is er zo leuk?"
Brian schudde zijn hoofd. „Het is eigenlijk niet echt leuk, maar je ziet er zo verschrikkelijk uit..." „Je zou jezelf eens moeten zien." Derek grinnikte. „Net een verzopen kat."
„Zo voel ik me ook."
Ze gingen staan en Brian liep naar de oever van het meer. Hij kleedde zich uit, op zijn onderbroek na, wrong zijn kleren uit en hing ze over een paar takken om te drogen.
Vandaag, dacht hij, moeten we een schuilplaats en een vuursteen zoeken, een vuur maken en iets te eten vinden.
Hij had al honger. Het was nog niet de soort honger die later zou komen, de snerpende honger die hij zich zo goed herinnerde en die er nog steeds voor zorgde dat hij water in zijn mond kreeg als hij langs een supermarkt of een snackbar liep. Maar de honger was er al.
„We hebben een probleem," zei Derek plotseling. Hij was ook naar de oever gelopen, had zijn kleren uitgetrokken en ze opgehangen om te drogen.
„Dat is wel zeker," knikte Brian.
„Nee. Niet met wat we hier doen. Ik bedoel, we hebben een probleem met jou."
„Hoezo?"
„Je bent zo... stil. Ik bedoel, ik zie dat je ergens naar kijkt en iets bedenkt, maar ik weet niet waar je over denkt of wat je verzint. Ik moet dat allemaal weten om het op te kunnen schrijven, om de mensen te kunnen vertellen wat ze moeten doen."
Brian knikte. „Ik snap het. Het komt doordat ik de vorige keer alleen was." Toen zou ik er ik weet niet wat voor over hebben gehad, dacht Brian opeens, als ik met iemand had kunnen praten en mijn ervaringen had kunnen delen. Nu heb ik iemand en praat ik niet. „Het is een beetje vreemd om iemand bij me te hebben hier."
Derek knikte. „Dat bedoel ik. Je moet me alles vertellen, alles voor me onder woorden brengen, zodat ik het kan opschrijven."
Derek ging terug naar het afdak, waar hij de radio en zijn waterdichte koffertje had neergelegd. In het koffertje zaten zijn notitieboeken, allemaal in plastic zakken. Hij haalde er een uit en begon iets met een potlood op te schrijven. Toen hij klaar was, keek hij afwachtend naar Brian. „Goed. Ik ben zover."
Onder woorden brengen, dacht Brian. Hoe breng je iets onder woorden?
„Nou, ik denk er nu aan dat we vandaag een schuilplaats moeten vinden, dat we vandaag vuur moeten maken en dat we vandaag iets te eten moeten zoeken..."
Ik klink net als een catalogus, dacht hij, of alsof ik het telefoonboek voorlees.
Derek knikte echter en begon te schrijven, terwijl Brian dacht aan wat hij eigenlijk wilde zeggen: we moesten de radio maar pakken, het vliegtuig oproepen en naar huis gaan. Dan eten we daar een hamburger en nemen een milkshake, drinken een stuk of negen colaatjes, eten biefstuk, een stuk rundvlees en karbonaadjes...Hij schudde zijn hoofd.
„Ja, ja," zei Derek nieuwsgierig. „Waar dacht je nu aan?"
Brian staarde hem met een verlegen grijns aan, schudde toen opnieuw zijn hoofd. „Dat wil je niet weten. Gewoon onzin." Hij liep weg, de dag tegemoet. Het was genoeg.
Genoeg gepraat, genoeg onder woorden gebracht.
Hij liet zijn kleren hangen om te drogen, maar hield zijn sportschoenen aan. Het viel hem op dat Derek hetzelfde deed, alleen had hij ook zijn notitieboek nog bij zich. Brian ging langs de waterkant op weg, de linkerkant op.
Regel één, herinnerde hij zich. Hou altijd de waterkant in het oog anders kun je verdwalen. Toen dacht hij aan Derek en zei het hardop.
„Dank je wel," zei Derek, nogal beleefd. „Dat bedoel ik nou met onder woorden brengen." Hij stond daar in zijn onderbroek met het notitieboek in zijn handen en zag eruit als een figuur uit een ouderwetse lachfilm.
Brian had moeite om zijn lachen in te houden en zei snel: „We zoeken steen om vuur te maken, een schuilplaats en eten. Allemaal tegelijk.
Altijd, altijd moet je naar eten zoeken. Zie je daar die boomstronken, langs de rand van de open plek?"
Derek knikte.
„Dat is een goede plaats voor maden, later."
„Maden?"
„Natuurlijk. Beren eten ze ook, die zijn er dol op. Ik wil ze nu nog niet eten, maar tegen de derde dag, als we niets anders vinden en ook geen vissen gevangen hebben, dan zien ze er waarschijnlijk een stuk aantrekkelijker uit."
„Maden?"
Brian lachte. „Ik dacht dat jij al eens een overlevingstocht had gemaakt?"
„Ja, toen aten we hagedissen en slangen, dat soort spul. Ze geven die cursussen altijd in de woestijn. Dat deden ze tot nu toe tenminste. Ik denk dat we dat ook zullen veranderen. Je leest altijd over mensen die mieren en sprinkhanen eten, maar ik heb nog nooit maden gegeten."
„Je moet er niet op kauwen," zei Brian. „Dat zou te erg worden. Erop kauwen, ingewanden en zo. Ze zijn zo zacht en... nou gewoon, te zacht, maar als je ze in een blad doet en dan heel doorslikt..."
„Goed," knikte Derek en hij schreef het op in zijn notitieboek. „Maden."
Brian bleef staan en keek Derek aan. „Eten is alles."
„Wat bedoel je?"
„Wat ik zeg. Hier in de natuur draait alles om eten. Alles wat we verder zijn, alles wat er verder is, heeft geen waarde als er geen eten is. Ik heb eens ergens gelezen dat alles wat de mens is, alles wat de mens door de jaren heen is geweest en zal zijn, onze gedachten en dromen, alle liefde en haat, alles is afhankelijk van een laagje aarde van vijftien centimeter dik en op het juiste moment een beetje regen om gewassen te laten groeien, om te kunnen eten."
„Je klinkt alsof je er goed over hebt nagedacht."
„Het is het enige dat ik hier deed, denken over eten. Je kijkt naar andere dieren, vogels, vissen, zelfs naar mieren, en dan zie je dat ze al hun tijd gebruiken om aan eten te komen. Dat is de kern van de natuur, eten zoeken. En als je hier bent, als je in de natuur moet leven, dan zoek je eten. Eerst eten. Eten."
En zo verging het hun die dag ook. Halverwege de ochtend vonden ze wat frambozen in een groep struiken. Het was niet veel, nauwelijks genoeg voor één persoon, en voor twee helemaal te weinig, maar ze hadden tenminste iets. Ze werkten zich door de struiken in hun ondergoed en aten elke framboos op die ze vonden. Af en toe kruisten ze kleine beekjes.
Ze vonden ook weer kersen, die Brian buikpijnkersen had genoemd.
Brian schudde zijn hoofd en mompelde: „Later, alleen als we niets anders kunnen vinden, en dan in kleine hoeveelheden."
Brian bleef langs het meer lopen, wachtte, liep en wachtte. Na een hele poos besefte hij pas waar hij op wachtte, waar hij naar op zoek was.
Geluk.
Je beweegt en je houdt je ogen en oren goed open, dat blijf je doen tot je geluk hebt. Als je pech hebt, moet je er gewoon doorheen en als je geluk hebt, dan ben je er klaar voor.
Halverwege de middag hadden ze geluk. En zoals dat wel vaker gebeurt, was het een geluk bij een ongeluk.
8
Brian was naar beneden gelopen en aan de oever van het meer zocht hij verder naar voedsel. Derek was iets hogerop aan het werk, hij zocht naar nog meer frambozen.
„Blijf bij mij in de buurt' had Brian hem gewaarschuwd. „Loop niet zo ver bij het meer vandaan dat je het niet meer kunt zien en als je een beer tegenkomt, moet je hem niet aankijken."
„Nou, ik hoop er nu niet eentje tegen te komen."
„Ik ook niet, maar zij zoeken net als wij naar eten en ze lusten frambozen.
We zullen er vast wel een zien. Loop dan rustig weg en kijk ze niet aan, ik heb gelezen dat ze dat als een bedreiging opvatten."
Derek knikte.
Tot zijn opluchting merkte hij dat Derek zijn waarschuwing goed doorhad en steeds in zicht bleef.
Toen ze vlak bij het noordelijke uiteinde van het meer kwamen, zagen ze dat de oever daar glooiend omhoog liep en uiteindelijk een behoorlijke heuvel naast het meer vormde. Waar de heuvel het hoogst was, was de oever weggeslagen door de afwisseling van vorst en dooi, vele winters achtereen. Nog meer grond was weggeslagen door zware regens. Brian zag hoeveel schade de regen van de vorige avond had aangericht.
Door al deze erosie rees de heuvel hier loodrecht op uit het water. Aan de bovenkant was een soort overhangende richel ontstaan.
De heuvel was niet zo hoog, niet meer dan negen meter. Hij was steil en leek niet erg stevig, de kanten waren los en zacht door de regen.
Brian stond boven op de heuvel. Hij liep tot dicht bij de rand. Daar keek hij naar beneden en zag vissen door het groene water schieten. Door die aanblik besefte hij nog meer hoeveel honger hij inmiddels had. Het was nu langer dan een dag geleden dat ze voor de laatste keer normaal hadden gegeten.
Hij keerde zich om en keek naar Derek, die de heuvel op kwam. „Kijk eens naar de vissen..."
Brian was te dicht bij de zachte rand gekomen en voordat hij zijn zin kon afmaken, zakte de aarden wal in.
Hij viel als een baksteen naar beneden, zijn vinger wees nog naar de vissen. Halverwege de helling was een uitstekende rand van aarde en stenen, die op zijn plaats bleef doordat hij bestond uit een mengsel van klei en kalk. Brian kwam met zijn maag hard op die rand terecht.
„Oempf!" Door de klap werd alle lucht uit zijn longen gedreven. In een regen van modder en stenen rolde hij verder naar beneden, tot op een smal grindstrandje aan de rand van het meer. Ik geloof niet dat ik me ooit nog zal bewegen, dacht hij, toen hij daar plat op zijn gezicht lag.
Even later knielde Derek met een ongerust gezicht bij hem neer. „Heb je je pijn gedaan?"
Ik snap niet waarom mensen dat vragen, schoot het door Brians hoofd.
Zoiets doet toch altijd pijn?
„Ja natuurlijk, maar ik geloof dat het wel gaat..."
Hij stond op, of liever gezegd, hij steunde op zijn handen en probeerde overeind te komen.
Op dat moment zag hij de stenen die om hem heen op het strand verspreid lagen. De meeste waren rond en glad, geslepen door de wind en het water, door het weer en de tijd, maar er lagen ook andere brokken, zwart en hard.
Waar hij was gevallen, lagen nieuwe stukken, niet door het weer aangetast, en hij zag dat die waren afgebroken van de rand waar hij op terecht was gekomen.
„Kijk eens," zei Brian en hij hield een van de zwarte stenen omhoog. „Ik denk dat dit dezelfde soort is als de steen die ik heb gebruikt om vuur te maken met mijn hakbijl."
„Vuursteen," zei Derek. „Ik geloof dat het een vuursteen is."
Brian pakte zijn mes, vouwde het open, zette het lemmet vast en sloeg de achterkant van het harde staal tegen de scherpe kant van de vuursteen.
Drie, vier keer sloeg hij er tegenaan en toen kwamen er vonken af.
Hij keek lachend op. „Geen muskieten meer."
Hij pakte twee grote stukken zwarte steen op, waarna ze op zoek gingen naar een plaats voor hun kamp. Ook nu moesten ze wachten tot ze geluk hadden.
Ze liepen verder langs de oever van het meer en zochten meteen ook naar voedsel. Toen ze een stuk voorbij de heuvel waren, ontdekten ze laag struikgewas dat volhing met noten. Brian zag dat het hazelnoten waren en ze bleven een tijd staan om ze te plukken en op te eten. De hazelnoten waren rijp en zo goed als droog. Er hadden al wormen en eekhoorns aan gezeten. Toch waren er nog genoeg om de ergste honger te stillen. Ze gebruikten stukken steen om de noten open te krijgen. Ze smaakten zoetig.
Inmiddels was het al bijna avond geworden. Brian wist dat ze een schuilplaats moesten vinden waar ze een vuur konden aanleggen voordat het donker werd en de insecten hen weer zouden aanvallen.
Ze liepen tussen een groepje dikke wilgen door, toen ze opeens iets zagen dat als schuilplaats kon dienen.
Lang geleden moest er tijdens een hevige storm een enorme boom zijn omgewaaid. Die boom had aan de rand van een heuveltje gestaan, dat op een rotsachtige klip lag. Toen de boom omviel, nam hij met zijn wortels een heleboel aarde mee en zo ontstond er een groot gat onder de klip.
De tijd had de rest gedaan. De boom was allang vergaan en door de wormen opgegeten. In het gat was weer wat grond terechtgekomen en er was gras gaan groeien. Aan beide kanten van het gat stonden grote, hoge dennen die een schaduw wierpen over de hele plek, zodat het op een tuin leek.
Het was niet volmaakt en niet zo mooi als Brians schuilplaats bij het L-vormige meer, maar het was goed genoeg. Het werd echter nog beter, want aan de zijkant van de rotsplaat vonden ze een spleet waar een stroompje water uit kwam, dat naar het meer liep.
„Ons huis," zei Brian.
Derek keek naar het gat. „Het ziet eruit als een hol. Wat moeten we doen om het bewoonbaar te maken?"
„Bedden en een vuur. En bedden maak je van dennentakken." Brian liet Derek zien hoe hij de takken moest snijden en hoe hij de naalden met de punt naar beneden moest neerleggen om een zacht bed te krijgen. „Als jij daarvoor zorgt, zal ik vuur gaan maken."
„Ik moet kijken hoe je dat doet," merkte Derek op. „Anders kan ik er niet over schrijven."
Brian knikte en ging op weg om te zoeken wat hij nodig had voor het vuur.
Hij zou nooit vergeten wat zijn eerste vuur voor hem betekend had; voor de primitieve mens was dat beslist even belangrijk geweest. Ook voor hem was het maken van vuur bijna een magische ervaring.
Je kon het niet even gauw doen, wist hij. Vuur kwam alleen als het wilde komen en alleen als er een goed bed voor was, een nestje.
Hij vond een paar berken bij de oever en rafelde wat droge berkenbast met zijn mes uit elkaar tot het zo fijn was als haar. Hij ging er net zolang mee door totdat hij een bal van pluizen had van bijna tien centimeter doorsnede.
Hier deed hij wat droog, verpulverd gras bij, bijna zo fijn als meel, en toen hij het allemaal bij elkaar had, maakte hij met zijn vinger voorzichtig een kuiltje in het midden.
Een nestje voor het vuur, dacht hij. Een woonplaats voor het vuur.
Derek had alles met intense belangstelling bekeken, waarbij hij af en toe geestdriftig iets in zijn notitieboek schreef.
Brian legde de bal van licht ontvlambaar pluis opzij en zocht wat droge dennentakjes, zo dun als lucifers. Toen hij daar een hele stapel van had, zocht hij grotere droge takken en nog grotere stukken, tot hij een stapel had die tot zijn knieën kwam.
Al die tijd had hij niets gezegd en alleen aan het vuur gedacht, maar nu wendde hij zich tot Derek. „Je kunt nooit te veel hout verzamelen. Nooit.
En je moet altijd droog hout hebben liggen op een veilige plaats, samen met aanmaakpluis..." Hij wachtte, dacht na, herinnerde zich dingen van de vorige keer.
„Wat is er?" vroeg Derek.
„Vuur. Het is zo... levend. Zo belangrijk voor ons. Thuis, in onze eigen wereld, beseffen we dat niet meer. Toen ik de vorige keer thuiskwam, heb ik er van alles over gelezen. Hoe het vroeger was, je weet wel, voordat we alles hadden wat we nu hebben. Een paar duizend jaar geleden moesten er mensen wakker blijven, alleen om op het vuur te letten. De belangrijkste persoon van een stam werd 'bewaker van het vuur' genoemd."
Derek schreef alles op en Brian glimlachte. Er was iets komisch aan Derek, aan de manier waarop hij de hele dag rondliep en frambozen en noten zocht. Het had net zo iets aandoenlijks als dat nette koffertje van hem. Hij was echter wel oprecht en Brian ging hem steeds aardiger vinden. Toen hij was gevallen en Derek naast hem was neergeknield, kon hij zien dat zijn reisgenoot echt ongerust was geweest.
Vuur.
Het licht werd al minder. Het zou niet lang meer duren voor het avond werd en de muskieten weer zouden komen.
Met Derek maakte hij voor de overhangende rotsplaat een soort kuiltje voor het vuur. Brian legde de bal berkenpluis in het kuiltje, zodat de vlam recht omhoog zou gaan.
Hierboven hield hij het stuk vuursteen. Hij sloeg erop met zijn mes, maar er gebeurde niets.
Natuurlijk, dacht hij. Als het zo gemakkelijk was, zou iedereen het kunnen doen.
Hij sloeg een aantal keren achter elkaar en eindelijk kwamen er vonken van af. Nu sloeg hij nog harder met het lemmet op de steen, en nog een keer, en weer, totdat er een stroom vonken in het kuiltje viel.
Vlug tilde hij de berkenbast op, blies heel zachtjes over de vonken en keek hoe ze gloeiende gaatjes maakten in de pluizen. De gaatjes werden groter, werden rood, werden gloeiende kooltjes en eindelijk, toen hij erin blies terwijl hij de bal teruglegde op de grond, krulde er rook omhoog, in zijn ogen, en begon er een piepklein vlammetje te branden.
Hallo, dacht hij, hallo, vlammetje. Dag, vuur.
Hij legde een paar twijgjes dwars over het vlammetje en daarna nog meer, tot het een echt vuur werd, een goed vuur. Toen legde hij er stokjes op, en nog grotere, net zolang tot het gat in de grond vol was en het knetterende geluid van een flink vuur klonk.
Brian ging op zijn hurken zitten en lachte. Hij keek omhoog naar Derek, die ook lachte.
Brian gebaarde met zijn hand in het rond. „Geen muskieten meer, de rook verjaagt ze. Er is niet eens veel vuur voor nodig, een beetje is al genoeg.
We moeten alleen meer hout hebben."
Ze bleven nog een uur hout bij elkaar zoeken en stapelden het op, tot ze een hoge berg hadden aan de zijkant van hun kamp. Derek sneed dennentakken af voor hun bed.
Het was al laat toen ze eindelijk gingen liggen om uit te rusten. Ze hadden heel wat werk verzet om van het gat onder de overhangende rots een thuis te maken.
Brian ging op zijn zij liggen om te slapen. Het laatste wat hij hoorde voor hij wegdoezelde, was het geluid van een wolf. Hij merkte dat Derek overeind kwam.
„Dat is een wolf," zei Brian. „Ver weg. Hij zingt alleen maar. Trouwens, wolven doen je niets. Je kunt rustig weer gaan slapen."
Dat deed Derek dus maar. Hij rolde zich op zijn zij en het duurde niet lang of zijn ademhaling werd dieper.
9
Brian stond bij een stuk water dat hij met stenen en takken in het meer had afgezet. Er zwommen nu al vissen in. Hij schudde zijn hoofd.
Het was niet hetzelfde als toen.
Het was een mooie dag, de middagzon scheen en hij probeerde te bedenken wat het probleem was. Wat klopte er nou niet?
Wat bedoeld was als een overlevingstocht, leek te zijn uitgelopen op een vrolijke kampeervakantie. We hadden net zo goed een koeltas met frisdrank en broodjes mee kunnen nemen, dacht Brian. Ze waren nu drie dagen bij het meer, maar het leek wel een jaar. Het kamp was ingericht en opgeruimd.
Derek had de radio gebruikt en verteld dat alles in orde was, met de vraag of ze deze informatie wilden doorgeven aan Brians ouders. Brian had het vermoeden dat zijn moeder ongerust zou zijn als ze erachter kwam dat de hele uitrusting met het vliegtuig mee terug was gekomen.
Ze hadden hun bedden verbeterd, ze dieper en zachter gemaakt met nog meer dennentakken; ze hadden genoeg brandhout voor een maand en ze hadden een soort kastjes gemaakt van berkenbast om een voorraadje hazelnoten en vruchten in te bewaren.
Ze hadden bosbessen, frambozen en pruimen gevonden. Aan deze kant van het meer was het bos minder dicht en alles leek het uitstekend te doen in het licht en de warmte.
Wilde pruimen. Ze waren een beetje groen, net gewone pruimen in het klein, alleen smaakten ze wat zuurder.
Brian had een boog gemaakt, met een strook van zijn riem als pees. Hij had aan Derek laten zien hoe je vis moest schieten en hoe je de ingewanden van een vis kon gebruiken om andere vissen in de val te lokken. Al snel hadden ze meer vis dan ze nodig hadden.
Brian vond een mosselbed, waarna ze mosselen bij het vuur stoomden, die ze opaten met noten en bessen. Het was zowaar een echte maaltijd geworden en toen ze klaar waren, hadden ze hun buik vol. Echt vol.
Er waren nog meer mosselen en er was meer dan genoeg vis in het bassin. Ze wisten waar ze korhoenders konden vinden en er waren overal konijnen. Als het moest, konden ze hier wel twee jaar blijven. Alleen had Brian het gevoel dat het zo geen zin had. Zo had het gewoon geen zin.
Hij schudde opnieuw zijn hoofd en ging terug naar hun schuilplaats.
Derek zat op zijn bed bij het vuur, waar hij af en toe wat hout op legde om het aan te houden, en schreef in zijn notitieboek. Hij keek op toen Brian hoofdschuddend de schuilplaats in kwam lopen.
„Wat is er aan de hand?"
Brian haalde zijn schouders op. „Ik weet het niet, het gaat gewoon niet goed, denk ik."
„Wat bedoel je, niet goed?"
Brian keek om zich heen, naar de schuilplaats, de gemakkelijke bedden, het eten, het vuur, het meer. „Dit allemaal. Het is allemaal zo... zo comfortabel. Zo rustig. Zo hoort het niet. Op de een of andere manier klopt het niet."
„Ik snap, geloof ik, niet helemaal waar je het over hebt. We hebben het goed voor elkaar. In deze vier dagen heb jij me laten zien hoe je in de wildernis kunt leven als je alleen maar een mes hebt. Ik heb stapels aantekeningen die ik kan gebruiken om les te geven. Ik geloof niet dat je gelijk hebt."
„Maar zo is het niet," zei Brian. „Zo eenvoudig en gemakkelijk gaat het gewoon niet. Je kunt niet zomaar naar een volmaakt meer vliegen, er landen en al het eten vinden dat je maar wilt, en het zo gemakkelijk hebben. Zo is het niet in het echt."
Derek ging achteruit zitten, legde zijn handen achter zijn hoofd en keek Brian aan.
„Er is niets dat ons moeilijkheden bezorgt, alles gaat goed," ging Brian verder. „Toen het echt was, toen ik voor het eerst in de bossen was, ging er van alles verkeerd. Het vliegtuig landde niet gewoon en zette me niet af bij de oever. Het stortte neer. De piloot stierf en ik was gewond. Ik wist niets, helemaal niets. Ik had wel dood kunnen gaan en nu zitten we hier van falderalderiere, daar heb ik een vis, en van falderalderare, daar hebben we frambozen."
„Spanning," zei Derek. „De spanning ontbreekt."
Brian knikte. „Misschien wel, maar er is nog wat. Ik denk niet dat je iemand kunt leren wat jij ze wilt leren."
„Maar dat gebeurt overal, er zijn overal overlevingstrainingen."
„Nee. Ze vertellen de mensen wat ze moeten doen en misschien kun jij ze inderdaad iets vertellen over wat wij hier allemaal doen. Alleen leren ze daar niet van hóe ze moeten overleven, hóe ze het moeten doen, of wel soms? Je zou ze ieder apart hier naartoe moeten brengen, ze in het meer moeten gooien, zodat ze naar de kant moeten zwemmen en dan moeten ze zélf proberen te overleven, als je ze tenminste echt wilt leren hoe dat moet. Eén voor één."
„Maar dat is onmogelijk."
Brian knikte. „Dat weet ik wel, maar ik denk dat het anders niet werkt. Je kunt het ze wel vertellen, maar je kunt het ze niet echt leren."
„Spanning," zei Derek weer en hij ging rechtop zitten om weer iets in zijn notitieboek op te schrijven. „Je mist de spanning die er de vorige keer was, doordat het een noodgeval was."
10
Brian werd plotseling wakker. Hij luisterde en snoof de lucht op.
Eerst had hij geen idee waardoor hij wakker was geworden. Ze hadden het vuur goed verzorgd en de stukken hout zouden het wel volhouden tot de volgende morgen. Het was nog heet en rood, en er kwam nog wat rook af. Er waren geen insecten, het was niet te koud in de koelte van de nacht en er waren geen rondsluipende dieren. Er was volgens hem niets aan de hand. Hij keek nog een keer rond, ging weer liggen en sloot zijn ogen om te gaan slapen.
Nu hoorde hij het geluid van de donder in de verte. Niet hard, een zacht gerommel. Hij rook dat er regen zou komen, maar dat zou geen enkel probleem opleveren. Het onweer en de wind kwamen uit het noordwesten en de heuvel in hun rug zou hen beschermen. Ze hadden op een avond al een keer een buitje gehad en er was helemaal niets de schuilplaats binnengekomen, nog geen druppel. Zolang de wind de regen wegblies van de opening, zouden ze droog blijven.
Brian legde nog een paar stukken hout op het vuur, zodat het in ieder geval niet uit zou gaan, deed er een paar handen groene bladeren op om rook te maken tegen de muskieten, controleerde toen of Derek nog sliep en ging weer op zijn bed liggen.
Misschien zou het onweer wel voorbij trekken. Hij herinnerde zich de wervelstorm die hem de vorige keer te pakken had gehad en besloot zich niet ongerust te maken. De kans tweemaal geraakt te worden door zo'n woest natuurverschijnsel was wel heel klein en bovendien konden ze er toch niets aan veranderen. Ze konden alleen maar hopen dat de onweersbui over zou trekken. Hij herinnerde zich het geluid dat de wervelstorm had gemaakt, het wilde geraas, maar dit was anders.
Een zomerse bui met wat onweer, hij dacht niet dat hij zich er zorgen om hoefde te maken en hij hoefde er zeker niet voor wakker te blijven. Hij zakte weg in een lichte sluimer.
Er waren dingen die kwamen en gingen; Brian droomde dat hij met Derek praatte, zei in zijn droom dat hij vond dat ze het vliegtuig per radio moesten oproepen en de rest van de 'operatie', zoals Derek het in de droom noemde, moesten annuleren, omdat ze niets konden bewijzen.
Hij werd wakker door een ontploffing.
Zijn hoofd leek van binnen te exploderen, zijn gedachten, zijn droom, alles kapot: een scherpe knal, zo hard dat hij metéén wakker was, in een reflex opzij rolde naar de zijkant van de schuilplaats.
Het was de donder.
Alleen niet zoals hij de donder kende, want zoiets als dit had hij nog nooit gehoord. Overal om hem heen weerklonken de donderslagen, de bliksem schoot krakend om de schuilplaats heen, zo dichtbij dat Brian het gevoel kreeg dat het geluid uit hemzelf kwam.
„Wat...?"
Hij wist dat hij zijn mond opendeed, dat hij geluid maakte, maar hij kon niets anders horen dan het geknetter van de donder, hij kon niets zien dan bevroren beelden in de lichtende flitsen van de bliksem. Net zoals je foto's maakt met een flitslamp, leek alles bevroren in de tijd, gevangen en bevroren, tot er weer een flits kwam en alles weer anders was.
Derek bewoog zich.
Bij de ene flits zat hij nog half overeind op zijn bed.
Duisternis.
Bij de volgende zat hij op zijn knieën.
Duisternis.
Toen boog hij zich voorover en stak zijn hand uit, naar zijn koffertje en naar de radio naast het bed, de spanning was van zijn gezicht te lezen.
Nee, niet doen, niet overeind komen, dacht Brian. Misschien schreeuwde hij het wel, krijste hij het wel, maar dat maakte geen verschil. Geen enkel geluid kon de donder overstemmen.
Er klonk een snijdend, nieuw, onmogelijk hard gekraak toen de bliksem in de schuilplaats leek te slaan. Brian zag hoe de top van de den naast de opening ontplofte, hoe de bliksem langs de stam naar beneden raasde, het hout en de bast verbrandde, uit elkaar trok en versplinterde. En hij zag dat Derek geraakt werd.
Foto-opname.
Iets, iets blauws, samengesteld uit hitte, licht en een rauwe kracht, leek uit de boom te vliegen, in de koffer en de radio en vandaar in Dereks hand. Het leek hem te raken als een reusachtige zweep. Zijn rug kromde zich en schoot weer recht, waarna het blauw de hele schuilplaats vulde en ook Brian raakte.
Hij zag het blauwe ding, bijna een bal van energie, het gekraak, de gekleurde flits die uit zijn geest kwam en zijn leven leek te verdampen.
Hij zakte in elkaar en zag niets meer.
11
Voor Brian zijn ogen opendeed, zag hij al licht achter zijn oogleden, helder licht. Hij proefde iets, rook iets. Er was iets verbrand, het stonk.
Haar. Verbrand haar. Het rook afschuwelijk.
Met moeite opende hij zijn ogen, knipperde, stelde zijn blik scherp en merkte toen pas dat hij op zijn rug lag en naar de rotsplaat keek.
Het was dag, klaarlichte dag, en hij vroeg zich af waarom hij op zijn rug op de grond naar de zoldering van de schuilplaats lag te kijken.
Plotseling wist hij het weer.
Het kwam in flarden. Het geluid, het licht, de donder, en het geflits en gekraak, en zijn eigen angst. Hij wist eerst niet waarvoor, maar hij was in ieder geval bang geweest. Opeens schoot het hem te binnen: Derek.
Die was getroffen. Hij had gezien dat Derek getroffen werd.
Brian rolde opzij. Zijn lichaam voelde stijf aan. Door de plotselinge beweging kon hij even niet scherp zien.
Daar.
Hij zag Derek, of liever gezegd Dereks lichaam. Hij lag met zijn rechterarm naar voren, zijn linkerarm naar achteren, verborgen onder zijn lichaam. Brian zag hem helemaal niet duidelijk.
Hoe kon hij er nu zo onduidelijk uitzien? Brian schudde zijn hoofd, probeerde scherper te zien.
Derek sliep nog. Wat raar, dacht Brian, dat Derek nog sliep nu het al zo licht was. Ineens besefte hij dat Derek niet sliep, maar aan die andere mogelijkheid wilde hij niet denken.
Ik moet het beredeneren, dacht hij en zijn geest was al even onscherp als zijn gezichtsvermogen. Brian haalde de beelden terug. Derek had zijn hand naar de radio uitgestoken en naar zijn koffer. Toen sloeg de bliksem in de boom naast de schuilplaats. De bliksem schoot door de boom naar beneden en door de lucht, raakte Derek en die ging opeens helemaal...
Nee.
Hij sliep nog.
Het kon niet anders. Niet dat andere...
Brians zicht werd weer scherper en hij zag nu dat Derek met zijn hoofd opzij lag. Zijn gezicht was naar Brian toegekeerd, zijn ogen waren niet dicht.
Ze waren open.
Derek lag half op zijn zij, bewoog zich niet en zijn ogen waren open.
Brian bedacht dat het heel raar was, dat hij op die manier lag te slapen.
Diep in zijn hart wist hij wel dat Derek niet sliep.
Hij wist het.
„Nee..."
Het kon niet. Hij kon niet... dood zijn. Derek niet. Pas na een tijdje liet Brian de gedachte toe.
Moeizaam kwam hij op handen en knieën overeind. Hij kroop over de grond van de schuilplaats naar de plek waar Derek lag.
De man lag half op zijn buik zoals hij was neergevallen, zijn hoofd weggedraaid naar links. Zijn ogen waren niet helemaal open, de oogleden bedekten ze half, en de pupillen staarden zonder uitdrukking naar de achtermuur van de schuilplaats.
Brian raakte Dereks wang aan. Hij herinnerde zich hoe koud de huid van de gestorven piloot destijds had aangevoeld. Dereks huid was niet zo koud, hij voelde warm aan.
Brian zag dat Derek ademde. Zijn borstkas ging nauwelijks op en neer, maar hij haalde adem en was niet dat andere, niet dood.
Brian boog zich over hem heen. „Derek?"
Er kwam geen antwoord. Niets wees erop dat Derek hem had verstaan.
„Derek, hoor je me?"
Nog steeds geen teken, geen beweging.
Dan moet hij bewusteloos zijn, bedacht Brian. Hij is getroffen en hij is bewusteloos, dus als ik wacht en hem verzorg, dan komt hij weer bij.
Dat was het. Alleen maar bewusteloos.
Dereks hoofd lag in een vreemde hoek ten opzichte van zijn lichaam en Brian draaide Derek op zijn zij. Zijn nek voelde rubberachtig en slap aan. Brian pakte daarom zijn eigen jack, dat hij oprolde en als een kussen onder Dereks hoofd legde. Op dat moment zag hij het koffertje en de radio.
De radio.
Daar stond het ding, boven op het koffertje, en als hij hem ooit nodig had gehad, dan was het nu wel.
Hij pakte hem op en draaide de knop om.
„Katie Een, dit is Katie Twee, over."
De naam van zijn moeder. Het was maar een kleinigheid, een manier om zijn moeder erbij te betrekken. Ze gebruikten haar naam als oproepsignaal en Derek had Brian laten zien hoe de radio werkte, zodat hij hem kon bedienen in geval van nood.
Zoals nu.
„Katie Een, dit is Katie Twee, over."
Niets. Hij draaide de ruisonderdrukker uit en luisterde of hij nu wel ruis hoorde, maar er was niets. Geen enkel geluid.
Nog eens.
„Katie Een, dit is Katie Twee, over."
Doodse stilte.
Toen zag hij dat er naast de plaats waar de antenne uit de radio kwam, een kleine verkleuring op het plastic zat. Het was een brandplek. De kast van de radio was weliswaar sterk en er zat een waterdichte hoes omheen, maar toen hij de hoes openmaakte, zag hij dat de bliksem behalve Derek en hemzelf ook de radio getroffen had. Aan de achterkant was een zigzaglijn in het plastic gebrand en zelfs zonder de radio open te maken en erin te kijken wist hij al dat het ding kapot was.
Wat moest hij doen? Nadenken. Hij kon niet goed denken.
Hij zette de radio neer en keek weer naar Derek. Er was geen enkele verandering, geen andere beweging dan het oppervlakkige rijzen en dalen van zijn borstkas. Zijn ogen waren nog half open, net als eerst.
Nadenken. Wat kon hij doen?
De bliksem had de boom naast de rotsplaat geraakt en was daarna naar beneden gekomen. Brian zag waar de bast van de den was verbrand en letterlijk van de boom geblazen. Daarna moest de bliksem uit een wortel zijn gekomen of op de een of andere manier van de boom zijn weggesprongen.
Nee, dat klopte niet. Hij had eens ergens gelezen dat de bliksem omhoog schoot, niet naar beneden, dat de bliksem van de grond af opwaarts ging.
Hij moest vanaf de grond omhoog zijn gekomen, door de radio, Derek en hem, en daarna naar de boom en omhoog. Het leek er alleen meer op dat de bliksem juist omlaag was gekomen. Derek had in ieder geval nooit zijn arm mogen uitsteken, hij had nooit overeind mogen komen...
Brian schudde zijn hoofd. Dom gedoe. Volslagen onbelangrijk.
Geëlektrocuteerd. Wat moest je doen als iemand een elektrische schok had gehad?
Kunstmatige ademhaling.
Om zo iemand weer aan het ademen te krijgen, moest je kunstmatige ademhaling toepassen. Maar Derek haalde al adem.
Hart. Hij moest zijn hart controleren.
Hij legde zijn vingers op Dereks pols, maar kon geen polsslag vinden.
Hij probeerde het bij zichzelf, maar voelde ook niets. Hij legde zijn oor op Dereks borst en hoorde het hart kloppen. Hij probeerde de slagen te tellen, maar ondanks zijn digitale horloge kon hij het aantal slagen per minuut niet berekenen, omdat hij niet kon nadenken.
Nadenken.
De bliksem kwam, trof de boom, toen de radio, Derek en hemzelf, en ze waren allemaal knock-out.
Dat was het. Misschien was Derek ook alleen maar knock-out en zou hij over een poosje bijkomen.
Toch wist Brian dat het niet waar was. Zoals Derek erbij lag, leek er iets ergers aan de hand te zijn dan alleen maar bewusteloosheid. Brian wilde echter zó graag dat het alleen dat was, dat hij zichzelf dwong het te geloven.
Derek haalde oppervlakkig maar regelmatig adem, en zijn hart klopte ook regelmatig. Hij was gewoon bewusteloos, verder niets.
Brian zou voor hem zorgen en naast hem gaan zitten wachten tot hij bijkwam. Hij zou blijven wachten.
12
De rest van die dag en de hele daarop volgende nacht zat Brian naast Derek. Te wachten.
Hij kwam alleen in beweging om iets te drinken en een paar bessen te eten, en om zijn behoefte te doen. Af en toe legde hij een stuk hout op het vuur om het aan te houden, maar verder zat hij alleen maar te wachten.
Langzamerhand raakte hij ervan overtuigd dat Derek niet gewoon bewusteloos was. Hij wist echter nog steeds niet wat hij moest doen en of hij iets kon doen.
De radio was kapot. Ze hadden een schema gemaakt, waarin stond dat ze ruwweg eens per week contact moesten opnemen. Het was geen strak schema en als er een noodgeval was, zouden ze direct contact zoeken.
Derek had de middag voor het onweer juist het wekelijkse controlegesprek gehad, dus zou het thuisfront voorlopig geen alarm slaan als ze niet opgeroepen werden. Op de thuisbasis van de bushvliegtuigen zou men de hele dag de radio aan houden, maar dat hoefde niet meteen te betekenen dat er ook de hele dag iemand bij zat. Dus zelfs als hij een radio had, zou Brian misschien niet direct contact kunnen krijgen.
Natuurlijk zou hij een noodoproep naar een willekeurig vliegtuig kunnen laten uitgaan.
Als hij een radio had.
Hij had alleen geen radio. Hij kon dus niet om hulp vragen en zij zouden zich nog een week lang geen zorgen maken als ze niets van Derek hoorden. Daar was hij mooi klaar mee.
Derek was bewusteloos. In coma.
Hé, daar had je zomaar opeens het juiste woord. Hij was eerst bang voor het woord dood en nu dan dit woord, coma. Hij moest daarmee ophouden, hij moest de dingen beter onder ogen durven zien dan dat hij nu deed. Hij wist bijna niets van medische zaken, bijvoorbeeld van wat er gebeurde met mensen die een zware shock hadden, en hij wist nog minder van coma's.
Hij had wel eens een film gezien over mensen die maanden of jaren lang in coma bleven, en er dan plotseling uit kwamen en zich afvroegen hoe lang ze geslapen hadden.
's Nachts, toen hij naast Derek zat, probeerde hij hem door de Concentratie van zijn wil wakker te krijgen. Nu word je ineens wakker en dan vraag je me hoe lang je geslapen hebt. Nu. En dan kunnen we lachen en erover praten hoe dichtbij de bliksem wel was.
Het werkte niet. Derek werd niet wakker, er veranderde helemaal niets.
Even voor zonsopgang, toen de overkant van het meer in het eerste grijze morgenlicht zichtbaar werd, accepteerde Brian het eindelijk. Derek lag in coma en het zag er niet naar uit dat hij snel bij zou komen.
Daardoor kwam nu alles, maar dan ook alles, op Brian neer, en even voelde hij zich daar heel kwaad en verontwaardigd over.
De bossen. Die verrekte bossen. De laatste keer had hij het maar nauwelijks overleefd, en zou hij zijn gestorven als hij niet zoveel geluk had gehad. En nu dit weer. Nu werd deze ellende allemaal maar weer op hem neergekwakt, terwijl hij eerst niet eens had willen meewerken en alleen had toegegeven om te helpen. Uiteindelijk was Derek zo stom geweest om overeind te komen en zijn hand uit te steken toen hij dat beter niet had kunnen doen en... en... en...
Hoor mij nou eens, dacht hij. Nog even en ik ga zitten janken. Derek is getroffen en ik doe net alsof ik degene ben, die het moeilijk heeft. Het zal wel een week of tien dagen duren, voordat ze bij ons komen kijken. Kan ik eigenlijk wel zo lang hier blijven met Derek en op ze wachten? Kon hij iets anders doen? Wat voor keus had hij?
Stel je voor dat Derek de hele tijd maar bewusteloos bleef. Hoe lang zou hij het... volhouden? Als hij geen eten en water kreeg, hoe lang kon hij dan in leven blijven?
Daar hadden ze het in een film of op televisie nooit over. Ze zeiden nooit wat ze deden met mensen die in coma lagen. In een film zou er waarschijnlijk zo'n dokter zijn die zou zeggen: 'Ja, mevrouw, uw man voeden we nu door buisjes.' Brian zag het al voor zich.
Nee, hier zou hij moeten proberen eten en drinken door Dereks keel naar binnen te krijgen. En dan maar hopen dat hij er niet in zou stikken. Een erg aantrekkelijke oplossing was het niet.
„Dus," zei hij hardop, tegen Derek en tegen zichzelf, „hoe zullen we dat eens aanpakken?"
Brian had bijna de hele nacht op zijn knieën naast Derek gezeten en toen hij probeerde op te staan, begaven zijn knie- en het bijna. Hij rolde opzij en wilde zijn benen bewegen. Ineens rook hij het.
O ja, natuurlijk, getver, Dereks lichaamsfuncties zouden blijven werken.
Allemensen, wat stonk hij.
Weer iets dat moest gebeuren. Derek verzorgen, hem echt in alles verzorgen. Hij was, behalve voor zichzelf, nog nooit van zijn leven verantwoordelijk geweest voor iemand anders.
Hij vroeg zich af wat hij moest doen, wat iemand deed in zo'n geval. Zijn woede was verdwenen, maar hij voelde zich enorm gefrustreerd door zijn hulpeloosheid.
Het moest gebeuren. Hij moest Derek schoonmaken, hem verzorgen, een ander mens verzorgen. Zo moet je er maar tegenover staan, dacht hij. Dit is niet Derek, maar iemand anders. Hij moest deze hulpeloze man schoonmaken. Als hij het afstandelijk kon benaderen, zou hij het misschien kunnen opbrengen.
Waarom zou het trouwens zo moeilijk zijn?
Hij maakte Dereks broek los, de stank werd sterker.
„Getverdegetver."
Hij vocht tegen zijn misselijkheid, draaide Derek om, hield zijn adem in en maakte hem schoon met gras. Toen trok hij Dereks broek omhoog en legde hem weer op zijn zij.
Vaders en moeders, hoe deden vaders en moeders dat? Het was vreselijk, hoe konden zij dit doen? Hij droeg de hoop met gras vermengde poep met stokken naar het gat dat ze gegraven hadden om als toilet te dienen en gooide er aarde overheen. Daarna ging hij naar beneden naar het meer en waste zijn handen net zolang totdat hij ze voor zijn neus kon houden en niets meer rook. Toen ze schoon waren en hij weer normaal kon ademhalen zonder te kokhalzen, ging hij terug naar Derek.
Bezorgd keek hij naar zijn reisgenoot, naar hoe hij erbij lag. Hij kon het Derek wat gemakkelijker maken. Brian verlegde hem en rommelde wat met de dennentakken om het bed zachter te maken. Hij trok Derek op zijn rug op de nieuwe takken, maar schrok toen, want Derek leek zich te verslikken en begon heel raar adem te halen. Snel legde Brian hem weer op zijn zij.
Niets dus. Hij kon eigenlijk niets doen.
Het was nu helemaal licht en de regen op het gras verdampte in de zon.
Een warme zomermorgen met zingende vogels, dacht Brian. Hij keek over het spiegelgladde oppervlak van het meer. Het was echt een prachtige zomermorgen met zingende vogels en springende vissen. Alles was volmaakt, op dat ene na. Die ene kleinigheid. Derek lag in coma.
13
Ergens, dacht Brian, had hij wel eens iets over coma's gehoord. Dat moest. Hij moest meer weten dan hem nu te binnen schoot. Het moest ergens in zijn achterhoofd zitten, in zijn gedachten, en als het daar zat, moest hij erachter kunnen komen.
De hele ochtend probeerde hij zich te herinneren wat hij erover wist, maar er kwam niets. Het was net een hele lange slaap, dacht hij. Alles bleef gewoon werken, maar je kon niet eten of drinken.
Hij liep juist naar het meer om wat te gaan drinken, toen het tot hem doordrong. Ze konden de hele week, of wel tien dagen wachten op het vliegtuig, tenminste, hij kon dat. Hij wist dat mensen wel zo lang zonder eten konden. Derek zou gewicht verliezen, maar hij zou in die tijd niet doodgaan van de honger. Brian wist echter ook zeker dat Derek niet zo lang zonder water kon. Twee, drie dagen, misschien vier en dan zouden er problemen komen.
Ooit had hij ergens gehoord of gelezen dat het menselijk lichaam niet zo lang zonder water kon.
En er was al één dag voorbij, bijna twee.
Hij moest proberen of hij Derek iets kon laten drinken. Als hij water bij hem naar binnen kon krijgen, dan zou Derek het wel volhouden. Zijn ademhaling ging al beter. Bovendien was Brian na enige tijd zelf voldoende tot rust gekomen om ook Dereks hartslag te meten en hij had berekend dat het ongeveer vijfenzestig slagen per minuut waren. Hij wist nog dat je hartslag ongeveer tweeënzeventig moest zijn, dus Derek zat aan de lage kant, maar zijn hart werkte gelukkig nog goed.
Brian keek rond om iets te vinden waarin hij water kon vervoeren. Hij zag een berk met een losbladderende bast. Als ik de bast schil en daar een soort drinkbeker van maak?
Ruim een uur later liep hij met een lekkende, maar gevulde beker van in elkaar gerolde berkenbast naar de schuilplaats. Met een soort lepeltje, ook van berkenbast gemaakt, schepte hij wat water uit de beker, die hij naast Dereks hoofd had neergezet. Hij liet een heel klein beetje water in de mond van de bewusteloze man lopen.
„Gharrrssst!" Derek verslikte zich meteen. Zijn lichaam reageerde in een reflex. Hij hoestte en sproeide water en speeksel in Brians gezicht. Het hoesten ging maar door en Brian trok ongerust Dereks hoofd opzij, duwde zijn gezicht naar beneden en sloeg hem op zijn rug, in de hoop dat dat zou helpen. Het leek een eeuwigheid te duren. Brian kreeg ineens een vreselijke angst dat Derek door zijn schuld dood zou gaan. Eén fout, één keer wat verkeerd gedaan, en hij zou stikken en doodgaan.
Na een tijdje was al het water uit Dereks longen en hield het hoesten op, maar zijn ademhaling ging nog met horten en stoten.
„Je kunt dus niet drinken." Brian legde Dereks hoofd weer goed op het opgerolde jack. „Dat maakt het allemaal niet makkelijker."
Eerst vond hij het vreemd van zichzelf dat hij tegen Derek praatte, terwijl niets erop wees dat die hem kon horen. Toen herinnerde hij zich ineens een krantenartikel dat zijn moeder een keer had voorgelezen, over een meisje dat een paar maanden in coma had gelegen. Toen het meisje bijgekomen was en beter werd, vertelde ze dat ze mensen had horen praten, terwijl ze in coma lag.
Ze kon ze horen en begrijpen, maar ze kon geen antwoord geven. Misschien was het met Derek ook wel zo.
„Derek?" Hij hield zijn gezicht vlak voor dat van zijn reisgenoot. „Kun je me horen?" Geen teken.
„Kun je je oogleden bewegen? Beweeg je oogleden dan, als je me hoort." Niets. De ogen waren half open en stonden vol tranen die bleven stromen. Derek kon niet met zijn ogen knipperen en kennelijk zorgde zijn lichaam er zo voor dat ze niet uitdroogden.
Brian ging rechtop zitten, stond toen op en keek omhoog. Ik kan dit niet, dacht hij. Ik kan dit niet in m'n eentje. Ik kan het gewoon niet...
Hij keek weer naar beneden, naar Derek, en schudde zijn hoofd. „Ik weet niet wat ik moet doen."
Plotseling besefte hij dat hij ongelijk had, het was anders dan de vorige keer. Hij was niet alleen.
Derek was erbij. Misschien zou het helpen als hij tegen hem praatte, hardop tegen hem sprak.
„Het zit zo," zei Brian, terwijl hij op zijn hurken ging zitten, en met een stok in het zand krabbelde,
„binnen een week komt er in ieder geval niemand en misschien duurt het nog veel langer.
Misschien wel tien dagen. Ik denk niet dat jij... Ik denk niet dat het goed is, dat jij zo lang geen water drinkt. Ik kan je niet aan het drinken krijgen, want dan lijk je te stikken. Dus..."
„Dus," herhaalde hij, waarbij hij een grote nul in het zand tekende, „weet ik niet wat ik moet doen."
Hij gooide de stok kwaad neer. Die stuitte vervolgens van de grond omhoog en kwam op Dereks koffer terecht.
Brian keek naar de koffer alsof hij die voor het eerst zag. Hij liep er naartoe. „Wat zou erin zitten?"
Hij was niet op slot. Brian opende hem door met zijn duimen de beide sluitingen opzij te schuiven.
Er zaten notitieblokken in. Niets bijzonders, hele gewone notitieblokken met gelinieerd papier en een spiraal die het bij elkaar hield. Ze waren genummerd.
Hij deed nummer één open. „Aangekomen," las hij hardop. „Brian eiste dat we de uitrusting in het vliegtuig zouden laten, omdat het hele experiment erdoor zou worden bedorven."
O ja, dacht Brian. Dat heb ik gedaan. O God, wat heb ik gedaan? Ik was weer eens ontzettend eigenwijs en nu zit ik ermee. Wat zat er allemaal in? Eten, een tent, een geweer en alles waarvan ik dacht dat we het niet nodig zouden hebben. Alles waardoor het nu zoveel makkelijker zou zijn.
„Ik bewonder zijn instelling." Hij las het verslag over de eerste dag helemaal uit. Daarna legde hij het notitieboek neer. „O ja? Bewonder je mij, de jongen die ervoor heeft gezorgd dat we de hele uitrusting moeten missen?"
Hij had het gevoel dat hij spioneerde en besloot de andere notitieboeken niet te lezen. Hij wilde net de koffer sluiten, toen hij zag dat er nog een vak tegen het deksel zat.
Brian stak zijn hand erin en haalde een opgevouwen stuk papier tevoorschijn. Toen hij het openlegde, zag hij dat het een kaart was. Dezelfde kaart die ze met Brians moeder hadden bekeken.
Hij zag het meer en de plek waar ze een cirkel omheen hadden getrokken om haar te laten zien waar het precies was.
Derek had twee exemplaren van de kaart gehad en had er eentje aan Brians moeder gegeven. 'Dan weet u altijd precies waar we zijn.'
Brian herinnerde zich hoe ze daar hadden gezeten, hoe zijn moeder had geglimlacht. Al haar vragen waren beantwoord, al haar twijfels waren verdwenen. Ze moest eens weten.
Derek had de andere kaart meegebracht en hem gehouden toen Brian eigenwijs was geweest en had gezegd dat alles behalve de radio met de piloot mee terug moest. Met een gevoel van opluchting spreidde Brian de kaart uit op de koffer. Hij dacht dat hij er iets aan zou hebben, maar na een tijdje schudde hij zijn hoofd en begon hem weer op te vouwen. Wat maakte het uit als hij wist waar ze waren? Daar hadden ze niets aan.
Hij keek weer naar het meer op de kaart, zag hoe het daar lag, temidden van de eindeloze, groene wildernis en hij zag dat er heel veel meren omheen lagen.
Toen viel zijn oog op de rivier.
14
Hij had hem natuurlijk al eerder gezien, toen ze bij hem thuis de kaart hadden bestudeerd, en kort nadat ze waren geland. Op de kaart was het land echter zo groot, de bossen zo massaal, dat de rivier maar heel klein had geleken en hij er geen aandacht aan had geschonken.
De rivier kronkelde weg van de onderkant van het meer, de zuidkant, en liep naar het zuidoosten, naar de meren daar.
Thuis was zijn blik niet verder gegaan dan tot waar de naam stond. De Necktie River, de Stropdasrivier.
'Wat een rare naam,' had zijn moeder gezegd en Derek had erom gelachen.
'Er zijn meren die Eunice heten, of Bootsock, Slobkous. In dat gebied zijn zoveel onbekende watertjes, dat de eerste kaarttekenaars gewoon maar namen verzonnen toen ze bezig waren. De man die deze kaart tekende, had
waarschijnlijk een stropdas om en vond dat wel een goede naam. Er zijn ook veel meren die helemaal geen naam hebben, alleen een nummer.'
Brian zag dat de Necktie rivier naar het zuiden liep, tot voorbij de vouw in de kaart. Zijn ogen vielen op de legenda aan de zijkant.
De kaart was ingedeeld in ruiten van vijfduizend meter, vierkanten van vijf bij vijf kilometer. Hij keek weer naar de plattegrond zelf en zag dat de rivier in één vierkantje soms zo kronkelde, dat hij zichzelf weer tegenkwam. Op andere plaatsen liep hij een heel lang stuk rechtdoor.
Brian volgde de rivier, door kleinere meren, door plekken waarvan Brian vermoedde dat ze moerassen moesten zijn en door de donkergroene gedeelten die dichtere bossen aangaven.
Om de loop van de rivier verder te volgen, moest hij het volgende stuk openvouwen. Brian spreidde de kaart uit in de zon. Hij wist niet waarom de rivier zo'n aantrekkingskracht op hem uitoefende.
De rivier werd steeds breder, zodat het op de kaart een behoorlijke blauwe streep werd. Op de plaats waar hij een grote bocht maakte en bijna recht naar het oosten liep, was een rondje getekend, waarbij stond:
Brannock Handelspost.
Vanaf Brannocks Post liep er een dubbele, zwarte lijn naar beneden en naar het zuidwesten. Toen hij bij de legenda van de kaart keek wat dat betekende, zag hij dat het een verharde weg was. Daar moesten dus mensen zijn. Ze zouden er geen weg naartoe aanleggen en de plek een naam geven als er geen mensen waren. Er was een handelspost en dus waren er mensen.
Maar, dacht Brian, daar heb ik nog niks aan. Hij was niet bij Brannocks Handelspost. Hij zat hier.
Toch kon hij zijn ogen niet van het rondje op de kaart afhouden. Brian vouwde de kaart anders op, zodat hij in één keer het meer en de handelspost kon zien. Hij vormde een passer met zijn vingers en probeerde de afstand te meten, maar herinnerde zich toen dat de ruiten elk vijf kilometer in het vierkant waren. Hij telde hoeveel ruiten er lagen tussen het meer en Brannock, en kwam tot ongeveer zestien vierkanten.
„En hoe ver is dat?" zei hij tegen Derek. „Vijf keer zestien, dat is tachtig, misschien vijfentachtig kilometer."
Dat was het hemelsbreed, in een rechte lijn naar het zuidoosten. Alleen was de rivier nergens recht, hij kronkelde en stroomde op een bepaald punt zelfs terug naar het noorden.
Hij begon te tellen, keek hoe lang de rivier was, hoe hij door elk vierkant van vijf kilometer kronkelde en zette voor elke tien kilometer een streep in het zand. Het was een hele klus om het zo nauwkeurig mogelijk te doen.
Toen Brian klaar was, telde hij ze. „Honderdvijftig kilometer."
Hij keek naar Derek. Die bewoog zich niet en gaf geen enkel teken waaruit bleek dat hij wat gehoord had.
„Er zijn mensen op een afstand van honderdvijftig kilometer van hier."
Maar wat hadden ze daaraan?
„Het zit zo. Als ik jou nou eens hier laat en probeer de rivier af te gaan en hulp te halen." Dat klonk krankzinnig, dacht hij. Er waren dieren.
Die zouden komen, en als ze dachten dat Derek dood was... Hij kon zich niet verdedigen. Ze zouden hem kunnen aanvallen. Zelfs op kunnen eten. Ook kleine beestjes, vooral kleine beestjes, zoals mieren en andere insecten.
„Ik kan je niet achterlaten."
Brian keek weer naar de kaart. Brannocks Handelspost was een deel van het antwoord en de rivier was het andere deel, maar toch was het nog niet compleet.
Hij kon Derek niet achterlaten...
En als hij Derek nu eens meenam?
Hij zei het hardop. „Als we nu eens samen gingen?"
Op het eerste gezicht leek het krankzinnig. Een man die in coma lag, honderdvijftig kilometer door de wildernis meeslepen. Het idee zelf was al krankzinnig, het uitvoeren was echter pure waanzin.
Hoe moest hij het doen?
De rivier. Dat was de enige manier. Als hij een boot had... of een vlot.
Stel dat hij een vlot maakte en Derek erop legde, dan zou hij misschien op die manier de tocht kunnen wagen. Bij de handelspost kon Derek waarschijnlijk medische hulp krijgen.
Toen het idee in hem opkwam, wist hij al dat het onbegonnen werk was. Honderdvijftig kilometer op een vlot over een rivier door de wildernis, met een volwassen man bij je die niet meer dan een dood gewicht was. Onmogelijk.
Hij zou het idee meteen hebben opgegeven als hij de harde waarheid niet vlak voor zijn eigen ogen had kunnen zien: Derek had snel medische hulp nodig, anders zou hij het niet redden. Brian wist dat hij eigenlijk geen keus had.
Als hij hier bleef, zou Derek binnen twee, drie dagen van de dorst omkomen. Lang voordat er een week of tien dagen voorbij zouden zijn, en er een piloot kwam kijken wat er mis was. Als hij hier bleef, zou Derek sterven. Als hij de tocht maakte en Derek meenam, dan was er tenminste een kans. Hij had geen keus.
15
Nu draaide alles om de tijd. Toen hij de beslissing eenmaal genomen had, nam Brian nog een minuut om de kaart opnieuw te bekijken en wat te rekenen. De uitkomst was niet eens zo slecht.
De tocht over de rivier zou ongeveer honderdvijftig kilometer lang zijn.
Op de dag van aankomst had Brian naar de rivier staan kijken, bij de monding. Het water leek ongeveer net zo snel te gaan als een wandelaar, zeg ruim vier kilometer per uur.
Dat hoefde natuurlijk niet te betekenen dat de rivier overal met die snelheid zou stromen. Als hij in het midden van de rivier kon komen en in de stroming kon blijven, dan zou honderdvijftig kilometer een tocht van vijfendertig tot veertig uur betekenen.
Hij bekeek de kaart nog nauwkeuriger en zag dat de rivier verderop breder werd en dat hij op sommige plaatsen door heuvelachtig landschap stroomde. Soms stonden er op de kaart hoogtelijnen dicht bij elkaar, wat betekende dat er steile heuvels waren. Hier zou de stroom zelfs sneller kunnen zijn.
Anderhalve dag, dacht hij. Hij zei het hardop tegen Derek. „Anderhalve dag. Als we blijven drijven, dan moeten we de handelspost in anderhalve dag kunnen halen. Misschien twee dagen." En dat, dacht hij zonder het hardop te zeggen, is een stuk beter dan zeven of acht. Een stuk beter dan doodgaan.
Op twee plaatsen kwam de rivier door een groter meer, en er waren veel kleine plassen en misschien ook moerassen waar de rivier doorheen stroomde. Die zouden hun snelheid kunnen vertragen. Hoeveel kon hij niet beoordelen, maar de plassen waren geen van alle erg groot en als hij aan de kant bleef en een lange stok gebruikte, dan zou hij genoeg vaart kunnen houden om niet te veel tijd te verliezen. Tijd.
Hij zat daar te lezen en naar de kaart te kijken, maar daar was helemaal geen tijd voor. Hij moest een vlot bouwen.
Brian controleerde Derek nog een keer, overtuigde zich ervan dat zijn ademhaling en hartslag regelmatig bleven, waarna hij naar de oever van het meer ging om hout te zoeken.
Het probleem was niet zozeer het hout als wel het gebrek aan gereedschap. Toen Brian de vorige keer een vlot had gemaakt om naar het vliegtuig te gaan had hij zijn hakbijl gehad. Die miste hij nu heel erg.
Bij zijn thuiskomst na Die Tijd, had zijn moeder de kleine hakbijl als een trofee in een vitrine in de woonkamer gezet, bij het porselein dat ze van haar grootmoeder had gekregen. Hij had er nog naar gekeken vlak voor hij wegging, maar ze hadden besloten dat het niet realistisch zou zijn als hij een hakbijl bij zich had.
'Veel mensen hebben een of ander mes bij zich,' had Derek gezegd. 'Maar hoeveel hebben er een hakbijl aan hun riem?' Dus hij had alleen zijn mes, nou ja, twee messen eigenlijk. Hij had Dereks mes ook nog. Dat zou hij bijna vergeten. Maar ja, zelfs met twee messen zou hij niet door boomstammen kunnen snijden.
Overal lag hout. Door de jaren heen waren hier talloze dennen en sparren tijdens stormen omgewaaid. Veel daarvan waren recht en van de goede dikte om een vlot te maken, maar meestal waren ze te lang of zaten ze nog vast met hun wortels, waardoor hij ze onmogelijk kon gebruiken.
Brian liet zich niet uit het veld slaan en bleef de hellingen van de heuvels langs het meer afzoeken. Ten slotte vond hij een groep grote populieren waar de bevers mee aan de gang waren geweest.
Hij wist bijna niets van bevers, alleen dat ze in het water leefden, bomen doorknaagden en er leuk uitzagen. De bevers hadden in een cirkel met een diameter van ruim honderd meter bijna geen boom overeind laten staan. Overal stonden puntige boomstronken met de tandafdrukken er nog in. Er lagen zoveel omgevallen bomen over elkaar heen, dat het leek of een stel reuzen was weggelopen bij een spelletje Mikado.
De bevers moesten al een hele tijd op deze plek bezig zijn geweest, waarschijnlijk jarenlang, en ze hadden de bomen niet alleen laten omvallen, maar ook de takken eraf gehaald en die mee naar het meer genomen. Sommige van de boomstammen hadden ze in stukken geknaagd van zo'n twee tot vier meter lang, kennelijk om ze beter te kunnen vervoeren.
Het is net alsof ik die beesten heb aangenomen om de bomen voor me om te knagen, dacht Brian, terwijl hij naar de omgevallen populieren keek.
Hij bekeek ze eens wat beter en zag dat er stammen lagen van bomen die al een tijd geleden geveld moesten zijn. Die stammen waren namelijk uitgedroogd en toen Brian ze het meer in rolde, merkte hij dat ze goed bleven drijven. Hij kroop boven op de eerste vier stammen die hij in het water had gegooid en hield ze met zijn armen bij elkaar. Hij werd nat, maar ze konden hem dragen.
Natuurlijk was Derek een stuk zwaarder dan hij, en samen wogen ze nog veel meer, maar een totaal van acht of tien stammen moest genoeg zijn.
Er waren er een heleboel van de juiste dikte en lengte. Hij hoefde alleen maar uit te kiezen welke hij wilde hebben.
Na een half uur hard werken rende hij naar Derek om te controleren of alles nog goed met hem was. Zijn conditie was nog steeds stabiel, waarop Brian snel verder ging.
Hij zocht acht stammen uit, die elk zowat twintig centimeter dik waren en ongeveer tweeënhalve meter lang. Hij koos de droogste uit die hij kon vinden, waarbij hij op het gewicht afging. Dat had hij van het brandhout geleerd: hoe droger hoe lichter.
Het hout bleek zacht te zijn toen hij er met de punt van zijn mes in prikte.
Hij vermoedde dat ze water zouden opnemen, maar dat zou waarschijnlijk zo'n vaart niet lopen. Ik moet de gok wagen, dacht hij, terwijl hij weer een stam naar het meer sleepte.
De bevers hadden duidelijke sleepsporen achtergelaten op de plaatsen waar ze takken naar het meer hadden gesleept en Brian gebruikte het breedste spoor om de stammen naar het water te krijgen. De laatste meter was vrij steil en glibberig door de regen, zodat de stammen bijna vanzelf het water in gleden.
Hij had een plan, tenminste, voor zover hij een plan kon hebben voor wat hij moest doen. Hij kon Derek niet erg ver verslepen als hij het op eigen kracht moest doen. Derek woog waarschijnlijk zo'n tachtig kilo, zelf woog Brian maar drieënzestig.
Hij moest het vlot dus net onder de schuilplaats zien te krijgen, zodat hij Derek niet hoefde te dragen. Dat betekende dat hij het hier moest bouwen en het dan langs de oever van het meer naar de schuilplaats toe moest brengen.
Het kostte hem nog geen uur om alle stammen in het water te krijgen en toen hij ze naast elkaar legde met de uiteinden op één lijn, was hij blij dat het geheel er zo bruikbaar uitzag. De uiteinden waren niet helemaal gelijk, maar het scheelde niet veel en ze waren gepunt, zoals de bevers ze hadden doorgeknaagd. Dat gaf het vlot een gestroomlijnde aanblik. Net zoiets als in Huckleberry Finn, dacht hij.
Alleen zaten ze nog niet aan elkaar. Brian stond tot zijn knieën in het water en dacht na over het probleem. Hij had geen touw en toch moest hij een manier vinden om de stammen bij elkaar te houden.
Hij had zijn kleren. Zijn jack, hetzelfde soort windjack als hij had gedragen toen hij was neergestort, en Dereks jack, maar dat wilde Brian bewaren om Derek mee toe te dekken.
Maar zelfs als hij de jacks in repen sneed, zou dat nog niet genoeg zijn om alle stammen aan elkaar te binden. Hij keek rond, in de hoop klimplanten of gras te vinden, waarvan hij een touw kon vlechten.
Weer waren het de bevers die hem hielpen. Ze hadden ook dunnere stokken afgeknaagd, takken en boomtoppen, en sommige waren wel anderhalf tot twee meter lang en vijf tot zeven centimeter dik.
Hij kon ze gebruiken als dwarsbalken: eentje legde hij op de stammen en een andere eronder. Hij sneed repen van zijn jack en bond de twee dwarsbalken aan de uiteinden aan elkaar, zodat ze naar elkaar toe werden getrokken en de stammen zo goed mogelijk op hun plaats hielden. Met zijn mes maakte hij inkepingen in de dwarsbalken, zodat de stof van het jack waarmee ze vastgebonden waren, niet kon wegglijden. Hij maakte vier van deze dwarsverbindingen over de lengte van het vlot en bond ze zo stevig mogelijk vast. Toen hij het af had, was het vlot zo sterk, dat hij erop kon staan, kon springen en er overheen kon lopen.
Het was ruim anderhalve meter breed en het bleef mooi op het water drijven. Al met al had hij er maar twee uur over gedaan om het te bouwen.
In de tussentijd was hij twee keer naar Derek teruggegaan. Nu hij klaar was, sneed hij een lange tak af om te kunnen bomen, waarna hij met zijn mes een primitieve houten peddel maakte. Voordat hij het vlot naar het kamp bracht, ging hij eerst wat eten.
Hij had geen honger, hij was nog te zenuwachtig om honger te hebben, maar hij wist dat hij iets moest eten voordat ze op weg gingen, want anders zou hij te slap zijn. Hij at wat noten en een paar bessen die ze in hun kastje van berkenbast hadden opgeborgen, en werkte verder alles naar binnen wat er nog in de schuilplaats te vinden was. Hij zou alles toch moeten achterlaten. Terwijl hij zat te eten keek hij nog eens naar Derek.
Deze hele onderneming was absurd, wist hij, en er was maar een kleine kans dat het zou lukken. Als er één ding was dat hij had geleerd van noodsituaties, dan was het wel dat je gewoon een heleboel geluk moest hebben om het te overleven.
Als er nu maar de kleinste aanwijzing was dat Derek zou bijkomen, dan zou Brian niet aan de tocht beginnen en er maar het beste van hopen.
Daar zou hij geen seconde over hoeven nadenken.
Opnieuw keek hij aandachtig naar Derek. Hij ging op zijn knieën naast hem zitten en keek in de ogen van de bewusteloze man. Niets, alleen de glazige blik die er eerder ook was geweest. Hij ging Dereks ademhaling en hartslag nog eens zorgvuldig na en merkte dat die nog precies hetzelfde waren als in het begin. Hij schreeuwde in Dereks oor en keek in zijn ogen of hij daarop reageerde, maar bespeurde geen enkel teken dat Derek het gehoord had of dat hij op geluid kon reageren. Ten slotte probeerde hij het met pijnprikkels. Hij drukte de punt van zijn mes in Dereks hand en keek weer in de ogen van de man. Er was gewoon niets, zelfs niet toen hij zo hard prikte dat er een druppel bloed tevoorschijn kwam. Geen enkel teken van leven of bewustzijn, op de ademhaling en de hartslag na.
Hij wachtte een paar minuten en herhaalde alles, omdat hij er absoluut zeker van wilde zijn dat hij geen andere keus had. Het resultaat was hetzelfde. Hij wist het nu zeker.
Brian stond op, keek over het meer en voelde zich merkwaardig oud. Hij moest deze beslissing nemen, in de wetenschap dat het leven van een ander mens van zijn besluit afhing. Hij had zich nooit in een dergelijke situatie bevonden en het maakte hem bang. Toen hij in gevaar was geweest, toen hij voor zijn leven had moeten vechten, hadden zijn beslissingen alleen consequenties voor hemzelf gehad, nooit voor iemand anders.
En nu lag Derek daar.
Brian keek omlaag naar de plaats waar hij het vlot op de kant had getrokken. Hij deed zijn mond open en zei: „We gaan." Het kwam er fluisterend uit.
Goed of fout, ze moesten het doen, Brian moest het doen. Alstublieft, God, dacht hij. Meer niet. Alleen dat: alstublieft, God. Hij keerde zich om naar Derek, kuchte en zei weer, nu luid en duidelijk: „We gaan."
De rivier
16
Brian bracht het koffertje naar het vlot en besloot toen ook een wapen mee te nemen. Hij liet de boog achter, maar nam twee speren, die hij eerder had gemaakt, mee. De een was een visspeer, met een gesplitste punt, die uit elkaar werd gehouden met een stokje. Hij had die gemaakt om aan Derek te laten zien dat je niet alleen met een boog, maar ook met een speer vis kon vangen. De andere speer was recht en stevig, met een in het vuur geharde punt. Hij had besloten die voor grotere dieren te gebruiken als dat nodig was.
'Heeft die eland je echt aangevallen?' had Derek gevraagd, toen Brian weer eens over zijn verblijf bij het L- vormige meer vertelde. 'Kwam hij echt op je af?'
'Nou en of,' zei Brian. 'Ik kon niets meer doen, ze kwam steeds weer terug en duwde me net zolang onder water tot ik deed alsof ik dood was.'
Toen de speren en het koffertje op het vlot lagen, ging hij terug naar het kamp. Derek. De echte reden voor het vlot. Hij moest Derek op het vlot zien te krijgen, zonder hem te verwonden, of, nog erger, te laten verdrinken. Hij draaide Derek op zijn rug, greep hem vast onder zijn oksels en probeerde hem langs de oever naar beneden te trekken. Derek gaf niet mee. Brian trok, maar Derek kwam niet van zijn plaats. Even dacht Brian dat Dereks schoen bleef haken achter een wortel, maar dat bleek niet zo te zijn. Zo moeilijk kon het toch niet zijn om een... lijk, dacht hij bijna, om een mens in beweging te krijgen. Gewoon een mens op zijn rug. Hij zou zo de oever af moeten glijden. Uiteindelijk kreeg Brian hem toch stukje bij beetje van zijn plaats, nog geen tien centimeter per keer. Hij hees, sjorde en trok, totdat Derek eindelijk aan de oever lag, op zijn zij, met zijn gezicht naar het water.
Dicht bij de kant was het water zo ondiep, dat het vlot er niet kon drijven.
Brian moest het zijwaarts naar de kant trekken, totdat het naast Derek lag, vastgedrukt in de modder van de bodem. Brian knielde in het water naast het vlot. Tijdens de bouw was hij al kletsnat geworden en het schoot door zijn hoofd dat hij waarschijnlijk wel nat zou blijven tot... tot ze er waren.
Aan een andere mogelijkheid wilde hij niet denken.
Hij gebruikte zijn heup om het vlot tegen de kant aan te drukken en stak zijn armen uit om Derek op het vlot te trekken. Weer was het alsof hij met een dood gewicht bezig was. Het leek wel of Derek aan de grond vastgelijmd zat. Brian moest ten slotte eerst het ene en daarna het andere eind van Dereks lichaam naar zich toe trekken, schouders en voeten, steeds afwisselend, totdat de man eindelijk op het vlot lag.
Door Dereks gewicht kwam het vlot echter nog vaster in de modder te liggen, waardoor er totaal geen beweging meer in zat.
Brian legde Derek eerst op zijn rug, maar bedacht toen dat hij zich kon verslikken en draaide hem op zijn zij. Derek lag tussen twee dwarsbalken om te voorkomen dat hij van het vlot af zou schieten als ze ergens tegenaan zouden varen. Brian bedacht echter dat dat niet voldoende was. Derek kon even goed nog zijwaarts van het vlot afrollen. Hij trok meer repen van zijn jack, bond ze aan elkaar tot een band en legde die over Dereks schouder van de ene kant van het vlot naar de andere. Zo bleef Derek tenminste redelijk op zijn plaats liggen. Ten slotte rolde Brian Dereks eigen jack op als een kussen, stopte dat onder zijn hoofd en controleerde zijn ademhaling en hartslag nog een keer.
„Derek, ik weet niet of je me kunt horen." Brian ging naast het vlot in het water staan en sprak vlak bij Dereks gezicht. „Ik vertel het je toch maar.
We gaan met dit vlot de rivier op die uit het meer stroomt. Het is ongeveer honderdvijftig kilometer naar een handelspost. We kunnen hier namelijk niet blijven, want... nou ja, dat kan gewoon niet. En de radio is kapot gegaan door dezelfde bliksem die jou heeft getroffen, dus we kunnen ook niet om hulp vragen. Daarom moeten we dit wel doen..." Hij schudde zijn hoofd, hoestte een keer en besefte dat hij bijna huilde. „Nou ja, we moeten dit gewoon doen en ik hoop dat het lukt."
Hij probeerde het vlot los te trekken uit de modder, toen hij ineens ergens aan dacht. Als er nu eens onverwachts hulp kwam? Ze zouden dan al snel merken dat Derek en Brian weg waren, maar het zou niet duidelijk zijn waar naartoe. Hij moest een briefje achterlaten.
Hij deed het koffertje open, pakte een potlood en een stukje papier en schreef in grote blokletters:
Zwaar onweer. Derek door de bliksem getroffen, ligt in coma. Probeer met een vlot de rivier af te gaan tot Brannocks Handelspost, ongeveer honderdvijftig kilometer naar het zuiden. Kom snel.
Brian Robeson
Hij las het briefje nog een keer over en zette er toen de datum en de tijd bij. Hij had de radio in het kamp laten liggen, want die zou op het vlot alleen maar onnodige ballast vormen.
Brian rende terug naar de schuilplaats en vond de radio in de plastic hoes.
Hij vouwde het briefje op en stopte het zo in de hoes, dat het een stukje uitstak. Toen hing hij de radio met de draagriem op onder de rotsplaat, zodat iedereen die de schuilplaats inkwam, hem direct zou zien.
Terug bij het vlot kreeg hij pas na lang trekken en duwen één kant vrij, en daarna de andere. Eindelijk was het vlot los en bleef het in het ondiepe water drijven.
„Dit is dan meteen de eerste test," vond Brian. Zolang alleen Derek erop lag, leek het vlot stabiel. Voorzichtig ging Brian op de rand bij Dereks voeten zitten. Dat eind zakte een stukje omlaag, maar bleef nog ruim boven water. Brian kwam overeind en wiebelde heen en weer, klaar om eraf te springen als het vlot zou dreigen om te slaan. Het kwam na de laatste schommelbeweging echter weer snel recht te liggen en dobberde rustig op het water.
„Daar kun je de oceaan mee over, hè?!" Brian stapte weer van het vlot en keek nog een keer goed naar Derek. Die lag nog rustig in dezelfde positie.
Er was een beetje water langs de stammen omhoog gekomen, waardoor zijn ene schouder nat was geworden, maar zijn hoofd lag op zijn opgerolde jack en was nog droog.
Brian keek naar de zon. Het was halverwege de middag. Het zou nog vijf tot zes uur duren voor het donker werd. Niet dat dat veel uitmaakte, want als ze eenmaal op weg waren, zouden ze moeten doorgaan, als het kon zelfs 's nachts.
Veel tijd had hij niet. De rivier stroomde aan de zuidkant het meer uit, bijna een kilometer bij Brian vandaan. Liever dan te proberen het meer over te steken, besloot hij het vlot door het ondiepe water langs de kant er naartoe te trekken.
17
Het kostte Brian een half uur om het vlot langs de oever van het meer te trekken. Op de plaats waar de rivier begon, bleef hij even staan.
Nu kon hij nog terug. Het zou eenvoudig zijn om met het vlot terug te gaan en het was mogelijk, hoewel niet gemakkelijk, om Derek weer naar boven te slepen, de schuilplaats in. Als ze eenmaal op de rivier waren, zou hij door de stroming worden meegenomen en niet meer terug kunnen.
Brian aarzelde maar heel even en schudde toen zijn hoofd. Hij had zijn besluit genomen.
Hij klom op de achterkant van het vlot, knielde bij Dereks voeten, net als eerst, en gebruikte de lange stok om het vlot van de oever af te duwen, de stroming in.
Bij de monding was de rivier een meter of twintig breed maar algauw werd hij smaller. Bij de oevers stroomde het water wat langzamer dan in het midden. Het vlot werd door de stroming gegrepen, de voorkant werd opzij getrokken, waarna ze stroomafwaarts dreven. De stroming trok hen echter niet naar het midden van de rivier. Op de een of andere manier bleven ze echter dicht langs de kant, gleden onder overhangende wilgen en struiken door en botsten van tijd tot tijd tegen de oever.
Het water was ongeveer anderhalve meter diep en Brian gebruikte de lange stok om het vlot steeds van de kant af te duwen. Het vlot aarzelde, leek te wachten, alsof het de snellere stroming niet kon vinden, maar ineens kreeg het stromende water de stammen te pakken en kwam het vlot sneller vooruit. Voor ze tien meter verder waren, ging het vlot al even snel als de stroming en Brian zag de oevers voorbij glijden. Ze dreven rustig voort over de rivier.
„We zijn onderweg," zei hij tegen Derek. „Het vlot blijft drijven en we zijn onderweg."
Zo'n honderd meter bleef de rivier recht, toen maakte hij een scherpe bocht naar links om een kleine heuvel heen, waardoor Brian meteen ontdekte dat een vlot van boomstammen iets anders is dan een boot.
De stroming was niet snel, ongeveer even snel als een wandelaar, maar hij was gestaag en sterk. De stammen waren zwaar en als ze eenmaal in een bepaalde richting gingen, was het moeilijk om ze tegen te houden.
Dat bleek zelfs onmogelijk te zijn, ontdekte Brian, toen hij de oever aan het einde van de bocht op zich af zag komen. De rivier ging naar links, maar het vlot dreef rechtdoor, sneed de bocht af en boorde zich met een dreun in de oever.
Het protesteerde schokkend tegen de plotselinge stilstand. Derek schoot naar voren en viel bijna in het water. Brian sprong boven op hem en hield hem vast, totdat het vlot volledig stillag. Het vlot zat vast in de modder en het struikgewas aan de kant van de rivier.
Honderd meter op weg en ze zaten nu al vast.
Brian gleed van het vlot af en ging tot zijn middel in het water staan. Hij duwde het vlot terug in de stroming en klom er weer op. Hij zat net een halve minuut toen de rivier een bocht naar de andere kant maakte en het vlot tegen de linkeroever aan knalde.
Vijftig meter verder. Honderdvijftig meter en twee keer vastgezeten.
Brian begon te schelden. „Dat kan zo niet, straks zitten we over een maand nog op deze rivier." Het lukte hem nog een keer het vlot terug in het midden van de rivier te krijgen en weer gingen ze vooruit. In een flauwe bocht wilde het vlot opnieuw domweg rechtdoor gaan, maar Brian wachtte tot ze vlak bij de kant waren. Op dat moment duwde hij het vlot met de lange stok af.
Bij de vijfde bocht had Brian ontdekt hoe hij zijn zelfgemaakte peddel kon gebruiken om het vlot te sturen. Hij moest het strak door elke binnenbocht laten glijden en zodra het vlot door de bocht heen was, moest hij aan de achterkant van het vlot peddelen, om het keurig in het midden van de stroom te krijgen, zonder dat het hard naar de andere kant doorschoot.
Eerst bleven ze niet constant in het snelst stromende deel van de rivier, maar bij het vorderen van de middag ontdekte Brian dat hij het vlot bijna net zo snel kon laten gaan als de stroming, als hij maar bij elke bocht uit alle macht peddelde. Het bleek ook de manier te zijn om bij de struiken en uitstekende takken die boven de oever van de rivier hingen, vandaan te blijven.
Het ging, maar de rivier bleef kronkelen, liep door kleine moerassen en onder overhangende bomen door. Er stonden zoveel bomen dat het wel een oerwoud leek, waardoor Brian vrijwel voortdurend met het vlot aan het vechten was.
Er waren nog geen drie uur verstreken of hij had al pijn in zijn rug en in zijn armen. Hij besefte dat hij zo nu en dan even moest stoppen om uit te rusten, anders zou hij het nooit halen. Hij besloot elk uur tien minuten te rusten, als de omstandigheden dat toelieten. Derek had hem een keer verteld dat soldaten dat tijdens elke lange mars deden, om het uur tien minuten pauze.
De rivier stroomde op dat moment net een stuk rechtuit, zodat Brian uit kon rusten zonder tijd te verliezen. Terwijl het vlot verder dreef, leunde hij naar achteren en gaf zo zijn armen en zijn rug de nodige rust.
Met zijn handen plensde hij water in zijn gezicht en wreef het over zijn vermoeide nek. De avondzon was nog heet toen het vlot uit de schaduw van de bomen gleed, maar hij voelde zich verfrist door het koele water.
„Laten we eens kijken hoe we ervoor staan." Brian deed het koffertje open en haalde de kaart eruit.
De rivier was nauwkeurig getekend, zo te zien in ieder geval, en voorzover hij het kon nagaan, hadden ze nu ongeveer twaalf kilometer afgelegd. Dat was niet zoveel als hij had gedacht. Twaalf kilometer in vier uur. Drie kilometer per uur. Dat betekende dat hij er vijftig uur over zou doen.
Twee dagen, boven op de dag na het ongeluk en de dag die hij al verbruikt had om de beslissing te nemen en hun vertrek voor te bereiden. Vier dagen zonder water voor Derek.
Brian keek naar de bewusteloze gestalte en zag dat Derek al aardig verbrand was op de plaatsen waar zijn huid onbedekt was. Nu Derek niets kon drinken, moest Brian er tenminste voor zorgen dat Derek koel bleef. Brian trok zijn T-shirt uit en maakte het nat in het water. Hij gebruikte het als een washandje om tijdens zijn rustpauze Dereks gezicht en nek mee af te koelen.
Het lot dat Derek getroffen had, verbijsterde Brian nog steeds en hij vroeg zich af hoe het mogelijk was. Het was allemaal zo snel gebeurd, zo snel veranderd. Derek was een mens geweest die... nee, dacht hij, Derek was nog steeds een van die mensen die zo... zo vol leven waren.
Hij leek onverwoestbaar. En zelfs nu, terwijl hij daar zo in het avondlicht op zijn zij op het vlot lag, en zijn borst licht op en neer ging door zijn ademhaling, zelfs nu zag hij eruit of hij ieder moment wakker kon worden.
Geveld, dat was hij, dacht Brian. Hij had een geschiedenisboek gelezen over de Amerikaanse burgeroorlog en de schrijver had gezegd dat de mannen waren 'geveld door geweervuur'. Zo zag Derek er in Brians ogen ook uit, geveld. Hoe was het mogelijk?
Hij was hier zelf ook, net zo'n mens, hij was op dezelfde tijd op dezelfde plaats geweest, maar met hem was alles goed en Derek was geveld. Hij veegde Dereks gezicht af.
De hele tijd was het vlot verder gedreven en Brian zag dat ze weer een bocht naderden. Zijn rustpauze was voorbij.
Hij trok zijn T-shirt weer aan, pakte de peddel en ging aan het werk om het vlot in het midden van de stroming te houden. Binnen een paar uur zou het donker zijn, maar het interesseerde hem niet echt. Zijn handen waren kapot van het ruwe hout van de peddel, maar ook dat interesseerde hem niet.
Het belangrijkste was, dat ze moesten blijven varen.
18
Die eerste nacht stond er een dunne maansikkel aan de hemel, die net genoeg licht gaf om de rivier te zien. Brian kon in ieder geval het midden van de stroom zien.
Elke keer als hij met zijn ogen knipperde, gingen ze moeilijker open en elke keer moest hij harder vechten om ze open te krijgen. De muskieten hielpen een poosje om wakker te blijven. Toen het donker werd, kwamen ze in wolken aanzetten. Brian probeerde ze van zijn gezicht af te vegen en van dat van Derek, maar het was alsof hij rook probeerde weg te vegen. Zodra zijn hand uit de buurt was, gingen ze weer zitten, zoemend in het donker. Na een tijdje liet hij ze hun gang maar gaan en bleef peddelen.
De slaap overviel Brian steeds tussen de slagen van de peddel in. De peddel bleef dan even stil op zijn schoot liggen. Iedere keer schrok hij op, schudde met zijn hoofd om wakker te worden en begon weer te peddelen, net op tijd voor de bocht. Tenminste, zo ging het eerst.
Halverwege de nacht lukte het niet meer en vielen zijn ogen echt dicht en bleven ze dicht.
Hij droomde van alles door elkaar. Zijn moeder kwam bij hem en ging aan de andere kant van het vlot zitten. 'Het is goed,' zei ze. 'Je hoeft nu niet meer. Alles is goed.' Haar stem was zo zacht, zo lief en troostend dat hij niet meer verder wilde, hier niet meer wilde zijn. Zelfs niet in zijn droom.
Brian wist niet precies hoelang hij geslapen had, maar toen hij wakker werd, deinde het vlot op een grote watervlakte. Er was geen rivier te zien.
In het flauwe maanlicht kon hij de oever ook niet zien. Welke kant moest hij nu op?
„Maar..." zei hij hardop. Het geluid van zijn stem maakte kennelijk een dier aan het schrikken, want ergens hoorde hij iets met een luid geplons en gespetter door laag water wegrennen. Dat was een groot dier, dacht hij, misschien een eland. Daar was dus de oever, niet eens zo ver weg.
Gebruik je verstand, denk logisch na. Gebruik je verstand. Denk na. De rivier liep ongeveer in zuidoostelijke richting en moest zich nu tot een meer hebben verbreed.
De maan. De maan had recht boven hem gestaan toen hij in slaap was gevallen. Nu stond hij een stuk verder naar rechts. Meer in het westen.
Net als de zon kwam de maan op in het oosten en ging hij onder in het westen. De maan stond ongeveer halverwege het punt recht boven Brian en de plaats waar hij de plons van het dier had gehoord. En dus...
Brian plensde water in zijn gezicht.
En dus had de rivier zich verbreed tot een meer, maar was hij langs de westelijke oever verder gedreven. Als hij het vlot met de peddel vooruit bleef bewegen, zou hij vanzelf op de plaats moeten komen waar het meer weer smaller werd en de stroming van de rivier het vlot, hopelijk, weer zou oppikken.
Hij begon te peddelen, maar het vlot kwam amper vooruit omdat er geen echte stroming was. Hij hield rechts aan en bewoog het vlot zijwaarts tot hij in het maanlicht net de oever kon onderscheiden. Hij peddelde regelmatig, bij elke slag vanaf zijn middel naar voren hangend, twee rechts, twee links.
Het ging ontzettend langzaam. Hij kwam per uur misschien anderhalve kilometer vooruit en wilde dat hij de kaart in het donker kon lezen. Hij kon zich dit meer niet herinneren, of dit brede stuk, wat het ook was.
Twee links, twee rechts. Hij ploeterde door. Het ritme van het peddelen verdoofde hem en al snel was hij in dezelfde soort trance als vlak voor hij in slaap viel.
Deze keer bleef hij wakker, maar voor zijn ogen verschenen een soort droombeelden, die steeds intenser werden.
Hij zag het vlot aan voor een kano en voelde dat het bij iedere peddelslag vooruitschoot, totdat hij een kielzog van vuur achter zich liet en er vurige golven aan de voorkant onder de kano uit krulden. Hij was bang dat de kano in brand zou vliegen en zou verbranden. Hoe kon water eigenlijk in brand staan?
Hij schudde zijn hoofd en zag zijn moeder weer op de andere kant van het vlot. Ze veranderde in zijn vader, die lachte en naar hem gebaarde dat hij sneller moest peddelen, sneller en sneller. Ineens ging Derek luider ademen, steeds luider, totdat Brian alleen nog maar het raspende geluid van die ademhaling hoorde. Ook kon Brian Dereks hartslag horen, het geluid bonkte tegen de stammen van het vlot.
Weer schudde hij zijn hoofd en in het zwakke maanlicht zag hij Derek op zijn zij liggen.
Brian hing vanuit zijn middel naar voren, twee links, twee rechts, en trok de peddel hard door het water, zodat het kolkte. Drie slagen, vier, toen zakte hij weer weg.
Op een gegeven moment zwom er een dier naast het vlot, een muskusrat, een otter of een bever. Het trok een V in het water. Ogenblikkelijk veranderde het beest in Brians ogen in een groot watermonster, dat zijn kop met scherpe tanden heen en weer zwaaide als voorbereiding op de aanval. Het wilde boven op hem springen, hem van het vlot af gooien en met zijn reusachtige tanden verslinden.
Brian smeet de peddel neer en graaide naar de speer om het monster te doden, het weg te jagen voor het hem kon opeten. Hij schudde opnieuw met zijn hoofd. Het beeld verdween toen het dier onderdook en hij weer alleen was met Derek. Hij pakte de peddel op en ging aan het werk, vooroverhangend...
De perverse gedachte kwam tegen de morgen. Brian wist niet hoe het begon en hij zou er nooit achter komen waar het vandaan was gekomen.
Twee nachten zonder slaap hadden hem gebroken en het leek wel of het vlot niet meer vooruit te branden was. Ergens op dat punt, toen hij probeerde het vlot in beweging te houden en tegelijkertijd tegen de slaap vocht, kwam het idee in hem op, het wilde idee, het zieke idee.
Het vlot ging zo langzaam vooruit, omdat het te zwaar was! Het was zo zwaar en zonk zo diep weg in het water door het extra gewicht van de man die er in het midden op vastgebonden lag. Als die man weg was, dan zou het vlot lichter zijn en sneller gaan, dat zou veel beter zijn. Het zou veel beter zijn als Derek er niet was. Wat maakte het uit? Hij was zo stom geweest om op te staan, waardoor hij door de bliksem getroffen werd. En daarom moest hij nu maar verdwijnen...
Als Derek weg was. Gewoon weg. Dit zou allemaal niet gebeurd zijn als Derek er niet was geweest, niets van dit alles. En als Derek weg was...
per ongeluk in het water viel, naar beneden zonk, naar beneden...
„Nee!" Brian krijste het bijna uit en door het geluid van zijn stem schrok hij wakker, echt wakker.
Hij raakte Dereks been aan om zich ervan te overtuigen dat Derek er nog was, dat hij hem niet 's nachts had losgesneden. Hij probeerde de gedachte uit zijn geheugen te verbannen. Nooit wilde hij er meer aan denken, geen seconde.
„Tot het bittere einde," mompelde hij, terwijl hij zijn peddel weer oppakte. „We gaan samen door tot het bittere einde."
Hij peddelde een half uur achter elkaar door, vechtend tegen de slaap, en voelde toen aan de dalende temperatuur dat het ochtend werd.
Tegelijkertijd zag hij dat de hemel in het oosten lichter werd.
Brian hield op met peddelen en bleef naar de lucht kijken. Hij was er verbaasd over hoe snel het licht werd. Het ene moment was het zo donker dat hij Derek niet kon zien liggen, het volgende kon hij in het grijze licht van de dageraad de oevers en de bomen zien.
Ze gingen in ieder geval vooruit. De oevers schoven langs, zelfs nu hij niet peddelde. Het was hem gelukt, hij was het meer over en ze waren weer op de rivier, terug in de stroming.
„Dank U," fluisterde hij. Terwijl hij het zei, besefte hij dat het weer een soort gebed was en dat hij dankbaar was, niet alleen voor de rivier, de stroming, de beweging, maar ook voor het andere. Dat hij de nacht door was gekomen met Derek... dankbaar dat het gelukt was.
19
Het werd snel lichter. Brian pakte de kaart en spreidde die uit op het koffertje.
Het meer dat hij zojuist had overgestoken, stond er niet op. Hij wist het zeker. Er stonden grote en kleine meren op, maar zo ver kon hij nog niet zijn. Daarvoor ging hij te langzaam. Hij was die meren nog niet gepasseerd en dat betekende dat de kaart niet erg precies was. Op de plaats waar volgens hem het meer moest zijn, stond een gewone rivier aangegeven en als dit niet goed op de kaart stond, zou alles wel verkeerd kunnen zijn.
De afstand tot de handelspost, bijvoorbeeld. Als de kaart al jaren geleden was gemaakt en nooit was bijgewerkt, dan zou de loop van de rivier wel veranderd kunnen zijn. Misschien liep hij niet eens meer langs de handelspost. Wie weet, was er zelfs niet eens meer een handelspost.
Die gedachte overrompelde hem en hij besefte hoe dwaas het was geweest om zonder meer op de kaart te vertrouwen. Het kon zo makkelijk verkeerd aflopen. Hij bekeek de kaart nog eens en kreeg toch weer wat moed. De kaart zag er zo... zo echt uit. Hij moest gewoon voor het grootste deel goed zijn. Er veranderde wel eens iets, maar niet zoveel. Misschien stond het water in de rivier nu hoger dan normaal vanwege al de regen die er was gevallen. Maar was er zoveel regen gevallen? Brian wist het niet meer. In ieder geval kon het meer waar hij
's nachts overheen was gevaren, een laaggelegen stuk land zijn dat onder water was gelopen. Het hoefde geen echt meer te zijn, en dus hoefde het ook niet op de kaart voor te komen.
Natuurlijk. Dat was logisch. Goed. Nu hoefde hij alleen de kaart nog maar te testen om te zien of die verder wel betrouwbaar was.
Hij trok met zijn vinger de rivier na vanaf het meer waar ze waren vertrokken, volgde het blauwe spoor dat door de groene plekken liep, tot de plaats waar hij dacht dat ze waren.
Daar. Als de kaart klopte en hij het goed had ingeschat, dan zou hij nu op de plaats moeten zijn waar zijn vinger was gestopt. De kaart toonde een lang, recht stuk. De hoogtelijnen lagen ver uit elkaar, wat betekende dat het een groot laag of vlak gedeelte was, waar een meer kon zijn.
Een nog beter controlepunt was vlakbij, op minder dan drie kilometer afstand, waar de hoogtelijnen steeds dichter bij elkaar kwamen. Na een scherpe S-bocht moesten er twee heuvels liggen, een aan elke kant van de rivier.
Het vlot ging intussen goed vooruit en dankzij de ochtendzon verdween een deel van de pijn en vermoeidheid van de nacht.
Brian stopte de kaart terug in de koffer en keek naar Derek. Zijn gezicht was opgezwollen door de muskietenbeten, zijn oogleden waren dik en zijn ogen gesloten. Brian maakte zijn T-shirt vochtig met rivierwater en depte daarmee Dereks gezicht af. Hij spoelde het shirt uit in de rivier en bevochtigde Dereks mond met fris, schoon water.
Hij wist niet of zijn ogen hem bedrogen of dat het echt zo was, maar Derek leek wel magerder, en hij vroeg zich af of mager worden een teken van uitdroging was. Hij maakte het T-shirt nog een keer nat en legde het over Dereks hoofd om hem af te koelen. Eigenlijk zou hij Derek uit de zon moeten houden. Als het vlot een scherm had, een overkapping, dan zou dat een heleboel schelen.
Hij peddelde naar de kant en duwde het vlot tussen een paar wilgen en een stuk hoog gras. Het kostte hem een half uur om met wat wilgenhout en dotten gras een soort zonnescherm te maken voor Derek. Hij maakte het juist zo groot dat Derek met zijn hoofd en schouders uit de zon lag.
Brian duwde het vlot terug in de stroming en begon weer te roeien.
Intussen lette hij op of hij de heuvels van op de kaart zag. Opeens merkte hij dat hij honger had en hij begon aan eten te denken: cornflakes met melk, brood, spek, gebakken eieren. Er leken ontbijtgeuren boven het vlot te hangen. Hij had er last van, maar de honger was een oude bekende. Brian dwong zichzelf aan iets anders te denken, aan hoe het vandaag allemaal verder moest.
Erachter komen waar hij was, zijn snelheid berekenen, vooruit blijven gaan, één ding tegelijk.
Tijd. Tijd was zoiets raars. Het betekende niets en het betekende alles.
Het was net als eten. Als je het niet had, wilde je het hebben, als er genoeg was, taalde je er niet naar.
Hij rekte zich uit en zuchtte. „Weet je, als we in een kano zaten en brood en een koeltas vol frisdrank hadden meegenomen, dan zouden we dit de mooiste plek ter wereld vinden." Het was ook echt mooi, dacht hij. De bomen, dennen, sparren en ceders, waren zo hoog dat de rivier smal leek. Op de plaatsen waar de oever weggeslagen was door het stromende water, hingen de bomen over de rivier en raakten elkaar bijna. Daardoor leek de rivier op een zachte, groene tunnel.
De rivier was veranderd. Het was vrij snel gegaan, maar de overgang was zo geleidelijk, dat het Brian eerst niet opviel. De bomen stonden dichter bij elkaar, het struikgewas was dichter en de oevers hoger. Eerst waren de kanten met gras begroeid en glooiend, maar nu waren de oevers steiler en kaal, je kon het zand en de aarde zien. De bomen stonden zo dicht op elkaar en waren zo hoog dat Brian de heuvels van de kaart niet eens zou kunnen zien als hij er was. Hij zag alleen maar een groene muur.
Hij veegde Dereks gezicht een paar keer af. Ondertussen dreef het vlot rustig verder op de stroom en toen zijn rustpauze voorbij was, zag hij dat ze weer een bocht naderden.
Hij trok het natte T-shirt aan, pakte de peddel en zorgde er weer voor dat het vlot in het midden van de stroming bleef.
Het zou snel heet worden en hij zou het warm krijgen in de zon, maar dat interesseerde hem niet. Het enige wat nu telde, was dat ze vaart bleven houden.
20
Brian zag de heuvels eerder dan hij had verwacht, maar ze waren het wel degelijk. Hij wist het zeker. Ze rezen een eindje verderop aan beide kanten van de rivier steil omhoog, niet spits maar wel hoog, en waren begroeid met bomen.
Het was ongeveer twaalf uur en de zon stond op hem te branden. Hij hurkte, maakte zijn T-shirt nat en kroop naar het afdak om Derek weer wat verkoeling te geven.
„We gaan vooruit," zei hij, zijn stem schor van de uitputting.
„We schieten al op..." Op het moment dat hij het zei, wist hij dat het waar was. Het vlot ging sneller. Terwijl hij keek, leek het zelfs steeds sneller te gaan. „We hebben wind mee..." begon hij, maar hij zweeg toen de waarheid tot hem doordrong.
De hoogtelijnen die op de kaart zo dicht bij elkaar stonden, gaven aan dat de oevers tussen de heuvels steil waren. Als er heuvels waren en een steile oever, dan zou de rivier wel eens naar beneden kunnen gaan, er zou verval kunnen zijn. Hij wilde het koffertje pakken om nog een keer op de kaart te kijken, maar zijn hand bleef halverwege in de lucht steken.
Een geluid. Hij hoorde een geluid, dat hij eerst niet kon plaatsen. Het was zo zacht, dat hij het nauwelijks boven de vogels uit kon horen. Daar was het weer. Het leek een beetje op sissen.
Nee. Het was zachter. Niet te horen, maar te voelen. Ruisen, water. Geluid van water. Een rommelend geluid, van water dat snel stroomde, dat naar beneden stroomde... dat viel.
Vallend water. Een waterval!
21
De rivier was smaller geworden en stroomde nu al sneller naar beneden.
De snelheid van het water nam nog steeds toe.
Ze dreven precies in het midden van de rivier en Brian wist dat hij naar de kant moest, dat hij moest stoppen, maar hij kreeg er de kans niet meer voor. Het vlot ging nu minstens twee keer zo snel als hij kon lopen, het schoot gewoon vooruit.
Het geluid van het vallende water werd harder.
Als hij zou proberen naar de kant te peddelen, zou het vlot alleen maar zijwaarts in de stroom komen te liggen. Hij had geen idee of hij het vlot door de waterval kon krijgen, maar zijdelings zou het in ieder geval niet lukken. Als het in de lengterichting door de waterval ging, zou het niet zo snel kantelen. Dwars op de stroom liggend zou dat wel heel gemakkelijk gebeuren.
Het geluid klonk nu als gerommel. Binnen een paar seconden schoten ze door een bocht en zag Brian wat hem te wachten stond.
„O nee..." Het was slechts een fluistering.
Het was geen waterval, maar wat hij zag, was misschien nog wel erger.
De rivier liep tussen twee hoge, steile rotswanden door, die deel uitmaken van de heuvels die Brian op de kaart had gezien. Deze steile wanden dwongen de rivier door een smalle, diepe geul en tegelijkertijd stuurden ze het water langs een paar rotsblokken die van de rotswand waren afgebroken en midden in de rivier lagen. Het gevolg was een woeste massa water, die kolkte en bulderde door de geul. Het spoot in enorme hoeveelheden schuimend tegen de rotsen omhoog.
Het vlot koerste recht op het midden van de stroomversnelling af.
Daarna gebeurde alles zo snel, dat Brian zich er op geen enkele manier op had kunnen voorbereiden. Het vlot leek tot leven te komen. Het ging tekeer als een wild, krankzinnig dier. De voorkant dook omlaag de stroom in en werd gegrepen door de kolkende massa, die het woest meesleurde. Brian kon nog net een blik werpen op Derek en zag dat hij nog stevig aan het vlot vastzat. Toen zaten ze er middenin.
Het vlot sprong omhoog, rukte aan het water en werd opzij gesmeten.
Brian probeerde met zijn peddel te sturen en de achterkant naar links en rechts te bewegen om de rotsblokken te ontwijken, maar het had geen zin. Het water heerste over het vlot, heerste over Derek en hemzelf.
Tegen het bulderende, wild stromende geweld van de rivier had Brian niets in te brengen.
Ze vlogen vooruit, terwijl de stammen van het vlot op de schuimkoppen uit het water omhoog schoten en zo hard weer neer klapten dat Brians tanden op elkaar sloegen.
In het midden van de stroomversnelling lag een rotsblok, een enorm, grijs, nat rotsblok, waar golven en schuim omheen spoten. Het vlot koerste er rechtstreeks op af. Brian schreeuwde het uit, maar het geluid ging verloren in het gebulder van het water. Hij gooide zich boven op Derek. Het vlot werd naar links geslingerd en raakte het rotsblok. Heel even dacht Brian dat het toch goed zou gaan. Dereks lichaam verschoof onder hem, maar ging niet verder, het vlot incasseerde de klap, boog door en gaf mee. In Brians hoofd kwam de gedachte al op: dat hebben we gehaald.
Onder water lag echter nog een rotsblok naast het gevaarte in het midden van de rivier. Het lag verborgen onder de wilde golven aan de linkerkant, halverwege de rotswand. De voorkant van het vlot schoot er, gedragen door de golven, overheen, bleef een seconde hangen en viel toen met een klap naar beneden. Terwijl de voorkant weer omhoog schoot, verdween de achterkant van het vlot onder water en kwam hard op de verborgen rots terecht.
Donk! Brian hoorde hoe ze de rots raakten. Hij voelde de dreun en het geluid door zijn hele lichaam gaan. Hij graaide, probeerde tevergeefs de stammen onder Derek vast te houden. De achterkant van het vlot schoot weer van de rots. Tegelijkertijd werd Brian van het vlot af geslingerd en vloog door de lucht.
Een fractie van een seconde bleef hij hangen, keek naar beneden, naar het vlot met Derek, en viel toen terug in het borrelende, bruisende water. Schuimende, groene bellen, sissend en kolkend water om hem heen. Hij kwam even boven water en zag het vlot, met Derek er nog op, stroomafwaarts wegschieten. Vervolgens ging Brian weer onder, neergekwakt en ondersteboven gegooid door de wilde golven. Hij werd op rotsen gesmeten, die op de bodem lagen. Zijn enige gedachte was dat hij moest blijven leven, dat hij boven water moest komen, lucht moest krijgen, weer op het vlot moest komen. Maar de golven wogen zwaar op hem, de wereld lag boven op hem en hij kon er niet onderuit komen. Hij vocht en klauwde naar de rots, kreeg zijn gezicht boven water, werd weer omlaag gedrukt, tegen de bodem geslagen.
Naar de kant. Hij moest naar de kant zien te komen. Platgedrukt, door elkaar geschud, probeerde hij aan de greep van de wilde golven te ontsnappen.
De golven werden nog woester. Hij kon niet omhoogkomen, kon geen lucht krijgen en zijn longen stonden op het punt te barsten, eisten dat hij inademde, ook al was het water. Met al zijn wilskracht verzette hij zich tegen die neiging, maar het werd steeds sterker. Net toen hij dacht dat het voorbij was, net toen hij water naar binnen wilde zuigen, ook al zou hij sterven, net op dat moment kwam hij aan de rand van een golf terecht, aan de zijkant van het rotsblok.
De stroom raasde langs de rots en sleurde hem mee als een stuk hout.
Brian wist zijn hoofd boven water te krijgen en haalde snel één keer adem. Tegelijkertijd opende hij zijn ogen en schudde het water eruit. Hij kon nog net zien dat het vlot weg was, toen werd hij weer onder water getrokken, naar de bodem.
Opnieuw werd hij in een bulderend, groen geraas tegen rotsblokken gesmeten, rolde om en om, tot hij nergens meer van wist, alleen nog dat hij schreeuwende behoefte had aan lucht, dat hij wilde leven. Ineens sloeg zijn hoofd met een enorme klap ergens tegenaan en daarna voelde hij niets meer.
22
Er flitste een helder licht buiten Brians gesloten oogleden, rood en intens. Hij opende zijn ogen en ontdekte dat hij op zijn rug lag en recht in de zon keek.
„Ieieiegh!" Hij rolde op zijn buik, spuugde water uit en stikte er bijna in. Hij lag in het ondiepe water van de stroomversnelling, was blijven steken in een smalle inham in de oever. Het water was een centimeter of vijftien diep en er lag fijn grind op de bodem.
Zijn zintuigen kwamen weer tot leven en het drong tot hem door dat hij niets mankeerde. Hij zat vol blauwe plekken, maar zo te voelen had hij niets gebroken, en het water dat hij naar binnen had gekregen, had hij kennelijk al weer uitgehoest. Hij mankeerde niets.
Derek. Die naam schoot als een mes door hem heen. Op de een of andere manier was hij vergeten...
Hij krabbelde overeind en stond te wankelen op zijn benen, maar die hielden hem. Drijfnat bleef hij staan en met zijn ogen zocht hij de rivier af.
Die strekte zich bijna een kilometer voor hem uit, werd rustiger en vrediger naarmate hij verder stroomde tussen bomen en dicht struikgewas door, een bruin-blauwe streep tegen een groene achtergrond. Er vlogen vogels over het water, er zwommen eenden...
Geen vlot. Brian keerde zich om en keek naar de stroomversnelling.
Van beneden af zag die er niet zo gevaarlijk uit. De schuimende golven leken minder hoog, zelfs het rotsblok leek niet zo groot. Er was nog steeds het geluid van het water, hoewel ook dat gedempt klonk.
Alleen het vlot was nergens te zien. Geen Derek.
„Derek!" Brian schreeuwde, ook al wist hij dat het zinloos was.
Opnieuw keek hij de rivier af. Het was onmogelijk dat het vlot in de stroomversnelling was blijven steken, dan zou hij het zien. Dus moest het verder stroomafwaarts gedreven zijn.
Hij fronste zijn wenkbrauwen en probeerde zich te herinneren wat er was gebeurd. O ja, de golven. De grote rots onder water en de enorme golf die het vlot had meegenomen en... het vlot dat op de rivier wegdreef. Hij dacht niet dat het gekanteld was en in zijn herinnering was het nog heel.
Derek, zou die nog op het vlot liggen? Brian wist het niet zeker meer, maar hij dacht van wel. Alles liep zo door elkaar. Hij was zo heen en weer gesmeten in het water, dat zijn hersens los leken te zitten. Hij vocht tegen zijn paniek.
Het was allemaal... zoals het was. Als het vlot gekanteld was of als Derek er vanaf gevallen was, nou dan... dan was dat zo. En als het niet zo was, zou Derek misschien nog leven. „Ik moet ervan uitgaan dat hij nog leeft."
En als Derek nog op het vlot lag, nog leefde, dan dreef hij ergens stroomafwaarts. Brian moest het vlot inhalen. Hij begon langs de oever te lopen. Een meter of vijftig ging dat heel goed, omdat de bodem uit fijn grind bestond, dat daar door het water van de stroomversnelling was afgezet. Zo bleef het echter niet.
De rivier kwam snel weer in vlakker land terecht, met moerassen en meren, en Brian liep algauw door de modder.
Hij probeerde op de droge oever te komen zodat hij lopend het vlot in kon halen, maar het struikgewas was zo dicht en wild dat het een oerwoud leek. Gras, wilgen en klimplanten grepen hem.
Hij ging de rivier weer in, waar de modder hem tegenhield. Als hij probeerde te lopen, zakten zijn voeten weg en ze bleven wegzakken, tot meer dan een halve meter diep. De modder was zo dik dat zijn rechterschoen erdoor uitgetrokken werd en toen hij rondgraaide om hem te vinden greep de modder zijn arm vast en probeerde hem naar beneden te zuigen. Zijn schoen was hij kwijt.
Brian klauterde terug naar de waterkant en wist dat er maar één manier was waarop hij het vlot kon inhalen. „Ik zal moeten zwemmen." Maar hoe ver? Het maakte niets uit, dacht hij. Derek was daar ergens stroomafwaarts en Brian moest hem inhalen.
Met een zucht deed hij zijn andere schoen uit en liet hem op de oever achter. Zijn broek hield hij aan, die was niet zo zwaar. Hij ging het water in, tot hij ver genoeg was om te kunnen drijven. Toen trok hij zijn voeten los uit de modder en begon te zwemmen.
Voor hij drie slagen had gedaan, wist hij hoe moe hij was. Hij voelde zich vreselijk slap en had overal pijn van de aframmeling die hij in de stroomversnelling had gekregen.
Toch dwong hij zichzelf door te gaan, half zwemmend, half ploegend door de modder. Stroomafwaarts. Hij moest het vlot inhalen.
23
Nadat Brian eenmaal over het vreselijke begin heen was en zijn spieren een beetje los waren gekomen, ging hij beter zwemmen. Ondertussen probeerde hij na te denken.
Het vlot zou meegevoerd worden door de stroom, als het niet ergens bleef steken. Brian zou ook met de stroom meegaan, maar sneller, want hij zwom erbij, dus moest hij op het vlot kunnen inlopen.
Toen hij echter door de eerste bocht heen kwam en het vlot niet zag en tweehonderd meter verder door de volgende bocht ging en het vlot nog steeds niet zag, werd hij ongerust.
Hij zwom naar de kant en bleef wankelend in de modder staan. Het was nog een paar honderd meter naar de volgende bocht, maar er was geen vlot te zien. Elke spier in zijn lichaam stond in brand.
Hij gleed terug in het water en begon weer te zwemmen, waarbij hij zich bijna voortdurend moest afzetten in de modder.
Nog een bocht en nog een, steeds verder. Iedere keer weer hoopte Brian de stille contouren te zien, de kap van takken en gras op het vlot.
Niets. Het leek wel of Derek door de rivier was opgeslokt. Alles bij elkaar kwam hij zes bochten door en nog was er geen vlot. Dat stomme vlot, dat toen hij het probeerde te sturen in elke bocht bleef steken en nu, uit zichzelf, zeker wel in het midden van de stroming kon blijven.
Er was alleen aan weerskanten een groene muur van bomen die steeds hoger werden, zo hoog dat ze elkaar bijna raakten boven de rivier; een groene muur die hem insloot en bedekte, terwijl hij door het water gleed.
Hij wilde schreeuwen, maar in plaats daarvan ging hij door, een slag en nog een slag, tot er geen verschil meer was tussen hemzelf en het water, tot zijn huid het water was en hij één werd met de rivier, en bij het vlot kwam.
Brian was er haast aan voorbij gezwommen. Hij zwom bijna voortdurend met zijn hoofd gedeeltelijk onder water. Hij passeerde een paar wilgen vlak bij de kant en deed net zijn hoofd omhoog om adem te halen, toen hij het vlot zag.
Op de een of andere manier was het alle bochten en kronkels doorgekomen, tot het hier in een lichte tegenstroom moest zijn beland.
Het vlot was naar de buitenkant van een flauwe bocht gedreven en was onder een paar overhangende wilgen vastgelopen.
Brian zag alleen de achterkant van het vlot en de zolen van Dereks schoenen.
„Derek!" Hij greep het vlot vast en trok zichzelf naar de lange kant.
Derek bewoog niet, hoewel zijn lichaam verschoven was.
„Derek," zei Brian weer, zachter. Dereks hoofd lag nog steeds opzij, zijn ogen waren half open. Als hij in de stroomversnelling onder water was gekomen, al was het maar heel even, kon dat fataal zijn geweest.
„Derek." Hij zag er slecht uit. Levenloos, dood. Brian probeerde Dereks pols, maar kon geen hartslag vinden. Vlug keek hij naar Dereks borstkas, maar die leek niet te bewegen. Daarna boog hij zich met zijn oor naar Dereks mond en hield zijn adem in.
Ja. Heel zacht in zijn oor, een ademhaling, één keer, opnieuw, kleine zuchtjes.
„Derek." Gelukkig, hij leefde nog. Het was alsof alles binnen in Brian het ineens begaf. Zijn lichaam, zijn geest, zijn ziel, alles was uitgeput en hij viel over Derek heen, in slaap of bewusteloos, terwijl zijn benen nog in het water hingen.
24
Hij peddelde weer. Brians ogen waren open. Hij zat op zijn knieën achter Derek en hing met de peddel voorover. Hij had echter geen flauw idee hoe hij daar gekomen was.
Brian had een nieuwe peddel in zijn handen, slordig gesneden uit een gevorkte tak met een stuk van Dereks broekspijp als blad van de peddel.
De zon scheen op hem neer en het was allemaal totaal nieuw voor hem.
Een andere wereld. „Ik heb zeker geslapen en toen in mijn slaap..."
Het koffertje was weg, weggeslagen in de stroomversnelling, en de kaart dus ook. Niet dat het iets uitmaakte.
De oever was helemaal groen en de rivier vervolgde zijn weg naar weer een nieuwe bocht. De bomen hingen boven het water en verder was er niets te zien, behalve een stukje van de hemel, het water voor hem uit en het eindeloze, eindeloze groen. Niets wat hij kon opzoeken op de kaart.
Hij kon trouwens toch niet meer nadenken. Hij had geen idee welke afstand ze nu hadden afgelegd, hoeveel uren of dagen ze al onderweg waren of hoe ver het nog was naar de handelspost. Hij kon alleen maar roeien, roeien met de peddel.
Brian was zich slechts bewust van het vlot, de peddel en zijn handen, die niet meer gewoon bloedden, maar allebei één grote wond leken te zijn. Ze plakten vast aan de steel van de peddel.
Brian wist niets meer, alleen de noodzaak, de verdovende, verpletterende noodzaak om Derek ergens te brengen, ergens, ergens stroomafwaarts...
Eten, honger, thuis, afstand, slaap, zijn gefolterde lichaam, niets was meer belangrijk. Alleen roeien. Twee links. Twee rechts. Twee. Twee.
Die hele lange dag en die hele lange nacht roeide hij het vlot vooruit, hij was nu zover heen dat hij zelfs geen hallucinaties meer kreeg. Er was niets, alleen de voorkant van het vlot, Derek en de rivier.
De rivier. Op een gegeven ogenblik, op de ochtend van de volgende dag, of van een dag, duizend dagen later, hij wist het niet, op een gegeven ogenblik werd de rivier breder. Hij maakte een wijde bocht naar links, werd bijna een kilometer breed of misschien nog meer.
Brian dacht dat hij tussen de bomen het dak van een gebouw zag. Hij ontdekte een rechte lijn die er onnatuurlijk uitzag.
Plotseling hoorde hij het geluid van een blaffende hond, geen wolf of coyote, maar een hond. Er was een aanlegsteiger.
Mensen hadden honden die blaften en aanlegsteigers. Hij bleef roeien, kon nog steeds niet denken, kon nog steeds niets anders doen dan roeien. Hij roeide naar de oever van de rivier, totdat het vlot tegen de aanlegsteiger botste. De peddel viel. Hij kon niet meer.
Boven zich, op de aanlegsteiger, zag hij een bruin-wit hondje dat tegen hem blafte, zijn staart bewoog mee bij elke blaf, het haar op zijn rug stond omhoog. Terwijl Brian naar het dier keek, verscheen er een rond jongensgezicht naast het hondje.
„Help. Help me." Brian dacht dat hij het hardop zei, maar hij hoorde niets.
Het gezicht van de jongen verdween en even later kwamen er meer mensen, een man en een vrouw. Ze renden naar de aanlegsteiger en keken omlaag naar Brian. Hij huilde met opgeheven gezicht, zijn kapot geschuurde handen hingen langs zijn lijf in het water, in de rivier.
De rivier.
„Derek."
Handen trokken hem de steiger op. Een man sprong in het water om Derek los te maken, waarna hij ook hem meenam.
Handen. Sterke handen die hielpen.
Het was voorbij.
EINDE VERHAAL
DE CIJFERS
Brian, Derek en het vlot legden honderdnegentig kilometer af over een rivier die een gemiddelde stroomsnelheid had van drie kilometer per uur.
Ze hadden er iets minder dan drieënzestig uur over gedaan.
Toen Brian vertrok, woog het vlot nog geen honderd kilo, maar doordat het onderweg steeds meer water opnam, was het gewicht, tegen de tijd dat ze de handelspost bereikten, bijna verdubbeld.
De handelspost was trouwens niet veel meer dan een hut bij de rivier, waar pelsjagers hun vachten konden brengen. De post was het eigendom van een man, die er woonde met zijn vrouw en zoontje. Via hun radio werd er om hulp gevraagd.
Dereks coma bleek achteraf niet diep te zijn geweest en hij zou waarschijnlijk vanzelf zijn bijgekomen, ook als Brian de tocht niet had gemaakt, hoewel hij ernstige uitdrogingsverschijnselen had. Een week na hun aankomst bij de handelspost begon Derek uit de coma bij te komen.
Binnen een half jaar was hij weer helemaal de oude.
Brian had ruim vijf kilo verloren tijdens de tocht, voornamelijk vocht, hoewel hij voortdurend rivierwater had gedronken om zijn eigen vochtverlies te compenseren. Zijn handen waren ontstoken door een besmetting met bacteriën in het water, maar ze genazen snel en werden verbazingwekkend hard.
Het was opvallend dat hij geen echt langdurige problemen overhield van zijn tocht over de rivier, waarschijnlijk omdat hij zoveel had geleerd van zijn vorige ervaringen, in Die Tijd.
Zijn vader en moeder verklaarden dat ze hem nooit meer naar de bossen zouden laten gaan, maar na een tijdje kwamen ze hier toch op terug toen Brian hun uitlegde dat juist hij een van de mensen was, die meer dan genoeg ervaring had om de bossen in te gaan...
Ongeveer zeven maanden na de gebeurtenissen uit dit boek zat Brian alleen thuis. Hij vroeg zich juist af wat hij zou gaan koken toen de bel ging. Toen hij opendeed, stond er een grote vrachtauto voor hun huis geparkeerd.
„Brian Robeson?" vroeg de chauffeur. Brian knikte.
„Ik heb iets voor u." De chauffeur liep naar de vrachtauto, deed de laadklep open en trok er een vijf meter lange kevlar kano uit, met een peddel die was vastgemaakt aan de roeibank. Het was een prachtige kano, licht en gracieus, met een zacht golvende belijning, waardoor hij er uitzag alsof het makkelijk moest zijn om erin te varen.
Met gouden letters stond er aan beide zijkanten: HET VLOT
„Hij komt van ene Derek Holtzer," zei de chauffeur, terwijl hij de kano op het grasveld neerlegde. „Er zit een briefje in."
Hij liet Brian de afleverbon tekenen, klom weer in zijn vrachtauto en reed weg. Brian keek naar het briefje.
'Volgende keer,' stond erop, 'zul je niet zoveel moeite hebben met peddelen. Bedankt.'
Waarom schreef Gary Paulsen The River?
„The River ontstond om twee redenen. In de eerste en belangrijkste plaats, werd het van me geëist. Ik heb letterlijk duizenden brieven ontvangen, soms wel vijftig of zestig per dag, van lezers die belangstelling hadden voor Brian, die niet wilden dat het na Hatchet (Neergestort) afgelopen zou zijn met hem. Dit werd zo sterk dat Brian een geheel eigen leven leek te gaan leiden, niet als romanfiguur, maar als een echt mens met een echt leven. En misschien was dit niet zo vergezocht als het klinkt. Anderen hadden hetzelfde gevoel over hem, werkelijk overal, zodat ik zelfs een telefoontje kreeg van de National Geographic Society die mij vroegen waar Brian woonde, want ze wilden een artikel over hem schrijven voor hun volgende blad.
En verder geloofde ik zelf ook niet dat het echt afgelopen was met Brian.
Hij had in Hatchet zoveel geleerd, was zo'n ander mens geworden, dat ik wilde zien hoe het verder met hem ging. Ik wilde zelf ook weten hoe hij gebruik maakte van zijn ervaringen. Ik wilde hem zien als de nieuwe Brian in nieuwe omstandigheden. Deze twee redenen bleven in mijn hoofd zeuren om een vervolg, zodat ik besloot een tweede boek over hem te schrijven."