Op de vlucht



Moderne fratsen



Ina Schroders-Zeeders



Wanneer er een iPod wordt gevonden met een merkwaardige boodschap er op, raakt niet alleen dokter Tom Benschop, maar het hele dorp Lierbeek betrokken bij een familietragedie.



“Je kunt hier toch best nog een tijdje blijven?” zei Annelies tegen haar vriendin, die huilend op het logeerbed zat. “Ik wil je graag helpen, maar ik weet niet wat er aan de hand is.”

“Ik kan hier niet blijven, Richard weet waar ik ben. Verder kan ik je niets vertellen.”

“Maar Suzan, zo erg zal het toch allemaal niet zijn!” Annelies schoof een lok rood, krullend haar van haar vriendin terug op zijn plek. “Wat is er toch gebeurd? Heeft Richard iets gedaan?”

“Nee! Richard kan hier ook niets aan doen.”

“Ben je verliefd op hem geworden?” vroeg Annelies voorzichtig.

“Nee! Absoluut niet! En hij ook niet op mij!”

“Heb je dan misschien ruzie met Marleen? Ik weet dat ze nogal onmogelijk doet sinds ze zo ziek is.”

“Ook niet.”

“En de transplantatie dan? Dat is toch volgende week al?”

“Ik kan haar nu niet helpen aan een nier, ze heeft gelukkig tante Loes nog, de zus van onze moeder. Die heeft haar nier ook aangeboden. Ik moet echt gaan!”

Annelies gaf het op.

“Tja, ik kan je niet tegenhouden. Heb je nog een tas nodig voor je spullen?”

“Ik neem niet zoveel mee, kan ik de rest voorlopig hier laten?”

“Natuurlijk. Houd me wel op de hoogte waar je bent, hoor.”

“Ik zie wel. Annelies, bedankt dat ik hier heb mogen logeren.”

“Je bent altijd welkom. En wat zeg ik nou tegen je zwager als hij weer belt?”

“Als Richard belt, zeg je maar dat je niet weet waar ik ben. De waarheid dus.”

Suzan van der Laan pakte wat kleren in. Ze moest hier weg uit de stad, ver weg van Marleen en haar man. Misschien was het ooit een goed idee geweest om bij hen in te trekken, maar nu kon ze hen niet onder ogen komen. Allebei niet.

Ze stopte haar nieuwe iPod in haar tas. Hiermee kon ze ook contact opnemen, maar ze nam zich voor dat alleen in geval van nood te doen.

“Je hebt mijn nieuwe nummer, hè?”

“Ja.”

Annelies stopte haar nog een lunchpakket toe.

“Laat snel iets horen, oké?” zei ze toen Suzan de deur uitstapte.

“Ja, ik doe mijn best.”

Ze omhelsden elkaar. Suzan voelde iets van twijfel, was dit nu echt de beste oplossing? Maar wat kon ze anders doen?

Ze liep naar de bushalte. Opeens zag ze de auto van Richard, die de straat indraaide en voor de deur van Annelies halt hield. Richard stapte uit en belde aan. Op dat moment kwam de bus aanrijden. Suzan stapte snel in. Dat was op het nippertje!

Ze keek achterom. Hij zou er niets van begrijpen, misschien. Of er heel wat anders van denken dan wat er aan de hand was.

Ze streek over haar buik. Het was bijna niet te geloven dat ze zwanger was, en blij was ze al helemaal niet. Dit had nooit moeten gebeuren!

Het was maart en zonnig weer, maar de lente liet nog op zich wachten. Er lag zelfs nog wat sneeuw op de daken van de stad en in de gracht dreven de laatste restjes ijs.

Bij het station stond een zwerver met een kapotte sjaal om zijn hals die haar vragend aankeek.

“Geld voor koffie?” vroeg hij. Ze gaf hem een briefje van vijf en hij glimlachte breed.

“Dank u, dank u wel! Wie goed doet, goed ontmoet!” riep hij haar nog na. Ze rilde. Ze deed helemaal niet iets goeds, ze liep weg voor haar verantwoordelijkheden. Haar belofte jegens haar zus, die ze nu niet waar kon maken. Niet nu ze zwanger was.

Ze kocht haar kaartje met contant geld, om geen spoor achter te laten voor het geval Richard en Marleen de politie zouden inschakelen om haar op te sporen, en liep naar het perron.

Ze hielp een moeder met twee kleine kinderen de trein in te stappen. Onderweg keek ze naar de blonde kopjes en de moeder die de kinderen bezig probeerde te houden.

Over een maand of acht was ze zelf moeder. Ze wilde er liever niet aan denken. Ze voelde zich misselijk worden zoals de laatste tijd steeds het geval was.

Het was al avond toen ze de trein uitstapte en de bus naar Lierbeek zocht. Suzan wachtte een half uur, de bus had verder geen passagiers.

“Heb je de weersvoorspellingen gezien?” vroeg de chauffeur. “De winter is eindelijk voorbij! We krijgen ander weer! De temperaturen gaan fors omhoog en er komt veel regen.”

“O,” zei Suzan enkel. De chauffeur zuchtte, hij begreep dat er geen kletspraatje in zat. Zijn enige passagier had blijkbaar wel wat anders aan haar hoofd.

Suzan staarde de hele rit somber naar buiten.

Toen ze Lierbeek bereikten, was het donker.

De bus stopte voor de kerk en Suzan stapte uit op het moment dat de kerkklok negen keer sloeg.

Lierbeek leek uitgestorven. Hoewel Suzan nog een kind was toen ze hier voor het laatst had verbleven, wist ze nog heel goed de weg.

Er was niemand op straat. Ze gluurde hier en daar naar binnen, gezinnen die voor de televisie zaten, spelletjes deden of ouderen die wat zaten te lezen. Alles zag er nog net zo vredig uit als vroeger.

Ze liep voorbij Het Anker, het dorpscafé. Ze herinnerde zich de dikke pastoor uit die tijd, die hier graag een borreltje kwam drinken. Zou die pastoor er nog steeds zijn?

Er kwamen meer herinneringen boven aan de vakanties in Lierbeek. Hoe zij en haar zus Marleen en hun ouders bij het ven gingen zwemmen en zij, de kinderen, vreselijk verbrand raakten. Ze moesten er zelfs voor naar de dokter, herinnerde Suzan zich nog.

Bij een kruispunt bleef ze staan. Was het nu links of rechtsaf?

Ze gokte op linksaf en dat bleek juist. Nog geen minuut later stond ze voor de deur van een groot huis.

Inmiddels was Richard wanhopig op zoek naar zijn schoonzus. Annelies had hem niets kunnen vertellen, alleen dat ze net vertrokken was. Hij belde en reed door de stad. Uiteindelijk moest hij naar huis om zijn vrouw op de hoogte te brengen.

“Is ze zomaar verdwenen?” riep Marleen, die een bed in de woonkamer had, uit. “Maar ze wéét toch dat we volgende week die transplantatie moeten ondergaan? Ze laat me gewoon in de steek!”

“Ik vind het niets voor Suzan om zomaar weg te lopen.”

“Dat ze opeens bij Annelies introk, vond ik al bizar, maar nu is ze dus daar ook niet meer. Het loeder!” foeterde Marleen.

“Je moet je niet opwinden. Ze zal je heus niet laten barsten.”

“Jij en Suzan zijn altijd twee handen op één buik geweest. Jullie hebben altijd tegen me samen gespannen! Je wilt me gewoon ook dood hebben, net als dat kreng van een zus van me!” gilde Marleen.

“Nu praat je onzin, Marleen. Suzan heeft beloofd je te helpen, ze komt vast op tijd terug. En zelfs als die transplantatie niet doorgaat, dan kun je met dialyse heel oud worden, hoor!”

“Ja, ik weet toch wat de artsen gezegd hebben? Als ik die nier van Suzan niet krijg, moet ik de rest van mijn leven aan de dialyse! Dat is toch geen leven? Dan kan ik er net zo goed een eind aan maken!”

“Ik blijf mijn best doen haar te vinden. Probeer wat te rusten. En we zullen tante Loes bellen, zij heeft immers ook haar nier aangeboden?”

Marleen bleef echter huilen en uiteindelijk belde Richard de huisarts om haar iets kalmerends voor te schrijven.

“Dus Suzan is ervandoor?” vroeg de arts die een uurtje later langskwam. “Zo vlak voor de transplantatie?”

Richard knikte.

“Weet je ook waarom precies?”

Richard zuchtte.

“Misschien komt het door mij,” fluisterde hij.

“Is er iets tussen jullie voorgevallen?”

Weer knikte Richard.

“Ja, meer wil ik er niet over zeggen. Ik zal haar tante Loes nog eens bellen. Ik hoop maar dat die nog wel achter haar beslissing staat.”



“Harm, jongen, ga toch snel naar huis, het gaat onweren!” riep onderwijzeres Maartje Smit vanaf haar fiets naar de jongeman die in de regenplassen stond te springen. Harm was twintig, maar zoals heel het dorp Lierbeek wist, had hij het verstand van een kind van tien.

“Maar het spat zo leuk!” riep Harm terug. “Kijk eens, juf Maartje! Ik ben een onderzeeër!” Hij leek nog niet van plan te zijn om zijn spel te staken, ook al rommelde het al een tijdje vanuit het oosten. Nu de temperaturen weer wat hoger werden, speelde hij het liefst de hele dag buiten.

Maartje fietste snel door, ze was die ochtend zonder jas van huis gegaan. Tussen de middag at ze vaak in Het Anker, dat was gezelliger dan in haar eentje thuis.

De kerkklok van Lierbeek sloeg twaalf keer, een teken dat de lunch in het café kon worden besteld. De enige gast vandaag tot nu toe was pastoor Eerdmans die aan de bar zat en alvast handenwrijvend de menukaart doornam.

“Vertel het eens, beste Willem, wat raad je me aan vandaag?” vroeg hij geïnteresseerd.

“Een stevige paraplu,” zei Willem met een sombere blik op de inmiddels inktzwarte lucht. “We krijgen noodweer.”

“Ik bedoel eigenlijk iets anders. Nou ja, doe me eerst maar een cognacje. Dat is wel een goed begin van de lunch. Cognac is goed voor de eetlust!” Hij lachte bulderend, waarbij zijn gigantische gestalte heen en weer schudde. Met zijn eetlust zat het wel goed.

Zijn huishoudster Els Kersten kwam Het Anker binnen en keek afkeurend naar Dikke Willem, die de cognac inschonk, maar zweeg wijselijk. Pastoor Eerdmans hield nu eenmaal van een borrel op zijn tijd en trok zich toch niets aan van goed bedoelde vermaningen.

“Wat een ellende toch,” zuchtte ze. “Nu is mijn vuur naar de knoppen.” 

“Je vuur? Wat bedoel je?” vroeg Willem.

“De oven die ik zolang de verbouwing duurt, moet gebruiken! Hij is kapot, de stoppen sloegen door toen ie het begaf. Dat elektrische spul is niets waard. Ik zal blij zijn als ik mijn oude fornuis terug heb.”

“O ja, schiet die verbouwing al op?” vroeg Willem.

“Niet echt, met dit weer willen ze niet metselen, hè. Dus het zal nog wel even duren voor die buitenmuur klaar is, en dan moet alles nog worden ingebouwd. Het zal nog wel een week of wat duren voor ik weer gewoon kan koken.”

“Maar als het eenmaal af is, heb je wel een raam met uitzicht op de tuin, Els,” zei Eerdmans. “Dan kun je me in de gaten houden als ik de rozen snoei.”

“Ik heb anders helemaal geen behoefte en geen tijd om u op de vingers te kijken,” zei Els snibbig. “Willem, doe mij dan maar een lekkere tomatensoep, alsjeblieft.”

“Komt in orde. Maartje, hallo, ook een tomatensoepje vandaag?” vroeg Willem toen Maartje plaats nam op een barkruk naast Els.

“Graag, en heb je een handdoek voor me? Ik ben kletsnat geworden.”

“Het is ook geen weer,” meende Els. “Geen mens die zich buiten waagt als het niet strikt nodig is.”

“Alleen Harm, die vindt het prachtig. Hij staat in de Hoofdstraat in de plassen te dansen,” vertelde Maartje. Ze keek intussen onderzoekend het café door.

“Zoek je dokter Benschop misschien?” vroeg Els. “Die is maar een patiënt, ik heb net de keuken in het doktershuis uitgenomen en ik hoorde dat er iets loos is bij Geert Jansen.”

“Rijke Geert?” Geert Jansen had een enorme veestapel en een prachtige boerderij.

“Ja, het zal wel weer iets met zijn rug zijn, volgens mij is hij gewoon veel te zwaar. Misschien moet je de dokter vandaag dus missen.”

“O, nee, Els, ik kom hier toch niet speciaal voor Tom, zeg,” zei Maartje blozend.

“Nee, nee,” zei Els met een veelbetekenende blik. Ze wendde zich tot Dikke Willem.

“Als Maartje de boot te lang afhoudt,” fluisterde ze hem in het oor, “dan gaat er nog eens iemand anders met dokter Benschop aan de haal. Wat ik je brom.” Ze knikte er stellig bij. “Zeg, Willem, het is zulk slecht weer, en ik heb al zo ongeveer al het werk gedaan voor vandaag, doe mij ook eens iets aperetieverigs,” zei ze. “De Eerwaarde betaalt. Het is tenslotte zijn verbouwing.”

Willem grijnsde en schonk Els een klein glaasje paarse likeur in.

“Het wordt een zwaar onweer,” voorspelde hij. “Niet zo erg als toen ik op dat schip zat en we voor de kust van Nova Scotia ronddobberden, natuurlijk.”

“Vertel,” zei Eerdmans zonder enthousiasme.

“We lagen daar al drie weken voor anker vanwege het slechte weer. De bliksem sloeg in de mast en spleet die van boven tot onder helemaal in tweeën! Maar hij viel niet om! Het was een mirakel! Pas in de haven van New York viel de mast uit elkaar. Boven op de hond van de kapitein, een kleine buldog. Die was gelijk dood.”

“Zo,” zei Els sceptisch, “niet te geloven. Je beleeft toch wat, hè, als je vaart.” Ze hield haar glaasje omhoog en Willem schonk nog eens bij. Hij nam zelf ook een borrel.

Genietend van hun drankjes zwegen ze allemaal een paar minuten, terwijl de eerste bliksem door de lucht flitste.

De deur ging weer open, nu stapte er een politieman in uniform binnen. Het was agent Venema, die halverwege zijn patrouille altijd even het Anker binnenkwam voor een kop koffie en de laatste nieuwtjes.

“Je bent net op tijd,” zei Willem. “Het onweer barst los.”

“Een dienaar van de wet in functie laat zich niet afschrikken door een beetje onweer!” beweerde Venema stoer, maar zodra de donder klonk, kromp hij ineen.

“Sodeju,” zei hij geschrokken. “Daarboven is iemand zeker niet blij!” Vragend keek hij de pastoor aan, die zijn schouders ophaalde.

“Ik doe mijn best,” zei Eerdmans enkel berustend. “Maar het is geen gemakkelijke werkgever!”

De regen kwam intussen met bakken naar beneden.

“Arme Harm,” zei Maartje die nu ongerust begon te worden. “Hij zal toch wel een schuilplaats hebben gezocht?”

Harm stond echter nog steeds in de Hoofdstraat en keek met verbazing naar de flitsen in de lucht. Hij vond het een geweldig schouwspel.

Opeens werd zijn aandacht afgeleid van het spektakel aan de hemel. Er glinsterde iets in de goot naast het trottoir, vlakbij de put die al het hemelwater amper kon verwerken, reden waarom iemand het deksel even eerder had opengezet. Het glimmende ding dreigde meegesleurd te worden en in de put te verdwijnen.

Harm dook er op af en griste het voorwerp nog net op tijd weg.

Hij bekeek het aan alle kanten en rende ermee naar de winkel van Piet Klaassen en zijn vrouw Mia.

Daar staarde Piet somber naar buiten.

“Met dit weer komt er geen hond, Mia, we kunnen de tent net zo goed sluiten.”

Mia’s ogen begonnen te stralen.

“Goed idee,” zei ze hees. “Dan laat ik het bad vollopen.”

“Wat?” Piet keerde zich geschrokken om. “Wou je midden op de dag in bad gaan?”

“Een heerlijke massage, een flesje wijn erbij… Doe die deur op slot, Piet!”

Piet kreeg het er benauwd van.

“Daar is een klant!” riep hij met duidelijke opluchting. Mia zuchtte teleurgesteld.

“Wie?”

“Harm.”

“Ach, wat moet die stumper nu met dit weer buiten?”

Harm drukte eerst zijn neus plat tegen de deur en gluurde naar binnen.

“Ja, kom maar, we zijn open!” riep Mia. “Helaas.”

Harm stapte opgewonden de winkel in.

“Kijk eens wat ik heb gevonden!” Trots legde hij het voorwerp op de toonbank.

“Wat mag dat natte ding wezen, Harm?” vroeg Mia achterdochtig. “Waar heb je dat vandaan?”

“Van de straat! Voor het spookhuis van Ouwe Josine. Er komt licht uit het ding!”

“Dat is zeker een hoe heet het, een gsm?” veronderstelde Mia. “Welnee, Mia, dat zie je toch wel, dit is nu een iPod!” zei Piet, trots dat hij het ding had herkend.

“Een ei pot?” Harm begreep het niet.

“Een dinges! Voor muziek! En met dit nieuwe model kun je geloof ik ook sms’en en zo. Weet ik veel. Ik heb ze wel eens in een folder gezien.”

“Doet ie het nog?” vroeg Harm. “Hij is wel erg nat geworden.”

“Jij ook. Hier, Harm, een handdoek, droog je af en kom dan maar even binnen, dan zoek ik wat droge kleren voor je,” bedisselde Mia. Ze duwde Harm de woonkamer achter de winkel in.

“En mijn ei pot dan?” vroeg hij.

“Die is niet van jou. Die heeft iemand verloren, dus moet hij naar de gevonden voorwerpen.”

Piet bekeek het ding intussen, en deed alsof hij ermee belde.

“Ja, doe maar drie containers champagne, we hebben een party,” zei hij gewichtig. “Verkoop al mijn aandelen maar!” Hij merkte niet hoe Mia met de armen over elkaar cynisch stond toe te kijken.

“Tjonge jonge, mister big business, geef hier dat ding, we moeten erachter zien te komen van wie hij is.”

“Hij is nat.”

“Maar hij doet het wel, er brandt hier een lichtje.” Mia drukte op het touch screen en slaakte een gilletje.

“Er staat wat op!” riep ze uit. “Kijk nou, er staat wat!”

Piet nam de iPod van haar over.

“Het is een sms’je, Mia,” zei hij gewichtig. “Je hebt zeker met je poten ergens aangezeten.”

“Wat staat er?”

“Help!”

“Help? Is dat alles?”

“Help! Het is een zaak van leven en dood!” las Piet verder.

“O mijn god, geef hier, dat is doodeng!” Mia griste de iPod uit zijn handen en opeens floepte het berichtje van het scherm. Het was weg.

“Wat heb je nu gedaan!” jammerde Piet. “Nu is het verdwenen! Je hebt het gewist!”

“O gedsie, het is ook zo’n gevoelig ding! Wat nu?”

“We moeten ermee naar de politie,” zei Piet. “Een zaak van leven of dood, daar moet je niet te licht over denken!”

“Ik denk er helemaal niet te licht over! Hoe laat is het?”

“Kwart over twaalf, hoezo?”

“Venema zit om deze tijd altijd in Het Anker.” 

“Venema? Die dooie diender met die enorme pens?” schamperde Piet. Harm had zich intussen omgekleed en droeg nu een knaloranje trui van Piet die hem twee maten te groot was.

“Venema is politie. Hier, Harm, breng het maar snel naar hem toe!”

“Durf ik niet,” zei Harm timide en legde het ding terug.

Piet zuchtte diep. Hij griste de iPod weer van de toonbank.

“Goed, dan ga ik zelf wel naar het café!” Meteen bliksemde en donderde het. “Zodra het droog is.”

“Je moet nu gaan, Piet,” drong Mia aan. “Anders is Venema alweer weg!”

“Wou je me nu echt in dit noodweer naar buiten sturen? Harteloos wezen!”

“Het is toch zeker een zaak van leven of dood, Piet! Ga dan!”

Mopperend trok Piet zijn jas aan en ging op pad.



In Het Anker zat iedereen van de soep te genieten, terwijl het buiten hoosde, donderde en bliksemde.

Leo de Groot, een Snuffer die nog maar pas in het dorp was komen wonen, kwam binnen en voegde zich bij hen aan de bar.

“Wat een gruwelijk weer,” mompelde hij. “Ik was bijna niet gekomen, maar ik kreeg trek. Doe mij ook maar van die soep, Willem.”

“Hoe staat het met je boek?” vroeg Willem, terwijl hij een flinke kop dampende tomatensoep voor Leo neerzette. Zoals iedereen wist, was Leo naar Lierbeek gekomen om in alle rust aan zijn tweede roman te werken. Zijn debuut vorig jaar had redelijk veel succes gehad, al was dat succes Lierbeek geheel ontgaan. De Lierbekers kenden hem niet van de televisie-interviews, maar alleen van het café en de dorpswinkel. Iedereen in het dorp vond hem sympathiek.

Leo was midden dertig en knap om te zien, met een bos kastanjebruine krullen en een ziekenfondsbrilletje. Hij verbleef nu twee maanden in het dorp en at bijna dagelijks in het café, omdat hij een kamer huurde zonder kookgelegenheid. Zijn hospita kookte belabberd en hij probeerde iedere keer onder de droeve resultaten van haar kookkunsten uit te komen.

“Ik zit een beetje vast,” zuchtte Leo. “Writers block.”

“Geen wonder, je zit ook de hele dag op dat kamertje,” zei Els. “Dat helpt ook niet.”

“Dat is zo,” zei Leo. “Ik zou er eens uit moeten, iets ondernemen. Inspiratie opdoen.”

De deur ging weer open en Piet Klaassen stapte snel binnen.

“Wat een hondenweer,” zei hij met een verwijtende blik naar de pastoor, alsof die er iets aan doen kon. Eerdmans haalde spijtig zijn schouders op.

“Dag Piet, wat zal het zijn?”

“Nee, ik hoef niets. Ik kom voor Venema hier.”

De wenkbrauwen van de agent schoten verbaasd omhoog.

“O? Wat moet je dan?” vroeg hij niet echt vriendelijk. Hij zat juist te overwegen om nog wat soep te bestellen.

“Harm heeft zojuist dit ding gevonden.”

“Wat is dat voor ding,” wilde Els weten, “zeker weer van die moderne fratsen?”

Tom moest onbedoeld lachen achter zijn hand en keek even naar Maartje, die wel wist wat hij dacht.

De agent bekeek het apparaat.

“Dit is dus een iPod. Waar heeft deze Harm het onderhavige voorwerp gevonden?”

“In de Hoofdstraat, voor het huis van Ouwe Josine.”

“Dat is tegenover jou, Leo,” zei Els. “Heb jij hem verloren misschien?”

“Ik heb geen iPod. Mag ik eens kijken? Volgens mij is ie stuk.”

“Daarnet deed ie het nog,” zei Piet. “Er stond een boodschap op. Een sms. “Help! Het is een zaak van leven en dood!” stond er.”

“Huh?” zei Venema. “Wat zei je?”

Piet herhaalde de boodschap.

“Dat klinkt nogal heftig? En die Ouwe Josine, zou die hem niet zijn verloren?”

“Lijkt me stug,” zei Eerdmans.

“Ja, dat zou mij ook verbazen,” zei Willem.

“Waarom?”

“Josine is al drie jaar dood, het huis staat leeg tot de familie in Nieuw-Zeeland besloten heeft wat ze er mee willen doen.”

“Het spookt er,” voegde Piet eraan toe.

“Dus het voorwerp, door mij geïdentificeerd als zijnde een iPod, is niet van Harm, ook niet van meneer De Groot hier,”

“Zeg maar je,” zei Leo.

“… en niet van Josine,” zei Venema peinzend. “Ik denk dat ik maar eens een kijkje ter plekke ga nemen.”

“Het onweert nog,” zei Els.

“Dondert niet!”

“Het dondert wel,” mompelde Leo. “Dat is nu juist het probleem.”

De agent zuchtte.

“Goed, dan wacht ik even tot het ergste voorbij is. Wat kunt u me zeggen over Ouwe Josine?”

“Ze is dus dood,” zei Piet na enige aarzeling. De anderen knikten bevestigend.

“De laatste jaren was Josine bezig alle spullen te verkopen, ze wilde kleiner gaan wonen.”

“Waar is ze aan gestorven?” wilde de agent weten.

“Tja, ze zeggen dat ze is neergeslagen in haar eigen huis, maar volgens dokter Lammers was de doodsoorzaak onbekend.” Venema keek Tom Benschop vragend aan.

“Ik weet er niets van, dat was voor mijn tijd,” zei Tom.

“Josine was tegen de zeventig, maar zo gezond als een vis,” herinnerde Els zich. “En opeens vond de postbode haar dood in de keuken, en met een gat in het hoofd.”

“Van de val,” vulde Maartje aan. “Toch? Dat gat in haar hoofd kwam toch door de val?”

“Weet ik veel. Ze kan net zo goed zijn neergeslagen, geen idee,” zei Piet. “Ze runde vroeger een Bed & Breakfast en wie weet had ze wel weer een gast toen het gebeurde. Niemand die er precies het fijne van weet. Na haar dood, toen het huis leeg kwam te staan, hebben vandalen de ruiten van de benedenverdieping ingegooid, daar zijn toen platen voor in de plaats gekomen. En het spookt er dus, zeggen ze.”

“Maar die iPod, die heeft dus niets met die Josine te maken,” concludeerde Venema. “Die heeft iemand anders dus verloren.”

“Of daar expres neergelegd!” opperde Els opgewonden

“Waarom zou iemand een dure iPod op straat neerleggen?” vroeg Maartje.

“Opdat iemand dat ding zou vinden, dat bericht zou lezen en hulp zou bieden!”

“Jij kijkt te veel naar de tv,” meende Piet. “Dat is toch veel te omslachtig?”

“Misschien is er wel iemand ontvoerd en zit die nu in het huis van Josine!” fantaseerde Els lustig verder.

Het onweer dreef weg en Venema zette zijn pet op.

“Ik ga dan maar eens kijken.”

“In je eentje?” vroeg Willem bedenkelijk.

“Tja, of er moeten hier vrijwilligers zijn die me desnoods willen helpen?”

Tom, Piet en Leo hadden daar wel oren naar, ze gingen met hem mee en zo werd het een hele stoet op weg naar de Hoofdstraat.

“Hier is het huis van Josine,” zei Piet toen ze het einde van de straat hadden bereikt. Ze stonden voor een groot pand, met dichtgetimmerde ramen. “Het staat al drie jaar leeg.”

“Zonde,” meende Tom. “Dat is een mooi huis.”

“Misschien heeft iemand het gekraakt?” zei Leo.

“Hoezo, heb jij wel eens iemand hier gezien dan?” vroeg Venema.

“Nee, hoewel het raam van mijn kamer uitkijkt op dit huis, maar ik heb er ook niet op gelet, moet ik zeggen.”

“De deur zit op slot,” ontdekte Piet.

“Ja, natuurlijk.” Venema liep de steeg in die naar de achterkant van het huis leidde. Daar bleek dat er een plaat voor één van de glasloze ramen was verwijderd.

“Kijk, zo kun je gemakkelijk naar binnen. Wie volgt mij naar het rijk der spoken?” vroeg Venema.

“Ik moet terug naar de winkel,” zei Piet snel.

Tom keek op zijn horloge, het was veel later dan hij dacht. Ook hij moest ervandoor, want zijn spreekuur begon zo.

Leo bleef als enige vrijwilliger over en klom achter Venema aan naar binnen. Ze belandden in de bijkeuken.

Het was donker in de muf ruikende vertrekken. Hier en daar zaten spinnenwebben, een muis schoot voor hun voeten weg.

In de ruime keuken was wat meer licht en konden ze goed zien hoe alles er nog min of meer bij lag zoals de postbode het er drie jaar eerder had aangetroffen. Een pan met een dikke laag pluizige schimmel stond op het aanrecht, de afwas stond er nog steeds. Een stoel die Josine in haar val had meegesleurd, was nooit opgeraapt en er lagen scherven op de vloer.

Zwijgend keken ze rond. Er waren grote boerenkasten, en er stond een enorme eettafel van wel drie meter lang. De grote staande klok tikte al jaren niet meer.

“Hoor jij ook iets?” vroeg Venema. Leo spitste de oren.

“Er kraakt boven een vloer! Er is iemand!”

Venema haastte zich naar de trap, gevolgd door Leo. Ze stormden naar boven.

Op de eerste verdieping bevonden zich zeven slaapkamers zonder meubilair en een tamelijk gedateerde badkamer. In de achterste slaapkamer vonden ze een blauwe slaapzak, en er stond een campinggas stelletje op de vloer, naast een klein pannetje en een bord met bestek. Ook lagen er een paar blikjes met groenteconserven.

“Aha!” zei Venema. Hij las de houdbaarheidsdatum van de blikjes en snuffelde hier en daar. “Volgens mij is hier recent nog een maaltijd bereid! Hier is pas nog iemand geweest!”

Ze vonden een krant van de vorige dag die dat vermoeden bevestigde.

“Een kraker,” zei Leo. “Laten we het huis helemaal doorzoeken!”

“Neem iets mee om je te verdedigen,” raadde Venema hem aan.

Hij gaf hem een klok formaat deegrol.

Samen gingen ze alle vertrekken na, alle lege kamers en ook de benedenverdieping, waar Josine een klein kamertje met een bedstee als slaapkamer voor zichzelf had gebruikt, maar ze vonden niemand.

“Merkwaardig,” zei Venema. “Ik dacht toch echt dat ik iemand hoorde rondlopen. Ik bel iemand op om de boel dicht te timmeren.”

Leo keek intussen nog eens rond in de kamer waar de kraker blijkbaar gebivakkeerd had, met de deegrol voor de zekerheid in de aanslag. De katoenen slaapzak zag er nieuw uit, en kwam hem bekend voor. Verkochten Piet en Mia die niet?

Ook de groenteblikjes leken afkomstig uit de dorpswinkel, hij herkende de prijsstickers. Hij gaf het door aan Venema.

De agent noteerde hoe hij het pand had aangetroffen en overlegde telefonisch met zijn collega in de stad.

“Er komt zo iemand. Alles wordt hermetisch afgesloten en de familie moet op de hoogte worden gesteld dat er een insluiper is geweest.”

“Ik wacht die timmerman wel op en ik zal vanaf nu vanuit mijn kamer een oogje in het zeil houden,” beloofde Leo. “Als ik iemand de steeg in zie gaan, waarschuw ik wel.”

“Dank je, jongen. Ik ga Piet en Mia ondervragen, misschien herinneren ze zich nog aan wie ze die spullen hebben verkocht.

Venema vertrok door het raam en Leo bleef alleen achter.



Leo dwaalde door de gang en de vertrekken, het was duidelijk dat het oude huis een opknapbeurt kon gebruiken, maar de hoge plafonds en ruime hal gaven toch een indruk van hoe het ooit geweest was.

Hij raapte wat folders op en begon de keuken schoon te maken. De beschimmelde pan gooide hij buiten in de afvalcontainer. Tegen de tijd dat de timmerman kwam, zag het er bijna weer leefbaar uit.

“Ik timmer de hele zooi dicht,” zei de man. “Weet u zeker dat er niemand meer binnen is?”

“Heel zeker.” Leo klauterde naar buiten en keek toe hoe er een nieuwe plaat voor het kapotte raam werd bevestigd.

“Zie zo, ik ga naar de volgende klus. U ook een goedendag!”

Leo knikte en stak de straat over.

Het huis waar hij een kamer huurde, had veel weg van het pand aan de overkant, maar was minder elegant uitgevoerd.

Zijn hospita, mevrouw Dora Wientjes, had post voor hem. Nieuwsgierig wachtte ze tot hij de enveloppe zou openmaken.

“Dat lijkt op een echte brief,” zei ze en hulpvaardig gaf ze hem een briefopener.

Leo nam de post echter mee naar zijn kamer. Het was een brief van Ellen, zijn vriendin. Zuchtend begon hij te lezen.

‘Lieve Leo, je laat nooit meer iets van je horen, je internet doet het daar zeker niet? En heb je wel bereik met je gsm? Lukt het schrijven een beetje? Ik kan me voorstellen dat je helemaal ingesuft bent in dat stomme dorp. Volgende week ben je jarig, wat zijn je plannen, kom je nog naar huis, moet ik iets regelen? Als ik niets hoor, kom ik naar je toe. We moeten het eens hebben over onze relatie. Een ringetje?

Ellen van der Veer.’

Een ringetje? Leo wreef zich over zijn kin. Hij wist helemaal niet dat Ellen nestelplannen had. Blijkbaar wilde ze meer dan een latrelatie zoals ze die nu hadden.

Hij zuchtte nog eens en wierp de brief op zijn bureau, waar diverse schema’s lagen. Hoe moest hij zich op zijn boek concentreren, met die mysterieuze kraker aan de overkant en die brief van Ellen waar hij het Spaans benauwd van kreeg?

Hij opende het raam en gluurde naar het kraakpand. Hij keek recht in de kamer waar ze de slaapzak hadden gevonden.

Omdat hij toch niet kon werken, verliet hij zijn kamer weer, ging naar buiten en liep naar de winkel van Klaassen.

“Piet, is Venema nog bij je langs geweest?” vroeg hij.

“Ja, maar zodra hij de winkel in stapte, werd hij opgeroepen. Hoezo?”

“We hebben binnen een slaapzak gevonden en wat conserven, hadden jullie laatst geen slaapzakken in de aanbieding?”

“We hadden een zending van driehonderd slaapzakken met een weeffoutje,” herinnerde Piet zich. “Die zijn allemaal verkocht voor tien euro per stuk.”

“Weet je nog aan wie?”

“Nee, natuurlijk niet! Driehonderd stuks, wat denk je wel!”

“Dit was een blauwe.”

“Ze waren allemaal blauw! Hebben jullie nog iets in dat huis gevonden, was er niemand?”

“Er waren sporen van een kraker, maar nu kan ie er niet meer in. Ik zal in de gaten houden of ie nog terugkomt om het te proberen.”

“Een kraker in Lierbeek, dat hebben we niet vaak,” zei Mia.

“Wat zou die hier nu te zoeken hebben?”

“Geen idee.”

“En die iPod?” vroeg Piet. “Wat is daar mee gebeurd?”

“Die heeft Venema meegenomen voor nader onderzoek.”

“Heb je ook nog iets nodig? Of eet je mee met je hospita?” informeerde Mia.

“Daar zeg je zoiets. Ik denk dat ik vanavond in Het Anker ga eten.”

“Hoe moet je dan het huis van Josine in de gaten houden?” zei Piet. “Als je in het café hangt?”

“Niet aan gedacht.” Hij keek een beetje hulpeloos rond.

“Ik breng je straks wel een pannetje hachee,” beloofde Mia. “Ik heb nog een kliekje staan van gisteren. Ga jij nu maar naar je kamer bij Dora, om de boel in de gaten te houden. Als er hier een kraker rondloopt in Lierbeek, dan willen we weten wie het is!”

Piet keek haar nijdig aan. Zodra Leo weg was, barstte hij los.

“Die hachee was toch voor mij?”

“Jij krijgt nasi. Je lust toch wel nasi?”

“Nasi is geen hachee.”

Mia zuchtte diep.

“Wat ben je toch een zeur! Zeur Piet!”

“Ik vind kliekjes altijd lekkerder,” mokte Piet nog, ook al had Mia intussen de winkel al verlaten. “En beloofd is beloofd.”

Leo haastte zich intussen naar huis en vatte post voor het raam. Hij zou zo lang mogelijk waken, zo had hij zich voorgenomen. Die kraker dook vast wel snel op, om vervolgens te ontdekken dat ie niet meer naar binnen kon.

Wat kan het me eigenlijk schelen, schoot het opeens door hem heen. Zo’n arme zwerver die nergens onderdak kan vinden, waarom wil ik die in de problemen brengen?

Maar die vreemde boodschap dan, dat sms’je met die intrigerende tekst?

Hij bleef op zijn post. Mia bracht hem om zes uur een warme hap.

“Dank je,” zei hij, terwijl Mia nieuwsgierig rondkeek. Haar oog viel meteen op de brief van Ellen, die open op het bureau lag, en ze kon een paar regels lezen voor Leo in de gaten kreeg wat ze deed.

“Nou, tot ziens, ik breng het bakje wel een keer terug.”

“Dat heeft geen haast, hoor!” zei Mia betrapt. Ze ging er snel vandoor.

Leo bleef de hele avond naar buiten kijken, maar zag niemand de steeg naar de achterzijde ingaan. De kraker leek vertrokken.

De volgende ochtend bracht hij het bakje naar Mia, die een paar klanten in de winkel had.

“En?” zei ze meteen zodra hij binnenkwam. “Heb jij de kraker ook gezien?”

“Nee, niets. Ook?”

“Karel heeft een gestalte voor het raam gezien!” riep Els Kersten opgewonden uit.

“Welke Karel?”

“Karel de Kloe, die vroeger een kolenhandel had. Hij laat iedere ochtend om zes uur zijn hond uit, anders gaat het beest blaffen en dan wordt Neel wakker, en dan is het huis te klein natuurlijk, je kent Neel!”’

“Ja, dat mens kan nergens tegen,” wist Trudy. “Ze werd ook altijd zo kwaad als mijn Jeroen zijn brommer startte.”

“Sommige mensen kunnen niets hebben.”

“Val me niet in de rede. Waar was ik?” zei Els verstoord.

“Een gestalte voor het raam,” hielp Mia.

“O ja. Karel zag dus duidelijk iemand staan. Maar jij hebt niets gezien?”

“Nee, ik ben om half één naar bed gegaan en ik werd om negen uur wakker.”

“Ga maar eens kijken of die plank weer los zit,” beval Mia.

“En kijk meteen of die gast er nog is!”

“Waarom moet hij dat doen?” zei Trudy. “En in zijn eentje? We moeten meegaan! Je weet wat er in dat sms’je stond! Misschien is die vent wel gevaarlijk!”

“Piet!” riep Mia. “Piet, ga met Leo mee voor het geval er geslagen gaat worden!”

“Ik moet de kas opmaken!” riep Piet terug.

“Piet Klaassen!” De stem van Mia duldde geen tegenspraak en Piet ging dus met Leo mee naar het huis van Josine. Ze liepen de steeg door. Aan de achterkant leek alles in orde.

“Die plaat zit er nog voor,” ontdekte Leo. “Hoe kan er dan iemand naar binnen zijn gegaan?”

“Ach, die Karel is hartstikke seniel,” meende Piet. Hij was allang blij dat hij niet naar binnen hoefde.

Leo keek alles goed na, maar vond nergens sporen van braak.

Opeens ontdekte hij dat het luik van de kolenkelder loszat.

“Het lijkt me stug dat daar iemand door naar binnen is gegaan,” meende hij. “Dit pand is leeg. Net als mijn maag.”

“Het is bijna twaalf uur,” zei Piet. “Laten we naar Het Anker gaan.”

“En Mia dan?”

“Wat niet weet, wat niet deert!”

In het café zat iedereen alweer ongeduldig klaar, het wachten was op het sein dat er besteld kon worden. Dikke Willem zette zijn koksmuts op.

“Goed. Wie wil er vandaag een heerlijke spekpannenkoek?” riep hij wervend.

Tom keek niet al te enthousiast, Els Kersten schudde het hoofd, Maartje maakte een gebaar dat ‘een piepklein stukje dan’ betekende, Piet mompelde dat hij liever hachee had. Leo knikte zuchtend en zei dat een pannenkoek er wel inging, en de pastoor was als enige enthousiast.

“Doe mij er maar twee dan!” zei hij handenwrijvend. “En met veel stroop!”

Agent Venema kwam binnen en schoof aan bij de bar.

“Pannenkoeken?” las hij van het leitje. “Nou nee, Willem, doe mij dan alleen maar koffie, hoor. En, is er nog iets gebeurd?” wilde hij weten.

“Er is een gestalte voor het raam van Josine’s huis gesignaleerd,” meldde Piet. “Maar alles zit daar nog dicht, behalve het luik van de kolenkelder. Ben jij er al achter van wie het ding is? Die iPod?”

“Dat is niet te traceren. Er is trouwens ook water in het apparaat gekomen, ik denk niet dat we daar verder mee komen.”

Iedereen zweeg. Iets anders om over te praten, hadden ze eigenlijk niet.

“Nou ja, dan vertel ik toch gewoon een mop,” zei Leo monter toen de stilte iedereen begon op te vallen. Hij stond bekend als moppentapper.

Al snel zat de stemming er weer in in Het Anker.

Zo gingen er dagen voorbij, hetzelfde groepje kwam rond het middaguur bijeen om in Het Anker de lunch te gebruiken en verhalen op te halen, moppen te vertellen en te lachen, tot Leo op een dag opeens erg zwijgzaam werd en dat de daaropvolgende dagen ook bleef. Hij at nog wel haastig zijn soep, tosti of pannenkoek, maar vertrok dan weer, zonder zijn gewoonlijke kwinkslagen en grollen.

“Wat heeft hij nou?” vroeg Piet zich op een keer hardop af. “Die gast is al drie dagen zo stil?”

“Hij is morgen jarig, dat zal het zijn,” wist Trudy van der Meer. “Zijn vriendin komt en volgens Dora Wientjes ziet hij er erg tegenop.”

“Ach ja,” bemoeide Mia zich ermee. “Die Ellen wil vastigheid, hè, en dat ziet hij natuurlijk niet zitten.”

“Hoe weet jij nou hoe ze heet?” vroeg Piet achterdochtig.

“Heeft ie jou in vertrouwen genomen?” wilde Trudy weten.

“Mijn lippen zwijgen als het graf,” zei Mia, die ervan genoot om meer te weten dan de anderen. “Maar geloof me, dat wordt een heftige reünie!”



Tom had die middag spreekuur en zijn eerste patiënte was Dora Wientjes. Ze nam zuchtend plaats.

“Wat kan ik voor u doen?” vroeg Tom.

“Ach, misschien wel niets. Dokter Lammers zou me waarschijnlijk een kruidendrankje geven, doet ie altijd als het opspeelt, maar eerlijk gezegd helpt het de laatste tijd niet meer.”

“Waar heeft u dan last van?” probeerde Tom opnieuw.

“Nou, last wil ik niet zeggen. Ik klaag niet gauw, dokter.”

Tom luisterde geduldig.

“Waar komt u voor?”

“Eigenlijk kwam ik voor dokter Lammers, maar die heeft nu geen spreekuur.”

Tom gaf het op. Hij ging achterover zitten en gooide het over een andere boeg.

“U bent de hospita van Leo, nietwaar?”

“Ja, een aardige jongen, hoor. Hij is morgen jarig, dan geeft hij een rondje in Het Anker. En zijn vriendin komt ook, maar hij heeft het niet gehad over logeren, dat heb ik ook liever niet nu ik zo’n hoofdpijn heb.”

“Aha. Hoofdpijn.”

“Ja, hier vooral. Ik heb vannacht geen oog dicht gedaan.”

“En dat heeft u vaker?”

“Ja, ik weet ook wel waar het van komt, mijn moeder had precies hetzelfde namelijk.”

Dora legde vervolgens haarfijn uit wat haar kwaal inhield. Tom schreef haar een pijnstiller voor.

“Deze tabletten zijn speciaal bedoeld voor dit soort hoofdpijn. Ik denk dat u nu ook beter zult slapen.”

“Fijn. Ja, ik lag de hele nacht wakker, ik ben er zelfs uitgegaan en ik heb nog een tijdje in de woonkamer gezeten. Met het licht uit, hoor, anders denken de buren nog dat er iets loos is. Nou ja, Josine is er niet meer natuurlijk. O, ik zag Leo ook uit de steeg komen, tegen twee uur vannacht. Hij sloop naar binnen. Hij houdt dat huis in de gaten, hè, vanwege die kraker.”

“Hij neemt zijn taak wel erg serieus. Ik heb nooit begrepen wat er precies met Josine gebeurd is. Is ze nou vermoord of niet?”

Dora schrok even en huiverde.

“Ik was erbij toen de postbode haar vond. Nou ja, hij rende naar buiten en ik ben met hem mee terug naar binnen gegaan. Josine had al bijna de hele inboedel van de hand gedaan, ze wilde kleiner gaan wonen. Dus er was gelukkig plek genoeg in de keuken,” zei ze met een logica die Tom niet kon volgen. “Ze lag er doodstil bij. En ik had dus eerder die dag een gil gehoord, hè. Ik heb haar nog horen gillen, ze riep om hulp.”

“O?”

Dora zuchtte diep.

“Dat heb ik nog nooit tegen iemand verteld.”

“Waarom niet?”

“Omdat ik haar wel hoorde, maar ik ben niet gaan kijken. Josine en ik leefden in onmin, zeg maar. Ik had er zo’n spijt van dat ik niet te hulp ben geschoten! Dit blijft toch wel onder ons, hè dokter?”

“Natuurlijk. En wat riep ze precies?”

“Help! Ik val!”

“Ik val. Ze was dus alleen?”

“Ja, ik dacht nog: val maar, kreng. Erg hè. Ik denk dat ze probeerde om de kannetjes van de kast te halen. Ze zal wel op een stoel hebben gestaan, en toen is ze gevallen.”

“Misschien had u dit aan de politie moeten vertellen.”

“Ja, maar ze was toch op slag dood. Ik had haar niet meer kunnen helpen. Ze heeft het me evengoed niet vergeven, dokter.”

“Waarom denkt u dat?”

“Haar ziel spookt nog altijd rond in dat huis. Heel Lierbeek zegt dat het er spookt!”

Tom knikte peinzend. Hij liet haar uit.

“Als die pillen niet helpen, komt u dan terug,” zei hij nog. “Volgende patiënt!”

Aan het eind van de dag sprak hij Govert, die visites had gereden. Ze zaten samen in de woonkamer van het doktershuis.

Govert, in zijn tweedjasje en met een pijp, was zo op het oog een heel ander type dan Tom, die een zwart colbertje droeg op een spijkerbroek, maar op de één of andere manier klikte het goed tussen de twee.

“Morgen is Leo jarig,” zei Tom. “Ik had Dora Wientjes op het spreekuur.”

“O ja, de onbegrepen hoofdpijn. Ik geef haar altijd brandnetelsap.”

“Dat helpt niet meer, zei ze.”

Goverts wenkbrauwen schoten omhoog.

“O nee?”

“Ik denk dat ze maar eens een scan moet laten maken, vind je ook niet?”

“Welnee. Haar moeder had precies hetzelfde. Vocht. Het is gewoon vocht.”

Tom besloot er maar niet verder op in te gaan. Soms had Govert nu eenmaal andere ideeën over behandelingsmethoden.

“Zeg, Leo kwam vannacht uit de steeg, hij is blijkbaar in het huis van Josine geweest. Dora heeft hem gezien, maar hij heeft haar niets verteld.”

“Ik vind dat jullie allemaal erg overdrijven, hoor, die kraker is toch allang weg,” mompelde Govert, die nog na zat te denken over Dora. “Dat waken en zo. Wat een onzin.”

“Tja, er gebeurt ook nooit iets bijzonders hier, en dat sms’je was best wel intrigerend.”

“Het is toch niet eens zeker dat die iPod of hoe heet zo’n ding, dat die van die kraker afkomstig is?”

“Nee, maar volgens Harm lag ie wel vlak voor de ingang van de steeg.”

“Tja.”

Ze zwegen een tijdje. De telefoon ging en Govert nam op.

“Benauwd? Ik kom er aan.”

“Wie was dat?” vroeg Tom, terwijl Govert zijn jas aanschoot.

“Geert Jansen, die oude boer net buiten het dorp. Hij is wat kortademig.”

“Maar dat klinkt niet al te ernstig, moet je er wel heen?”

“Ach ja, anders slaapt die kerel niet. Tot straks.”

Govert vertrok en Tom verdiepte zich weer in zijn boek. De kerkklok sloeg tien keer.

Govert besloot om de fiets te nemen, dat ging net zo snel als met de auto en zo maakte hij de vroege slapers in de buurt tenminste niet wakker.

Na vijf minuten was hij er al. Boer Jansen, een man van over de honderd kilo, zat amechtig in een stoel op hem te wachten.

“Ik krijg geen lucht!” hijgde de corpulente vrijgezel.

“Je bent te dik!” zei Govert onomwonden. “Daar komt het door!”

“Wat moet ik doen?”

Govert controleerde de hartslag, de longen en de bloeddruk.

“Hoelang heb je hier al last van?”

“Een uur ongeveer.”

“Je bloeddruk is te hoog, afijn dat weet je. Je longen klinken schoon. Ik denk dat het gewoon komt omdat je een te vette pens hebt.”

“Ik weet het! Vanaf nu ga ik echt lijnen!” beloofde Jansen. Hij werd al wat rustiger. Govert bleef bijna een uur bij hem tot hij weer geheel normaal adem haalde.

“Bedankt,” zei Jansen. “U bent een geweldige dokter!”

“Geen vettige dingen meer eten!” zei Govert streng. “Je ziet wat er van komt, van al die patat en worst!”

“Ja dokter.”

Govert stapte weer op zijn fiets en reed terug het dorp in.

Het was een rustige avond. Lierbeek lag onder een inktblauwe lucht met duizenden sterren, de maan was bijna vol.

Govert genoot van het ritje, tot hij de Hoofdstraat in wilde rijden. Zijn band klapte en van de schrik viel hij van zijn fiets.

Mopperend krabbelde hij weer overeind. Hij wilde met de fiets aan de hand verder lopen, toen hij een gerucht hoorde. Het kwam uit de donkere steeg naast het huis van Josine.

Goverts nieuwsgierigheid was gewekt. Hij zette zijn fiets tegen een boom en liep de steeg door naar de achterkant van het huis. Op het eerste gezicht zag hij daar niets bijzonders, toen bemerkte hij dat het ouderwetse kelderluik, waar ooit de steenkolen door naar binnen werden gebracht, openstond. En er kwam iemand uit!

Onwillekeurig verschool Govert zich in een donkere hoek. Tot zijn verbazing zag hij Leo de Groot, die met enige moeite de kelder uit klauterde en het luik zachtjes achter zich sloot.

Govert had opeens het idee dat hij iets gezien had wat hij niet had horen te zien en hij hield zich gedeisd tot Leo het huis aan de overkant was binnengegaan. Toen verliet hij de steeg en liep met de fiets aan de hand naar huis.

“Nou?” vroeg Tom. “Hoe is het met de boer, je bent lang weggebleven?”

“Hij is gewoon veel te dik, dat is alles. Ik heb hem al zo vaak op dieet gezet.”

“Je zit onder de modder. Ben je gevallen?”

“Ik viel van mijn fiets. Lekke band, in de Hoofdstraat.”

“Ga maar douchen, ik neem wel waar,” zei Tom. Govert wilde nog iets zeggen, maar bedacht zich. Hij wist nog steeds niet wat hij ervan denken moest dat hij Leo het huis uit had zien sluipen. Wat had hij daar zo laat op de dag nog te zoeken?

Toen hij beneden kwam in zijn pyjama, had Tom een glas cognac voor hem ingeschonken.

“Ik wil je iets vertellen,” zei Govert aarzelend. “Ik zag Leo de Groot het huis van Josine uitkomen. Via het kelderraam.”

“Merkwaardig,” zei Tom. “Dora zag hem ook al uit de steeg komen, ‘s nachts. Wat zou hij in het huis te zoeken hebben?”

“Geen idee.”

De telefoon ging weer en Tom nam op.

“Meneer Jansen!” zei hij met een blik naar Govert die de telefoon van hem overnam.

“Zeg het eens.”

“Dokter, ik heb per ongeluk toch een stuk leverworst opgegeten,” klonk het bedremmeld. “Voor ik er erg in had, zat het in mijn mond! Is dat erg?”

“Nou, dat ene stukje kan geen kwaad,” zei Govert. “Ga maar lekker slapen.”

“Dank u dokter,” klonk het opgelucht. Tom gaf Govert grijnzend zijn glas terug.

“Proost!”



“Wat is er, Dora?” vroeg Leo de volgende ochtend tijdens zijn ontbijt. Dora had er extra werk van gemaakt omdat hij jarig was, op de feestelijk gedekte tafel stond een schaaltje rosbief en er was een gekookt eitje. “Je kijkt niet erg feestelijk.”

“Ach jongen, dat gedoe met die kraker heeft herinneringen bij me boven geroepen. Niet zulke fijne.”

“Kende je haar goed?”

“Ze was mijn beste vriendin op school. We waren altijd samen.”

“O?”

“Veertig jaar geleden ging ze er opeens met mijn vriendje aan de haal.” Ze schrok op. “Maar laat ik je niet vervelen met mijn problemen.”

“Nee, helemaal niet, vertel het me maar,” zei Leo. Hij schoof een stoel bij en Dora nam aarzelend plaats.

“Ach ja, ik moet het toch een keer aan iemand kwijt, nietwaar. Hij was een boer. Is ie nog steeds, maar nu is hij oud. Ik was smoorverliefd. We hadden trouwplannen. Josine hielp met de voorbereidingen. Ze naaide zelfs mijn trouwjurk! Maar intussen had ze dus een oogje op Geert. Zo heet hij. Geert Jansen. En op de dag dat we voor de kerk zouden trouwen, blies Geert alles af.”

“Wat rot voor je.”

“Ja, maar tussen hem en Josine is het nooit echt wat geworden. Hij is trouwens nog altijd vrijgezel. Nooit getrouwd, net als ik.”

“Spreek je hem nog wel eens?” vroeg Leo.

“Nee. Tijdens de begrafenisdienst van Josine zat ik naast hem, maar we hebben geen woord gewisseld.” Zuchtend stond ze op.

“Ik moet er maar niet meer aan denken. Hoe laat komt je vriendin eigenlijk?”

Leo legde zijn bestek neer.

“Over een uur.”

“Moet je haar van de trein halen?”

“Ze komt met haar auto. Ze heeft de dag vrij genomen van haar werk.”

“Leuk van haar. En je familie?”

“O, die hebben gemaild. We zijn niet zo hecht met elkaar.”

Leo had geen trek meer. Hij zag op tegen de komst van Ellen.

Zijn hospita talmde nog wat.

“Wat deed je eigenlijk ‘s nachts in het huis van Josine?” wilde ze weten.

Hij schrok.

“Ik eh, ik dacht dat ik die kraker kon betrappen.”

“Die is toch allang weg!”

“Ja, dat is zo.”

Dora vond het maar raar. Ze had nog meer willen vragen, maar de deurbel ging.

Op de stoep stond een blonde, jonge vrouw die Dora een ferme handdruk gaf.

“Ik ben Ellen. U bent zeker Dora?”

“Ja, wat ben je vroeg! Kom binnen! Leo zit nog aan het ontbijt.”

“Om half tien? De luiwammes!”

Kordaat stapte Ellen naar binnen. Leo stond snel op en kreeg drie klakkende zoenen. Ze rook naar sigaretten en haar favoriete parfum.

“Hallo,” zei hij. “Fijn dat je er bent.”

“Ik laat je natuurlijk niet alleen op je verjaardag. Je zit hier echt op het platteland, jongen! Ik kwam onderweg hiernaartoe alleen maar boeren met trekkers tegen.”

“Ik geloof dat het hooitijd is of zoiets. Of is dat later in de zomer?”

“Geen idee. Hoe vordert je roman? Moest ik vragen van pappie.”

“Gaat wel. Ik heb de intrige al drie keer veranderd, zeg dat maar tegen je vader.”

“Hij kan niet wachten om het uit te geven. Je moet me wel laten proeflezen. Ik heb nu eenmaal een beter taalgevoel dan jij.”

“Hoe bevalt je nieuwe baan?”

“Geweldig, ik heb goede kans om te promoveren. Niet zo moeilijk natuurlijk als je vader je baas is. Het is de bedoeling dat ik de uitgeverij over een paar jaar van hem overneem. Je moet me je kamer laten zien.”

Ze trok hem mee de ontbijtkamer uit. “Eerste verdieping zeker?”

Leo volgde haar de trap op.

“Leuke kamer. Dat huis hier tegenover, waarom is de benedenverdieping dichtgetimmerd?”

“Het pand staat al jaren leeg.”

“O, ik zag anders iemand achter het raam staan.”

“Wat?”

“Toen ik aanbelde. Er stond iemand achter dat raam.”

“Je moet je vergissen. Dat huis is laatst nog hermetisch afgesloten. Laten we naar het café gaan, dan stel ik je voor aan de kroegbaas.”

“Waarom doe je nu zo aangebrand?”

“Ik doe helemaal niet aangebrand.”

“We zouden het over onze relatie hebben.”

“Ja, nou ja, wat valt er over te praten?”

“Leo, dit geeft toch geen houvast? Heb jij geen behoefte aan iets meer zekerheid?”

“Hoe bedoel je?”

“Ik ben vierendertig. Jij nu ook, maar voor jou is het niet zo erg, jij hebt geen biologische klok.”

“Ellen, ik ben gewoon nog niet toe aan een huwelijk, of samenwonen, of wat dan ook.”

“Je geeft niet om me!” schreeuwde Ellen. “Je hebt zeker een ander?”

“Ik heb geen ander.”

“Wat ben ik eigenlijk van je?”

“Je bent een heel goede vriendin.”

“Is dat alles? Een goede vriendin? Bedoel je dat het je niet uitmaakt of ik hier nu ben, of Sonja, of Linda, of al die andere goede vriendinnen?”

Leo krabde zich achter het hoofd.

“Met jou heb ik weleens geslapen, dus dat is toch anders,” zei hij tenslotte. “Meer kan ik er niet van maken?”

“Ik haat je!” Ze smeet hem het nog onuitgepakte doosje dat ze had meegebracht, toe en verliet huilend de kamer. Hij hoorde haar de trap afrennen.

Beduusd bleef hij even op het bed zitten. Hij aarzelde, maar maakte uiteindelijk toch het doosje open. Er zat een horloge in, met een inscriptie. ‘Voor Leo van Ellen’.

Hij zuchtte en borg het horloge op. Hij hoorde de auto van Ellen met hoge snelheid de Hoofdstraat uitrijden. Toen werd het weer stil.

Hij keek uit het raam naar het pand aan de overkant.

Dora Wientjes zat in de keuken met Els Kersten te praten, toen ze Leo de trap af hoorden rennen.

“Het is wat,” zei Dora. “Hoorde je haar huilen?”

“Ze hebben zeker bonje gehad. Zou hij haar nu achterna gaan?”

“Dan is hij te laat. Ze was met de auto en die reed net weg.”

“Mia Klaassen zei al dat de reünie heftig zou zijn.”

“Mia kletst maar wat,” schamperde Els. “Hoe kan zij dat nu weten?”

Ze zwegen even.

“Moet jij niets doen?” vroeg Dora.

“Ik kan niets beginnen zolang die verbouwing in de pastorie aan de gang is. Zodra ik iets afgestoft heb, ligt het er weer op. Over een uurtje ga ik bij de dokters poetsen.”

“Dat doe je elke dag een uurtje, nietwaar.”

“Ach ja, een extra zakcentje is nooit weg en die twee mannen maken er anders een puinhoop van.”

“En je hoort nog eens wat. Ik hoorde dat Geert Jansen gisteravond een dokter nodig had?”

“Daar weet ik nog niets van, ik zal wel eens informeren,” beloofde Els met een blik van verstandhouding. Ze stond op en klopte Dora op de schouder.

“Ik ga eerst nog even naar Mia, ze hebben aardbeien in de aanbieding. Maak je toch geen zorgen om Geert. Dat is gewoon een hypochonder.”

Els vertrok en Dora bleef achter in de keuken. Ze pakte een papieren zakdoekje en snoot haar neus. Zou ze Geert eens bellen, hoe het met hem ging? Maar nee, dan kreeg hij meteen praatjes, hij mocht eens denken dat ze nog interesse in hem had! Nou, absoluut niet!

“Wat denk hij wel!” zei ze hardop. “Interesse? Ik?”



“Waar blijft Leo nou?” vroeg Maartje Smit. Het Anker liep al aardig vol met Lierbekers die op Leo’s gezondheid wilden drinken.

“Het feestvarken heeft relatieproblemen,” zei Dikke Willem, “maar dat heb je niet van mij.”

“Relatieproblemen? Heeft hij dan een relatie?” vroeg Maartje verbaasd. “Ik heb hem nog nooit met iemand gezien?”

“Hij had een vriendin, maar ze hebben slaande ruzie gehad, schijnt het. Volgens Els Kersten.”

“Die kan behoorlijk overdrijven, ik zou het maar met een korreltje zout nemen.”

Tom kwam het café binnen en ging naast Maartje zitten. Ze nam een glaasje wijn van hem aan.

“En, waar is de jarige?” vroeg Tom.

Op dat moment kwam Leo binnen. Hij zag er bleek en niet echt gelukkig uit. Beleefd nam hij de felicitaties en cadeautjes in ontvangst, maar al na een uurtje excuseerde hij zich en vertrok.

“Wat is er toch met Leo?” vroeg Eerdmans verbaasd aan Govert.

“Geen idee.”

De gsm van Govert ging over. Hij fronste de wenkbrauwen toen hij de stem aan de andere kant hoorde.

“Leo?”

Het werd stil in de kroeg.

“Ja, ja natuurlijk kom ik er meteen aan.”

“Spoedgeval?” vroeg Tom.

Govert knikte.

“Is er iets met Leo?” wilde Maartje weten.

“Nee nee, met Leo is alles in orde!” Zonder nog iets te zeggen, vertrok hij.

“Hij zei toch Leo? Ik hoorde het duidelijk,” mompelde Eerdmans.

“Misschien zei hij hallo. Klinkt ongeveer hetzelfde?” opperde Tom.

Els Kersten kwam het café binnen.

“Waar ging dokter Lammers nu zo snel naartoe?” vroeg ze aan Trudy.

“Hij had een spoedgeval. En Leo is alweer naar huis, die had geen zin in een feestje.”

“Nee, allicht niet. Niet na die slaande ruzie met zijn vriendin! Ik hoorde haar razen en tieren!”

“Waar hadden ze dan ruzie over?” vroeg Piet.

“Dat laat ik discreet in het midden,” zei Els gedecideerd.

“Je kon het dus niet goed verstaan,” begreep Willem. “Nou ja, jongens, rondje van de zaak dan maar. En laten we hopen dat Leo snel over zijn liefdesverdriet heen is!”

“Op Leo!”

Het werd nog heel gezellig in Het Anker. Willem had een moppentapwedstrijd georganiseerd, en hoewel de ster van het moppen vertellen, de jarige Leo, ontbrak, konden verscheidene andere Lierbekers er ook heel wat van. Er werd in ieder geval behoorlijk gelachen.

Govert kwam pas na enkele uren weer terug.

“Wat was er loos?” vroeg Tom.

“Dat vertel ik je zo.” Goverts gezicht stond ernstig. “Drink je glas leeg en kom met me mee, wil je?”

“In orde. Wil jij ook nog iets drinken?”

Govert schudde het hoofd. Tom begreep dat er toch wel enige haast geboden was en een minuut later volgde hij zijn oudere collega naar buiten.

In Het Anker werd hun vertrek nauwelijks opgemerkt, want Dikke Willem was zelf aan de beurt en hij maakte er een hele show van. Alleen Els Kersten zag de beide dokters weggaan en fronste de wenkbrauwen.

Het feestje liep ten einde, iedereen ging weer naar huis.

De volgende dag bij het ontbijt vertelde Eerdmans nog een paar moppen die hij had onthouden, maar Els luisterde maar half. Terwijl de werkzaamheden in de keuken werden voortgezet, ging ze alvast naar het doktershuis om dat dan maar eens een extra goede poetsbeurt te geven. Ze zou boven beginnen en alle kamers eens uitnemen.

In de keuken haalde ze een emmer sop en daarmee toog ze naar boven.

De kamers van de dokters waren snel klaar, dus besloot ze de logeerkamer ook even mee te pakken.

Ze had de deur nog niet geopend, of ze schrok zich een ongeluk. In het grote logeerbed lag een jonge vrouw te slapen.

Dat had Els niet verwacht, ze liet bijna de emmer uit haar handen vallen. Behoedzaam om de slaapster niet wakker te maken, liep ze de logeerkamer weer uit. Wie was dat?

Els was te opgewonden om verder te gaan met haar poetswerk, ze liep de praktijkruimte binnen waar Trudy een praatje stond te maken met Maartje Smit, die het recept voor een hoestdrankje had opgehaald.

“Wat ik me nu toch ben tegengekomen!” zei Els. “De jonge dokter heeft een vriendin te logeren!”

Trudy en Maartje keken elkaar verbaasd aan.

“O ja?”

“Ze slaapt nog. Een heel mooie, jonge vrouw. Rood haar met krullen.”

“Zo. En hoe heet ze?” vroeg Maartje op effen toon.

“Dat heb ik niet gevraagd, natuurlijk, dat gaat me toch ook niets aan. Wist je dat, van die vriendin, Maartje?”

Trudy zond een waarschuwende blik, en Els haalde de schouders op.

“Enfin, ik moet maar weer eens verder met mijn werk. Ik zal haar niet wakker maken, maar het is wel al half negen.”

“Ik moet naar mijn klas,” zei Maartje. “Trudy, laat maar zitten wat ik je vroeg.” Maartje liep naar buiten.

“Wat was dat?” vroeg Els gretig.

“Maartje heeft me gevraagd om aan Tom door te geven dat ze aanstaande vrijdag vrij heeft.”

“Ze is toch niet in Tom geïnteresseerd? Als eventuele partner of zo?”

“Nee, niet als zodanig, maar daarom kunnen ze nog wel bevriend zijn?”

Els haalde de schouders op.

“Ik ga terug. Probeer jij er eens achter te komen wie dat mens in de logeerkamer precies is.”

“Ik zal het proberen,” beloofde Trudy.

Els liep naar de keuken in het woongedeelte. Tot haar verbazing stond de vrouw in een pyjama van Tom Benschop thee te zetten.

“O, goedemorgen, ik ben Suzan. Ze zeiden al dat ik u zou tegenkomen. U bent Els, nietwaar?”

“Ja, ik ben Els Kersten, ik houd de boel hier bij voor de dokters, maar eigenlijk ben ik de huishoudster van de pastoor.”

“O.”

“Ze hadden me weleens mogen vertellen dat er een logé is, ik schrok me een hoedje vanochtend.”

“O, dus dat was u? Ik hoorde nog dat de deur werd dichtgedaan.”

“En bent u nou een gast van de jonge of van de oude dokter?”

“Van allebei eigenlijk, of nou ja, ze hebben gelukkig aangeboden om me te helpen.”

“Het huis is van dokter Lammers.”

“Dan ben ik zijn gast. Maar de pyjama is van dokter Benschop.”

Els zweeg even.

“Kan ik misschien ook helpen?” vroeg ze toen.

“Ik hoop dat u een geheimpje kan bewaren? Dat zou al hulp genoeg zijn.”

“Ik? Ik zwijg in alle talen als het graf!” beweerde Els, terwijl ze een kruis sloeg. Ze ging zitten en maakte een uitnodigend gebaar.

“Vertel het me maar.”

Suzan nam aarzelend plaats.

“Ik zit gewoon in een heel vervelende situatie. Niemand mag weten dat ik hier ben.”

“Kind, wat is er dan allemaal gebeurd?”

“Het is een heel verhaal.”

“Mij kun je vertrouwen.”

“Ik ben zwanger.”

“O?” Els nam haar eens goed op. “Nog niet zo lang dan zeker?”

“Nee, nog geen twee maanden, en ik heb last van bloedverlies. Het is nog maar de vraag of alles goed gaat. Daarom heeft Leo de dokters gisteravond ook gewaarschuwd. Hij vond het niet langer verantwoord dat ik alles op eigen houtje wilde doen.”

“Aha!” zei Els triomfantelijk. “Ik wist wel dat er iets loos was! Dus Leo is de vader?”

Suzan schrok op.

“Leo? Nee, helemaal niet! Ik ken Leo nog maar een kleine week of zo.”

“En waar ken je hem dan van, als ik vragen mag?”

“Hij vond me in het leegstaande huis tegenover het pension waar hij een kamer huurt.”

“O, mijn hemel! Dus jij bent de kraker!” riep Els ontdaan uit.

“Ja, zo kun je het wel noemen, denk ik. Ik heb dat leegstaande huis inderdaad zo’n twee weken geleden gekraakt. Weet u daar van?”

“Kind, het hele dorp weet ervan! En die iPod die daar voor de deur in een regenplas gevonden is, was die ook van jou?”

Suzan was perplex.

“Ik ben inderdaad mijn iPod kwijtgeraakt toen ik een keertje boodschappen deed, weet u waar hij nu is?”

“De politie heeft het ding.”

“De politie? O nee!”

“Nou, ze kunnen er niets mee, hoor, door het regenwater is alles blijkbaar kapotgegaan van binnen. Het enige dat Piet Klaassen er op kon lezen, was een sms’je. Dat het een zaak van leven of dood was, stond er. Daarom is het balletje gaan rollen en heeft Leo het op zich genomen om de wacht bij Josine’s huis te houden. Wat is er aan de hand? Waar ging dat sms’je over?”

Suzan knikte.

“Ja, dat klopt van dat berichtje, dat was van mijn zus.”

“Je zus? Een zaak van leven en dood?”

Suzan zuchtte diep. Kon ze deze wildvreemde vrouw echt vertrouwen?

“Ik heb beloofd dat ik mijn nier aan haar zal afstaan, maar nu ik zwanger ben, kan ik dat niet doen.”

“Aha. Kind, wat een naar probleem. Maar je zus zal dat toch wel begrijpen, dat je je niet kunt laten opereren nu je zwanger bent?”

“Ze weet niet dat ik een kind krijg. Dat moet ze ook niet te weten komen. Daarom ben ik weggegaan.”

“Waarom mag ze het niet weten?”

Suzan blies haar wangen bol.

“Het is namelijk van haar man.”

Els proestte de thee uit.

“Zo, zo! Kind, wat een zootje! Hoe heb je dat in hemelsnaam kunnen laten gebeuren? Hadden jullie een verhouding?”

“Nee, we hadden helemaal niets. Ik woonde bij hen in. Mijn zus Marleen heeft al een hele tijd gezondheidsproblemen. Haar man en ik zorgden voor haar. Om de beurt. Samen.”

“Dat schept natuurlijk een band,” probeerde Els de situatie te begrijpen. “Jullie zorgden allebei voor je zus en van het één kwam het ander.”

“Ik weet dat het verkeerd was wat we deden. Mijn zus heeft het er heel moeilijk mee dat ze ziek is, en ze is echt een ontzettend lastige patiënt. Ze kon er niet mee overweg, en ze reageerde het op mij af. Op een dag zag ik het helemaal niet meer zitten en Richard dus ook niet en… Nou ja, toen hebben we ons een beetje laten gaan, zeg maar. Stom natuurlijk. Marleen zou het besterven als ze het wist.” Suzan veegde een traan weg. “Daarom ben ik de stad uitgegaan zodra ik wist dat ik zwanger was.”

Els zweeg. Het gebeurde niet vaak dat ze met stomheid geslagen was, maar nu was dan het zover. Ze pakte de hand van Suzan.

“Maak je geen zorgen. We zullen je wel helpen, meisje,” zei ze warm. “Hoe kwam je in hemelsnaam in Lierbeek verzeild?”

“Ik herinnerde me de zomervakanties die we bij mevrouw Josine doorbrachten, maar toen ik hier aankwam, bleek de Bed & Breakfast gesloten. Ik had geen puf meer om verder te reizen, dus heb ik een slaapzak en wat campingspullen gekocht en het huis gekraakt.”

“Juist ja. Nu begrijp ik het. Ja, Josine is een paar jaar geleden overleden.”

“Was ze ziek?”

“Nee, ze is akelig gevallen. Sommigen zeggen dat ze is vermoord, maar daar geloof ik niet in.”

“Vermoord!”

“Ach, allemaal kletspraat als je het mij vraagt. Ze zeggen ook dat het er spookt. Ooit gemerkt?”

“Nee! Niets van gemerkt,” zei Suzan somber.

“Je ziet erg bleek. Ik denk dat je veel moet rusten. Weet je wat, ga maar terug naar bed, dan maak ik een lekker ontbijtje voor je. Lust je een gekookt eitje?”

“Ik kan bijna niets binnenhouden ’s ochtends.”

“Heb je last van ochtendmisselijkheid?”

Suzan knikte.

“Crackers, die moet je hebben.” Els snuffelde rond in de keukenkastjes. “Die hebben ze natuurlijk niet in huis. Ik haal wat crackers voor je.”

Suzan liet zich weer naar boven sturen en Els ging naar de dorpswinkel.

“Dag Els. Is er iets, je hebt een kleur als vuur?”

“Ik kan niets zeggen,” zei Els gewichtig. “Heb je crackers?”

“Hoe bedoel je, ‘ik kan niets zeggen’? Sinds wanneer heb je geheimen voor je beste vrienden?” zei Piet die uit het magazijn kwam.

“Ik heb beloofd een geheim te bewaren, en het is een heel erg belangrijk geheim.”

“En voor wie zijn die crackers dan? Voor de pastoor?”

“Ben je gek, die ziet me aankomen!”

“Heeft het iets te maken met die vrouw die ze uit het huis van Josine hebben gehaald?” vroeg Piet.

“Hoe weet jij dat nou van Suzan?” zei Els verbijsterd.

“Ik hoorde het vanmorgen van iemand die het had gezien. Leo, Dokter Lammers en dokter Benschop hebben met zijn drieën een vrouw uit het huis gehaald en meegenomen. Waarom ze met zijn drieën waren, weet ik niet hoor, want ze kon gewoon zelf lopen.”

Els maakte een machteloos gebaar.

“Verdorie. Ja, nou ja, jullie weten het dus. Suzan heet ze en ze is zwanger en niemand mag weten dat ze hier is, dus mondje dicht!”

“Is het van Leo?” vroeg Piet.

“Nee. Ik weet van wie het is, maar ik heb beloofd niets te zeggen.”

Mia besloot het over een andere boeg te gooien.

“Zeg Els, je vond die advocaat toch zo lekker, laatst? Ik kon hem een tijdje niet meer krijgen, maar hij is er weer. Weet je wat, je krijgt een flesje van mij cadeau. Omdat je zo’n goede vriendin bent.”

“Wat?” zei Piet verbaasd. 

Mia gaf hem een por in zijn ribben.

“Els doet altijd zoveel voor iedereen. Hier Els, voor jou.” Mia glimlachte breed. “Als er nog iets is waarmee we kunnen helpen, dan zeg je het maar.”

“Je probeert me toch niet om te kopen, hè?” vroeg Els gis.

“Maar natuurlijk niet, Els. We weten toch dat jij daarvoor een te sterk karakter hebt.”

“O ja?” zei Piet. Hij kreeg nog een por.

“Nou goed, jullie hebben me omgepraat,” zei Els. “Ze heet Suzan. Het kind dat ze moet krijgen, is van haar zwager!”

“Hemeltje lief!” riep Mia uit.

“En haar zus mag er niets van weten, want die is doodziek en haar enige hoop is een nier van Suzan. Die zou ze normaal gesproken ook krijgen, maar Suzan kan nu niet worden geopereerd natuurlijk, met het oog op de baby. Afijn, zo zit dat dus.” Ze las het etiket van de fles advocaat. “Niet verder vertellen, hoor!”

“Natuurlijk niet!” zei Piet met een dankbare blik naar zijn triomfantelijk kijkende echtgenote.

Nog geen dag later wist heel Lierbeek van de hoed en de rand.



“Wat doen we nu met Suzan?” vroeg Govert een paar dagen later aan Tom. Tom had een sms’je naar Maartje gestuurd om te zeggen dat hij voorlopig geen tijd had om samen iets te ondernemen en of het een andere keer kon. Er was een griepepidemie uitgebroken in een naburig dorp en hij had zijn collega daar beloofd stand-by te staan voor wanneer het nodig mocht zijn. Hij tuurde al een uur steeds op de display van zijn gsm of er al een sms’je van haar terug was, maar dat liet op zich wachten.

Ze zaten in Goverts werkkamer, waar een open haardvuur brandde want het was een kille namiddag.

“Hoe bedoel je ‘wat doen we met Suzan’?” zei Tom. “Ze kan hier toch wel een tijdje blijven? Ze zit ons niet in de weg. En ze wil wel betalen voor kost en inwoning, zei ze. Ze heeft toen ze wegliep, een paar duizend euro van de bank gehaald, al haar spaargeld.”

“Het gaat me niet om de ruimte of om geld, maar haar familie maakt zich vast grote zorgen om haar. En wat zeggen we tegen Venema?”

“Venema mag niet weten dat ze hier is.”

“Hij zal het heus wel horen, want het hele dorp praat over niets anders meer. ”

Ze hoorden de deurbel en Tom stond op om Leo binnen te laten.

“Hallo, goedendag, ik kwam eens kijken hoe het met Suzan is.”

“Ze ligt te rusten.”

“Is ze nog altijd zo moe?”

“Ja, en ze kan bijna geen voedsel binnenhouden.”

“Hoe komt dat?” vroeg Leo ongerust.

“Misschien door de stress. Lichamelijk kunnen we niets vinden.”

“Haar familie zal wel ongerust zijn, ze is weggegaan zonder iets te zeggen.”

“Daar hadden we het net over. Suzan maakt zich ook zorgen over haar zus. Misschien moet ze even naar huis bellen om te laten weten dat ze in orde is en om te horen hoe het met iedereen gaat.”

“Ja, ik vind het geweldig dat u haar zomaar in huis hebt opgenomen, zonder dat u haar kent.”

“Dat is niet helemaal waar,” zei Govert, “ik kan me haar en haar zus nog herinneren van vroeger, een jaar of zestien geleden, toen ze hier als kinderen op vakantie waren.”

“O ja?” zei Tom verbaasd.

“Ja, ik herinnerde het me vanochtend opeens, ze zijn een keer op mijn spreekuur geweest met hevige zonnebrandverschijnselen, ze waren toen een jaar of acht en tien. De oudste krijste moord en brand, dat was Marleen. Die heeft me nog in mijn hand gebeten toen ik haar wilde insmeren met mijn speciale zonnebrandbalsem. De jongste, Suzan dus, was een stuk gemoedelijker.”

“En de ouders?” vroeg Tom.

“Keurige mensen. Hij was accountant, weet ik nog, en zij huisvrouw. Ze hadden ook een hond bij zich, ik geloof dat Josine daar een beetje bang van was, die hond moest buiten in een hok slapen. Ze kwamen het jaar erop ook, maar toen heb ik ze maar één keertje gezien, bij het ven. Die Marleen wilde niets van me weten, maar Suzan deelde een boterham met me.”

“Wat grappig dat je dat na al die tijd nog weet,” zei Tom.

“Wat doet ze eigenlijk voor beroep?” wilde Leo weten.

“Ze is afgestudeerd als diëtiste, maar ik geloof dat ze als kok in een klein restaurant werkte, voor ze fulltime voor haar zus ging zorgen,” wist Tom.

“Heeft ze jou dat verteld?” vroeg Leo. “Mij vertelt ze nooit iets.”

Tom nam hem onderzoekend op.

“Is er iets?” vroeg hij. De gsm van Leo ging over en hij las de naam op de display. “Ogenblikje.” Hij liep de gang op om te bellen.

“Hallo Ellen,” zuchtte Leo. “Wat is er?”

“Misschien kunnen we nog eens praten.”

“Er valt niet veel te zeggen. Ik ben nog niet toe aan een relatie.”

“Dat weet ik. Ik liep veel te hard van stapel. Je bent artiest! Je hebt ruimte nodig! Zal ik dit weekend langs komen?” voegde ze er gretig aan toe. “Je hospita heeft vast nog wel kamers leegstaan om deze tijd van het jaar?”

“Ik weet niet,” zei Leo. “Denk je dat het verstandig is?”

“Wat maakt het uit of het verstandig is! Geef me nog een kans!”

“Nou goed,” zei Leo aarzelend. “Het is wel leuk om je weer eens te zien. Ik zal Dora zeggen dat je een kamer wilt boeken. Van vrijdag tot maandag?”

“Perfect! Ik zie je morgen!”

Hij borg de gsm op en stond opeens oog in oog met Suzan die de trap af was gekomen.

“Hallo,” zei ze glimlachend. “Ik hoorde je. Hoe is het?”

“Met mij gaat het goed, maar ik hoorde dat jij niet zo lekker bent?”

“Ik ben verschrikkelijk misselijk, de hele dag door. Verder gaat het wel goed. Wie was dat?” vroeg ze nieuwsgierig.

“Dat was Ellen. Een… mijn vriendin. Ex-vriendin. Ze komt dit weekend logeren.”

“O? Leuk?”

“Ja, het is een fantastische vrouw. Erg… sterk. Haar vader is mijn uitgever.”

“Aha! O, sorry, ik wilde dat niet zo ‘aha’ laten klinken. Meer zo van ‘aha, bedankt voor de uitleg’. Snap je?”

“Ja, ik snap je.” Even wisten ze niets te zeggen.

“Govert zegt dat hij zich je nog herinnert van vroeger, toen je op vakantie was.”

“Weet hij dat nog? Ik herinner me ook vaag zoiets, Marleen en ik hadden te lang in de zon gespeeld. Met rood haar kun je dat beter niet doen.”

“Nee. Je zus zal zich wel zorgen om je maken, denk je ook niet?”

Het gezicht van Suzan betrok.

“Ja, dat is zo.”

“Misschien moet je haar even laten weten dat alles oké is. Nou ja, dat je nog leeft, zeg maar.”

“Je hebt gelijk. Maar ik wil niet dat ze me kan vinden. Mag ik jouw mobiele telefoon lenen?”

“Natuurlijk. Dat nummer is alleen bekend bij mijn uitgever en Ellen. Mijn vriendin dus. Een vriendin.”

“Die komt logeren.”

“Precies. Ik laat je wel even alleen.”

Suzan nam de gsm van hem over. Leo ging naar buiten, maar Suzan kon zich er niet toe zetten om te bellen.

Tom kwam de gang op.

“Hé, hallo Suzan, ben je op, hoe gaat het?”

“Ik wilde proberen om toch wat te eten.”

“Er zijn nog crackers in de keuken. Waar is Leo?”

“Hij is buiten om me wat privacy te geven. Dit is zijn mobieltje.” Ze toonde hem de gsm. “Tom, zou jij mijn zus en zwager willen bellen?” zei ze. “Ik durf gewoon niet.”

“Goed, laat mij maar. Toets het nummer maar in.”

Dankbaar deed Suzan wat Tom vroeg en zenuwachtig wachtte ze af.

“Hij gaat over.”

“Met Richard van Santen,” klonk het dof.

“Hallo, goedemiddag, u spreekt met…

“Nee, niet zeggen,” fluisterde Suzan.

“… met een vriend van Suzan. Ik ben huisarts.”

“O, mijn god, Suzan, waar is ze?”

“Ze logeert bij mij. Bij ons. Ze maakt het goed en dat wilde ze even laten weten. Hoe gaat het met haar zus? Heeft ze inmiddels die nier van haar tante gekregen?”

“Marleen is dood! Haar tante was niet te bereiken, Marleens toestand verslechterde binnen enkele dagen en we hebben haar gisteren moeten begraven! En dat is allemaal de schuld van Suzan! Ik wil niets meer met haar te maken hebben!” schreeuwde Richard half huilend in de telefoon. Tom schrok ervan en verbrak snel de verbinding.

Suzan keek hem angstig aan.

“Wat zei Richard?” vroeg ze beverig.

“Suzan, kom maar even mee naar de kamer en ga zitten. Ik heb slecht nieuws voor je.”

“O nee!”

Tom liep met haar mee naar de woonkamer en legde zijn arm om haar schouders.

Uitgerekend op dat moment keek Maartje, die op weg was naar huis, in het voorbijlopen naar binnen.

Ze zag dat Tom en een haar onbekende vrouw met de armen om elkaar heen geslagen voor het raam stonden en liep snel verder.

“Ze is dood!” snikte Suzan. “Marleen is dood! En het is mijn schuld!”

Leo kwam binnen.

“Wat is er gebeurd?” vroeg hij op de gang aan Govert, die een glaasje water voor Suzan ging halen.

“Blijkbaar is de zus van Suzan overleden.”

“Marleen?”

“Ja.”

“Hoe is het met Suzan?”

“Die is helemaal over haar toeren.”

“Begrijpelijk.” Hij keek over Goverts schouder de kamer in.

“Gelukkig is ze bij jullie in goede handen. Als ik iets kan doen?”

“We zullen haar goed in de gaten houden. Als ze echt niets meer kan binnenhouden, zullen we haar laten opnemen in het ziekenhuis. Maar hopelijk komt het niet zover.”

Leo knikte.

“Dan ga ik maar. Ik moet een kamer regelen voor Ellen, die komt logeren. Wens Suzan sterkte, van mij.”

“Dat zal ik doen.”

Leo vertrok zonder aan zijn mobiele telefoon te denken. Hij maakte zich zorgen om Suzan. Ernstige zorgen.

Dora Wientjes was intussen druk bezig met de strijkwas, een hele klus. Een berg wasgoed moest worden verwerkt tot keurige stapeltjes voor in de linnenkast. Af en toe moest ze even stoppen met strijken omdat ze te moe werd. Zo langzamerhand merkte ze weleens dat ze een dagje ouder begon te worden. Nu had ze tegenwoordig niet veel gasten meer in haar pension, op het moment was Leo de enige, maar van de zomer zou het weer druk worden. Voor het eerst zag ze op tegen de zomer en tegen het werk.

Leo kwam binnen en zag er niet al te vrolijk uit.

“Dag jongen. Wat is er gebeurd?” vroeg ze. “Is er iets met Suzan? Kijk maar niet zo geschrokken, het hele dorp weet toch allang van Suzan? Is ze ziek?”

“Het gaat helemaal niet goed met haar,” zei Leo hoofdschuddend. “Ze heeft in geen weken goed gegeten. En nu is haar zus dus ook overleden, ze hoorde het net.”

“Haar zus?”

“Die op haar nier zat te wachten.”

“O mijn hemel, dat is zo, dat vertelde Mia me. En die is nu dood?”

“Ja. Ze was dol op haar zus, het moet een hele slag voor haar zijn. Ze zal zich wel schuldig voelen ook.”

“Dat kan ze niet gebruiken nu ze zwanger is. Is er iemand bij haar?”

“De beide dokters zijn er.”

“Daar heeft ze niets aan, ze heeft nu een vrouw nodig,” zei Dora beslist. “Ga eens aan de kant, dan breng ik haar wat van mijn eigengemaakte kippenbouillon. Misschien houdt ze dat binnen, dat geeft kracht.”

“Wacht even. Mijn vriendin wil morgen graag komen, voor drie nachten, is dat goed?”

“Natuurlijk jongen, je bed is groot genoeg, toch?”

“Nee, niet bij mij, op een eigen kamer!”

“Hè? Wat ongezellig! Nou ja, dat moeten jullie zelf weten natuurlijk. Ja hoor, alles is verder vrij. Ze kan gerust komen,” zei Dora. “En omdat jij het bent, krijgt ze vijftig procent korting! Hoe vind je dat?”

“Dat is er aardig. Bedankt!”

Dora ging op pad met de bouillon onder haar arm. Ze was de straat nog niet uit, of ze had al twee Lierbekers gesproken en doorverteld wat ze net van Leo gehoord had.

“Het is toch wat!” zei Els Kersten ontdaan en liep snel door naar de dorpswinkel om het nieuwtje aan Mia en Piet door te vertellen voor het sluitingstijd was.

De andere Lierbeker die Dora tegenkwam, was Dikke Willem, die wat boodschapjes had gedaan.

“Moet je nou toch horen, Willem!” zo begon ze, en eindigde een paar minuten later met: “En niet verder vertellen, hè!”

Dikke Willem schudde het hoofd. “Ik zwijg als het graf.”

Dora liep verder. Opeens stond ze oog in oog met Geert Jansen.

“Wat kom jij doen in het dorp?” vroeg Dora verbaasd. “Zijn wij niet veel te min voor je, meneer de miljonair?”

“Ik kom in ieder geval niet voor jou,” zei Geert chagrijnig.

“Mooi!”

Dora liep verder. Om de hoek van de straat keek ze echter even om. Hij werd ook oud, zag ze. Maar had had nog steeds iets dat haar hart sneller deed slaan.

Terwijl Tom in het doktershuis op het punt stond om naar een spoedgeval te gaan, merkte dat hij de gsm van Leo nog bij zich had en hij legde het telefoontje op het tafeltje bij het raam. Leo zou het ding snel genoeg missen en komen halen, vermoedde hij.

Suzan zat intussen nog steeds ellendig en trillerig op de bank, en Govert probeerde haar zo goed mogelijk te troosten, maar hij wist niet goed wat hij ermee aan moest.

“Als ze tante Loes hadden kunnen bereiken, was het misschien goed gekomen,” snikte ze nog.

“Misschien kun je beter wat gaan rusten,” opperde Govert.

Suzan schudde het hoofd.

Dora kwam via de achterdeur binnen.

“Hallo dokter, ik heb wat bouillon in de keuken gezet. Ik hoorde het van Leo. Hoe is het nu met haar?”

“Ze is erg verdrietig, Dora. Bedankt voor de bouillon. Ik wou dat ze wat ging rusten, maar ze lijkt me niet te horen.”

Dora liep naar Suzan.

“Hallo meisje, ik ben Dora, de hospita van Leo, die ken je, nietwaar.”

“Dag,” zei Suzan zacht. “Ja, Leo ken ik.”

Dora pakte haar hand.

“Wees maar niet bang voor me. Iedereen hier in het dorp wil je helpen, hoor meisje.”

“Iedereen? Weet iedereen dan dat ik hier ben?”

“Reken maar! We kennen het hele verhaal over jou, je zus en je zwager.”

Suzan keek wanhopig naar Govert.

“Dat is verschrikkelijk!”

“Het is geen schande, hoor,” zei Dora. “En niemand in Lierbeek zal je verraden.”

Suzan dronk wat water, toen werd ze wat rustiger.

“Ik moet de feiten gewoon onder ogen zien, dat is zo, en Richard ook,” zei ze. “Mijn zus is dood. Ik ben zwanger, en hij is de vader. Of we dat nu leuk vinden of niet. We moeten hiermee leren omgaan, op de één of andere manier.”

“Kijk, zie je wel, je bent een verstandige meid. Je redt het wel. Maar vandaag hoef je nog niets op te lossen, hoor meid. Wat ben je eigenlijk van beroep?”

“Diëtiste, en kok, maar ik heb momenteel geen baan.”

Govert keek op een afstandje toe hoe Dora en Suzan vriendinnen werden. Dora was een beetje een haaibaai, maar ze had het hart op de goede plek en blijkbaar zei ze de juiste dingen.

De telefoon ging en Govert nam op. Het was een spoedgeval.

“Dora, kun je even bij Suzan blijven? Ik moet ervandoor.”

“Natuurlijk, tot zo!”

“Hier is het nummer van mijn gsm voor het geval dát.”

Suzan wachtte tot de buitendeur dicht was. Ze nam Dora eens goed op, het leek haar een heel hartelijke vrouw. Ze pakte een kopje thee van haar aan. Vervolgens vertelde ze Dora alles wat er gebeurd was.

“Marleen had het zo moeilijk en Richard en ik wisten gewoon niet goed hoe we ermee om moesten gaan. Ik stortte in, denk ik. En hij had het ook helemaal gehad. We werden allebei erg emotioneel die avond. Voor we er goed en wel erg in hadden, lagen we samen in mijn bed. Het is maar één keer gebeurd, ik ben meteen het huis uitgegaan. Ik heb een paar dagen bij een vriendin gelogeerd, tot ik ontdekte dat ik zwanger was. Ik ben dus min of meer weggelopen. Als ik niet zwanger was geweest, had ik haar die nier kunnen geven, dat had ik haar beloofd. Maar toen ik zwanger bleek te zijn… Ik kon het niet. Het zou niet goed zijn geweest voor de baby.”

“Je zus zou daar vast wel begrip voor hebben gehad,” zei Dora.

“Begrip? Dat denk ik niet! Het kind is van haar man! Als ze dat ooit had geweten, zou ze me nog erger hebben gehaat! Nog erger dan nu!”

Suzan begon opnieuw te snikken, en Dora sloeg een arm om haar heen. Opeens klapte Suzan dubbel.

“Mijn buik!” steunde ze. “Ik heb zo’n buikpijn!”

“Kind toch! Ga rustig liggen, dan bel ik een ambulance!”

“Nee, dat hoeft niet,” bezwoer Suzan. “Ik heb het al een paar keer eerder gehad, het gaat steeds vanzelf weer over.”

“Weet je het zeker? Ik overleg toch maar even met dokter Lammers.”

Dora pakte de huistelefoon. Suzan probeerde om van houding te veranderen, de pijn zakte alweer af. Ze stond op en haalde diep adem. Op dat moment ging de gsm van Leo over. Zonder er bij na te denken, nam ze op.

“Ja?” hijgde ze.

De verbinding werd direct verbroken. Een kleine tweehonderd kilometer verderop smeet Ellen haar gsm tegen de wand.

“Dus hij heeft een ander! Nou, dat zullen we dan nog wel eens zien!”



Suzan had de rest van de avond geen last meer van buikkrampen en Govert en Tom zagen geen reden om haar met spoed te laten opnemen. Wel werd afgesproken dat ze na het weekend naar een gynaecoloog zou gaan.

Tom maakte een beker warme melk voor haar en ze probeerde te slapen, maar het lukte niet. Steeds moest ze weer aan Marleen denken. Marleen zou nog leven als ze de nier van haar zus had gekregen. En ze had het Marleen immers beloofd? Hoe moest ze hier mee leven?

Er waren er meer die die nacht niet konden slapen. Leo lag wakker en staarde naar het plafond. Hij had in geen dagen aan zijn roman gewerkt, zijn doorgehaalde aantekeningen slingerden overal rond. En morgen kwam Ellen ook nog aanzetten. Hij had die avond zijn gsm opgehaald en nog even met Suzan gebabbeld. De gsm lag nu op zijn nachtkastje, met vier ongelezen boodschappen van Ellen. Hij kon zich er niet toe zetten om ze te lezen en hij voelde zich er behoorlijk schuldig om. Ellen en haar vader hadden hem zo gesteund met zijn eerste roman, als Ellens vader het boek niet had willen uitgeven, was er misschien nooit iets van gekomen. Hij was erg dankbaar, maar Ellen wilde blijkbaar méér.

In een andere kamer van het pension stond Dora Wientjes klaarwakker voor het raam naar buiten te turen. De kerkklok sloeg twee keer. Ook zij kon niet in slaap komen.

Het verhaal van Suzan had haar erg aangegrepen en bracht herinneringen boven aan Josine en Geert Jansen. Ook zij voelde zich schuldig aan de dood van iemand, net als die arme Suzan.

Ze schrok toen ze aan de overkant van de straat iets achter een raam meende te zien. Bewoog dat oude gordijn in het huis van Josine nu wel of niet in het maanlicht?

Ze opende het raam, het was fris en ze huiverde. Aan de overkant was niets meer te zien, het raam was gewoon een zwarte rechthoek. Ze had het zich zeker verbeeld.

Even buiten Lierbeek in een grote herenboerderij had er nog al iemand een slapeloze nacht. Geert Jansen zat in de woonkamer en staarde treurig voor zich uit. Hij had net zijn bloeddruk voor de zoveelste keer gemeten. Hij besefte opeens dat iedereen gelijk had. Hij was gewoon te dik! Als hij nog wat jaartjes wilde leven, zou er echt iets moeten gebeuren. Daarom nam hij die nacht een belangrijke beslissing. Hij zou afvallen!

Hij stond op en liep naar de keuken, waar hij de inhoud uit alle proviandkastjes haalde en in een vuilniszak gooide, die hij vervolgens achter op het erf neersmeet.

Vervolgens nam hij een glas water en ging naar bed.

De volgende dag was Leo ondanks de weinige slaap al vroeg op. Hij wilde weten hoe het met Suzan ging, want hij had gehoord dat ze buikkrampen had gehad.

Toen hij het doktershuis naderde, hoorde hij een ambulance die met hoge snelheid aan kwam zetten. Govert opende de voordeur.

“Moeten ze hier zijn?” vroeg Leo.

“Ja, Suzan heeft net een miskraam gehad.”

“O!” Verslagen keek Leo toe, hoe een lijkbleke Suzan even later naar de ambulance liep, ondersteund door Tom.

“Suzan!”

Ze keek op en vloog hem om de hals.

“Moet je niet op de brancard liggen?” vroeg hij na de omhelzing.

“Nee, ik ben verder in orde,” zei Suzan, terwijl ze haar tranen probeerde tegen te houden. “Ik was nog maar twee maanden zwanger. Maar de baby… de baby is er niet meer.” Ze zag er aangeslagen uit.

“Zal ik meegaan?” stelde Leo in een opwelling voor. Hij wachtte het antwoord niet af en hielp haar in de ambulance, waarna hij er zelf ook in stapte en naast haar ging zitten.

Tom en Govert overlegden met de ambulancebroeders.

Els Kersten kwam op een holletje aanzetten.

“Wat is er gebeurd? Een ongeluk?”

“Het is Suzan, onze kraakster,” vertelde Govert.

“Ach nee! Is het misgegaan?”

“Ja, ze krijgt een curettage en ze mag waarschijnlijk vandaag nog naar huis.”

“Ik blijf bij haar en zorg dat ze thuiskomt,” beloofde Leo. Tom beloofde op zijn beurt om Dora te bellen en overhandigde hem nog snel een tas met wat spullen voor de ambulance vertrok.

“Had je veel pijn?” vroeg Leo onderweg. Suzan knikte zwijgend.

“Zal ik je zwager bellen?” stelde hij voor.

“Nee, waarom? Hij weet niets van de baby af. Hij hoeft het ook niet te weten, hij heeft al ellende genoeg gehad de laatste tijd.”

“Je vriendin dan?”

“Als ik die bel, komt mijn zwager er ook achter wat er aan de hand is. Dat risico wil ik niet lopen.”

“Maar je hebt toch vrienden nodig?”

Suzan zuchtte.

“Ik zie wel.”

“Gaat het?”

“Ja, nu wel. Leo, over vrienden gesproken, komt je vriendin vandaag niet?”

Leo schrok, Ellen! Die was hij helemaal vergeten. Hij voelde er echter niets voor om Suzan alleen te laten.

“Dora vangt haar wel op,” meende hij.

Ze bereikten de stad al en even later waren ze op de spoedeisende hulp afdeling van het ziekenhuis.

Leo wachtte op de gang tot Suzan uit de operatiekamer kwam waar ze gecuretteerd was.

“Ze blijft nog een paar uurtjes op de zaal en als alles goed is, mag ze dan naar huis,” zei één van de verpleegkundigen.

“Dank u. Weet u ook wat de oorzaak van die miskraam was?”

“Nee, daar kan ik niets over zeggen. Veel zwangerschappen gaan mis in het eerste trimester, zonder dat er een oorzaak aan het licht komt. Uw vriendin kan behoorlijk neerslachtig raken, begrijpelijk natuurlijk. Houdt u het in de gaten?” voegde ze er vertrouwelijk aan toe.

“Ja, ja, dat zal ik doen,” beloofde Leo.

Hij zag Suzan even later op de zaal, ze lag bleekjes in het ziekenhuisbed.

“Ze hebben me een roesje gegeven, ik ben nog wat suf, mompelde ze.

“Heb je pijn?”

“Het trekt een beetje in mijn buik, niet erg.”

Ze pakte zijn hand.

“Dankjewel, dat je mee bent gegaan,” zei ze fluisterend. “Maar nu moet je echt naar huis, naar Ellen. Ze komt speciaal voor je naar Lierbeek. Ik neem wel een taxi straks.”

“Absoluut niet. Ik ga alleen even een paar tijdschriften voor je halen, dan heb je wat afleiding.”

“Nee, doe maar niet, ik kan me toch niet concentreren.”

“Zal ik je anders wat voorlezen?”

Suzan lachte ondanks alles.

“Voorlezen?”

“Als ik zachtjes doe, heeft er verder niemand last van.”

Hij haalde een paar blaadjes papier uit zijn binnenzak.

“Wat is dat?”

“Dit zijn gedichten.”

“Schrijf je gedichten?”

“Ja, als ik niet slapen kan, zoals vannacht. Eigenlijk ben ik bezig aan mijn tweede roman.”

Er ging Suzan een licht op.

“Leo de Groot! Ik geloof dat ik nu weet wie je bent! Die schrijver!” Ze ging een beetje meer rechtop zitten. “Je was een paar keer op televisie en ik heb ‘Vrouwenschip’ gelezen, best wel een goed boek, alleen het einde vond ik nogal onwaarschijnlijk. Dat ze allemaal omkwamen bij een autocrash.”

“Klopt. Zelf vond ik het einde eerlijk gezegd ook niet goed. Het was een idee van mijn uitgever, en zijn wil is wet. Maar het heeft goed uitgepakt, het boek is goed verkocht en heeft al een herdruk gehad.”

“En dat zijn dus jouw gedichten?” Ze pakte de blaadjes en las ze nieuwsgierig door.

“Ja, mooi,” zei ze.

“Jouw ogen vertellen wat je mond niet kan zeggen, niets dat je zegt, hoef je mij uit te leggen…”

Suzan schoot in de lach.

“Wel een beetje… Nou ja, je boek was beter.”

“O, fraai is dat! Zit ik je hier mijn zielenroerselen van vannacht toe te vertrouwen, krijg ik nog een kat ook!”

Suzan gooide haar kussen in zijn richting. Een verpleegkundige keek verwonderd op.

“Bedankt dat je me hebt opgevrolijkt,” zei Suzan, “maar misschien kun je beter gaan, die verpleegster is niet al te blij met je en iedereen hier moet nu rusten.”

“Goed. Ik wacht op de gang tot je weg mag.”

“Schrijf alsjeblieft geen gedichten meer!” zei Suzan nog voor hij de zaal verliet.



“Wat moet hij nu toch in een gat als Lierbeek?” mopperde Ellens vader, terwijl hij de weinige richtingsborden naar het dorp probeerde te volgen. Erik van der Veer hield niet van het platteland. Het rook er onfris naar mest en de wegen waren verschrikkelijk. “Zoveel inspiratie zal hij hier toch niet opdoen?”

Zijn dochter zweeg.

“Hij weet toch wel dat ik je breng, hoop ik? Ik moet hem dringend spreken, weten wat hij precies aan het doen is. Ik heb een hoop geld in hem geïnvesteerd. Het wordt tijd voor publiciteit! Hij is nu nog hot nieuws, maar als hij zich blijft begraven in de provincie, zal iedereen hem snel vergeten zijn.”

“Hopelijk luistert hij naar je. Je moet hem maar een beetje onder druk zetten.”

“Ik zal hem precies zeggen waar hij aan toe is!” zei Erik ferm. “Hij heeft al twee televisieoptredens laten schieten. En hoe hij jou aan het lijntje houdt! Hij kan kiezen: binnen nu en een half jaar een huwelijk, of hij zoekt maar een andere uitgeverij!”

Om Ellens lippen speelde een glimlachje, maar ze bleef zwijgen. Die hijgerige vrouwenstem die ze had gehoord toen ze hem belde, zat haar nog steeds dwars.

“Als we trouwen op het moment dat zijn boek uitkomt, dan geeft dat natuurlijk ook goede publiciteit,” zei ze uiteindelijk. “En je had hier linksaf gemoeten.”

Op aanwijzingen van Ellen draaide Erik de Hoofdstraat in.

“Daar is het, tegenover dat dichtgetimmerde huis.”

“Pension Dora,” las Erik smalend. “Het zal me wat zijn!”

Ze stapten uit de Lexus en belden aan. Dora deed handenwrijvend open.

“Dag Ellen, dus daar ben je al, kom binnen.”

“Dag Dora, dit is mijn vader, Erik van der Veer, van uitgeverij Van der Veer. Hij heeft me gebracht en hij wil nog even met Leo praten over zijn boek.”

“Goedendag meneer.”

“Aangenaam. Waar is mijn toekomstige schoonzoon?”

“Die is nog in het ziekenhuis,” zei Dora.

“Ziekenhuis? Heeft hij een ongeluk gehad?” riep Ellen ontdaan uit.

“Nee, hij mankeert niets. Hij is met iemand meegegaan, die behandeld moest worden. Maar dat moet hij je zelf maar allemaal uitleggen hoor. Kom binnen, dan zet ik even koffie.”

Met tegenzin volgde Erik Dora naar haar propvolle woonkamer. Hij aarzelde voor hij ging zitten, pas toen een blazende cyperse kat van de bank sprong en wegliep, nam hij plaats.

“Met wie is hij dan meegegaan?” wilde Ellen weten.

“O, een kennis. Melk en suiker?”

“Melk graag. Een vrouwelijke kennis?” vroeg Ellen verder.

Dora knikte. Ze had zich voorgenomen wat vaag te blijven over Suzan.

“Ja. Dus u bent uitgever?”

“Wanneer komt Leo terug?” vroeg Erik op zijn horloge kijkend.

“Dat kan wel even duren, aan het eind van de middag denk ik.”

“Wat was er gebeurd?” drong Ellen aan. “Of weet u het niet?”

Dora zuchtte.

“Ik weet het niet. Laten we het daar maar op houden.”

Op dat moment kwam Els Kersten via de achterdeur binnen.

“Is Leo al terug? Ik hoorde dat hij bij Suzan wilde blijven en…” Ze zag opeens dat Dora niet alleen was. “O, ik wist niet dat je visite had.”

“Suzan, heet ze zo?” zei Ellen.

Dora loodste Els mee naar de keuken.

“Dat is die verloofde van hem! Met haar vader!”

“Verloofde, dat mens dat zo tekeerging, is dat haar? Wat doet die hier nu, ik dacht dat het uit was?”

“Ze hebben het misschien bijgelegd, weet jij veel. Die vent is ook nog eens zijn uitgever. Die moet hij wel te vriend houden, ik hoop dus maar dat Leo snel komt. Wat moet ik met ze?”

“Je geeft haar gewoon de sleutel van de kamer en dan zoeken ze het maar uit. Het is Leo’s probleem, niet het jouwe.”

“Ja, dat is wel zo natuurlijk. Afijn. Wat kom je eigenlijk doen?”

“Het gaat over Geert. Hij heeft allemaal verse groente en zo bij Mia gekocht, hij gaat lijnen, zegt ie.”

“Nou, dat zal eens tijd worden. Wat heeft dat met mij te maken?”

“Hij kan dat toch nooit alleen! Hij heeft hulp nodig, steun, motivatie!”

“Dan doe jij dat toch lekker, je klinkt als een echte coach!”

“Ik heb geen tijd voor dat soort dingen, zeker niet vandaag, mijn fornuis staat weer in de keuken, dus ik ga eens uitgebreid voor de pastoor koken.”

“En moet het dan absoluut vandaag?”

“Ik geef je maar een tip. Mia vertelde me dat Johanna zich over Geert wil ontfermen. Johanna is toch zo afgevallen?”

“Johanna!” snoof Dora. “Die zit vast achter zijn centen aan!”

“Ik dacht dat je dat wel wilde weten,” zei Els.

“Ja, dankjewel. Ik zal eens kijken wat ik voor Geert doen kan.”

“Hij heeft leiding nodig,” zei Els, terwijl ze een stukje van de cake proefde die Dora gebakken had. “Je hebt er weer te veel boter in gedaan, Dora.”

“Ga nu maar, ik moet die twee gasten van Leo kwijt zien te raken.”

Els vertrok en Dora voorzag Ellen en haar vader van koffie en cake. En een kaart van de omgeving.

“Kijkt u eens. Ik ben de rest van de dag afwezig, maar de omgeving van Lierbeek is heel mooi, met deze kaart kunt u de boel verkennen.”

“Dank u wel,” zei Erik weinig enthousiast. Ook Ellen had niet veel zin om zomaar wat rond te hangen, maar iets anders was er niet te doen.

“Ik begrijp Leo niet,” mopperde Erik, terwijl ze door de straten van Lierbeek kuierden. “Wie is in hemelsnaam die Suzan? Heeft hij een vriendin?”

“Ach ja, hij heeft zoveel vriendinnen.”

“Daar moet dan maar eens een einde aan komen. Hij heeft een mooie toekomst voor zich, hij heeft talent genoeg, en ik wil hem graag helpen, maar daar moet dan wel wat tegenover staan! Voor niets gaat de zon op!”

Na een uurtje te hebben rondgelopen, besloten ze wat in Het Anker te gaan eten. Dikke Willem had een paar tafels en stoelen buiten gezet, en ze namen plaats.

Aan een andere tafel zat een grote, dikke man die aan zijn kleding te zien een geestelijke was.

“Dat is de plaatselijke pastoor zeker,” fluisterde Ellen.

“Willem, doe me vandaag maar eens een cognacje!” riep Eerdmans. “Zeg, waar is Leo eigenlijk?”

Ellen en Erik spitsten de oren.

“Leo is met Suzan meegegaan, heeft Els nog niets gezegd?”

“Els is veel te druk met haar nieuwe keuken. Suzan? Suzan de kraakster? Waar zijn ze naartoe?”

“Naar het ziekenhuis, met de ambulance! Ze heeft blijkbaar vanmorgen vroeg een miskraam gehad.”

“Ach! Dat is triest.”

Ellen en Erik keken elkaar onthutst aan.

“Die Suzan was dus zwanger, zou Leo de vader zijn?” fluisterde Erik zijn dochter in het oor.

Ellen keek strak voor zich uit. Ze zette haar zonnebril op en stak een sigaret aan.

“Hij is natuurlijk artiest,” zei ze, terwijl ze de rook uitblies. “Hij denkt heel anders dan jij en ik.”

“Daar komt hij aan!” riep Willem. Inderdaad liep Leo in hun richting.

“Hallo Ellen, Erik, sorry dat ik er niet was,” zei hij verontschuldigend. Hij gaf Ellen een obligate zoen op de wang en ging bij hen zitten. Ellen zag er mooi uit, ze was echt een schoonheid.

“Hoe is het met Suzan?” wilde Eerdmans weten.

“Die is weer terug bij Govert en Tom, ze moet nog veel rusten, maar het komt wel goed.”

“We praten straks wel,” zei Willem toen hij in de gaten kreeg dat Ellen en Erik voor Leo kwamen.

“Je bent hier al helemaal geïntegreerd, geloof ik?” zei Ellen. “Wat hoorde ik? Moest je het lokale hoertje naar het ziekenhuis begeleiden?”

Leo zweeg. Hij stond op.

“Waar ga je heen?” riep Erik en kwam hem achterna. “Wij moeten dringend praten, jongen!”

“Waarover?” Leo keek wantrouwend naar de hand die Erik op zijn schouder had gelegd.

“Over jullie huwelijk en over je nieuwe boek.”

“Ons huwelijk?”

“Jullie gaan trouwen. Anders kom er geen boek,” voegde Erik er, nog steeds met zijn hand op Leo’s schouder, aan toe. Hij wuifde even naar Ellen, die nog met een ontevreden gezicht op het terras zat.

“Wij moeten inderdaad praten, geloof ik,” zei Leo.

Van een afstandje keek Ellen toe. Ze had er alle vertrouwen in dat haar vader Leo wel weer op het rechte pad zou krijgen. Dat was hem wel toevertrouwd.

Intussen had Dora de boerderij van Geert Jansen bereikt.

“Dora, wat kom jij hier nou doen?” Geert Jansen keek verbaasd naar de gestalte in zijn woonkeuken. “Ik dacht dat je me niet meer moest?”

“Dat was ook zo. Na dat akkefietje met Josine… En daarna werd je zo vreselijk dik!”

“Dankjewel. Dus?”

“Ik hoorde dat je bezig bent je leven te veranderen, en zo,” zei Dora al rondkijkend. “Mooie keuken, Geert. Fantastisch!”

“Ja, alleen jammer dat ik hier voorlopig alleen maar sla en rauwe wortelen zal eten. Ik ben inderdaad streng aan het lijnen.”

“Goed van je.”

“Als ik niet afval, ben ik over korte tijd hartstikke dood.”

“Je hoeft het niet alleen te doen, ik wil je best helpen.”

“Jij ook al? Johanna kwam ook al langs. Hoe dan?”

“Motivatie, daar gaat het toch om bij het afvallen? Dat je het volhoudt. Heb je al trek?”

“Daar probeer ik niet aan te denken.”

“Je moet veel water drinken, zeggen ze. Dat schijnt ook te helpen.”

“Ik weet het, daar kwam Johanna ook al mee aanzetten.”

“Johanna, Johanna! Nou, als je me dan toch niet nodig hebt, ga ik maar weer,” zei Dora.

“Nee, wacht nou, ik moet die Johanna helemaal niet, die zit toch alleen maar achter mijn centen aan. Misschien kun je me wat afleiding bezorgen nu je hier toch bent. Gebeurt er nog wel eens iets in het dorp?”

“De kraakster die in Josine’s huis zat, heeft een miskraam gehad,” vertelde Dora. “En mijn enige pensiongast is met haar meegegaan naar het ziekenhuis.”

“O? Wat moest die kraakster eigenlijk in het huis van Josine?”

“Dat is een heel verhaal. Het hele dorp weet er al van.”

“Ik niet. Mij vertellen ze nooit wat.”

“Goed, dan vertel ik je wat ik weet.”

Geert luisterde aandachtig.

“Wat een ellende.”

“Dat kun je wel zeggen. Dat arme kind heeft het wel voor haar kiezen gehad.”

“Intussen val ik om van de honger.” Hij keek naar een schaal met verse eieren.

“Dan kook je toch een ei of zo?” zei Dora die zijn blik had gevolgd.

“Eén ei?”

“Ja, dat is genoeg.”

“Maar normaal gesproken bak ik er een stuk of zes als ik trek heb!”

Dora zuchtte.

“Nou, je ziet maar. Ik ga ervandoor.”

“Kom je nog eens langs?”

“Zou je dat leuk vinden?”

“Misschien wel.”

“Misschien?”

“Ik zou het erg leuk vinden, zo goed?”

Dora glimlachte. Iets van het vroegere vuur smeulde nog steeds.

“Veel beter!” zei ze.

“En zou je eens een keertje met me uit willen?”

“Geert Jansen!” riep Dora verbaasd uit. “Dolgraag! Zodra je weer slank bent.”

Geert grijnsde.

“Dat lijkt me wel een goede motivatie. Maar het kan wel een tijdje duren!”

“Dan kom ik morgen weer bij je langs om je te motiveren. Goed?”

Geert knikte en keek Dora na. Hij lachte. Hij liet de eieren staan. Hij zou afvallen, hoe dan ook!

Dora fietste terug naar huis. Leo bleek achter het huis in de zon te zitten, met Ellen en Erik.

“Hallo, bent u er nog meneer Van der Veer?” zei Dora verbaasd. “En Leo, hoe is het nu met…”

“Dora, ik heb geweldig nieuws,” zo viel Leo haar in de rede. “Ellen en ik gaan in augustus trouwen!”

“Mits je boek dan af is,” voegde Ellen er opgewekt aan toe. “Wilt u ook wijn, mevrouw Wientjes?”

“Ach, wel ja,” zei Dora. Ze was zelf ook in een feestelijke stemming. “Gefeliciteerd, allebei.”

Erik schonk haar ook een glas in.

De gsm van Leo ging over. Hij keek op de display en nam niet op. Suzan moest het vanaf nu zonder hem stellen, het kon niet anders. Hij had Erik immers beloofd geen contact met haar te houden.

Hij klokte snel wat wijn achterover. Suzan redde zich wel, die had Govert en Tom toch om op te steunen, en Els en Dora. Vrienden genoeg!

Hij probeerde zich niet schuldig te voelen. Erik had hem er fijntjes op gewezen dat hij als schrijver totaal afhankelijk was van zijn uitgever en dat hij maar beter kon doen wat Erik hem adviseerde. Hij ging een fantastische toekomst tegemoet, daarvan was Erik overtuigd.

Ellen glimlachte naar hem. Ellen kon best heel charmant zijn als ze wilde. Hij bofte maar met zo’n mooie verloofde. Toch?

“Ik denk dat ik nog maar een flesje wijn haal,” zei hij. Dora lustte er zo te zien ook wel pap van.

“Nee, blijf jij maar hier bij Ellen, ik haal die wijn wel,” zei Erik. “En dan moet ik er weer vandoor, het is nog een heel eind rijden.”

In het doktershuis legde Suzan de telefoon neer. Ze zuchtte. Leo had zeker geen tijd nu Ellen er was.

“Kan ik nog iets voor je doen?” vroeg Els Kersten, die zodra ze hoorde dat Suzan thuis was, haar had opgezocht.

Suzan schudde het hoofd.

“Ik moet me maar eens op mijn toekomst gaan bezinnen,” zei ze dapper. “Mijn geld is zo ongeveer op. Het wordt tijd om de handen uit de mouwen te steken!”

“Hm,” zei Els peinzend. “Nou, je bent niet alleen, hoor. Samen komen we er wel uit!”



Dora stond de was op te hangen, en keek peinzend naar de wolken die uit het westen opdoemden. Misschien ging het toch weer regenen.

Ze was net bij Geert geweest en het ging niet goed met hem. Hij kon gewoon niet goed voor zichzelf zorgen, zijn kookkunst liet te wensen over en hij at meestal iets ongezonds, kant-en-klare maaltijden of een snelle hap bij de frituur vandaan. Zelf was ze ook niet echt een keukenprinses, dat moest ze eerlijk toegeven, dus aan haar had hij wat dat betrof ook niets. Opeens kreeg ze een inval. Ze liet het mandje met wasknijpers vallen, bekommerde zich niet meer om de was en de dreigende regen, en rende weg.

In het doktershuis zat Suzan alle kranten door te nemen op zoek naar een baan. Haar geld was zo goed als op.

Dora hijgde toen ze binnenkwam.

“Ik moet even bijkomen. Heb je al iets gevonden?” vroeg ze.

“Nee, het valt momenteel niet mee. Maar ik kan hier ook niet lang meer blijven, ze gaan er nog wat van denken in het dorp.”

“Ja, geroddeld wordt er inderdaad wel, maar dat doen ze altijd, niets van aantrekken. Ik heb trouwens een baan voor je!”

“O ja?”

“Je bent kok, toch?”

“En diëtiste.”

“Precies wat Geert nodig heeft. Geert Jansen.”

“Ik heb wel eens over hem gehoord, ja.”

“Hij is héél rijk en héél dik. Hij zou je best in dienst kunnen nemen. En dan zou je bij mij kunnen wonen, want bij zo’n man alleen, dat is niets natuurlijk, voor een jonge vrouw als jij. Met al die roddeltantes hier in het dorp.” En er was geen reden om de kat op het spek te binden, nietwaar.

“Meent u dat?”

“Zeker! Alleen weet Geert het nog niet, maar daar gaan we nu wat aan doen. Kom meisje. Je gaat solliciteren!”

Geert Jansen keek verbaasd op toen hij de twee dames zijn erf op zag komen.

“Wel wel. Wat krijgen we nu?”

“Dit is Suzan van der Laan. Ze is kok en diëtiste en op zoek naar een baan.”

“Kok? Aha!”

“Ik heb in een restaurant gewerkt, en ook bij mijn zus thuis, daar kookte ik ook altijd.”

“En ze kan bij mij inwonen. Wat zeg je ervan?”

“Dan moet ik haar zeker ook betalen?” zei Geert zuinigjes.

“Wat ben je toch een krent! Ja, je moet haar ook betalen. En lasten afdragen, de hele mikmak. Daar heb je geld genoeg voor, Geert. Je kunt het je best veroorloven.”

“Goed, maar het is dan wel tijdelijk, oké? Tot ik zelf kan koken. En ik eet warm tussen de middag.”

“Prima,” zei Suzan. “Ik zal u alle kneepjes van het vak bijbrengen. Als u goed oplet, bent u over een maand of drie een goede kok en een stuk lichter.”

Ze schudden elkaar de hand.

“Wanneer kun je beginnen?”

“Vandaag?”

En zo was Suzan aangenomen. Ze trok ook nog dezelfde week bij Dora in.

Tom en Govert vonden het wel jammer dat ze vertrok, nu moesten ze weer zelf hun potje koken.

“Ik ben jullie heel erg dankbaar, dat jullie me twee weken in huis hebben gehad,” zei Suzan, terwijl ze hen met het voorschot dat ze van Geert had gekregen, betaalde voor de logies.

“Geen dank, we vonden het leuk dat je er was,” zei Govert, die het geld afwimpelde. “Hou dat maar, je was onze gast. Dus je hebt je leven weer op de rails?”

“Zo ongeveer.” Suzan borg het geld met enige aarzeling op. “Het zit me nog dwars dat Richard kwaad op me is, maar dat is wel begrijpelijk, denk ik.”

“Misschien moet je hem over een tijdje, als alles wat gezakt is, eens bellen,” meende Govert. “Om het uit te praten.”

“Ja, ja misschien wel. Als hij wist dat ik wegging vanwege de baby, zou hij het toch wel begrijpen?”

Govert knikte.

“Voorlopig moet je je op je werk concentreren. Als je wilt, kun je ook een uurtje per week hier in de praktijk komen werken, ik ben al een tijdje op zoek naar een diëtiste.”

“Graag!”

“De details regelen we wel.”

Tom liep met Suzan mee naar het pension van Dora.

“In ieder geval ken je Leo al aardig, dus heb je wat aanspraak. En Dora is zelf ook heel vriendelijk.”

“Iedereen hier is even aardig. Ik zou hier wel voorgoed willen blijven. Mag ik je een zoen geven voor al je hulp?”

Maartje Smit kwam net de hoek om rijden op het moment dat Suzan hem een kus gaf. Ze knikte hen toe in het voorbijgaan. Tom keek haar na tot ze de straat uit was. Hij hoopte maar dat Maartje geen verkeerde conclusies trok uit die zoen.

“Nou, je bent er. Ik zie je nog wel.”

“Ja, bedankt.”

Suzan had al een sleutel van Dora gekregen en opende de deur. In de hal stond Leo.

“Hoi, als ik wist dat je vandaag je spullen hiernaartoe zou brengen, had ik je wel even geholpen.”

“Nergens voor nodig, zoveel heb ik niet en Tom heeft me helpen sjouwen.”

“Er is al post voor je. Een rekening van het ziekenhuis, die kun je gewoon naar je ziektekostenverzekering doorsturen, hoor. Die heb je toch wel?”

“Ja, bedankt.”

“Suzan?”

“Ja?”

“Nee, laat maar.”

Ze zag de ring aan zijn vinger.

“Fijn dat alles weer goed is tussen jou en je verloofde.”

“Ja, ja, we hebben alles uitgepraat.” Hij knikte. “Ja, dat is weer goed.”

Hij liep vervolgens de deur uit. Zuchtend sjouwde Suzan dan maar zelf haar bagage naar boven.

Haar kamer was niet groot, en ze moest de badkamer delen met Leo, maar ze had wel een fantastisch uitzicht over het wat lager gelegen gedeelte van het dorp. Ook kon ze hiervandaan de mooie hoeve van Geert Jansen zien liggen. Via Piet had ze een tweedehands fiets op de kop getikt waarmee ze iedere dag naar haar werk zou fietsen. Ja, haar toekomst kon beginnen. Toch knaagde het dat ze Richard nog niet had gesproken.



“Hoeveel calorieën zitten daarin, zei je?” zei Geert Jansen verbijsterd. Op het aanrecht in de grote boerderijkeuken stond een bordje met een stapeltje boterhammen met reuzel.

“In totaal achttienhonderd,” herhaalde Suzan die zelf ook nogal ontdaan was. “U smeert het ook wel heel dik. Reuzel is niet goed voor u.”

“Wat moet ik dan op mijn brood eten?”

“Dit is een goed alternatief.” Ze toonde hem een klein blikje met magere leverpastei. “Dat is ook lekker. En dan niet zes boterhammen nemen, maar twee.”

“En dan zou ik afvallen?”

“U moet er ook voldoende bij bewegen. Ik dacht dat een boer altijd wat te doen had?”

“Ik heb tegenwoordig personeel om de boerderij te runnen. Ik hoef zelf niets meer te doen.”

“En die hond van u dan?” Ze knikte in de richting van een overjarige stabij, die lui in zijn mand lag. “Moet u daar niet mee uit?”

“Die laat zichzelf uit.”

“Ik stel voor dat u iedere dag een eindje met die hond gaat wandelen. Eerst een kwartier, en iedere dag een stukje verder.”

Geert knikte.

“Ik zal het proberen. Ik begin vanavond, na de boterhammen.”

“Mooi zo. Ik heb het zo geregeld dat dokter Lammers één keer in de week langs zal komen om uw hartslag en bloeddruk te controleren, dat doet hij alleen in het begin, hoor, na een tijdje kunt u daarvoor gewoon naar het spreekuur komen. Maar u past op het moment niet in de stoelen van de wachtkamer.”

Geert lachte even.

“Dat is zo. Ik realiseer me nu pas dat ik echt veel te dik ben. Ik pas niet eens meer in het meubilair!”

“Maar we zijn bezig er wat aan doen!”

“Hoe bevalt het je bij Dora?” vroeg Geert, terwijl Suzan zijn boterhammen met leverpastei smeerde. Suzan woonde nu twee maanden in het pension.

“Heel goed. Dora is een erg lieve vrouw.”

“Ja, ze is een schat. Ik ben van plan om haar ten huwelijk te vragen. Wat denk je, zal ze ja zeggen?”

“Dat weet ik niet, hoor,” lachte Suzan. “Maar u kunt het altijd proberen. Veel succes!”

“En hoe staat het met jou? Je hebt toch zeker wel verkering?”

“Nee.”

“O? Ik dacht dat je iets had met die Leo?”

“Absoluut niet, hij heeft een verloofde en hij gaat in augustus trouwen.”

“Die Ellen? Dora heeft me over haar verteld, ja.”

Suzan ging er maar niet op in.

“Ik heb hier een lijstje met voedingsmiddelen die u allemaal mag eten, en dit is het lijstje met zaken die u moet mijden.”

“Ze zijn even lang,” zei Geert verbaasd. “Ik dacht eigenlijk dat ik bijna niks meer zou mogen?”

“Valt mee, hè?”

“Ja, ik zie dat ik zelfs een borrel mag elke dag?”

“Eentje wel, ja, niet meer, hoor! Alcohol stikt van de calorieën waar u verder niets aan heeft.”

“Dan neem ik er eentje.”

“Tot morgen, meneer Jansen.”

“Zeg maar boer. Iedereen zegt boer tegen me.”

“In orde, boer!”

Suzan fietste naar huis. De laatste tijd had ze aardige vorderingen gemaakt met Geert. Ze had hem geleerd te koken, en nu pakte ze zijn andere voedingsgewoonten één voor één aan. Het moest wel langzaam, anders zou hij te snel terugvallen in zijn oude leefpatroon. Toch was haar taak hier binnenkort gedaan. Ze had nog haar uurtje per week als diëtiste in de dokterspraktijk, maar daar kon ze niet van leven. Het werd dus tijd om iets anders te zoeken.

Inmiddels was het meivakantie. In het pension van Dora waren nu ook enkele toeristen te gast. Leo zag ze de laatste tijd niet veel, die schreef dag en nacht aan zijn roman. Soms kwam ze hem echter tegen in Het Anker. Hij was de laatste tijd opvallend stil, moppen vertelde hij niet meer.

Het was de andere Lierbekers ook opgevallen dat Leo er niet echt gelukkig uitzag, terwijl zijn huwelijksdag toch in zicht kwam en zijn boek bijna af was. Dikke Willem had het er wel eens met Suzan over, maar ook hij wist niet wat er nu precies aan schortte.

Halverwege Lierbeek haalde Suzan Maartje Smit in, die de meivakantie thuis in het dorp doorbracht en net naar het ven was geweest om te zwemmen.

“Was het lekker water?” vroeg Suzan.

“Heerlijk,” zei Maartje. “Mijn halve klas was er. Hoe gaat het nu met Geert?”

“Hij voelt zich al iets beter, maar hij moet wat meer gaan bewegen. Hij kan wel al heel goed met groente overweg.”

“Wie had dat gedacht, op zijn oude dag,” zei Maartje. “Dus binnenkort heeft hij je niet meer nodig.”

“Nee, ik ben op zoek naar een andere baan.”

“Weet je, ik hoorde van Kooistra, dat is de notaris, dat de erfgenamen van Josine het huis willen gaan verkopen. Is dat niets voor jou? Je zou er je eigen pension kunnen beginnen?”

“En concurrent van Dora worden? Dat lijkt me geen goed idee.”

“Dora houdt er toch vandaag of morgen mee op. Ze wordt te oud. Jij zou de gasten ook een goede maaltijd kunnen voorzetten, dat heeft zij nu eenmaal niet in de vingers.”

“Misschien is dat zo, maar ik heb sowieso geen geld om het pand te kopen.”

“Daar zijn hypotheken voor. Ik denk dat je het heel goed zou kunnen. Je moet een goed plan hebben en daarmee naar de bank stappen. Zo zijn anderen toch ook begonnen? Ik zie je nog wel.”

Maartje sloeg rechts af en Suzan fietste verder. Ze dacht na over wat Maartje gezegd had. Zou het inderdaad een mogelijkheid zijn?

Ze naderde de Hoofdstraat en snuffelde, wat was dat nu? Het rook naar brand. Misschien was het een barbecue?

Opeens zag ze ook rook, het kwam ergens aan het einde van de straat vandaan. Ongerust fietste ze sneller door. Dit was te veel rook voor een barbecue. Zou het lege pand van Josine in de fik staan?

Maar het vuur was niet in het leegstaande pand, ontdekte ze even later. Tot haar grote schrik zag ze hoe de vlammen het pension van Dora uitsloegen, en hoe een huilende Dora zelf door een paar buren werd weggeleid. Leo probeerde tegen beter weten in de vlammen met een tuinslang te blussen, hij werd geholpen door de toeristen die emmers water naar boven gooiden.

“De brandweer komt er aan!” riep Harm, die ook wilde meehelpen met blussen, maar door omstanders werd tegengehouden.

“Blijf hier!” gebood Mia streng. “Loop die mensen niet voor de voeten!”

“Wat is er gebeurd?” vroeg Suzan. Dikke Willem, die met een theedoek over zijn schouder stond toe te kijken, had geen idee.

“Een sigaret waarschijnlijk. De gordijnen in de kamer van de toeristen schijnen vlam te hebben gevat. Ik weet het niet precies, het gebeurde allemaal heel snel, nog geen vijf minuten geleden.”

“Wat vreselijk!”

“Kijk,” wees Willem op een paar tassen. “Leo heeft nog wat spullen van je weten te redden, maar zijn laptop is verloren gegaan.”

“Zijn boek!” riep Suzan uit. “Is zijn boek ook weg?”

“O, daar zal hij heus wel kopieën van hebben. Cloud computing of zo? Dat je het ergens opslaat op het internet?”

“Dat kan niet! Er was geen internetverbinding in het pension! Hij is vast alles kwijt, wat verschrikkelijk!”

De brandweer kwam aanrijden. De vrijwilligers hadden nog niet allemaal hun pakken aan. Na een wat rommelig begin, werd de brand toch binnen een half uurtje geblust.

“De benedenverdieping is redelijk ongehavend gebleven, maar op de eerste verdieping is alles zwart,” meldde de commandant aan Dikke Willem. “Wens Dora maar sterkte van me.”

Leo en Suzan stonden ontredderd naast elkaar.

“Alles op die verdieping is verbrand,” mompelde Leo. “Gelukkig is niemand gewond geraakt.”

“Je boek? Is je boek nu ook weg?” vroeg Suzan. Hij legde een arm om haar schouder.

“Nee, ik sla mijn werk altijd op, op een usb-stick.” Hij klopte op zijn binnenzak. “Het manuscript is veilig.”

“Gelukkig.”

Even ontmoetten hun ogen elkaar.

“Arme Dora!” zei Suzan snel. Ze duwde zijn hand weg. “Wat zal ze geschrokken zijn!”

Agent Venema kwam en ondervroeg iedereen die de brand had zien ontstaan. Hierna werden de toeristen in een naburig hotel ondergebracht.

Dora vond tijdelijk onderdak bij Geert Jansen, Leo en Suzan waren welkom in het doktershuis.

Leo behielp zich met de bank in de woonkamer en Suzan trok weer in de logeerkamer. Van Maartje kreeg ze wat kleren te leen tot de verzekering had uitbetaald.

“Wij maken toch best wel veel mee in dit dorp,” zei Leo een paar dagen later. Ze zaten buiten aan het ontbijt. Nu de schrik van de brand weggeëbd was, konden ze weer genieten van koffie en verse broodjes.

Suzan glimlachte. Leo zag er een stuk ontspannender uit, ontdekte ze.

“Ja, dat kun je wel zeggen. Het is in ieder geval nog niet saai geweest!”

“Sinds ik jou heb ontmoet, is geen één dag saai geweest,” zei Leo.

Suzan zweeg even. Ze wilde iets zeggen, maar toen zag ze dat er een zwarte tas naast zijn stoel stond.

“Wat is dat?”

“Mijn nieuwe laptop, die is gisteren aangekomen. Ik zal zo alles van mijn usb-stick overzetten en dan ga ik maar weer aan het werk. Wat zijn jouw plannen vandaag? Moet je weer naar Geert Jansen?” 

“Nee, ik ga zo even naar Dora om te kijken of ik nog iets voor haar kan doen, ze was helemaal terneergeslagen door de brand. En daarna heb ik een afspraak met notaris Kooistra.” 

“O? Wat ben je van plan?” 

“Ik wil een pension beginnen, in het huis van Josine. De erfgenamen in Nieuw-Zeeland willen het verkopen. Het is maar de vraag of ik een hypotheek kan krijgen, hoor.” 

“Wat een fantastisch idee! Dat lijkt me echt iets voor je. En ik wil je nog iets zeggen, het is een beetje persoonlijk. Ik… Ik heb gisteren een heel lang gesprek gehad met Ellen. En vooral met Erik. En…”

Tom kwam het terras op en onderbrak hem.

“Er is iemand voor je, Suzan,” zei hij ernstig. “Iemand die je dringend wil spreken.”

“O? Wie dan?”

“Het is Richard. Je zwager. Hij is in de woonkamer, ik moet nu naar mijn spreekuur.”

“Richard?” Suzan liet van schrik het kopje uit haar hand vallen, ze wilde de scherven opruimen, maar Leo duwde haar zachtjes naar binnen.

“Ik ruim dat wel op,” zei hij. “Ga jij nu maar naar je zwager.”

Suzan merkte dat ze begon te trillen.

“Wat moet ik zeggen? Ik weet echt niet wat ik tegen hem moet zeggen!”

“Het komt wel goed,” zei Leo. “Tot zo! Ik wacht hier wel op je!”

Richard stond in de woonkamer van het doktershuis, hij zag er slecht uit. Hij was mager geworden. Hij had nu een baard, die hem niet stond. Zijn haar was grijs. Zijn ogen stonden dof.

“Suzan!” zei hij schor. “Hallo.”

“Dag Richard, hoe gaat het? Hoe heb je me gevonden?”

“Je ziektekostenverzekering stuurde een brief die ik gisteren kreeg, ze willen weten of je woonadres nog wel klopt. Ze hebben namelijk ook een adres hier in Lierbeek van je, maar ze hadden geen adreswijziging ontvangen, vandaar.”

“Klopt, ik heb hier in de Hoofdstraat gewoond.”

“Ik ben vandaag al vroeg van huis vertrokken om je te vinden, maar er is daar in de Hoofdstraat dus brand geweest. Iemand, een voorbijganger, vertelde me dat je je intrek hier hebt genomen. Iedereen kent iedereen hier blijkbaar.”

“Ja, het is een dorp, hè? Iedereen is fantastisch geweest. De dokters hebben me al eerder uit de brand geholpen, zeg maar.”

“Waar ben je in godsnaam mee bezig? Waarom ben je weggelopen? Hoe kon je ons zo in de steek laten, zo vlak voor die operatie van Marleen?”

“Ik moest wel.”

“Hoe bedoel je? Wat voor smoes heb je verzonnen, hoe kun je in hemelsnaam rechtvaardigen wat je gedaan hebt?”

Suzan keek hem ernstig aan.

“Ik was zwanger, Richard. Zwanger van jouw kind. Daarom kon ik niet doorgaan met de transplantatie.”

Richard staarde haar verbijsterd aan.

“Zwanger? O mijn god! Waarom heb je niets gezegd?”

“En dan? Wat zou er dan zijn gebeurd, denk je? Hoe zou dat zijn geweest voor Marleen?”

“Maar ik heb toch het recht… Heb je het weg laten halen?”

“Nee, ik heb een miskraam gehad.”

“O hemel, Suzan!” Hij omhelsde haar. “Dat wist ik allemaal niet.”

“Ik kon je niets vertellen. Marleen mocht immers niet weten dat we… Dat we iets gehad hebben.”

“Het was een vergissing. Het had niet mogen gebeuren.”

“Ja, maar dat had Marleen nooit kunnen begrijpen. Hoe is ze eigenlijk gestorven?” vroeg ze zacht.

“We waren bezig tante Loes te zoeken, we belden iedereen die haar kent, toen opeens Marleens nieren helemaal uitvielen. Ze werd al snel erg ziek, en moest naar het ziekenhuis. Daar is ze een dag later al overleden. Het ging best vlug allemaal.”

“Heeft ze erg geleden?”

“Nee, dat viel mee. Echt.”

“Het spijt me zo dat ik er niet was.”

Ze zwegen even. Suzan veegde een paar tranen weg.

“Ze zal me wel erg gehaat hebben.”

“Op het laatst had ze er vrede mee. Ze haatte je niet, Suzan.”

Nu kon Suzan zich niet langer beheersen. Snikkend vloog ze Richard weer om de hals.

“Kom mee met me,” fluisterde hij. “Kom terug. We hebben elkaar nodig. Ik heb je nodig!”

Suzan wist niet wat ze zeggen moest. Haar hart brak nu ze zag dat Richard er zo slecht aan toe was.

Intussen wachtte Leo ongeduldig tot het gesprek met Richard voorbij was. Hij moest Suzan dringend spreken, het kon echt niet langer wachten.

Hij ging naar binnen. De deur van de woonkamer stond op een kier en hij kon duidelijk horen wat er gezegd werd.

“Ik heb je nodig!” hoorde hij. Hij gluurde naar binnen en zag hoe Suzan en Richard elkaar stevig omarmden.

Nu begreep hij alles. Richard en Suzan hielden van elkaar! Hoe had hij zo stom kunnen zijn om te denken dat er een toekomst voor hem en Suzan was weggelegd!

Hij rende de trap op, stopte lukraak wat spullen in een tas, pakte even later zijn laptop van het terras en vertrok nog geen minuut later. Zijn usb-stick, met daarop het bijna voltooide manuscript, gooide hij onderweg in een struik. Hij liep Lierbeek uit en bij de oprit naar de snelweg, stak hij zijn duim omhoog. Hij zou helemaal opnieuw gaan beginnen. Weg van alles en iedereen.



“Die Leo staat blijkbaar bij de snelweg te liften,” zei Dikke Willem, terwijl hij glazen afdroogde. “Ik wist niet dat hij plannen had om weg te gaan?”

Pastoor Eerdmans fronste de wenkbrauwen.

“Nee, daar heb ik ook niets over gehoord. Merkwaardig.”

Suzan kwam binnen.

“Hallo,” zei ze lusteloos. Ze had roodomrande ogen en de beide mannen keken elkaar veelbetekenend aan. “Mag ik een sinas?”

“Is alles in orde?” vroeg Willem.

“Niet echt. Ik hoopte dat ik Leo hier zou vinden.”

“Hij is hier vandaag nog niet geweest.”

“Hij zei dat hij iets met me moest bespreken, maar er kwam iets tussen en nu is hij onvindbaar en hij heeft bijna al zijn spullen meegenomen! Ik hoop maar dat hij niet de verkeerde indruk van me heeft gekregen, ik wilde hem echt graag spreken.” Ze vermoedde dat Leo haar en Richard samen had gezien, maar dat kon toch niet de reden van zijn vertrek zijn?

“O, ik geloof dat ik al weet wat hij je wilde zeggen,” zei Willem. “Hij heeft het gisteren uitgemaakt met Ellen. Hij is smoor op je, weet je dat?” voegde de café baas er grijnzend aan toe.

“Wat? Heeft hij het uitgemaakt? Maar zijn boek dan?”

“Blijkbaar heeft hij een deal gemaakt met zijn uitgever. De vader van die Ellen. Die wil hem niet kwijt als schrijver, ook al komt er geen huwelijk. Het boek is bijna af.”

“Dat is goed nieuws, maar waarom is hij nu nergens te vinden?”

“Hij staat bij de snelweg te liften,” zei Willem. “Ik hoorde het net van Karel, die zag hem toen hij de hond uitliet.”

Suzan rende het café uit.

“Gaat ze hem nu achterna?” zei Eerdmans verbaasd. “Vroeger liepen de jongens de meisjes na.”

“Hij is vast allang meegenomen,” zei Willem.

Suzan rende door de straten van Lierbeek, het was nog een heel eind naar de snelweg. Hijgend passeerde ze de winkel van Piet en Mia.

“Waar gaat die nu zo haastig naartoe?” vroeg Piet zich af.

“Leo achterna, zeker,” zei Mia. “Leo is hier een minuut of twintig geleden ook langsgekomen, helemaal bepakt en bezakt.”

“Leo had het er gisteravond in de kroeg over hoe verliefd ie op haar is,” zei Piet dromerig.

“O ja? En die Ellen dan, die verwaande tuthola?”

“Dat is uit. Hij zou Suzan vandaag zeggen wat hij voor haar voelde.”

“Nou, zo te zien, is het niet echt goed gelopen.”

“Maar ze rent hem toch achterna? Ze heeft zelfs haar schoenen uitgedaan om sneller te lopen.”

“Nou, ik hoop dat ze hem inhaalt.”

De winkeldeur ging open en Harm stapte binnen.

“Kom je weer snoep halen? Je moeder heeft gezegd dat je niets meer mag kopen,” zei Mia streng. “Eerst moet je je bord weer elke dag leegeten.”

“Ik kom niets kopen,” zei Harm. “Ik heb wat gevonden! Een ding!”

“Wat voor ding nu weer?” zuchtte Piet. “Weer een iPod?”

“Kijk!” Harm legde een usb-stick op de toonbank. “Die lag zomaar op straat!”

“Wat zou het zijn, Piet?” vroeg Mia. “Het is wel erg klein, het zal niet veel bijzonders zijn.”

“Ik ken het niet,” zei Piet. “Misschien is het weer zo’n modern technisch geval. Vraag het maar aan dokter Benschop, die is best handig met moderne technische gevallen.”

Harm nam de usb-stick mee en ging naar buiten. Daar botste hij bijna tegen Els Kersten op.

“Kijk toch een beetje uit, jongen!” zei ze nijdig. “Die jongen is toch zo bruusk!”

“Hij heeft een ding gevonden,” zei Mia. “We hebben hem maar naar Tom Benschop gestuurd. Wat kan ik voor je doen?”

“Ik wil nog graag zo’n fles advocaat van je. Voor Dora, om haar wat op te vrolijken. Ze is zo down sinds de brand.”

“Geen wonder, haar huis is voor vijftig procent verwoest,” zei Piet.

“Ja, ze heeft al van de brandweer gehoord dat het hele pand gesloopt moet worden, het is niet meer veilig. Nu is dat niet zo erg, ze zit wel goed bij Geert in huis. Bovendien wilde ze toch al stoppen met het pension en betaalt de verzekering haar nog een aardig bedrag uit, maar zo had ze zich natuurlijk niet voorgesteld om met pensioen te gaan.”

“Hier is de advocaat. Nee, nee, die krijg je van ons,” zei Mia. “Niet te lang wachten met opdrinken, hoor, hij is iets over de houdbaarheidsdatum heen. Zeg, heb je het al gehoord? Leo heeft het uitgemaakt met die Ellen uit de stad!”

“O ja?”

“Hij is verliefd op Suzan,” deed Piet ook een duit in het zakje.

“Aha! Tja, ze keken elkaar ook altijd zo apart aan, ik dacht wel dat er iets smeulde.”

Intussen had Harm de dokterspraktijk bereikt, waar Trudy de assistente, hem tegenhield.

“Ho Harm, je kunt niet zomaar de spreekkamer inlopen, je hebt toch geen afspraak?”

“Ik moet dokter Tom iets laten zien!”

“Wat dan?”

Harm toonde haar de usb-stick.

“Dat is van een computer,” zei Trudy deskundig. “Hoe kom je er aan?”

“Eerlijk gevonden!”

“Nou, geef maar hier, dan zorg ik ervoor dat Tom het straks krijgt.”

“Ruilen voor een ballon!” eiste Harm sluw. “Een rode!” Zuchtend haalde Trudy een ballon uit haar la. “Alsjeblieft.” Ze stopte de stick weg en keek Harm hoofdschuddend na. Hij bleef toch altijd een kind! Blij met een ballon! Nou ja, ergens was het benijdenswaardig.

De telefoon ging en ze vergat de stick.

Bij de snelweg stond Leo nog altijd op een lift te wachten, het schoot bepaald niet op. Niet één auto die stopte, het verkeer raasde gewoon langs hem heen. Misschien had hij er beter aan gedaan om op de bus te wachten. Niet dat het wat uitmaakte. Hij wist toch niet waar hij heen moest gaan.

Hij zag opeens hoe er iemand op hem af kwam rennen. Haar rode haar glansde prachtig in het zonlicht, ademloos keek hij toe.

“Leo!” riep Suzan hijgend. “Leo, wacht! Waar ga je naartoe?”

“Ik ga weg!” Hij draaide zich om en liep verder. Suzan kon hem amper bijhouden.

“Maar waarom?”

“Wat kan het jou schelen!” riep Leo theatraal uit. “Jij hebt Richard toch?”

“Er is helemaal niets tussen mij en Richard!”

“Maar ik heb jullie toch samen gezien?”

“Hij is alweer terug naar huis. Ik hou van jou, Leo!”

Er reed net een zware vrachtwagen langs.

“Wat zei je?”

“Ik hou van jou!”

“Ik ook van jou!”

“Wat?”

Leo trok haar mee, weg van het lawaai van de snelweg. Hij kuste haar.

“Ik dacht dat je me niet zag staan!”

“Ik dacht dat jij verloofd was met Ellen!”

“Dat heb ik gisteravond uitgemaakt. Ik besefte dat ik niet eerlijk was, niet tegenover Ellen, mezelf, Erik. Jou.”

Ze omhelsden elkaar. Een tijdlang zeiden ze niets. Ze konden alleen maar dolgelukkig in elkaars ogen kijken.

“En hoe moet het nu met je boek?” vroeg Suzan toen ze met de armen om elkaar heen geslagen Lierbeek bereikten.

“Ik heb gisteravond een lang gesprek gehad met Erik. Eerst was hij razend omdat ik het met Ellen had uitgemaakt, hij verbrak de verbinding, maar later belde hij me terug, en bedankte hij me voor mijn eerlijkheid. Hij zag wel in dat zijn dochter alleen maar ongelukkig zou worden als ze met me trouwde. Dus zijn we overeengekomen dat ik voor hem blijf schrijven. Ik moet het verhaal wel snel opsturen. O verhip!” Hij liet haar los en bleef als aan de grond genageld staan.

“Wat is er?” vroeg Suzan.

“Ik ben het manuscript kwijt!”

“Je had het toch op een usb-stick gezet?”

“Die heb ik daarnet weggegooid!”

“Je hebt wát? Maanden werk, zomaar weggegooid?”

“Ja, en ik weet niet eens meer waar precies!”

Er kwamen wolken voor de zon. Het begon zachtjes te regenen.

“Kom,” zei Suzan beslist, “dan gaan we samen zoeken!”

Het ging harder regenen. Wanhopig liepen ze al zoekend de route terug naar het doktershuis.

“Was het hier?” vroeg Suzan een paar keer, maar ze vonden hem niet.

“Hoe erg is dit?” vroeg Suzan.

“Behoorlijk erg! Erik had me een voorschot van drie ton beloofd als ik het manuscript deze week nog zou opsturen!”

“Drie ton! Waar moet je nu van leven?”

“Ik heb nog een kleine vijfentwintigduizend op mijn rekening staan, echt arm ben ik niet. Ik kan daar nog wel een jaar van rondkomen, en overnieuw beginnen aan mijn roman. Een andere uitgever zoeken.”

Suzan knikte.

“Zo mag ik het horen!”

Vanaf dat moment waren Suzan en Leo onafscheidelijk.

Een paar dagen later gingen ze naar notaris Kooistra, om te horen of het pand van Josine nog te koop stond. Dat bleek het geval, de erfgenamen in Nieuw-Zeeland wilden er zes ton voor hebben.

“Zoveel krijgen we vast niet los van de bank,” zei Suzan.

“En er zijn kapers op de kust,” wist de notaris. “Er hebben meer mensen interesse, een projectontwikkelaar wil er een luxe verzorgingsflat neerzetten.”

“Dat wordt dus niets,” zei Leo somber. Ze gingen die avond naar Het Anker om de teleurstelling te verwerken.

“Ach joh,” zei Dikke Willem. “Jullie vinden vast wel iets anders. Jullie hebben elkaar, dat is het belangrijkste.”

Tom Benschop en Maartje, die ook aan de bar zaten, toosten op Leo en Suzan.

“Wel jammer dat ik mijn manuscript nooit meer heb teruggevonden,” zei Leo spijtig.

“Hoe ben je het eigenlijk kwijtgeraakt?” wilde Maartje weten.

“Ik had het opgeslagen op een usb-stick. Zo’n akelig klein dingetje. Mijn laptop is bij de brand verloren gegaan, maar ik had dus nog een kopie. Maar met mijn stomme kop heb ik die stick weggegooid.”

Tom tastte in zijn binnenzak.

“Dit is hem toch niet?” zei hij en hij legde een usb-stick op de bar. 

Leo hapte naar adem.

“Dat is hem wel degelijk! Hoe kom je daaraan?”

“Geen idee. Ik vond het in een la toen ik een pleister zocht. Ik wilde vanavond eens kijken wat er op stond, het is er nog niet van gekomen.”

“Is het hem echt?” vroeg Suzan ongelovig.

“Ja, ja, ik herken hem, hier, zie je die kras, daar herken in hem aan, het is hem!”

Hij was niet meer te houden.

“Tom, vind je het goed als ik hem meeneem? Dan kan ik mijn verhaal vannacht nog afmaken!”

“Vannacht nog?”

“Morgen moet ik het bij Erik hebben ingeleverd, dat was de afspraak!”

“Hoeveel moet je nog schrijven?” vroeg Suzan.

“Een bladzij of veertig.”

“O, mijn god,” zei Maartje ontdaan. “Dat red je nooit!”

Leo rende weg en in Het Anker namen ze er nog één op de goede afloop.



“Dus Leo en Suzan zijn nu eigenaar van Josine’s pension?” zei Els Kersten een week later verbaasd. “Hoe is het mogelijk!”

“Ze gaan zoveel mogelijk zelf alles opknappen, om de kosten te drukken,” wist Mia. “Ze willen deze zomer nog open. Dora heeft hen het adressenbestand van haar gasten gegeven, ik geloof dat de eerste boekingen zelfs al binnen zijn!”

“Dat wordt hard aanpakken,” zei Els.

“Iedereen helpt mee. Jeroen, van Trudy, is al begonnen met slopen.”

Dora Wientjes kwam de winkel binnen.

“Heb je het gehoord, van Leo en Suzan?”

“Ja, natuurlijk hebben we dat,” zei Mia. “Ze gaan Josine’s pension heropenen.”

“Dat bedoel ik niet. Ze gaan trouwen! Ha, dat wisten jullie nog niet, hè?”

“Leuk voor ze. En hoe zit het met jou en Geert?” wilde Els weten.

“Ik heb de trouwjurk al besteld! En deze keer laat hij me niet voor het altaar staan!”

“Hij is anders nog niet echt slank, Door,” zei Mia. “Hij moest toch eerst op zijn streefgewicht zijn?”

“Dat duurt me te lang. Hij is al vijftien kilo kwijt, hij doet zijn best.”

“O Door, je gaat trouwen,” zei Mia vertederd. “Wat geweldig.”

“Ja, ik ga straks nog even langs het oude huis om afscheid te nemen, want morgen gaan ze slopen.”

Dora vertrok samen met Els en Mia keek haar Piet onderzoekend aan.

“Heb ik iets van je aan?” vroeg Piet ongemakkelijk.

“Eigenlijk zie je er nog best patent uit voor een kerel van jouw leeftijd.”

“Waarom draai je nu het bordje met ‘gesloten’ om, Mia?” vroeg Piet benauwd. “Het is toch nog geen zes uur?”

“Wat denk je?” vroeg Mia hees.

“Daar is een klant!” riep Piet. Snel opende hij de deur voor pastoor Eerdmans. “Eerwaarde! Wat kunnen we voor u doen?”

“Els is de kapucijners vergeten.” Eerdmans had Piet nog nooit zo enthousiast gezien.

Die avond liep Dora door de verstilde Hoofdstraat, en bleef staan voor haar uitgebrande pension. Ze zuchtte. Ze had hier mooie jaren gehad, maar ze ging nog een veel mooiere tijd tegemoet met haar Geert.

Ze keek naar het pand aan de overkant. Leo en Suzan zouden hier eerdaags hun intrek nemen.

Het was al aardig donker, een volle maan verlichtte het raam op de eerste verdieping. Dora huiverde, het was alsof ze een gestalte achter het zachtjes bewegende gordijn zag. Josine!

“Josine, ik heb jou vergeven,” fluisterde ze. “Jij mij ook?”

Was het nu verbeelding, of knikte de gestalte even?

Even kwam er een wolk voor de maan, daarna was de gestalte verdwenen.

Er werd hierna nooit meer iets van een spook vernomen.



Over VIER WEKEN verschijnt er weer een nieuwe uitgave in deze populaire Favoriet-serie. Ook in DORPSLEVEN nr. 67 kunt u genieten van twee meeslepende romans. 



Wij houden u nog even in spanning over de verhalen, maar we kunnen u wel beloven dat ook in deze romans de emoties en romantiek weer hoogtij vieren. U mag ze dus zeker niet missen! DORPSLEVEN nr. 67 is over VIER WEKEN verkrijgbaar bij uw tijdschriftenhandelaar, de kiosk, het warenhuis of uw supermarkt.