De Meester – deel II

de meester was boven alles dwangmatig in zijn handelen en zijn denken. De Meester had alle mogelijke variaties op het plan doordacht. Hij was licht bezorgd over de vraag hoe dit alles verwezenlijkt kon worden, maar als er één ding was waaraan het de Meester niet ontbrak, dan was het overtuiging.

De Ouden zouden allemaal tegelijk uitgeroeid worden, en dat zou binnen enkele uren gedaan zijn.

Ze zouden de bui niet eens zien hangen. Hoe konden ze ook? Had de Meester tenslotte niet hoogstpersoonlijk de dood van een van hen geregeld, samen met zes horigen, enkele jaren geleden in de Bulgaarse hoofdstad Sofia? De Meester zelf had gedeeld in de doodsangst van dat moment; hij had de draaikolk van de duisternis ervaren, het ontoegeeflijke niets, en had het geproefd.

Op 26 april 1986 had in een kelder met vijf meter dikke betonnen wanden, een paar honderd meter onder het middelpunt van de Bulgaarse stad, een zonneflits plaatsgevonden – een atoomsplitsing met de kracht van de zon. Aan de oppervlakte was de stad opgeschrikt door een diep gerommel en een seismische schok met de Pirotskastraat als epicentrum. Maar er waren geen gewonden gevallen, en er was weinig schade aan gebouwen.

Het gebeuren had weinig stof doen opwaaien en was amper het vermelden waard bevonden. Het bericht was volledig overschaduwd door de ramp met de kernreactor van Tsjernobyl, maar hoewel de meesten dat niet wisten, had de flits daar wel degelijk mee te maken gehad.

Van de oorspronkelijke zeven was de Meester altijd al de meest ambitieuze geweest, met de grootste honger. En in zeker opzicht was hij ook de jongste. Dat was niet meer dan natuurlijk. De Meester was als laatste opgerezen, en geschapen uit de mond, de hals, de dorst.

Onderling verdeeld door die dorst hadden de anderen zich verspreid en verborgen. Verscholen, maar wel in contact gebleven.

Die begrippen gonsden rond in het enorme bewustzijn van de Meester. Zijn gedachten dwaalden af naar de tijd waarin de Meester voor het eerst een bezoek had gebracht aan Armageddon hier op aarde – aan lang vergeten steden met zuilen van albast en vloeren van gepolijst onyx.

Aan de eerste keer dat hij bloed had geproefd.

Snel zette de Meester die gedachten uit zijn hoofd. Herinneringen waren gevaarlijk. Ze maakten zijn geest tot iets individueels, en als dat gebeurde, konden de andere Ouden hem horen, zelfs in deze beveiligde omgeving. Want op heldere momenten smolten hun geesten samen. Zoals ooit het geval was geweest, en zoals het voorgoed had moeten blijven.

Ze waren samen als één geschapen, en daardoor had de Meester dus geen eigen naam. Ze deelden de naam Sariël, net als ze één aard en één doel deelden. Hun emoties en gedachten waren op natuurlijke wijze onderling verbonden, zoals de Meester ook in verbinding stond met de nakomelingen onder zijn hoede en met de nakomelingen die daarna zouden volgen. De band tussen de Ouden kon worden afgeschermd, maar was niet te verbreken. Hun instinct en hun gedachten vormden een natuurlijk verlangen naar verbondenheid.

Wilde hij slagen in zijn opzet, dan moest de Meester dat zien te verhinderen.