HOOFDSTUK X

Hielke en Sietse breken weer in en meneer Feijen wordt ontmaskerd

„We moeten nog een keer op onderzoek uit in het kantoor van Feijen,” bracht Sietse op maandagmorgen naar voren. „Er zat een dubbele bodem in die la. Ik weet het zeker. Ik móét weten wat erin zit.”

„We kunnen niet zomaar inbreken,” vond Hielke.

„We hoeven ook niet in te breken. We gaan gewoon als de winkel open is.”

„Wat een stom idee,” vond Hielke. „Dan heeft Feijen toch meteen in de gaten dat jij in zijn kantoorruimte komt rondneuzen? Daar zal hij heus niet blij mee zijn.”

„Hij hoeft ook niet te weten dat ik er rondsnuffel,” zei Sietse geheimzinnig. „Kom maar mee.”

De broers gingen op weg naar de winkel. Het was er weer een drukte van belang. Bij Zijlstra aan de overkant was het leeg. De arme kruidenier kwam zijn winkel uit met een aanplakbord, een hamer en een spijker. Hij timmerde het bord vast op de kozijnen van een van zijn ramen. Te koop stond erop.

„Wat?!” bracht Sietse uit. „Gaat u dicht?”

„Ja. Ik trek het financieel niet langer. Er komt geen kip meer in mijn winkel. De verse artikelen bederven en die moet ik noodgedwongen weggooien. Voor mij is er in Lenten geen droog brood meer te verdienen. Feijen krijgt zijn zin.”

„Wat gaat u dan doen?” vroeg Hielke.

„Ik heb nog geen idee.” Meneer Zijlstra staarde verdrietig voor zich uit. „Misschien is er een plekje voor me vrij in de boterfabriek, of ik vraag aan boer Jellema of hij nog een extra knecht nodig heeft.”

„Sterkte ermee,” zei Sietse oprecht. Hij liep samen met Hielke de winkel van Feijen in. „Jij leidt Feijen vijf minuten af en dan doorzoek ik zijn kantoor,” fluisterde Sietse tegen zijn broer.

„Hoe dan?” vroeg Hielke paniekerig.

„Dat bedenk je zelf maar.”

Toen ze de winkel in kwamen, zagen ze dat meneer Feijen druk bezig was de groente en het fruit in kratten te sorteren.

Hielke zwaaide naar hem. „Mag ik u iets vragen?”

Meneer Feijen keek op en zette een krat met sla op de grond. „Heel even dan.”

„Ik loop intussen verder om te kijken hoe veel verschillende soorten frisdrank u verkoopt,” loog Sietse.

„Dat zijn er heel veel,” lachte de kruidenier. „Ik hou van een ruime sortering.”

Hielke werd een beetje nerveus. „Ik, eh… wilde u vragen, eh…”

„Ja?” vroeg Feijen. Hij zuchtte een beetje ongeduldig.

„Eh… ik wil als ik later groot ben misschien toch ook wel een kruidenierszaak beginnen. Maar hoe pak je zoiets nu eigenlijk aan?”

„Dat is een lang en ingewikkeld verhaal,” meende de kruidenier. „Maar ik zal het je uitleggen. Luister goed.”

Intussen sloop Sietse in de richting van het kantoor. Hij keek of er niemand in het gangpad was. Sietse zag twee wat oudere vrouwen, die, met hun mandje in hun hand, gezellig stonden te praten. Hij liep op hen af. „Kunt u iets niet vinden?” vroeg hij.

„Ik moet nog een pak suiker hebben,” antwoordde een van de dames.

„Dat staat in het volgende pad,” wist Sietse. „Kijk, daar,” wees hij.

„Vriendelijk bedankt,” zei de dame. „Kom, Martje. Dan lopen we er vast naartoe. Kletsen we daar weer verder.”

De dames schuifelden naar het andere pad.

Gelukkig, dacht Sietse. De kust is vrij. Hij voelde zijn hart bonken van de spanning. Zacht opende hij de deur en ging het kantoor van Feijen binnen. Hij trok voorzichtig de bureaula open en voelde aan de bodem. Hij vergeleek de la met de la die eronder zat. Die was vanbinnen veel dieper. Sietse haalde de bovenste la leeg en schudde hem heen en weer. „Er zit iets in verborgen,” mompelde hij.

Na wat gepeuter ontdekte Sietse dat de bodem van de houten la, die in een soort gleuf bevestigd was, naar achteren kon worden geschoven. Er kwam een sleutel tevoorschijn met daaraan een etiket van karton. Sietse keek verbaasd. Loods 15 stond erop. Hij zuchtte diep. Ik snap er helemaal niets meer van, dacht hij. Hij stak de sleutel in zijn zak en schoof de la weer terug in het bureau.

Intussen keek hij nog tussen de post Sietse had de blauwe envelop al snel gevonden. Deze brief is van het waterleidingbedrijf. Die had eigenlijk bij het gemeentehuis bezorgd moeten worden, zag hij op de envelop. Die Sjoerd, wat een sufferd!

Sietse opende gespannen de envelop en haalde het rapport eruit. Hij zag allemaal grafieken en cijfers. Onder aan de brief stond de eindconclusie. „Het water op het eiland van de heer Piebe de Jong is van een uitzonderlijk hoge kwaliteit,” las Sietse voor zichzelf. „Dat komt, omdat het jarenlang boven op een harde oerlaag heeft gelegen. Daardoor bevat het water geneeskrachtige elementen. Het eiland is dan ook uitermate geschikt om er in de toekomst een kuuroord te beginnen. Mensen zullen veel baat hebben bij het water uit de geneeskrachtige bron.”

Sietse hoorde voetstappen naderen. Hij stopte de brief snel weer weg.

„Nou meneer Feijen, bedankt voor uw uitleg. Ik heb er heel veel aan gehad!” hoorde hij Hielke extra hard zeggen. „Maar misschien word ik toch maar smid, net als mijn vader!”

„Dat moet je zelf weten,” meende de kruidenier, die op het punt stond het kantoortje binnen te stappen.

Sietse dook snel onder de tafel. Hij zag de deurklink al naar beneden gaan.

„Ik moet even wat spullen pakken uit mijn kantoor,” zei Feijen aan de andere kant van de deur.

„Meneer, meneer?” De twee oudere dames kwamen eraan. „Kunt u ons even helpen? We willen graag twee kilo goudrenetten. We gaan namelijk een heerlijke appeltaart maken. En heeft u ook kaneel? Dan krijgt de taart een extra pittige smaak.”

„Uiteraard, ik zal u even helpen,” hoorde Sietse de kruidenier zeggen.

Hij zag dat de deurklink weer omhoogging. „Pfff, dat was op het nippertje,” zuchtte hij. Sietse kroop onder de tafel vandaan en deed even later voorzichtig de deur open.

In het gangpad stond Hielke.

„Ik was bijna betrapt,” mopperde Sietse.

„Had je maar moeten opschieten,” meende Hielke. „Ik heb hem vijf minuten aan de praat gehouden. Op een gegeven moment wist ik echt niet wat ik hem nog meer moest vragen.”

Sietse wenkte. „Kom, we gaan op zoek naar loods vijftien.”

Hielke liep achter zijn broer aan en keek verbaasd. „Loods vijftien? Waar heb je het nu weer over?”

Buiten, om de hoek, liet Sietse zijn broer de sleutel zien die hij gevonden had in de la van Feijens bureau.

„Een sleutel?” vroeg Hielke. „Die op een loods met nummer vijftien past?”

„Maar waar zijn die loodsen?” Sietse liep met zijn broer in de richting van hun boot. „Vast niet hier in Lenten.”

„Zullen we naar de stad gaan?” stelde Hielke voor. „Daar zijn vast wel loodsen te vinden.” Hij dacht nog even na. „In loodsen berg je spullen op. Ik denk dat we naar het industriegebied bij de stad moeten. Daar vind je een heleboel loodsen bij elkaar.”

„Maar eerst wil ik even naar huis,” zei Sietse op geheimzinnige toon. „We moeten verhinderen dat Piebe straks de akte tot verkoop van het eiland bij de notaris ondertekent.”

„Goed plan. Bel je Piebe op?” vroeg Hielke.

„Dat zal moeilijk gaan, want Piebe heeft geen telefoonaansluiting op zijn eiland,” wist Sietse. „Ik heb een beter idee.”

Toen de jongens thuiskwamen, vroeg Sietse aan zijn moeder of hij mocht bellen.

Dat vond ze goed.

„Ik heb een idee om Feijen in de val te laten lopen.” Sietse draaide het nummer van de nieuwe kruidenier.

„Goedemiddag, supermarkt Feijen voor al uw goedkope boodschappen. Wat kan ik voor u doen?”

Sietse kuchte en zette een zware stem op. „U spreekt met Waterman. Ik heb onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het drinkwater dat op het eiland van Piebe de Jong met de handpomp uit de grond gehaald wordt.”

„Ja? En wat heeft dat met mij te maken?” klonk het aan de andere kant van de lijn.

„Ik vermoed dat mijn brief voor veldwachter Zwart en de gemeente Lenten niet goed is aangekomen. Ik denk dat de brief per ongeluk bij u is bezorgd door een verstrooide postbode.”

„Nee hoor,” ontkende Feijen.

„Laat het dan maar zitten. Ik zal de veldwachter wel even telefonisch bericht doen van mijn grote blunder, want er moet meteen actie ondernomen worden.”

„Blunder?” herhaalde Feijen.

„Ja, ziet u,” zei Sietse vol overtuiging met zijn nepstem, „dit is me in al die twintig jaar dat ik voor de waterleidingsmaatschappij werk nog nooit overkomen. Ik heb namelijk de gegevens van twee onderzoeken verwisseld. Ik heb in de brief gezet dat het water een geneeskrachtige werking heeft. Dat komt, omdat het water boven op een oerlaag ligt. Het water is zo gezond dat er wel een kuuroord gebouwd kan worden.”

Feijen luisterde ademloos aan de andere kant van de lijn. „Ja? Gaat u verder.”

„Helaas was dat de uitslag van het andere onderzoek. Het eiland van Piebe de Jong is namelijk ernstig verontreinigd. Daar is vanaf nu de toegang verboden voor iedereen. Veel te gevaarlijk. Ik zal veldwachter Zwart vragen of hij Piebe de Jong inseint.”

„Wat?” Meneer Feijen ontplofte bijna. „En daar komt u nu mee? Verdorie, wat een ellende haal ik me op de hals. Achteraf is het maar goed dat u mij heeft gebeld. Nu kan ik de afspraak met de notaris nog annuleren. Ik ga toch zeker geen vergiftigd eiland kopen?” De nieuwe kruidenier gooide boos de hoorn op de haak.

„Mooi zo. Dat is geregeld,” lachte Sietse in zichzelf. „Die kruidenier Feijen heeft iedereen op een dwaalspoor gezet.”

„Maar hoe kan het dan dat ze doodziek werden van het water?” vroeg Hielke zich af.

„Ze hebben zich vast ontzettend aangesteld. Misschien waren ze niet eens ziek,” bedacht Sietse.

„Wat gemeen van ze,” vond Hielke. „Maar wij en ook Piebe stelden ons niet aan. Ik voelde me hondsberoerd na het drinken van het water uit die pomp.”

Op dat moment kwam hun moeder de gang in. „Ik ben even weg. Ik moet naar de winkel voor een fles zonnebloemolie.”

Bij Hielke begon een lampje te branden. „Weet je nog dat we bij Feijen twee lege flessen laxeermiddel vonden?”

„Ja,” knikte Sietse.

„Ik durf te wedden dat Feijen die flessen met laxeermiddel heeft gebruikt om het pompwater te vergiftigen,” beweerde Hielke. „Daardoor is eerst zijn eigen dochter aan de diarree geraakt en daarna waren wij aan de beurt.”

Sietse was witheet van woede. „Wat een gemene man, om zijn eigen dochter bewust ziek te maken.”

„Ik snap nu wel waarom hij het deed. Als Piebe zou denken dat het water uit de pomp giftig was, kon hij het eiland voor een prikkie kopen,” merkte Hielke op.

„Vanavond gaan we het Zwart vertellen,” besloot zijn broer. „Nu wordt het eerst tijd voor actie. We gaan op zoek naar het geheim van loods vijftien.”

Net toen ze weg wilden gaan, stond Zijlstra op de stoep.

„Kan ik jullie vader even spreken?” vroeg hij.

De jongens knikten. „Loopt u maar mee naar de smederij.”

„Heeft u nog werk voor mij?” vroeg Zijlstra aan de smid toen hij samen met de jongens de smederij in kwam. „Er moet ook bij mij brood op de plank komen. Ik heb mijn winkel te koop aangeboden, maar niemand wil een kruidenierszaak beginnen tegenover die Feijen. Daar kun je echt niet mee concurreren.”

Vader Klinkhamer schudde zijn hoofd. „Ik heb werk genoeg voor mezelf, maar niet voor nog een ander. En als het erg druk wordt, helpen Hielke en Sietse me uit de brand.”

„Maar misschien kunt u uw winkel over een poosje toch weer opendoen,” zei Sietse op geheimzinnige toon. „We zijn bezig met een onderzoek dat hele grote gevolgen voor Feijen kan hebben. Misschien komt de nieuwe kruidenier zelfs wel in de gevangenis terecht.”

Voordat Zijlstra en hun vader konden reageren, renden de twee jongens op hun klompen naar de Kameleon.