Groep 1 – de vierjarige

In het broodtrommeltje van een kind zitten de gedachten van zijn moeder– Japans spreekwoord

Het was net lente geworden en ik fietste met mijn gezin over de dijk om naar de pasgeboren lammetjes te gaan kijken. De zesjarige Emma fietste zoals gewoonlijk voorop, haar eigenwijze krulletjes wild wapperend in de polderwind. Ze werd achtervolgd door Richard, die haar steeds uitdaagde tot nieuwe wedstrijdjes. Achter Richard zwabberde de vierjarige Alec, onze kleine brokkenpiloot. Het mannetje is bijzonder sportief maar ook bijzonder blessuregevoelig – en dat heeft ‘ie natuurlijk van mij. Ik fietste uiteraard achteraan; ik ben inmiddels gewend aan mijn rol als hekkensluiter. Toen de kinderen nog niet zelf konden fietsen, wilden ze liever niet bij mij achterop. ‘Jij gaat niet hard’, was Emma’s simpele verklaring. Probeer dan maar eens uit te leggen dat het niet makkelijk is om met een voormalig topsporter getrouwd te zijn: als Richard drie keer trapt, is hij twee dorpen verder. Hij ging dan ook meestal alleen met de kinderen fietsen. Dan zette hij Alec voorop en Emma achterop en toerde door de buurt. Hoewel, ‘door de buurt’ – door de provincie is misschien beter uitgedrukt. Ook haakte Richard nog wel eens aan bij een clubje wielrenners, die het niet altijd op prijs stelden dat ze werden bijgehouden door een fietsende huisvader met twee kinderzitjes. Nu we gezellig met z’n vieren kunnen fietsen, duwt Richard mij geregeld met één arm vooruit. Ik ben lekker opgeschoten sinds mijn jeugd, want mijn vader deed hetzelfde toen ik nog een kind was. Maar het was een mooie lentedag en ik besloot in mijn eigen tempo te genieten van ons familie-uitje en al dat nieuwe leven in de wei.
Plotseling zag Alec tot zijn verbazing een klein lammetje dat steeds door de andere schapen werd weggejaagd. ‘Soms wordt een lammetje verstoten’, legde ik hem uit, ‘en dan heeft het geen papa of mama meer. Dat is heel erg voor zo’n klein beestje…’ Daar moest Alec even over nadenken. Hij zwabberde bijna de berm in en zei met een verdrietige snik in zijn stem: ‘Als jij en papa dood zijn, is dat ook heel erg voor Emma en mij!’ Terwijl ik geëmotioneerd zat te bedenken hoeveel je als ouders voor zo’n hummeltje betekent, voegde Alec eraan toe: ‘Want wie moet er dan voor ons de televisie aanzetten?’
Welkom op de planeet die Moeder heet. Alle sprookjes eindigen met: ‘…en zij leefden nog lang en gelukkig’, maar negen maanden later begint het gelazer al. Met de komst van een kind wordt je hele leven op zijn kop gezet. Om te beginnen moet je de dynamiek van je relatie bijstellen: als jonge ouders verander je binnen de kortste keren van een leuk stel in een bankstel. Volgens een onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek in samenwerking met de Nederlandse Gezinsraad, ruziën negen van de tien ouders over de opvoeding, met als grootste struikelblok dat de een de ander te streng of juist te soft vindt. Hoewel dit gekibbel dus heel normaal is, kun je het maar beter achter gesloten deuren doen. Voor een effectieve opvoeding is het immers belangrijk dat de ouders één lijn trekken. Vasthouden aan dezelfde regels geeft kinderen niet alleen duidelijkheid maar ook vastigheid. Stel je voor dat de verkeersregels elke dag anders zouden zijn; daar zou je als automobilist knap onzeker van worden omdat je dan nooit zou weten wat je nu weer kon verwachten.
Eén lijn trekken ontneemt je kinderen ook de kans om de zwakheden van papa en mama tegen elkaar uit te spelen. Want hoe klein ze ook zijn, kinderen hebben bijzonder snel in de gaten wie bij hen thuis de good cop en wie de bad cop is. Emma en Alec komen het in elk geval steeds weer triomfantelijk bij mij melden: ‘Mamaaa, van papa mogen we lekker wél een glas co-ho-la…’ Uit eigen ervaring weet ik dan ook dat een gezamenlijk opvoedbeleid makkelijker is gezegd dan gedaan. Daar komt nog bij dat we als ouders van nu vanuit de media krijgen aangepraat dat we niet meer weten hoe we onze kinderen moeten grootbrengen. ‘Opvoeden: waarom kunnen we het niet?’ schreef bijvoorbeeld het maandblad Marie-Claire, en voegde eraan toe: ‘Dertigers blunderen, kids zijn de dupe. Waar gaat het mis?’ Tja – er gaat zoveel mis. Neem alleen al het avondeten. In tv-commercials zitten families altijd zo gezellig aan tafel, maar bij mij thuis is het één lange herhalingsoefening: ‘Stop geen boontjes in je neus, plak geen snotjes onder de tafel, veeg je mond niet aan de gordijnen af…’ Maar of dat blunderen is? In een bewaard gebleven verslag van een kerkvergadering uit 1675 in het Britse Aberdeen, vragen de geestelijken aan de leraren of ze nu eens flink willen optreden tegen leerlingen die ‘vloeken, liegen, ongehoorzaam zijn aan hun ouders en andere slechte dingen uithalen.’ Meer dan 330 jaar later is er niet veel veranderd: kinderen gedragen zich nog steeds als, nou ja, kinderen. Maar vandaag de dag kunnen Kerk en school ons niet meer redden, wij willen… Supernanny!

Ik heb het vorig jaar zelf maar de tsunanny gedoopt: die plotselinge stort- vloed van realityshows waarin kordate nannies hulpeloze ouders kwamen verlossen van hun krijsende kinderen. Door het wereldwijde succes van deze programma’s leken de makers een open zenuw te hebben geraakt. Er volgden hele analyses over de jarenzestiggeneratie die anti-autoritair was opge- voed en nu dus geen flauw idee had hoe ze haar eigen kinderen enige discipline moest bijbrengen. Deskundigen kwamen vertellen dat de kinderen van nu mondiger zijn dan ooit, dat de gezagsverhoudingen zijn vervaagd en het onderhandelingsmodel is uitgewerkt… Het is ongetwijfeld allemaal waar, maar die negatieve invalshoek begon me toch een beetje te irriteren. Want ik vind het bovenal leuk om kinderen te hebben, ook al trek ik soms de haren uit mijn hoofd als er weer een met zijn blote billen een remspoor over het tapijt heeft getrokken. Ik zag tot vervelens toe programma’s als De Op voedpolitie, Opvoeden Doe Je Zó, Nanny 911, Eerste Hulp Bij Opvoeden en De   Nationale Opvoedtest. En telkens als ik Jo Frost als Supernanny hoorde zeggen: ‘U moet nú gaan opvoeden, anders wordt dit kind een jeugddelinquent!’ vroeg ik me af: waar is de humor? Waar is de relativering? Natuurlijk had Frost ook goede ideeën: zo heeft ze helemaal gelijk als ze zegt dat je een kind niet moet vragen of het zijn groente wil eten, maar dat je een kind moet zeggen dat het zijn groente moet eten. Als presentatrice van de allereerste Big Brother heb ik echter één ding geleerd: realityshows hebben weinig tot niets met de realiteit te maken. ‘Wat vroeger “dromerig” heette, is nu meteen een “aandachtstekort”. 

We  hebben tegenwoordig boeken waarin staat hoe je naar je kind moet lachen, klasjes waarin ze je leren hoe je je kind moet knuffelen. Geen wonder dat ouders zich overweldigd voelen.’ – Prof. Frank Furedi, auteur van onder andere Paranoid Parenting

Toen ik Jo Frost mocht interviewen voor Vara TV Magazine zei ze dan ook eerlijk dat de gezinnen in haar programma ‘extreme gevallen’ waren die zorgvuldig waren gecast. Bovendien wordt in Eerste Hulp Bij Opvoeden gesuggereerd dat Frost een ontspoord gezin binnen één week weer op de rails helpt, maar in werkelijkheid wordt er maar liefst drie volle weken gefilmd, waarna al dit materiaal wordt terug-gemonteerd tot één uur spanning en sensatie. Zelf noemde Frost haar realityshow een ‘win-winprogramma’: ‘Je kunt ernaar kijken en denken: oh my God, dat lijken mijn kinderen wel, en er vervolgens iets aan gaan doen. Of je kunt ernaar kijken en denken: oh my God, gelukkig zijn mijn kinderen lang zo erg nog niet.’ Rest de vraag: hoe erg is het in Nederland nu écht gesteld met al die ‘blunderende dertigers’? Het Sociaal Cultureel Planbureau publiceerde in april 2005 het onderzoek ‘Kinderen in Nederland’ waarin werd gemeld dat bij vijf procent van de ouders met kinderen in de leeftijd van nul tot twaalf jaar ‘ernstige opvoedproblemen’ waren gesignaleerd en dat zes procent van de ouders ontevreden was over de opvoeding; zij vonden deze belastend en zwaar. Nu is elke procent er natuurlijk één te veel, maar volgens mij betekenen deze cijfers dat het overgrote deel van de Nederlandse ouders het opvoeden (hoe moeilijk ook) redelijk goed onder de knie heeft. Of durven ze soms niet helemaal eerlijk te zijn? Dat opperde opvoeddeskundige Esther ten Brink. Zij sprak in De Tele graaf van een ‘supertaboe’: ‘Want wie willen er nu voor uitkomen dat ze een probleem hebben met opvoeden en dat ze er af en toe knettergek van worden?’ Nou, eh – wij allemaal. Ga maar eens een kwartiertje op het schoolplein staan. Ook op internet wemelt het van de weblogs waarin ouders hun twijfels met elkaar delen.

In mijn vorige boek, De Geboorte van een Gezin, heb ik eveneens uitgebreid mijn onzekerheden beschreven. Maar weet je wat volgens mij het échte supertaboe is? Zomaar op een verjaardagsfeestje durven zeggen dat je de opvoeding van je kinderen niet zwaar vindt. Dan zie je alle andere moeders denken: ach gossie, ze is nog in ontkenning. Toch wil ik het in dit boek vooral hebben over de leuke kanten van het ouderschap. Ja, het is soms om te huilen, maar er is ook veel om over te lachen. Zo stond ik laatst muurvast in een file toen mijn kinderen op de achterbank hevig begonnen te muiten. Ik wilde nét uit mijn slof schieten, toen ik bedacht wat mijn moeder altijd zei: als de melk dreigt over te koken, moet je het vuur niet nog hoger zetten. En dus besloot ik om Emma en Alec af te leiden met de vraag of ze een passende toverspreuk konden verzinnen. Het was meteen stil achterin. Terwijl ik me zat te verkneukelen over mijn pedagogische creativiteit, zei Alec: ‘Ik weet er al een. Hocus pocus pilatus pas, ik wou dat mama mooi was!’ Kinderen houden je een spiegel voor: als jij uitstraalt dat je het allemaal maar moeilijk vindt, zullen zij het ook moeilijk voor je maken. Je kunt het vergelijken met een computervirus: wanneer je dat binnenkrijgt, wordt het in een razend tempo naar iedereen in je adresboek doorgestuurd. Dit geldt ook voor emoties: als jij gestrest bent, worden die gevoelens al snel overgedragen op de mensen met wie je op één adres woont. Hoe vaak heb ik al niet ‘Niet zo schreeuweeeen!’ tegen mijn kinderen geschreeuwd? Eigenlijk zou het helemaal niet tot zo’n uitbarsting moeten komen. Het is dan ook erg belangrijk dat een moeder voldoende tijd voor zichzelf neemt. Dat klinkt misschien egoïstisch, maar dat is het niet. Bij de veiligheidsinstructies in het vliegtuig zeggen ze niet voor niets dat je eerst zelf het zuurstofmasker moet opzetten en daarna pas je kind moet helpen. Met andere woorden: je kunt pas gaan schenken wanneer je eigen beker vol is. Een kind heeft er tenslotte niets aan wanneer zijn moeder op apegapen ligt. Toch bestaat er nog behoorlijk wat weerstand tegen moeders die (naast alle tijd, liefde en aandacht die ze in hun kinderen steken) óók wat ruimte voor zichzelf willen. Om te werken, bijvoorbeeld. Zo stelde cabaretier Theo Maassen dat moderne moeders geen ‘sneuvelbereidheid’ meer hebben: ze willen zich niet meer opofferen. Ik hoop dat hij dit grappig bedoelde want als er straks kinderen komen, is het vast niet menéér Maassen die minder gaat werken. Onlangs vertelde mijn dochter Emma dat zij van mij had geleerd hoe ze een goede moeder moest zijn. ‘Ik ga het later precies zo doen als jij’, zei ze enthousiast. ‘Oja?’ vroeg ik gevleid. ‘Nou en of’, antwoordde Emma, ‘ik ga werken en dan breng ik mijn kinderen lekker bij jou!’ Hoewel ik er even aan twijfelde of ik dit wel als een compliment kon beschouwen, was ik blij dat Emma mijn werkendemoederschap niet alleen als ‘normaal’ zag, maar ook als iets dat navolging verdiende. Vreemd genoeg is er nog steeds een felle discussie gaande over de vraag wie de ‘betere’ moeder is: de thuisblijfmoeder of de werkende moeder.

Het lijkt wel of beide partijen zich inmiddels hebben ingegraven en vanuit hun stellingen alleen nog maar modder naar elkaar kunnen gooien, hierbij aangemoedigd door de media die gretig berichten de wereld in slingeren als: ‘Crèche Maakt Kind Agressief!’ of de laatste topper: ‘Crèchekind Minder Kans Op Kanker!’ In Amerika noemen ze dit The Mommy Wars en eigenlijk heb ik niet eens meer zin om erover te schrijven omdat het onderwerp volgens mij totaal achterhaald, uitgekauwd en ouderwets is. Ik heb het in De Geboorte van een Gezin al eens gezegd en nu zeg ik het nog maar een keer: de beste moeder is een gelukkige moeder. Wil jij graag thuisblijven en geen stapje of hapje van je kind missen? Prima. Ga je liever een paar dagen in de week werken? Ook goed. Niemand kan voor jou bepalen hoe jij moet genieten van je kind. Het gaat erom wat jij wilt, al is dat niet altijd voor iedereen even duidelijk. Zo vertelde een man in de NCRV-documentaire Vol Verwachting dat zijn zwangere vrouw ‘volop moest gaan genieten’ van hun kind. Dit beteken de in de praktijk dat hij gewoon vijf dagen bleef werken maar dat zij al na twee dagen freelancen scheef door hem werd aangekeken. De crèche was geen optie, want volgens de vader ‘kreeg je geen kind om het vervolgens naar de crèche te brengen.’ Dat is op zich een prima uitgangspunt; het staat iedereen zoals gezegd vrij om het ouderschap op de eigen manier in te vullen. Maar zélf ging deze meneer geen dag minder werken, die sneuvelbereidheid moest zijn vrouw maar opbrengen – dit alles in het belang van het kind, uiteraard.

Volgens het eerder genoemde onderzoek ‘Kinderen in Nederland’ steken kinderen van werkende ouders echter juist goed in hun vel. Tweeverdieners hadden zelfs minder vaak opvoedingsproblemen en ervoeren het grootbrengen van hun kinderen als minder belastend. En dus kopte de Volkskrant: ‘Kind werkende moeder gelukkig’, terwijl dit op grond van het onderzoek natuurlijk werkende ouders had moeten zijn. Maar in die moeder zat hem uiteraard de kneep, want tegenwoordig lijkt er wel sprake te zijn van ‘mamanoïa’: alle onheil van de samenleving wordt op het conto van de werkende moeder geschreven. Wordt de jeugd steeds dikker? Komt door de werkende moeder. Dat suggereerde ook de alom gerespecteerde ontwikkelingspsychologe Rita Kohnstamm. ‘Moeder kookt niet meer, nee, moeder kóópt’, zei Kohnstamm tegen het Algemeen Dagblad naar aanleiding van de SIRE-campagne ‘Zeg eens wat vaker nee’. ‘Kant-en-klaar, en daarom weet ze niet meer precies wat ze in huis haalt. Bovendien, als moeder uit haar werk komt, gaat ze uit wroeging over haar afwezigheid de kinderen vaak eens lekker verwennen.’ Ja hoor, leg het maar weer bij de werkende moeder op het bord. Moeders die niet weten wat ze in huis halen? Ik ken ze niet. Een wereldwijd on- derzoek van communicatiebureau Edelman zegt juist dat het de moeders zijn die bij alle boodschappen rekening houden met het voorkómen van overgewicht bij de gezinsleden. En trouwens: hoeveel van die ‘schuldbewuste magnetronmoeders’ zijn er nu eigenlijk? Van alle Nederlandse vrouwen met kinderen heeft vijftig procent geen baan, veertig procent een deeltijdbaan en slechts tien procent een fulltime baan. Zou deze laatste groep haar kinderen nu werkelijk elke dag verblijden met een patatje van Adje? Sorry, maar ik geef de Nederlandse ouders graag méér krediet dan dat. Het is een feit dat werkende moeders vaak in tijdnood ver- keren en altijd op hun horloge moeten kijken, dus een stoofschotel die uren moet sudderen zit er meestal niet in. Toen ik eens een ovenschotel had proberen te maken, keek Emma met grote ogen naar het rommelige eindresultaat en zei ten slotte met een diepe zucht: ‘Mama… ik weet dat je je best hebt gedaan.’ Het complexe probleem van de dikker wordende jeugd simpelweg afschuiven op moeders ‘die niet weten wat ze in huis halen’, lijkt mij kort door de bocht. Datzelfde geldt voor de eeuwige discussie over het ‘dum- pen’ van kinderen in de opvang. Op de een of andere manier schijn je je kinderen niet gewoon naar een crèche of BSO te kunnen brengen. Je kunt ze daar alleen maar dumpen – een naar woord dat associaties oproept met illegaal afval. Maar als we de cijfers bekijken, verblijven Nederlandse kinderen gemiddeld duizend uur per jaar op school, vierhonderd uur in verschillende soorten opvang en zevenduizend uur thuis. (Dat laatste getal moest ik even op me laten inwerken: zevenduizend uur. Dus dáárom is het bij mij thuis altijd zo’n bende!)