9 mei
Nog 237 dagen te gaan…
15.31 uur
Opnieuw zat ik in het kantoor van dokter Snudgeglasser en staarde naar de rij cactussen.
‘Hoe voel je je vanmiddag?’ vroeg hij.
‘Wel goed,’ zei ik met een zucht. ‘Een beetje meer mezelf.’
Dokter Snudgeglasser keek tevreden. ‘Dat is mooi, Ben.’ Hij overhandigde me het paspoort, het busabonnement en het geboortebewijs. ‘Alsjeblieft, pak aan. En berg ze veilig op, want er zitten hier een paar vreemde kostgangers.’ Hij lachte om zijn eigen grapje. ‘Nu je je redelijk opstelt, moeten we het eens hebben over die andere documenten die je in je bezit hebt. De papieren die meneer Sligo nodig heeft. Je zit hier al ruim een week. Misschien ben je nu bereid ze af te geven?’
‘Ik heb ze niet meer,’ zei ik. ‘Ik had ze wel, maar er is ingebroken op de plek waar ik woonde en ze zijn gestolen. Op dit moment weet ik niet waar ze zijn. Ik weet het, het klinkt als een domme smoes. Maar het is echt waar.’
Dokter Snudgeglasser zuchtte, leunde naar achteren in zijn stoel, pakte een pen en begon ermee te spelen. ‘Ik zie wel dat dit een uitermate langdurig proces gaat worden, Ben.’
‘Waarom laat u me niet gewoon gaan?’ stelde ik voor. ‘Dan kan ik de documenten zelf gaan zoeken. Ik heb wel een idee waar ze zouden kunnen zijn. Ik kan ze toch moeilijk geven als ik ze hier niet heb?’
Dokter Snudgeglasser pakte een envelop van zijn bureau, haalde er een brief uit, vouwde die open en keek me over het papier heen aan. Zijn bril glinsterde in de middagzon. ‘Op dit moment is het onmogelijk om je te laten gaan. Ik had gehoopt dat ik je dit niet hoefde te vertellen, maar ik realiseer me inmiddels dat het geen zin heeft om je in het duister te laten tasten. Je lijkt te denken dat je hier zonder reden vastzit. Maar zo gaat dat niet in Leechwood, Ben. We leven in de eenentwintigste eeuw en dit is een modern therapeutisch instituut, niet een of andere gevangenis uit een horrorverhaal. Ik heb hier nog iets wat je moet lezen en waarmee je in het reine moet zien te komen.’
‘Snap je, Ben, dat het niet alleen Vulkan Sligo is die zich zorgen over je maakt? Je bent naar mij doorverwezen door een van de beste artsen in dit land. Dokter Oppenheimer is toonaangevend in zijn vakgebied. Dus waarom doe je niet wat hij voorstelt? Denk je nou echt dat er een soort ingewikkeld complot is om je hier te houden?’
‘Dat is precies wat ik denk! Ik ken die hele dokter Oppenheimer niet, nooit van gehoord zelfs. Misschien gaat die brief wel over iemand anders en hebben ze Bens naam er later in gezet. Misschien is het wel een vervalsing, net als al die papieren van Ben Galloway met mijn foto erop. Misschien heeft Sligo de dokter wel betaald om die brief te schrijven. Of hem bedreigd. Ik bedoel: hij heeft mij ook geprobeerd te vermoorden. Als er iemand agressief is, is hij het wel!’
Dokter Snudgeglasser zette zijn bril af, fronste zijn wenkbrauwen, poetste de glazen en zette hem weer op zijn neus. Onmiddellijk besefte ik dat ik een fout had gemaakt door opnieuw te ontkennen dat ik Ben Galloway was.
‘Juist.’ Hij zuchtte geduldig. ‘Ik begin te denken dat je niet helemaal eerlijk tegen me bent geweest. Ik begin te vermoeden dat je alleen maar doet alsof je Ben Galloway bent. Om mij een plezier te doen. Dat gebeurt vaak tussen een therapeut en zijn client.’
Wanhopig zakte ik onderuit op mijn stoel, balend dat ik mezelf in een onmogelijke positie had gebracht. Als ik nu zei dat ik Callum Ormond was, had ik waanideeën. Maar als ik toegaf Ben Galloway te zijn, deed ik het om Snudgeglasser een plezier te doen. Ik was weer helemaal terug bij af.
Ik haalde diep adem en probeerde te redden wat er te redden viel. ‘Die indruk wilde ik u echt niet geven. Het is alleen… het is nogal verwarrend, na al dat ontkennen en al mijn waanideeën. Ik weet heus wel dat ik Ben Galloway ben,’ loog ik. ‘Redmond Galloway was mijn vader.’ Ik besloot er nog een schepje bovenop te doen. Ik zette mijn ellebogen op zijn bureau en liet mijn hoofd in mijn handen zakken. ‘Het is zo moeilijk te accepteren wat er gebeurd is.’ Ik probeerde zo wazig mogelijk te kijken. ‘De dood van mijn vader was nog het moeilijkste van alles. Die ouwe Red. Ik mis hem zo. Hij was alles voor me. Hij was mijn beste vriend. Soms doet het allemaal zo’n pijn dat ik niet meer mezelf wil zijn.’ Plotseling voelde ik echte tranen in mijn ogen prikken, maar die onderdrukte ik. Misschien was het toch niet honderd procent toneelspelen wat ik hier aan het doen was.
Dokter Snudgeglasser boog zich naar voren en tikte op het legitimatiebewijs. ‘Dank je wel voor je openhartigheid, Benjamin,’ zei hij oprecht. ‘Ik begrijp je verwarring en je verlies. En ik ben hier om je te helpen, niet om het je nog moeilijker te maken.’ Hij leunde naar achteren in zijn stoel, draaide wat heen en weer en keek me van onder zijn borstelige wenkbrauwen aan. ‘Ben,’ zei hij vriendelijk, ‘je moet de papieren van je overleden vader aan meneer Sligo geven.’
‘Ik vind het echt heel erg,’ zei ik, ‘maar zoals ik al zei, heb ik die niet. Eerlijk waar. Ze zijn gestolen.’
‘Gestolen?’
‘Ja, gestolen.’
Vreemd. Mijn leugens slikte Snudgeglasser als zoete koek, maar alles wat waar was wantrouwde hij.
‘Ben, dit helpt je echt niet. Dit verzet doet je zaak werkelijk geen goed.’
‘Het is echt waar. Ze zijn gestolen.’
Dokter Snudgeglasser keek gefrustreerd en teleurgesteld; misschien was hij wel teleurgesteld in zichzelf omdat hij gedacht had dat hij ‘Ben Galloway’ eindelijk had laten bijdraaien. ‘Oké,’ zei hij, er vast van overtuigd dat ik een leugenaar was.
Al mijn inspanningen waren voor niets geweest. Ik stond op en schoof mijn stoel naar achteren. ‘U mag me hier niet vasthouden alsof ik een gevangene ben. Ik wil hier weg. Waarom belt u dokter Oppenheimer niet? Hij zal u vertellen dat hij me nog nooit heeft gezien.’
‘Juist,’ antwoordde dokter Snudgeglasser. ‘Volgens jou zijn we allemaal betrokken bij een of ander complot, nietwaar? Om jou kwaad te doen.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik heb dokter Oppenheimer al gebeld. Toen je hier net was aangekomen. Het hoort bij mijn werk om te overleggen met andere artsen die mijn patiënten hebben behandeld. We proberen je allemaal te helpen. En Manfred bevestigde wat er in de brief stond.’
Het was hopeloos. Sligo had alles dichtgetimmerd.
‘En denk maar niet dat je iets bereikt met geweld,’ voegde hij eraan toe. ‘Je weet dat ik hier een alarmknop heb. Binnen een paar seconden kan er een verpleger zijn.’
‘Ik wil helemaal niemand kwaad doen,’ zei ik. ‘En mij mankeert niets. Ik moet hier alleen weg.’
‘Goed. Je verzint een of ander ingewikkeld verhaal dat je weggelopen bent, net als die psycho-tiener van het nieuws. Daarmee loop je weg voor de waarheid. Je gebruikt het verhaal van die jongen als dekmantel, een emotionele dekmantel voor je eigen verhaal, dat je nog steeds niet onder ogen kunt zien. Ben, denk je soms dat je door die documenten achter te houden je vader in leven kunt houden? Dat je door die papieren bij je te houden ook je vader bij je houdt?’
Het was vreemd dat deze woorden, die bedoeld waren voor Ben Galloway, zo veel betekenis hadden voor míj. Ik dacht aan alle hoop die ik op die documenten had gevestigd. De jacht op het GMO, zoals Boges het noemde, had pap voor mij in gedachten in leven gehouden. Hem wilde ik niet kwijt. Nooit.
‘Je vader is weg,’ vervolgde hij. ‘Hij is dood. Er is geen papier in de wereld dat hem bij je terug kan brengen. Hoe eerder je tot dat besef komt, hoe eerder je hier weg bent.’
Zijn woorden raakten me diep. In mijn binnenste laaide een vuur op. Ik wierp me over het bureau heen, boven op hem.
Dokter Snudgeglasser sloeg op de alarmknop en rolde zijn stoel bij me vandaan.
Binnen een paar seconden vloog de deur open; Kleerkast schoot de kamer binnen en greep me vast.
‘Ik denk dat je nog wel een tijdje bij ons zult zijn, Ben,’ zei de dokter, die opstond en zijn jasje rechttrok. ‘Breng meneer Galloway naar zijn kamer, alsjeblieft,’ zei hij tegen de verpleger.
‘Medicatie, dokter?’ vroeg Kleerkast.
Dokter Snudgeglasser keek me aan. ‘Je gedraagt je wel hè, Ben? Of niet?’
16.15 uur
Kleerkast legde een zware hand op mijn schouder en duwde me de kamer uit. Hij zag er angstaanjagend uit: brede schouders, gehuld in groene ziekenhuiskleding, een stekelig geschoren hoofd en een nors gezicht. ‘Doorlopen,’ zei hij en hij gaf me een duw de gang in.
Ik had er opnieuw een puinhoop van gemaakt. Ik had geen idee of ik het vertrouwen van dokter Snudgeglasser ooit nog zou kunnen terugwinnen. Ik moest zien te ontsnappen. Halverwege de gang was de trap naar de eerste verdieping, waar mijn kamer zich bevond. Ik schatte dat de afstand van die plek tot de dubbele deuren 25 meter was. In mijn hoofd vormde zich een plan.
Ik liep door, rustig en meegaand, met de zware hand van Kleerkast op mijn schouder tot we bijna bij de trap waren. In plaats van mijn voet op de eerste trede te zetten rukte ik me met een draai los uit zijn greep en rende zo hard als ik kon in de richting van de dubbele deuren aan het einde van de gang.
Kleerkast was totaal verrast. ‘Stop! Hou hem tegen!’ hoorde ik hem schreeuwen. ‘Dit is een noodgeval, gevaarlijke patiënt op de vlucht!’
16.17 uur
Ik rende de gang door en passeerde rakelings een paar nieuwsgierige stafmedewerkers die hun kantoor uit waren gekomen. Sommige probeerden me tegen te houden, maar ik rukte me meteen weer los. Ik ontweek een andere verpleger, die door de dubbele glazen deuren was binnengekomen en me probeerde te grijpen. Ik duwde hem aan de kant zodat hij zijn evenwicht verloor, en schoot toen langs hem heen.
Bijna was ik bij de glazen deuren. Achter me hoorde ik de voetstappen van verschillende medewerkers. Er loeide inmiddels een alarm en overal aan het plafond knipperden rode lampen.
Ik was bij de deuren en gooide me ertegenaan.
Ze gingen open! Ik was buiten.
Ik sprong de trap af en rende over het tuinpad dat ik vanuit mijn raam had gezien. Ik wist dat het naar de hoofdingang leidde, want ik had er vaak bezoek langs zien binnenkomen. Ik hield mijn hoofd omlaag en sprintte zo hard als ik kon. Het geloei van de sirene gaf me een extra adrenalinestoot. Wegwezen, en zo snel mogelijk. Dat was alles waar ik aan dacht. Vanuit een ooghoek zag ik een verpleger naderen, die me wilde tackelen. Kom maar op, dacht ik. Hij dook naar mijn benen, maar miste. Ik hoorde hem vloekend achter me op de grond vallen.
Na een bocht in het pad zag ik de ingang opdoemen: een stevig ijzeren hek, aan weerszijden verankerd in twee stenen pilaren. Op de bovenkant van het hek scherpe punten.
Achter me begonnen mijn achtervolgers op me in te lopen. Ik sprong op en vond houvast aan het bovenste scharnier tussen het hek en de pilaar. Ik zette me met mijn blote voeten af tegen de stenen, trok me op en wist de bovenkant van de pilaar te grijpen.
Het was me gelukt! Ik liet een triomfantelijke schreeuw horen.
Ik merkte nauwelijks dat mijn schenen langs de stenen schaafden terwijl ik mezelf omhoog hees en me vervolgens aan de andere kant van het hek op de grond liet vallen.
16.20 uur
Ik rende weg, de straat langs. Waar ik heen ging, maakte me niet uit; ik had er ook geen idee van. Ik was vrij! Ik zou contact opnemen met Boges, doen wat ik moest doen om de tekeningen terug te krijgen en maken dat ik de stad uit kwam. Eindelijk zou ik op weg gaan naar mijn oudoom in Mount Helicon.
Ik rende en bleef rennen, mijn hoofd laag en mijn armen strak langs mijn lichaam bewegend.
16.27 uur
Piepende remmen. Vlak voor me schoot een busje het voetpad op, waar ik bijna bovenop knalde. De schuifdeur vloog open en Kleerkast en een andere verpleger sprongen eruit. Ik probeerde nog achter het busje langs weg te komen, maar ze wierpen zich op me, grepen me aan twee kanten beet en drukten me tegen de zijkant van de wagen.
Kleerkast draaide mijn rechterarm zo hard op mijn rug dat ik dacht dat hij hem uit de kom zou trekken. ‘Leuk geprobeerd, jochie,’ siste hij in mijn oor. ‘Eén beweging en je loopt de komende weken met een mitella rond.’