Anne West
De nachtwacht
Wacht!
Ja, daar is het weer. Ik weet het zeker. Zware voetstappen bij het raam. Help, wat nu? Iemand probeert in te breken, of erger. Het klamme zweet breekt me uit en het is al zo warm. Doordat alle ramen potdicht zitten, heeft de zwoele nachtlucht geen kans gekregen de hitte te verdrijven. Een bedompte geur hangt constant in mijn neus. Vlak bij me snurkt mevrouw Willemsen. O, dat arme mensje. Ik moet haar ook beschermen tegen het monster dat daar ongetwijfeld buiten loopt. En de andere drieëntwintig bewoners van de vier woongroepen waar ik verantwoordelijk voor ben natuurlijk ook. En mezelf, als het even kan. De voetstappen verdwijnen weer. Misschien heb ik het me allemaal verbeeld. De nacht doet rare dingen met je, dat weet ik maar al te goed. Ik sluip naar de volgende kamer, waar mevrouw Van Schoor zich kreunend omdraait. Buiten zie ik een lichtflits. Is het het licht van een zaklamp? Mijn hart klopt nu in mijn keel. O, ik haat het dat ik op de begane grond zit, daar ben je echt het kwetsbaarst. Ik glip de kamer weer uit. Buiten knarst het grind.
‘Hoi!’
Met een gil draai ik me om. Een gedaante in het zwart staat achter me. Even hap ik naar adem van schrik, dan haal ik opgelucht adem. ‘O, ben jij het?’
‘Dacht je dat ik een inbreker was of zo?’ Lucy, mijn collega van de eerste etage, haalt haar hand door haar inktzwarte haren.
‘Dat is helemaal niet grappig! Er loopt er toevallig wel één buiten.’
‘Echt?’ vraagt Lucy. ‘Is hij knap?’ Lucy is compleet gestoord, maar dat hoef ik natuurlijk verder niet uit te leggen.
‘Hij is gevaarlijk.’
‘O, knap en gevaarlijk, wat een heerlijke combinatie.’ Lucy’s zwartomrande ogen glinsteren. Lucy is een over-tuigd gothic. Je had Barbara Smit – de locatiemanager van Dennenrust, het verpleeghuis waar ik sinds mijn diplomering werk – moeten zien kijken toen ze haar voor het eerst zag. Toch nam ze Lucy aan, iets wat meer te maken had met het personeelstekort dan met Barbara’s overtuiging dat iedereen gelijk is. We hielden ons hart vast over de reactie van onze bewoners, maar Lucy ging laconiek om met het commentaar en nu noemt iedereen haar liefkozend ‘de vampier’ en wordt ze met open armen ontvangen. Die oudjes hanteren echt het principe dat het innerlijk belangrijker is dan het uiterlijk.
‘Lucy!’ Ik sleep haar mee naar een volgende kamer. ‘Luister.’
Ingespannen luisteren we. Niets. Alleen het getjirp van een krekel.
‘Kristel, volgens mij heb je een zonnesteek opgelopen,’ concludeert Lucy laconiek.
‘Hoe kan dat als je in je bed ligt?’ snauw ik. Een bed waarin ik geen oog heb dichtgedaan omdat het bloedheet was onder de dakpannen. Nu ben ik dus moe en gefrustreerd. Dit zijn geen dagen om te werken, laat staan in de nachtdienst. Dit zijn dagen om op het strand te liggen om te zonnen, te slapen en te lezen. Een geluid zuigt me weg uit mijn eigen poeltje van zelfmedelijden. Zware voetstappen klinken op de gang. Lucy trekt bleek weg, waardoor haar zwarte make-up extra afsteekt. ‘Hij is binnen.’
O, help, help! Het is overduidelijk. Op de gang loopt een man. Vlug kijk ik om me heen. Koelbloedig pak ik de po die onder de postoel hangt. Gelukkig is die nog leeg. Anders wordt het niet alleen een heel pijnlijk drama voor de inbreker, maar ook nog een erg vies.
‘Wat ga je daarmee doen?’ sist Lucy.
‘Daarmee ga ik hem op zijn hoofd slaan, wat anders?’ zeg ik. Wow, ik ben een echte heldin. Even die vent neerslaan, daarna ga ik weer gewoon verder met mijn werk. En volgende week zit ik natuurlijk bij Oprah als voorbeeld voor alle vrouwen ter wereld.
‘Ben je gek? Straks vermoord je hem of zo.’
‘Hallo, wat denk je dat hij met ons gaat doen dan?’
‘Weet ik dat? Misschien wil hij alleen maar wat te eten.’
‘En dat komt hij halen in een verpleeghuis? Iedereen weet toch dat daar echt niets meer te halen valt, behalve slechte zorg.’
‘Jeetje, laat Barbara het maar niet horen,’ zegt Lucy.
‘Als haar haar maar goed zit, dan vindt ze het allang best.’ Ik gluur om de hoek van de deur. Meteen zie ik een lange, slanke man door de gangen lopen alsof hij hier thuishoort. Zo, die durft. Ik hef de po hoog boven mijn hoofd en ren naar hem toe. Lucy gilt, iemand pakt mijn arm en meteen klettert de po op de grond, ongetwijfeld iedereen wakker makend. Shit, hij heeft me te pakken. Ik worstel om los te komen. ‘Rustig nou maar, er is niets aan de hand,’ zegt de man.
Niets aan de hand? Hij houdt me stevig vast en wie weet wat hij met me gaat doen. ‘Als je me nu niet loslaat, gil ik de hele boel bij elkaar,’ sis ik. Niet dat dat veel effect zal hebben aangezien onze bewoners nauwelijks alleen uit bed kunnen komen, laat staan dat ze mij kunnen redden. Maar dat hoeft hij niet te weten.
‘Luister nou, dat hoe…’
‘Ik tel tot drie,’ zeg ik dreigend. Om mijn woorden kracht bij te zetten, kijk ik de inbreker voor het eerst aan. Hij heeft felblauwe ogen waarin ik toch een blik van wanhoop meen te zien. Ha, hij is bang voor me. Mooi. ‘Eén,’ begin ik.
‘Kun je alsjeblieft even…’ begint de man.
‘Twee.’ O shit, hij laat me toch niet echt gillen, hè? Dat is zo vernederend. Zo typisch radeloze vrouw, terwijl ik juist een meid van de wereld ben, zelfstandig en sterk. Ik geef nog een ruk aan mijn arm. Die blijft waar hij is, in de greep van de inbreker. Niet pijnlijk, maar wel zo stevig dat ik geen kant op kan.
‘Als je nou eens even…’ probeert de man weer.
‘Wat?’ sis ik. ‘Kun je wel, tegen een eenzame verzorgende in de nachtdienst? Lafaard, ga op een fatsoenlijke manier je geld verdienen, net als ik.’
‘Eh, Kristel,’ zegt Lucy, die echt geen enkele moeite doet mij te bevrijden uit de greep van die gevaarlijke gek.
‘Drrrr…’ zeg ik.
‘Niet gillen,’ smeekt de inbreker.
‘Kristel!’ sist Lucy nu nadrukkelijk.
‘Help me dan! Hij gaat me vermoorden,’ roep ik.
‘Kristel, heet je zo? Ik heet Lars,’ zegt de man. ‘Niet gillen!’ herhaalt hij nogmaals. Shit, nu weet hij ook nog mijn naam. En waarom heeft hij zichzelf voorgesteld? Heb ik hier soms te maken met een inbreker met manieren?
‘Eh, Kristel?’ Lucy trekt aan mijn vrije arm. Hè, hè, eindelijk probeert ze me te bevrijden. ‘Heb je eigenlijk de laatste tijd wel het nieuwsblad van Dennenrust gelezen?’ vraagt ze.
Wat is dat nou weer voor een vraag? Ik vecht hier voor mijn leven en zij begint over dat lullige nieuwsblad. ‘Nee,’ zeg ik terwijl ik nu een ruk aan beide armen geef.
‘Dat had je misschien wel moeten doen,’ zegt Lucy.
‘Inderdaad,’ zegt Lars. ‘Dan had je het geweten.’
‘Wat had ik geweten?’
‘Dat mijn collega en ik zouden komen.’
‘Komen er nog meer?’ Nu begin ik in paniek te raken. Deze ene inbreker kan ik al nauwelijks aan.
‘Ja, tuurlijk. Je denkt toch niet dat ik hier driehonderdvijfenzestig nachten per jaar rond ga lopen? Ik heb ook nog een leven, hoor.’
‘O, en wat doe je in dat leven? Spulletjes die je van zieke, oude mensen hebt gestolen verpanden voor wat drugs?’ snauw ik.
‘Nee, ik ben beveiliger,’ zegt Lars.
Beveiliger? Ik neem hem nog eens goed op. O, shit, dat uniform had wel een hint moeten zijn. Ik was zo verblind door angst, of nee, door heldenmoed, dat ik dat niet heb gezien.
‘Kristel, dat stond vorige week in het nieuwsblad,’ fluistert Lucy. ‘Omdat de nachtdiensten zich zo onveilig voelden na die inbraken de afgelopen maanden, hebben ze permanente beveiliging ingeschakeld.’
Zo gauw geef ik me niet gewonnen. ‘Iedereen kan wel zeggen dat hij beveiliger is. Dat uniform kun je ook kopen in de carnavalswinkel.’ Ik maak mezelf compleet belachelijk en ik weet het.
Lars laat me eindelijk los en haalt toch een pasje uit zijn zak. Ondertussen wrijf ik demonstratief over mijn arm. De letters op het pasje dansen voor mijn ogen. Lars van Wijk, heet hij, en hij is inderdaad beveiliger. Shit. ‘Nou, dat kon ik toch niet weten,’ zeg ik zwak.
‘Wel als je geluisterd had,’ zegt Lars. Arrogante kwal. Hooghartig kijk ik hem aan. ‘Ik moest maar eens aan het werk gaan. In tegenstelling tot beveiligers hebben verzorgenden geen tijd om een beetje te lanterfanten op de gang.’ Op mijn hakken draai ik me om, raap de po van de grond en loop de eerste de beste kamer in die ik zie, ook al ligt de bewoner daarvan vredig te slapen. Pas vele minuten later, als de gang helemaal verlaten is, durf ik de kamer weer te verlaten.
*
Eindelijk is de nacht voorbij en na de overdracht begeef ik me naar de uitgang. Het is nu al warm en ik weet zeker dat ik ook vandaag geen oog dicht zal doen. Lucy staat bij de receptie. ‘Hé, ga je met me mee?’
‘Waarheen?’
‘Naar het strand. Lekker slapen in de zon bij de koele zee. Het werkt echt.’
Eigenlijk klinkt dat best logisch. ‘Goed, kom op.’
‘Even wachten. Lars gaat ook mee.’
O, fijn. Ik probeer een smoes te verzinnen zodat ik toch niet mee hoef, maar het is al te laat. Lars komt aanlopen. ‘Hallo dames, zullen we?’
‘Ja!’ kwijlt Lucy en ze hangt meteen aan zijn arm. Nou, die laat er ook geen gras over groeien. Lars grijnst en ik besef dat ik maar gewoontjes afsteek bij het gothic uiterlijk van Lucy. Ik voel me het vijfde wiel aan de wagen en ik heb helemaal geen zin meer om naar het strand te gaan. Toch sjok ik lusteloos achter het tweetal aan. We nemen de tram en een halfuur later lopen we het strand op. Het is nog heerlijk stil op dit vroege tijdstip en de koele zeebries verdrijft mijn slechte humeur. Dit is eigenlijk best leuk. Lars wijst naar een strandtent die al open is. ‘Zal ik ontbijt halen?’
Lucy knikt gretig en met grote passen loopt hij weg. Lucy kijkt hem verlekkerd na en rekt zich uit als een kat die een prooi heeft gevangen. Ze lijkt mij helemaal vergeten terwijl ze droomt over een toekomst met Lars. ‘Is hij niet cute!’ zucht ze ten slotte.
‘Nou, enorm,’ zeg ik.
‘Die ogen, zijn blonde haar, en heb je zijn borstkas gezien? Hopelijk doet hij zo zijn shirt uit.’
‘Lucy!’ sis ik beschaamd.
‘Ja, nou, ik zou best een beschuitje met hem willen eten.’
‘Nou, ik niet,’ snauw ik.
‘Jammer,’ klinkt een stem achter me. ‘Want die heb ik ook bij me.’ Ik weiger om me om te draaien. Mijn vernedering is zo ook wel compleet. Lars knielt echter bij me neer met een dienblad vol beschuit, brood, beleg en een kan jus d’orange. ‘De ober komt zo nog wat warme snacks brengen.’ Hij glimlacht alsof ik niet net een heel lelijke opmerking heb gemaakt en ik voel me schuldig. Daar word ik weer kwaad om omdat ik vind dat Lars geen recht heeft me schuldig te laten voelen. Uiteindelijk heb ik niet om hem gevraagd, zo is het wel. Hoe goed hij nu ook voor ons zorgt.
Helaas moet ik wel toegeven dat ik honger heb en voor ik er erg in heb, eet ik dus een beschuitje met Lars. En Lucy natuurlijk.
‘Wie durft met mij mee de zee in?’ vraagt Lars als we als een stel uitgehongerde soldaten al het beschuit en brood en al de snacks hebben opgegeten. Lucy kijkt hem vol afschuw aan. ‘Het water is zo koud.’
‘Watje!’ zegt Lars plagend.
‘Ik kan je straks weer warm maken,’ stelt Lucy onbeschaamd voor. Lars grijnst alleen maar en ik spring op.
‘Ik ga wel!’ Ik wil niet echt de zee in, maar de broeiende situatie tussen Lucy en Lars wil ik graag ontvluchten. Wanneer kan ik met goed fatsoen naar huis?
Met grote passen ren ik naar de vloedlijn. Iemand pakt mijn hand. ‘Samen?’ Lars kijkt me al rennend aan. Zijn hand voelt stevig en fijn. Ik knik, opeens ademloos. Mijn voeten raken het koude water, spetters vliegen om mijn oren. Ik gil en laat me vallen. Naast me volgt Lars. Mijn hand ligt nog steeds in de zijne.
‘Koud!’ gil ik en ik spring weer op. Meteen ruk ik mijn hand los. Zo is het wel genoeg. Lars rijst naast me op uit het water alsof hij meedoet aan een reclame over doucheschuim, waar hij, toegegeven, echt niet in zou misstaan. Hij heeft het soort lijf waar ik wel van houd. Niet zo’n sixpack, maar een gewoon, mooi, stevig mannenlijf. Ik word rood van mijn eigen gedachtes en vlug duik ik weer kopje onder. Het water koelt mijn verhitte gedachten af. Wat mankeert me? Ik ben natuurlijk hartstikke moe, daar komt het door. Ik moet echt wat gaan slapen. Meteen zwem ik weer terug naar het strand. Lars komt naast me. ‘Ga je nu al terug?’ vraagt hij.
‘Ik ga proberen wat te slapen.’
‘Jammer, ik vind het juist zo leuk even alleen met jou te zijn,’ zegt Lars.
Mijn hart slaat een slag over bij die woorden. Waarom zegt hij dat nou? ‘Laat Lucy het maar niet horen,’ zeg ik en zonder nog acht op hem te slaan, loop ik het strand op.
Het zand begint heerlijk warm te worden en ik smeer me zo dik in met zonnebrandcrème dat ik er volgens Lucy uitzie als een boterham met boter. Ik haal mijn schouders op, draai me op mijn buik en val als een blok in slaap.
Als ik weer wakker word, is het licht veranderd. Geschrokken kom ik overeind. Een handdoek valt van me af.
‘Hé, je bent wakker.’ Lars zit naast me. Vlug kijk ik om me heen. ‘Waar is Lucy?’
‘Al naar huis,’ zegt Lars. ‘Ik wilde je niet wakker maken. Je lag zo lekker te slapen.’
Shit! ‘Hoe laat is het?’
‘Halfzeven.’
Nee toch, ik heb de hele dag geslapen. Ik spring op. ‘Ik moet naar huis. Douchen en zo.’
‘Ik heb een handdoek over je heen gelegd zodat je niet verbrandde,’ zegt Lars.
Ik kan hem alleen maar verwilderd aankijken. ‘Hoelang is Lucy al weg?’
‘O, al een paar uur geloof ik.’ Lars kijkt alsof het hem niets kan schelen. Heeft hij de hele tijd hier naast me gezeten? Naar me gekeken? Heeft hij de grote moedervlek op mijn been gezien en is het hem opgevallen dat mijn armen eigenlijk te dik zijn voor de rest van mijn lichaam en mijn borsten juist te klein? Ik raak geïrriteerd over mijn eigen gedachtes. Wat kan mij het schelen wat die arrogante kwal van mijn lichaam vindt? Ik ben toevallig niet zo iemand die valt voor een man in uniform. Waarom heeft hij me niet gewoon wakker gemaakt? Haastig grijp ik mijn spullen bij elkaar en schiet in mijn kleding. ‘Nou, dag,’ zeg ik en met grote stappen loop ik van Lars weg.
‘Tot straks!’ roept Lars me achterna.
*
Wat mij betreft komt er geen ‘tot straks’. Ik houd de deuren van mijn woongroep dicht die nacht, mijn laatste nacht, gelukkig. Het is rustig en nadat ik de vier woonkamers van onder tot boven heb gepoetst, plof ik op een stoel neer. Pas halfvijf. Nog drie uur te gaan. Ik gaap. De hitte hangt in de woonkamer als een klamme deken. Ik wil alleen maar slapen. Maar dat kan natuurlijk echt niet. Ik zet de tv aan en zap ongeïnteresseerd langs de kanalen. De Nederlandse omroepen houden helemaal geen rekening met mensen in de nachtdienst. Het enige wat ik voorbij zie komen is een herhaling van het achtuurjournaal, die fitnessapparatuur die ik echt in mijn huis moet hebben staan zodat mijn lichaam er eindelijk eens uit gaat zien als dat van Doutzen Kroes en dat schoonmaakmiddel waar je echt niet zonder kan. Ik kan maar beter wat koffie gaan zetten, want de televisie gaat me niet wakker houden.
Ik kniel neer bij een kast onder het aanrecht om de koffiekan te pakken.
‘Hoi!’
‘Au!’ Hard stoot ik mijn hoofd als ik overeind kom.
‘Kristel? Alles goed?’ Lars komt naar me toe. ‘Het spijt me, ik wilde je niet laten schrikken.’ Voor ik er erg in heb staat hij dicht bij me en zijn koele vingers glijden over mijn voorhoofd. Ik weet niet wat me overkomt. Verstijfd sta ik het toe terwijl mijn hart in zijn eentje een houseparty organiseert. Bonk, bonk, bonk. Boos duw ik hem van me af. ‘Hoe durf je zo binnen te komen?’
‘Het spijt…’ begint Lars weer.
‘Houd toch op,’ snauw ik. Ik kletter de koffiekan op het aanrecht. ‘Je doet dit gewoon expres. Lekker zustertjes pesten ’s nachts.’
Lars knikt langzaam. ‘Zie je me zo?’
‘Inderdaad, ik zie je zo. Waarom ga je niet lekker naar Lucy? Zij stelt je aanwezigheid wel op prijs.’ Ik heb al spijt van mijn woorden voor ik ze goed en wel uitgesproken heb.
Lars kijkt me niet-begrijpend aan. ‘Ik kwam alleen maar kijken of alles goed met je was.’
Verdomme, hij krijgt het weer voor elkaar. Ik voel me weer schuldig. ‘Alles is goed,’ dam ik wat in.
‘Mooi,’ zegt Lars. ‘En je hebt gelijk, misschien kan ik maar beter bij Lucy koffie gaan drinken. Zij is wat gezelliger.’
Die heb ik verdiend. Ik haal mijn schouders op. ‘Wat jij wilt. Het kan mij niets schelen.’
Lars knikt me toe en loopt de keuken uit. Soms begrijp ik echt niets van mezelf. Hij wilde alleen maar aardig zijn. Waarom deed ik dat nou?
‘Ach houd op, Kristel, je weet heel goed waarom je dat deed,’ zegt Nina, mijn beste vriendin. ‘Dat is de erfenis van Peter.’ Ze probeert zich uit te rekken, maar aangezien mijn balkon net groot genoeg is voor twee stoeltjes en je dan met je knieën tegen de reling zit, is dat geen succes. Nina trekt een pijnlijke grimas en kijkt naar de rode zon die achter de flats verdwijnt.
Ik zucht demonstratief en neem nog een slok van mijn rosé. Eigenlijk had ik gehoopt dat Nina volmondig mijn gedrag zou goedkeuren, dat ze zou zeggen dat het terecht was dat ik Lars niet al te subtiel de deur heb gewezen. In plaats daarvan krijg ik een psychologische analyse over mijn verleden. Toegegeven, nu is mijn verleden ook wel voer voor elke zichzelf respecterende psycholoog, want alleen een totale krankzinnige had het gedrag van Peter geaccepteerd. Maar ik heb een excuus: ik was jong en verliefd. Nou ja, twee jaar jonger dan ik nu ben dus.
‘Jij denkt nu dat alle mannen zo zijn als Peter,’ zegt Nina. Nina werkt overigens als pr-medewerkster op een kantoor, voor je daar verkeerde ideeën over krijgt.
‘O, zijn ze dat niet dan?’ vraag ik. ‘Zijn er echt mannen die genoeg hebben aan één vrouw?’
‘O ja!’ begint Nina enthousiast. ‘Neem nou Kjeld.’
Oké, dit heb ik echt aan mezelf te danken. Zo langzamerhand moet ik toch weten dat Nina elke gelegenheid aangrijpt om over haar geweldige Kjeld te beginnen. ‘Hij is de regel die de uitzondering bevestigt,’ zeg ik. ‘Of zoiets.’ De rosé en het feit dat ik net uit de nachtdienst kom zorgen voor een laag watten in mijn hoofd.
‘Precies,’ grijnst Nina. ‘O, Kris, hij is zo lief en zorgzaam en knap. En in bed…’
‘Ja, ja, ik geloof je,’ zeg ik snel.
‘Ik begrijp nu helemaal wat ze bedoelen met zwoele zomernachten.’
‘Ja, ze bedoelen daar bedompte slaapkamers, vieze geurtjes en hete woonkamers mee,’ zeg ik. ‘Dat zijn de zwoele nachten van een verzorgende. Romantisch, hoor.’
‘Nou, het had een stuk romantischer kunnen zijn als je Lars had laten blijven,’ zegt Nina.
‘Zodat we het hadden kunnen doen in de medicijnkast?’
‘Bijvoorbeeld,’ zegt Nina bloedserieus.
‘Hallo!’ roep ik. ‘Mijn werk is echt, hoor. Ik werk niet in een doktersroman.’
‘Nee, deed je dat maar wel. Dan hadden jullie vast niet te maken met personeelstekort,’ zegt Nina. ‘Een paar lekkere mannen in het verpleeghuis kan echt geen kwaad.’
Daar moet ik haar natuurlijk wel gelijk in geven. ‘Nou, het maakt ook niet uit. Lucy wil Lars hebben.’
‘O, nou, waarom zitten we hier dan al een uur over hem te praten?’ vraagt Nina luchtig. ‘Probleem opgelost.’
Ik kijk haar even zijdelings aan, maar Nina’s gezicht verraadt niets. Sereen neemt ze een slokje van haar drankje.
‘Ja, inderdaad. Probleem opgelost,’ zeg ik, maar ik hoor zelf dat ik niet erg overtuigend klink.
Als ik na een paar vrije dagen weer op mijn werk verschijn, heb ik me voorgenomen Lars mijn excuus aan te bieden. Ik haat het om toe te geven, maar Nina had gelijk. Onbewust reageerde ik mijn woede om Peter op hem af en hij wilde alleen maar aardig zijn. Straks word ik nog zo’n verbitterde oude vrouw die mannen verafschuwt en met honderd katten in een vieze flat leeft tot de dierenbescherming haar alles af komt nemen. Oké, ik kijk veel naar Animal Planet, nou goed.
Ik heb dagdienst en ik heb natuurlijk geen idee wanneer ik Lars weer zie. Veel tijd om erover na te denken heb ik niet, want de bezetting zorgt ervoor dat ik de benen uit mijn lijf moet rennen. Natuurlijk sta ik weer eens in mijn eentje, terwijl er eigenlijk nog een halve dienst moet zijn om al het werk goed te kunnen doen. Het wordt weer zo’n ochtend. De bewoners voelen dat ook feilloos aan want juist op die ochtenden dat je echt geen tijd hebt, worden ze onrustig en moeilijk. Ik probeer de rust te bewaren, het enige wat werkt op zo’n moment. Als ik tegen twaalf uur iedereen gewassen en wel aan tafel heb, word ik even afgelost zodat ik wat kan gaan eten. Ik sta te trillen op mijn benen van de honger. Haastig rep ik me naar het restaurantje, grijp het eerste broodje dat ik zie, reken af en plof op een stoel bij Fatima, een collega van een andere woongroep.
‘Gaat het een beetje?’ vraagt ze.
‘Pff, ik ben bekaf,’ klaag ik.
‘Nou, nou, dat zal heus wel meevallen,’ klinkt een stem achter ons. Ik draai me om. Barbara Smit, de locatiemanager, kijkt me bestraffend aan. ‘Kristel, er wordt hier niet geklaagd. Ons werk is uitdagend en inspirerend.’
Ons werk? En op welke woongroep heeft zij mensen gewassen, uit bed geholpen en te eten gegeven? ‘Ik mag toch wel zeggen dat ik moe ben?’ zeg ik.
‘Al dat geklaag hier, dat moet maar eens afgelopen zijn,’ zegt Barbara.
‘Ze staat alleen,’ legt Fatima uit.
Barbara kijkt haar aan. ‘Nou en?’
Fatima en ik vallen allebei stil. Tegen een muur praten heeft waarschijnlijk meer effect dan tegen onze locatiemanager, die volgens mij haar leven lang nog nooit een washand gepakt heeft om daarmee een bewoner te wassen.
‘Maar waar ik voor kom,’ zegt Barbara. ‘Er is vanmiddag een bijeenkomst over het werk van de beveiligers. Ze stonden erop die te organiseren, daar sommige medewerkers in de nachtdienst blijkbaar erg van ze geschrokken zijn.’ Ze werpt nu een indringende blik op mij. Verdorie, wat heeft die Lars tegen haar gezegd? ‘Ik verwacht dat jij daarbij bent, Kristel,’ voegt ze daaraan toe. Nu weet ik zeker dat mijn naam ergens is gevallen.
‘Ik sta alleen en ik kan dus niet weg,’ leg ik uit alsof ik het tegen een klein kind heb. ‘Veiligheid van onze bewoners, weet je wel, waar je altijd zo trots op bent.’ Het is hondsbrutaal, maar ik had Barbara op dit moment met liefde voor een kudde woeste nijlpaarden gegooid. Nijlpaarden zijn heel agressief, dat heb ik ook van Animal Planet.
‘Ik wil dat je erbij bent, los het maar op,’ zegt Barbara.
‘Hoe?’ vraag ik, maar Barbara negeert die vraag en loopt weg. ‘Nou ja zeg!’ Verontwaardigd kijk ik Fatima aan. ‘Wat denkt ze wel?’
‘Zal ik kijken of wij iets voor je kunnen doen? Ik geloof dat mijn avonddienst vroeg komt.’
‘Ben je gek, ze bekijkt het maar. Ik ga niet.’
‘Je moet gaan, anders krijg je een hoop gezeur,’ zegt Fatima.
‘Nou en?’ imiteer ik Barbara, maar ik weet dat Fatima gelijk heeft, ook al wil ik diep in mijn hart wegblijven om mijn punt te maken. Toch durf ik dat niet, straks word ik ontslagen. Nu ik erover nadenk, Barbara heeft nu al genoeg reden om me te ontslaan. Ik zucht. ‘Oké, als een van jullie toezicht wil komen houden, graag.’
Om twee uur zit ik dan ook in de vergaderkamer met een paar andere verzorgenden en een hele hoop medewerkers van de stafdiensten. Echt waar, er zijn drie keer zo veel stafmedewerkers als verzorgenden. Zelfs al zouden de verzorgenden die nu nog op de woongroepen zijn achtergebleven erbij komen dan zouden ze nog steeds in de minderheid zijn. Gek, en ik altijd maar denken dat de corebusiness van een verpleeghuis zorg was. Blijkbaar niet.
Een grote, stevige man staat op, tegelijkertijd met Lars. Beiden dragen hetzelfde uniform.
‘Hallo allemaal, ik ben Wim, dat is Lars en wij gaan iets vertellen over ons werk in dit huis,’ zegt Wim. ‘Omdat veel verzorgenden bang…’ Meteen dwalen mijn gedachten af. Ik kan mijn ogen maar niet afhouden van Lars in dat uniform. In daglicht ziet hij er nog aantrekkelijker uit, moet ik zeggen, ook al ben ik dus echt niet zo’n type dat voor mannen in uniformen valt. Maar ja, feit is dat hier weinig mannen rondlopen. Dus als er dan eens eentje is, in uniform of niet, trekt hij alle aandacht, ook de mijne. Tenslotte ben ik een gezonde meid. Een collega stoot me aan. ‘Die Lars is een lekker ding.’
‘O, dat is Lars van Lucy,’ sist een andere collega. ‘Ze heeft het echt nergens anders meer over. Volgens mij hebben ze al wat.’
‘Dat is niet waar,’ val ik uit. Opeens wordt het heel stil om me heen. Ik kijk op en zie alle ogen op mij gericht.
‘Wat is niet waar?’ vraagt Wim.
Shit! Ik word vuurrood. Ik kan moeilijk vertellen dat het niet waar is dat Lucy iets met Lars heeft. Bovendien weet ik dat helemaal niet zeker. O, help, wat moet ik nu? Meer nog dan de ogen van alle medewerkers voel ik Lars’ blik. ‘Eh… ik… eh,’ stotter ik hulpeloos.
‘Het is niet waar dat onze komst duidelijk gecommuniceerd is,’ zegt Lars plotseling. ‘Het stond alleen in het krantje, maar de verzorgenden hebben het zo druk dat ze niet altijd tijd hebben om dat te lezen.’
Verbijsterd staar ik hem aan. Lars knikt me toe. Shit, ik weet zeker dat hij weet dat het over hem ging. ‘O, juist ja. Nou, vandaar deze bijeenkomst dus,’ zegt Wim, die even een vragende blik werpt op Lars, maar daarna toch verdergaat met zijn verhaal. Ik hoor er nu helemaal niets meer van. Ik kan alleen maar naar Lars staren. Dat was lief van hem. Hij behoedde me voor een enorme blunder. Waarom is hij toch steeds zo aardig voor me? Vindt Lucy dat wel goed? O, wat maakt het uit? Alsof me dat iets kan schelen. Straks bied ik hem netjes mijn excuses aan voor mijn onaardige gedrag en daarna ga ik me heel professioneel opstellen. Als de bijeenkomst eindelijk voorbij is, baan ik me vastbesloten een weg naar Lars. Hoe eerder ik dit achter de rug heb, hoe beter. Lars is wat moeilijk te bereiken daar iedereen kennis met hem wil maken, zelfs de dames van de staffuncties, hoewel die volgens mij niets met de beveiliging te maken hebben. De vergaderkamer is al bijna leeg als ik eindelijk voor hem sta.
‘Hoi,’ zegt hij en hij glimlacht zo leuk dat mijn hart zonder parachute van zijn plek valt.
‘Hoi,’ zeg ik. ‘Dank je wel.’
‘Waarvoor?’
‘Voor net.’
‘O, dat. Je had het toch over de communicatie?’ vraagt Lars onschuldig, maar zijn ogen twinkelen.
‘Tuurlijk, waar zou ik het anders over moeten hebben?’
‘Niet over mij, denk ik.’
‘Nee, natuurlijk niet. Waarom zou ik het over jou moeten hebben?’ zeg ik, maar ik voel mijn wangen rood worden.
‘Geen idee. Zo leuk vind je me niet,’ zegt Lars.
‘Dat klopt, inderdaad,’ flap ik eruit. ‘Ik bedoel,’ ga ik verder. ‘Wat ik eigenlijk wilde zeggen, nou ja, sorry, dat heb je niet verdiend.’ O, shit. Ik hoop dat deze vreselijke zin in zijn oren beter klinkt dan in de mijne.
Lars fronst even zijn wenkbrauwen. ‘Sorry, ik ben niet zo goed in koeterwaals. Was dat een excuus?’
Ondanks alles moet ik lachen. ‘Ja, het enige dat je ooit van me zult krijgen dus ik hoop dat je het niet vergeet.’
‘Dat zal ik zeker niet doen,’ zegt Lars en hij kijkt me daarbij zo intens aan dat ik het opeens snikheet krijg. ‘Ik moet maar eens gaan,’ breng ik uit.
‘Wanneer heb je weer nachtdienst?’
‘Geen idee, dag.’ Ik draai me om en ren nog net niet de kamer uit. En tot zover mijn professionele houding.
‘Kristel?’ Sabine Lambrechts, een van de teamleiders, komt naar me toe. ‘Er is iemand ziek geworden. Zou jij alsjeblieft dit weekend de nachtdienst in willen?’
‘Dit weekend? Maar ik ben vrij,’ zeg ik.
‘Ik weet het, er is niemand anders want ik kan geen mensen van de dag halen. Ze staan al zo slecht. En we mogen geen uitzendkrachten inhuren, zoals je weet. Het spijt me,’ zegt Sabine en ik weet dat ze het meent. Ze is een van de weinigen in dit huis die zich daadwerkelijk inzet voor ons.
‘En het wordt dertig graden,’ zeg ik toch nog even omdat ik me niet al te snel gewonnen wil geven.
‘Alsjeblieft.’
‘Goed dan,’ geef ik toe. Ik ben echt veel te goed voor deze wereld. Wanneer krijg ik nu eens een lintje van de koningin? Of misschien moeten alle verzorgenden maar een lintje krijgen omdat er tegenwoordig van ons wordt verwacht dat we vierentwintig uur per dag, zeven dagen per week klaarstaan voor de zieke medemens.
‘Dank je wel, ik zal proberen of ik de dagen ergens terug kan geven,’ zegt Sabine, maar zij en ik weten beiden dat dat toch niet gaat lukken.
Pas als ze wegloopt, besef ik wat ik heb gedaan. Weer een nachtdienst. En ik heb er al zo’n hekel aan. Zeker met dit hete weer. Het is overdag op mijn kleine kamertje zo heet dat ik geen oog dichtdoe. Waarom heb ik in vredesnaam voor dit vak gekozen? En waarom ben ik zo’n watje dat ik geen ‘nee’ kan zeggen. Ik moet toch eens op zo’n cursus. Mopperend op mezelf pak ik mijn spullen bij elkaar. Tijd om naar huis te gaan. Op dat moment gaat mijn mobiel. ‘Hé, Kris, met mij. Heb je wat te doen vanavond?’ gilt Nina.
‘Ja, ik ga even een avondje flink zitten balen.’
‘Mooi, doe dat maar bij mij, want Kjeld en ik hebben geweldig nieuws.’
‘Wat dan?’ vraag ik nieuwsgierig.
‘Dat hoor je dus vanavond,’ zegt Nina geheimzinnig. Ze hangt op voor ik verder nog iets kan vragen. Meteen vergeet ik mijn nachtdiensten. Wat voor nieuws zou ze hebben? O, ze gaat trouwen! Ja, dat is het. Vast. Maar Nina is niet zo van het huwelijk. Tenminste, dat beweerde ze altijd voor ze Kjeld leerde kennen. Shit! Ik weet het al. Ze is zwanger! Ja, dat is het natuurlijk. Hoe vaak heb ik al niet moeten aanhoren dat ze denkt dat Kjeld een geweldige vader zou zijn. Maar Kjeld zou in alles geweldig zijn volgens Nina. Ze is niet geheel objectief. Jemig. Stel nou dat ze inderdaad zwanger is. Ik bedoel, dan verandert alles. Zij wordt dan moeder en ik… ik ploeter nog steeds voort. O, ze kan niet zwanger zijn. Niet mijn beste vriendin. Waar blijf ik dan? Dan gaat zij om met andere moeders, keuvelend over baby’s terwijl ik het ene vriendje na het andere verslijt en blijf hangen in mijn puberale levensstijl. Nou, ze kan maar beter echt niet zwanger zijn, want dan laat ze me eigenlijk gewoon in de steek. Ze weet dat ik niets van baby’s weet. Opeens wil ik helemaal niet meer weten wat haar nieuws is. Ik wil gewoon dat alles bij het oude blijft. Dat we de ene ongelukkige relatie na de andere hebben, dat we bij elkaar uithuilen. Of zijn we opeens, zonder dat ik het doorheb, beland in de fase van De Ware, de Hier Ga Ik De Rest Van Mijn Leven Mee Doorbrengen-fase. Kan ze dan niet even op mij wachten zodat ik ook nog even de kans heb die Ware ergens op te duikelen?
Thuis fris ik me wat op en nieuwsgierig en bezorgd tegelijk fiets ik naar Nina’s appartement. Nina werkt dus niet in de zorg. Vandaar dat zij een leuk appartement vlak bij het centrum heeft kunnen kopen terwijl ik in een aftands flatje in een even aftandse wijk woon.
‘O, wat heerlijk dat je er bent!’ gilt Nina. Vlug neem ik haar op. Nee, ze is niets veranderd. Ik bedoel, ze ziet er niet zwanger uit. Ze sleurt me mee naar het balkon, waar Kjeld al op ons wacht. Kjeld ziet er zoals altijd weer geweldig uit. Het is ongelooflijk fout het vriendje van je beste vriendin leuk te vinden dus ik vind hem dan ook niet leuk, maar als hij los had rondgelopen, had ik hem wel leuk gevonden. Begrijp je?
Ik strek me uit op de bank (op mijn balkon passen dus alleen maar die twee lullige stoeltjes, maar hier staan een hele loungeset en een paar grote plantenbakken. Er zou zelfs nog ruimte zijn voor een tweede huis. Oké, dat laatste is wat overdreven). De zon staat nu net niet meer op het balkon en het is er aangenaam koel. ‘Nou, vertel.’
‘Zullen we eerst gaan eten? Kjeld heeft heerlijk gekookt,’ zegt Nina. Ja, hij kookt ook, en goed, het is echt niet eerlijk. ‘Je vriend komt toch ook zo?’
Kjeld knikt net op het moment dat de bel gaat. Te laat besef ik dat ik in de val ben gelopen. Nijdig kijk ik Nina aan terwijl Kjeld naar de bel stormt. ‘Nee hè, niet weer,’ sis ik.
‘Wat niet weer?’ vraagt Nina onschuldig.
‘Je weet best wat ik bedoel. Ik ga naar huis.’
‘Maar deze is echt heel leuk.’
‘Ja, dat zei je van Peter ook,’ zeg ik en ik sta op. Inmiddels weet ik wat er mis is met Kjeld. Hij heeft een hele berg vrienden, aan wie Nina me constant probeert te koppelen. Ik draai me om en kijk recht in een bekend gezicht.
‘Kristel, dit is mijn vriend Lars,’ zegt Kjeld.
Nee hè.
Lars grijnst. ‘Wij kennen elkaar.’
‘O ja?’ vraagt Nina onschuldig. Ik kan haar wel schieten. Hoe heeft ze dit voor elkaar gekregen? Dan bedenk ik me dat Kjeld vroeger ook beveiliger is geweest. Hij heeft nu zijn eigen beveiligingsbedrijf. Wat ben ik toch een rund. ‘Goh, wat toevallig,’ voegt Nina er nog aan toe.
Lars ziet er echt geweldig uit in zijn polo en jeans. Tot mijn eigen afschuw merk ik dat het water me in de mond loopt. Niet te geloven. Nijdig ga ik weer zitten.
‘En willen jullie wat drinken?’ kirt Nina. Ze neemt onze bestellingen op en sleurt Kjeld mee naar de keuken om haar te helpen. Daar zit ik dan, alleen met Lars op een balkon in de ondergaande avondzon. Dit had zo romantisch kunnen zijn. In plaats daarvan ontsnapt me een geërgerde zucht. Ik weet niet op wie ik kwader ben. Op Nina of op mezelf.
‘Het spijt me,’ zegt Lars. ‘Ik wist het echt niet.’
Vlug werp ik hem een zijdelingse blik toe. Ik geloof hem.
‘Toch grappig hoe we steeds met elkaar opgescheept zitten,’ zegt Lars.
‘Vind je?’ vraag ik op mijn hoede.
Lars knikt. Zwijgend staren we naar de skyline van flats en schotels.
‘Weet je,’ begint Lars. ‘Ik zou best met jou…’
Met een ruk kijk ik op. ‘Wat?’
‘Alleen als jij het ook wilt, natuurlijk,’ zegt Lars vlug.
‘Wat?’
‘Maar ik krijg niet echt hoogte van je.’
‘Wat?’ schreeuw ik nu bijna.
‘Ik zou best eens met je uit willen. Op date zeg maar. Zonder anderen erbij,’ zegt Lars.
Ik staar hem aan. ‘Waarom?’ Wat een domme vraag. Waarom. Zo’n vraag stel je toch niet als iemand je mee uit vraagt?
Lars haalt zijn schouders op. ‘Gewoon.’
Gewoon? Nou ja, een stom antwoord op een stomme vraag.
‘Dat lijkt me geen goed idee,’ zeg ik.
‘Waarom niet?’
‘Gewoon niet,’ kaats ik terug.
‘Niet doen,’ zeg ik en ik sta op.
Nina staat in de deuropening met twee drankjes in haar handen. ‘Waar ga jij heen?’ vraagt ze streng.
‘Naar huis,’ zeg ik.
‘Kristel,’ zegt zij nu ook.
‘Als nog één iemand mijn naam zegt, gooi ik hem of haar over de rand van het balkon,’ zeg ik dreigend. Ik duw Nina opzij en loop naar de voordeur. Ik hoor Nina tegen Lars mompelen over Peter en hoeveel hij kapotgemaakt heeft. Nou ja zeg, hoe durft ze? Misschien kan ze gelijk ook De Telegraaf bellen? Of RTL Boulevard? Dan weet iedereen het gelijk. Toch blijven die woorden maar in mijn hoofd spoken. Ik doe net alsof ik het het ergste van deze avond vind dat ik nu nog niet weet wat het grote nieuws is dat Nina me wilde vertellen, maar feitelijk vind ik dat gemompel over Peter veel erger. Het is officieel: ik ben een zielig geval. Of misschien was ik dat al. Al twee jaar lang. Bijna automatisch glijden mijn gedachten terug naar dat vreselijke moment twee jaar geleden.
*
Gespannen kijk ik naar het gezicht van mijn praktijkopleider. Ze zit gebogen over de laatste opdracht die ik bij haar heb ingeleverd. Haar ene hand wappert een ouderwetse waaier om de hitte in het kleine kantoor te verdrijven. De andere hand speelt met een pen.
‘Zo.’ Ze kijkt op. Trillend van de zenuwen probeer ik iets uit haar ogen te lezen. Dan glimlacht ze en met een zwierig gebaar zet ze haar handtekening onder de opdracht. ‘Gefeliciteerd.’
‘O!’ breng ik uit. Dan slaak ik een gil en ik spring op en neer. ‘Ik heb het gehaald!’
‘Gefeliciteerd, Kristel. Je bent nu een verzorgende.’
Na jaren van ploeteren. Ik kan haar wel omhelzen en dat doe ik dan ook. Dan dans ik al jubelend haar kantoor uit. Ik grijp mijn mobiel.
‘Hallo Kristel,’ zegt Peter.
‘Ik heb hem!’ gil ik.
‘Wat heb je?’ vraagt Peter.
‘Mijn diploma natuurlijk.’
‘O dat, sorry. Gefeliciteerd,’ zegt Peter.
‘Feestje?’ Onze feestjes bestaan meestal uit het achteroverslaan van een fles goedkope wijn, gevolgd door een heerlijke vrijpartij waar dan ook in ons appartementje.
‘Eh, nee. Nu even niet.’
‘O,’ zeg ik teleurgesteld. ‘Je hebt het druk. Sorry dat ik stoor.’
‘Geeft niet. Het wordt laat vanavond. Ga jij maar lekker met Nina of zo de hort op. Goed?’
‘Ja, goed,’ zeg ik. Helemaal niet goed, heel erg fout zelfs. Hij weet toch dat ik hier keihard voor gewerkt heb? Teleurgesteld hang ik op. Mijn feestvreugde is plotseling verdwenen. Dan gaat mijn mobiel over. O, gelukkig. Hij heeft zich vast bedacht.
‘Met mij!’ gilt Nina. ‘En?’
‘Ik heb hem,’ zeg ik tam.
‘O, te gek! Wat goed van je, zeg. Wauw, je hebt het zo verdiend, je hebt zo hard gewerkt. Zal ik langskomen met het verwenpakket voor hardwerkende studenten?’ Het verwenpakket voor hardwerkende studenten bestaat uit minstens drie zakken chips, een paar repen chocolade en liters goedkope mixdrankjes.
Een uur later zitten we op het balkon in de zon met een asociaal volgeschonken glas drank en wel vijf geopende zakken chips omdat dit nu eenmaal een speciale gebeurtenis is.
‘Zo, we zijn nu echt student-af. Het volwassen leven kan beginnen,’ zegt Nina wijs.
‘Ja,’ zeg ik. Ik wil niet zo onbeleefd zijn om te stellen dat ik mijn volwassen leven liever met Peter zou beginnen, hoe gek ik ook op Nina ben, maar ik denk het wel.
‘En wanneer is de diplomering?’
‘Over twee weken,’ zeg ik.
Op dat moment klapt de voordeur open. Ik schrik op. Is Peter toch thuisgekomen? Speciaal voor mij? Vlug sta ik op, ren de woonkamer in en blijf staan.
‘O Peter,’ hoor ik een vrouw zeggen.
‘Ik wil je.’ Dat is Peters stem en hij klinkt alsof… alsof… Nee, dat kan niet.
‘Kan het hier?’ vraagt de vrouw.
‘Ja, hier. Mijn vriendin viert haar diplomering.’
‘O,’ giechelt de vrouw. ‘Nou, ik vier liever iets anders.’
Achter me voel ik Nina. Ze legt een hand op mijn schouder, maar ik schud hem af. Dan loop ik naar de hal en trek de deur open.
Ja, nu ik erop terugkijk was dat het moment waarop ik officieel een zielig geval werd. Gek dat ik daar nu zo intens aan moet denken. Het moment waarop ik huilend mijn diploma in ontvangst neem, staat me nog het helderst voor de geest. Ik had er zo hard voor gewerkt en Peter had alles verpest. Toch begrijp ik niet wat dit alles met Lars te maken heeft en waarom ik zo idioot op hem reageer.
Tenzij…
Nee.
Maar toch. Ergens kriebelt het. Ik weet het antwoord, maar ik wil er niet aan. Nee. Nu niet, nooit niet, tenminste niet de eerste tien jaar. Maar stel nou dat? Ik duw alle gedachten aan Lars weg. Wat maakt het ook uit? Alsof hij ooit nog iets met me te maken wil hebben. Hij heeft alleen maar raar gedrag gezien van mij. Elke zichzelf respecterende man zou hard van me wegrennen. In zijn ogen lijk ik vast een emotioneel wrak of een supergestoord iemand. En eigenlijk vind ik dat best erg, dat hij mogelijk zo over me denkt.
*
In de straten van de stad zindert de hitte als ik me naar mijn extra nachtdienst begeef. De zon gaat langzaam onder en laat een warme deken van smok achter. In de gangen van het verpleeghuis is het benauwd. Ik ben nog niet eens op de woongroepen of het zweet gutst al van me af. Waarom heb ik hier in vredesnaam mee ingestemd? vraag ik me niet voor het eerst af.
De bewoners hebben ook last van de hitte, vertelt mijn collega van de avonddienst. Ze kunnen niet slapen en zijn onrustig. Fantastisch, dit wordt een heerlijke nacht. De eerste uren ben ik alleen maar bezig met het sussen en weer terug naar bed brengen van mensen. Pas om halfdrie kan ik even gaan zitten. Nog vijf uur. Ik haat nachtdiensten. Er zijn collega’s die erbij zweren en niets anders doen, maar zo iemand ben ik dus niet. De uren lijken altijd voorbij te kruipen en ik vind het vreselijk om te gaan slapen als het om me heen bruist van het leven.
Ik gaap en neem nog een slok van mijn koffie. Op de gang hoor ik weer voetstappen. Nee hè. Dat is vast meneer Ter Horst weer. Hij is al tien keer opgestaan vannacht. Ik kan het hem ook niet kwalijk nemen. Het is loeiheet in zijn kamer. Ik zet mijn mok neer, sta op en loop de gang in. ‘Meneer Ter Horst,’ begin ik, maar mijn stem sterft weg. In de gang staat niet meneer Ter Horst, maar een man met een bivakmuts en een breekijzer in zijn hand. Ik verstil, verstijfd van angst. Hij komt meteen op me toe gelopen. Dit is mijn grootste nachtmerrie en ik weet niet wat ik moet doen. Ik deins naar achteren, maar hij pakt me ruw vast. ‘Houd je bek!’ sist hij. Even ben ik helemaal in paniek. Dan herinner ik me mijn pieper met de noodknop. Mijn hand glijdt in mijn zak en ik voel het ding zitten. Ik druk op de noodknop, slechts een seconde voor de inbreker doorheeft wat ik doe. ‘Trut!’ Hij duwt me keihard tegen de muur. Ik gil en voel even zijn volle gewicht. Dan klinkt er een woedende schreeuw en het volgende moment ligt de overvaller ineenkrimpend van de pijn op de grond. ‘Code rood, verpleeghuis Dennenrust,’ blaft Lars’ stem. Hij heeft de man op zijn buik gerold en houdt hem in bedwang door zijn armen op zijn rug te houden. De inbreker vloekt en schreeuwt dat hij vermoord wordt. Lars negeert hem. ‘Kristel? Gaat het?’
Ik knik bevend. Dan zie ik een paar bewoners uit hun kamers komen met grote verschrikte ogen. Op de een of andere manier weet ik mezelf bij elkaar te rapen en ik breng de mensen naar de woonkamer, waar ik wat warme melk voor ze inschenk. Sirenes klinken nu in de straat en even later rennen politieagenten de woongroep op met het avondhoofd achter hen aan.
‘Kristel? Alles goed?’ vraagt ze.
Weer knik ik. Lars laat de man eindelijk los en hij wordt afgevoerd. Op de gang klinkt het tikken van hakken. Barbara Smit, gebeld door het avondhoofd, komt de woongroep op. Het eerste wat me opvalt is dat ze er nu helemaal niet uitziet als Barbie, eerder als Ma Flodder, met haastig aangetrokken, niet bij elkaar passende kleding en verwarde haren. Ik voel een hysterische lachkriebel opkomen en ik besef dat ik mijn emoties helemaal niet onder controle heb.
‘Hoe kwam die vent binnen?’ vraagt Barbara op hoge toon zonder zelfs maar te groeten.
‘Door het raam,’ zegt Lars laconiek. ‘Een van die ramen waarvan wij je uitdrukkelijk hadden gevraagd er nieuwe sloten op te zetten.’
Ik spits mijn oren. Barbara kijkt betrapt om zich heen. ‘Eh ja, verpleeghuisbudget, u kent dat wel,’ mompelt ze tegen de politiemannen.
‘Het lijkt me dat u het advies van uw beveiliger maar snel moet opvolgen,’ zegt een van hen. Barbara ziet eruit alsof ze het liefst zijn dienstwapen wil pakken om hem neer te schieten voor hij deze gedachte verder verspreidt.
‘En jij,’ wendt ze zich tot mij. ‘Je mag wel een vakantiedagje opnemen om hiervan bij te komen.’ En na deze ontroerende steunbetuiging loopt ze de woongroep weer af, gevolgd door het avondhoofd en de politiemannen, waarvan er een mij nog het telefoonnummer van slachtofferhulp in handen geeft. Eindelijk is de rust weergekeerd en ik loop naar de huiskamer. Daar zit Lars. Ik kijk hem aan en barst zomaar opeens in tranen uit. Het volgende moment is hij bij me en trekt me in zijn armen. Ik huil maar door en door, er komt geen einde aan. Fijn, Lars had al zo’n goede indruk van me. Hij zegt echter niets en streelt troostend mijn haren. Na een periode die uren lijkt te duren, blijkt mijn tranenvloed gedroogd. Beschaamd kijk ik op. ‘S…s…sorry,’ stotter ik.
‘Ben je gek,’ zegt Lars. ‘Wat je hebt meegemaakt is enorm heftig.’
Ik haal mijn schouders op.
‘Nee, Kristel,’ zegt hij streng. ‘Ik meen het. Dit moet je niet afdoen als iets onbelangrijks. Ik wil ook dat je slachtofferhulp belt.’
‘Ja, pa,’ mompel ik.
Lars grinnikt en kust mijn voorhoofd. ‘Beloof je het?’
‘Ik beloof het.’
Het avondhoofd komt terug en kijkt wat vreemd op bij het tafereel van mij in de armen van de bewaker. Vlug maak ik me los, al lijkt dat op dit moment bijna iets onnatuurlijks.
‘Ik blijf hier wel, Kristel. Ga jij maar naar huis,’ zegt ze.
Ik knik. Opeens ben ik vreselijk moe.
‘Ik breng je thuis,’ zegt Lars beslist.
‘Dat hoe…’ begin ik, maar het avondhoofd knikt instemmend. ‘Goed idee, ze moet niet alleen over straat midden in de nacht.’
Even later zit ik naast Lars in zijn auto. Strak kijk ik voor me uit. Hij heeft mijn leven gered, hij heeft mijn leven gered, gaat het in mijn hoofd. Maar dat betekent niet dat ik nu halsoverkop voor hem moet vallen. Dat is volgens mij niet verantwoord. Daar hebben psychologen een naam voor.
‘Gaat het wel?’ vraagt Lars.
‘Ja hoor,’ zeg ik.
‘Zeker weten?’
‘Ja. En Lars? Bedankt.’
‘Ik deed gewoon mijn werk,’ zegt Lars.
‘Ja, maar toch bedankt,’ zeg ik.
Lars zet me voor de deur af en wacht tot ik binnen ben. Ik sluit de deur achter me en kijk rond in mijn flatje. Het lijkt opeens wel alsof dat er heel anders uitziet. Ik begin van top tot teen te trillen en barst dan weer in tranen uit. Het is natuurlijk echt ontzettend kinderachtig, maar ik durf niet te gaan slapen. Niet alleen. Dus bel ik Nina.
‘Hallo?’ zegt ze slaperig.
‘O, shit. O, Nina. Het spijt me. Hoe laat is het eigenlijk?’
‘Kristel? Wat is er?’
‘Ik…ik,’ stotter ik, en weer moet ik huilen. Hemel, ik lijk wel een waterorgel. Hortend en stotend doe ik mijn verhaal.
‘Verroer je niet!’ zegt Nina. ‘Ik kom er nu aan!’ Tegenspreken heeft geen zin, maar dat wil ik ook niet. Ik wil nu mijn beste vriendinnetje bij me hebben. Nina is er snel, zonder make-up en met verwarde haren. Dat doen we alleen maar bij elkaar. Ze zet me onder de douche, maakt warme melk, luistert naar mijn verhaal en stopt me dan in bed. Gek genoeg val ik vrij snel in slaap.
Het duurt een paar weken voor ik mijn draai weer heb gevonden. Een paar gesprekken met slachtofferhulp helpen me op weg. Zo af en toe heb ik nachtmerries en in mijn eerstvolgende nachtdienst ben ik doodsbang. Langzaam maar zeker krijg ik weer wat vertrouwen. Lars zie ik niet meer en ik merk dat ik dat niet leuk vind. Nu ik toch bezig ben met het opbouwen van mijn zelfvertrouwen en het onderzoeken van mezelf om deze vreselijke gebeurtenis te overwinnen, kan ik net zo goed iets anders toegeven: Nina had gelijk. Ik zag in Lars een tweede Peter, ik heb geen vertrouwen meer in mannen. Maar misschien is Lars wel heel anders. Misschien is hij het wel, de man met wie ik de rest van mijn leven zal delen. Bij die gedachte komt die kriebel weer tevoorschijn. De kriebel die ik nu niet meer kan negeren. Lars kan zomaar De Ware zijn. Misschien ben ik opeens zomaar beland in de Hier Ga Ik De Rest Van Mijn Leven Mee Doorbrengen-fase. De zoveelste hittegolf teistert ons land als ik al mijn moed bij elkaar raap en Nina bel. ‘Zeg, hebben jullie het nummer van Lars?’
Nina begint keihard te gillen alsof ik haar net verteld heb dat ik niet alleen ga trouwen, maar ook nog eens zwanger ben. Oké, toegegeven, ik gilde harder toen zij me dat vertelde. Ja, dat was haar geheim. Ik heb me afschuwelijk gedragen en zeg maar niets, ik voel me al schuldig genoeg. Ook een reden waarom ik Peter achter me moet laten.
Trillend bel ik het nummer.
‘Met Lars.’
‘Met mij,’ zeg ik.
Het blijft stil.
‘Kristel,’ zeg ik vlug.
‘Ik herkende je stem,’ zegt Lars. ‘Hoe gaat het?’
‘Goed,’ zeg ik en ik realiseer me dat dat inderdaad zo is. ‘Zeg, Lars? Toen je zei dat je wel met me op date wilde, alleen wij samen, geldt dat aanbod nog steeds?’
Aan de andere kant hoor ik zijn warme lach en opeens weet ik zeker dat ik vannacht in zijn armen lig, misschien wel op het heerlijke koele zand van het strand onder de sterrenhemel terwijl de golven aan onze tenen knabbelen. Ik slaak een diepe zucht.
‘Volgens mij denk jij aan hetzelfde als ik,’ zegt Lars. ‘Zullen we op het strand afspreken?’
‘Ja, ik wil daar graag een beschuitje met je eten,’ zeg ik en terwijl ik de deur achter me dichttrek op weg naar Lars, weet ik zeker dat Nina morgen pas echt reden heeft om te gillen.