DOODSKUS
Het Spectrum
Opgedragen aan Susan, Leona en Kate - die andere vrouwen in mijn leven
Er zijn slechts twee drijfveren die mannen weet te verenigen angst en belangstelling. Napoleon Bonaparte
Inhoud
Deel een: Gouden steden in de woestijn 27
Deel twee: De kus 137
Deel drie: De aard van het kwaad 255
VOORJAAR, HEDEN: Tourrette-sur-Loup, Frankrijk
New Canaan, Connecticut
Bij het eerste licht van de nieuwe dag verdwijnen alle geesten. Die gedachte ging door Terry Haye toen hij over het plein wandelde dat voor het middeleeuwse stadje Tourrette-sur-Loup lag.
Hij was met zijn gehuurde Opel langs de bochtige weg vanaf Nice omhooggereden terwijl een hevige regenbui grijze wolken vanaf de Middellandse Zee door het land joeg. Hij had die ochtend al heel vroeg ontbeten in zijn hotel in Nice. Nippend aan zijn koffie had hij zich afgevraagd of het nu ervaring was of actie die je ethische principes aantastte. Het moest actie zijn, besloot hij, na een laatste hap van zijn croissant. Als hij schrijver was geworden, zou alles nu anders zijn. Een schrijver schiep slechts woorden. Een schrijver was per definitie een meester van de misleiding; maar het was misleiding die alleen op papier bestond. Ethiek had daarmee niets te maken; een schrijver kon scheppen, maar niet vernietigen. Dat was zijn kracht - en zij n zwakte. Dat was waarom Terry voor de andere weg had gekozen: actie. Actie was leven; en het was dood. Hij had het eerste ochtendgloren plaats zien maken voor een ochtend vol wind en stof, als een voorteken van wat de toekomst zou brengen. Hij was met een doelloze energie door Nice gelopen, zodat de vriendelijke straten stil en doods leken.
Omdat hij op zijn tocht door het dal van de Loup wat afleiding wilde, had hij de radio aangezet. Isabelle Adjani zong in het Frans een lied, 'Het moment van herkenning', dat zou zijn:
'Alsof je de zon ziet om middernacht,
koperkleurige bomen die branden op je netvlies
en de tijd sluimert weg in je armen.'
Terry dacht aan zwarte olijven, zwemmend in de olie, en knapperigpaw de campagne, de essentie van een Provenc,aalse lunch. Acht kilometer buiten Nice had hij alweer honger. Het was net tien uur geweest. Als in een decor hingen de donkere wolken in de lucht en de zon weigerde zich te laten zien. Toen de regen kwam, was het als in een gordijn. De mist die in het kreupelhout hing, kroop tegen de oude, stenen muren op die het plaatsje omgaven. Tourrette, boven op de kam van een kronkelige bergrug, zag er helemaal niet als een dorp uit, dacht Terry - meer als de magische hoorn van een groot aardbeest.
Voor hem uit fladderden duiven boven de keitjes van het plein. Terry werd zich bewust van het gewicht van de roestvrij stalen aktentas, die met een ketting aan zijn linkerpols zat. Hij voelde zich plotseling verdacht tussen de spelende kinderen, de verspreide groepjes toeristen die als ratten uit hun hol uit hun auto's kropen, met hun neus in de groene Michelingids. Een bal stuiterde op hem af. Hij pakte hem op en gooide hem terug naar de kinderen. Daarbij rinkelde de ketting aan zijn arm en de kinderen staarden hem aan. De bal huppelde over de kinderhoofdjes en deed'de duiven schreeuwend opvliegen, waarna ze als geesten bij dageraad uit het zicht verdwenen.
Hij ging door de stenen poort aan het verste uiteinde van het plein en werd vijf eeuwen teruggezet. Voor hem uit kronkelden smalle straatjes de helling af. Door een geopend raam klonk babygehuil, daarna een sussend kinderliedje. Links en rechts van hem rezen de voorgevels van de huizen op als rotswanden. Er was nauwelijks ruimte voor twee mensen om naast elkaar te lopen.
Hij hield even stil om door een soort sleuf tussen twee huizen te kijken. Tot in de wazige diepte waar hij vandaan gekomen was, waren de berghellingen bedekt met in de miezelregen druipende olijfbomen. Binnen een maand of twee zou de lavendel in bloei staan en een tapijt van kleur en geur neerleggen. Terry rekte zijn hals en zag een auto de D 2210 naar Vence afrijden, de weg die hij opgekomen was. Vanaf zijn positie leek de rest van de wereld veraf, als een decor dat door het verkeerde uiteinde van een telescoop werd bekeken.
Hij sloeg bij de eerste kruising linksaf en daarna direct weer rechts, een lange, bochtige trap af die zó glad was uitgesleten dat het leek alsof hij al eeuwenlang onderdeel was van een waterloop. Het was daar donkerder. Hij passeerde een zwarte, langharige kat die half lag te slapen op een roetige, stenen muurlamp die eens was gebruikt om de straten te verlichten. Het dier opende zijn ogen op het moment dat Terry voorbijging en keek hem aan met de intense, zwijgende blik die katten eigen is. Nog verder naar beneden, bij een winkel op de kruising met een zijstraat, stopte hij even om in de etalage te kijken. Hij zag een marionet hangen aan touwtjes die afstaken tegen een zwartfluwelen achtergrond. Het was een mooi staaltje handwerk, een vrouwelijke harlekijn. Ze was gekleed in het traditionele pak met de rood-witte ruiten. Op haar zwartwit geruite masker was één enkele traan geschilderd. Toen Terry wat beter keek, ontwaarde hij nóg een figuur, half verborgen in de schaduwen achter haar: de duivel, met gehoornd hoofd, een prachtig fel geschminkt gezicht en skeletachtige armen uitgespreid tegen de zwarte achtergrond. Terry werd gedurende een moment totaal in beslag genomen door de poppen. Toen, met een hoofdknik, wendde hij zich af. Aan het eind van een bochtige steeg vol schaduwen stond de kapel van Onze Lieve Vrouwe van Benva met zijn witte muren. In de kerk was de lucht vervuld van stofdeeltjes en echo's. Terry voelde de hoge gewelven meer dan hij ze zag. Een klein, met de hand geschreven bordje vermeldde dat Benva een verbastering was van het vroeg-Proven§aalse ben vat, wat goedendag betekende.
Terry liep naar het hoofdaltaar en bleef daar enige tijd in het halfduister staan. Hij kon niet met zekerheid zeggen of hij alleen was, maar hij zag geen enkele beweging en bespeurde geen andere aanwezigheid .Maar hij was op zijn hoede, indachtig de bijbeltekst: 'Weest daarom wijs als de slang en onschuldig als de duif.
Hij liep door het middenpad, langs de rijen lege houten bidstoelen, zwart van ouderdom en veelvuldig gebruik. Terry nam aan dat het dezelfde stoelen waren als uit de tijd dat de wereld nog slechts door vuur werd verlicht.
Hij ging op de tweede rij zitten, zoals hem was opgedragen. De muren aan weerskanten van het middenschip waren gedecoreerd met fresco's van de Kruisiging en de Opstanding. Terry vond de bloemrijke, overdreven uitbeelding van pijn en lijden verstikkend. Recht voor hem bevond zich een gigantisch, houten beeld van Christus aan het kruis. Zijn hoofd was naar opzij gedraaid, de doornenkroon had al de vorm van een halo aangenomen en Zijn diepliggende ogen staarden in het niets met een uitdrukking die Terry slechts kon duiden als een van verschrikkelijke honger. Het was alsof deze Christus aan een ieder die de kerk binnenkwam een vraag stelde. Hoewel Terry niet religieus was opgevoed, merk-te hij toch dat hij zich afvroeg wat die vraag zou kunnen zijn.
'Bonjour, monsieur Haye.'
Terry draaide zich om en zag een man een paar rijen achter hem zitten.
'U verrast me,' zei Terry. 'Ik heb u niet horen binnenkomen.'
'Dat kan kloppen,' zei de man. 'Ik was er al.' Zijn stem klonk vreemd gedempt, alsof hij door een telefoon sprak.
'En u bent monsieur...?'
'Mabuse,' zei de man.
Terry bekeek de man wat nauwkeuriger, maar hij leek in het diffuse, stoffige licht op te gaan in de schaduwen. Het enige dat hij kon vaststellen, was de kleine gestalte van de man. 'Dat meent u toch niet?' zei hij.
'Mabuse is toch een naam uit een of andere oude filmklassieker?'
'Ik zou het niet weten,' zei de man, 'ik kom niet zo vaak in de bioscoop.'
Hij had een waaier te voorschijn gehaald en begon zich daarmee koelte toe te waaien.
Terry stond op het punt in lachen uit te barsten. 'U bent niet de man die ik aan de telefoon had,' zei hij. 'Dat was monsieur Milhaud.'
'Milhaud strekt zijn hand als hij iets wil,' zei Mabuse, 'en ik bal mijn vuist eromheen.' Die nogal pathetische woorden pasten wonderwel in de omgeving.
Toen Terry iets ging verzitten, verplaatste monsieur Mabuse de waaier ook, zodat zijn gezicht in de schaduwen bleef. 'Hebt u die waaier nodig?
Het is hier toch niet warm?' vroeg Terry, plotseling geërgerdi Mabuse leek te glimlachen. 'Mijn gunsen vergezelt me altijd,' zei hij. Hij leunde naar voren en vroeg: 'Hebt u het stuk in kwestie bij u?' Terry kon nu zien dat de waaier van metaal was. Hij was druk bewerkt en zag er zwaar uit - vreemd, voor een dergelijk voorwerp.
'Hebt u de tien miljoen dollar?' vroeg Terry.
'In diamanten, zoals u vroeg.'
'Laat maar eens zien.'
Mabuse bleef zichzelf koelte toewaaien. 'Laat mij eerst zien wat daarmee gekocht wordt, monsieur Haye.'
Terry pakte de stalen koffer op die nog steeds aan zijn pols was vastgemaakt. Op hetzelfde moment ging Mabuse staan en zette een uitpuilende, zwarte diplomatenkoffer op de rand van de bidstoel. Terry zette zijn koffer naast de andere, opende het combinatieslot en Mabuse klikte zijn attachétas open. Beiden klapten ze het deksel omhoog. Mabuses koffertje zat tot de rand toe vol met plastic zakken vol blauw-witte diamanten; allemaal, zoals Terry had geëist, tussen de één en drie karaat. De inhoud van Terry's koffer was een heel andere zaak. Mabuse hield zijn adem in toen hij het zag. 'La Porte a la Nuit,' zuchtte hij.
Terry hield zijn koffer, die gevoerd was met nachtblauw fluweel, nog iets hoger. In het midden ervan lag iets wat alleen kon worden omschreven als een dolk, maar hij leek totaal niet op enige andere bestaande dolk. Het glimmende lemmet, bijna dertig centimeter lang, was uit één enkel stuk keizerlijke jade gesneden. De stootplaat was van gepolijst ivoor en omwikkeld met gouddraad. Het handvat was van eboniet, met onbegrijpelijke runen erin gegraveerd en geëtst. De knop van het handvat bestond uit een cabochon geslepen robijn met de kleur van duivebloed. Zoals Mabuse al had gezegd, stond de dolk bekend als de Poort naar de Nacht.
Terry pakte een willekeurige diamant, deed een juweliersloep in zijn oog en haalde een zaklampje te voorschijn. In de smalle straal licht bestudeerde hij de edelsteen. Hij legde hem terug, pakte een andere en onderzocht die eveneens. Toen hij klaar was, zei hij: 'La Porte d la Nuit is wat monsieur Milhaud wil.' Hij deed zijn koffer dicht. 'De koop is gesloten.'
'Eén moment nog,' zei Mabuse. 'Milhaud heeft me strikte orders gegeven. Ik moet me ervan overtuigen dat dit inderdaad La Porte is. Opent u alstublieft uw koffer nog een keer.'
Ergens in de kerk klonken nu gebeden op. Het Agnus Dei werd gezongen en de stemmen dreven hun kant op. Het Latijn daalde als oude regen op hen neer.
'Wat voor test?' vroeg Terry. 'Ik heb toch gezegd dat dit de Poort naar de Nacht is.'
'Open de koffer, monsieur Haye.'
'Ik denk er niet aan. Dit is niet wat...'
'Monsieur Haye, op ditzelfde moment wordt uw broer Chris in New York in de gaten gehouden.'
'Chris? Wat heeft Chris hiermee te maken?'
'Alleen maar dit, monsieur Haye. Als u probeert ons op de een of andere manier op te lichten, zullen wij uw broer doden. Zie het als een geheugensteuntje, een waarschuwing desnoods. We moeten ons aan de regels houden.'
Terry zag dat Mabuse zijn diplomatenkoffer opzij had geschoven en tot zijn grote verbazing lag er nu een kleinere versie van de dolk in diens handen. Een ander exemplaar uit het Woud der Zwaarden.
'Dus het is waar,' zei Terry. 'Milhaud heeft de overige stukken uit de Prey Dauw. Het Woud der Zwaarden.'
'Voorzichtig alstublieft,' zei Mabuse. 'Les murs ontdes oreilles,' waarmee hij wilde zeggen dat je maar nooit wist wie er meeluisterde. 'De Prey Dauw is een drieëenheid,' ging hij op fluistertoon verder. 'Een mes, een dolk en een zwaard: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. De een is nutteloos zonder beide andere. Maar dat wist u ongetwijfeld al.'
Terry besteedde geen aandacht aan Mabuses licht spottende, heiligschennende opmerking. 'U hebt het mes. Betekent dit dat monsieur Milhaud ook het derde stuk heeft, het zwaard?' Hij bedacht dat, wat het antwoord ook was, hij gevonden had wat hij daar wilde ontdekken. De andere man stond Terry totaal niet aan. Ondanks de hoeveelheid geld die ermee gemoeid was, had hij meteen al spijt van de verkoop. Een regel van Victor Hugo schoot hem te binnen: 'Er zij n mensen die de regels van eer bezien zoals wij de sterren: van grote afstand.'
'Wat Milhaud wel of niet heef t, is niet uw zaak,' zei Mabuse. Hij bracht het mes tot vlak bij Terry's dolk. 'Op zichzelf hebben de drie wapens slechts geldelijke waarde,' ging hij verder. 'Maar te zamen... werden ze ontworpen om met elkaar één geheel te vormen: het Woud der Zwaarden, de Prey Dauw, zoals de brahmaanse teksten vermelden. De drie te zamen hebben een totaal andere waarde, bijna onbegrensd.' De dolk in Mabuses hand bewoog in en uit het diffuse licht. 'Ik weet pas of dit La Porte a la N uit is als de beide wapens in elkaar passen. De techniek die maakt dat ze in elkaar passen, is niet te achterhalen en daarom ook niet na te bootsen.'
Terry nam plotseling een besluit. Hij klapte zijn koffer dicht. 'Ik ben van gedachten veranderd,' zei hij. 'Ik heb besloten de Porte a la Nuit niet te verkopen.'
'Een dwaas besluit,' zei Mabuse. 'Je hebt het geld nodig om verder te kunnen. Je hebt verschrikkelijk veel succes gehad, maar een aantal recente tegenvallers hebben je in een moeilijke positie gebracht.' Terwijl hij sprak, kwam hij in het licht terecht. Terry kon nu zien dat Mabuse een masker droeg - een latex masker, dat zijn hele hoofd bedekte.
'Hoe weet u dit allemaal?' vroeg Terry. Maar iets in Mabuses vreemde, gedempte stem begon hem bekend voor te komen. Ergens in zijn achterhoofd kwam de achterdocht opzetten. Met een plotselinge beweging rukte hij het masker van Mabuses hoofd, waarna echter een nieuw masker, een glimmende, grijnzende schedel te voorschijn kwam. Zonder waarschuwing leunde Mabuse over de stoelen naar voren en zwaaide het mes in de richting van Terry, die net was begonnen een terugtrekkende beweging te maken.
'Jezus,' zuchtte Terry, in koor met de hemelse stemmen die het Agnus Dei zongen. Met de zijkant van zijn rechterhand beukte hij in op de hals van de andere man.
Mabuse gaf echter geen krimp. Hij bleef met het mes op Terry insteken. Die moest nu zien dat hij het lemmet te pakken kreeg. Omdat dat van jade was, zaten er geen snijkanten aan. Het kon ook worden gebroken, als het plotseling scherp werd omgebogen of een harde, zijdelingse klap kreeg.
Al worstelend wist Terry zijn hand om het slanke lemmet te krijgen. Mabuse gromde, dook met zijn schouder naar voren en Terry gilde het uit toen het uiteinde van het lemmet zich in zijn rechterhand boorde en de palm vastnagelde aan de verweerde achterkant van een bidstoel. Terry besefte nu dat Mabuse dit al van het begin af aan van plan was geweest. Grijnzend liet Mabuse het mes los, kromde zijn hand om de metalen waaier en hakte daarmee in op Terry's schouder. Terry had nooit eerder zo'n verschrikkelijke pijn gevoeld. De helse waaier was een wapen! De stalen randen waren messcherp geslepen. Mijn gunsen vergezelt me altijd, had Mabuse gezegd. Onbewust probeerde Terry weg te draaien, maar een helse pijn schoot vanuit zijn vastgenagelde hand door zijn rechterarm. Toen liet Mabuse zijn vuist met volle kracht op Terry's borstbeen neerkomen, dat onder het geweld van de slag versplinterde. Terry sidderde en zijn lichaam viel achterwaarts over de bidstoel, zodat zijn blik nu op de gekruisigde Christus was gericht. Hij zag slechts de diepliggende ogen, die hun eeuwige vraag stelden.
Mabuse zei: 'Ik ga je broer ook vermoorden.'
Terwijl de pijn tot een rivier werd die hem naar een zee van foltering bracht, probeerde hij wanhopig zijn lichaam te bewegen. Maar de pijn of de schok van zijn verwondingen maakte elke beweging onmogelijk. Op dat moment trok Mabuse, misschien om zijn macht over Terry extra te benadrukken, het groteske schedelmasker van zijn gelaat en Terry zag het werkelijke gezicht van zijn moordenaar.
'O, mijn God!'
En toen begreep hij alles.
Terwij l hij in zij n eigen bloed verdronk, begon Terry te bidden voor het leven van zijn broer Chris.
Hij bespeurde nog een andere drang in zich. Tot zijn verbazing voelde hij de aanwezigheid van een hemel. En al even verbaasd merkte hij dat hij er dolgraag naar binnen wilde. Hij wist echter niet of hij daarnaar zou opstijgen of diep naar beneden zou vallen en die onzekerheid nam zijn vernauwende bewustzijn totaal in beslag. Hij begon te huilen en zag het beeld van Christus nu alsof het de eerste keer was. Het was alsof zijn tranen hem de vraag die Christus stelde duidelijk maakten. En terwijl hij stierf, beantwoordde Terry Haye de vraag. Zijn lippen bewogen. Mabuses stalen waaier schoot door de lucht en scheidde Terry's hoofd van de romp.
Het Agnus Dei was afgelopen en als enige geluid klonk nu nog de vage echo van Terry Hayes laatste woorden in de kerk: 'Ik heb gezondigd.'
Gered
Gered was de titel van de preek van de week. Niet dat de preken écht een naam kregen, maar pater Dominic Guarda hield ervan zijn preken een titel mee te geven. Dat hielp hem zijn gedachten te ordenen, om bij het begin te beginnen, zogezegd. Zoals de Rode Koningin tegen Alice zei.
Sinds zijn aanstelling in de Holy Trinity Church in New Canaan was pater Guarda zich steeds meer als Alice in Wonderland gaan voelen. Hij was geboren en opgegroeid in het broeierige Italiaanse getto van Manhattans zogenaamde Heli's Kitchen, de keuken van de hel. Zijn vader was opperman geweest en had een rug gehad zo sterk als die van Atlas en zo krom als van Sisyfus. Zijn moeder leefde nog en woonde op Tenth Avenue, in hetzelfde door ratten aangevreten souterrain waar Guarda en zijn oudere broer Seve waren geboren.
En nu, dacht pater Guarda, zit ik dan hier, negenendertig jaar oud, een katholieke priester in het land van melk en honing, waar de telgen worden ingewijd in de religie van de rijkdom.
Pater Guarda stond op van zijn bureau in de pastorie en liep naar de glas-in-loodramen. Alles aan die kerk, zowel vanbinnen als vanbuiten, was prachtig. Het witte steen van de imponerende fac,ade, de geornamenteerde abses, de kruisgewelven, de prachtige rijen gebrandschilderde boogramen, de enorme marmeren beelden van Christus aan het kruis, alles was erop gericht de binnentredende parochianen tot nederigheid te brengen.
Pater Guarda kon zich niet voorstellen hoeveel geld dat monument voor God had gekost. De gedachte aan al dat geld was op zich al verwarrend. Het was pater Guarda's overtuiging dat geld niets dan kwaads bracht. Maar het was ook een feit dat de Kerk geld nodig had om te overleven. Het was Goede Week en nog slechts een paar dagen voor Goede Vrijdag en zijn kudde was begonnen aan de halfjaarlijkse pelgrimage. Hij keek naar buiten, en wat hij zag, was een zee van goud. Hij zag de rijkdommen van New Canaans inwoners, als een boomgaard vol fruitbomen, rijp om geplukt te worden. De Mercedessen behoorden aan de oudere, conservatievere leden van zijn parochie, de BMW's en Jaguars aan de jonge carrièremakers.
Dan had je nog de oude Chevrolet stationcars, de overjarige Fords en Plymouths. Guarda kende ze allemaal. Zoals de bisschop hem had verteld: 'Oude wagens, oud geld.' Deze mensen hadden geen behoefte met hun rijkdommen te pronken. Drie of vier generaties welvaart kweekte zelfvertrouwen bij de nakomelingen.
Pater Guarda keek hoe zijn parochianen de kerk binnenwandelden. Even vroeg hij zich af hoe het zou zijn om rijk te zijn. Natuurlijk had hij al de rijkdom van zijn geloof, maar geld dat was toch iets heel anders. De mensheid, zo wist pater Guarda, spendeerde haar hele volwassen leven aan het najagen van geld. De mensen vernietigden elkaar ervoor. Ze logen, bedrogen, intimideerden, alleen maar om er nog meer van te krijgen. Het ging pater Guarda's bevattingsvermogen te boven. God had ervoor gezorgd dat een ieder werd geboren met Zijn gift: geloof. Maar de meeste mensen keerden zich af van de rijkdom die het geloof bracht; ze keerden zich af van de door God ingeschapen kennis van zichzelf. Neem nu de man die gisteren kwam biechten. Met Pasen, de periode van berouw, moedigde de Kerk het biechten nog eens extra aan. Tijdens de Goede Week hoorde hij misschien wel drie keer het normale aantal biechten. Maar er was er niet één geweest als deze.
Pater Guarda kon de wanhoop in de stem door het biechtscherm heen horen; het was duidelijk dat zijn schuldbesef hem kapot maak te. Pater Guarda was ervan overtuigd dat hij naar zijn kerk was gekomen om gered te worden. 'Vergeef me, pater,' had hij gezegd, 'want ik heb gezondigd.'
'En hoe heb je...' begon pater Guarda, maar de man ratelde al door.
'Er zijn al vijfjaren verstreken sinds mijn laatste biecht. In die tijd is mijn leven een hel geworden. Ik ben tot de uiterste grenzen gegaan van wat een man kan doen, en er voorbij. Ik deed dat bewust, dat geef ik volmondig toe. Denkt u dat God mij dat wil vergeven?' Voordat pater Guarda kans had om te zeggen: 'Ja, als je berouw toont, zal God je elke zonde vergeven', ging de biechteling alweer verder. 'Anderen, om me heen, boven me, wilden macht. Ja, inderdaad, macht. Ik werd gedreven door hebzucht.'
De man had in korte, heftige uitbarstingen gesproken. Het leek bijna of hij al die jaren in een afgesloten doos had geleefd en nu voor het eerst weer de kans kreeg met een ander menselijk wezen te praten. 'Ik wilde gewoon geld! En hoe meer geld ik kreeg, hoe meer ik ervan wilde; totdat ik niet meer verzadigd kon raken. Ik voelde me als een slokop die niet van zijn voedsel af kan blijven. Hoe meer ik at, hoe meer behoefte ik aan nog meer voedsel kreeg. Ik kon niet meer ophouden.'
Zijn manier van spreken, meer nog dan zijn woorden, deed pater Guarda inzien dat er in de man een bewustzijn ontlook voor de ingeschapen kennis die God hem bij zijn geboorte had meegegeven, en, als bij een kaars die gevaarlijk flakkert in de nachtelijke bries, probeerde hij heel behoedzaam dat bewustzijn te koesteren. 'Nu ben je echter hier,' zei pater Guarda, 'en dat is het duidelijkste teken dat er iets in je is veranderd.'
Maar de man ging verder alsof hij Guarda niet had gehoord. 'Al maandenlang word ik opgegeten. Er zit een duivel in mijn buik die onverzadigbaar is en alles lust. Hij eiste en ik gaf. Had ik een andere keus?'
'Je hebt nu een andere keus gemaakt,' zei pater Guarda. 'Je bent hierheen gekomen.'
'Nee, nee,' zei de biechteling, 'mijn handen zijn al met bloed besmeurd.' Voor de eerste en enige keer reageerde hij op pater Guarda's woorden. 'Het is voor mij te laat. Ik kan niet meer gered worden.'
'Iedereen kan...'
'Daarvoor ben ik niet hier,' ging de man gejaagd verder. 'Niet voor mezelf. Ik bén al dood. Ik weet niet meer wat leven is. Ik kan niet meer lachen of vreugde voelen. Ik ben alles vergeten wat ik eens wist. De demon in mijn buik heeft alles opgeslokt wat ik ooit had.'
Pater Guarda begon nu zo langzamerhand te twijfelen aan de geestelijke vermogens van de man.
'Ik ben hier omdat ik nergens anders heen kan,' ging de biechteling verder. 'Ik kan verder niemand vertrouwen. Maar een priester kan ik vertrouwen , of niet? Vertrouwen is heilig voor een priester. Dat meen ik me nog uit mijn kindertijd te herinneren.' De man had nu een bepaald ritme gevonden ener zaten geen pauzen meer tussen de zinnen of tussen uiteenlopende gedachten. 'Zelfs hier ben ik bang. Ik weet nog dat ik me altijd rustig voelde in een kerk. Rustig en vredig. Nu kan ik me niet eens meer voor de geest halen hoe dat zou moeten voelen. Maar er is iemand anders die dat nog wél kan, iemand die u kunt helpen.'
Pater Guarda was zó gealarmeerd geraakt door de schijnbaar labiele houding van de man dat hij diens woordenstroom onderbrak. 'Blijf hier,'
zei hij. 'Ik ga hulp voor u halen.'
Onmiddellijk na die woorden klonk aan de andere kant van het scherm een nadrukkelijk geruis en zich realiserend dat zijn woorden de ander in paniek hadden gebracht, schoot hij uit zij n biechthok en stak zij n hoofd in de cabine van de man. Het hok was leeg. Op de houten zitting lag een klein stukje papier. Pater Guarda pakte het op. Het was gekreukeld en zat onder de zweetplekken, alsof de biechteling het al enige tijd in zijn handen geklemd had gehouden. Er stonden een naam en een adres op geschreven.
Pater Guarda had zich tot in de vroege uren van die ochtend zitten afvragen of hij de biechteling niet beter had kunnen helpen. Daarom had hij zijn preek ook pas zo laat klaargekregen, vlak voordat hij hem zou lezen.
Terwijl hij door de ramen van de pastorie naar buiten staarde, hoorde hij een discreet gekuch. Pater Donnelly, een van zijn assistenten, kwam hem halen voor de mis.
'Ik kom er zó aan,' zei Guarda, en met zijn gedachten nog bij de mysterieuze biecht van de vorige dag wendde hij zich af van het raam. Wie had de man willen redden als het niet zichzelf was? vroeg Guarda zich af. Hij pakte nog eens het stukje papier uit zijn zak en staarde naar de naam die erop was geschreven. Toen nam hij een pen van zijn bureau en schreef het woord 'gered?' eronder. Hij had nadrukkelijk het vraagteken eraan toegevoegd. Toen stak hij het papier weer in zijn zak, zodat hij niet zou vergeten erop terug te komen. De woorden van de biechteling kwamen weer bij hem op: 'Er is iemand die u kunt helpen.'
'Kyrieeleison, Christe eleison, Kyrieeleison.'
Pater Guarda zong luidkeels mee met pater Donnelly en de parochie en bereidde zich daarna voor op zijn preek, terwijl pater Donnelly voorlas uit Leviticus 26, de zegeningen van de gehoorzaamheid en de straffen voor ongehoorzaamheid.
Toen pater Donnelly klaar was, besteeg Guarda de kansel. Hij opende de bijbel op een vooraf gemerkte bladzij en las uit de eerste brief van Johannes. 'Mijn kinderen, ik schrijf jullie dit opdat je niet zult zondigen; maar als j e tóch zondigt, hebben we een pleitbezorger bij de Vader, Jezus Christus de rechtschapene...'
Pater Guarda ging verder met het voorlezen van de door hem gekozen passage van het evangelie en besefte toen dat hij het had uitgekozen met de biechteling in gedachten. Toen hij klaar was, legde hij de bijbel opzij en rangschikte zijn papieren. Het was vreemd, maar hij kon zich niet herinneren wat hij zojuist gelezen had.
'Dat waar wij in ons leven naar verlangen, ondergaat door de jaren heen een kunstige metamorfose,' begon hij. Hij stond met zijn armen gespreid, zijn handen om de weldadig glimmende eiken randen van de kansel geklemd. Achter hem was het beeld van Christus, vóór hem de parochianen, met hun hoofden naar hem opgericht. 'Dat wat we in onze tienerjaren wilden, verschilt totaal van de verlangens van tien jaar later. En ook dat lijkt tien jaar daarna mager en onaantrekkelijk.'
Guarda keek uit over de menigte. 'Waarom is dat zo? Geldt het voor alle menselijke wezens? Voor mannen zowel als voor vrouwen? Het lijkt een universeel gegeven; alsof alle denkende schepselen verder groeien nadat hun lichaam, en zelfs hun geest, volwassen is geworden.'
Pater Guarda maakte er een punt van elk gezicht tijdens de mis te herkennen, er een naam en indien mogelijk een adres en eventueel andere informatie aan te kunnen verbinden. 'Misschien is het een kwestie van een veranderende opvatting van vrijheid. Hier, in het land van de vrijheid, wordt dit begrip in brede kringen bediscussieerd, becommentarieerd en geëvalueerd. Het wordt gezien als een "onvervreemdbaar recht", neergelegd in de Onafhankelijkheidsverklaring.'
Pater Guarda hield graag de gezichten van zijn parochianen in de gaten als hij preekte, terwijl hij, als hij een bijbeltekst voorlas, nauwelijks opkeek. 'Mogen we daarom zeggen dat we weten wat vrijheid betekent, wat de waarde ervan is?'
Hij deed dat, naar hij aannam, omdat hij het effect van zijn woorden op de mensen wilde zien, terwijl het effect van Gods woord een zaak van henzelfwas. 'Dat kan alleen als we de kenmerkende factoren van vrijheid kennen. In de woordenlijst van de menselijke geest zijn er misschien niet genoeg woorden om de definities van vrijheid op te noemen, maar toch móeten we in staat zijn tot een set van kenmerkende factoren te komen. Desalniettemin kan de vrijheid - en vaak is dat het geval - ook buiten die factoren om bestaan. In dat geval staat vrijheid gelijk met chaos.'
Maar nu zag hij in zijn verbeelding een visioen van de man in de biechtstoel. Het beeld was vaag en onderbelicht, maar de pijn en wanhoop waren overduidelijk. Guarda kon niet zeggen hoe hij wist dat dit gezicht in zij n gedachten dat van de biechteling was - hij had tenslotte geen idee hoe de man eruitzag - maar hij wist het evengoed. Hij werd een moment zó
overrompeld door zijn gedachten dat hij zijn preek onderbrak. Hij voelde plotseling een angst die hij sinds Vietnam niet meer had gekend en hij moest zich inspannen om zich weer op zijn preek te concentreren.
'Chaos is vernietiging,' zei hij, denkend aan de oorlog. 'Het is de vernietiging van de geest, van de natuur, van de natuurlijke orde der dingen. Het is de vernietiging van God.
Zonder vrijheid is er geen keus. Dat is waar. Maar met alléén maar vrijheid wordt de keuzevrijheid een illusie. In een wereld die als enige grens de vrijheid heeft, is er geen landschap, geen bewoning, geen horizon waaraan je progressie en regressie kunt afmeten. Er is in feite geen verleden - en daarmee geen toekomst. Er is slechts het heden, nooit veranderend, versteend.'
Terwijl hij sprak, voelde Guarda een zekere paniek opkomen. Hij had het gevoel of hij werd achtervolgd door een verschijning: de geest van de biechteling. Maar dat zou betekenen dat de man dood was!
'De verkalking van het leven is het enige ware kwaad,' ging Guarda hardnekkig verder. 'Het bestond niet voordat satan uit het paradijs werd verdreven. Het is de enige schepping van satan. Uit de verkalking van het leven ontstonden de zogenaamde zeven hoofdzonden. Maar satan schiep die zonden niet; zijn werk was al gedaan. God schiep de zeven hoofdzonden om satan op zijn plaats te houden - en om er zeker van te zijn dat satan nooit zou begrijpen welke macht hij in zich had door zijn schepping van de chaos.
Daar bestaat geen gevaar voor, omdat de satan het kwaad belichaamt. Daarom is hijzelf versteend, zonder verandering. Terwijl God nooit stilzit. God lijkt op maanlicht dat op de oceaan speelt. Het danst, zingt, streelt, huilt, gromt en krimpt zonder ophouden. God is één ding en tienduizend dingen. God is tienduizend en tien miljoen dingen. God is alles alles, behalve het kwaad. God gunde satan zijn trots omdat Hij het belang van keuzen inzag. En dat brengt ons bij satan...'
En toen zag pater Guarda hem. Terwijl zijn blik over de gemeenschap gleed, ontdekte hij één gezicht tussen de vele die hij kende dat vreemd voor hem was. Het was een lang, mager gezicht met een donkere huid; het gezicht van een roofdier.
'Moet satan gevreesd worden? Moet hij gehaat worden? Laten we eens zien.'
De vreemdeling keek naar hem met een vreemde, intense blik. 'Satan is slim, maar hij is nfet intelligent. Als hij dat wél was, zou hij zich bewust zijn van het begin van macht dat God hem gegeven had. Maar dat is hij niet.
God weet dat natuurlijk. Zou hij anders de ontdekking van het kwaad aan satan hebben toevertrouwd? Satans slimheid ligt in zijn vermogen alle aandacht aan één detail te wijden. Satan heeft in feite een soort oogkleppen voor; zijn blikveld is uitermate beperkt. En dat beperkte blikveld is essentieel voor het uitdenken van folteringen. En foltering is uiteindelijk waar satan voor staat.
Satan is, zoals God heel goed weet, de meesterbedrieger. En zijn eerste leugen - zijn meest fascinerende leugen - is de vrijheid. Vrijheid van Gods tirannie, van de tirannie van het paradijs, van de Kerk, en ten slotte, van het geloof. Want ziet u, het geloof is de uiteindelijke graadmeter. Geloof geeft de wereld haar grenzen, haar horizonten. Het geloof plaatst alles in zijn eigen perspectief. Het geloof laat de mensen zien waar ze in het universum staan; het onderscheidt hen van de bergen, de bomen, de hemel, de aarde, van hun eigen scheppingen. Geloof brengt de mensen in vervoering en maakt hen nederig.
Satan zegt: "Luister naar mij en omhels de vrijheid. De vrijheid ligt voor het oprapen." Wat hij nadrukkelijk niet zegt, is, dat om de vrijheid te omhelzen, je het geloof moet opgeven. Dat is zijn leugen. We moeten begrijpen dat wat de satan vrijheid noemt, niet meer of minder is dan de dood van God. Het is het vrijmaken van de chaos.'
Toen de preek ten einde was, maakte pater Guarda zich op om het preekgestoelte te verlaten. Maar nu, met de donkere man die naar hem zat te staren, voelde hij bijna een tegenzin om dat te doen.
'We geloven in God...' Hij ging de gemeente voor in gezang, waarna Donnelly met de collecteschaal rondging. Guarda besteedde speciale aandacht aan de vreemdeling. Zijn ogen sperden zich open toen hij zag dat de man een biljet van duizend dollar op de schaal met briefjes van één, vijf en tien dollar legde.
Ter voorbereiding van de eucharistie schonk pater Guarda water en wijn in de zilveren drinkbeker. Hij haalde de ouweltjes te voorschijn en zag hoe de parochianen opstonden om een rij te vormen. Een voor een legde Guarda een hostie in de omhooggekeerde handpalmen en zegende hen.
'Lichaam van Christus.'
'Amen.'
Toen was de man met het donkere gezicht aan de beurt. Hij stond voor Guarda en in plaats van zijn hand op te houden, opende hij wijd zijn mond. Was er iets vreemds aan zijn gezicht? Guarda werd gedwongen voorover te buigen om de hostie op de tong van de man te leggen. Terwijl hij dat deed, rook hij een ziekelijkzoete lucht die hij niet kon thuisbrengen. Het kwam uit de open mond van de man.
'Lichaam van Christus.'
Guarda keek en werd gevangen door de blik van de man. Een vleug herinnering: een gloeiendhete dag in augustus, toen hij de spuitende brandkranen van Tenth Avenue had verwisseld voor twee weken jeugdkamp. De jonge Dominic Guarda was tijdens een boswandeling oog in oog met een ratelslang komen te staan. Het reptiel had hem aangestaard, zonder nieuwsgierigheid, maar met een soort myopische honger die hij pas later, toen de jongen in een man was veranderd, had leren begrijpen als het totale kwaad: vijandig, monolithisch, primitief. Nu kwam pater Guarda deze blik weer tegen.
'Amen.'
De man had zich omgedraaid en met een intense huivering vroeg Guarda zich af of hij het zich allemaal slechts verbeeld had. Guarda had de gewoonte om na de mis even tot zichzelf te komen in de sacristie. De sacristie van de Holy Trinity was bijzonder mooi en ruim en stond vol met kerkelijke relieken die Guarda langzaam en met liefde wilde leren kennen. In de sacristie was het altijd schemerig. Er zat slechts één klein raam in de stenen buitenmuur en dat werd van de straat afgeschermd door een dikke ligusterheg van zo'n vijf meter hoog. Tegenover het raam stond een glanzend eiken bank in dezelfde stij l als de kerkbanken in het schip van de kerk. Daar ging Guarda altijd zitten na de mis. De bank zat ongemakkelijk, maar dat was ook de bedoeling. Contemplatie en comfort gingen niet samen in het woordenboek van de kerk.
Pater Guarda zat op de bank en staarde naar het groene gebladerte van de liguster. Een mus scharrelde door de heg op zoek naar iets. Terwijl hij de vogel bekeek, zag hij weer de driehoekig gevormde kop van de slang voor zich. Hij kon de olieachtige schubben zien glimmen in het gefilterde zonlicht, het obscene flitsen van de gevorkte tong, de zwarte, peilloze ogen.
Pater Guarda ging met een plotselinge beweging vooroverzitten. De mus was bezig iets - een insekt waarschij nlij k - uit het donkere gebladerte te trekken. Hij keek met een soort hulpeloze gefascineerdheid toe hoe de rover zijn prooi verslond.
Wanneer werd hij zich ervan bewust dat er nog iemand in de kamer was? Hij kon het niet zeggen, zo diep was hij verzonken geweest in zijn eigen gedachten.
'Pater Donnelly?' Zijn assistent keerde vaak terug in de sacristie omdat hij een of ander voorwerp in de plooien van zijn misgewaad was kwijtgeraakt.
'Ja, pater.'
Dat was niet Donnelly's stem. Guarda draaide zijn hoofd om. 'Wie is dat?' Hij richtte zijn vraag tot de donkere verste hoek van de ruimte. 'Wie is daar?'
'Pater Donnelly werd plotseling weggeroepen.' De stem kwam nu van direct achter hem. Guarda probeerde zich om te draaien, maar iemand pakte hem vast, stevig, onvermurwbaar, en hield hem in bedwang.
'Wie bent u?' vroeg pater Guarda. 'Wat wilt u? Geld? Ik heb niet veel. Goud? Waar zou je de relieken moeten verkopen?'
'Ik ben hier om u naar huis te brengen,' zei de stem, zo dichtbij dat pater Guarda dezelfde dikke, zoetige lucht kon ruiken die hij tijdens de eucharistie had waargenomen. Hij merkte dat de greep op hem werd verstevigd. Dat maakte hem niet bang; in zijn jeugd was vaak genoeg een beroep op hem gedaan om een of andere bullebak een lesje te leren. Dat was hem zó goed afgegaan dat hij zelfs korte tijd had overwogen een carrière in de boksring te zoeken, tot zijn vader dat uit zijn kop had geslagen. In plaats daarvan had de jonge Dominic dienst genomen in het leger en was naar Zuidoost-Azië gezonden, voordat hij, tot in zijn ziel gekwetst, zijn heil bij God had gezocht.
Zelfs nu nog hield hij zijn lichaam op peil door nauwgezet elke dag zijn oefeningen te doen en onder de kerkelijke gewaden ging een krachtig, gespierd lichaam schuil.
'Ik bén thuis,' zei hij. Hij dwong zijn lichaam zich te ontspannen. Deze man verschilde in niets van de herrieschoppers die hij op Tenth Avenue was tegengekomen.
'Nog niet helemaal,' zei de stem in zijn oor.
Pas toen, toen hij de druk op de zenuwen in zijn nek voelde toenemen, begreep Guarda in welk gevaar hij verkeerde. Hij bracht zijn schouders en armen omhoog en toen de man achter hem zich verplaatste om zijn greep niet te verliezen, bracht hij met een ruk zijn lichaam naar voren en was weer vrij.
Hij draaide zich razendsnel om en plaatste in het wilde weg een stoot naar het gezicht van de man. Hij voelde de weerstand toen hij hetjukbeen raakte en trok zijn vuist in een draaiende beweging terug. Hij hoorde iets scheuren, staarde naar zijn hand en stond als aan de grond genageld. Een rafelig stuk vleeskleurig rubber zat rondom zijn vingers, glibberig van de make-up.
Pater Guarda keek op naar de donkere man. Nu begreep hij wat er zo raar was geweest aan het gezicht dat hij tijdens de eucharistie van zo dichtbij had gezien: het had geen poriën. Er zat nu een gat in de fac.ade en op de rechterwang van de man stak er echte huid doorheen. De man droeg een zeer natuurgetrouw masker.
'Wie bent u?' vroeg Guarda weer. 'Ken ik u?'
'Dat is niet van belang,' zei de man. Wat was er toch zo bekend aan de stem? vroeg Guarda zich af. 'Ik ken ü.'
Het geluid van de stalen waaier die zich opende was van een angstaanjagende helderheid in de kleine sacristie. Het was van zo'n zuiverheid dat het recht in Guarda's ziel leek te snijden. Hij huiverde. Nu wist pater Guarda dat dit niet gewoon een van die straatvechters was. Hij bracht zijn rechterhand omhoog en sloeg een kruis. 'God zij met u. Hij zal u vergeven.' Hij moest het tweemaal zeggen, omdat zijn mond droog was.
De man met de twee gezichten deed een stap in zijn richting en Guarda deinsde achteruit. De man kwam verder naar voren; Guarda stapte achteruit tot hij met zijn rug tegen het raamkozijn stond. De man met de twee gezichten bewoog de waaier met zó'n snelheid en behendigheid door de lucht dat hij een gonzend geluid maakte, als het gejank van een beest.
Pater Guarda richtte zijn aandacht niet langer op het wapen, maar keek in plaats daarvan naar de ogen van de man. 'Ik ken u inderdaad,' zei hij. 'Ja. Van heel langgeleden.'
'En van ver hiervandaan,' zei de man met de twee gezichten bijna dromerig. 'Ja.'
Toen vloog de stalen waaier als een gigantische vleermuis door de lucht. De versterkte rand ervan groef zich met zó'n kracht in Guarda's hals dat zijn hoofd van de romp werd gescheiden en door het raam achter hem vloog.
Glas versplinterde, bloed spoot in het rond en de man met de twee gezichten stapte opzij. Toen hij zij n stalen waaier weer oppakte, zag hij het hoofd van pater Guarda in de beschaduwde plek tussen heg en huis liggen. Hij boog zich om het stuk rubber uit Guarda's hand te pakken, maar de greep van de priester was te sterk en hij moest twee van diens vingers breken om het te pakken te krijgen. En zelfs toen moest hij het nog losrukken.
Hij ging weer staan en sloeg met de dikke kant van de nu gesloten waaier de overblijvende stukken glas uit het raam, waarna hij naar buiten klom.
Onder de heg hurkte hij neer, pakte Guarda's van de romp gescheiden hoofd en drukte een laatste kus op de blauw wordende lippen. Een moment later was hij verdwenen en de mus, die na de explosie van brekend glas was teruggekeerd, veegde zachtjes met zijn vleugel langs Guarda's wang toen hij neerstreek.
Deel een
Gouden steden in de woestijn
VOORJAAR, HEDEN: New York/Parijs/
Nice/New Canaan/Vence
Christopher Haye had altijd schrijver willen worden. Maar die gedachte was op dat moment ver van hem verwijderd, op die loodgrijze, door de regen doorweekte middag in april. Hij speelde, zou je kunnen zeggen, een hoofdrol in de broeierige, volgepakte rechtszaal van de rechtbank aan Centre Street, te midden van de chaos van downtown Manhattan. Hij stond naast de beer van een vent met het ziekelijk bleke gezicht die zijn cliënt was en terwijl hij op de uitspraak van de jury wachtte, probeerde Chris Haye zij n afkeer van het advocaat zij n te onderdrukken. Het was ook moeilijk te rijmen met de enorme sommen geld en de hoeveelheid werk die erin waren gestoken om hem door Princeton en de Harvard Law School te loodsen. Hard werken was hij wel gewend; dat was een artikel dat rijk voorhanden was. Net zoals zijn familie rijk was in de meer gebruikelijke zin des woords. Zijn vader was eigenaar van een wereldomspannend concern en in die tijd zat hij met zijn derde vrouw in Peking, om handelsrechten te verkrijgen voor een van zijn bedrijven in het Verre Oosten.
Chris' harde werken op school was niet voor niets geweest. Zijn talenten waren onder de aandacht gekomen van een gerenommeerd advocatenkantoor aan Park Avenue, dat nog net klein genoeg was om af en toe frisse krachten aan te nemen.
Max Steiner, de oudste firmant, en degene die Chris had aangenomen, was een kleine, gedistingeerde man van midden zestig. Hij had grijs, al wat dunner wordend haar en werd kaal precies op de plek waar een monnik zijn tonsuur had. Hij had een grote neus, die hem eerder interessant dan lelijk maakte, en wijd uit elkaar staande bruine ogen die niets ontgingen. Ze stonden wat droevig, had hij Chris verteld, omdat hij jood was en de wereld joden haatte.
'Je moet wél begrijpen,' zei hij, de eerste dag van Chris' nieuwe baan,
'dat, hoe bril j ant ik j e ook vind, j e j e eerst zult moeten bewijzen. Je eerste zaken zullen dan ook op het eerste gezicht wat simpel lijken.'
'Wat u wilt zeggen is dat de nieuwelingen vooral de vervelende gevallen krijgen,' had Chris geantwoord. 'Misschien zelfs wel de irrelevante zaken.'
Steiner glimlachte. 'Mijn grootvader placht te zeggen: "Het maakt geen verschil of je op een bedelaar of een miljonair spuugt, je moet alleen niet gepakt worden."' Zijn trage manier van praten, met veel klemtonen en vaak van de hak op de tak springend, had iets ontwapenends. Chris was niet uit het veld geslagen. 'En als ik u nu eens vertel dat ik niet spuug,' had hij gezegd.
'We zijn allemaal mensen,' had Steiner geantwoord. 'We zijn allemaal hetzelfde.'
'Alleen worden sommigen niet gepakt.'
Steiner was achterover gaan zitten in zijn stoel en had zijn handen achterzijn hoofd gevouwen. Hoewel hij goed gekleed ging, zagen zijn kleren er altijd wat verfomfaaid uit en dat bezorgde hem ook voor een groot deel zijn vriendelijke, vergevensgezinde voorkomen. De eerste keer echter dat Chris Steiner in de rechtszaal bezig had gezien, was hij stomverbaasd over diens snelheid en precisie, als van een chirurg. 'U schijnt iets bijzonders in gedachten te hebben, mr. Haye. Waarom niet meteen vertellen wat het is?'
'Goed dan,' had Chris gezegd. 'Ik ben hier niet gekomen om de restjes af te handelen. Ik wil een reputatie opbouwen. Ik neem aan dat Steiner, McDowell en Fine niet anders zijn dan andere druk beklante advocatenkantoren, in die zin dat ook hier elke dag wel een aantal lucratieve zaken wordt afgeketst. Veel daarvan wordt alleen maar afgehouden omdat die zaken zo hopeloos lijken dat geen enkele firma ze wil aannemen. Eerlijk gezegd, sir, denk ik dat zoiets fout is.'
Chris had het recht voor ieder menselijk wezen bepleit op de best mogelijke verdediging en had dat op net zo welsprekende wijze gedaan als hij tijdens zijn rechtenstudie hypothetische gevallen had bepleit.
'Ik hoop dat u weet wat u doet, mr. Haye,' had Steiner gezegd.
'Ik geloof van wel, meneer. Ik heb hier heel wat over nagedacht.'
'Ik moet u wél in alle oprechtheid vertellen dat er bij onze firma mensen zijn die uw egalitaire opvattingen niet delen.'
Chris wist dat Steiner doelde op de andere senior partners. 'Zonder gelijkheid kan er geen rechtvaardigheid zijn, meneer,' had hij gezegd. Steiner gromde. 'We zullen zien.'
Vijfjaar lang had Chris geploeterd in de laagste regionen van de Newyorkse samenleving, in wat bekendstond als het Duivelscircuit. Hij begon met een kleine maar niet onbelangrijke zaak die de firma anders nooit had aangenomen. Tot veler verbazing en vervolgens afgunst had hij hem gewonnen en al spoedig kreeg hij steeds grotere en ingewikkelder zaken te behandelen.
Chris gooide zich helemaal op zijn werk en binnen een paar jaar was hij zó succesvol dat de nieuwsmedia zijn zaken begonnen te volgen. Steiner was op Chris' eerste verjaardag bij de firma zijn kantoor binnengelopen en had gezegd: 'Je hebt de gave, Chris. Je hebt wat men noemt de fluwelen handschoen; de j ury gelooft j e. Ze zien j ou, niet de cliënt. Ze luisteren naar alles wat je zegt.'
Chris bleef zaak na gevierde zaak winnen. Spoedig werd hij door iedereen gevraagd en hij had nooit meer tijd voor zichzelf. En dat was het moment dat hij besloot voor zichzelf te beginnen. Nu had hij een gerenommeerd advocatenkantoor aan Park Avenue, met zijn eigen, door hemzelf uitgezochte firmanten en personeel en, omdat Max Steiner daarop had gestaan, een adviserende functie bij zijn oude firma, die hem niet dan met grote tegenzin had laten gaan.
Dat was achttien maanden geleden. Toen was Marcus Gable zijn kantoor binnen komen lopen en alles was op zijn kop gezet. Marcus Gable was de man die nu naast Chris stond te wachten op de juryuitspraak. Hij was beschuldigd van moord in de tweede graad vanwege de dood van zijn vrouw Linda. Zij had een pistool van hem in handen gehad waarvoor hij een vergunning had. Ze wist niet hoe het wapen werkte, had Gable gezegd - ze haatte vuurwapens in feite. Ze wilde het, zo zei hij, niet in de slaapkamer hebben en had het van het nachtkastje gepakt toen het afging en ze door de kogel getroffen werd. Ze was direct dood. De openbare aanklager had aangevoerd dat Linda Gable Marcus had geconfronteerd met het feit dat hij overspel had gepleegd. Ze hadden ruzie gekregen en die was uitgelopen op een gevecht, waarbij Gable het wapen had gepakt en zijn vrouw had doodgeschoten.
Alix Layne, de adjunct-officier van justitie, had via een hele rij getuigen weten aan te tonen dat Marcus Gable nogal opvliegend was en bij het minste of geringste ontplofte. De openbare aanklager stelde ook vast dat Gable een groot deel van de week in een klein appartement in Manhattan doorbracht en niet in de luxueuze woning aan Fifth Avenue die hij en zijn vrouw deelden. Via bedekte toespelingen werd gesuggereerd dat Gable een maitresse had.
Chris bracht daartegenin, ook weer met de hulp van een hele schare getuigen, dat de aard van Gables werkzaamheden onregelmatige werktijden met zich meebracht, met name als het ging om zijn zaken overzee die moesten vanwege het tijdsverschil in de kleine uurtjes worden afgehandeld. In de laatste fase van lange en ingewikkelde onderhandelingen maakte hij er een gewoonte van zijn zaken in het appartement af te handelen, omdat hij dat verre van zijn privé-leven wilde houden. In de beslotenheid van zijn met mahonie beklede kantoor had Chris Gable herhaaldelijk gevraagd of er iets waar was van een affaire. Hij legde uit dat, als de tegenpartij het bestaan van een maitresse kon aantonen of zelfs maar het idee bij de jury aannemelijk kon maken, Gable in de problemen zou zitten.
'Ik dacht dat ik onschuldig was tot het tegendeel werd bewezen,' had Gable gezegd. 'De jury moet me schuldig bevinden, zonder ook maar een schaduw van twijfel.' Hij had zijn vlezige schouders opgehaald. 'Waar maken we ons zorgen over?'
Chris was onverstoorbaar verder gegaan. 'De openbare aanklager zal de jury foto's laten zien van uw vrouw zoals de politie haar heeft gevonden. Ze zullen iedereen voor de rechtbank slepen - en ik bedoel iedereen
- die u ooit met een vrouw heeft gezien, onschuldig of niet.'
'Dan zal ik u eraan herinneren dat ik degene was die de politie heeft gebeld,' zei Gable. 'Ik was aanwezig toen ze arriveerden en ik heb hun alles laten zien. Ze mochten overal hun neus insteken.'
Chris kende Gable goed genoeg om te beseffen dat het geen zin had te zeggen dat de politie dat tóch wel gedaan zou hebben. Daar had ze Gables toestemming niet voor nodig. 'Ik geef toe dat dat niet de meest waarschijnlijke handelwijze van een schuldige is,' zei hij. 'Daar zijn we het over eens. Ik probeer u echter aan het verstand te brengen dat dit geen eerlij k gevecht is.
We mogen hopen en bidden dat de gerechtigheid ten slotte zal overwinnen, zeker bij de jury, maar tot het moment dat ze zich terugtrekken om te beraadslagen, mag alles. Het Openbaar Ministerie zal zich niet geroepen voelen u of wie dan ook om u heen te sparen. Ik ken de aanklager, Alix Layne, heel goed. De officier van justitie wil deze zaak kennelijk heel graag winnen; Alix Layne is zijn beste medewerkster. Ze is slim en vastberaden. Ze wil ook graag op de voorpagina en ruikt bloed op een kilometer af stand.'
'Zeg, wacht eens even, ik ben een Vietnam-veteraan,' zei Gable. 'Ik heb een handvol onderscheidingen en kan je wél vertellen dat ik ze allemaal verdiend heb. Er zijn heel wat kerels die hun leven aan mij te danken hebben. Ik verwacht wel datudat in mijnvoordeel laatwerken. Ik wil grote koppen zien: OORLOGSHELD VOOR HET GERECHT! Dat zal ze te denken geven. En het is nog waar ook. Verdomme, ik heb er nog steeds nachtmerries van.'
Marcus Gable knikte. 'Oké, het zal er dus hard aan toe gaan.' Hij haalde zijn schouders op. 'En wat dan nog? Ik ben door de hel gegaan en er weer uitgekomen. Laat Alix Layne maar komen; we zullen haar dubbel en dwars terugpakken. Ik wil alleen maar weten wanneer ik weer aan het werk kan. Deze hele verdomde toestand gaat me veel te veel geld kosten.'
'Met die "verdomde toestand" bedoelt u naar ik aanneem de dood van uw vrouw?' vroeg Chris.
'Haar dood heeft daar niets mee van doen.' Gable had de neiging elke mening die niet de zijne was van tafel te vegen. 'Ik heb het over deze parodie op een rechtszaak die ik gedwongen ben bij te wonen.'
Chris vroeg zich af of het woord 'wroeging' in Gables vocabulair voorkwam. Dat zou misschien wel, maar Chris was ervan overtuigd dat hij het verwerpelijk vond.
'De waarheid,'hield Chris vol. 'Dat is wat ik wil weten, mr. Gable. Als u me ook maar iets onthoudt, kan ik u niet optimaal verdedigen. En als het Openbaar Ministerie iets over u te weten komt wat mij onbekend is, kunt u zich vast gaan voorbereiden op een verblijf in een cel voor de komende vijftien jaar.'
'Waarom praat u over gevangenisstraf?' had Gable gevraagd, terwijl hij uit zijn stoel opstond. Hij had een heel energieke uitstraling. 'Ik heb u nou juist aangenomen om dat te voorkomen.' Hij bekeek een reproduktie van Degas aan de muur. 'Weet u, twee jaar geleden heb ik het origineel gekocht. Ik vond er niet veel aan, maar daar heb ik het ook niet voor gekocht. Linda dacht geloof ik dat het goed bij de sofa in de woonkamer zou passen; ik weet het niet precies meer. Nou ja, wat doet het er ook toe. Ik heb het vorige maand weer verkocht, op een veiling, en kreeg er het viervoudige voor terug.' Hij draaide zich weer om naar Chris. 'Het is gewoon niet te geloven. De Jappen kopen alles op wat ze in handen kunnen krijgen. Het lijkt wel een school piranha's. Ze vallen over elkaar heen om maar zo snel mogelijk van hun overgewaardeerde yens af te komen.'
'En wat wilt u daarmee zeggen?' vroeg Chris.
Gable knipperde met zijn lange wimpers. 'Ik wil maar zeggen dat kunst voor mij, net als alles, handel is. Wat moet ik ervoor betalen, hoeveel verdien ik erop als ik het weer verkoop. Kleur, vorm, perspectief, visie, het interesseert me geen donder. Ik vraag me eerlijk gezegd af wie dat wél interesseert.'
Chris keek uit het raam naar de door uitlaatgassen wazig geworden contouren van Central Park en telde tot tien. 'Wat die maitresse betreft,'
zei hij eindelijk.
'Dat is een leugen!' Gable sloeg met zijn vuist op Chris' bureau. Zijn gezicht was tot een strak masker vertrokken. Chris was bang dat, als hij er met een hamer op zou slaan, het in stukken uiteen zou vallen. 'Ik hield van mijn vrouw. Iedereen die wat anders beweert, is een leugenaar. Oké?'
Chris had geknikt. 'Oké. Maar ik moet u ervoor waarschuwen dat we de komende week door het slijk worden gehaald.'
'Daar betaal ik u voor,' had Gable gezegd, staande in de deuropening.
'Doe gewoon uw werk en vraag mij verdomme niet om permissie.'
Op dat moment realiseerde Chris zich hoezeer hij dat werk haatte. Hij had altijd geloofd in de rechten van het individu en ook in het Amerikaanse systeem van rechtspraak. En om daaraan bij te dragen, was hij rechten gaan studeren.
Maar na al die verheven, idealistische debatten op de universiteit, na zijn discussie met Max Steiner over schijnbaar niet te winnen gevallen, waren de jaren in het Duivelscircuit gekomen en had hij het uitschot van de maatschappij door de nobele ruimten van het gerechtsgebouw zien sluipen. Chris was er algauw achtergekomen dat die mensen vaak lachten om de wet en slimme advocaten als hijzelf inhuurden om eronderuit te komen. En Chris, die geloofde dat de rechten van een ieder beschermd moesten worden, had eraan meegedaan. Hij schermde zijn blikken ervoor af, zoals je doet bij een leuke vrouw die een wratje op haar kin heeft. Hij begroef zich liever in zijn werk. De menselijke psyche was meer iets voor een psychiater; het was niet aan hem om daarover te oordelen. Nu kwam hij erachter dat hij, door geen aandacht te schenken aan het soort klanten dat hij aannam, ook geen oog meer had voor het soort advocaat dat hij geworden was. Zonder dat hij wist wanneer het precies was begonnen, was zijn absolute geloof in de juistheid van wat hij deed gaan afbrokkelen. Marcus Gable verdedigen was eigenlijk de druppel die de emmer deed overlopen. Gable was het instrument dat zijn angsten en twijfels liet samenvallen.
Chris herinnerde zich Max Steiners woorden: Ik hoop datje weet watje doet. En zijn eigen beschamend naïeve antwoord: Dat weet ik, meneer. De droeve waarheid was echter dat Chris totaal niet wist waaraan hij begon. En Max had dat natuurlijk geweten. Waarom had hij Chris dan niet tegengehouden?
Chris vroeg zich af hoe hij deze nieuwe - en gevaarlijke - gevoelens moest verzoenen met het nog steeds in hem aanwezige idealisme. Hij had het niet alleen opgegeven naar een antwoord te zoeken, maar de vraag eenvoudigweg uit zijn gedachten gebannen.
Hij had de woede ingeslikt die hij jegens Gable voelde, de teleurstelling die hij voelde, en was verder gegaan met zijn werk. Hij weerlegde alle door de aanklager aangedragen feiten. Hij riep Linda's vrienden op, haar vroegere psychiater en de artsen van het instituut waar ze meer dan eens was opgenomen wegens alcoholverslaving. Alix Layne, die zag waar Chris heen wilde, had heftig geprotesteerd dat de getuigenissen niet ter zake doende en misleidend waren, maar haar protest werd verworpen. Al die getuigen deden uitvoerig verhaal van Linda's talloze aanvallen van depressie, van onderdrukte woede en haar fixatie op het lugubere. Zo verklaarde een van de artsen van het instituut dat Linda Gable zes maanden lang met het idee had rondgelopen dat de duivel bezit van haar had genomen.
De bedoeling van dat nogal vulgaire gespit in Linda's persoonlijke hel was om een andere kant van Marcus Gable te laten zien. Aanvankelijk had de jury hem gezien als een harde man die alleen oog had voor zijn zaken. Nu gaf Chris hun zijn hele oorlogsverleden, waaruit moest blijken dat Gable op en top een patriot was, een held en een zeer meegaande echtgenoot: geduldig, vriendelijk, tolerant. Chris had zijn extra fluwelen handschoen gebruikt en de zaak vrijwel in zijn voordeel beslecht. CHRIS
HAYES OORLOGSHELD, hadden de krantekoppen geschreeuwd. Over Marcus Gable werd niet gerept.
De enige onzekerheid was nog dat Alix Layne had beloofd met de maïtresse van Gable op de proppen te komen, van wie de getuigenis hem de das zou omdoen. Maar uiteindelijk kwam er geen maitresse opdagen en naar Chris' mening was de zaak toen bekeken.
'Leden van de jury,' begon de rechter nu, 'bent u tot een uitspraak kunnen komen?'
'Jawel, eerwaarde,' zei hun woordvoerder, en hij overhandigde een stuk papier aan de gerechtsdienaar, die er een eeuwigheid over leek te doen om bij de tafel van de rechter te komen.
De rechter nam het briefje aan, opende het en las het. Hij hief zijn hoofd op en knikte naar de jury.
'Wat betreft de aanklacht van moord in de tweede graad op Linda Gable,' begon de woordvoerder van de jury, 'achten wij, de jury, Marcus Gable onschuldig.'
De rechtszaal barstte los in een eruptie van lang opgekropte emoties. Te midden van dat alles stond Marcus Gable, stil en stoïcijns. Totdat Chris eindelijk vroeg: 'Mr. Gable, is alles goed met u?'
'Jazeker,' zei Gable. Hij had zelfs niet met zijn ogen geknipperd. 'Laten we een biefstuk gaan eten.'
Terwijl ze de rechtszaal verlieten, duwde Chris een getypt vel papier in Gables handen, een van tevoren door Chris opgestelde verklaring voor de pers, die in de schemerige, marmeren hal om hen heen dromde.
'Dat is alles, mensen,' zei Chris, toen Gable klaar was met voorlezen.
'Mijn cliënt heeft gezegd wat hij zeggen wilde. Verder geen commentaar.'
Hij manoeuvreerde Gable door het dichte kluwen mensen. Boven aan de brede stenen trappen werd hij echter tegengehouden door Alix Layne.
'Ik zou je graag even spreken,' zei de adjunct-officier van justitie. Chris wendde zich tot zijn cliënt. 'Ik ben zó bij u.'
Alix Layne keek Gable met koele, grijze ogen na toen deze op weg ging naar zijn enorme limousine. 'Het verbaast me dat hij loopt,' zei ze. 'Een reptiel als hij zou eigenlijk van de trap af moeten kruipen.' Ze draaide zich om naar Chris. 'Ik wou dat ik kon zeggen dat ik bewondering heb voor wat je daarbinnen hebt gedaan.'
'Het was mijn werk.'
Alix snoof. Op haar wangen verscheen een hoogrode kleur. Ze had een prerafaëlitisch gezicht zonder scherpe kantjes, dit in tegenstelling tot haar krachtige persoonlijkheid. Haar roodbruine haar viel krullend tot net onder in haar nek en om haar hals droeg ze een zilveren ketting. 'Het was je werk om een moordenaar vrij te krijgen?'
'Let op je woorden, raadsvrouw,' zei Chris. 'Mijn cliënt is zojuist van alle blaam gezuiverd.'
'Maar hij is nog steeds een moordenaar,' zei Alix Layne. 'Misschien zijn wij drieën - jij, ik en Gable - de enigen die het weten. Maar dat doet er niets aan af. En als ik alle bewijsmateriaal zou hebben gekregen dat me was beloofd, zou nu iedereen het weten.'
'Neem een goede juridische raad van mij aan. Houd je mond,' zei Chris. Hij verbaasde zich erover dat hij zich zo kwaad voelde, verraden bijna. Zou het soms iets te maken hebben met het feit dat hij de openbaar aanklaagster leuk vond? Hoe vaak had hij al niet op het punt gestaan haar mee uit te vragen? De keren dat ze een kort praatje met elkaar hadden gemaakt tussen twee rechtszaken in had hij haar zonder uitzondering aantrekkelijk gevonden, behalve dan haar ouderwetse preutsheid. Ze leek wat stijfjes, alsof ze niet overweg kon met haar eigen seksualiteit. Dat ze zijn benadering van de rechtspraak afkeurde, was duidelij k; dat ze hem ondanks haar twijfels aantrekkelijk vond, was al even duidelijk. 'Accepteer het feit dat je verloren hebt. Je had een zwakke zaak en de media zullen zich er van alle kanten op storten - en ook op jou. En ik zeg je hierbij dat, als je zo verder gaat, ik je namens mijn cliënt zal moeten aanklagen wegens laster.'
'Dat is natuurlijk een lachertje.' Alix Laynes ogen spoten vuur. 'God, ik ga zo langzamerhand over mijn nek van zelfvoldane klootzakken zoals jij, die een vermogen rekenen om slijmjurken als Gable vrij te krijgen en dan met zo'n stichtelijk verhaaltje naar de pers komen. Iedereen heeft recht op de beste verdediging. O, zeker. Je vergat er alleen bij te vermelden dat die verdediging wel tweehonderdvijftig dollar per uur kost. Het is allemaal zo verschrikkelijk schijnheilig. Vertel me eens, wanneer was de laatste keer dat je een pro bono-zaak op je nam, gewoon omdat je in je cliënt geloofde? Jij bent geen advocaat, mr. Haye, je bent een showman!
Je hoort in een tent, samen met jongleurs, vuurvreters en verkopers van wonderolie.' Ze gebaarde naar de natuurstenen fac.ade van het gerechtsgebouw. 'Ben je er nóg niet achter dat er voor jou geen plaats is in deze tempel van gerechtigheid?'
Voordat Chris kon antwoorden, was ze verdwenen, verzwolgen door de massa die rondom de hoofdingang zwermde. Hij voelde zich eerder terneergeslagen dan kwaad. Het was alsof ze een kijkje in zijn hoofd had genomen en het vuil eruit had gehaald.
'Shit,' zei Chris in zichzelf, terwijl hij de trappen afsnelde, de grijze dag in. Het regende nu een stuk harder en huiverend dook hij in de limousine van Gable.
'Wat heeft dat trekkebenen te betekenen, raadsman? Is me niet eerder opgevallen.'
Chris grijnsde vluchtig. 'Het is de regen.' Hij hield er niet van aan de pijn in zijn been herinnerd te worden. 'Stelt niets voor. Een oude heupblessure.' In de auto was het donker als in een lijkwagen.
'Sport of de oorlog?' vroeg Gable. Hij had zich inmiddels een glas champagne ingeschonken uit de kleine koelkast in de wagen.
'Beide,' zei Chris. Maar zijn gedachten waren nog bij hetgeen Alix Layne had gezegd.
'O?' Voor het eerst sinds Gable hem kende, keek hij Chris met enige belangstelling aan. 'Eén moment,' zei hij, en richtte zich tot de chauffeur.
'Naar The Grill, Eddie. En snel! Ik sterf van de honger.'
'Jawel, mr. Gable.' En de limousine voegde zich soepel in het drukke verkeer.
'Oké,' zei Gable. 'Vertel me eens wat er met je heup is gebeurd.'
Chris keek hem aan. 'Mr. Gable, u bent net onschuldig bevonden aan de moord op uw vrouw. Wekt dat geen enkele reactie bij u op?' zei hij. Gable wierp hem een vluchtige blik toe. 'Wat wil je dan? Een schouderklopje? Waarom zou ik dat doen? Je hebt je werk gedaan en daar heb ik je voor betaald.' Hij haalde zijn schouders op. 'Oké. Die speech voor de pers zat prima in elkaar. Dat zal een mooi verhaal opleveren voor de kranten van morgen.'
'Bent u wel menselijk?' vroeg Chris. 'Hebt u dan helemaal geen emoties?'
'Luister, raadsman, welke emoties ik ook mag hebben, die zal ik nooit aan u of aan iemand daarbuiten' - hij gebaarde naar de andere kant van ie getinte ramen - 'laten zien.'
Maar na drie ruim bemeten whisky-soda's in The Grill lagen de zaken anders.
'Hoe oud ben je?' vroeg Gable. 'Negenendertig, veertig? Mooi. Ik ben net vijftig geworden. Wat betekent dat voor me? Het betekent dat die oorlog weer een jaar verder achter me ligt.' Ze zaten aan de beste tafel in een modieus restaurant aan Second Avenue. Op de kale vloer lag zaagsel en de muren hingen vol zwart-witfoto's van beroemde sterren, die ter meerdere eer en glorie van Don, de eigenaar van The Grill, hun handtekening erop hadden gezet.
'De oorlog,' zei Gable. 'Die heeft me behoorlijk veranderd. Hoe zou het ook anders kunnen, in die rottige troep? De enige manier om niet te veranderen, was om dood te gaan. Iedereen die wat anders beweert, kraamt onzin uit.'
De gerant kwam op hen af, maar toen hij zag dat de mannen diep in gesprek waren, wendde hij zich discreet weer af.
'Ik heb heel wat kerels gekend,' ging Gable verder, 'die weigerden te veranderen. Jezus, die kon je gelijk afschrijven. Je zag het in hun ogen. Ze wisten dat ze in een hel zaten, maar wilden er geen deel van uitmaken. Ik kan je verzekeren dat je, om die hel te overleven, een duivel moet zijn. En weet je wat? Het is allemaal een kwestie van macht. Degenen die de anarchie, die de oorlog in wezen is, het beste begrepen, overleefden. leder ander werd, op welke manier dan ook, vernietigd. Mensen krepeerden en stierven in die door napalm aangetaste jungle, in de rijstvelden vol landmijnen.'
Gable liet een slok whisky door zijn mond rollen voordat hij die doorslikte. 'Jij bent er geweest, dus je weet dat de rijstoogst afhankelijk is van het regenseizoen. Nou, het jaar dat ik in Vietnam was, kwam het regenseizoen al vroeg. Het was rood. Bloedrood, als je begrijpt wat ik bedoel. Zo'n stuk of honderd van die gabbers werden aan stukken geschoten en hun bloed bevruchtte die rottige rijst.' Gable nam nog een slok.
'Ik kreeg een van die figuren in handen en die vertelde me lachend dat de rijstoogst uit de kunst zou zijn dat jaar. Ik kan je verzekeren dat de klootzak niet meer lachte toen ik zij n pik afsneed en hem die voerde.' Hij pakte de menukaart. 'Zullen we bestellen? Ik moet iets in mijn maag hebben.'
Chris wist niet of hij moest lachen of huilen. Hij vroeg zich af wat hij van deze man moest denken. Van wat hij tot nu toe gezien had, was Marcus Gable een fascinerend raadsel, een soort Chinese puzzel in een onaangenaam maar toch bijna magnetisch omhulsel. Steeds als je dacht dat je hem nu wel kende, kwam hij weer met een ander aspect van zijn persoonlijkheid op de proppen.
Gable bestelde biefstuk, eigengebakken frites en gefrituurde uieringen. Chris koos gegrilde tonijn.
'Vis,' zei Gable, toen de ober weer weg was. 'Ze stinken allemaal. Als ik vis ruik, ruik ik bloed.' Hij haalde zijn schouders op. 'Zal de oorlog wel weer zij n. Na 'Nam kon ik geen vis meer zien. Een paar j aar geleden werd ik door een maat van me uitgenodigd op zijn boot. Hij vaart ermee East Bay Bridge uit, een van die baaien op Long Island. Een grote, prachtige, grijs-groene boot van vijfenzestig voet, Monique genaamd, naar zijn Franse maitresse.
Goed, we zouden op tonijn gaan vissen. Ik moet je wél zeggen, hij was een fantastische sportvisser. Binnen twintig minuten had hij een enorme tonijn aan de haak. "Hé, Marcus," zei hij een paar uur later, toen hij het beest binnenhaalde, "kom eens kijken naar dit lieverdje." Ik wilde niet, maar Monique was erbij, dus wat kon ik anders? Ik wierp er een blik op en moest overgeven.' Gable begon te lachen. 'Kun je je voorstellen? Boven op die rot vis. Jezus!'
Op dat moment, als een sadistische grap, werd het eten geserveerd. Gable was niet iemand die praatte onder het eten, dus was het gedurende enige tijd stil. Hij at snel, alsof hij nog een bestuursvergadering moest halen. Toen hij zijn bord van zich af duwde, had Chris nog niet de helft van zijn tonijn op. Dat weerhield Gable er niet van om het gesprek weer op te pakken en een dubbele espresso met sambuca te bestellen.
'Zo,' zei hij, wat openhartiger nu. 'Vertel me nu eens wat er met je heup is gebeurd. Ben je gewond geraakt in 'Nam?'
'Nee,' zei Chris. In tegenstelling tot wat Gable dacht, was hij nooit in Vietnam geweest. Hij schaamde zich er weer net zo voor als de keren dat hij erover had gesproken met zijn broer Terry. 'In Parijs.'
'Frankrijk?' Gable goot de drank in zijn koffie. 'Hé, je gaat me toch niet vertellen dat je in Frankrijk een oorlog hebt uitgevochten.'
'Min of meer wel,' zei Chris. 'Ik heb aan de Tour de France meegedaan.'
Gable lachte. 'En dat noem jij oorlog? O, Jezus, die is goed.'
'Ik maakte deel uit van een ploeg van negen renners,' zei Chris, 'die ruim drieduizend kilometer fietste in eenentwintig dagen. We begonnen in de plaats Roubaix, trokken toen door België en Nederland, door de Franse Alpen, en eindigden in Parijs.' Hij was klaar met eten. 'Geloof me, het was écht een soort oorlog.'
'Maar niet zoals in 'Nam.' Gable zei het met een vreemde klank in zijn stem. Het scheen Chris bij na toe alsof hij het over een vrouw had, of over een kostbaar voorwerp dat hij als zijn persoonlijke eigendom beschouwde.
'Nee,' zei Chris, 'dat is heel wat anders.'
'Alsof je zo'n kloterige tonijn uit zee haalt,' zei Gable. 'Hard werken, oké. Zoals je zei, misschien zelfs wel een beetje oorlog. Goed, oké, ik gaf dus over op die stomme rotvis. Maar Jezus, het bleek de moeite waard, achteraf, want Monique nam me mee de kajuit in, likte het zweet van mijn gezicht, stak haar tong in mijn mond en deed haar badpak open. Het had verdomme een sluiting in het kruis. Ze neukte me als een wilde terwijl haar vriendje met die enorme tonijn bezig was, recht boven ons.'
Chris kon zijn oren niet geloven. Dus dit was de clou van het visverhaal? Een lesje vreemd gaan en je vriend een oor aannaaien? 'En uw vrouw dan?' vroeg hij.
'Wat is er met mijn vrouw?'
'Was zij er niet bij?'
'Toevallig niet, nee.' zei Gable. 'Maar wat dan nog? Ze zou het net zomin in de gaten hebben gehad als mijn maat.'
'U zei me dat u van uw vrouw hield, mr. Gable.'
'Ja, nou en? Ik heb je zoveel verteld, en aan je toon te horen is dat maar goed ook. Ik had je inderdaad goed ingeschat. Jij bent een van die onkreukbare types, zo'n soort Elliot Ness.'
Chris zat nu doodstil. 'Wilt u daarmee zeggen dat u me maar wat hebt voorgelogen?'
'Ik zeg niets,' zei Gable. 'Jij bent de slimme jongen van ons tweeën. Jij kunt tussen de regels door lezen.'
'Er is een maïtresse.'
'Mijn beste raadsman, ik geloof dat je akelig bleek wordt.'
'U hebt met uw vrouw gevochten, precies zoals Alix Layne al opperde.'
Hij voelde hoe een ijskoude ontzetting door zijn lichaam kroop, terwijl Gables lippen zich krulden in een wolfachtige grijns. 'U hebt het pistool gepakt en...'
'Pardon, mr. Haye.' De ober verscheen weer aan hun tafel. 'Er is telefoon voor u.'
'Een moment graag,' zei Chris. Hij kon zijn blik niet van Gables afschuwelijke gezicht afhouden.
'Het is dringend, zei men,' hield de ober aan.
'Ik zei toch dat ik er zo aankom,' zei Chris ijzig.
Toen de ober weer weg was, ging hij verder: 'Je pakte het pistool en je vermoordde haar. Je vermoordde je vrouw.'
'Geloof je nu écht dat ik dat jou ga vertellen?'
Chris leunde over de tafel naar voren, in zijn hoofd niets anders dan: Wat heb ik gedaan? 'Ik heb net je huid gered, Gable. Ik denk dat ik recht heb op de waarheid.'
Gable dronk zijn koffie op en veegde zijn lippen af. 'Oké, raadsman, ik zal je eens vertellen hoe het er in de grote wereld aan toe gaat. Jij rekent tweehonderdvijftig piek per uur, en alles bij elkaar was je dat nog waard ook. Je zendt mij een rekening en ik betaal die nog dezelfde dag, want zo doe ik zaken.' Hij stond op. 'En nu zijn die zaken afgehandeld.'
'Ben jij nu gek of ben ik het?' zei Chris. En al die tijd zag hij Alix Laynes beschuldigende gezicht voor zich. 'Ik geloofde je. Anders zou ik die zaak nooit op me genomen hebben.'
'O, kom nou toch, raadsman,' zei Gable. Hij grijnsde en gebaarde met zijn arm. 'Er is hier verder niemand anders dan wij tweeën. Je kunt al die schijnheilige praatjes beter bewaren voor de media; die vreten ze. Daarom houden ze zo van je. Daarom wilde ik ook dat jij me verdedigde.'
'Ik zeg het je nóg eens Gable, ik wil de waarheid van je horen.'
'Oké. Oké. Ik begrijp het. Maar ik heb je van het begin af aan al niet meer verteld dan ik nodig vond, en daar stap ik nu niet ineens van af.' Hij gooide een paar biljetten van honderd op tafel. 'Raadsman, jij bent de bink als je een rechtszaal binnenstapt, maar daarbuiten lijk je een onbenul. Je zult moeten leren dat je in het leven nu eenmaal niet op alle vragen antwoord krijgt.'
Vijf minuten later was Chris aan de telefoon en hoorde dat zijn broer in Tourrette-sur-Loup, Frankrijk, was overleden.
Inspecteur Seve Guarda stond naar het lekkende plafond te kijken. Het stortregende buiten en het was duidelijk dat het huis waarin hij zich bevond al tien jaar geleden aan een opknapbeurt toe was. Het werd nu zonder twijfel alleen nog maar overeindgehouden door de grimmige gebouwen aan weerskanten ervan. Drup, drup, drup. Het lekje werd een volwassen lek. Toen hij zijn hoofd ophief, kon Seve de ratten achter de muren horen rennen, schril piepend, terwijl ze het oprukkende vocht probeerden te ontvluchten. Seve stond in het pikdonker op de overloop van de bovenste verdieping van het pand. Hij stond nog met één voet op de laatste traptree en probeerde zich aan de duisternis vast te klampen; het was zijn beste bondgenoot op dat moment. Door een raam, dat al decennia lang niet meer sloot vanwege aangekoekt stadsvuil, hoorde hij het snelle, zangerige gekwebbel van Kantonezen met hun op een vraagteken uitlopende zinnen, als een lied van de zee. Boven de stank van urine, die in het gebouw hing, rook Seve steranijs en peperkorrels uit Szechuan, geroosterd varkensvlees en gedroogde rog. Seve was ooit in Hongkong geweest, uit hoofde van zijn functie, en de combinatie van geuren was hier precies hetzelfde. Buiten, aan het eind van een met vuilnis bezaaide steeg, liep New Yorks Peil Street en niet Hongkongs Ladder Street; maar voor de rest was er nauwelijks verschil.
Seve had zijn dienstpistool in de hand en hield zijn oren gespitst. Hij waagde een snelle blik op zijn horloge. Het was al bijna zeven minuten geleden dat ze voor het laatst iets hadden vernomen van Peter Chun en Chun kennende, was dat geen best teken.
Seve liet in gedachten de feiten nog eens de revue passeren. Peter Chun - bij de Chinezen beter bekend als Loong Chun, de Draak - stond aan het hoofd van een wijdvertakt drugssyndicaat. Er werd beweerd dat Chun half Chinatown bezat, en de zaken die hij niet rechtstreeks beheerde, betaalden hem een maandelijks bedrag om te kunnen overleven. Seve herinnerde zich nog de vuurzee die het jaar daarvoor drie winkels in Peil Street in de as had gelegd. Het was nooit bewezen, maar iedereen in Seves team was ervan overtuigd dat Chun ze als voorbeeld had gebruikt. Seves operatie was echter allang daarvoor in gang gezet. Hij had een vrijbrief van de burgemeester zelf om de drugshandel aan te pakken die Chinatown en daarmee de rest van New York dreigde te verstikken. Seve was deels daarvoor uitgekozen vanwege zijn achttien maanden durende stationering bij het DEA, het Amerikaanse antidrugsbureau. Hij was voor hen in Hongkong geweest, in Thailand en in het verraderlijke gebergte van Birma's Shan-plateau, het spoor volgend van de tranen van de papaver, zoals de Aziaten de opium noemden. Hij stond nog steeds in contact met de DEA via het InterNat-Link netwerk, zodat hij op de hoogte bleef van de wereldwijde bewegingen in de drugssmokkel. Hij wist dan ook precies wat het zou vergen om zich in Chinatown in te graven teneinde de dreiging, die van Draak Chun uitging, uit te bannen. Hij sprak bovendien vloeiend Kantonees en dat hielp een heel stuk. Alle Chinese politiemensen onder zijn bevel vertrouwden hem volledig. Ze zouden hem de zee in volgen als hij daartoe opdracht gaf. Maar er was nog een andere, even belangrijke reden waarom hij gekozen was. Het was algemeen bekend dat Seve Guarda maar in één ding geloofde, en dat was een regel van Blaise Pascal, die hij had gegraveerd op een stuk gladgeslepen steen dat op zijn bureau lag. Die zin luidde: 'Het kenmerk van macht is dat ze beschermt.'
Seve hoefde niet achter zich te kijken om te weten dat hij gedekt werd. Twee van zijn mannen zaten halverwege de trap in het pikdonker. Een vochtige windvlaag bracht hem heel even de geur van olie van hun getrokken pistolen. Daarna kregen de andere geuren weer de overhand. Tien minuten sinds ze voor het laatst wat van de Draak hadden gehoord. In ieder geval was de rest van het gebouw nu wel leeg, hield Seve zichzelf voor. Het had ruim zes maanden geduurd voor Seves mensen het bordeel hadden ontdekt dat Loong Chun frequenteerde en nog eens zeven maanden voordat ze zich erin hadden geïnfiltreerd. Dertien maanden verschrikkelijk intensief werk om één man te pakken te krijgen: Peter Loong Chun. De val was gezet en stond op het punt dicht te klappen, toen een paar aankomende agentjes overijverig het bordeel waren binnengevallen voor wat routinearrestaties. Hoe waren ze daar verzeild geraakt, vroeg Seve zich voor de honderdste keer af. Ze hadden, voordat ze aan hun dienst begonnen, op de hoogte gesteld moeten zijn door de commandant van het desbetreffende rayon. Dat blok was taboe. Maar hoe dan ook, ze waren binnengevallen, op de Draak gestuit en neergeschoten door diens lijfwacht. En toen Richard Hu, een van Seves mensen, naar binnen was gestormd en de beide lijfwachten had gedood, was hij neergeschoten door Chun.
Jezus, dacht Seve, drie agenten. In één oogwenk van triomf tot ramp. Het enige dat hij zeker wist, was dat de Draak nog steeds daarbinnen was met een vrouwelijke gijzelaar, ongetwijfeld het meisje met wie hij samen was geweest toen die groentjes waren binnengevallen. Zijn doel was nu veranderd. De arrestatie van Peter Loong Chun kwam nu op de tweede plaats; Seve moest zich er bewust toe zetten zijn blikveld te verleggen. Zijn taak was om iedereen die zich nog in het bordeel bevond er levend uit te halen. Als er iemand werd gewond of gedood, was dat zijn verantwoordelijkheid. Dat gold ook voor de twee groentjes. Het was zijn terrein - hij had de twee moeten onderscheppen toen ze het gebouw binnen wilden, maar dat was niet gebeurd. Seve zou erachter komen hoe dat kon; zo ging hij te werk: methodisch. Maar pas als deze crisis voorbij was.
Nu de ratten voor het vocht waren gevlucht, was het weer stil in het gebouw. Stil als het graf. Buiten aan de donkere hemel rommelde het. Seve tuurde in het duister. Hij kon de deur naar het appartement zien. Met zijn ogen daarop gefixeerd, sloop hij over de overloop. Hij hoorde zijn mannen ook boven aan de trap komen. Toen hij binnen armlengte van de deur was, ging deze op een kier open en Seve hoorde het hoge gegil van een vrouw. Dat werd gevolgd door een stroom Kantonese scheldwoorden, die er zó snel uitkwamen dat Seve er slechts flarden van kon verstaan. Toen weer absolute stilte.
De deur bleef op een kier staan. Heldergeel licht viel over de overloop en verlichtte de regen die via het open raam over de vloer stroomde.
'Cheng neih maahn maan-gong?' vroeg Seve. Kun je langzamer spreken?
Een nieuwe stroom vloeken. Deze keer verstond Seve de verschrikkelijke dingen die zijn moeder werden toegewenst. Hij negeerde ze; zijn eerste zorg was nu de jonge vrouw.
'M-go neuih-jai jouh-matyeh a?' Wat is er met het meisje gebeurd?
Een akelig gelach achter de deur. 'Keuih sin-dai.' Ze is uitgegleden en gevallen.
'Ik geloof er niets van.' Geen omwegen nu.
Een geritsel achter de deur. Toen werd plotseling de deur verder opengegooid en was het gezicht van een Chinees meisje zichtbaar. Ze werd ruw naar voren geduwd, zodat Seve de loop van het wapen kon zien dat vlak achter haar rechteroor tegen haar hoofd werd gedrukt. Seve kreeg slechts een fractie van een seconde de tijd om het lijkbleke gezicht van het meisje te bekijken, maar meer had hij niet nodig. Haar doodsangst vulde de hele overloop tussen hen in.
'Maar ik durf te wedden dat je dit wel gelooft,' zei Peter Loong Chun.
'Nee!' schreeuwde Seve, op hetzelfde moment dat Chun de trekker overhaalde. Het bloed spoot te voorschijn op de plek waar eerst het rechteroor van het meisje was geweest. Ze gilde het uit terwijl de Draak haar weer het appartement binnentrok.
Verschrikkelijke rotzak, dacht Seve, terwijl het bloed langs de muren liep en zich met de regen vermengde. Ik moet daar binnen zien te komen. Voetje voor voetje ging hij verder over de overloop.
'Nog een centimeter dichterbij en ik schiet haar hoofd aan flarden over je mooie witte overhemd.'
Seve hield abrupt stil toen hij hoorde hoe dichtbij Loongs stem klonk. Hij stond even onbeweeglijk als de schaduwen om hem heen en ging er totaal in op.
Houd je verstand erbij, dacht Seve. 'Wie is er nog meer daarbinnen?'
'Waar maak je je druk om? Zij is de enige die nog leeft.'
'Geef het maar op, Loong,' zei Seve, die met opzet Chuns Chinese naam gebruikte. 'Het is hopeloos. Hóe je het ook bekijkt, je bent erbij.'
'Ik heb over je gehoord,' zei de Draak. 'De lohfaan die kan praten.'
Lohfaan betekende barbaar, zoals de Chinezen de blanken noemden. 'Ik zou jou ook voor je kop moeten schieten.'
Meer had Seve niet nodig. 'Goed, die kans krijg je. Het meisje in ruil voor mij. Een eerlijke ruil. Oké? Zij is onschuldig, Loong. Een slachtoffer. Maar ik ben op jou uit. Slechte joss om haar zonder reden te vermoorden.'
'Als ik haar dood, is dat niet voor niets, daar kun je van op aan,' zei Loong.
'Maar het is zonder risico,' zei Seve. Gokken en seks waren de twee zwakke plekken van Peter Loong Chun. Seve wist dat hij niet zonder kon.
'Ze is al gewond. Ze zal j e niets doen. Ik wel, als ik de kans krijg. Of ben je niet mans genoeg om op leven en dood te gokken?'
Stilte. De regen sloeg door het geopende raam en klaterde over de overloop. De ratten hielden zich koest, afwachtend, toekijkend.
'Misschien zit daar wat in,' zei Loong eindelijk, en Seve liet een diepe zucht ontsnappen. 'Maar eerst moeten de idioten weg die je bij je hebt.'
Seve draaide zich om en gebaarde zijn mannen zich terug te trekken naar de trap. Ze deden het met tegenzin. Hij gaf hun instructies. 'Ik ben zover,' riep hij naar Loong.
'Leg dan nu je pistool op de vloer zodat ik het kan zien.'
'Noem je dat een gok?' vroeg Seve. 'Ik heb gezien waar jouw pistool toe in staat is.'
De deur van het appartement piepte en zwaaide geheel open. 'We leggen ze allebei tegelijk neer,' zei Loong. Seve bukte zich langzaam en legde zijn pistool op de vloer van de overloop. Tegelijkertijd legde Chun zijn wapen in het zicht van Seve.
'Nu het meisje,' zei Seve.
'Eerst jij hierheen,' zei Chun. 'Je denkt toch niet dat ik haar zo makkelijk laat gaan?'
Seve haalde diep adem en liep naar voren tot aan de geopende deur. Hij kneep zijn ogen dicht tegen het harde licht van de lampen. Toen zag hij Peter Loong Chun, een man van gemiddelde lengte, zo mager als een lat, met het brede, maanvormige gezicht dat kenmerkend is voor vele Kantonezen. Hij had het Chinese meisje vast en kwam nu bij het raam vandaan vanwaar hij de omgeving in de gaten had gehouden. Seve probeerde niet naar het meisje te kijken, want dat zou zwakheid betekenen, maar toch kon hij zien dat ze bijna flauwviel. De rechterkant van haar lichaam zat onder het bloed.
'Kom binnen,' zei Chun.
'Laat eerst het meisje gaan.'
'Je hebt gehoord wat ik zei.' Loong hield dreigend een knipmes op. Het stalen lemmet glom in het lamplicht.
'We hadden een afspraak.'
Weer die akelige lach. 'Ik maak geen afspraken met loh faan,' zei Loong, met een verachtelij k gesnuif. 'Je denkt dat, omdat j ij kunt praten, je meer bent dan een barbaar?' Hij spoog op de grond voor Seves voeten, gooide het meisje van zich af, deed snel een stap naar voren en zette het mes op Seves keel. 'Ik ben nooit van plan geweest haar te laten gaan.'
Er gleed een wolfachtige grijns over Loongs gezicht. 'Ik gokte dat je in mijn val zou lopen en ik heb gewonnen.'
'Laat me dan in ieder geval naar het meisje kijken.'
'Vergeet het maar, loh f aan.'
Seve had het nu door: Chun leefde op macht. Hij was een man-en Seve had er al heel wat van zijn soort ontmoet - die verslaafd was aan wapens. Anderen zouden tevreden zijn met geld of vrouwen, maar Loong leefde om zijn wil aan anderen op te leggen.
Even schoot de Shan weer door zij n hoofd, en generaal Kiu, die levens-groot voor zijn geestesoog verscheen, zoals altijd als die herinnering bovenkwam. En het litteken, het overduidelijke bewijs van generaal Kiu's 'gastvrijheid', dat net onder Seves linkeroor begon en tot onder aan zijn nek doorliep, begon te kloppen.
Net als Chun was generaal Kiu bezeten van macht. Loong mocht dan de Draak van Chinatown zijn, generaal Kiu was de Draak - de hoogste war- lord, krijgsheer - van het Birmese Shan-plateau, in het hart van de Gouden Driehoek, waar het merendeel van de wereldvoorraad aan opium vandaan kwam.
Nu hij tegenover Loong stond, besefte Seve dat hij misschien zijn Nemesis wel dankbaar moest zijn. Want van generaal Kiu had hij geleerd de stellingen uit Sun Tzu's De kunst van het oorlogvoeren naar waarde te schatten.
'Oorlog is op list gebaseerd,' had Kiu gezegd. 'Doe een zet wanneer het moment gunstig is en verander de situatie in je voordeel.' Ondanks de verschrikkelijke pijn die generaal Kiu hem had bezorgd - of misschien juist wel dank zij - had Seve die woorden nooit meer vergeten. En toen hij maanden later eindelijk naar huis was teruggekeerd, was het eerste dat hij had gedaan het meesterwerk van Sun Tzu uit de bibliotheek halen. Hij had het zó vaak herlezen dat hij hele stukken uit zijn hoofd kon citeren. Seve keek Peter Loong Chun recht in de ogen en dacht: Oorlog is gebaseerd op list. Doe een zet wanneer het moment gunstig is en verander de situatie in je voordeel.
Seve glimlachte. 'Wat ga je met me doen?' Hij bleef Chun in de ogen kijken en probeerde enigszins onnozel over te komen. 'Ik heb al jaren met jullie, Chinezen, te maken. Ga je me doden? Ik denk het niet. Ik ben je enige mogelijkheid om hier weg te komen. En ik weet dat je dat wilt, Loong.'
Het gezicht van de Draak vertrok. 'Je weet totaal niets, barbaar.' Er kwam bloed te voorschijn toen hij het mes langs Seves keel haalde.
'Ik weet wat het is om je gezicht te verliezen,' zei Seve, op de opschepperige manier die hij zo vaak tijdens zijn verblijf in Zuidoost-Azië bij zijn landgenoten had waargenomen. Het was helaas kenmerkend voor de arrogantie van de Amerikanen in het buitenland, die dachten dat het kleinste beetje kennis van een loh faan een kenner maakte. 'Ik weet dat je hieruit moet komen, omdat je anders de kans loopt je invloed in Chinatown kwijt te raken.' Aziaten verachtten een dergelijke overmoed.
'Je bent dom,' zei Loong, die de barbaar meende te leren kennen en zich daarom steeds zekerder begon te voelen. 'Maar dat is alleen maar in mijn voordeel, niet?'
Loong had de gewoonte van de aan macht verslaafde om steeds vragen te stellen waarop hij het antwoord al wist. Seve merkte dat op en ook dat hij verandering in de situatie bracht.
'Ik ga je doden,' ging Loong verder, 'zonder dat iemand het in de gaten heeft. De idioten die je bij je hebt, zullen me laten gaan omdat ze anders bang zijn dat ik je zal doden.' Hij lachte. 'Het enige is dat je dan al dood bént.'
Seves gezicht straalde angst uit; dat - en dat alleen - was wat Loong mocht zien, waarop hij moest reageren. Intussen had Seve de situatie daadwerkelijk veranderd: Loong was bang geweest toen Seve hem uitdaagde , maar nu had hij de zaak onder controle. Angst was een ongewisse tegenstander. Hij kon voorzichtigheid zowel als geweld oproepen, zelfs resoluut optreden. En dat waren allemaal vijanden voor Seve. Loong moest juist vertrouwen krijgen in de situatie, zodat hij onvoorzichtig zou worden en daarmee kwetsbaar. Door zich onnozel voor te doen, had Seve ervoor gezorgd dat Loongs obsessie voor macht zijn angst had overwonnen.
Loong genoot van zijn controle over Seve, meer nog dan hij van het Chinese meisje had genoten. Dat was prima, want sinds Seve de verandering had bewerkstelligd, had de Draak de omgeving niet meer in de gaten gehouden. Hij zag daarom niet hoe leden van Seves team de brandtrap achter het gebouw opslopen. Hij had hen pas in de gaten toen ze via het raam de kamer binnenkwamen.
Toen draaide Loong zich bliksemsnel om en hief zijn arm om zijn mes te gooien. Seve pakte hem met zijn rechterhand bij de pols en drukte de gebogen arm met een ruk naar achteren, tot hij het scherpe geluid van versplinterende botten hoorde.
Loong schreeuwde het uit en hakte, zich omdraaiend, met de zijkant van zijn linkerhand in op Seves schouder. De pijn negerend, plaatste Seve een paar stoten op de lever die Loong dubbel deden klappen. Hij zakte aan Seves voeten in elkaar.
'Alles in orde met u, inspecteur?' vroeg een van de mannen. Seve knikte. 'Hoe is het met de twee agenten?'
'Allebei dood,' zei een ander.
'En Hu?' Hu was de man die achter de groentjes aan was gegaan.
'Finito.'
'Jezus!' Seve moest even wat wegslikken. 'Oké, laat als de donder het medische team boven komen. Ik weet niet hoe het met het Chinese meisje is. En roep ook de patholoog-anatoom op, en de mensen van het forensisch team.' Ze haastten zich om aan zijn bevel te voldoen. Seve knielde neer naast het meisje en voorzichtig trok hij haar bij haar schouders omhoog. Het was de eerste keer dat hij haar goed kon bekijken; ze was hooguit zestien, dacht hij droevig. Ze sperde nu haar ogen wijd open en begon te gillen. Seve zei in het Kantonees: 'Rustig maar. Ik ben politieman. Je bent veilig nu.' Hij herhaalde het in het Engels. Hij kon de sirenes van de naderende ambulances horen. Ze zullen er heel wat nodig hebben om deze puinhoop op te ruimen, dacht Seve.
'Jonge zuster,' zei Seve, de informele manier van aanspreken bij de Kantonezen gebruikend, 'hoe heet je?'
'Lei-fa.' Pruimebloesem. Ze had hem haar Chinese naam gegeven; dat betekende dat ze haar lot in zijn handen had gelegd. Lei-fa klampte zich rillend aan hem vast. 'Ik heb het koud,' zei ze. Seve drukte haar nog steviger tegen zich aan en keek op naar een van zijn mannen. 'Waar is die verdomde dokter?'
'Ik ga kijken,' zei een van hen.
Er kwamen nu meer mensen het vertrek binnen en Lei-fa begon zachtjes te jammeren. Seve streek door haar haren, die hier en daar tegen haar hoofd geplakt zaten door het opdrogende bloed. Hij kon onmogelijk zeggen hoe ernstig haar verwonding was en dat baarde hem zorgen. Toen uiteindelijk de dokter arriveerde, had hij een paar broeders bij zich en een draagbaar. Seves man had zijn werk goed gedaan.
'Laat me niet alleen, oudere broer, alsjeblieft.' Ze kon niet meer dan een gefluister voortbrengen. Haar hoofd viel terug in zijn schoot en haar enorme, bijna lichtgevende ogen slurpten hem op alsof het zijn eigen kind was.
Zonder hem wilde ze niet weg en Seve hield de hele weg naar beneden haar hand vast. Hij voelde hoe de rillingen door haar lichaam gingen en dacht: Jezus, hoe houdt ze het vol!
Ze passeerden de politieversperring, liepen langs de nieuwsgierigen die als een ongeduldig publiek stonden te schuifelen tot de voorstelling zou beginnen. Vreemd hoe de dood het slechtste in de mensen naar boven bracht. Was het alleen maar de kans op het zien van bloed of een uitstekend bot? Of was het, zoals Seve vermoedde, iets diepers, slechters?
Werd de voyeur in de mens gewekt door verwondingen? Raakte een duister, eeuwenoud deel van de hersenen opgewonden door rampen?
Gedurende de korte rit naar het Beekman Downtown Hospital hield Seve voortdurend Lei-fa's hand vast. Hij liet haar pas alleen toen ze de operatiekamer binnenging en dat alleen maar omdat de chirurg hem niet binnen wilde laten.
Seve keek toe hoe het gezicht in de steriele ruimte verdween, vredig nu, na de verdoving die ze gekregen had. Terug in de ontvangstruimte, waar hij een kop koffie nam, zag hij Diana Ming, een van zijn 'stillen'. Hij was nogal verbaasd haar daar te zien; dat was niet haar stek.
'Hoe gaat het ermee?' vroeg ze.
'Goed.' Hij knikte en nam een grote slok van zijn koffie. Het had geen smaak, maar dat gaf niet. Hij had de cafeïne nodig en was doodmoe.
'Heeft die smeerlap van een Loong je verwond?'
'Nauwelijks.' Hij keek Diana aan. Plotseling was hij bang naar de reden van haar komst te vragen.
'Nou, je ziet er anders verschrikkelijk uit,' zei ze, wijzend op zijn onder het bloed zittende kleren. 'Ik heb een schoon overhemd voor je meegebracht.'
'Mooi, dank je.' Hij pakte het van haar aan en begon zijn vuile overhemd uit te trekken. Het stond stijf van het bloed.
'Zullen we niet even gaan zitten?' vroeg Diana. 'Ik kan wel wat rust gebruiken. Ik ben al sinds drie uur vanochtend op de been.'
Ze liepen naar een rij plastic stoeltj es. Seve bood haar zij n koffie aan en ze nam een slok terwijl hij zijn nieuwe overhemd dichtknoopte. Ze was een goede agente, slim en niet bang. Ze had net haar brigadiersexamen gedaan en de beste cijfers van haar groep gehaald. Seve had grote bewondering voor haar.
'Chef,' zei ze, 'ik heb slecht nieuws en weet niet hoe ik het je fatsoenlijk kan vertellen.'
Seve keek haar aan.
'Het is je broer, Dominic. Hij is vermoord.'
Seve had het gevoel dat het plafond naar beneden was gekomen. Hij kon niet meer ademhalen. Hij probeerde iets te zeggen, maar zijn keel zat dichtgesnoerd door de emotie. Toen, als door een dikke mist, hoorde hij zichzelf vragen: 'Hoe is het gebeurd?'
Diana vertelde hem alles wat ze wist. 'Het is niet veel, dat weet ik,' besloot ze. 'Ik ben hier om je mee te nemen naar Connecticut, naar de kerk. Het forensische team wacht daar op je.'
Zonder één woord te zeggen, stond Seve op. Hij zocht de toiletruimte, ging naar binnen en bekeek zichzelf in de spiegel. Maar de herinneringen hadden hem tijdelijk verblind. Hij dacht aan Maggie. Haar prachtige dijen. Hoe ze die om zijn nek sloeg om hem in bed te trekken. Maar Seve herinnerde zich haar meer om haar geduld. Ze klaagde nooit als hij er niet was met eten of als hij er midden in de nacht uit werd gebeld; of toen hij het weekend in Poconos moest afzeggen. Goeie God, ze zat al in de auto toen hij het haar kwam vertellen.
Nee, dacht Seve, een en al spijt, ze had nooit geklaagd. Maar op een dag was ze er niet meer. Ze had een geheim telefoonnummer genomen. Hij had nog overwogen achter haar nieuwe nummer te komen, maar was daar van afgestapt. Wat moest hij doen als hij het eenmaal had? Wat kon hij tegen haar zeggen? Hij wist heel goed waarom ze was vertrokken en er was niets veranderd. Zijn werk ging vóór alles.
Het was te vergelijken met de toewijding van een geestelijke aan God. De wet was voor hem een soort religie - het was de ruggegraat van de samenleving. Toestaan dat de wet werd overtreden, was de chaos binnenlaten, het was het getrompetter van de anarchie horen. Het was kortom iets dat hij onmogelijk kon tolereren. En dat was ook de instelling waarop Maggie was stukgelopen.
Dominic was dood en ik denk aan Maggie. Wat is er verdomme met me aan de hand? En toen, in een flits, begreep hij het. Omdat hij als een soort monnik geleefd had, was hij verstoken gebleven van de normale dagelijkse beslommeringen; de liefde van familie en vrienden was op de achtergrond geraakt. Zonder waarschuwing was Maggie uit zijn leven verdwenen. Nu was Dominic van hem weggenomen. Seve knipperde met zijn ogen. Wat hij in de spiegel zag, was een ruitvormig gezicht met intense trekken, hoge jukbeenderen en wat Maggie noemde een wrede mond. Hij zag donkere ogen en een gladde, gave huid, die het onmogelijk maakte te zeggen hoe oud hij was. Hij zag dik, zwart haar en een sterke nek. Hij zag bruine ogen, die hem aanstaarden met een geschokte, ongelovige uitdrukking. Maar het was niet zijn eigen gezicht waar hij naar keek; het was dat van zijn broer.
Hij haalde uit met zijn rechtervuist. De pijn schoot door zijn arm toen het glas en het beeld daarin versplinterden. Hij dacht bloed te zien vloeien. Dat maakte dat hij zich wat beter voelde, maar niet veel. Toen hij terugging naar de hal, had hij wat papier om zijn rechterhand gebonden. Diana keek naar het bloed dat erdoorheen sijpelde, maar zei niets.
Seve stond vlak voor de deuren naar de operatiekamer. Hij ging niet zitten en zei niets tegen Diana. Hij wist dat hij eigenlijk op weg moest. Het zou nog een lange rit worden naar New Canaan op dat uur, in het drukke verkeer, en er stonden daar ongetwijfeld heel wat mensen op hem te wachten. En daarna moest hij natuurlijk nog langs de vrouw van Richard Hu; alleen hij kon dat doen. Maar hij leek zichzelf er niet toe te kunnen zetten in beweging te komen.
In zijn binnenste jankte hij om zijn jongste broer, maar dat deed niets af aan het feit dat hij dood was; niets kon hem nog terugbrengen. En voor Seve leek het alsof de tijd alle relevantie had verloren.
'La Porte a la Nuit,' zei Milhaud. De lange, gedistingeerde man hield de dolk voor zich die in Terry's metalen koffer had gezeten. De Poort naar de Nacht.
Milhaud had een hoog, breed voorhoofd, de edele Gallische neus die ijdele Amerikanen via plastische chirurgie probeerden te imiteren, en een lange, diep ingesneden kin. Hij droeg zijn peper-en-zoutkleurige haar lang genoeg om het iets van manen mee te geven. Hij was de middelbare leeftijd al ruimschoots gepasseerd, maar bezat nog de geestkracht van iemand die dertig jaar jonger was dan hij. Over het geheel genomen zag hij eruit als een belangrijk politicus of een beroemde filmster en hij had een uitstraling die elke ruimte vulde waarin hij zich bevond.
'Bah!' Milhaud snoof minachtend en wierp de dolk dwars door de kamer. Hij raakte de tegenoverliggende muur, maar het lemmet versplinterde niet. Hij staarde uit het raam over de Seine, naar het deel van Parijs dat hij het meest liefhad: het Pare du Champ de Mars en de Ecole Militaire op de linkeroever.
'Plastic,' zei hij. 'Een polymerische hars die heel erg veel eigenschappen heeft van jade.' Hij liep met grote passen door de kamer en raapte de dolk op. 'Maar het breekt niet op de manier zoals jade doet, omdat het geen jade is.'
Hij liep terug naar zijn met de hand gemaakte ebbehouten bureau en bleef nadenkend staan. Daarbij sloeg hij onophoudelijk met de namaakdolk op de palm van zijn hand. 'Het is namaak, natuurlijk,' zei hij.
'En daarmee nutteloos voor ons,' zei Dante.
'Helemaal niet,' zei Milhaud. 'Dit nepgeval kan ons heel wat vertellen. Bijvoorbeeld dat Terry Haye heel wat uitgekookter was dan Mabuse dacht.'
Met die bedekte beschuldiging wendde Milhaud zich tot Dante. 'Het lijkt erop dat monsieur Mabuse Terry Haye wat al te voortvarend om zeep heeft gebracht.'
'Ik begrijp het niet,' zei Dante. 'We hebben Terry Hayes huis van onder tot boven doorzocht. Ik heb er zelf op toegezien. Er was daar niets, geen enkele aanwijzing over wat hij met de echte Porte a la Nuit heeft gedaan.'
'Je hebt in ieder geval dit gevonden.' Milhaud pakte een ansichtkaart van zijn bureau. Op de voorkant stond een glimmende foto van de Alpen van de Haute-Provence. De kleuren waren zó oververzadigd dat de lavendel die de hellingen bedekte purper was. Ver op de achtergrond waren nog net de muren van Tourrette-sur-Loup te ontwaren. Milhaud draaide de kaart om. Op de achterkant stond een met de hand geschreven bericht. Het luidde:
Chris,
Ik hoop dat deze kaart er niet zo lang over doet als de tijd dat wij elkaar niet meer gezien hebben. Nauwelijks te geloven, maar het is alweer tien jaar geleden. Snap jij hoe twee broers het klaarspelen elkaar een decen- nium lang te ontlopen?
Nou ja, ik hoop dat dit je in welzijn en voorspoed bereikt. Ik heb begre- pen datje Ie monstresacré bent geworden. Ik zend dit vast vooruit als een soort waarschuwing. Ik moetje ontmoeten, dus kom ik naar New York, de volgende week. Ik zou het niet doen als het niet belangrijk was, dus ik vertrouw erop datje in de stad bent. Tot dan...
De kaert was geadresseerd, maar niet ondertekend. De datum was dezelfde als die waarop Terry zijn ontmoeting met Mabuse had. En het laatste dat Terry op de kaart had geschreven, was P.S. Maar zijn leven was geëindigd voordat hij daar iets aan had kunnen toevoegen. Milhaud vroeg zich af wat Terry had willen toevoegen aan de boodschap aan zijn broer Chris, Ie monstre sacré, de superster. Hij vroeg zich ook af of de ansichtkaart en de Poort naar de Nacht iets met elkaar te maken hadden. Milhaud liep om het bureau heen en ging zitten. Hij neuriede zachtjes voor zich heen. Het was het Agnus Dei. Ik wil er alles onder verwedden, dacht hij, dat Terry Haye zijn broer in New York op de een of andere manier bij de onderneming betrokken heeft. Maar hoe? Als adviseur, zaakwaarnemer of erfgenaam?
Monsieur Mabuse zat nu voor een andere zaak in New York. Even overwoog Milhaud hem een bezoek aan Chris Haye te laten brengen, maar toen verwierp hij die gedachte. Instinctief voelde hij dat hij voorzichtig te werk moest gaan, anders dan de voorgaande vierentwintig uur. Er waren andere manieren om erachter te komen of de Poort naar de Nacht van broer naar broer was gegaan. De ansichtkaart zou zijn sleutel zijn, Soutane zijn ongewilde boodschapper. De ironie van de situatie ontging hem niet.
'En hoe zit het met mademoiselle Sirik?' vroeg hij. Hij gebruikte nooit Soutanes voornaam in het bijzijn van zijn mensen, liet hun nooit iets merken van zijn meer dan beroepsmatige belangstelling voor haar. 'Weet zij van ons af? Meer in het bijzonder, weet zij dat je in Terry Hayes appartement bent geweest?'
'Je nepeuxpas la sentir,' zei Dante.
Milhaud trok een gezicht alsof Dante een boer had gelaten. 'Je kunt haar niet uitstaan omdat ze boeddhiste is en jij nergens in gelooft. Haar gedachtenwereld is jou geheel vreemd,' zei hij. 'Ik moet je zeggen dat dit een tekortkoming van jouw kant is. Ik heb geprobeerd je in Gods wegen te onderrichten, maar je lijkt niet in staat het idee van een geloof op te nemen.' Hij ging met zijn vinger langs de valse dolk. 'Hayes appartement is nu van haar. Het kan geen kwaad dat in gedachten te houden.'
'Het is een hoer.'
'Dat zeg je omdat ze een Khmer is,' zei Milhaud, terwijl hij naar het moordzuchtige gezicht van Dante keek en dacht: Jullie Vietnamezen zijn ook allemaal hetzelfde. 'Het kan niettemin geen kwaad te onthouden dat ze bijzonder slim is. En ze zal niet aarzelen je hart uit je lijf te snijden als ze ooit mocht ontdekken dat jij betrokken bent bij de dood van haar minnaar. We weten tenslotte hoe ze over Vietnamezen denkt, nietwaar?'
Dante grinnikte.
'Dat idee staat je wel aan, hè'?' Milhaud probeerde zijn afkeer te verbergen, zijn woede over de scheldnamen die Dante haar gaf. Het was niet meer dan een dier, dacht hij, wat kun je van zo'n simpel schepsel ook verwachten.
'Die slet weet niets,' zei Dante. 'Daar heb ik wel voor gezorgd.'
Milhaud knikte. 'Goed.' Hij gaf de ansichtkaart aan Dante. 'Zorg ervoor dat deze terugkomt in Hayes appartement. En zet hem op een opvallende plaats. Hoe sneller mademoiselle Sirik hem vindt, hoe beter.'
Dante nam de kaart aan en keek op zijn horloge. 'U hebt over tien minuten een lunch met monsieur LoGrazie,' zei hij.
En Milhaud dacht: Brave hond. Je bent gevaarlijk, dat is zeker, maar je bent ook trouw. Hij stond op en streek de voorkant van zijn jasje glad. 'Ik ben gereed,'zei hij.
LoGrazie was ofwel een rijke Amerikaanse im-en exporteur of een hoge capo in de Gemeenschap van de Zeven Families - ook wel bekend als de mafia - een en ander hing af van de mate waarin je door zijn gladde verschijning heen prikte. Onnodig te zeggen dat Milhaud erdoorheen geprikt had. LoGrazie, dacht Milhaud, zag eruit zoals Amerikaanse acteurs eruitzien die proberen een Italiaan te spelen - donker en knap - maar net als zij bleef hij overduidelijk een Amerikaan.
Toch, hoewel hij een Amerikaan was, mocht Milhaud hem wel. Mr. LoGrazie was niet alleen slim, hij was ook knap, een eigenschap die Milhaud wel kon appreciëren. Hij -en Milhaud kon alleen maar veronderstellen dat dat ook gold voor zijn superieuren - had een indrukwekkende invloed op het politieke wereldtoneel.
Milhaud zag ook met genoegen dat LoGrazie altijd perfect gekleed ging - pakken van Brioni, overhemden en exclusieve zijden dassen van A. Sulka. Hij zag eruit of hij beslist niet in een pak van Brooks Brothers wilde sterven, het merk, zoals Milhaud had gehoord, waarin al het hogere Amerikaanse bedrijfspersoneel rondliep.
Mr. LoGrazie was ook iemand met een zekere beschaving. Hij mocht het graag hebben over Chagall en Modigliani. Als hij een wandeling maakte - wandelen oefende de geest, zo beweerde hij - deed hij dat vaak in La Ruche, de cité des artistes, waar zijn favorieten in hun tijd plachten te schilderen.
De lunches met LoGrazie vonden plaats in diverse restaurants in Parijs, Au Quai d'Orsay, Le Duc, Le Trou Gascon, maar vaker troffen ze elkaar aan het eind van de dag op het borreluur in de Club Fleurie. Milhaud gaf de voorkeur aan die lokatie omdat het er prettig was en niet ver van zijn huis aan de Avenue New York. Belangrijker nog was misschien wel dat het mooie achttiende-eeuwse huis verscholen lag in de rue Jean Goujon, een rustige, met bomen omzoomde straat aan de rand van het achtste arrondissement.
LoGrazie hield van Canadian Club-cocktails, heel koud, met een citrusschilletje. Bij Milhaud hing het af van zijn stemming. Vandaag, dacht hij, terwijl hij zich in de fluwelen bekleding van een muurbank nestelde, zou hij een '33' nemen, zijn favoriete bier. Hij had ervan leren houden tijdens zijn trips door Zuidoost-Azië, toen men hem nog onder een andere naam kende. Milhaud hield nog steeds het meest van Aziatisch bier en Khmer-vrouwen, en het liefst van een combinatie daarvan. Hij bekeek LoGrazie met hernieuwde belangstelling. 'We hebben de eerste fase van Operatie Witte Tijger afgesloten,' zei hij.
'Met succes?' vroeg LoGrazie.
'Honderd procent,' bevestigde Milhaud, niet helemaal naar waarheid.
'We hebben het belangrijkste struikelblok voor onze gezamenlijke onderneming uit de weg geruimd. We staan nu klaar om in het vacuüm te stappen dat door de dood van Terry Haye is ontstaan en ons ongehinderd op de markt te begeven.'
'Dan hebt u de Poort naar de Nacht van Terry Haye weten los te krijgen,' zei LoGrazie.
'Ja.' Het liegen ging Milhaud gemakkelijk af. Hij had het al zijn hele leven met grote overgave gedaan.
'Goed.' LoGrazie scheen enorm opgelucht. 'Jezus, het is nauwelijks voor te stellen wat een kwelgeest die Terry Haye was! Het is een genot nu eens zaken te doen met een professional. Ik zal opdracht geven uw honorarium naar een bank in Zürich over te maken.'
'D'accord.'
'De drieëenheid der zwaarden is nu een feit,' zei LoGrazie. 'Die onzin...'
'Er is niets onzinnigs aan het Woud der Zwaarden,' onderbrak Milhaud hem. 'Heel wat mensen - mensen die zowel het produkt als de toevoerkanalen, zonder welke Witte Tijger waardeloos is, onder controle hebben geloven in de macht ervan. Dat maakt die macht reëel.'
LoGrazie grinnikte. 'U bedoelt dat, als er maar genoeg mensen in de kerstman geloven, hij dan ook bestaat? Kom nou, wie houdt u nu eigenlij k voor de gek?' Hij wuifde met zij n handen. 'Trouwens, waar maken we ons druk om? Ik zou nu alleen zo langzamerhand, na alle problemen, de hele zaak weieens compleet willen zien.'
'Dat zal geen probleem zijn,' zei Milhaud toeschietelijk. Hij voelde zich nogal in zijn nopjes met zichzelf. 'Maar u zult nog enige tijd geduld moeten hebben, zoals u misschien begrijpt. De stukken zijn nog niet in elkaar gezet en dat is een nogal delicate aangelegenheid.'
'O? Hoeveel tijd gaat dat kosten? U moet het na ontvangst van uw honorariunwiaar Azië sturen, maar voor die tijd wil ik met eigen ogen gezien hebben waarvoor ik betaal.'
Nadat LoGrazie was vertrokken, stak Milhaud een Gauloise op. Terwijl hij keek hoe de rook naar het plafond kringelde, vroeg hij zich af wat LoGrazie zou zeggen als hij te weten kwam dat Terry Hayes Poort naar de Nacht namaak was. Hij zou in ieder geval naar zijn honorarium kunnen fluiten.
De echte Porte a la Nuit was nog niet in zijn bezit, maar Milhaud wist dat het slechts een kwestie van tijd was voor hij erachter was waar Terry Haye de echte, onschatbare dolk had verstopt. Het probleem was dat hij, met LoGrazie in zijn nek, niet al te veel tijd meer had. En LoGrazie had gelijk. Milhaud kon Operatie Witte Tijger niet starten zonder de dolk. Wat LoGrazie of de maf ia betrof, kon hij met een namaakdolk volstaan, zij kenden het verschil toch niet, de opiumwarlords van de Shan echter wel. Als de drie afzonderlijke wapens werden samengevoegd tot het Woud der Zwaarden, ontstond een zo krachtige talisman dat alle bestaande contacten tussen warlords en tussenpersonen zouden worden tenietgedaan. De onverschrokken, onafhankelijke stammen van het Shan-plateau, waar 's werelds beste opium vandaan kwam, zouden hun eigen broeders om zeep helpen als de bewaarder van het Woud der Zwaarden zulks beval.
De Prey Dauw, zoals de warlords het driebladige wapen noemden, maakte deel uit van hun eeuwenoude mythologie. Het zou een schepping zijn van Mahagiri, een schurkachtige monnik, een soort tovenaar die een overeenkomst sloot met Ravana, de hoofddemon in de boeddhistische theravada-godsdienst. En nu bleek hij écht te bestaan. Milhaud had al twee delen ervan in zijn bezit; spoedig zou hij ook het derde deel bezitten, La Porte a la Nuit. In complete vorm maakte het Woud der Zwaarden de bezitter ervan tot de machtigste man op aarde.
Milhaud nam een lange trek van zijn sigaret, sloot zijn ogen en liet zijn gedachten afdwalen naar Soutane. Hij stelde haar zich voor, opgerold op een verkreukeld bed. Hij zag de trage, groene rivier die als een slang onder het geopende raam door gleed, hoorde de kreten van de kooplieden in de voorbijvarende sampans. Hij zag haar kleine voetjes in de roze schoentjes, haar donkere, trieste ogen naar hem opgericht. Soutane Sirik, het onderwerp van Milhauds wensdromen, staarde op datzelfde moment naar een foto van haarzelf en Terry Haye. Ze zaten in een openluchtrestaurant onder een gestreepte markies, hun armen om elkaar heen geslagen. Terry, met een zonnebril op, grijnsde. De randen van de foto waren gerafeld en omgekruld. Soutane had hem sinds ze hem kreeg in haar zakagenda bewaard. Door haar tranen heen leken de gestalten een vorm aan te nemen zoals alleen de impressionisten die in hun mooiste werk wisten te bereiken. Een gelukkig paar; mensen die ze kende, of gekend had, maar niet goed.
Soutane was de dag na Terry's dood uit Nice weggevlucht. Na de identificatie van het lichaam, na de ondervraging van de politie, na een slapeloze nacht in haar appartement-haar appartement, maar Terry's huis. Terry leek overal te zijn waar ze keek, stond of zat - niet alleen zijn herinnering, maar ook zijn geestelijke aanwezigheid. Het werkte verstikkend. Vluchten was een primitieve reactie en Soutane handelde dan ook automatisch. Bij zonsopgang liep ze haar laden en kasten door en propte ondergoed, shorts en topjes in een kleine weekendtas. Ze moest niet alleen weg uit Nice, maar wilde ook bij haar familie zijn. Haar familie betekende heel veel voor Soutane. Ze was enig kind. Nu, zonder haar vader en moeder, had ze alleen Mun, haar neef. Zijn vader een broer van haar moeder - was een van de leiders geweest in het regime van Lon Nol in Cambodja, begin jaren zeventig, toen prins Sihanouk de laan was uitgestuurd. Hij had vele bittere vijanden gemaakt. In de erop volgende bloedige strijd om de heerschappij van het land waren Muns ouders en broers en zusters vermoord. Mun was naar vrienden van zijn vader gevlucht, die hem met groot gevaar voor eigen leven het land uit hadden weten te smokkelen.
Mun was erg belangrijk voor Soutane en dus was ze naar zijn villa in de heuvels ten noordwesten van Nice gegaan. Ze was-er drie dagen gebleven, levend als een baby: eten en slapen. Ze werd af en toe overvallen door verschrikkelijke nachtmerries: een kudde fantastische paarden die met door bloed doorlopen ogen in tegenlicht over een enorme vlakte raasden. Ze werd dan naar adem happend en huilend wakker, tot Mun kwam en haar weer in slaap wiegde. Vaak zong hij daarbij Khmer-slaapliedjes. Aan het einde van de derde dag ontwaakte Soutane uit een droom waarin ze een bronzen beeld van Boeddha was geweest. Ze had met haar bronzen ogen gekeken hoe de Soutane van vlees en bloed haar schoenen had uitgetrokken, haar voeten gewassen en de tempel van Soutane de Boeddha was binnengegaan. De Soutane van vlees en bloed was biddend voor haar geknield. Toen ze dat teken van devotie zag, wilde ze huilen, maar haar bronzen ogen stonden dat haar niet toe. Ze wilde de Soutane van vlees en bloed toespreken, maar haar bronzen lippen waren verzegeld. Ze wilde de echte Soutane aanraken en troosten, maar ze kon haar bronzen armen niet bewegen.
De ochtend daarop ging ze met Mun bidden, iets dat ze in jaren niet meer gedaan had. Hoewel ze slechts voor een deel Khmer was, was ze grootgebracht met het. theravada-boeddhisme. Die vorm van de godsdienst wordt - zoals de Khmer zeggen - er met de moedermelk ingebracht. Toen ze die avond laat - afgelopen nacht - in haar huis terugkeerde, voelde ze zich kalmer dan ooit sinds ze het nieuws van Terry's gewelddadige dood had vernomen. Het huis zag er nu ook weer vriendelijker uit. Ze had wat kleren gewassen en andere die ze niet meegenomen had, opgeborgen. Op dat moment ontdekte ze dat er iemand in huis was geweest terwijl ze weg was. Ze wist onmiddellijk dat het niet de politie was geweest. Ze had hun Muns telefoonnummer gegeven en ze zouden haar zeker op de hoogte hebben gesteld. Bovendien hadden ze het huis al onderzocht toen zij er nog was.
Soutane had een la met ondergoed opengetrokken en zag dat een van haar panties ontbrak - de roze met de bloemetjes. Eerst dacht ze dat ze hem verkeerd had opgeborgen of had meegenomen. Maar na haar tas te hebben doorzocht, en daarna het hele huis, was hij nog steeds zoek. Toen ze thee aan het zetten was, schoot haar ineens te binnen dat ze de panty in de la had zien liggen toen ze de weekendtas inpakte. Ze kon zich nu zelfs herinneren dat ze hem opzij had geschoven om een andere te pakken. Nu miste ze de roze panty. Onmogelijk. Tenzij er iemand in haar huis was geweest en hem had meegenomen.
Soutane liep methodisch het hele huis door, op zoek naar verdere vermissingen. Zo vond ze ook Terry's briefkaart aan zijn broer, met het post scriptum nog steeds ongeschreven. Ze stond er een hele tijd naar te staren, verbaasd over de gevoelens die hij bij haar opriep. Terry's handschrift. Chris' naam. Toen stopte ze hem in haar handtas en hield op met haar speurtocht. Er leek verder niets te ontbreken. Waar de dief ook naar gezocht had, hij had het niet gevonden.
Er liep een rilling langs haar ruggegraat. Ze voelde zich misselijk worden bij het idee dat er iemand in haar huis rondsloop. Het was alsof een vreemde zijn hand tussen haar dijen stak. Het was intiem en afschuwelijk tegelijkertijd.
Toen riep ze zichzelf tot de orde. Het gevoel van verkrachting kwam voort uit haar gevoel van hulpeloosheid. Ze moest weer greep zien te krijgen op de situatie. Maar het was meer dan dat, wist ze. Ze had de laatste vijf jaar geprobeerd, met Terry's liefdevolle hulp, een sluier van alledaagsheid te leggen over de verschrikkingen van het verleden. Nu was het geweld terug. Er was heel veel geweld geweest in Muns verleden - geweld dat haar bijna had weggevaagd. Had dat misschien ook gegolden voor Terry's verleden? Het idee alleen al was haar bijna te veel. Ze besefte plotseling, met een snelheid die haar de adem benam, hoe breekbaar de illusie van alledaagsheid was. Er vlak onder, als een haai in de donkere golven, loerde de wetenschap van wat ze was, wat ze van nu af aan altijd zou zijn. Iemand die met de dood had leren en moeten leven. Ze probeerde haar gedachten tot het heden te bepalen. Terwijl ze van haar thee nipte, overdacht ze wat ze moest gaan doen. Toen ze daarmee klaar was, stond ze op en draaide alle lichten uit. Ze bleef lange tijd in het donker staan, bang om adem te halen. Haar hart ging als een gek tekeer en ze moest zich met alle kracht dwingen naar het raam te lopen. De gordijnen bolden tegen haar gezicht. Ze stond doodstil. Misschien huilde ze. Ten slotte krulde ze haar wijsvinger om de gordijnrand en trok het gordijn een fractie open.
Buiten stond de boulevard Victor Hugo vol geparkeerde auto's. Het licht van de lantaarns scheen diffuus door de platanen. De enkele auto die voorbijkwam, wierp schaduwen op het trottoir. Ze zag niets bijzonders en wilde zich net omdraaien, toen ze het oplichten van een vlammetje zag. Heel even werd de duisternis in de ingang van een gebouw aan de overkant verdreven. Ze wachtte, langzaam ademhalend. Een gezicht, de rug van een hand, een gestalte die naar haar opkeek. Soutane deinsde terug van het raam. Onwillekeurig slaakte ze een kreetje, perste de verfomfaaide foto van het gelukkige paar tegen haar borst en fluisterde: 'O, Terry, ik kan dit niet alleen. Waarom ben je er niet?'
Mabuse keek van de overkant van de straat naar Seve Guarda, die met Diana Ming in de verlichte ingang van het ziekenhuis stond. Hij hief zijn rechterarm op, strekte zijn wijsvinger en richtte ermee op het punt tussen Seves ogen. Een kans voor open doel, dacht hij.
Hij stelde zich de zachte kuch van een wapen met geluiddemper voor, het zachte versplinteren van glas, het zachte geluid van een baby die tevreden aan de moederborst lag als de kogel door huid, vlees en bot heen ging.
Hij zag de spastische bewegingen voor zich van een lichaam in shocktoestand, het golven van bloed, vooral het bloed, dat de grote, zakelijke ontvangsthal vulde, op de granieten vloer spatte, de puntige stukken glas bedekte die nog in de deur waren blijven zitten, zodat ze glinster-den en schitterden als roze diamanten. Gek genoeg kwam bij de gedachte aan bloed altijd hetzelfde beeld bij hem op: de blote dijen van een vrouw, geopend, afwachtend, bedauwd en vol belofte. Mabuse voelde hoe hij een erectie kreeg. Seks en dood waren voor hem onverbrekelijk met elkaar verbonden, als twee kanten van een munt die voor altijd tussen licht en donker wentelde. Mabuse ging verzitten achter het stuur van zij n gehuurde auto. Hij aanbad auto's op dezelfde manier als hij seks en dood aanbad. Hij droomde zelfs van een dood achter het stuur, als hij met volle snelheid tegen een muur te pletter sloeg of, beter nog, tegen een andere auto. Dat idee leefde al een tijdje bij hem, maar was nog versterkt door het lezen van Crash, een boek dat hij jaren geleden in een kiosk op een vliegveld had ontdekt. Nu reisde hij nooit meer zonder dat boek en herlas keer op keer met grote gretigheid de passages waarin de erotische auto-ongelukken in verregende, door neon verlichte futuristische landschappen werden beschreven.
Mabuse werd verteerd door het idee van de dood. Hij vroeg zich vaak af waarom hij nog steeds in leven was, terwijl een groot aantal van zijn familieleden niet meer waren dan verkoolde resten, her en der verspreid over de Vietnamese bodem. Op dergelijke momenten zag hij plotseling heel helder, als in een periode van hoge koorts, dat het voor hem niet genoeg was om te sterven. Doodgaan was te simpel; het was op zich een zuiver iets, de meest pure ervaring die een mens kan ondergaan. Zijn kar- ma hield meer voor hem in, maar hij wist nog niet wat dat dan was. Mabuse keek naar Seve, die in zijn auto stapte, en dacht aan de dood die hij hem zou bereiden. Het zogenaamde schieten was niet meer dan een grap, iets om de tijd te verdrijven.
Tijd was iets dat hij ondergeschikt had leren maken. Hij had ook weinig keus gehad; of je moest krankzinnigheid een keus noemen. Als je vijfhonderd dagen in een gat in de grond van een Vietnamees gevangenkamp had gezeten, met niets anders te eten dan de wormen en insekten die je met blote handen uit de donkere aarde klauwde, leerde je wel dat tijd niet belangrijk was.
Die gedachte was hem al vaker van nut geweest. Bijvoorbeeld toen hij was gemarteld. Zelfs als hem nu gevraagd zou worden hoe lang hij was gemarteld, zou hij het antwoord schuldig moeten blijven. Hij wist het gewoon niet. Terwijl zijn lichaam door een hel ging, reikte zijn geest naar de leegte.
Seves auto, met Diana achter het stuur, voegde zich in het verkeer. Mabuse startte zijn eigen auto en volgde. Hij wist niet waar Seve heen ging, maar dat deed er ook niet toe. Het enige waar het om ging, was dat Seve uiteindelijk weer ergens zou stoppen. En als het zover was, zou Ma-buse in de buurt zijn. Dan zou hij zijn pleziertje hebben. Zijn tong schoot langs zijn donkere, gebarsten lippen. In de drukte van het stadsverkeer vond Mabuse net zo gemakkelijk de stilte als dat hij de duisternis vond. Zijn hoofd was vervuld van opbloeiende explosies, van de vettige napalm die als een monsterachtig beest door zijn dorp rende en het levend opslokte, die de huid van de dorpelingen afstroopte, de nacht verslond; die nachtmerrie ontvouwde zich voor zijn ogen als de lekkernijen bij een picknick. Hij stopte voor een verkeerslicht op een autolengte afstand van Seve Guarda. Het vage licht van de straatlantaarns was net voldoende om de kriskras door elkaar lopende littekens aan de binnenkant van zijn linkeronderarm te zien. Sommige waren duidelijk oud, andere van meer recente datum. Mabuse haalde een kleine stiletto te voorschijn en knipte hem open. Toen kerfde hij met het lemmet in een gedeelte van zijn arm dat nog vrij van littekens was. De scherpe pijn bracht hem weer helemaal bij zijn positieven, alsof hij uit een droom ontwaakte. Het was een prettig gevoel. Gedurende wat een hele tijd leek, tot het licht weer op groen sprong, staarde Mabuse naar het bloed, zijn bloed, dat langs het stuurwiel droop alsof het een dier was met een eigen, onafhankelijke wil. Toen het op het ritme van zijn polsslag op de vloer van de auto begon te druipen, haalde hij een zakdoek te voorschijn om de stroom te stelpen. Twee dagen per week werkte Milhaud, voor zover je van werken kon spreken, op de Académie de l'Histoire Militaire. Dat was geen school tenminste, niet in de gewone zin des woords - maar meer een bibliotheek waar alle gedachten en ideeën omtrent oorlog, militaire praktijken en de krijgskunst waren opgeslagen.
De Académie was een particuliere instelling die geheel werd gefinancierd door de SRGE, de Société Rentrer dans Ie Giron de l'Eglise, het Genootschap tot Terugkeer in de Schoot van de Kerk, binnen de poorten waarvan de uitzonderlijke bibliotheek was gehuisvest. Het zeventiende-eeuwse gebouw in Franse barokstijl, eigendom van Le Giron, zoals het genootschap onder zijn leden bekendstond, was een prachtig ontwerp van Jules Hardouin-Mansart, wiens naam in de daklijst stond. Het stond aan de Place Vendöme, hetgeen al enigszins een indicatie was voor de enorme rijkdom van Le Giron. Milhaud was belast met de informatieverwerving voor de uitgebreide bibliotheek. Tenminste, dat was wat hij geacht werd te doen in die twee dagen. In feite was hij een soort professor aan de Académie en onderwees hij veelbelovende leerlingen de kunst van het oorlogvoeren zoals Le Giron dat zag. Dat betekende het aanreiken van een historisch perspectief, het onderwijzen van de veranderende theorieën over oorlogvoeren van Alexander de Grote tot George Patton.
Pas daarna onderwees Milhaud^zijn leerlingen in de theorieën van Sun Tzu, leyasu Tokugawa en Miyamoto Musashi, van wie de filosofieën tijdloos en onontkoombaar waren.
'Neem hun lessen ter harte,' placht hij te zeggen. 'Het Romeinse rijk was ooit de grootste macht op aarde. En ook het Brits imperium kende zijn moment van glorie. Wat de Verenigde Staten betreft, dat kende zijn hoogtepunt als imperialistische natie in 1945. Nu is het 's werelds grootste schuldenland. Het is verlamd door de enorm onevenwichtige handelsbalans. Het is niet in staat of niet bereid zijn rondzwervende, dakloze stadsbevolking te huisvesten. Niemand wil hun produkten, zelfs niet de eigen bevolking. Amerikanen willen "Made in Japan" zien, of "Made in Germany".
Is het niet ironisch te bedenken dat op dit moment Japan en WestDuitsland, die de oorlog hebben verloren en vij fenveertig j aar geleden op de rand van de afgrond stonden, de sterkste economie bezitten? Nee. Het is een les die geleerd moet worden. Macht is vergankelijk, om George Patton te parafraseren.
Wat Amerika betreft, de stervende kolos, dat heeft nog slechts de coup degrdce nodig om het uit zijn lijden te halen. De verwording van de absolute macht valt samen met het verval van de beschaving, zo hebben de Romeinen ons geleerd. Watergate, en meer recentelijk de Iran-Contraaffaire, zijn daar een blijk van. Daar moeten we dus beginnen: met de dood van Amerika.'
Zijn colleges werkten onveranderlijk magnetiserend op zijn studenten en brachten bij hen een respect boven dat nauw verwant was aan afschuw. Ze zagen in hem een soort symbool van het type radicale politici dat, zo was hun verzekerd, buiten Le Giron niet meer bestond. Maar buiten het zaaien van dergelijke ideeën aan de Académie was Milhaud nog met vele andere zaken bezig. En de belangrijkste daarvan was ongetwijfeld Witte Tijger.
Operatie Witte Tijger, het creëren van een grote drugspijplijn naar het Shan-plateau, was een onderneming die het stempel van de mafia droeg, maar Milhaud deed er ook zelf zijn voordeel mee. Om praktische redenen liet hij het werkelijke runnen van de operatie over aan zijn Vietnamese honden Mabuse en Dante. Maar LoGrazie, de vertegenwoordiger van de mafia-families die bij Witte Tijger betrokken waren, wist dat niet. Het was niet Milhauds bedoeling ooit de identiteit van zijn uitvoerenden aan LoGrazie te onthullen. Daar waren ontelbare redenen voor, met name handelsgeest en veiligheid. Maar nog belangrijker was dat Milhaud zich ervan wilde verzekeren dat de mafia, waarvan de honger naar de drugshandel legendarisch was, van hem afhankelijk was - en van hem alleen. LoGrazie was naar Milhaud gekomen met een genereus aanbod - een fiks honorarium plus vijftien procent van de winsten - als hij de organisatie van het plan voor zijn rekening wilde nemen. De maf ia had tenslotte nog nooit directe contacten gehad met de warlords van de Shan. Milhaud had al decennia lang zijn bemoeienissen met de streek en LoGrazies mensen hadden zowel zijn contacten als zijn ervaring nodig. Zij hadden anders nooit zo effectief met Terry Haye kunnen afrekenen. Milhaud overdacht nog eens de hoogte van het honorarium. Tien miljoen dollar plus onkosten, met daarbovenop nog eens het percentage, maakten duidelijk hoe belangrijk de operatie was voor de families. Milhaud wist hoe gevaarlijk en verraderlijk de maf ia was, maar ze opereerden nu in zijn wereld. Hij had de troeven in handen. Hij kon hun zelfs zonder gevaar het Woud der Zwaarden in handen spelen; ze wisten toch niet wat ze ermee moesten doen. Hij lachte bijna hardop bij die gedachte. De telefoon ging. Milhaud luisterde zonder een woord terug te zeggen. Het was LoGrazie, die om een ontmoeting verzocht.
Milhaud was nieuwsgierig. De afspraak was niet op een van hun gebruikelijke trefpunten, maar in een nogal smoezelig toeristenrestaurant in de rue St. Honoré.
LoGrazie zat aan een tafeltje bij het raam, in de schaduw van het ministerie van Financiën aan de overkant van de straat, dat deel uitmaakte van het monsterlijke complex van het Louvre.
De zaak had geen Aziatisch bier, dus bestelde Milhaud een espresso. Toen die was gebracht, dronk hij er met kleine slokjes van. Het smaakte abominabel, bedoeld voor Amerikaanse toeristen die dachten dat koffie moest zijn wat ze bij MacDonald's kregen.
LoGrazie dronk mineraalwater, nogal ongebruikelijk voor hem. 'Er is nóg een zaak die ik met u wil bespreken,' zei hij. Zijn stem klonk vreemd, gespannen, en Milhaud was direct op zijn hoede. Wat was er gebeurd?
dacht hij, met een licht gevoel van bezorgdheid.
'Ik ben een en al aandacht.'
LoGrazie vroeg om de rekening. 'Het is hier te vol,' zei hij nogal abrupt. Hij gooide wat geld op tafel.
Een blok verder kuierden ze rondom het Palais Royal. Er waren daar hele horden toeristen - busladingen Duitsers, hier en daar een samenscholing van Japanners, Spanjaarden, Russen.
'Ik vraag me af of u die toeristen net zo ziet als ik,' zei Milhaud. 'Tegenwoordig zijn de meesten Duitsers. Dat baart ons Fransen zorgen omdat de Duitse mark zo sterk is, begrijpt u. In 1992 verdwijnen de grenzen in West-Europa. Inwoners van de EG hebben dan niet langer een paspoort nodig bij een bezoek aan de andere EG-landen. Men zal onbeperkt kunnen reizen. En niet alleen reizen. Iedereen zal bezittingen, bedrijven kunnen kopen. We zijn echt doodsbang dat de Duitsers hierheen komen en met Parijs doen wat de Japanners allang met New York doen: het op grote schaal opkopen.'
'Met de Duitsers kan ik wel leven,' zei LoGrazie. 'Het zijn goede zakenlieden. De Russen, over hen maak ik me zorgen. Het slechtste dat we kunnen doen, is raketverdragen afsluiten met die leugenaars.'
Milhaud vroeg zich af of Pavlov ooit had beseft hoeveel Amerikanen soms op zijn honden konden lijken. Het was zo eenvoudig hun reacties te peilen. Het zou wel komen doordat hun cultuur was gebaseerd op stereotypen: als je maar op een wit paard reed of een witte hoed droeg, stond je aan de goede kant, hoe ook je daden dat mochten tegenspreken. Milhaud wilde weer terug naar zijn werk. 'Wat hebt u voor me?'
LoGrazie antwoordde: 'Er is een gezegde in onze familie: zelfs kleine boten laten een kielzog na. Wij willen zelfs niet het kleinste spoor.'
Milhaud keek LoGrazie nauwlettend aan, in de hoop zo een aanwijzing te vinden waar hij heen wilde.
'Wat betreft het grondwerk dat het succes van Witte Tijger moet garanderen,' zei LoGrazie. 'Het lijkt ons toe dat er nog een en ander moet gebeuren.'
Ze liepen een zijstraat in, weg van de kwetterende toeristen. LoGrazie hield stil in de schaduw van een met arcaden versierd gebouw. 'Het is ons duidelijk geworden dat het elimineren van Terry Haye niet voldoende is. We zijn bang dat er nog steeds een lek bestaat.'
Door de ramen heen zagen ze hoe een menigte mensen bezig was te bieden op een veiling van Franse impressionisten. De grote ruimte herbergde voornamelijk Duitsers en Japanners, de catalogus stevig in hun handen geklemd.
'Terry Haye had een minnares,' ging LoGrazie verder. 'Soutane Sirik, een Frans meisje met Khmer-bloed.'
Milhauds ingewanden keerden zich bijna om.
LoGrazie keek door het raam naar de prachtige Monet die op dat moment geveild werd. De stemming op de veiling leek levendig. 'Vertel me niet dat u niet van haar afwist.'
Milhauds wanhopige drang tot urineren veroorzaakte een huivering.
'Maar natuurlijk wél. Maar ik nam aan dat Terry Haye haar niets heeft verteld over...'
'Fout.' LoGrazie had Milhaud al enige tijd niet aangekeken. Dat was maar beter ook, want Milhaud zag zo wit als een doek.
'We willen dat ervoor wordt gezorgd dat het meisje Sirik haar minnaar volgt,' ging LoGrazie verder.
'Maar...'
'Geen gemaar,' zei LoGrazie kortaf. 'Dit is geen onderhandeling. We staan erop dat ü het doet. Punt uit.' Hij draaide zich op zijn hielen om en verdween.
Verbijsterd staarde Milhaud LoGrazie na. Hij zat met een afschuwelijk dilemma. Hij kon Soutane niet doden, maar hij kon ook LoGrazies bevelen niet in de wind slaan.
Hij sloot zijn ogen en probeerde tot rust te komen. Denk na! hield hij zichzelf voor. Wat bereikte de mafia met het doden van Soutane? Hij kon zich geen antwoord voorstellen en wist derhalve dat hij een antwoord moest vinden.
Hij keek hoe de Duitsers en Japanners op de Monet boden en dacht beschaamd: Wij Fransen staan niet eens zo ver van de Amerikanen af.
Iedereen wil nu een stukje van ons.
Het was al laat in New York toen Chris Haye klaar was met de voorbereidselen voor zijn vlucht naar Frankrijk. Hij hing de telefoonhoorn op en bleef er enige tijd naar staren; Zijn broer was dood. Hij voelde zich totaal verdoofd.
Er begon een lampje te flikkeren op de telefoon. De rode gloed, als van een vuurtoren in dichte mist, zei hem niets. Toen hoorde hij de bel overgaan; dat leek al een hele tijd aan de gang te zijn. Hij besefte nu dat het de telefoon was en nam de hoorn van de haak.
'Bonjour,' zei een vrouwenstem.
Hij gaf geen antwoord.
'Allo?'
Hij schraapte zijn keel. 'Ja?'
'Parlez-vousfrangais, monsieur?'
'Oui, madame,' zei hij. 'Wat kan ik voor u doen?'
'Is monsieur Haye er ook?' vroeg Soutane. 'Chris Haye?'
'Daar spreekt u mee.'
'Ah, bon.' Nu ze zover gekomen was, aarzelde ze. Haar hart klopte in haar keel. 'Dit is Soutane Sirik,' zei ze ten slotte. 'Ik bel vanuit Nice in Frankrijk.'
Chris zat ineens rechtop in zijn stoel. 'Soutane,' zei hij met verstikte stem. 'Ben jij het?'
'Ja,' zei ze. 'Ik gebruik tegenwoordig mijn moeders meisjesnaam.'
Chris wist niet wat te zeggen of te denken; zijn geest was verdoofd, alsof hij in een blok ijs lag. 'Na al die tijd...' Hij verslikte zich bijna in zijn woorden.
'Ik weet het,' zei ze. 'Het moet een behoorlijke schok voor je zijn. Je vraagt je waarschijnlijk af waarom ik bel.'
Er volgde zó'n lange stilte dat Chris ten slotte zei: 'Bén je er nog?' Alsof ze een verschijning was geweest die hij zelf te voorschijn had getoverd.
'Ja,' zei ze. 'Ach, verdomme ook. Ik bel vanwege je broer.'
'Ken je Terry?'
'We hebben vijfjaar samengewoond.'
Goeie God! Zijn maag keerde zich om. 'Ik weet dat Terry dood is, Soutane,' wist hij uit te brengen. 'Iemand van mijn vaders kantoor belde me. Ik neem aan dat de Franse autoriteiten zijn nummer van jou hebben gekregen.'
'Ja.'
'Ik stel het zeer op prijs dat je belt.' Hij kon zich met moeite herinneren hoe hij moest ademhalen.
'Het is vreemd dat ik een aan jou gerichte briefkaart heb gevonden. Daarop staat dat jullie in geen tien jaar contact hebben gehad. Is dat zo?'
zei ze snel.
Hij luisterde maar half naar wat ze zei. 'Dat zou best kunnen.'
'Er staat ook in dat hij volgende week naar New York wilde vliegen om jou op te zoeken. Hij schreef dat het belangrijk was.'
Er volgde een stilte. Chris merkte dat hij zo hard in de hoorn in zijn hand kneep dat het pijn begon te doen.
'Weet jij waarover Terry je zou hebben kunnen willen spreken?'
'Hoe zou ik?'
'Ik bedoel, heeft hij je de afgelopen weken iets gestuurd?'
'Terry stuurde me nooit iets,' ze'i Chris. 'Nooit.' Even luisterde hij naar haar ademhaling. Langzaam trok het waas in zijn hoofd op. 'Soutane, zit je soms in moeilijkheden?'
'Ik weet het niet. Het lijkt erop of Terry heel wat geheimen had.'
'Zo ken ik hem ook, ja.'
'Maar dit zijn geheimen die zijn dood hebben overleefd,' zei Soutane. Chris dacht daarover na. 'Luister,' zei hij. 'Omdat mijn vader er niet is, moet i'k de honneurs waarnemen. Volgens schema zal ik overmorgen met het vliegtuig in Nice aankomen. Ik logeer in het Negresco.' Zij n hart deed zeer. 'Waarom ontmoeten we elkaar daar niet bij een drankje?'
'Ik heb een beter idee,'zei Soutane. 'Ik pik je op op het vliegveld. Wanneerlandje?'
Hij gaf haar de geschatte aankomsttijd en zijn vluchtnummer.
'Bon. Merci, Chris. A bientöt.'
Soutane. Soutane. Haar naam was als de gebeden die hij als kind had gezegd vóór het slapen.
Denk aan iets anders.
Terry die naar New York zou komen om hem op te zoeken? Dat zou iets heel bijzonders geweest zijn. Wat kon er zo belangrijk geweest zijn om zijn tien jaar lange afzondering te doorbreken? Chris vroeg zich af of hij er ooit nog achter zou komen.
Hij draaide zij n stoel rond en keek uit het raam. De klank van Soutanes stem bleef nog heel lang in zijn hoofd doorklinken. Onder hem lag de duisternis van Central Park. Omzoomd door ontelbare stadslichten, leek het een soort metafoor voor zijn toekomst: onbekend en oneindig kneedbaar. Wat heeft dat trekkebenen te betekenen, raadsman?
Het is de regen. Stelt niets voor.
Niet niets. Iets. Iemand die met de kracht van een boemerang naar hem terugkeerde.
Soutane.
Hij sloot zijn ogen en dwong zichzelf aan andere dingen te denken. Hij had een pijnstiller nodig. Vóór het telefoontje had hij aan Alix Layne zitten denken.
Voor zijn ogen verscheen het beeld van een avond, misschien een maand geleden. Hij zat te dineren met Bram Stryker, een kennis die als advocaat in scheidingszaken optrad. Stryker had een eerlijk verdiende reputatie als zeer gehaaid onderhandelaar. Als je de meisjes in zijn kantoor mocht geloven, had hij ook de reputatie (verdiend of niet, dat wist Chris niet), dat hij met al zijn vrouwelijke cliënten in bed dook. Hoe het ook zij, Stryker had een scherpe geest en Chris hield ervan met hem te praten.
Na het diner had Stryker Chris meegenomen naar een feest waar hij verwacht werd. Het bleek een open-huisfeest van Alix Layne te zijn. Ze woonde in een groot, donker zit/slaapappartement aan West Ninetythird Street. Hoe een ruimte met zo'n hoog plafond zo verstikkend kon zijn, ging Chris' petje te boven. Misschien omdat er zich drie keer zoveel mensen in bevonden als er norma'al in konden.
In ieder geval voelde Chris er zich niet thuis. Hij was iemand van de East Side en dat was een totaal andere omgeving met totaal andere mensen. Chris verloor Stryker bijna meteen uit het oog en liep naar de bar voor een drankje. Na tien minuten zinloos gepraat met een rechter had hij het wel gezien. Hij ging op zoek naar Stryker, maar dat was in het overvolle huis zoeken naar een speld in een hooiberg. Hij gaf het dan ook snel op en liep naar de hal. Toen hij voorbij de badkamer kwam, keek hij door de geopende deur naar binnen en zag daar Stryker staan, met zijn armen om Alix Layne geslagen. Het was een moment dat, althans in Chris' herinnering, lag gebed in stilte. Terwijl hij keek hoe ze elkaar kusten, werd hij getroffen door het gebrek aan emotie op het gezicht van Stryker, behalve een zekere triomf toen Alix haar been om zijn dij sloeg en zich bijna wanhopig tegen hem aan klemde. Het leek wel of hij haar uitlachte.
Chris herinnerde zich dat het koude zweet hem was uitgebroken. Hij had zijn vuist in Strykers gezicht willen planten. Hij had nooit gedacht dat er begeerte zonder passie kon bestaan. Het was een afschuwelijk gezicht en zonder wat te zeggen, droop hij af.
Chris opende zijn ogen. Stilte was kennelijk zijn grote kracht, dacht hij. Tijdens Alix' tirade voor het gerechtsgebouw had hij ook al niets gezegd.
Hij deed zijn bureaulamp uit en verliet zijn kantoor. Buiten keek hij hoe de taxi's door de regenachtige straten gleden. De theaters begonnen, dus een taxi aanroepen kon hij wel vergeten.
Chris wist niet wat hij moest doen of waarheen hij zou gaan. Er waren ook zoveel mogelijkheden. Staande onder de granieten en marmeren voorgevel van het gebouw liet hij zijn geheugen de vrije loop. Er kwam een herinnering op die hij altijd had weten te onderdrukken: Chris op MacAndrews Air Force Base, die toekeek hoe soldaten de aluminium kisten uitlaadden die net uit het prachtige Da Nang aankwamen. Hij was daar om een vriend te identificeren die geen familie meer had en Chris als begunstigde van zijn levensverzekering had genoemd.
De twintig jaar oude Chris Haye stond rillend in de felle zomerhitte, tot op het bot verkleumd, met het angstaanjagende idee dat zijn broer Terry, marineheid, weieens in een van die glimmende kisten kon liggen. En ze hadden nooit afscheid van elkaar genomen.
De gestaag neervallende regen werkte enorm depressief op hem. Chris vermande zich. Hij sloeg zijn kraag op, kromde zijn schouders tegen de regen en begon de stad in te lopen.
Toen hij thuis was, deed hij zijn doorweekte kleren uit en trok een korte broek en mouwloos hemd aan. Hij bekeek zichzelf in de manshoge spiegel in zijn slaapkamer. Iemand die hem zo zag staan, zou ongetwijfeld onder de indruk raken van zijn gespierde lichaam. Hij was lang en had de bouw van een atleet: brede schouders en smalle heupen. Chris zag echter de jongeman die de grootste kanshebber was geweest op een zege in de Tour de France' die gruwelijke combinatie van uithoudingsvermogen en snelheid, waarbij van de renners werd verwacht dat ze ook steil bergop nog een hoge snelheid onderhielden. Dat was in 1969, het jaar dat Terry kogels ontweek in Zuidoost-Azië.
Het was het j aar dat de wedstrijd was opgedragen aan la France prof on- de, de dorpen in het binnenland, en dat was ook het Frankrijk waar Chris nog met heel zijn hart van hield. Het was het Frankrijk dat hem eerst naar de toppen van succes had gevoerd en vervolgens zijn vuist tegen hem had opgeheven, zodat hij als een geheel ander iemand naar huis was teruggekeerd. Hoeveel ouder was hij nu? Chris wou dat hij het wist. Als je alleen de jaren telde, nog niet veel. Nog steeds dezelfde blauwe ogen, het krullerige zwarte haar; nog steeds geen greintje overtollig vet op zijn lichaam, nog nauwelij ks rimpels. 'Dat is j e Keltische bloed, j ongen!' had zij n vader geroepen. En inderdaad zag de jonge Chris Haye zich graag als een Keltische strijder, in wapenrusting, het zwaard geheven tegen de horden Pieten die tussen de stenen relieken van Stonehenge op hem af zwermden. Mijn God, dacht hij, dat lijkt alweer eeuwen geleden. Maar Soutanes gefluister in zijn oor klonk alsof het enkele momenten tevoren was gebeurd. Hij ging aan het antieke Franse bureau in zijn slaapkamer zitten en opende een la waaruit hij een dik pak getypt papier pakte. De bladzijden werden door een dik elastiek bij elkaar gehouden, dat bij zijn aanraking in twee stukken sprong. Rechts boven op het voorste vel stond met de handgeschreven: Mougins, 1969.
Hij had het manuscript jarenlang niet aangeraakt en nu hij de haperende zinnen herlas, begreep hij waarom. Met een verkrampt gebaar gooide hij de losse vellen weer in de la en schoof die met een klap dicht. Blootsvoets liep hij naar de kleinere tweede slaapkamer, waar hij altijd zijn oefeningen deed. Tegen de muur stond een rek met gewichten, met ernaast een roeitoestel. Voor het raam stond een oefenfiets. Chris ging op de fiets zitten en begon te trappen. Hij keek uit het raam naar beneden, dertig verdiepingen omlaag naar Third Avenue, maar daar was niets te zien. In plaats daarvan vulden beelden van Thonon-les-Bains, Chamonix, Aubagne en Digne zijn geest. En voor één keer droeg hij weer het gele tricot dat alleen de leider in de Tour de France mocht dragen. Toen hij na zo'n anderhalfuur klaar was met zijn training, nam hij een koude douche. Maar net als de training zelf kon ook die zij n geest niet tot rust brengen. Beelden van Mougins bleven voor zijn geestesoog verschijnen. Het was niet alleen de Tour die belangrijk was geweest in 1969. Toen hij aangekleed was, liep hij rusteloos door de kamer, als een gekooid dier. In elke spiegel, in elk stuk glas, zag hij Soutanes gezicht. Hij pakte zijn regenjas en ging naar buiten.
Pas toen hij ten noorden van Seventy-second Street was, besefte hij waarheen hij op weg was. Hij was nog maar één blok verwijderd van Max Steiners huis.
Steiner woonde in een oud, grillig gebouw aan Seventy-fifth, tussen Fifth en Madison in. De portier b'elde naar boven en wees toen de juiste lift aan; het was zo'n gebouw waar elke lift twee appartementen op elke verdieping aandeed.
Steiner had zijn deur al open vóór Chris uit de lift stapte. Hij grijnsde en Chris was dankbaar dat hij zo'n bondgenoot had. Vanaf het moment dat hij voor Steiner, McDowell and Fine was gaan werken, was het hij en Max tegen de rest van de wereld geweest; en zo zou het altijd zijn. Dat was ook de reden, besefte Chris, dat hij daarheen was gegaan.
'Je komt zeker om de mensen zich aan je te laten verlustigen?' zei Steiner, terwijl hij Chris' hand op en neer zwengelde. 'Je was hét onderwerp van het nieuws om zes uur, schooier.' Gezien de stemming waarin Chris op dat moment verkeerde, was zijn enthousiasme net zo deprimerend als de regen buiten.
'Max, kunnen we even praten?'
'Zeker, zeker.' Max trok hem de vestibule in. Achter Steiner klonk nu het geluid van andere stemmen. 'Maar niet nu. Kom verder. Ik heb een klein feestje. Bill en Marjorie Horner, Jack en Betty Johnson, je kent ze wel. We zijn net klaar met eten. Neem een afzakkertje, blijf even. Het nieuws van elf uur begint bijna. Dan kun je je nog eens verlekkeren...'
'Nee. Nee, laat maar.' Jezus, dacht Chris, dat is net wat ik nodig heb, j e gezicht in de plooi en praten over koetjes en kalfjes.
'Kom op, Chris,' zei Max. 'Wat is er? Denk je dat je te veel bent? Je weet wel beter. Bovendien, je kent iedereen toch?' Hij lachte. 'Er zitten zelfs een paar bewonderaars van je bij.'
'Nee, écht niet,' zei Chris. 'Ik kom maar even. Ik heb zo dadelijk een afspraak en bén al laat.'
Steiner keek hem onderzoekend aan. 'Weet je zeker dat je niet één drankje blijft?'
Chris knikte. Hij liep wanhopig terug de hal in en drukte op de liftknop.
'Beslist.'
'Nou, goed dan.' Steiners gezicht klaarde weer op. 'Dan praten we morgen, oké?'
'Oké,' zei Chris. 'Ik zal je wel bellen.' Toen kwam gelukkig de lift aan en hij stapte erin.
'Hé, Chris, Alix Layne wilde je met huid en haar opeten,' zei Steiner.
'Ze vroeg zelf om deze zaak. Ik ben behoorlijk trots op je.'
Chris begon hem te bedanken, maar hij kon het niet goed over zijn lippen krijgen.
Buiten was het even opgehouden met regenen, maar de stad lag er warm en vochtig bij, als op een benauwde zomernacht. Chris hield een taxi aan.
'Waarheen, maat?'
Chris gaf de chauffeur een adres op en vergat prompt wat hij gezegd had. In gedachten verzonken zag hij de stad aan zich voorbij glijden, vol leven, activiteit, rennende voeten. Chris besefte met een schok dat hij er totaal buiten stond.
Ze zaten al een eind in Central Park, toen Chris vroeg: 'Waar breng je me in hemelsnaam heen?'
'Naar Ninety-third Street, ten westen van Columbus Avenue. Weet jij soms een betere manier om er te komen?
Ninety-third, dacht Chris. Jezus, daar woont Alix Layne! 'Dat kan ik nooit...'
De taxichauffeur ging op zijn remmen staan en draaide zich om. 'Als je ergens anders heen wilt, maat, moet je me dat nu vertellen.'
Er klonk getoeter op van achter hen toen zich een file begon te vormen.
'Nee,' zei Chris gelaten. 'Het is oké.'
Maar het was niet oké. Bij lange na niet. Hij vroeg zich nog steeds af waar hij in vredesnaam mee bezig was toen hij op de bel drukte naast het plastic naambordje van Alix. Er kwam een metalige klank uit de verweerde speaker. Hij riep iets terug en een ogenblik later ging de zoemer van de voordeur over.
De lift rook naar meeneem-pizza's en sigarerook. Hij stapte uit op de vierde verdieping en liep door een smalle en slecht verlichte hal die pas opnieuw was geverfd, maar dat had slechts tot effect dat de bladders in het pleisterwerk nog beter tot hun recht kwamen.
De deur aan het andere einde van de hal ging open. Hij zag Alix Layne staan, afgetekend tegen het verlichte appartement. Ze droeg een oude, gebleekte, afgeknipte spijkerbroek en een T-shirt met de tekst 'Ik ging liever fietsen' en verder niets. Ze at een stuk pizza. Chris hield vlak voor haar stil. 'Ik hoop dat je geen sigaren rookt.'
'Wat?' Ze keek naar hem zoals iemand die zojuist de dertiende clown uit het kleine autootje in het circus heeft zien klimmen. Ze kon er niet helemaal bij wat er gebeurde.
'Wat ik bedoel,' zei Chris, 'is of je alleen bent.'
Seve Guarda keek naar het van de romp gescheiden hoofd van zijn broer en dacht: Wat is hier in godsnaam gebeurd? Hij en Diana Ming zaten gehurkt in de ruimte tussen de ligusterhaag en de Holy Trinity Church in New Canaan. Ze waren vergezeld van Harvey Blocker, hoofdrechercheur bij de plaatselijke politie. Blocker was een zwaarlijvige man met bloeddoorlopen ogen. Zijn dichte bos haar had een kleur die ergens tussen vuilblond en grijs in lag. Hij had een zweertje in een van zijn mondhoeken en ging daar constant met zijn tong langs.
'Zoiets heb ik nog nooit gezien,' zei hij. 'Het hoofd ligt in de tuin en de rest van hem is daar in de sacristie.' Hij kreunde terwijl hij zijn gewicht van de ene voet op de andere overbracht. 'Zoals u ziet, moet er een worsteling hebben plaatsgehad.'
'Niemand heeft gezien dat er iemand de sacristie binnenging?' vroeg Seve. Een brok in zijn keel maakte dat hij nauwelijks adem kreeg. Blocker schudde zijn hoofd. 'We hebben iedereen ondervraagd. Pater Donnelly weet dat uw broer na de mis naar de sacristie is gegaan. Maar dat deed uw broer altijd. Hij hield ervan om zich even terug te trekken na de mis, dus pater Donnelly zocht daar verder niets achter.'
Seve had een vreemd patroon opgemerkt in het vlees van Doms nek. Hij bleef ernaar kijken en probeerde er een verklaring voor te vinden.
'Maar een uur later,' ging Blocker verder, 'toen pater Guarda nog steeds niet teruggekeerd was, besloot pater Donnelly eens een kijkje in de sacristie te gaan nemen. Toen vond hij dus uw broer en belde ons.'
Blockei' leidde hen, om de kerk heen naar een zij ingang en vervolgens weer de sacristie in. Dominic lag op zijn rechterzij. Hij zag er spookachtig uit, en enigszins angstaanjagend, dacht Seve, met dat lichaam zonder hoofd. Dit is mijn broer niet, hield hij zichzelf voor. Dit kan Dom niet zijn.
'Wat denkt u ervan, adjudant?' vroeg hij de rechercheur. Blocker duwde met zijn dikke wijsvinger tegen zijn neus. 'Ik mag hangen als ik het weet,' zei hij. 'Wie wil er nu een priester om zeep helpen? Ik zie daar de zin niet van in.'
'Een gek misschien?' opperde Diana Ming.
Blocker haalde zijn schouders op. 'Zou kunnen. Je weet het niet, tegenwoordig.' Hij gromde terwijl hij over zijn stijve benen wreef; dat knielen in de tuin bij het hoofd was geen pretje geweest voor hem. 'Nou ja, in ieder geval kunnen we op dit moment verder niets doen. Trouwens, om eerlijk te zijn, luitenant, ik vraag me af of we ooit verder komen met dit onderzoek. Dit gaat ons petje te boven.'
Seve zat gehurkt bij het onthoofde lichaam en onderzocht het centimeter voor centimeter, zoals een verzamelaar die een nieuwe aanwinst bekeek. Wat er verder ook in zij n leven mocht gebeuren, Seve wist dat hij dit moment nooit meer wilde vergeten.
Blocker gaf de patholoog-anatoom een seintje dat hij met zijn mensen aan de gang kon. 'Hij is van u.'
'Adjudant, is het goed als ik even met mijn broer alleen gelaten word?'
vroeg Seve.
Blocker trok aan zijn oor. 'Natuurlijk.' Hij keek op. 'Even naar buiten dan maar, jongens. Oké?'
Toen Seve alleen was, trok hij een klein etuitje uit zijn zak en ritste het open. Erin zat een keur aan fijne metalen instrumenten die hij in de loop der jaren had verzameld - zijn gereedschap.
Hij zocht een minuscule pincet uit en schoof daarmee in de rechterzak van zijn broer. Voor iemand die stond was het niet te zien geweest, maar toen hij gehurkt zat, had Seve iets wits gezien. Een stukje papier? De pincet zou het er wel uitvissen.
Even later had hij het in zijn handen en stopte het in zijn zak. Hij wilde net zijn etuitje weer opbergen, toen hij zag dat twee vingers van Doms rechterhand op een vreemde manier gebogen waren. Hij gebruikte het uiteinde van de pincet om erin te prikken en zag toen dat ze door een krachtige, snelle klap gebroken waren.
Toen zag hij nog iets en bekeek het nog eens van dichterbij. Uit zijn etui haalde hij nu een kleine plastic envelop en een make-upkwastje. Snel veegde hij wat restjes van Doms vingertoppen in de envelop. Hij borg alles op en verliet toen de sacristie.
'Adjudant,' zei hij, 'ik waardeer ten zeerste wat u gedaan hebt.' Hij stond met opzet met zijn rug naar de lijkschouwer en zijn mensen gekeerd.
'Ach, het is mijn werk,' zei Blocker. 'Maar niettemin bedankt. Dat gebeurt niet vaak meer, tegenwoordig. Een politieman bedanken, bedoel ik.'
'Ik vroeg me af of ik nog met een paar van de priesters zou kunnen praten,' zei Seve. 'Ik zou graag horen hoe zij over mijn broer dachten.'
Hij keek de andere politieman aan. 'Begrijpt u?'
'Ja, natuurlijk,' zei Blocker, die al met zijn gedachten bij zijn uitgestelde maaltijd was. 'Waarom niet?' Hij zei hun beiden gedag en verdween toen om een hoek van de kerk.
'Wat had dat allemaal te betekenen?' vroeg Diana.
'Als je in New Canaan bent, lik dan New-Canaanse hielen,' zei Seve.
'Als je daarmee uiteindelijk maar krijgt wat je wilt. Het is duidelijk dat Blocker niet meer geïnteresseerd is in deze zaak. Denk je dat hij wat om Dom geeft? De dood van mijn broer heeft hem de stuipen op het lijf gejaagd. Daarom heeft hij gewacht tot ik uit New York kwam. Pater Donnelly zal hem wel verteld hebben dat Dom een broer had die inspecteur is bij de Newyorkse politie.'
'Bent u gek? Dit is Connecticut, chef,' zei Diana. 'U hebt hier geen bevoegdheid.'
'Dom maakt het tot mijn bevoegdheid,' zei Seve. 'Blocker weet trouwens dat hij bij deze zaak alle hulp kan gebruiken. Hij is alleen een te grote lafaard om erom te vragen.'
Pater Donnelly zat te bidden voor het Christusbeeld in het sanctuarium. Ze wachtten geduldig tot hij daarmee klaar was.
'O.' Pater Donnelly was verrast toen hij opstond en hen zag staan. Hij keek naar Seves politiepenning. 'Ik wist niet dat er nog politie was. Ik heb de anderen naar huis gestuurd.'
'Dat geeft niet,' stelde Seve hem gerust. Hij besefte dat pater Donnelly, in zijn opgewonden toestand, hem niet herkende. 'Ik ben de broer van Dominic Guarda.'
'Heilige Maagd!' zuchtte pater Donnelly. 'Ik ben blij dat u er bent.'
Donnelly was een man met een vale huid en een van nature lijdende trek op zijn gezicht. 'Het spijt me dat we elkaar onder deze omstandigheden moeten ontmoeten, mijn zoon. De rouw om pater Guarda is groot. Hij was bij iedereen geliefd.'
Kennelijk niet bij iedereen, dacht Seve. Tegen de priester zei hij: 'Dat weet ik. Het is een lange dag geweest, pater, maar toch hoop ik dat u nog een paar vragen wilt beantwoorden.'
Donnelly knikte. 'Ik wil maar al te graag helpen.'
'Mooi,' zei Seve. 'Ik besef dat het deels dezelfde vragen zullen zijn als adjudant Blocker al heeft gesteld, maar ik hoop dat u dat voor lief zult nemen. Ik heb begrepen dat u mijn broer gevonden hebt?'
Donnelly knikte.
'Wat was er gebeurd?'
'Nou, pater Guarda gaat na de mis altijd naar de sacristie om wat te mediteren. Maar binnen het half'uur voegt hij zich normaal gesproken weer bij ons. Toen hij na een uur nog niet terug was, begon ik me zorgen te maken en ging de sacristie binnen.'
'En?'
Pater Donnelly had het zichtbaar moeilijk. De dood was toch al een moeilijk onderwerp, maar nu was het zelfs ronduit afzichtelijk. 'Il^zag hem - tenminste, ik zag het lichaam.'
'Hoe lag hij?'
'Pardon?'
'Ik bedoel,' zei Seve, 'lag hij op zijn rug of op zijn buik?'
'Op zijn rechterzij,' zei Donnelly.
Dus ze hadden Dom niet verlegd voor hij erbij was. 'En wat deed u toen?'
'Ik ging naar hem toe, vanzelfsprekend,' zei Donnelly, en Seve dacht, Blocker heeft gezegd dat hij onmiddellijk de politie had gebeld. 'Hij was dood. Daar kon geen twijfel over...' De priester begon te kokhalzen.
'Gaat u verder,' zei Seve vriendelijk, nadat Donnelly weer wat was bijgekomen. Donnelly knikte, dankbaar voor het oponthoud. 'Ik heb voor hem gebeden en toen ben ik de anderen gaan waarschuwen, de politie en de bisschop.'
'En u hebt verder niets gedaan in de sacristie?'
'Nee.'
'Laten we nog even teruggaan,' zei Seve. 'Vertelt u me eens, als u wilt, waar u en de andere priesters direct na de mis waren.'
'Er zijn geen andere priesters, inspecteur. Het is dezer dagen een uitstervende roeping, ben ik bang. De kerk maakt daarom tegenwoordig gebruik van leken om een aantal taken van assistent-priesters zoals ik over te nemen. Wij hebben hier twee van dergelijke leken, mr. Dillon en mr. Reed. Maar goed, om uw vraag te beantwoorden, ik sprak na de mis met een van onze kerkgangers, mr. Atkinson. Geld inzamelen, begrijpt u. Mr. Atkinson helpt ons daar vaak bij. Mr. Dillon was er ook bij. En mr. Reed zag ik aan de andere kant van het altaar staan.'
'Hoe lang hebt u ongeveer met mr. Atkinson staan praten, pater?'
'O, minstens twintig minuten. We hadden heel wat te bespreken.'
'Ik begrijp het.' Seve maakte aantekeningen. 'En mr. Dillon was er al die tijd bij?'
'Ja.'
'En mr. Reed?'
'Die ging naar buiten,' zei de priester. 'Door de hoofdingang. Dat doet een van ons na de mis altijd. Pater Guarda dacht dat sommige mensen ons misschien makkelijker buiten de kerk zouden aanschieten. En hij had gelijk. Hij had bijna altijd gelijk.' Er stonden tranen in zijn ogen. Seve keek een moment naar zijn aantekeningen, zonder ze te zien. Hij zei: 'Rechercheur Blocker vertelde me dat niemand van u gezien heeft of er iemand de sacristie inging toen mijn broer daar was.'
Donnelly knikte. 'Dat is zo.'
'Goed, we staan nu in het sanctuarium. Waar stonden u en mr. Dillon tijdens uw gesprek met mr. Atkinson?'
'Ongeveer op dezelfde plek.'
Seve strekte zijn hals. 'Dat is vreemd. Ik kan vanhier de ingang naar de sacristie niet zien.'
Pater Donnelly keek ook. 'Nee,' zei hij, 'u hebt gelijk.'
'En het is duidelijk dat mr. Reed vanaf de andere kant van het altaar zeker niets kon zien. Dus iedereen had ongemerkt de sacristie in kunnen komen.'
Pater Donnelly keek gepijnigd. 'Ik ben bang dat u gelijk hebt.'
Seve zuchtte inwendig. 'Hebt u vandaag niets vreemds opgemerkt aan de gemeente, pater Donnelly? Een nieuw gezicht misschien?'
Pater Donnelly keek nog droeviger dan anders. 'Ik ben niet zo goed in die dingen,' zei hij. 'Gezichten waren pater Guarda's sterke kant. Hij kende iedereen.'
Nog één keer, dacht Seve. 'Hebt u tijdens de mis helemaal niets gezien of gehoord wat anders was dan anders, pater?'
Donnelly schudde zijn hoofd. 'Ik zou niet weten wat.' Hij tuitte zijn lippen. 'Nou ja, iemand legde een biljet van duizend dollar op de collecteschaal, maar ik geloof niet dat u dat bedoelt.'
'Niet per se,' zei Seve. 'Komen dat soort bijdragen vaker voor?'
'O, zeker. Dit is een welvarende gemeente en pater Guarda was er heel goed in geld los te krijgen voor de kerk. Maar meestal worden dergelijke bedragen natuurlijk overgemaakt via een cheque. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit eerder een zo groot bedrag in baar geld heb ontvangen.'
Seve was geïntrigeerd. 'Wie ging er rond met de collecteschaal, pater?'
'Ik.'
'Kunt u zich herinneren; hoe die persoon eruitzag?'
'Het was in ieder geval een man.' Pater Donnelly keek hen aan en zei:
'Dat is niet als grap bedoeld, maar ik ben bang dat het alles is wat ik me kan herinneren. Ik let nooit zo op de gevers. En bovendien ben ik niet...'
'Ik weet het,' zei Seve. 'U bent niet goed in gezichten.'
'De anderen waren druk bezig tijdens de mis en hebben hem ook niet gezien. Het spijt me verschrikkelijk, inspecteur. Ik wou dat ik u wat meer kon helpen.'
Seve sloeg zijn notitieblok dicht. 'Dat geeft niet, pater.' Dat is nu eenmaal kenmerkend voor dergelijke ondervragingen, dacht hij spijtig. Als je niet uitkeek, raakte je begraven in de papierwinkel die ze opleverden en zag je eventuele aanknopingspunten - die er volgens Seve altijd waren
- over het hoofd. 'U hebt uw best gedaan, daarvan ben ik overtuigd.'
Pater Donnelly knikte, maar de uitdrukking op zijn gezicht zei dat hij daar zelf niet zo van overtuigd was.
Ze waren bijna bij de uitgang toen de priester hen terugriep. Ze bleven staan terwijl de priester naar hen toe snelde. 'Ik herinner me toch nóg iets,' zei hij. 'Toen ik na de mis het geld op de collecteschaal telde, zag ik iets van poeder op het duizend-dollarbiljet zitten.'
'Wat voor poeder?'
'Ik weet het niet. Tenminste, toen niet. Ik veegde het eraf en omdat ik toch nieuwsgierig was, liet ik het later aan mr. Dillon zien. Hij zei dat het make-up was.'
'Make-up?'
Donnelly knikte. 'Vleeskleurig. Zoals vrouwen op hun gezicht doen.'
'U hebt zeker niet nog wat van het poeder bewaard?' vroeg Seve. Pater Donnelly's gezicht betrok. 'Nee,' zei hij. 'Het was trouwens niet meer dan een spoor.'
'Ik zou u niettemin willen vragen mij het biljet te lenen. Misschien kan ons lab nog iets opsporen.'
Terwijl de priester zich naar de pastorie spoedde, zei Diana:
'Gezichtsmake-up? Wat denkt je, dat je broer door een vrouw is vermoord?'
'Is dat te vergezocht?'
'Alsjeblieft, chef. We hebben het over onthoofding. Het is iemand met een behoorlijke kracht.'
'Hoe snel kun jij een man uitschakelen?' vroeg hij haar.
'Een trap in het kruis is één ding,' zei ze. 'Iemands hoofd eraf slaan iets heel anders.'
Hij knikte nadenkend. 'Toch moeten we alle mogelijkheden in ogenschouw nemen, zolang we nog niet alle feiten op een rijtje hebben.'
Diana nam het biljet aan en Seve schreef een geïmproviseerd ontvangstbewijs uit. 'Zodra ons lab ermee klaar is, krijgt u uw geld terug, pater. Tot dan moet u het met mijn dank doen.'
Eindelijk verscheen er toch een glimlach op Donnelly's gezicht. 'Ik ben blij dat ik u tenminste materieel heb kunnen helpen. Let goed op uzelf, inspecteur. Moge God met u zijn.'
Buiten waren de straten verlaten. De booglampen op de parkeerplaats bij de kerk kleurden de omringende bomen paarsblauw. In de auto haalde Seve de plastic envelop te voorschijn. 'Als we terug zijn in de stad, breng je dit direct naar het lab, samen met het dollarbiljet. Hoogste prioriteit.'
'Wat zit daarin?' vroeg Diana, terwijl ze de motor startte.
'Wie zal het zeggen,' zei Seve. 'Misschien niets. Misschien de sleutel tot wie mijn broer vermoordde.'
Diana zette de auto in zijn versnelling en reed weg. 'Wat denk je van een maaltijd?' vroeg ze. 'Ik kan geloof ik niet wachten tot we in de stad zijn.'
'Ik ken een tent hier,' zei Seve, en wees haar waar ze heen moest. 'Dom nam me daar altijd mee naar toe als ik hem kwam opzoeken.' Hij draaide het binnenlicht aan en bekeek het onderzoeksrapport over de zaak Peter Loong Chun dat hij op weg daarheen had geschreven. Hij zag totaal geen aanknopingspunt, alsof hij een buitenaards artefact in zijn handen had. En almaar dacht hij: Dom, Dom, Dom, wie kan je dit aangedaan hebben? En ik kan het mama niet vertellen; het zou haar dood zijn. Maar ik kan het ook niet voor haar verzwijgen.
'Ik zal het bewijsmateriaal naar het lab brengen,' zei Diana. 'En dan kom ik je ophalen om naar Elena'Hu te gaan.'
Seve knikte en drukte met zijn vingers tegen zijn ogen. Ik begin oud te worden, dacht hij. Half negen 's avonds en ik ben al moe. Hoe laat ben ik vanmorgen begonnen? Pas toen realiseerde hij zich dat hij al sinds de vorige avond op pad was.
'Je ziet eruit als een lijk,' zei Diana. 'Je hebt een moeder nodig die je lekker in bed stopt, maar niet een chauffeur die je langs de hele oostkust zeult.'
Ze hoorden beiden op hetzelfde moment de sirene.
Seve keek in de achteruitkijkspiegel naar het zwaailicht. 'Het kan niet voor te hard rijden zijn,' zei hij. 'Niet met ons politie-embleem op de auto.'
Diana minderde vaart toen de blauw-met-witte politieauto naast hen kwam rijden.
'Luitenant Guarda?' Een geüniformeerde agent leunde uit het zijraam. 'NYPD?'
'Inderdaad.'
'Wilt u ons dan volgen, meneer.' Het klonk niet als een vraag.
'Waar is dat verdomme goed voor?' vroeg Seve geërgerd. 'We moeten terug naar de stad.'
'Adjudant Blocker wil u spreken.' De agent wees vooruit als een filmcowboy en met loeiende sirene schoot de politiewagen de nacht in.
' Hi, ho, Silver,' zei Seve, terwijl Diana het gaspedaal intrapte. Eén ding wist Milhaud zeker: LoGrazie was niet te vertrouwen. En daarom voelde hij zich ontspannen in zijn buurt. Niets beters dan zekerheid om je op je gemak te stellen, dacht hij. Je wist tenminste direct waar je stond en hoe je je binnen de relatie moest opstellen. Daarom had hij ook afluisterapparatuur in LoGrazies woning laten aanbrengen. Niet dat het huis niet elk dag werd schoongemaakt, maar de dienstmeid was in dienst van Milhaud en zij had de discretie de apparatuur voor het schoonmaken te verwijderen en erna weer te plaatsen. Milhaud ging een zijkamertje in dat vol stond met elektronische apparatuur, waaronder een aantal met enorme spoelen uitgeruste taperecorders. Er draaide er op dat moment slechts één. Ervoor zat een bleke man met een koptelefoon op, die zijn gezicht er bekneld uit deed zien. Hij zag Milhaud en wees op de recorder die met LoGrazies appartement in verbinding stond. Milhaud ging zitten en deed ook een koptelefoon op. Toen spoelde hij de band terug tot hij de toon hoorde die het begin van het laatste gesprek aankondigde. Hij zette de recorder op afspelen.
'Ik moet je zeggen dat ik je hier niet had verwacht,' zei LoGrazies stem in Milhauds oor.
'Ik ben als een tollende munt,' zei een onbekende stem. 'Kruis of munt, dat maakt niet uit. Op een keer zal ik ergens landen. De Oude Man weet dat. Hij heeft er zijn voordeel mee gedaan.' Met Oude Man, zo wist Milhaud, werd door deze mensen de capo di capi bedoeld, het hoofd van de mafia.
'Ik hoorde dat je nogal in de knoei hebt gezeten,' zei LoGrazie.
'Dat kun je wel zeggen, ja.' De onbekende man lachte. 'Het was knap beroerd, als je het wilt weten. Maar goed, alles is goed afgelopen, zoals je ziet. Misschien zit er een engel op mijn schouder.' Hij lachte weer.
'Watmij betref t,'zei LoGrazie, 'ik ben verdomd blij dat je er bent. Een hele eer om met zo'n wandelende legende te mogen werken. Bovendien is het goed te weten dat de Oude Man Witte Tijger nog steeds ziet zitten, ondanks alle publieke ophef over drugs.'
'Meer dan ooit,' zei de onbekende.
'Nou ja, je kunt me niet kwalijk nemen dat ik wat nerveus werd. Zeker met al die druk die over de hele linie op ons wordt uitgeoefend.'
'Des te meer reden om Witte Tijger te versnellen. De Oude Man heeft het idee dat deze operatie nog onze enige hoop is. Het oude netwerk vanuit Hongkong, dat sowieso niet aan onze huidige eisen voldoet, is niet meer betrouwbaar. Ik weet niet precies hoe, maar ik vermoed dat de DEA er ergens in is geïnfiltreerd.' Milhaud begreep dat hij het over de Amerikaanse Drug Enforcement Agency had, de federale drugsbestrijdingsorganisatie. 'Van nu af aan wordt dat netwerk gesloten. Hetgeen betekent dat operatie Witte Tijger aanzienlijk moet worden versneld. Onze straathandelaren beginnen al te klagen. De dope raakt op en we komen knel te zitten. De Oude Man wil daarom dat ik nog eens benadruk dat we ons niet kunnen veroorloven om te falen.'
'Volledige toegang tot Terry Hayes netwerk is één zaak; het naar behoren laten functioneren is een tweede,' zei LoGrazie. 'Er zullen zich problemen voordoen. Iedereen heeft trouwens moeilijkheden in ZuidoostAzië. Niemand begrijpt iets van die mensen.'
'Laat Zuidoost-Azië maar aan mij over. Ik ken het in zekere zin beter dan mijn eigen land. Het is één groot riool. Als je één stap doet, sta je zó
diep in de rotzooi dat je een kompas nodig hebt om te weten welke kant boven is.'
LoGrazie lachte.
'Witte Tijger betekent controle,' ging de onbekende verder. 'En controle betekent fondsen - onbeperkte fondsen. We zullen allemaal krijgen wat we willen, namelijk absolute onafhankelijkheid, bevrijding van welke inmenging dan ook.'
'Over controle gesproken,' zei LoGrazie. 'Wat moet ik met Milhaud aan?'
'Allereerst moet ik je feliciteren met het feit dat hij voor ons Terry Haye heeft koud gemaakt. Haye was een probleem geworden. Nou ja, die klootzak is eigenlijk altijd een probleem geweest. De Oude Man vertelde me dat het jouw idee was om Milhaud het werk te laten opknappen. Voor ons geen gezeur. Dat was prima, Frank. Heel goed.'
'Jij kent Haye van vroeger, hè?'
'Ja, in 'Nam waren we vrienden, zou je kunnen zeggen.'
'Maar toen gebeurde er iets, is het niet? Ik heb gehoord dat Haye je uit...'
'Hoe graag ik ook herinneringen met je wil ophalen,' onderbrak de onbekende hem, 'ik heb nu wel wat anders aan mijn hoofd. Milhaud bijvoorbeeld. Wat hem betreft, blijft alles zoals het was. We zullen hem niet aan de kant zetten, als de tij d daar is. Hij is voor ons net zo nuttig als Terry Haye dodelijk voor ons was.'
'Moet ik hem aan het lijntje houden?'
'Min of meer. De situatie is de laatste dagen nogal drastisch veranderd,' zei de onbekende man. 'DeCordia is koud gemaakt.'
'Dat is niet zo best.' Al DeCordia was een van de sleutelfiguren in Witte Tijger, vanwege zijn internationale contacten in het smeergeldcircuit. Hij had volledige toegang tot alle persoonsgegevens betreffende Witte Tijger.
'Wat nóg erger is,' ging de onbekende verder, 'hij werd onthoofd.'
'Onth...'
'Spel mijn woorden, Frank. Zijn hoofd werd van zijn romp gescheiden. En dat betekent maar één ding, wat mij betreft: Terry Haye. Toen Haye in Vietnam zat, voerde hij het bevel over een eenheid die tot doel had paniek te zaaien onder de Noordvietnamezen. SLAM (Dreun) noemden ze die eenheid.
Haye kwam op het idee de SLAM-slachtoffers te onthoofden. Dat was slim; het joeg Charlie angst aan omdat dat botste met samsara, met de eindeloze reis van de ziel op het wiel van het leven. Hoe het ook zij, toen DeCordia's dochter vorig jaar stierf, knapte er al iets in hem. Hij had natuurlijk van Terry gehoord; hij was vaak in Europa geweest om zijn contacten te onderhouden.
Begrijp je, Frank, DeCordia wilde eruit stappen. Ik ben de laatste tijd zijn wegen nagegaan. Een maand geleden verscheen de arme stakker bij Terry in Nice. Hij moet Haye genoeg gegeven hebben om hem tegen ons in het geweer te brengen. Ik wed dat Haye niet blij was met het idee dat wij in de Shan wilden infiltreren. Maar er moet iets mis zijn gegaan en Haye heeft DeCordia in zijn eigen woonplaats, New Canaan, Connecticut, om zeep laten helpen. Dat zijn slechte dingen voor onze zaak. Het maakt onze straatdealers zenuwachtig.'
'Wanneer is DeCordia vermoord?'
'Dinsdag.'
'Dat is dus nadat Terry Haye was vermoord.' LoGrazie lachte. 'Hoe heeft hij dat klaargespeeld? Is hij soms uit de dood herrezen?'
'Zo leuk is het niet,' waarschuwde de onbekende. 'Het lijkt erop alsof, tegen alle afspraken in, Terry Haye zijn vriendin Soutane Sirik op de hoogte heeft gesteld van zijn handel en wandel. De logica zegt ons dat zij bij de moord betrokken is. Ik wil dat er met haar wordt afgerekend, pronto.'
'Zal ik Milhaud weer gebruiken?'
'Ik...' Hier werd de stem van de onbekende man onverstaanbaar. Het gesprek ging verder en Milhaud spande zich in om het te volgen. Vlak daarna klonk het geluid van nog iemand in de kamer. Milhaud spoelde de band terug en speelde hem nog diverse keren af, tot hij de volumeknop helemaal had opengedraaid en het geruis van de tape als een orkaan in zijn oren klonk.
'Merde\' Milhaud vroeg zich af wat hij gemist had. Elke keer dat hij opnieuw luisterde, groeide zijn frustratie. De stemmen waren er wel, maar hij kon niet uitmaken wat er werd gezegd. Hij krabbelde een notitie op het schrijfblok van de technicus, met de vraag of de stemmen niet kunstmatig konden worden versterkt.
Hij had nu in ieder geval een verklaring voor LoGrazies opdracht voor de moord op Soutane. Maar aan de andere kant wist Milhaud zeker dat de onbekende man loog over haar betrokkenheid bij de moord op Al DeCordia. Soutane die iemand vermoordde op Terry's verzoek? Het was absurd. Wat voor spelletje speelde de onbekende?
Hij schreef op een ander blocnote wat hij wist van de onbekende stem. Zijn accent leek Amerikaans. Het was duidelijk dat hij een expert was wat Indo-China betreft. Het was daarom aannemelijk dat Milhaud hem kende, of in ieder geval van hem gehoord had. LoGrazie had hem een legende genoemd. Een mafia-legende en expert in Zuidoost-Azië? Milhaud pijnigde zijn hersens. Wie kon dat zijn?
Hij wist het niet. Misschien als de technicus de stem van de andere man had geïsoleerd zodat Milhaud kon horen wat hij had gezegd, zou dat een aanwijzing opleveren. Maar dat kon weieens te lang gaan duren. Het leek nu een eerste vereiste achter de identiteit van deze man te komen. Hij had bij LoGrazies huis beter camera-surveillance kunnen instellen. Een foto met een telelens zou hem in ieder geval een gezicht bij de stem hebben opgeleverd.
Na die conclusie zette Milhaud de koptelefoon af en staarde in de ruimte. Hij kreeg steeds meer het gevoel dat de onbekende man een net om hem sloot.
Hij pakte de telefoon en even later verscheen Dante. 'Ik wil weten,' zei Milhaud tot de Vietnamees, 'of mademoiselle Sirik een Amerikaan kende die Al DeCordia heet. Hij was Amerikaan; hij is onlangs vermoord in New Canaan, Connecticut. Hij was lid van het Witte-Tijgerteam van de mafia. Probeer ook zoveel mogelijk uit te vinden overzijn dochter. En als je er tóch mee bezig bent, probeer er dan ook achter te komen of iemand weet wie hem heeft vermoord.'
Dante knikte en liet Milhaud alleen met de langzaam ronddraaiende spoelen van de taperecorder.
Alix Layne nam er de tijd voor om haar stuk pizza op te eten. Ze keek Chris koel aan. 'Wat brengt je hierheen, raadsman? Kom je een aanklacht tegen me indienen wegens smaad?'
Chris kromp ineen. Dat waren ongeveer precies de woorden die hij haar had toegevoegd, op de trappen van het gerechtsgebouw. 'Ik heb het verdiend.'
'Dat is wel zeker!' Alix stond in de deuropening als een moederbeer die haar hol verdedigt; ze was op haar hoede en straalde agressiviteit uit. Chris voelde plotseling een golf van moeheid over zich heen komen. Hij sloot zijn ogen en leunde tegen de deurpost. 'Als je me niet binnen wilt laten,' zei hij, 'zou ik dan in ieder geval een glas water kunnen krijgen?'
'O, Jezus,' zei Alix. 'Kom binnen.'
Ze leidde hem langs de keuken naar de woonkamer. Het was anders dan hij zich van het feest herinnerde, nog ruimer, leek het. Hij liet zich op een bank in warme tropische kleuren zakken.
'Je ziet eruit alsof je wel iets sterkers dan water kunt gebruiken,' stelde Alix vast. 'Wat zal het zijn, raadsman?'
'Wodka. Een wodka met ijs zou lekker zijn.' Hij draaide met haar mee toen ze naar het eiken buffet achter hem liep. 'Ik zou het als een grote gunst opvatten als je me Chris zou willen noemen.'
'Ik dacht niet dat ik je een gunst schuldig was,' zei ze, terwijl ze de drank inschonk. Chris vroeg zich af wat hij daar eigenlijk deed; hij vroeg zich ook af of Bram Stryker niet ergens in het appartement rondhing. Ze gaf hem het drankje en hij ging achteroverzitten op de bank. 'Ga jij niet zitten?' vroeg hij, alsof het niet haar eigen huis was.
'Mam?'
Ze draaiden zich beiden om. Een jongen met een warrige haardos en het uit proportie zijnde gezicht van de beginnende tiener kwam vanuit de keuken de kamer in. Hij had een half opgegeten punt pizza in de ene en een blikje Cherry-Coke in de andere hand. 'Kom je nog terug naar de keuken?'
Alix glimlachte, en dat maakte alle verschil. Het was alsof hij haar voor het eerst zag. Ze was verschrikkelijk mooi. Misschien kwam het omdat ze nu in haar eigen omgeving was. Ze had niet het perfecte Amerikaanse gezicht uit de advertenties of van de tv. Haar mond was eigenlijk iets te groot, ze had iets te veel sproeten op haar neus en haar wangen en haar neus was niet helemaal recht. Maar dat droeg juist bij aan haar schoonheid, maakte die minder kunstmatig. Haar gezicht kon je bloed sneller doen stromen.
'Zo dadelijk,' zei ze. 'Lieverd, dit is Christopher Haye. Christopher, mijn zoon Dan.'
Chris stond op en stak zijn hand uit. 'Hi.' Toen realiseerde hij zich dat de jongen zijn handen vol had en liet hij de zijne weer zakken. Dan nam een teug cola. 'Hé,' zei hij, 'ben jij de advocaat? Dé Christopher Haye?'
'Tja,' zei Chris, 'zo zou je het kunnen zeggen.'
Er verscheen een glimlach op het gezicht van de jongen. 'Hé, wreed. Ik heb een werkstuk gemaakt over een van uw zaken. Mam heeft me erbij geholpen. Leuk u te ontmoeten.'
'Dank je,'zei Chris.
Toen Dan terug was naar de keuken, zei Chris: 'Ik heb het gemaakt bij hem, geloof ik. Ik wist trouwens niet dat je getrouwd was.'
75
'Bén ik ook niet. Tenminste, niet meer,' zei Alix.
'Gezamenlijke voogdij?'
'In het begin wel.' Ze had een heel directe manier om je aan te kijken, vond hij. Ze tikte op de brug van haar neus. 'Toen, op een dag, sloeg zijn vader me zó hard, dat ik mijn neus brak. Daarna besloot ik een zelfverdedigingscursus te gaan volgen. Ik maakte de zaak opnieuw aanhangig en kreeg de volledige voogdij over mijn zoon. Mijn echtgenoot mag niet meer bij ons in de buurt komen.'
'Dat zal hard zijn. Een jongen heeft toch een vader nodig?'
Ze stonden midden in de kamer. Uit de keuken kwam rockmuziek. Chris keek rond - de mooie gordijnen, de met boeken gevulde kasten, het dikke kleed op de vloer, de oude piano met de klep open en de koperen staande lamp ernaast in een hoek van de kamer. Erboven hing een verbleekte foto van een houten landhuis met de karakteristieke eik ernaast. Een klein meisje met vlechtjes - de jonge Alix misschien - zat op een schommel die aan de eik hing en staarde in de lens met een uitdrukking die veel te serieus was voor een kind van haar leeftijd. Achter haar, in de schaduw, zag je het silhouet van een lange, slanke man die als een soldaat stram rechtop stond. 'Een tweekamer appartement, niet?'
Alix knikte. 'De slaapkamer is van Dan.'Ze wees. 'Jij hebt net op mijn bed gezeten.'
'De stad betaalt haar employees nog steeds slecht, dus.'
Ze reageerde wat pinnig. 'Ik vind het hier prettig. En Danny ook. Het zal wel klein zijn vergeleken met jouw huis, maar het is mijn thuis.'
'Het is een leuk huis,' zei Chris, die weer ging zitten. 'Ik vind het hier prettig. Eerst niet.'
'Ben je hier al eerder geweest?' Alix zat in een stoel die qua bekleding precies bij de bank paste. 'Wanneer dan?'
'Herinner je je nog je open huis? Ik kwam mee met Bram Stryker.'
'Ben jij een vriend van Bram?
'We kletsen soms wat met elkaar,' zei Chris.
'Hij heeft mijn scheiding gedaan. Zorgde er ook voor dat Danny volledig aan mij werd toegewezen nadat die rotzak mijn neus gebroken had.'
'Ah.'
'Wat betekent dat?'
Chris zette zijn drankje neer. Sinds zijn maaltijd met Marcus Gable had hij niet meer gegeten en hij begon de wodka te voelen. 'Het betekent
"ah", verder niks.' Hij moest gaan staan, wat lopen. Zijn maag begon te rommelen en hij had het gevoel elk moment iets te gaan zeggen waarvan hij later spijt zou krijgen. 'En,' vroeg hij, 'hebben jij en die goeie ouwe Bram nog steeds iets moois met elkaar?'
Alix sprong overeind. 'Je durft nogal, jij.'
Hij draaide zich om teneinde haar aan te kijken. 'Ja, dat zei mijn vader ook toen ik ontdekte dat hij mijn moeder bedroog.' Hij glimlachte en voelde zich als een schip op drift. 'Ik vertelde hem dat het mijn moeder was, dat het daarom ook mij aanging. Ik sloeg hem in het gezicht. Nou ja, zes maanden later scheidde hij van mijn moeder en binnen een 76
jaar was ze dood. Dus je ziet, die klap in zijn gezicht had totaal geen effect. Hij hertrouwde al heel snel daarna. Twee keer, inmiddels. Hij is aan zijn derde vrouw bezig, nu.'
'Ik ben je moeder niet,' zei Alix. 'Dus wat heb jij hiermee te maken?'
Nu wist Chris wat hij zou gaan zeggen en doen, waar hij spijt van zou krijgen. 'Dit.' Hij liep op haar af', nam Alix in zijn armen en kuste haar hard op de mond.
Ze trok haar hoofd terug en haar grijze ogen keken hem aan. 'Als je soms denkt dat ik dit leuk vindt, heb je het verkeerd,' zei ze.
'Is dat zo?'
'Kijk niet zo slim. Vrouwen smelten alleen in de film in iemands armen. En dan nog alleen als het de held is.' Haar ogen keken hem strak aan. 'En jij bent de held niet.'
'Nog niet, in ieder geval,' zei hij, en kuste haar opnieuw.
'Ik had inderdaad gelijk,' zei ze. 'Je durft nogal.'
'Je hebt in één ding zeker gelij k. Ik heb er de laatste anderhalf j aar zelfs niet aan gedacht om een zaak pro bono te doen.
'Ah.'
'Wat betekent dat, ah?'
Ze glimlachte. 'Ah. Verder niets.'
'En je had ook gelijk wat Marcus Gable betreft. Ik denk nu dat hij zijn vrouw heeft vermoord.'
'Vergeet het maar. Het is water naar de zee dragen.'
'Wat bedoel je, vergeet het maar? Ik wil dat hij ervoor boet.'
Alix lachte. 'Jezus, je lijkt wel een afgewezen minnaar! Hij heeft tegen je gelogen. En wat dan nog? Hij heeft tegen ongeveer iedereen gelogen. Wat maakt jou zo bijzonder?'
'Ik was zijn advocaat.'
'Gezien je reputatie lijkt me dat voor hem een uitgelezen reden om jou de waarheid te onthouden.'
Chris keek haar aan.
'Wat voor klootzak hij verder ook mag zijn, Bram is in ieder geval loyaal wat jou betreft,' zei ze. 'Hij ziet nogal wat in je.'
'Ik dacht altijd dat hij het te druk had om daarop te letten,' zei Chris.
'Met zij n vrouwelij ke klanten, bedoel j e.' Alix knikte. 'Ik heb een tij dje geleden ontdekt dat ik er één in een lange rij was.'
'Wat heb je toen gedaan.'
Ze glimlachte. 'Ik voel me niet zo thuis in een menigte. Maar op mijn aandringen zijn we toch goede vrienden gebleven. Daar ging het tenslotte in de eerste plaats om.'
'En waar verder om?'
Ze lachte. 'Als Danny er niet was geweest, had ik het je wel laten zien.'
En terwijl ze haar handen om zijn nek sloeg, trok ze zijn hoofd weer naar beneden. Haar lippen werden zachter en openden zich. Hij voelde hoe haar tong in zijn mond drong, voelde de hitte van haar lichaam tegen het zijne.
En plotseling, ongevraagd, kwamen er oude herinneringen boven.
Terry op verlof uit Vietnam. Zijn vader, die hem met tranen in de ogen omhelsde, op een manier zoals hij bij Chris nog nooit had gedaan. En Chris, die hulpeloos toekeek, net terug van zijn zelfopgelegde ballingschap in Frankrijk, rondstrompelend op zijn in de Tour beschadigde been, in één regenachtig moment beroofd van zijn overwinningsdromen. Een buitenstaander in zijn eigen familie.
Wat had hij eigenlijk aan zijn ballingschap gehad? Het nutteloze beuken op zijn typemachine, in een poging een roman te schrijven, de schrijver te zijn die hij altijd al had willen worden. Om thuis te komen met een mank been en een hopeloos manuscript. En de rest, de herinnering aan mensen en plaatsen, was te pijnlijk om op te halen. Het had jaren gekost voor hij ze kon vergeten, maar uiteindelijk was het hem gelukt. Je bent geen held, had Alix gezegd. Ze wist nog niet half hoe het in elkaar zat, dacht Chris. Soutane wist niet wat ze moest doen, dus ging ze terug naar Mun. Bij haar neef voelde ze zich geborgen, net als de meeste tijd bij Terry. Maar ze had ook een fysieke verhouding met Terry gehad en Mun had haar geleerd hoezeer die vorm van liefde je oordeel kon kleuren.
Mun woonde in een dertiende-eeuwse villa in Vence. Toen hij en Soutane het huis voor het eerst zagen, jaren geleden, was het een bouwval geweest, een armetierig overblijfsel van wat eens het schitterende verblijf van de machtige bisschop van Vence was geweest.
Ze had haar neef voor gek verklaard toen hij de verzameling stenen en metselwerk kocht. Maar Mun had er iets anders in gezien. 'Ik heb al zoveel vernietiging gezien,' vertelde hij haar tijdens de restauratie van de villa, 'dat het nu belangrijk voor me is dat ik iets in de oude glorie herstel.'
En hij had met welgevallen gezien hoe de villa in zijn oude staat werd teruggebracht.
De villa werd aan de noordkant door een rij cipressen afgeschermd tegen de mistral. Aan de zuidkant rezen de wit bebaste platanen als reumatische handen op en zorgden 's zomers voor schaduw, terwijl lager op de met rotsen bezaaide helling een bosje oeroude lotusstruiken voor absolute privacy zorgde. De meeste mensen vonden dat Mun en Soutane precies op elkaar leken. De neef was iets langer, iets breder in de schouders, maar verder net zo gebouwd als Soutane. Het belangrijkste verschil was dat Muns gezicht iets meer verweerd was, als bij een echte Provengaalse boer.
'Je ziet er niet best uit,' zei Mun. Ze zaten op de binnenplaats van de U-vormige villa. Om hen heen bloeiden de roze amandelbomen, de mimosa, wilde rozen. De lucht was vervuld van de onmiskenbare geur van wilde tijm en majoraan. In een met klimop begroeide fontein in de vorm van twee springende dolfijnen klaterde water op azuren tegels.
'Ik wil weten waar Terry mee bezig was,' zei Soutane. Op een met mozaïek ingelegde tafel stonden schalen met aardbeien uit Carpentras, zwarte olijven uit Nyons en calissons, amandelsnoepjes, uit Aix.
Mun glimlachte en deed haar denken aan de boeddhabeelden die je in heel Zuidoost-Azië vond. Hij spreidde hulpeloos zijn handen. 'Waarom vraag je dat aan mij?'
'Wil je zeggen dat jij het antwoord niet weet? Terry vroeg je vaak om advies. Kwam hij ook als hij hulp nodig had?'
'Hulp niet, nee,' zei Mun. 'Ra'ar om jou erop te moeten wijzen hoe onafhankelijk hij was. Hij hield er niet van bij iemand in het krijt te staan.'
'Je was altijd al handig in het geven van dergelijke antwoorden,' zei Soutane. 'Maar ik ben familie. Slimme uitvluchten bevredigen mij niet.'
'Terry is dood,' zei Mun. 'Ook geesten hebben hun rust nodig.' Waarmee hi j, zo wist ze, wilde zeggen dat ze de zaak verder moest laten rusten.
'Ik moet het weten, Mun. Het móet!'
'Hij stierf in een kerk,' zei Mun. 'Ik vraag me af of dat erg voor hem was.'
Soutane sloot haar ogen; het leek of haar geest huiverde. 'Terry mag dan vermoord zijn, mijn liefde voor hem blijft. En er is veel meer dat blijft, niet?'
Mun keek haar met die boeddha-achtige blik aan. 'Verlicht mij dan, als je wilt.'
Soutane haalde diep adem, vertelde hem dat ze had gemerkt dat iemand haar appartement had doorzocht en dat ze iemand buiten had zien staan die haar huis in de gaten hield.
Ze was verbaasd over de verandering die haar verhaal bij haar neef teweegbracht. Hij leek niet langer halfin slaap, op zijn rustige manier los van de recente gebeurtenissen in haar leven. Hij zat nu op het puntje van zijn stoel, waakzaam en gespannen als een wachtpost.
'Je weet zeker dat er behalve het ondergoed niets gestolen is?' vroeg Mun, toen ze met haar verhaal klaar was. 'Absoluut zeker?'
'Ja. Trouwens, waarom zouden ze me anders nog steeds in de gaten houden?'
Mun ontspande zichtbaar en Soutane zei: 'Dus je weet waar ze naar zochten.'
'Nee,' zei hij, maar ze wist niet zeker of ze hem moest geloven. Wat hield hij voor haar verborgen? Soutane was daarheen gekomen om gerustgesteld te worden, maar nu werd ze alleen maar banger. Ze staarde naar haar neef en besloot toch hem te vertrouwen, ook al wilde hij verder niets zeggen. Ze gaf hem de ansichtkaart die Terry vlak voor zijn dood aan Chris had geschreven en probeerde Muns gezichtsuitdrukking te ontraadselen toen hij hem las. 'Wil je me alsjeblieft vertellen wat er aan de hand is?'
Hij keek op. 'Waarom geef je die kaart aan mij?' Geen enkele uitdrukking op zijn gezicht.
'Houd daarmee op,' schreeuwde ze. Ze griste de kaart weer uit zijn handen. Het was om gek van te worden, de muur die hij optrok. 'Ik weet dat je het doet omdat je denkt dat je me zo beschermt,' zei ze.
'Alleen maar tegen jezelf.'
'Nee!' bracht Soutane scherp uit. Dat was waar ze bang voor was geweest. 'Kom daar niet mee aanzetten! Ik heb je daar al eerder voor gewaarschuwd.'
Mun zei niets. Hij had zich al die tijd niet bewogen. Het gouden licht dat over de hellingen kroop, wierp lange schaduwen op de binnenplaats.
'En tóch is het onvermijdelijk,' zei hij uiteindelijk. 'Steeds weer.'
'Ik verbied het je,' schreeuwde Soutane.
'Je hebt het zelf gezegd.' Mun hield zijn handen in zijn schoot, alsof hij zo de laatste zonnestralen kon vangen. 'Je komt hierheen en smeekt me j e geheimen te vertellen en vervolgens weiger je ze verder in je leven toe te laten. Niemand leeft in een vacuüm, Soutane. Je moet erkennen wat je bent.' Muns stem echode tussen de amandelbomen, de mimosa en de wilde rozen.
'Wat ik ben geworden, bedoel je.' Soutane richtte haar blik op de stenige helling en de koele olijfbomen. Van het ene op het andere moment was ze veranderd. Onder haar huid vormde zich nu een granieten kern, maar er kwam ook een kalmte over haar. 'Jij bent degene die me heeft opgeleid.'
'Dat was in slechte tijden,' herinnerde Mun haar. 'Dat was om je tegen mijn vijanden te beschermen. Onbewust maakte ik je tot iets waarmee je kennelijk niet kunt leven.'
Ze was even stil. Eindelijk zei ze: 'Dacht je dat ik weer zou proberen zelfmoord te plegen, na Terry's dood?'
'Die gedachte is bij me opgekomen, ja.'
'Juist, j a,' zei ze. 'Nou, het was deze keer slechts verdriet, geen zelfhaat wat ik voelde. Ik heb deze keer niemand gedood.'
'Je hebt mijn beste vriend vermoord om mij te redden,' zei Mun. 'Hoe kun je jezelf daarom haten?'
'Ik heb gedood. Punt uit,' zei ze. Ik heb er de macht toe. Jij kunt dat niet begrijpen, omdat jij degene bent die me die macht heeft gegeven.'
'We hebben het allebei,' zei Mun. 'Denk je dat het wat uitmaakt dat je vader Fransman was? We zijn familie. We zijn alles wat we hebben. Het enige dat telt.'
Ze hield haar hoofd schuin. 'En Terry veranderde dat, is het niet?'
'Ik hield van Terry,' zei Mun. 'We waren meer dan broers.'
'Omdat jullie samen doodden -jullie doodden vóór elkaar.'
'Dat is al heel lang geleden.'
Ze knikte. 'Maar nog niet vergeten.'
'Zelfs de doden, Soutane, kunnen niet vergeten.'
'Ach, verdomme.' Haar stem was nog slechts een gefluister. Haar ogen vulden zich met tranen terwijl ze de waarheid onder ogen zag. Mun nam haar handen in de zijne en streek over de palmen, zoals hij had gedaan toen ze klein was en zich ziek of angstig voelde. Soutane zag achter de cipressen het silhouet van een boer. Wat moest het leven voor zo iemand ongecompliceerd zijn, dacht ze. Hij werkte, at, sliep, bedreef de liefde en werkte weer. Ze verlangde nu zelf naar dat eenvoudige leven.
'Wat denk je van die ansichtkaart die Terry aan zijn broer schreef?'
'Het is vreemd,' gaf Mun toe, 'vooral omdat die twee elkaar jaren niet gesproken hebben. Waarom zou hij juist nu contact met hem hebben gezocht? En dan dat ongeschreven post scriptum. Wat had Terry willen schrijven?'
'Misschien komen we daar nog wel achter,' zei Soutane. 'Ik heb Chris gebeld. Morgen arriveert hij in Nice en dan heb ik een ontmoeting met hem.'
'Is dat wel verstandig, gezien jullie verleden?'
'Dat doet er niet toe. Ik heb geen andere keus. Je hebt me té goed opgevoed.'
'Je bent nogal in de weer geweest,' zei Mun. 'En dat zonder mij.'
'Het hoeft niets te betekenen. Chris zei dat hij niets van Terry had ontvangen.'
'Dat zegt hij. In ieder geval geloof ik dat het goed is als je hem mee hierheen brengt, zodat ik ook met hem kan praten.'
'Hem ondervragen, zul je bedoelen.'
'Ik zal er niet zijn als je hem hierheen brengt. Maar blijf hier, stel hem op zijngemak. Wacht op me.'Hij keek haar strak aan. 'Is dat duidelijk?'
Ze knikte. 'Dan is er nog die man die me schaduwt.'
'Ja.' Mun had zijn boeddha-houding weer aangenomen.
'Ik weet niet wat ik daaraan moet doen,' zei ze.
Mun bekeek haar. 'Je weet precies wat je moet doen. Je wist het vanaf het moment dat je die man in de gaten had. Je moet zorgen dat hij je vindt.'
'Nee,' zei Soutane met nadruk. 'Je weet waartoe dat kan leiden.'
Muns blik leek haar te doorboren. Ze huiverde. 'Je hebt je achterdocht hierheen gebracht,' zei hij. 'Je hebt je keus al gemaakt.' Hij bleef haar aankijken. 'Je moet begrijpen dat dit alles je alleen maar is overkomen dankzij je liefde voor Terry. Je kunt het nu niet aflaten weten en je moet zien uit te vinden waarom die man je volgt.'
De geur van wilde tijm werd nu sterker, bijna bedwelmend.
'Wat moet ik doen?' vroeg Soutane wanhopig.
'Niets waarvoor je niet bent toegerust,' stelde Mun haar gerust.
'Ik wil niet weer doden!' Maar ze dacht ondertussen dat het allemaal weer opnieuw begon, als een afschuwelijke nachtmerrie. En nog erger, het was een nachtmerrie waaruit ze niet kon ontwaken.
'Denk aan Terry.' Muns ogen vernauwden ziJi. 'Denk desnoods aan Chris.'
De dolfijnen spuwden sprankelend hun water op de azuurblauwe tegels. Ze hadden een aantal booglampen onder de iepen gezet, want er was verder geen licht in de greppel die dwars over het veld liep. Rechercheur Blockers gezicht glom van het zweet.
'Godverdomme!' zei hij, terwijl Seve en Diana het lichtschijnsel binnenliepen. 'Godverdomme!' Boven het gezoem van de krekels uit klonk het gedreun van een draagbare generator.
Hij keek op toen het stel aan kwam lopen. 'Kijk hier maar eens naar,'
zei hij, naar zijn voeten wijzend. 'Kijk gewoon even hiernaar.'
Een van zijn mensen trok een laken weg. Eronder lag een man op zijn buik in de greppel. Het opmerkelijke was dat zijn hoofd zo'n dertig centimeter van de stomp van zijn nek verwijderd lag.
'Nóg een!' riep Blocker woedend. 'Op dezelfde manier vermoord.'
'Wie heeft het lichaam gevonden?' vroeg Diana.
'Een paar kinderen die hier wat wilden vrijen. We hebben hun verklaring en ze zijn al weg. Ze gingen bijna over hun nek van angst.'
'Weet u al wie het is?' vroeg Diana. Seve liet zich al in de greppel glijden. Er lag overal bloed, maar in tegenstelling tot in de sacristie was het hier door de aarde opgezogen.
'De man heet DeCordia, Al DeCordia,' zei Blocker, terwijl hij een dure krokodilleleren portefeuille liet zien. 'Tenminste, volgens de papieren die hierin zitten - rijbewijs, credit cards - Jezus, die heeft hij niet meer nodig.'
Seve bekeek de nek van de man en herkende hetzelfde patroon in het vlees als bij Dom, alsof zijn broer en deze man in dezelfde bereval terecht waren gekomen. Maar dat was natuurlijk onmogelijk.
'Deze man is van hier,' ging Blocker verder. 'Hier, kijk maar.' Hij overhandigde Diana het visitekaartje van DeCordia. Op de achterkant stond een met de hand geschreven notitie, duidelijk een herinnering van DeCordia aan zichzelf. 'Hij woont aan het eind van Lost District Drive, een heel sjieke buurt, met huizen van meer dan een miljoen. We hebben de familie nog niet ingelicht, dus is hij nog niet geïdentificeerd.' Diana maakte druk aantekeningen. 'Er zit nog een hoop geld in de portefeuillemeer dan vijfduizend - dus zal roof wel niet het motief zijn geweest.'
Seve had zijn aandacht nu op de vingers gericht. Geen ervan was gebroken en er was geen spoor van poeder of van andere resten.
'Heeft niemand het lichaam aangeraakt?' vroeg hij.
'De fotojongens zijn er nog niet eens.' Blocker zuchtte. Het zag ernaar uit dat hij die avond niet meer aan eten toekwam. 'Een smerige toestand,'
zei hij, tegen niemand in het bijzonder.
'Als u het niet erg vindt,' zei Seve, die uit de greppel klom, 'zou ik u willen vragen ook van deze zaak kopieën van het lijkschouwingsrapport aan mij toe te sturen.'
'Oké,' zei Blocker mat, 'waarom niet? De papierwinkel kan nog best wat groter. Ik heb immers tijd te over? Zie ik er niet naar uit dat ik alle tijd heb?'
'Dank u, adjudant,' zei Seve, terwijl hij Diana naar hun auto manoeuvreerde. 'Ik zou het zeer waarderen.'
Hij sprak verder geen woord tot ze op de snelweg reden, richting zuiden. 'Wie deze vent ook vermoordde, het is dezelfde die Dom vermoordde. Dezelfde manier van optreden, dezelfde vreemde patronen in het vlees.' Hij sloot zijn ogen. De eindeloze stroom tegenliggers met hun felle koplampen bezorgde hem hoofdpijn. 'Wat kan er in vredesnaam gebruikt zijn om hen te onthoofden?' zei hij zuchtend. 'Hebben we al gegeten of heb ik dat alleen maar gedroomd?'
'Dat heb je gedroomd, chef.'
'Stop dan bij de eerste de beste gelegenheid.'
Het restaurant was opgetrokken uit namaaknatuursteen en het interieur bestond uit namaakmarmer. Ook de hamburgers en frites hadden namaak kunnen zijn. Hij moest tóch eens wat gezonder gaan eten. Terug in de auto zei hij: 'Ik wil dat je op deze zaak blijft zitten. Ik heb zo'n voorgevoel dat het rapport van de lijkschouwer ons heel wat wijzer zalmaken.'
'Denkt u dat Al DeCordia iets met uw broer te maken had?'
'Misschien. Ze werden door dezelfde man en in dezelfde stad vermoord, hoewel niet noodzakelijk op dezelfde tijd,' zei Seve. 'We kunnen natuurlijk ook gewoon te maken hebben met een gek; dat is waar Blocker zo bang voor is. En hij heeft daar alle reden toe. Deze kerel, die DeCordia, ligt al een paar dagen in de greppel, dus wat het verband is met Dom, als dat er al is, is mij niet duidelijk.'
Het woord 'verband' deed bij hem een licht opgaan en hij trok het verkreukelde stukje papier te voorschijn.
'Dit heb ik van de plek van de misdaad,' zei hij tegen Diana, terwijl hij het openvouwde. 'Het zat in Doms rechterzak. Hij lag op die kant, zodat het aan het oog onttrokken werd.'
'Maar niet voor jou,' zei ze. 'Ik dacht trouwens dat je ons had geleerd nooit op de plek van de misdaad rond te struinen voordat het forensische team klaar was.'
'Dat was voordat ik Blocker ontmoette.'
Het was als grap bedoeld, maar geen van beiden lachte. Diana ging door het vuur voor Seve en het was vanwege die loyaliteit - omdat ze hem zo graag mocht en in hem geloofde - dat ze zich nu afvroeg wat de dood van zijn broer voor hem betekende. Hij was erdoor veranderd, leek het. Hij wilde - nee, het was veel sterker dan dat - hij móest de moordenaar van zijn broer vinden.
Diana hoopte dat het geen obsessie zou worden. Seve had altijd de belangen van de gemeenschap vóór die van hemzelf laten gaan. Maar dat begon nu te veranderen, was ze bang. Ze had hem al tegen een collega zien liegen, bewijsmateriaal zien wegnemen van de plek van het misdrijf en vervolgens dat bewijsmateriaal zien achterhouden. Diana had nooit gedacht dat hij tot een dergelijke schending van de regels in staat zou zijn. Naast haar zat Seve naar het stukje papier te staren. Er stonden drie regels op, geschreven in een onbekend maar vreemd, achteroverhellend handschrift. Eronder stond één woord in Doms makkelijk te herkennen, kriebelige handschrift. Dit was wat Seve las:
Soutane Sirik
67, Boulevard Victor Hugo
Nice, France
Gered?
Chris en Alix hadden de betrekkelijke afzondering van de brandtrap buiten de slaapkamer gezocht. Door het wijd geopende raam dreven flarden rockmuziek naar buiten.
'Heel lang heb ik mezelf alleen maar gezien als Danny's moeder,' zei Alix. 'Als vrouw is het soms moeilijk je eigen bestaan te scheiden van het leven van je kind. Op z'n minst een heel groot deel van je leven wordt erdoor in beslag genomen.'
Het regende nog steeds een beetje en hoewel ze grotendeels werden beschermd door het overhangende gedeelte van het gebouw, glinsterden er hier en daar, als een diamanten tiara, wat druppels in haar haren.
'Maar na een tijdje begon ik te begrijpen dat, hoeveel plezier hij me ook en dat was heel wat - bezorgde, ik daar toch niet genoeg aan had. Ik begon mezelf in hem te verliezen en dat leek me voor geen van ons beiden goed.'
'Dus ging je bij het bureau van de openbare aanklager werken,' zei Chris.
Ze glimlachte. 'Zo gemakkelijk ging dat niet. Ik moest me van hem losmaken. En ik moest een soort toelatingsexamen doen.' Haar glimlach verdween. 'En mijn huwelijk viel langzaam maar zeker uit elkaar, op een heel pijnlijke manier.'
'Het spijt me.'
Weer die vage glimlach, die haar zo anders maakte. 'Ik weet nooit of ik nu "hoeft niet" of "dank je" moet zeggen. Ik denk beide. Het was in ieder geval achteraf het beste wat er kon gebeuren.'
Ze keek hem met heldere, glinsterende ogen aan. 'En jij?'vroeg ze. 'Je ziet er eerder uit als een atleet dan als een advocaat.'
Hij lachte om haar opmerkingsgave. Enigszins tot zijn verrassing merkte hij dat haar inschatting hem plezier deed. 'Vroeger was ik ook atleet,' zei hij. 'Wielrenner.'
'Je meent het.' Ze trok haar wenkbrauwen op. 'Ik ben gek op fietsen. Danny en ik springen als het maar even kan op de fiets.'
'Ik zag de fietsen in de gang staan,' zei Chris. 'Heel goeie.'
'Waar heb je gefietst?'
'O, bij na overal,' zei Chris, terwi j l hij in het duister staarde.' Uiteindelij k ging het echter om de Tour de France; die wilde ik rijden.'
'Je familie moet heel trots op je zijn geweest,' zei Alix. Dat verbaasde hem. De meeste mensen vroegen altijd of hij de Tour ook had gewonnen. 'Nee,' zei hij. 'Het leek ze niet veel te doen.'
'Wat verschrikkelijk!'
Ja, dacht Chris. Verschrikkelijk, inderdaad. Hij zuchtte. 'Ik denk,' zei hij, 'dat het enige dat ik wilde een "goed gedaan" van mijn vader was. Mijn moeder was al overleden tegen de tijd dat ik in Frankrijk fietste. Maar mijn vader had slechts aandacht voor mijn oudere broer Terry. Terry was namelijk in het leger gegaan en terwijl ik in Frankrijk was, diende hij in Vietnam en verdedigde de Amerikaanse waarden - vrijheid, gerechtigheid - alles waar mijn vader voor staat. Ik was de wegloper, de lafaard, de ondankbare die niet het land wilde dienen dat hem gevoed had.' Zelfs nu, na al die jaren, kon hij nog tegen niemand vertellen wat er die zomer werkelijk was gebeurd. 'Tenminste, zo ziet mijn vader het.'
'Een havik.'
'Een superhavik,' zei Chris.
'En hoe ging het met de Tour de France?' vroeg Alix.
'Ik raakte gewond.' Zijn standaardantwoord, als hij er al een gaf. En het was ook nog bezijden de waarheid - deels in ieder geval.
'Ernstig?'
Ja, dacht hij. Heel ernstig. Hij had haar vraag willen beantwoorden, maar toen hij sprak, zei hij: 'Ik vertrek morgenavond naar Frankrijk. Mijn broer is vermoord.'
'O, Christopher, wat érg,'zei Alix.
Christopher, dacht hij, zo noemt mijn vader me ook. Hij zag het medeleven op Alix' gezicht. Ik vraag me af of ik me net zo druk maak om Terry's dood als zij doet. 'Ik lijk niet in staat om ook maar iets te voelen,' zei hij.
'Jullie trokken weinig met elkaar op?'
Chris lachte cynisch. 'Zo zou je het kunnen stellen, ja. We hebben in geen tien jaar contact gehad. Ik weet niet eens of we elkaar ooit wel gekend hebben.'
Alix schoof dichter naar hem toe. 'Wat triest.'
Haar nabijheid deed hem wat. Niet seksueel, maar hij voelde zich niet langer alleen na de dood van zijn broer.
'Ik heb jaren lang mijn vader de schuld daarvan gegeven,' zei Chris.
'Hij vond het prachtig om ons tegen elkaar uit te spelen. Volgens hem kreeg je daar een sterker karakter van. Mijn vader is een Welshman en karakter is alles voor hem. "De Hayes zijn vechters," zegt hij altijd. Maar ik denk ook dat mijn vader toen een nogal voor de hand liggend doelwit was. Hij was streng, hard. Het eerste vriendelijke woord dat ik hem tegen een van ons hoorde zeggen, was toen Terry uit 'Nam terugkwam. Maar Terry's dood heeft me aan het denken gezet. Was het wel mijn vaders fout dat we elkaar nooit goed hebben leren kennen? Ik weet niet zeker of we er zelf ooit ons best voor hebben gedaan.'
'U had gelijk,' zei Dante, 'er is een band tussen Soutane Sirik en Al DeCordia.' Milhauds hart zonk in zijn schoenen. Had hij het dan tóch verkeerd gehad wat de onbekende man betreft? Had die LoGrazie de waarheid verteld over Soutane en DeCordia?
'Kennelijk,' ging Dante verder, 'heeft hij haar ontmoet toen hij een maand geleden Terry Haye bezocht. DeCordia's dochter was net gestorven. Ze raakte tijdens een regenbui de macht over het stuur kwijt. Ze was pas negentien.'
Dante raadpleegde zijn notitieboekje. 'In ieder geval vatte DeCordia genegenheid op voor het Sirik-meisje. Haar ouders zijn dood en ze moet hem als een soort vaderfiguur hebben gezien. Zo was DeCordia, lijkt het
- hij hield van mensen. De dood van zijn dochter heeft hem echt opgebroken.'
Met bonkend hart vroeg Milhaud: 'Heeft mademoiselle Sirik hem vermoord?'
'Onmogelijk. Zij was in Frankrijk toen DeCordia werd gepakt.'
Milhaud kreeg tranen in de ogen, zo sterk was het gevoel van opluchting. Hij draaide zich snel om. Godzijdank, dacht hij, inwendig zuchtend. Nu kan ik verder gaan met uit te zoeken wat de onbekende in de zin heeft.
'Weet je wie DeCordia heeft gedood?'
'Nee,' zei Dante. 'Ik heb niets kunnen vinden, behalve dat hij onthoofd schijnt te zijn.'
Vreemd, dacht Milhaud, net zo vreemd als het feit dat de onbekende op de band zoveel van Terry's verblijf in Vietnam wist, zelfs meer dan hijzelf. Milhaud had niets geweten van het onthoofdingsidee van Terry. Nu had iemand dezelfde methode gebruikt tegen DeCordia. Waarom?
Maar eerst moest hij weten waaróm DeCordia eigenlijk was gedood. Als Soutane hem als een vaderfiguur zag, zou Terry hem nooit hebben gedood, zoals de onbekende had gesuggereerd. Aan de andere kant hadden Terry en DeCordia een ontmoeting gehad. Wat hadden ze besproken? Het waren overduidelijk vijanden van elkaar. Witte Tijger, waarvan DeCordia deel uitmaakte, was opgezet om in Terry's netwerk te infiltreren. Had DeCordia eruit willen stappen, zoals de onbekende had gesuggereerd? Had hij de operatie aan Terry verraden? Dan was het meer dan waarschijnlijk dat de mafia zelf verantwoordelijk was voorzijn dood. En als dat zo was, zou de onbekende, een vertegenwoordiger van de capo di capi, daarvan op de hoogte zijn geweest. Milhaud overdacht de ironie van dat alles. Hij had één vraag opgelost, maar dat had hem alleen maar nog meer vragen opgeleverd. En de implicaties daarvan veroorzaakten onheilspellende rimpelingen.
Mabuse, zij n hoofd vol van dood en vernietiging, reed over de snelweg en speelde wat met de knoppen van de radio. Tot hij op een song van Van Morrison stuitte:
'Soms voel ik de bevrijding nabij,
soms, lijkt het, ben ik al vrij,
maar ik ben nog zo ver van huis.'
Meestal betekende western muziek niets voor hem, maar deze woorden grepen hem enorm. De snelweg begon te vervagen, kleuren vloeiden in elkaar over en hij werd bijna overweldigd door emotie.
'Soms voel ik me als een moederloos kind,
soms voel ik me als een moederloos kind,
heel, heel ver van huis.'
Hij huilde nu, hij wist het zeker. De littekens gingen weer open en hij dacht dat hij onder de pijn ervan zou bezwijken. Hij draaide de radio uit, de stem stierf weg, stilte, en de spin in zijn duistere hoekje spon opnieuw zijn verraderlijk web.
Onbewust, als om zijn emoties te ontvluchten, had Mabuse het gaspedaal te diep ingetrapt. Hij zag nu in zijn spiegel een rood zwaailicht. Hij minderde vaart, stuurde de auto gehoorzaam de vluchtstrook op en kwam naast een steil, met gras begroeid talud met tikkende motor tot stilstand.
Het schrille licht achter hem veranderde nu in vage strepen en hij kon de boodschap lezen die in de kinetische aureolen lag opgeslagen. Hij mocht nooit de bombardementen vergeten, de chemische storm die hele gebieden had ontbost, hele dorpen had weggevaagd, het spookachtige, suizende geluid als van geesten die in opperste kwelling lucht door hun tanden naar binnen zogen.
Hij keek op en was bijna verrast dat hij niet langer alleen was met zijn foltering. Een zonnebril met spiegelglazen bedekte voor een groot deel een vlezig gezicht en roze vleesplooien bolden over een strakke, donkerblauwe boord.
'U reed te hard,' zei de agent. 'Rijbewijs en identiteitspapieren.' Hij boog zich naar voren om in de auto te kunnen kijken. Mabuse, die zich nog steeds inspande het geschreeuw van zijn volk te horen, boven het onmenselijke geluid van de bommen uit, trok zijn portefeuille te voorschijn en haalde er zijn identiteitskaartje uit, dat in een plastic omhulsel zat.
Hij zag met plezier het beeld voor zich van de politieauto achter hem die met honderdvijf tig per uur op een betonnen muur knalde. Hij glimlachte naar de agent toen hij hem het kaartje aanreikte. Toen de agent het wilde aanpakken, schoot plotseling Mabuses hand naar voren en met een snijdende beweging trok hij de plastic rand ervan langs de keel van de agent. Bloed welde op, even helderrood als-het licht dat nog steeds met dodelijke regelmaat het interieur van de auto verlichtte. De agent hoestte, zijn mond wijd open van ongeloof. Mabuse zag hoe zijn hand naar zijn pistool tastte en trok hem met hoofd en schouders door het geopende raampje naar binnen. Toen dreef hij zijn stijve duimen diep in de oogkassen van de agent.
Het geschreeuw was precies wat Mabuse nodig had, een bevestiging van de pijn die mensen ondergaan als ze sterven. En even werden de spookachtige geluiden van vallende bommen in met rook gevulde luchten verdreven.
In het vochtige gras langs de snelweg zag Mabuse met maniakale intensiteit gekleurde linten voorbijtrekken, de eindeloze stroom auto's, mensen, als soldaten die oprukken naar hun laatste veldslag. Maar waar hij rondkroop, alleen in de duisternis van een nacht die nooit eindigde, was er slechts ruimte, eindeloos, onbepaald, een leegheid die veel meer beangstigend was dan de dood.
Alix Layne zat op de pianokruk en staarde naar de vervaagde zwart-witfoto van zichzelf op de schommel. Het was heel rustig in het appartement. Dan sliep eindelijk, nadat hij tot drie uur in bed had liggen lezen. Het meisje boven was opgehouden met haar fluitoefeningen en godzijdank hadden de Connors naast haar ook hun wekelijkse ruzie beëindigd.
De ramen stonden wijd open, maar zelfs het verkeerslawaai klonk gedempt. Af en toe klonken Spaanse stemmen en gelach op, als korte berichten uit een andere wereld.
En Christopher Haye was weg.
Alix vroeg zich af wat ze van hem moest denken. Of beter, van haar gevoelens voor hem. Na vele vriendjes, zes of zeven affaires en een huwelijk van twaalf jaar wachtte Alix nog steeds op de prins op het witte paard. Jij bent niet de held, had ze tegen Christopher gezegd. Ze had haar echtgenoot, Dick, op de universiteit ontmoet. Hij was een radicaal, wrang maar begaafd - tenminste, wanneer hij zich kon vastbijten in een zaak, zoals de oorlog in Vietnam. Ze was toen trots op hem geweest.
Maar na de oorlog leek hij geen doel meer te hebben. Terwijl zij overdag werkte en 's avonds rechten studeerde, probeerde hij de grote roman te schrijven die zou afrekenen met het Amerika van na Vietnam. In het begin was geld geen probleem. Alix had haar baan bij Saks en haar studie werd betaald uit een nalatenschap van haar grootvader die daar speciaal voor bestemd was. Maar langzaam aan werd duidelijk dat Dick niets kon of wilde schrijven en zeker niet de grote Amerikaanse roman. In plaats daarvan reageerde hij zijn frustraties af op haar, als ze
's avonds laat na haar dubbele dagtaak thuiskwam.
Dat ging een hele tijd zo door, tot hij wilde dat ze een kind namen. 'We vormen geen gezin,' had hij gezegd. 'Misschien is dat de fout bij ons. We zijn twee afzonderlijke individuen. Een kind zal ons bij elkaar brengen, zal ons vrede brengen.'
Maar het kind had de situatie slechts verergerd. Zijn geboorte zette twee mensen tegen elkaar op die toch al uit elkaar dreven. Om te beginnen had Alix spijt van haar zwangerschap, die haar leven nog meer verzwaarde. Dick had nog steeds geen baan, hoewel hij beweerde er dag in dag uit naar op zoek te zijn. 'Er is gewoon niets te krijgen,' zei hij. 'Alleen maar lichamelijke arbeid.' Alix, die nog steeds achter de toonbank bij Saks stond, vond de ironie ervan moeilijk te dragen. Maar ze droeg het, omdat ze dacht van Dick te houden, van hun fascinerende gesprekken over politiek, religie, kunst. Hij was zo intelligent, zo begrijpend, zo'n goede minnaar en zo lief en geduldig voor Dan. Nu, terwijl ze.naar de foto staarde, voelde ze tranen opwellen. Wat zou ze graag weer op die schommel zitten, in de koelte van de eik. Ze sloot haar ogen en voelde de sterke, troostende aanwezigheid van haar groot-vader. Ze kon zijn warme geur ruiken, met iets van reukwater erin, tabak
- wat had ze ervan genoten als ze zijn pijp voor hem mocht stoppen!
Waarom was haar huwelijk stukgelopen? Alix stelde zich nog steeds die vraag. Het was niet alleen dat ze niet meer van elkaar hielden, zoals bij zovele vrienden van de universiteit het geval was geweest. Wat zou het een stuk gemakkelijker zijn geweest als ze had ontdekt dat Dick een verhouding had gehad. Dat was als het vinden van kakkerlakken: je onderkende hun aanwezigheid en deed er wat aan. Ze had hem dan kunnen haten, zich geborgen voelen in die haat en begrepen hebben waarom ze in de bestaande toestand verkeerde.
Maar het leven was zelden zo ongecompliceerd. Ze herinnerde zich een winter dat haar grootvader haar meegenomen had naar een bevroren meer, om te vissen. Terwijl ze naar het ijs staarde, zag ze eronder iets bewegen, een schaduw, meer niet. En ze was onverklaarbaar bang geworden, omdat ze niet wist wat hét was of wat het kon betekenen. Het feit was dat Dick haar nooit had bedrogen. Zelfs nu nog, zo bleek uit de onophoudelijke stroom brieven die hij haar schreef-zij n telefoontjes had ze niet meer aangenomen - hield hij van haar. Zij was, zo schreef hij, de enige vrouw van wie hij kon houden, van wie hij zou houden. Het einde van haar huwelijk was als die grijze dag op het meer. Ze probeerde met een mengeling van angst en nieuwsgierigheid door het ijs heen te kijken. Onder het oppervlak bewoog zich iets geheimzinnigs en onbekends. Dick kon gewoon niet tegen het feit dat ze succes had in de wereld, zeker niet in de juridische wereld, die verder door mannen gedomineerd werd. Het was al erg genoeg dat alles tot uitbarsting kwam in een stroom van verwensingen maar Dick slaagde er ook in Alix het gevoel te geven dat de fout van hun mislukte huwelijk bij haar lag. Het was haar fout dat ze advocaat had willen worden; haar fout dat ze succes had. Het betekende al met al dat ze zich nog steeds niet van Dick had bevrijd, al leefden ze dan niet meer samen, droeg ze zijn naam niet meer en mocht hij haar niet meer bezoeken. Hoe komt het, dacht ze, dat na al de moeite die ik heb gedaan om van hem af te komen ik nog steeds zijn klauwen in mijn nek voel?
Met een zucht stond ze op. Buiten speelde iemand een liedje van Rub- ber Soul, ze wist niet meer hoe het heette, op een mondharmonika. Ze liep naar de badkamer om haar tanden te poetsen en bekeek zichzelf in de spiegel. Ze herinnerde zich de blik in Christophers ogen toen ze lachte. Misschien - was dat mogelijk? - was dat de eerste keer dat hij haar had zien lachen.
Christopher Haye. Haar gedachten dreven steeds weer terug naar hem, als een rivier die naar zee stroomt. Ze was zich al een hele tijd ervan bewust dat ze zich tot hem aangetrokken voelde. Maar ze had daar verder niets mee gedaan. En nu, nu hij de eerste zet had gedaan, hoe zou zij nu reageren? Ze wist het niet. Ze wilde niet weer door een man teleurgesteld worden, maar ze hield nog genoeg van hen om zich daar niet bij neer te leggen. Nooit.
De klaaglijke Beatles-song op de mondharmonika voerde haar terug in de tijd. Tot ze weer met haar grootvader danste op de brede, uitgesleten treden van hun huis in Ohio, de wind ruisend door de eikebladeren, een nachtzwaluw die in contrapunt de muziek begeleidde, het gelige licht dat vanuit de kamer over hen heen scheen.
Het leven was zo simpel, toen. Alix was zo gelukkig. Wat was er sindsdien gebeurd?
Soutane zat onder de gestreepte luifel van Le Safari, het favoriete restaurant van Terry, waar ook de foto van hen was genomen. Terry gaf er de voorkeur aan omdat het aan de oostelijke rand van Nice lag, waar nog niet zoveel toeristen kwamen. Soutane vond het er prettig omdat je onder de koelte van de luifel kon kijken naar de slenteraars, die de ochtend doorbrachten op de romantische openluchtmarkt van de Cours Saleya, met zijn talloze blo'emenstalletjes.
Het was al wat laternuende meeste bezoekers waren vertrokken. Veel marktkramen waren al gesloten en die nog wel open waren, hadden niet veel meer te bieden. De marktkooplieden waren bezig op te breken of stonden wat te praten, rookten een sigaret of dronken een glaasje wijn. Soutane had die plek en die tijd welbewust gekozen. Ze was de vorige avond laat teruggekeerd uit Vence en daarom zat ze nu daar in Le Safari met een glas campari soda. Haar onbekende schaduw had naar iets gezocht in haar huis - iets van Terry. Hij had het niet gevonden. Maar hij wilde er kennelijk toch achter zien te komen waar het dan wel was of wie het had. En daarom volgde hij haar.
Door een donkere zonnebril keek ze toe hoe de markt langzaam tot een einde kwam. De zon scheen fel en stond bijna loodrecht boven haar, zodat er weinig schaduw was. Ze had die tijd gekozen - laat op de ochtend omdat dan precies het juiste aantal mensen op straat liep. Als ze vroeger was gegaan, zou haar schaduw misschien in het gekrioel op de markt zijn opgegaan. Later op de dag zouden de straten nog leger zij n, zodat degene die haar schaduwde erg voorzichtig zou zijn, waardoor ze hem ook uit het oog kon verliezen.
Soutane maakte zich geen illusies over zichzelf. Ze wist dat ze mooi was en begerenswaardig, wat niet altijd samenging. Over haar huid lag een gouden gloed en ze kon zowel van Polynesische als van Aziatische afkomst zijn. Ze had lang, zwart haar, dat naar achteren was gekamd en haar voorhoofd vrijliet. Haar enige sieraad was een bewerkte ring van rode jade. Het was een geschenk van Terry en daarom heel kostbaar voor haar.
Haar Cambodjaanse moeder had de pech gehad verliefd te worden op een Fransman. Het conflict dat dit had opgeleverd - getrouwd zijn met iemand van de heersende koloniale macht in Cambodja - had zijn negatieve kanten. De vaak bittere liefde tussen haar ouders, voortkomend uit haar moeders verdriet en woede over wat er van haar land was geworden in handen van de Franse overheersers, had ook Soutanes leven beïnvloed. Het had haar gedwongen sterk te zijn, niettegenstaande de boeddhistische leer dat vrouwen slechts dienstbaar hoorden te zijn. In de tien minuten dat Soutane op het terras zat, bevolkten misschien drie dozijn mensen haar beperkte blikveld, degenen die er binnen dertig seconden weer uit waren niet meegerekend. Niemand leek misplaatst. Een paar jonge Fransen die een oogj e op haar hadden laten vallen, waren aan een tafeltje gaan zitten waar ze het beste zicht hadden op haar lange benen. Soutane verborg haar waarderende glimlach achter de rand van haar glas.
De laatste bloemenverkoper had nu zijn handel ingepakt en was vertrokken. Een uit zes mensen bestaand gezin aan het tafeltje naast haar at poisson en paté au pistou. De slungelige ober kwam vanuit de deuropening op de twee jonge Fransen aflopen. Toen hij langs Soutanes tafel liep, bestelde ze nog een campari.
De tweede keer dat de jezuïetenpater voorbijkwam, trok hij Soutanes aandacht. Ze had hem al gesignaleerd toen hij voor de eerste keer langs liep. Hij was de Cours Saleya komen aflopen vanaf het operagebouw en het vreemde was dat hij nu weer van die kant kwam. Dat betekende dat hij niet zomaar wat rondslenterde en nu op de terugweg was, maar een rondje had gemaakt. Toevallig?
Deze keer bleef hij echter bij een van de op toeristen gerichte pizzatenten staan, verderop in de straat. Hij kocht echter niets en dat was zijn tweede fout. Hij haalde een enorme zakdoek te voorschijn en veegde daarmee zijn voorhoofd af.
Soutane negeerde hem nadrukkelijk. De kelner bracht haar drankje. Toen, na nog een paar minuten, de pater er nog steeds was, stond ze op en liep het restaurant in. Het was er donker en koel als de nacht. Vers fruit stond hoog opgestapeld op een mahoniehouten bar. Ze vroeg naar het toilet, hoewel ze heel goed wist dat het zich rechts achterin bevond. Daar aangekomen, leek het of ze op de bodem van een put stond. Zowel licht als geluid drong er maar gedeeltelijk door. Soutane ging de wc in en trok de deur achter zich dicht. Ze bleef bewegingloos, schij nbaar doelloos staan, maar in werkelijkheid luisterde ze. Ten slotte hoorde ze de zachte tred van voorzichtige voetstappen.
Het was heel stil in de benauwde toiletruimte. Soutane hoorde niet langer zijn nadering, maar ze voelde zijn aanwezigheid. Ze dwong haar lichaam zich te ontspannen terwijl ze toekeek hoe de deurknop langzaam maar zeker bewoog. Ze had de deur niet op slot gedaan en nu ging hij open.
Ze stelde zich zo op dat ze met haar rechterzij naar de deur toe stond. Toen trok ze haar jurk omhoog over haar heupen; eronder was ze naakt. De deur piepte in zijn oude scharnieren en ze zag de jezuïet in de schaduw van de drempel staan. Zij n donkere kleed maakte dat hij er enigszins sinister uitzag, als een raaf die midden op de dag op een akker neerstrijkt.
'Monsieur?' zei ze vragend.
'Pardon, madame.' Maar hij aarzelde. Eén moment gingen zijn ogen als gehypnotiseerd naar het bosje krullend haar tussen haar dijen. Dat was alle tijd die Soutane nodig had om haar vingers in zijn middenrif te rammen. De priester sloeg dubbel en ze sloeg hem met de bovenkant van zijn hoofd tegen de deurpost, waarna ze hem in het hokje sleurde. Maar zijn linkerhand kwam al omhoog en ze zag de glinstering van een lemmet. Rustig plaatste ze de muis van haar hand rechts van zijn neus en drukte naar binnen. Hij kreunde. Het mes gleed uit zijn handen en kletterde op de vloer.
'Wie ben je?' vroeg Soutane. Weer de druk op zijn gezichtszenuw en de ogen van de jezuïet draaiden weg.
'Waarom volg je mij?'
En nog een keer.
'Wat dacht je in mijn huis te vinden?'
De tong van de jezuïet kwam naar buiten en zijn mond vormde zich tot geluidloze woorden. Hij slikte. De pijn vulde zijn ogen als in een stortvloed. 'Het Wou-Woud der Zwaarden,' wist hij uiteindelijk uit te brengen.
'Wat?' Soutane schudde hem door elkaar. 'Wat zei je daar?'
De jezuïet herhaalde nog eens wat hij gezegd had.
'Ik kan het nfet geloven,' zei Soutane. De Prey Dauw, het Woud der Zwaarden, was voor zover zij wist, een mythe. Het was een driebladig wapen dat gesmeed was, zo werd beweerd, om Boeddha lam te slaan. Het was in ieder geval een symbool van macht, een krachtige talisman die door de volgelingen van de Muy Puan werd gekoesterd. De Muy Puan was een onwettige versie van de theravada-schrift. Het theravada-geloof leerde dat vier van de eenendertig niveaus van bestaan een hel waren. De Muy Puan betwistte die leer. Het preekte daarentegen dat er duizend hellen bestonden en het beweerde verder dat er wegen waren om de duivels, demonen en onechte bodhisatfvas aan te roepen die zich daar ophielden.
Veel jonge Khmer, zeker in de grote steden, hadden ongetwijfeld nog nooit van de Muy Puan gehoord. Maar de leden van de Birmaanse bergstammen in het noorden, de Shan, de Wa, de Lahu en de Akha, beslist wel. Ze deelden met de Khmer een diep geloof in het theravada-boeddhisme, waarvan de Muy Puan deel uitmaakte. In hun dialect stond het bekend als de Ta Taun. De angst voor wat erin sïond, beheerste hun leven. Het was een ontstellend idee dat de Prey Dauw, de belangrijkste talisman van de Muy Puan, werkelijk bestond. Wie het Woud der Zwaarden eenmaal in bezit had, kon onmetelijke macht uitoefenen in het land van de Shan. Het zou het einde betekenen van de eindeloze oorlogen tussen de opium-warlords van het Shan-plateau. Het zou betekenen dat één persoon 's werelds grootste opiumvoorraad beheerde, terwijl dat beheer nu verdeeld was over vele kleinere producenten. Het betekende in feite dat een vrijwel onbeperkte macht en rijkdom in de handen van één persoon werden gelegd.
'Je liegt!' Soutane merkte dat ze schreeuwde. 'Er is geen Woud der Zwaarden! Het L een mythe die door bijgelovigen in stand wordt gehouden.'
'Ik heb er zelf een deel van gezien,' zei de pater. 'Ik viel op mijn knieën toen ik het zag en kon de rimpelingen van haar macht in de kamer voelen, een koud vuur dat niet brandt. Er is geen twijfel mogelijk. Het is het mes uit de legende, het kleinste van de drie stukken waaruit het Woud bestaat.' Zijn gezicht vertrok door de onophoudelijke pijn.
'En je verwacht dat ik dit zal geloven?'
'Waarom niet? Jij moet toch weten dat Terry zelf het middelste deel had, de dolk, de Poort naar de Nacht?' zei de pater. 'En nu heb jij hem.'
'Jij vuile leugenaar!' Soutane deed iets bij de pater waardoorzijn pupillen geheel wegdraaiden. Hij zakte bijna tegen haar aan in elkaar.
'Oké,' zei ze, terwijl ze hem woedend door elkaar schudde. 'En nu vertel je me de waarheid.'
De ogen van de priester richtten zich weer langzaam scherp op haar. Als een hamer op een aambeeld raakte de pijn hem overal in zijn lichaam.
'Ter-Terry Haye had erin toegestemd La Porie a la N uit te verkopen. Wat hij verkocht, was echter namaak. Ik ben gestuurd om de transactie alsnog af te handelen. Om de echte Poort naar de Nacht in bezit te krijgen.'
Onmogelijk, dacht Soutane. Zou deze priester dan tóch de waarheid spreken? Terry - haar Terry - had de Porte a la Nuit in bezit? Waarom had hij haar er dan nooit iets van verteld? Hij moest geweten hebben wat het voor haar, een Khmer, zou betekenen. Zij zou hem nooit hebben toegestaan hem te verkopen en erop gestaan hebben dat de dolk terugging naar Cambodja, waar hij gesmeed was.
Maar hij had een kopie laten maken, dus was hij nooit van plan geweest de echte dolk te verkopen. Wat was hij er dan mee van plan geweest? Met het complete Woud der Zwaarden kon hij over de hele Shan regeren. De bijgelovige warlords die in de macht van de Muy Puan en Ravana, de grote demon, geloofden, zouden alles doen om de bezitter van het Woud te gehoorzamen. Daarin falen, betekende dat ze voor eeuwig met de demon moesten doorbrengen, buiten het rad van het leven, voor altijd uitgesloten van de wedergeboorte. Ze waren niet bang om te sterven, maar de vernietiging van hun individuele karma was te verschrikkelijk om over na te denken. Wat was Terry van plan geweest? Welke geheimen had hij voor haar gehad?
Plotseling kreeg Soutane hel gevoel dat ze de man met wie ze vijfjaren had samengeleefd nooit echt had gekend.
Haar blik ging weer naar de jezuïet. 'Ik denk nog steeds dat je liegt. Maar stel dat dat m'et zo is.' Ze keek nauwlettend naar zijn ogen. 'Je zei dat Terry de dolk wilde verkopen. Aan wie?'
De jezuïet schudde zijn hoofd. 'Meer kan ik niet zeggen,' fluisterde hij.
'Ze zullen me vermoorden.'
Soutane verhoogde de druk, tot zijn ogen begonnen te wateren en ze het geknars van zijn tanden hoorde. 'Dan zul je hier sterven. Is dat wat je wilt?'
'Hij... hij zal me doden.' Tranen vermengden zich met het zweet dat langs zijn gezicht liep.
'Wie?'
'Dante.' Het klonk bijna als een zucht. 'Een Vietnamees die Dante heet.'
Mabuse had zitten mediteren over de grote Boeddha toen hij zijn prooi voor het gebouw zag stoppen. Mabuse, ongeveer anderhalf blok achter hem, remde bijna mechanisch af, maar zijn geest vertoefde nog bij de scène met de grote Boeddha.
Het was een scène waaraan hij niet alleen heel vaak dacht, maar die hij ook keer op keer beleefde. De grote Boeddha, gekerfd uit eeuwenoud hout, lag op zijn rechterzij, het hoofd gesteund in de palm van zijn rechterhand.
De grote Boeddha. In zijn slaperige, vredige blik lag het universum verscholen. En niet alleen het huidige, menselijke universum, maar ook de veelsoortige bestaansniveaus vanwaar de ziel kwam en waar zij eens naar zou terugkeren. En ook de niveaus waar de goden leefden, de heiligen, de demonen en de duivels. Maar op een gegeven moment moest er iets gebeurd zijn met de grote Boeddha; zijn ogen waren dof geworden, nietsziend. Want de scène die Mabuse steeds weer beleefde, was dat hij voor de grote Boeddha stond. Doodmoe van het onophoudelijke vechten had hij ruim honderdvijftig kilometer gereisd om naar deze heilige plek terug te keren en zijn ziel te reinigen van de haat en de moordlust die hem zo lang in hun greep hadden gehad.
Hij zag echter niet meer de bestaansniveaus of zelfs maar het universum in die delicate ogen. Want de grote ruimte voor het beeld lag volgestapeld met schedels. Wie had deze mensen vermoord? De Amerikanen?
De Chinezen? De weke mensen uit het zuiden die zichzelf Vietnamezen noemden? Hij wist het niet. En wie waren de slachtoffers? Noordvietnamezen? Chinezen? Zuidvietnamezen? Amerikanen? Het was onmogelijk te zeggen. En het deed er ook niet toe, besefte hij. De dood, daar ging het om, en de dood was nu overal.
Mabuse, zijn ogen vervuld van de dood, parkeerde zijn auto bij een bushalte.
Mabuse was heel Zuidoost-Azië doorgereisd en tijdens zijn langzame, methodische tocht had hij de voor elke streek specifieke kunsten opgepakt. Voor Mabuse betekende dat de vechtsporten. Zo had hij in Sumatra pentjak-silat geleerd. Het was een discipline die oorspronkelijk zou zijn bedacht door één boerenvrouw toen ze naar een gevecht tussen een tijger en een enorme vogel keek.
Pentjak-silat maakte gebruik van de zogenaamde anatomische wapens, zoals knokkels, vingers, de zijkant van de hand of voet, enzovoort, elk bedoeld voor een specifiek lichaamsdeel van de tegenstander. Zo waren de beoefenaren ervan altijd gewapend, zelfs als ze in bad zaten of als ze sliepen.
Het was ook pentjak-silat waarvan Mabuse gebruik had gemaakt om de politieman te doden, waarna hij hem in een droog, rotsachtig ravijn had geduwd. Hij had het lichaam met voldoende stenen bedekt om het af te schermen voor wilde dieren.
Vervolgens had hij alle lichten van de politieauto uitgedaan en de wagen, met één voet op het asfalt, in de berm gestuurd, tot hij uit het gezicht was verdwenen. Dat alles was binnen tien minuten afgehandeld. Het had heel wat meer tijd gekost de bloedvlekken uit het interieur van zijn auto te verwijderen.
Nu keek hij van de overkant van de straat toe hoe de man die hij schaduwde het flatgebouw inging. Hij bedacht welke jurus hij zou gebruiken om zijn prooi uit te schakelen alvorens er definitief een eind aan te maken. Zouden het de gebogen wijs-en middelvinger in zijn ogen worden?
De knokkels tegen zijn voorhoofd? De tot een vuist gebogen vier vingers in zijn maag?
Mabuse overwoog de pijn die elk van deze slagen teweeg zou brengen. Hij sloot zijn ogen en proefde wat komen ging; hij kon de gevolgen van zijn actie al voelen.
Hij was zo nietig, een stipje aan de rand van de kosmos. Maar wat een kracht zat er in dat stipje!
Het was bijna tijd, dacht Mabuse, en hij rook de lucht van verschroeid vlees. In zijn helikopter rondcirkelend in de kolkende lucht schreeuwde hij het uit om het gegil van de brandende wereld onder hem te overstemmen. Mabuse zag weer de vernietiging, voelde weer het Vietnamese bloed dat zijn zwarte pyjama doordrenkte. Duisternis, tijd en herinnering, gepolijst als de stenen in een rivierbedding, waren voor altijd zijn metgezel. Maar waren het vrienden of vijanden? Mabuse was door het inferno van de menselijke schepping gegaan om erachter te komen. Spoedig, dacht hij, zal ik een stap dichter bij het antwoord zijn.
Hij stapte uit zijn auto en ging op in de nacht.
'Je kunt niet naar huis,' zei Diana Ming. 'Niet nu.'
Seve leunde met gesloten ogen achterover in zijn stoel. Hij was te moe om ertegenin te gaan. Hij had een hele tijd bij Elena Hu gezeten, de weduwe van zijn vermoorde rechercheur, in een poging haar te troosten. Eigenlijk was dat Diana beter afgegaan dan hem. Elena had hem geslagen en zich vervolgens in een soort kinderlijke wanhoop aan hem vastgeklampt, alsof hij de dood van haar echtgenoot weer ongedaan kon maken.
Diana was zo verstandig geweest thee te zetten, koekjes te presenteren, al die kleine geluiden en geuren die op zichzelf al vertroostend werkten en je een gevoel van realiteit gaven in een onwerkelijke situatie. Diana had ook Elena's zus gebeld en geopperd dat ze zouden wachten tot die met een bleek, bezorgd gezicht en een weekendtas was gearriveerd. Diana moest hem vervolgens zo ongeveer naar buiten trekken, het appartement uit en de auto in. En dat was het moment dat ze had gezegd:
'Je kunt niet naar huis. Niet nu.'
Want thuis betekende voor hem een donkere, eenzame plek waar de gebeurtenissen door zijn hoofd zouden blijven spoken: had hij Richard Hu niet kunnen redden; wie had Dominic Guarda gedood en waarom - te veel afschuwelijke vragen die geen onmiddellijk antwoord zouden krijgen. Seve sliep toen Diana de wagen voor haar appartement in Alphabet City aan de Lower East Side parkeerde. Ze draaide het contact uit en luisterde naar het tikken van de afkoelende motor.
Van de overkant van de straat kwam het geluid van de tv-serie 'Hawaii 5-0' en een jukebox die er dwars doorheen schetterde. Een paar straathonden die grauwend de inhoud van een vuilnisbak aan flarden trokken, werden door een zwerf ster weggeschopt, waarna ze op handen en knieën viel en zelf in de troep begon te graaien.
Diana slaakte een diepe zucht. Ze keek naar de contouren van Seves gezicht en dacht: ik moet gek zijn om hem mee naar mijn appartement te nemen. Maar ze was te uitgeput om sterk te zijn, om toe te geven aan haar verstand en om haar liefde voor hem te verdringen. Ik wil hem, dacht ze, ongeacht zij n beroep.
Ze maakte hem voorzichtig wakker, maar toch was hij direct klaar wakker. Hij keek haar in de ogen, wist wie ze was, waar ze waren en hij ging met haar mee. Omhoog over de steile trap, langs de met graffiti besmeurde muren. In haar appartement deed ze de deur op het veiligheidsslot. Seve ging recht op de bank af en viel erop neer. Diana knielde naast hem en worstelde hem uit zijn jasje. Ze deed zijn das af, knoopte zijn overhemd los en legde vervolgens een dunne deken over hem heen. Voor ze opstond, boog ze voorover en kuste hem op de lippen.
Ze ging naar de badkamer en kleedde zich uit. Ze sliep het liefst naakt, maar omdat Seve er was, trok ze een lang T-shirt aan. Ze lag in bed naar het plafond te staren en hoopte dat de slaap snel zou komen. Maar ze was zich té zeer bewust van Seves aanwezigheid. Haar lichaam tintelde en ze voelde hoe haar spieren zich spanden.
Ze liep naar de kleine keuken om een pot jasmijnthee te zetten en aan de thee nippend, liep ze de woonkamer in. Ze was al lang geleden opgehouden zich te schamen voor haar appartement, dat meer op een tweedehands boekwinkel leek dan op een woning. De boeken stonden niet alleen rijen dik, maar lagen ook her en der opgestapeld in slordige hopen. De enige wandversiering waren een Japanse kimono en een waaier. Haar ogen bleven maar naar Seve afdwalen en daarom probeerde ze zich te concentreren op de twee lijken in Connecticut. Ze zag weer de onthoofde rompen, de bloederige stomp van de nek, de repen kastanjebruin gevlekte huid die eraan hingen. Het deed haar denken aan... ja, aan wat?
Aan iets.