Duister dagboek



Gekte en geesten



Langzaam stierf de muziek weg en alle blikken richtten zich op een oude zigeunerin, die aan de arm van Nadiah moeizaam op Ivano's vuur toeliep.

“La Mama! La Mama!” De naam verspreidde zich fluisterend over de aanwezigen en van alle kanten lieten de zigeuners hun eigen vuur in de steek om zich in een kring rond de oude vrouw te verzamelen. Een klauwachtige hand wenkte gebiedend naar de kleindochter van de graaf.



“Oma, wacht even!”

Hoofdschuddend keek gravin Sophia Brincksuylen toe hoe haar kleindochter Veerle de grote trap in de hal afstormde. “Kindje, doe nou toch eens rustig,” waarschuwde ze bezorgd. “Vandaag of morgen maak je nog een doodsmak!”

Veerle, die inmiddels veilig beneden was, grijnsde ontwapenend naar haar grootmoeder. “Ik kan er echt niets aan doen, oma,” bekende ze trouwhartig. “Ik denk wel 'rustig aan!', maar mijn benen willen niet luisteren!” Ze haakte haar arm gezellig in die van de oude gravin en vroeg: “Ga je iets leuks doen?”

Sophia schoot in de lach. “Het ligt er maar aan wat je leuk vindt. Ik heb straks een bespreking met een paar dames uit het dorp. De jaarlijkse dorpsfeesten komen er weer aan en ze willen weten welke rol kasteel Brincksuylen daarin gaat spelen.”

“Je bedoelt, dat ze willen weten hoeveel geld ze van je krijgen.” Veerle zuchtte even. “Word je daar nou niet doodmoe van, oma? Al dat gebedel om geld los te krijgen. Ik zou er stapelgek van worden!”

Sophia haalde haar schouders op. “Dat hoort er nu eenmaal bij. Ik vind het best leuk om te doen. Er komt heel wat bij kijken, hoor. Vergis je niet!” Ze waren inmiddels bij de salon aangekomen en Sophia vroeg: “Zullen we samen alvast een kopje koffie drinken? Ik zie dat Fleur alles al heeft klaargezet.”

“Ja, gezellig.” Veerle plofte op de sofa neer en keek genietend om zich heen. “Ik vind dit de mooiste kamer van het kasteel. Je kunt echt zien dat dit jouw domein is. Alles past bij elkaar en de kleuren zijn zo vrolijk! Ik wou dat ik jouw gevoel voor inrichten had, dan zou ik veel meer tijd doorbrengen op mijn eigen kamer. Nu is het maar een saaie boel.”

Sophia keek haar niet-begrijpend aan. “Bedoel je nu je kamer in de stad of je kamers hier in de kasteeltoren?”

Veerle pakte het kopje koffie aan, dat de gravin haar gaf. “Allebei eigenlijk,” gaf ze toe. “Weet je, oma, de torenkamer op zich is zalig, maar heb je er wel eens goed rondgekeken de laatste tijd? Sinds ik naar de middelbare school ging, is er niets meer veranderd. Bovendien is het meer mama's stijl dan de mijne. Hetzelfde geldt voor mijn kamer in de stad. Het grachtenpand is prachtig, maar je merkt duidelijk dat het door de familie als een soort doorgangshuis wordt gebruikt. Het ziet er allemaal zo duf en saai uit.”

“Waarom benut je de zomervakantie dan niet om de boel op te knappen?” stelde Sophia voor. “Nu je ouders de komende maanden in Zuid-Amerika zitten, heb je in jullie gedeelte van het kasteel het rijk alleen. Als je in het pand in de stad veranderingen wilt aanbrengen, moet je eens met opa gaan praten. Die is heus wel bereid om je plannen serieus te nemen.”

Veerle keek haar grootmoeder peinzend aan. “Dat is eigenlijk niet eens zo'n slecht idee,” vond ze. “Een nieuw behangetje en een pot verf doen wonderen en misschien een paar nieuwe meubeltjes…”

“Heb je veel nodig?” vroeg de gravin belangstellend. “Anders zou je eens op de zolders moeten kijken. Volgens mij staat er meer dan genoeg. Of je moet liever moderne dingen willen?”

Veerle schudde het hoofd. “Nee, ik vind antieke meubels juist mooi. Oh, oma, wat een goed idee! Dan heb ik meteen wat te doen, want ik verveel me best wel nu zo'n beetje iedereen op vakantie is.” Ze zette haar kopje neer en sprong overeind. Spontaan kuste ze haar grootmoeder op de wang. “Je bent een lieverd. Maar, oma, wil je mij dan wel helpen met het uitzoeken van behang en gordijnen? Jij bent daar echt een kei in.”

Sophia schoot in de lach. “Ik heb mezelf wel iets op de hals gehaald! Natuurlijk wil ik je helpen, Veerle, maar ik waarschuw je, ik heb het de komende weken druk met de voorbereidingen voor het dorpsfeest. Daarnaast moet ik af en toe ook bijspringen in de winkel, want het personeel wil ook graag op vakantie. Dus veel tijd heb ik niet voor je.”

“Alleen maar advies, oma, meer hoeft niet,” beloofde Veerle. “De rest doe ik zelf. Ik begin gewoon met de torenkamer. Misschien wil Stephan wel helpen met het schilderwerk en als het ons echt niet lukt, dan vraag ik wel hulp aan Harry, de tuinman. Ik stond laatst met hem te praten bij de kassen en toen vertelde hij, dat hij zijn hele woning zelf verbouwd heeft. Dus behalve van bloemetjes en bijtjes heeft onze Harry ook verstand van doe-het-zelven.”

“Ga dan eerst op zoek naar passende meubeltjes,” raadde de gravin aan. “Dan kunnen we aan de hand van jouw keuze een kleurschema voor de muren en de gordijnen vaststellen. Vraag Johanna maar om de sleutels van de zolderverdieping en als je iets gevonden hebt, moet je Lambert even waarschuwen. Hij zorgt er wel voor dat het naar jullie gedeelte wordt overgebracht.”

Veerle knikte instemmend en keek haar grootmoeder opeens met een ondeugende schittering in haar ogen aan. “Oma, wist jij, dat die goeie, brave, nette butler van je in zijn vrije tijd op een Harley rijdt? Zie je het al voor je, onze Lambert in zijn butlerpakje op de motor?”

Sophia verbeet een glimlach. Het was inderdaad moeilijk voor te stellen, dat de altijd correcte en immer behulpzame butler in zijn vrije tijd veranderde in een gepassioneerde motorrijder.

“Denk je dat hij lid is van de Hell’s Angels?” informeerde Veerle belangstellend. “Misschien heeft hij onder dat witte overhemd wel een prachtig getatoeëerd lijf verstopt!”

“Kind, toch!” Sophia keek haar kleindochter geschokt aan.

Veerle keek onverstoorbaar terug. “Nou, dat is toch mogelijk? Ik zal het hem toch eens vragen. En weet je, oma, hij heeft beloofd dat ik een keer achterop mag!” Veerle nam een grote hap van haar cake en veegde achteloos wat kruimels van haar knieën. “Als ik het erg leuk vind, koop ik misschien ook wel een motor.”

De gravin besloot wijselijk er niet op in te gaan. Veerle was nu eenmaal een halve jongen, onstuimig als een jonge hond en gek op alles wat met snelheid en uitdaging te maken had. Met haar charmante glimlach had ze de oude graaf zelfs zover gekregen, dat hij vlieglessen voor haar betaalde. Ondanks haar achttien jaren was Veerle beslist geen katje om zonder handschoenen aan te pakken en Sophia had nu al medelijden met de man, die haar kleindochter als levenspartner zou kiezen.

Als ze eerlijk was, herkende ze ook veel van zichzelf in de jonge Veerle. Was zij zelf niet als twintigjarige naar Zuid-Afrika vertrokken op zoek naar edelstenen en mineralen? De harde wereld van mijnwerkers en gelukzoekers was beslist geen makkelijke leerschool geweest voor de lieftallige studente geologie. Toch was het juist daar, dat ze de liefde van haar leven vond. De jonge graaf Vincent Brincksuylen, enthousiast vertegenwoordiger van het familiebedrijf, veroverde stormenderhand het hart van de blonde Sophia en na hun tijd in Zuid-Afrika waren ze samen naar Nederland teruggekeerd, vastbesloten hun liefde om te zetten in een verbintenis voor het leven.

Die verbintenis duurde nu al bijna vijftig jaar. Sophia zuchtte even. Het leek wel of de tijd sneller ging naarmate je ouder werd. Er was zoveel gebeurd in al die jaren. Eerst de opbouw van het na de oorlogsjaren bijna failliete familiebedrijf, het opvoeden van de vijf kinderen en daarnaast de start van haar eigen juwelierszaakje. Ook het bestieren van de kasteelhuishouding had Sophia moeten leren. Gelukkig had Vincent haar altijd gesteund en geholpen als het adellijke keurslijf wat te gekneld had. Dan vertrokken ze samen naar verlaten oorden om nieuwe energie op te doen.

Later werd het allemaal wat gemakkelijker. De kinderen vlogen uit en gingen hun eigen leven leiden. En hoewel Sophia met allemaal een goed contact had, was ze toch wel blij met die herwonnen vrijheid. Er was nu veel meer tijd om te genieten van de goede dingen van het leven. Daartoe behoorde zeker ook het zien opgroeien van de nu achttienjarige Veerle en haar drie jaar jongere broer Stephan.

Ter gelegenheid van haar huwelijk met Eduard van Aerendonck had de graaf voor zijn oudste dochter Eva een tot dan toe onbewoond gedeelte van kasteel Brincksuylen laten opknappen. Aangezien zowel Eduard als Eva vaak voor het familiebedrijf op reis moesten, was het wonen in de nabijheid van de grootouders een perfecte oplossing. Op deze manier konden opa en oma Brincksuylen gemakkelijk de zorg voor hun kleinkinderen overnemen. Meestal ging het om een paar dagen, maar deze zomer moesten Eva en Eduard een aantal maanden in Zuid-Amerika doorbrengen om de overname van een dochteronderneming te regelen. Eva had voorgesteld een tijdelijke hulp aan te stellen om op de twee opgroeiende tieners te passen, maar de graaf en de gravin wilden daar niets van horen. Zij zouden met liefde een oogje in het zeil houden.

Opa Vincent was gek op zijn kleinzoon en nu de zomervakantie aangebroken was, sjouwde hij hele dagen met hem over het landgoed. Stephan op zijn beurt vond het prachtig de oude graaf te horen vertellen over zijn ervaringen bij het leiden van het inmiddels zeer groot geworden familieconcern. Hij was vastbesloten later in de voetsporen van zijn grootvader te treden en wilde na de middelbare school Economie gaan studeren.

Veerle, die graag met haar handen werkte, had gekozen voor een studie archeologie en bewoonde sinds kort een kamer in het voorname grachtenpand, dat al jaren in het bezit was van de familie Brincksuylen. Door de gunstige ligging in het centrum van de stad werd het grote pand door meerdere leden van de familie gebruikt en Veerle vond het er best gezellig. Tijdens de weekenden en de schoolvakanties keerde ze toch steevast naar het ouderlijk kasteel terug. Ze hield van het leven op het platteland en was graag in het gezelschap van haar grootouders.

Sophia vond het heerlijk de twee jonge mensen zo vaak over de vloer te hebben, maar ze werd af en toe best moe van de onuitputtelijke energie, die de kinderen ten toon spreidden. Vooral Veerle kon zeer vermoeiend zijn en vroeg veel aandacht van haar grootmoeder. Het kwam Sophia dus wel goed uit haar kleindochter een poosje richting zolder te sturen.

“Oma, waar zit je met je gedachten?” Veerle zette haar kopje niet bepaald zachtjes op de salontafel en keek Sophia bezorgd aan. “Je wordt toch niet dement of zo, hè?”

“Hemeltje, nee, dat hoop ik toch niet.” De gravin schudde het hoofd. “Ik voel me nog veel te jong om weggestopt te worden in een verpleeghuis. Nee, ik dacht er eigenlijk over om Lambert te vragen of ik ook een keertje achter op zijn motor mee mag. Dat lijkt me wel wat.”

Veerle staarde de oude dame verbluft aan. Pas toen ze de twinkelende lichtjes in Sophia's ogen zag, begreep ze dat deze haar in het ootje nam. “Misschien kan hij ergens zo'n ding met een zijspan op de kop tikken, kunnen we samen mee!” stelde ze giechelend voor.

Een discreet kuchje onderbrak hun gelach. “Mevrouw, de dames van het dorpscomité zijn gearriveerd,” kondigde het onderwerp van hun gesprek aan.

“Dank je, Lambert, breng ze maar naar de bibliotheek, ik kom er zo aan,” zei Sophia en kwam een beetje moeizaam overeind uit de lage stoel.

Veerle sprong op en trok haar grootmoeder lachend omhoog. “Jong genoeg voor een motorritje, hè?” plaagde ze. “Volgens mij ben je eerder toe aan een uurtje bejaardengymnastiek.”

Sophia haalde uit om haar zogenaamd een oorvijg te verkopen, maar Veerle dook lachend weg. “Ga maar lekker roddelen met de dames, ik zie je straks wel weer!” riep ze over haar schouder en spurtte de grote hal door naar de voordeur.

In haar haast liep ze bijna de huishoudster, Johanna, omver, die juist met een stapel wasgoed op weg was naar de linnenkamer. 

“Nou, nou, juffrouw Veerle, een beetje rustiger kan ook wel,” mopperde ze. “Het is hier geen racecircuit!”

“Sorry, Johanna, ik zal het nooit meer doen!” Veerle wierp de huishoudster een stralende lach toe en verdween haastig naar buiten, hoofdschuddend nagekeken door de twee oudere vrouwen.

“Die maakt nog eens brokken, let op mijn woorden,” voorspelde de huishoudster somber.

“Ach, Johanna, ze is nog jong,” vergoelijkte de gravin de haast van haar kleindochter. “Met de jaren komt de rust ook wel.”

“Het is te hopen,” mompelde Johanna en omklemde de stapel wasgoed in een vastere greep. “Maar ik heb er een hard hoofd in!” Met een demonstratieve zwaai van haar heupen vervolgde ze haar weg naar de linnenkamer.



De volgende dagen bracht Veerle voornamelijk op zolder door. Ze vond het heerlijk om door de grote ruimtes te dwalen, die vol stonden met relikwieën uit vroeger tijden. Ze ontdekte koffers gevuld met prachtige Victoriaanse gewaden, dozen met oude boeken, kinderspeelgoed en natuurlijk door haar voorvaderen afgedankte meubels.

Er stond genoeg en ze vond het vreselijk moeilijk een keuze te maker. Met de hulp van de nuchtere Fien, die al jaren als dienstmeisje op kasteel Brincksuylen werkte, had ze uiteindelijk een aantal mooie stukken apart gezet.

Dromerig gleed haar hand over het donkere hout van het antieke schrijftafeltje, dat ze ergens uit een donkere hoek had opgedoken. Dit zou haar lievelingsmeubel worden, ze wist het zeker. De sierlijke gedraaide pootjes en het prachtige schrijfblad met daarboven de vakjes en laatjes voor het briefpapier en de pennen, alles getuigde van een groot vakmanschap van de maker. Veerle zou dolgraag willen weten aan wie het bureautje had toebehoord, maar haar grootmoeder had op haar vraag de schouders opgehaald.

“Het stond er al toen ik op kasteel Brincksuylen arriveerde,” herinnerde ze zich. “Van wie het geweest is… Ik heb geen idee.”

Met behulp van één van de meubelboeken uit de bibliotheek was Veerle te weten gekomen dat het schrijftafeltje dateerde uit de tweede helft van de negentiende eeuw en ze had speurend langs de portretten van haar voorouders gelopen om te zien wie in aanmerking zou kunnen komen als eigenaresse van het intrigerende meubel.

Uiteindelijk was haar blik gevallen op een portret van Emma van Rhijn, die in 1866 getrouwd was met Maurits Brincksuylen. Dat zou dus de oma zijn van de huidige graaf Vincent en enthousiast was ze naar haar grootvader gerend om te vragen of hij zich misschien kon herinneren dat zijn oma het bewuste bureautje in gebruik had.

Vincent had zich eens op het hoofd gekrabd en bekend dat hij in zijn jonge jaren geen enkele belangstelling had voor de inrichting van het kasteel. “Als je nou zou willen weten van wie de vuurwapens uit de wapenkast zijn…” had hij hoopvol gezegd, maar Veerle had hem snel de mond gesnoerd.

Graaf Vincents passie voor de militaire loopbanen van zijn voorvaderen was algemeen bekend, maar zijn langdradige verhalen, doorspekt met bloederige details, konden haar niet echt boeien. Dat was meer het terrein van haar broertje Stephan.

Peinzend keek ze nog eens naar het sierlijke tafeltje. Plotseling viel haar oog op één van de openstaande laatjes. Op de een of andere manier klopte er iets niet. De binnenkant van de lade was veel kleiner dan de buitenkant deed vermoeden. Of was dat gezichtsbedrog?

Nieuwsgierig boog ze zich over het bureautje heen en tastte met haar vingers de binnenkant van de lade af. Ze wist dat het in die tijd heel gebruikelijk was om een geheime ruimte in een bureau te maken en met groeiende opwinding gleden haar vingertoppen over het hout. Wat zou het fantastisch zijn om zo'n verborgen plekje na al die jaren te vinden!

Opeens slaakte ze een luide kreet, toen ze haar vingertoppen onverwacht openhaalde aan een scherp randje in het uiterste hoekje van de lade. “Au!”

Geschrokken trok ze haar hand terug en stak de bloedende vinger in haar mond. Het deed gemeen zeer, maar Veerle kon haast niet wachten tot het bloeden gestopt was. Ze wist zeker dat de oneffenheid in het hout iets te betekenen had en stak nu haar andere hand in het laatje.

Heel voorzichtig gleden haar vingers over het ruwe plekje en langzaam verhoogde ze de druk op het hout. Er gebeurde niets.

“Shit!” Een uitroep van teleurstelling ontsnapte aan haar lippen.

Nog eens drukte ze, maar weer gebeurde er niets. Opeens haakte haar nagel achter een soort lipje, dat meegaf en voor haar verbaasde ogen verdween de bodem met een schurend geluid in de achterwand van het laatje.

“Een dubbele bodem!” Opgetogen staarde Veerle naar het resultaat van haar inspanningen. Toen pas drong het tot haar door, dat er iets verborgen had gezeten onder het dunne hout.

“Wat is dat dan?” Zachtjes mompelend haalde Veerle met trillende handen het kleine pakje uit de schuilplaats tevoorschijn. “Het lijkt wel een boekje!”

Eerbiedig streek ze met haar vingers over de lederen kaft, die ondanks de ouderdom nog steeds een prachtige, dieprode kleur had. Nieuwsgierig opende ze het boekje en las hardop de in een ouderwets, krullerig handschrift geschreven woorden op het schutblad: 'Dagboek van Emma van Rhijn, geboren in het jaar des Heren 1843.'

Met open mond staarde Veerle naar de letters. Een rilling liep over haar rug. Dit was echt te gek voor woorden! Hier zat ze, op een donkere zolder, met een dagboek in haar handen dat ooit aan haar betovergrootmoeder had toebehoord!

Ze popelde om verder te lezen, maar na enige aarzeling deed ze het boekje toch weer voorzichtig dicht. Had ze wel het recht om hierin te kijken? Aan wie behoorde zoiets toe? Peinzend staarde ze naar haar vondst. Plotseling klaarde haar gezicht op. Natuurlijk, oma, die zou wel weten wat ze hiermee moest. Haastig repte ze zich met het kostbare boekje naar beneden.

Gravin Sophia zat in de salon te lezen, toen Veerle met haar vondst binnenstormde.

“Oma, kijk nou wat ik heb gevonden! Een dagboek!”

Sophia, geschrokken van de wilde binnenkomst, legde haastig haar boek opzij en zette haar leesbril af. “Veerle, wat is er? Wat heb je gedaan?” riep ze verontrust uit.

Haar kleindochter knielde bij de stoel en legde voorzichtig het boek op Sophia's knieën. “Kijk, oma, dit heb ik gevonden. Het zat in een geheim vakje.” Ze zweeg en keek Sophia met stralende ogen aan. “Het is van Emma, opa's oma. Maar ik heb niet verder gelezen, hoor. Ik wilde het eerst aan jou laten zien.”

Haar woorden drongen maar langzaam tot de gravin door. Ze nam het boekje in haar handen en vroeg verbaasd: “Heb je dit op zolder gevonden?”

Veerle knikte en vertelde snel het verhaal van haar ontdekking. “Maar ik durfde het niet zomaar te lezen, oma. Het is zoiets… intiems.”

Sophia staarde bedachtzaam naar het kleinood op haar schoot. “Ik denk dat je het best mag lezen,” zei ze aarzelend. “Want als het niet door jou gevonden was, had niemand ervan af geweten. Strikt genomen is je grootvader de eigenaar, dus hij moet uiteindelijk beslissen of je dit in mag kijken.” Ze gaf Veerle het dagboek terug en haar ogen straalden nu net zoals die van haar kleindochter. “Ik zou het best zelf willen lezen, wie weet wat er allemaal in staat!” bekende ze. “Denk je eens in, die Emma leefde meer dan honderdvijftig jaar geleden en door dit dagboek komen we ineens te weten hoe ze dacht en wat ze deed… Dat is toch fantastisch!”

“En als er nu een vreselijk familiegeheim in beschreven wordt?” plaagde Veerle. “Zo'n geheim, dat allang vergeten en begraven is, maar door mijn bemoeienis ineens naar boven komt? Ik weet het niet, er zit toch wel iets riskants aan.”

“Daarom moet je grootvader maar beslissen,” glimlachte Sophia. “Ik wil die verantwoording niet dragen. Het is per slot van rekening zijn familie!” Ze gaf Veerle een duwtje in de richting van de deur. “Ga maar gauw, volgens mij is hij met Stephan in de biljartkamer. Des te eerder kun je gaan lezen!”

Graaf Vincent was net zo verrast als zijn vrouw, toen Veerle hem op de hoogte bracht van haar vondst. Het lezen van het dagboek liet hij echter graag aan zijn kleindochter over. “Ik heb geen geduld om me erin te verdiepen,” bekende hij. “En als ik eerlijk ben, het dagboek van een jong meisje interesseert me niet echt, ook al is het door mijn eigen oma geschreven. Zoiets gaat toch meestal over de liefde en wat of ze aan moest trekken en zo? Nee, ik vertrouw de inhoud met een gerust hart aan jou toe.”

Overgelukkig installeerde Veerle zich met het dagboek bij Sophia in de salon. Vol enthousiasme probeerde ze de eerste bladzij te lezen, maar al snel keek ze teleurgesteld op. “Het lijkt wel een vreemde taal!” verzuchtte ze. “Ik moet iedere regel wel zes keer lezen, voor ik begrijp wat er staat. En dat handschrift… Er staan zoveel lussen en krullen in, dat ik er nauwelijks een letter in herken!”

Haar grootmoeder glimlachte. “Ja, zoiets had ik wel verwacht. In die tijd spraken en schreven ze heel anders dan nu. Taal verandert immers zo snel, zonder dat we het eigenlijk merken. Kijk maar naar mijn vriendin Stella, die in de jaren vijftig naar Canada emigreerde. Toen ze vorig jaar voor het eerst terug was in Nederland, bekende ze me dat ze haar kleinkinderen nauwelijks kon verstaan. Toch sprak ze vrijwel accentloos Nederlands, alleen al die nieuwe uitdrukkingen en woorden, die bij ons ongemerkt ingeburgerd waren, had zij niet meegekregen.”

“Nou, misschien went het,” verzuchtte Veerle hoopvol en verdiepte zich met hernieuwde moed in het dagboek.



Het dagboek van Emma was in de volgende dagen het onderwerp van gesprek. Tijdens de avondmaaltijden deed Veerle getrouw verslag van de wederwaardigheden die in dagboek opgetekend waren.

De eerste aantekeningen waren gemaakt toen Emma achttien was, zo oud als Veerle nu. Ze schreef uitgebreid over haar dagelijks leven, dat grotendeels bestond uit feestelijke diners op de landgoederen in de omgeving en het helpen van haar moeder bij het bestieren van de huishouding.

De eerste verwijzing naar de familie Brincksuylen kwam een jaar later. Ze beschreef hoe ze tijdens een bal op kasteel Brincksuylen ten dans was gevraagd door Maurits, de jongste zoon van het geslacht Brincksuylen. De volgende bladzijden stonden vol lovende woorden over de jonge man, die haar geheel volgens de etiquette van die tijd het hof maakte.

Gelukkig viel de jongeman ook bij Emma's ouders in de smaak en het stel kreeg toestemming zich te verloven. Een huwelijk moest echter wachten tot Maurits zijn dienstplicht vervuld had, maar gelukkig zou dat maar vier jaar duren. In die tijd kon Emma zich bezighouden met het maken van haar uitzet, die bewaard werd in de grote bruidskist.

Naarmate de jaren verstreken werden de aantekeningen in het dagboek steeds minder. In het leven van de verloofde Emma gebeurde niet veel opwindends meer en de lange scheiding van Maurits vervaagde de heftige gevoelens, die het jonge meisje in de eerste ontmoetingstijd zo uitgebreid beschreven had.

Veerle, vastbesloten het hele dagboek te lezen, kwam juist in de verleiding om het inmiddels behoorlijk saaie geschrift toch maar weg te leggen, toen er plotseling een opleving kwam in het verhaal. Ze was inmiddels beland in 1865, het jaar waarin Emma tweeëntwintig jaar zou worden. Het was in die zomer, dat het leven van Emma voor altijd zou veranderen.



‘Vandaag had ik op weg naar Brincksuylen een onverwachte ontmoeting met een knappe jongeman.’

Zo begon Emma's beschrijving van de gebeurtenissen van die periode. Veerle trok haar wenkbrauwen op. Zo, zo, een knappe jongeman? Dat beloofde wat. Geboeid las ze verder en naarmate het verhaal vorderde, bekroop haar een steeds groter gevoel van onwerkelijkheid.

Die avond verscheen ze helemaal ontdaan aan het diner, waar de andere familieleden haar bezorgd aankeken.

Gravin Sophia, geschrokken van haar witte gezichtje, vroeg angstig: “Veerle, kindje, is er iets?”

Veerle schudde afwerend het hoofd. “Laat me maar even, oma. Ik moet even bijkomen.”

“Heb je soms een spook gezien?” plaagde Stephan. “Dat komt ervan, als je in oude dagboeken gaat zitten snuffelen. Die Emma vindt het vast niet leuk dat je haar intiemste gedachten zit te lezen en nu komt ze bij je spoken!” Hij maakte een paar griezelige geluiden, maar hield abrupt op, toen Veerle in huilen uitbarstte en hysterisch begon te schreeuwen: “Hou op! Hou op, hou op, hou op!”

De graaf en gravin keken elkaar ontsteld aan.

Sophia gooide haastig haar servet op tafel en repte zich naar haar kleindochter. “Toe, lieverd, stil maar, wat is er dan?” Ze sloeg haar arm om Veerles schouder en leidde haar met zachte hand de eetkamer uit. “Stil maar, kindje, het komt allemaal wel goed.”

Ze bracht de hevig snikkende Veerle naar de salon en gebaarde naar de op het gegil haastig toegesnelde Lambert een drankje in te schenken. Ondertussen streelde ze zachtjes over het zwarte, golvende haar van haar kleindochter en mompelde wat kalmerende woordjes.

De cognac die Lambert haar aanreikte, had al snel de beoogde uitwerking en Veerles gierende snikken werden gelukkig een stuk minder hysterisch.

Sophia haalde opgelucht adem, toen Veerle door haar tranen heen een glimlachje produceerde. “Hè, gelukkig, zo ken ik je weer,” zei ze en veegde met haar kanten zakdoekje de laatste tranen van Veerles gezichtje. “Zo, dat is beter. Maar nu wil ik wel weten wat er aan de hand is.”

Veerle knikte en snufte nog een beetje na. “Het… het kwam… door het dagboek,” hikte ze. “Het… het was zo zielig, oma!”

Sophia zag de ernst van de situatie wel in en verbeet haar glimlach. “Wil je er al over praten?” informeerde ze ernstig.

“Ja, maar het is wel een lang verhaal, hoor.”

“En mogen de anderen het ook horen?” vroeg Sophia verder.

Veerle knikte.

De oude gravin stond op. “Nou, kom op, dan gaan we terug naar de eetkamer. Je grootvader en Stephan willen vast ook horen, waarom je zo van streek bent.”

Veerle was inmiddels een stuk bijgekomen en haalde nog eens diep adem. “Sorry, hoor, het kwam gewoon omdat ik de hele middag in het dagboek heb zitten lezen. Toen Stephan zo flauw deed, ging het even helemaal mis.”

“Geeft niets, lieverd, dat kan iedereen overkomen,” vond de gravin opgelucht en gaf Veerle een arm. “Kom, ik ben heel benieuwd naar je verhaal.”

Ze keerden terug naar de eetkamer, waar Stephan zijn zus een beetje schaapachtig aankeek.

“Zeg maar niks, het is al over,” zei Veerle snel en gaf hem een aai over zijn bol. “Jij kon er niets aan doen, het kwam door het dagboek.” Ze schoof aan tafel en wachtte tot Fien de soep voor hen neerzette. “Zal ik dan nu maar vertellen wat ik in het dagboek gelezen heb?”

“Ga je gang, meisje,” zei Sophia en ze keek haar kleindochter bemoedigend aan.

“Goed dan,” begon Veerle. “In de zomer van 1865 ontmoette Emma een zigeunerjongen, ene Ramon. De zigeuners kwamen elk jaar hiernaartoe vanwege de dorpskermis en mochten dan kamperen op een weiland van kasteel Brincksuylen. Er waren nooit problemen geweest en de dorpelingen ontvingen de zigeuners altijd vriendelijk. De kermis was een belangrijk evenement en ze waren blij dat de zigeuners hun dorp steeds weer aandeden. Iedereen verheugde zich op het feest en ook Emma had plannen gemaakt om er samen met een vriendin naartoe te gaan.”

Geboeid luisterde de anderen naar het verhaal van Veerle. Ze waren stuk voor stuk razend benieuwd hoe het verder zou gaan.

“Op een dag, toen ze op weg was naar kasteel Brincksuylen om de moeder van Maurits op te zoeken, kwam ze die Ramon dus tegen. Nou, het was liefde op het eerste gezicht en Emma vergat meteen dat ze een deugdzame verloofde dame was.” Veerle zweeg even toen Fien binnenkwam om de soepborden te verwisselen voor het hoofdgerecht.

Met behulp van Lambert stonden de schalen snel op tafel en nadat het personeel zich discreet had teruggetrokken, ging Veerle verder: “Natuurlijk wist ze dat ze veel op het spel zette door een relatie aan te gaan met Ramon, maar schrijft ze in haar dagboek, ze kon niet anders. Haar gevoelens voor Ramon waren zo hevig, dat ze besloot om na de kermis met de groep mee te trekken. Hij had haar meermalen meegenomen naar het weiland waar de groep bivakkeerde en ook 's nachts glipte ze regelmatig uit huis weg om bij hem te kunnen zijn. Het in haar ogen wilde en vrije zigeunerleven was zo aantrekkelijk, dat ze er letterlijk alles voor wilde opgeven. De andere zigeuners waren niet echt blij met hun relatie, maar omdat ze door de dorpelingen altijd vriendelijk ontvangen waren, accepteerden ze de keuze van Ramon en werd Emma met respect behandeld. Haar eigen ouders en de familie van Maurits merkten wel dat Emma veranderde, maar in de drukte van de jaarmarkten en de voorbereidingen voor de feesten kreeg ze meer vrijheid dan normaal. En daar maakte ze dan ook flink gebruik van.”

Weer stopte Veerle even. Ze nam een hapje groente, maar slikte het snel door in de haast om het verhaal verder te vertellen.

“Op de laatste dag van de kermis stond haar reistas gepakt. De zigeuners zouden 's nachts alles opbreken en vroeg in de morgen verder trekken naar een volgend dorp. Emma was vastbesloten mee te gaan en had haar vertrek zorgvuldig gepland. Die avond zou ze zoals iedereen naar het dorpsplein gaan, maar de bedoeling was dat Ramon haar halverwege naar zijn woonwagen zou brengen. Emma, die haar ouders niet

nodeloos ongerust wilde maken, had een brief achtergelaten op haar kamer en vertrouwde erop dat die pas de volgende ochtend gevonden zou worden, wanneer zij en Ramon al ver weg waren.

Het liep anders. Want één van de bedienden vond haar brief en kreeg argwaan. Hij bracht het epistel naar Emma's vader, die uiteraard woedend was dat zijn dochter er met een zigeuner vandoor ging. Hij ronselde een aantal dorpsbewoners, waaronder ook twee broers van Maurits Brincksuylen en stoof op zijn paard naar het zigeunerkamp.”

Ademloos luisterde Sophia toe. Haar kleindochter kon goed vertellen. Ze bouwde de spanning prima op.

“Pas maanden later was Emma in staat om de gebeurtenissen van die avond in haar dagboek op te tekenen. Het schijnt dat er een gigantisch gevecht plaatsvond tussen de mannen van het dorp en de zigeuners. Emma werd met veel geweld uit de woonwagen, waar ze zich schuilhield, gesleurd en Ramon, die haar tot het laatst toe verdedigde, werd voor haar ogen door een broer van Maurits doodgestoken. Inmiddels was het hele dorp op het tumult afgekomen en iedereen keerde zich nu tegen de zigeuners, die niets anders konden doen dan de aftocht blazen. Het lijk van Ramon namen ze mee en niemand heeft hen ooit nog teruggezien. En Emma, die uiteraard helemaal hysterisch was, werd door haar vader naar huis gebracht en voor straf maanden in haar kamer opgesloten.”

“Jeetje!” riep Stephan uit, die ademloos had geluisterd. “Dat is nog eens een verhaal. Wacht maar tot ze dat op school horen!”

“Maar het is nog niet uit,” zei Veerle. “Na die afschuwelijke avond begonnen er ineens vreemde dingen op het kasteel en in het dorp te gebeuren. Onverklaarbare ongelukken, een plotselinge dood, brand… Het vreemde was, dat er altijd iemand van de familie Brincksuylen bij was betrokken. Het duurde dan ook niet lang voordat gefluisterd werd, dat de zigeuners een vloek over Brincksuylen hadden uitgesproken. En niet lang daarna maakten de bedienden melding van een geest, die door de gangen van het kasteel waarde, op zoek naar zijn Emma!”

Er viel een stilte na haar verhaal.

Graaf Vincent schraapte zijn keel. “Nou, dat was me de geschiedenis wel,” zei hij een beetje ontdaan. “Wie had dat achter mijn lieve omaatje gezocht? Maar wat raar dat ik hier nooit eerder iets over heb gehoord.”

“Niemand durfde hardop over de gebeurtenissen te spreken, uit angst dat de vloek van de zigeuners ook op hen zou overgaan,” verklaarde Veerle. “Toen vastgesteld was dat Emma niet in verwachting was van haar zigeuner, waar haar ouders uiteraard heel bang voor waren geweest, werd ze bij haar vader geroepen. Hij zette haar voor de keus: in het klooster gaan of de hele episode vergeten en het huwelijk met Maurits gewoon doorzetten. De familie Brincksuylen, die in die periode nogal wat geldgebrek had, zou in ruil voor een flink bedrag in het huwelijk toestemmen op voorwaarde dat er nooit meer over de gebeurtenissen gepraat werd. Emma had natuurlijk geen echte keus. Het klooster was in die tijd synoniem voor levenslange opsluiting en dus besloot ze te kiezen voor het huwelijk met Maurits, dat in het voorjaar van 1866 zou plaatsvinden. Haar woede en verbittering over de moord op haar geliefde probeerde ze getrouw aan haar belofte weg te stoppen en daarom beëindigde ze ook haar dagboek. Op de laatste bladzijde kon ze het niet laten iets van haar emoties op te schrijven. Het dagboek eindigt met de woorden: 'Moge zijn ziel voor eeuwig dansen rond het vuur van zijn volk en het onrecht wreken, dat ongewild door mijn liefde voor hem is ontstaan. Pas dan zal ik vrede hebben en met mij mijn nageslacht.' En daarmee eindigt het verhaal van Emma.” Veerles ogen vulden zich weer met tranen, toen ze Emma's laatste woorden herhaalde. “Sorry, hoor, maar ik vind dat zo ontroerend,” snufte ze verontschuldigend. “Het klinkt zo dramatisch, maar tegelijkertijd zo recht uit haar hart.”

“Het is ook ontroerend,” vond gravin Sophia. “Ik kan me haar gevoelens best voorstellen. Het arme kind, helemaal klem in het keurslijf van die tijd.”

“Tja,” mompelde graaf Vincent, “dat was me het drama wel.” Hij schraapte nog maar eens zijn keel en keek Stephan aan. “Wat vind jij, jongeman?”

Stephan haalde zijn schouders op. “Ik vond het wel spannend,” was zijn laconieke antwoord. “Maar het is wel typisch een meidenverhaal. Wie wordt er nou verliefd op een zigeuner? Dat is toch vragen om moeilijkheden!”



Het dagelijks leven op Kasteel Brincksuylen ging ondanks Veerles dramatische onthullingen gewoon door. Gravin Sophia kreeg het steeds drukker met de voorbereidingen voor het jaarlijkse dorpsfeest en woonde vergadering na vergadering bij. Daarnaast was ze ook regelmatig te vinden in haar juwelierszaak, waar men door de vakanties van het personeel handen tekort kwam.

Haar man, die na zijn pensionering het familiebedrijf in handen van zijn oudste zoon Oscar had gegeven, nam Stephan regelmatig mee om een kijkje te nemen op het concern. Of de werknemers daar nou zo blij mee waren, was niet bekend, maar Stephan en zijn grootvader hadden het tijdens die uitstapjes prima naar hun zin.

Zo bleef er voor Veerle weinig anders over dan zichzelf te vermaken. De plannen voor het opknappen van de torenkamer stonden op een laag pitje, omdat Sophia op dit moment geen tijd had om Veerle te helpen bij het uitkiezen van de noodzakelijke dingen. Hoewel Veerle regelmatig zelf de stad in ging om in woonwinkels te snuffelen, durfde ze zonder de goede raad van haar grootmoeder geen definitieve beslissingen te nemen.

Die ochtend had ze voor Dorien, de kokkin, aardbeien geplukt in de moestuin en later had ze de dienstmeisjes Fien en Fleur geholpen met het poetsen van het zilveren bestek. De drie meisjes konden het opperbest met elkaar vinden en er werd aan de grote keukentafel heel wat afgegiecheld. Aan de pret kwam snel een einde toen Johanna, de huishoudster, de keuken was binnengezeild. Met een verwijtende blik naar Dorien, die het allemaal wel best vond, had ze Veerle zonder pardon de keuken uitgezet. Volgens Johanna hoorde de kleindochter van de graaf en gravin immers niet in de keuken thuis en zeker niet om bestek te poetsen.

Dus was Veerle een beetje landerig naar het terras geslenterd, waar ze verveeld in een tuinstoel neerviel. Wat zou ze nu eens gaan doen? Haar ogen afschermend tegen de felle zon keek ze dromerig de tuin rond. Zou het in Emma's tijd ook al zo geweest zijn? En had zij misschien ook in deze tuin gezeten?

De zon brandde op Veerles gezicht terwijl ze zich soezerig overgaf aan haar dromerijen. Ze zag de jonge Emma voor zich, lopend over de landweggetjes, genietend van de klaprozen en de madeliefjes.

Veerle soesde verder. Wat zou ze graag de kamer willen zien, waar Emma zo vaak in haar dagboek had zitten schrijven en het weiland, waar de woonwagens hadden gestaan.

Plotseling ging ze rechtop zitten: Dat was het! Ze zou aan de hand va Emma's dagboek al die plaatsen gaan bekijken, waar de gebeurtenissen van die bewuste zomer zich hadden afgespeeld. Natuurlijk zou veel ervan verdwenen zijn, maar dat gaf niet. Ze zou in ieder geval iets te doen hebben. Veerles ogen begonnen te stralen. Snel overdacht ze wat ze nodig had: een rugzakje, notitieblok, pen, proviand, een fiets en natuurlijk het dagboek zelf. Haar landerige stemming verdween als sneeuw voor de zon, nu ze haar doel gevonden had.



Nog diezelfde middag fietste Veerle met een kalm gangetje naar het voormalig ouderlijk huis van Emma. Het landgoed Rhijnstaete grensde aan dat van kasteel Brincksuylen, maar de villa zelf lag op zo'n tien kilometer afstand.

Het landgoed was na de dood van Emma's vader in handen van haar oudere broer Edward overgegaan, die helaas alleen dochters had gekregen. De naam Van Rhijn was bij gebrek aan mannelijke opvolgers alleen nog terug te vinden in de naam van het landgoed.

Volgens Sophia's informatie werd de villa op dit moment bewoond door ene barones Van Willighen, die na de dood van haar man een nogal teruggetrokken leven leidde. De oude dame werd weliswaar af en toe in het dorp gezien in gezelschap van haar kleinzoon, maar ze was er goed in geslaagd zich geheel en al afzijdig te houden van alle sociale verplichtingen.

Veerle had besloten op de bonnefooi naar het landgoed te rijden en eerst eens poolshoogte te nemen. Daarna kon ze altijd nog aanbellen.

Ze genoot van haar fietstocht over de rustige landweggetjes. Soms passeerde ze een weiland met loom grazende koeien, die haar nieuwsgierig nakeken. Veerle had geen haast en stapte regelmatig af om van het mooie uitzicht te genieten of een fluweelzachte paardenneus te strelen.

Ongemerkt was ze in de buurt gekomen van de hoofdingang van het landgoed Rhijnstaete. Bij het grote, smeedijzeren hek stapte ze af en keek nieuwsgierig door de spijlen. Het grote huis was vanaf deze plaats niet te zien en gezien de verwaarloosde staat van de oprijlaan werd die niet al te vaak gebruikt.

Veerle fronste haar wenkbrauwen. Ze kon geen bel ontdekken op de twee pilaren, die het hekwerk steunden en het grote slot gaf wel aan, dat bezoek niet erg op prijs werd gesteld. Ze haalde een landkaart uit haar fietstas en bestudeerde de mogelijkheden om op een andere manier bij het huis te komen. Volgens de kaart was de enige toegang tot het landgoed die waar ze nu voor stond.

Peinzend keek Veerle om zich heen. Een lange, hoge muur, overwoekerd door klimop, gaf de grens aan tussen de openbare weg en het privébezit. Ze besloot de muur een poosje te volgen om te zien of er misschien verderop nog een doorgang was.

Langzaam fietste ze verder. Na een paar kilometer ging de muur over in een afrastering van prikkeldraad en boog af van de openbare weg. Voor zover Veerle kon zien, liep er geen paadje langs en besluiteloos stapte ze weer af. Wat moest ze doen?

Resoluut zette ze haar fiets tegen een boom en hees de kleine rugzak wat vaster op haar rug. Ze liet zich toch niet tegenhouden door een beetje prikkeldraad?

Toch een beetje schichtig om zich heen kijkend, wurmde ze zich onder de afrastering door. Ze baande zich een weg door het dichte struikgewas in de hoop snel op een meer begaanbaar pad te komen. Inderdaad ontdekte ze na een paar honderd meter een smal bospaadje. Het lopen ging nu een stuk makkelijker en opgewekt volgde ze het slingerende weggetje. Ze hoopte maar dat ze in de goede richting liep, want ze had geen enkel idee waar het haar naartoe zou leiden.

Na een kwartiertje zag ze het voor zich lichter worden en ze vermoedde dat daar een open plek was. Behoedzaam liep ze verder, ze had weinig zin om argeloos in de armen van een of andere jachtopziener te lopen. Ze bevond zich per slot van rekening op verboden terrein.

Aan de rand van het bos bleef ze voorzichtig staan. Een kreet van verbazing ontsnapte aan haar lippen toen ze zag wat de bomen tot nu toe verborgen hadden gehouden. Voor haar lag een klein vennetje, waarop een overvloed aan prachtig bloeiende roze en witte waterlelies dreef. De oevers stonden vol met blauwe bosanemoontjes en onder de bomen pronkten de meest groene koningsvarens die ze ooit gezien had.

Ze deed een paar stappen in de richting van het water en liet zich toen langzaam op een oude boomstronk zakken. Vol bewondering keek ze om zich heen en liet de serene rust, die op deze bijzondere plek gewoon voelbaar was, over zich heen komen.

Ruim een half uur bleef ze genieten van de mooie natuur, terwijl ze ondertussen een paar door Dorien gemaakte sandwiches opat. Toen stond ze met een diepe zucht op, klopte het vuil van haar achterste en besloot het kronkelweggetje langs het water te volgen.

Een tiental meters verder boog het pad van het water af en leidde haar het bos weer in. Toch wel een beetje ongeduldig, omdat ze tot nu toe nog geen glimp van het huis had kunnen opvangen, stapte Veerle stevig door. Er leek geen eind aan de bebossing te komen en ze begon te vrezen dat ze in kringetjes aan het ronddwalen was. Die oude eik, met die verschroeide takken, had ze die al niet eens eerder gezien?

Aarzelend bleef ze staan. Alles leek ook zo op elkaar en ze was natuurlijk helemaal vergeten om op de stand van de zon te letten, zoals opa haar had geleerd.

Plotseling drong uit de verte het geluid van stemmen tot haar door. Het leek haar kant op te komen en verschrikt keek ze om zich heen, op zoek naar een schuilplaats. Snel dook ze in het dichte struikgewas naast het pad en maakte zich zo klein mogelijk. Het hart bonsde haar in de keel, want opeens realiseerde ze zich dat niemand wist dat ze hier was. Als haar nu eens iets verschrikkelijks zou overkomen?

Angstig luisterde ze hoe de voetstappen dichterbij kwamen. Nog even en de onbekende wandelaars zouden rond de bocht in het pad verschijnen. Plotseling begon er in de verte een klok te luiden en een mannenstem zei: “Vier uur! We moeten terug. De

barones houdt er niet van als ik te laat ben.”

“Onzin,” bitste een andere mannenstem. “Je laat je veel te veel koeioneren door dat oude mens.”

“Dat oude mens is toevallig mijn grootmoeder,” merkte de eerste man op. “En ik ben haar veel verschuldigd.”

“Volgens mij heb je je schulden allang ingelost,” vond de ander. “Man, word toch eens volwassen! Hier, neem een sigaret en relax. Ze kan heus wel een kwartiertje wachten.”

“Nee, dank je,” weerde zijn metgezel af. “Ik ga nu terug.”

Veerle hoorde hoe de voetstappen zich verwijderden. Ze bleef nog even zitten waar ze zat, maar toen alles weer rustig was, kwam ze opgelucht uit haar schuilplaats tevoorschijn. Gelukkig, ze hadden haar niet opgemerkt.

Voorzichtig liep ze naar de bocht in het pad. De beide mannen waren ongetwijfeld vanuit het huis gekomen en ondanks de angstige ogenblikken van daarnet kon ze haar nieuwsgierigheid naar de villa niet bedwingen. Ze had er echter niet op gerekend, dat één van de mannen was achtergebleven. Net om de bocht stond hij op zijn gemak een sigaret te roken en Veerle kon ternauwernood een botsing vermijden.

“Hé, wat zullen we nu hebben?” riep de man verbaasd uit. Hij gooide zijn sigaret weg en pakte Veerle nogal hardhandig bij haar arm. “Hier blijven, juffertje, leg jij maar eens even uit wat je hier doet.”

“Au!” Veerle probeerde zich tevergeefs los te rukken. “Laat me los, je doet me pijn. Ik zal heus niet weglopen, hoor.” Ze keek haar belager woedend aan, maar haar boze blikken maakten geen enkele indruk.

De man liet zijn greep iets verslappen, maar hield haar angstvallig in de gaten. “Ik wil eerst weten wie je bent en wat je hier doet,” gromde hij.

Veerle zwichtte. “Oké, ik weet dat ik hier niet mag zijn, maar ik heb een goede reden. Als je me loslaat, zal ik alles vertellen.”

De man keek nog wat argwanend, maar Veerle glimlachte hem zo ontwapenend toe, dat hij begon te aarzelen. Ondertussen probeerde Veerle in te schatten wie ze voor zich had. De man was lang niet zo oud als ze eerst gedacht had, hooguit een jaar of dertig. Met zijn donkere ogen, zwarte haren en ongeschoren gezicht kwam hij een beetje angstaanjagend over, maar een onverwachte glimlach bracht ineens een totale verandering teweeg in zijn knappe gelaatstrekken. Helderwitte tanden flitsten haar tegemoet en zijn donkere ogen begonnen te glanzen van de ingehouden pret.

“Volgens mij schrok jij net zo hard van mij als ik van jou!” Hij keek haar vragend aan.

Veerle knikte, opgelucht dat hij haar arm had losgelaten. Ze wreef over de pijnlijke plek en mompelde: “Dat wordt vast een blauwe plek.”

“Sorry, het was niet mijn bedoeling je pijn te doen,” verontschuldigde de man zich. “Je kwam ook zo onverwachts uit het bos rennen. Ik dacht dat je me wou aanvallen.”

“Waarom zou ik?” Veerle staarde hem verbaasd aan. “Ik wilde graag een blik werpen op het huis, maar ik dacht dat jullie allebei weg waren gelopen. Dus toen ik jou zag staan…” Ze zweeg en haalde haar schouders op. “Nou ja, het is niet anders.”

Haar onverhoedse tegenstander stak zijn hand uit. “Ik ben Martin Culemborg, een vriend van de familie Van Willighen.”

“Veerle van Aerendonck,” mompelde Veerle en schudde zijn hand. “Ik woon op kasteel Brincksuylen.”

“Zo…” Martin bood haar een sigaret aan, die ze met een hoofdschudden weigerde. “Jij bent dus een buurmeisje? Nou, dat zal geen verschil maken voor de barones. Ze houdt er niet van als mensen over haar landgoed dwalen.”

Veerle schrok. “Ze hoeft er toch niets van te weten? Ik ga gewoon dezelfde weg terug als ik ben gekomen. Als jij niets zegt, weet niemand dat ik hier was.”

Martin grinnikte. “Ik maak maar een grapje,” legde hij uit. “Als jij me vertelt, wat je hier doet, zal ik niets verklappen.”

Veerle keek een beetje schaapachtig naar hem op. “Het komt eigenlijk door Emma's dagboek. Ik verveelde me en bedacht dat ik wel graag wilde zien, waar ze gewoond had en zodoende kwam ik naar de villa. Het hek was op slot en toen ben ik maar onder het prikkeldraad doorgekropen. Snap je?”

Martin schudde het hoofd. “Emma… Ik ken helemaal geen Emma. Is dat een vriendin van je? Ze kan hier onmogelijk gewoond hebben, want dan zou ik haar wel gekend hebben. Ik kom hier al vijfentwintig jaar over de vloer.”

Veerle schoot in de lach. “Nee, Emma is geen vriendin, ze was mijn betovergrootmoeder!”

Totaal verbijsterd keek Martin haar aan. “Je wat…? Hemeltje, hoe oud is ze dan?”

“Ze is allang dood,” legde Veerle een beetje ongeduldig uit. “Ik vond haar dagboek en… Nou ja, Emma is op Rhijnstaete geboren en heeft hier gewoond tot ze met mijn betovergrootvader trouwde. Ik was gewoon nieuwsgierig, dat is alles.”

Het begon Martin een klein beetje te dagen. “Ik zou graag het hele verhaal willen horen,” zei hij teleurgesteld, “maar ik moet terug naar het huis.” Hij aarzelde en ging toen verder. “Heb je vanavond iets te doen? Misschien kunnen we iets drinken in het dorpscafé, dan kun je me alles van voren af aan uitleggen.”

Nu was het Veerles beurt om te aarzelen. Een afspraakje met een onbekende zou door haar grootouders niet echt op prijs gesteld worden. Aan de andere kant kon haar in het dorpscafé niet veel overkomen. De dorpsbewoners kenden haar allemaal van gezicht en zouden als dat nodig was meteen ingrijpen. “Goed,” stemde ze toe. “Misschien kun jij me dan iets meer vertellen over de geschiedenis van Rhijnstaete.”

“Akkoord!” Martin wierp haar weer een flitsende glimlach toe. “Dan zie ik je rond een uur of acht. Weet je zeker dat je de weg terug kunt vinden? Of moet ik een stukje met je meelopen?”

“Nee, hoor,” weerde Veerle haastig af. “Ik loop gewoon dit weggetje af, dan kom ik automatisch bij het vennetje. Vandaar is het nog maar een klein stukje naar mijn fiets.” Ze stak haar hand op ten afscheid en draaide zich om. “Nou, ajuus dan, hè, tot vanavond!”

“Ajuus!” beantwoordde Martin haar amicale groet en keek de slanke meisjesgestalte peinzend na. Hoe oud zou ze zijn, achttien, negentien? Het was niet zijn gewoonte om afspraakjes te maken met zo'n jong ding, maar er was iets in haar aantrekkelijke gezichtje dat hem boeide. Of was het haar verwarde verhaal, dat zijn nieuwsgierigheid had gewekt? Hij haalde zijn schouders op en begon fluitend in de richting van het grote huis te lopen. Christian zou niet weten waar hij bleef.

De gedachte aan Christian verdreef zijn vrolijke stemming. Die jongen was niet goed wijs om zich zo door zijn grootmoeder te laten commanderen. Vroeger, toen ze nog klein waren en Christians ouders nog leefden, was een logeerpartij op Rhijnstaete een feest. Zijn vader en die van Christian hadden bij elkaar op school gezeten en na hun beider huwelijk was de vriendschap blijven bestaan. Ook toen de kinderen geboren werden, bleven ze vrienden en Martin dacht met plezier terug aan al de vakanties die hij op het landgoed had doorgebracht.

Soms verbleven ze wekenlang in de grote villa en terwijl de ouderen zich overgaven aan voor die tijd nogal losbandige feesten, vermaakten hij en Christian zich opperbest in het bos of op de donkere zolders van het huis.

Ook in die tijd was de oude barones al een veeleisend persoon geweest, die de vrolijke levensstijl van haar dochter sterk afkeurde. Toen Christians ouders bij een ernstig treinongeluk in Oostenrijk om het leven waren gekomen, greep ze haar kans en had ze zelf de opvoeding van de in die tijd twaalfjarige jongen op zich genomen.

Martin en zijn ouders waren niet langer welkom op Rhijnstaete, maar een ongewoon driftige Christian had er op gestaan dat zijn vriendje tijdens de schoolvakanties mocht komen logeren. De barones had schoorvoetend toegegeven, maar echt welkom had Martin zich sinds die tijd niet meer gevoeld. Hij werd getolereerd, maar daar was ook alles mee gezegd.

Toch was hij blijven komen, ook omdat hij de steeds meer vereenzamende Christian niet in de steek wilde de laten. In de loop der jaren vroeg hij zich menigmaal af, of vriendschap gebaseerd op medelijden wel echt vriendschap was.

Onder invloed van de barones was de vrolijke en spontane Christian veranderd in een norse, verbitterde jongeman, die alles en iedereen wantrouwde. Tijdens zijn schooltijd op het plaatselijk gymnasium werd hij door de chauffeur van de barones gehaald en gebracht, waardoor hij een buitenbeentje werd. Een verdere opleiding vond de barones niet nodig en na zijn eindexamen bracht hij al zijn tijd op het landgoed door.

Natuurlijk had Martin geprobeerd zijn vriend los te rukken uit de klauwen van de barones, maar al zijn pogingen waren stukgelopen op de halsstarrige loyaliteit van zijn vriend.

“Ik ben het enige nog levende familielid dat ze heeft,” had Christian gezegd. “Zij heeft me in haar huis opgenomen en ik ben het haar verschuldigd om tot aan haar dood voor haar te zorgen.”

Wat Martin ook zei of deed, hij bleef bij zijn standpunt. Uiteindelijk had Martin moeten accepteren dat zijn jeugdvriendje een wereldvreemde kluizenaar geworden was. Slechts zijn bezoeken brachten nog een beetje glans in het kleurloze bestaan op Rhijnstaete en dat was dan ook de enige reden dat hij bleef komen, al was het niet meer zo vaak als vroeger. De benauwende sfeer stond hem steeds meer tegen en aangezien Christian de wereld slechts kende van televisiebeelden en af en toe een bezoek aan het dorp, was er tussen de beide mannen weinig gesprekstof overgebleven.

Martin zuchtte. Hij miste de aanstekelijke vrolijkheid van zijn vriendin Annemieke, die hem pertinent weigerde te vergezellen op zijn bezoekjes aan Rhijnstaete. Ze benutte zijn afwezigheid om haar eigen kennissen en vriendinnen op te zoeken en vond dat duizendmaal leuker dan een gezamenlijk verblijf op Rhijnstaete. Martin kon het haar niet kwalijk nemen. Hij haatte de oude dame, die voor dit alles verantwoordelijk was en wenste vurig dat hij op de een of andere manier een eind kon maken aan de grauwe levensomstandigheden van zijn vriend.

Zoals hij had verwacht, stond Christian al op de uitkijk.

“Waar bleef je nou?” vroeg hij verwijtend, terwijl hij Martin gehaast bij de arm pakte. “Je weet toch dat we om half vijf een sherry drinken in de bibliotheek? De barones zit al te wachten.”

Martin vermande zich. Het had weinig zin om Christian te overtuigen van de meedogenloze indoctrinatie van de barones. De hersenspoeling was al te lang aan de gang. Dus glimlachte hij en sloeg kameraadschappelijk zijn arm om de schouder van zijn oude vriend. “Kalm maar, ik ben er nu toch,” stelde hij hem gerust. “Ik ben wel toe aan een glaasje. Denk je, dat de barones whisky in huis heeft?”

Geschokt keek Christian naar hem op. “Whisky? Ben je gek geworden. Om half vijf drinken we sherry!”

Haastig probeerde Martin zijn misstap goed te maken. “Oké, oké! Ik begrijp het al. Sherry moet het zijn en sherry zal het wezen!”



Die avond werd Veerle door Rens, de stalmeester, die als het nodig was ook als chauffeur fungeerde, met de auto naar het dorp gereden. Gravin Sophia had erop gestaan ondanks Veerles protesten.

“Ik vind het prima dat je er even uit wilt, maar Rens brengt je,” had ze op gedecideerde toon gezegd. “Wij hebben hem vanavond niet nodig, dus hij blijft in het dorp op je wachten. En geen ‘ja, maar…’, want anders blijf je gewoon thuis.”

Veerle, een beetje overdonderd door de onverwachte strengheid van haar doorgaans zeer tolerante grootmoeder, was om kwart voor acht mokkend in de gereedstaande auto gestapt.

Rens wierp haar een dikke knipoog toe. “Van mij zul je geen last hebben, juffrouw Veerle,” had hij gezegd. “Ik zet je bij de kroeg af en als je me nodig hebt, bel je me even op de mobiel. Dan rijd ik de auto voor en zoeven we terug naar het kasteel.”

“Wat moet jij dan al die tijd doen?” vroeg Veerle, die hem al uren eenzaam en alleen in de auto zag zitten te wachten.

Rens grijnsde. “Maak je om mij geen zorgen, ik heb daarstraks even een babbeltje gemaakt met Fleur, die spontaan aanbood om bij haar te komen wachten. Ze heeft een heel leuk huisje aan de Dorpsstraat.”

“Rens!” riep Veerle verbaasd uit. “Bedoel je… Jij en Fleur?”

Rens lachte en reed de wagen ondertussen behendig het dorp binnen. “Laat ik het zo zeggen, Fleur en ik vinden elkaar wel aardig,” antwoordde hij. “Misschien wordt het iets en misschien ook niet. We zien het wel.”

“Hè, gelukkig,” verzuchtte Veerle. “Dan hoef ik me niet zo schuldig te voelen. Ik hoop dat je een hele fijne avond hebt. Maar als ik je bel en jij wilt nog niet bij Fleur weg, dan moet je het wel zeggen, hoor! Dan vermaak ik me nog wel een poosje.”

“Doe ik,” beloofde Rens en hielp haar behulpzaam bij het uitstappen. “Veel plezier, juffrouw Veerle. En pas goed op jezelf.”

“Jij ook, Rens, tot straks!” Veerle zwaaide nog even en stapte toen het dorpscafé binnen. Ze begroette een aantal bekenden en zag Martin al aan een tafeltje bij het raam zitten. Behendig laverend door de volle ruimte, liep ze naar hem toe.

“Hoi, fijn dat je er bent,” begroette Martin haar. “Ga zitten, wat wil je drinken?”

“Oh, een colaatje is goed,” zei Veerle en schoof bij hem aan. “Wat een drukte. Het is eeuwen geleden dat ik hier ben geweest.”

Martin nam haar goedkeurend op. Vanmiddag had ze er in haar korte broek en met verwilderde haren als een klein kind uitgezien. Vanavond toonde ze een heel andere kant. Haar zwarte, krullende haren waren losjes opgestoken en werden beteugeld door een gouden haarspeld. Het soepel vallende, lichtblauwe bloesje was beslist van zijde gemaakt en de snit van haar witte, lange broek wees op een duur kledingmerk.

Hij hief zijn glas. “Proost, op een gezellige avond.”

“Hetzelfde!” wenste Veerle en tikte met haar cola zijn bierglas aan. “Zit je hier al lang?”

“Een half uurtje,” bekende Martin. “Ik ben na het eten op mijn gemak deze kant op gelopen. Zo ver is het niet en ik had behoefte aan een beetje frisse lucht.” Zijn donkere ogen werden nog donkerder, toen hij terugdacht aan de verstikkende sfeer tijdens het diner.

De barones had Christian zoals gewoonlijk als een hond behandeld en Martins handen jeukten om de arrogante en hooghartige blik van haar zwaar opgemaakte gezicht te slaan. Gelukkig had hij zich in weten te houden, maar na het eten was hij direct naar buiten gevlucht.

Christian wilde niet mee naar het dorp, hoewel Martin het hem wel gevraagd had. Hij moest immers de barones gezelschap houden bij het televisiekijken. Ze viel tijdens de film regelmatig in slaap en het was Christians taak om haar bij het wakker worden te vertellen wat ze gemist had.

Half misselijk van de serieuze toon waarop Christian dit vertelde, was Martin naar buiten gerend. Tijdens zijn wandeling naar het dorp had hij besloten, dat het zo niet langer kon. Bij elk bezoek in de afgelopen jaren leek Christians obsessie om aan zijn grootmoeders nukken te voldoen gegroeid te zijn. Een eigen wil had hij niet meer en Martin voelde aan alles dat er ingegrepen moest worden. Christian had dringend psychiatrische hulp nodig en de enige die dat aanhangig kon maken, was hij, Martin.

“Was het zo erg?” doorbrak Veerles stem zijn sombere gedachten.

Martin schrok op. “Sorry, ik was er even niet bij,” verontschuldigde hij zich. “En ja, zo erg was het, maar daar wil ik het vanavond niet over hebben. Jij zou mij vertellen wat je vanmiddag op Rhijnstaete deed!”

Veerle opende haar schoudertas en haalde het kleine, roodleren boekje tevoorschijn. “Ik heb het meegebracht,” zei ze enthousiast. “Kijk, dit is Emma's dagboek en daar is het allemaal mee begonnen.”

Martin luisterde aandachtig toe, toen ze hem de gebeurtenissen uit het dagboek vertelde en genoot van de expressieve uitdrukkingen op haar gezichtje.

“En dus wilde ik graag zien, waar Emma was opgegroeid,” besloot Veerle uiteindelijk. “Vandaar dat ik probeerde een glimp op te vangen van de villa.”

“Wat niet gelukt is, omdat ik roet in het eten gooide,” concludeerde Martin droogjes. “Vanaf de plaats waar we stonden, kon je het huis niet zien.”

“Nee, inderdaad,” verzuchtte Veerle. “Ik ben daarna als een braaf meisje teruggelopen naar mijn fiets en gehoorzaam naar huis gegaan.”

“Arme jij,” plaagde Martin. “Maar misschien kan ik je een dezer dagen wel de villa binnensmokkelen. Wie weet.”

“Kun je niet gewoon aan de barones vragen of ik een keer mag komen kijken?” vroeg Veerle argeloos.

Martins gezicht vertrok. “Ik denk niet dat ze daar toestemming voor geeft,” merkte hij kortaf op. “Maar iets anders, Veerle, wat ga je nu verder doen?”

Veerle pakte het dagboek en begon te bladeren. “Emma beschrijft hier ergens de plek waar de woonwagens stonden,” verklaarde ze. “Ik wilde morgen proberen om aan de hand van haar aanwijzingen die plek te vinden. Ik heb al een beetje op de kaart gekeken en volgens mij moet het midden in het bos liggen, dat op de grens van Brincksuylen en Rhijnstaete ligt.”

Martin keek haar bevreemd aan. “Wat denk je daar dan te vinden?” wilde hij weten. “Sporen van het gevecht? Een verroest wiel van een woonwagen?”

Veerle haalde haar schouders op. “Zoiets ja,” bekende ze. “Die zigeuners hebben vast wel iets achtergelaten.”

“Veerle, wees toch reëel. Zelfs al zou dat gebeurd zijn, dan is dat na meer dan honderd jaar heus verdwenen,” probeerde Martin haar te overtuigen.

Veerle keek hem koppig aan. “Als we na duizenden jaren speerpunten en kookpotten uit de prehistorie kunnen opgraven, waarom zou ik dan geen sporen kunnen vinden van iets dat relatief kort geleden is gebeurd?” vond ze. “Dat lijkt me toch echt niet zo onwaarschijnlijk.”

“Nee, als je het zo bekijkt,” gaf Martin toe. Hij bestelde nog een biertje en een cola en vroeg aarzelend: “Zal ik met je meegaan? Zoiets is toch veel leuker om samen te doen?”

Veerles ogen begonnen te stralen. “Zou je dat willen? En kun je wel van Rhijnstaete weg?”

“Ze zullen me echt niet missen,” antwoordde Martin. Hij trok zijn voorhoofd in rimpels toen hij zich iets probeerde te herinneren. “Weet je, Veerle, over die zigeuners… Een vriend van mij is welzijnswerker bij de gemeente. Volgens mij heeft hij een poosje geleden meegewerkt aan een of ander onderzoek over zigeuners in Nederland. Misschien kan hij ervoor zorgen dat je eens in zo'n kamp mag kijken. Ik weet het niet, hoor, het is maar een idee.”

“Dat zou helemaal te gek zijn!” riep Veerle opgetogen uit. “Ik zou zo graag eens een zigeunerfeest mee willen maken. Dansen rond het vuur, opzwepende muziek, geheimzinnige rituelen…”

“Ik denk dat de werkelijkheid een stuk minder romantisch is,” merkte Martin op. “Lekkende woonwagens, weinig geld, achterdochtige buurtbewoners… De huidige zigeuners hebben weinig reden om feest te vieren, zoveel heb ik wel van mijn vriend begrepen.”

“Hè, wat ben jij een cynicus!” Veerle trok haar welgevormde neusje op. “Ik kan wel merken dat je een stuk ouder bent. Zo fantasieloos…”

Martin schoot in de lach. Hij mocht Veerles jeugdige directheid wel. Het was een welkome verademing na de verstikkende sfeer op Rhijnstaete. “Ik zal hem morgen gelijk bellen,” beloofde hij. “En ik zal ook eens kijken of ik in de villa iets over Emma kan vinden. Vroeger, toen Christian en ik nog op de zolders speelden…” Zijn stem stierf weg.

Veerle keek hem verbaasd aan. “Is er iets geheimzinnigs aan de hand op Rhijnstaete?” vroeg ze nieuwsgierig. “Elke keer als Rhijnstaete ter sprake komt, betrekt je gezicht. Het lijkt wel of jullie daar iets te verbergen hebben.”

Martin schudde het hoofd. “Je zou het niet begrijpen, ik kan het zelf nauwelijks begrijpen, laat staan…”

“…laat staan zo’n kind als ik,” vulde Veerle gekwetst aan. “Oké, hoor, ik vraag niets meer. Maar misschien helpt het, als je erover praat. Gedeelde smart is nog altijd halve smart, ook al deel je het met een kind.”

Martins glimlach flitste weer over zijn gezicht en Veerle hield even haar adem in. Wat was hij knap als hij zo lachte! Met moeite richtte ze haar blik op haar lege colaglas. Hij is veel te oud voor je, Veerle, waarschuwde ze zichzelf. Hij ziet je echt nog als een kind, dus haal je maar niets in je hoofd. Bovendien, op zijn leeftijd zou hij vast wel ergens een vaste vriendin hebben. Nee, als vriendje kwam Martin niet in aanmerking, maar als begeleider op haar speurtocht…

“…twee uur?” ving ze Martins laatste woorden op.

“Eh… wat?” Verward keek ze hem aan.

“Ik vroeg of twee uur goed was,” herhaalde Martin. “Zal ik je op Brincksuylen ophalen? Er zal bij ons nog wel ergens een fiets in de schuur staan, dan kunnen we samen naar jouw zigeunerplek fietsen.”

“Prima!” Veerle knikte en keek op haar horloge. “Jee, is het al zo laat? Ik moet hoognodig naar huis.” Ze haalde haar telefoon tevoorschijn en toetste Rens’ nummer in. “Hoi, Rens, ik ben zover. Hoe staat het bij jou? Oh, nou, dan zie ik je zo wel. Ja, tot straks.” Ze verbrak de verbinding. “Oma stond erop dat Rens me met de auto zou brengen en halen. Vandaar,” legde ze een beetje beschaamd uit.

“Een verstandige oma,” vond Martin en wenkte de ober om de rekening. “Nee, ik betaal, geen probleem. Het was me een waar genoegen.”

Hij begeleidde haar galant naar buiten, waar ze bij de stoeprand bleven wachten op de komst van Rens, die al na een paar minuten arriveerde.

“Nou, dan zie ik je morgen,” zei Veerle, terwijl ze instapte.

Martin knikte. “Twee uur! Tot morgen!” riep hij en gooide het portier van de auto dicht. Even bleef hij de wagen nakijken, toen draaide hij zich om en ging het café weer binnen. Hij was er nog lang niet aan toe om naar Rhijnstaete terug te keren. De gedachte alleen al bezorgde hem een vieze smaak in de mond. Misschien dat een paar flinke borrels konden helpen om dat weg te spoelen en resoluut bestelde hij een dubbele whisky.



“Veerle, je kunt toch niet zomaar met een vreemde man het bos ingaan!” riep gravin Sophia ontsteld uit, toen Veerle haar bij het ontbijt van haar afspraak met Martin vertelde.

“Had je liever dat ik alleen ging?” merkte Veerle op. “Dat lijkt me nog veel gevaarlijker.”

“Nou, je zou Stephan toch mee kunnen nemen?” stelde Sophia voor. “Wat weet je nu helemaal van die… die man?”

“Weinig,” gaf Veerle toe. “Hij heet Martin Culemborg, is een vriend van de kleinzoon van de barones en schijnt al jaren zijn vakanties op Rhijnstaete door te brengen. Oma, je dacht toch niet dat ik gisteravond zijn hele doopceel heb zitten lichten? Zo werkt dat tegenwoordig niet meer.”

“Hè, Vincent, zeg jij er nou eens iets van,” probeerde Sophia haar man bij de discussie te betrekken.

De graaf wreef over zijn kin. “Tja, ik denk dat Veerle genoeg mensenkennis heeft om te weten of iemand betrouwbaar is,” zei hij aarzelend. “Aan de andere kant, ik zie jouw bezwaren ook wel, maar het feit dat hij haar van Brincksuylen komt ophalen…”

“…zegt helemaal niets,” vulde Sophia aan. “Ik weet het niet, ik vind het maar een rare zaak. Als het nou een jongen van je eigen leeftijd was!”

“Nou, volgens mij zijn die nog veel gevaarlijker,” proestte Veerle. “Ik kan je verhalen vertellen…”

“Weet je wat, als ik die Martin nou eens opvang,” stelde graaf Vincent voor. “Dan weten we in ieder geval, wat voor vlees we in de kuip hebben. Als ik het niet vertrouw, blijft Veerle thuis.”

Zijn vrouw keek nog een beetje sceptisch, maar Veerle gaf haar grootvader spontaan een kus. “Je bent een lieverd,” zei ze opgetogen. “Martin is heus een keurige vent, dus om hem hoeft u echt niet ongerust te zijn.” Ze frommelde haar servet in elkaar en stond op. “Ik ga onze route van vanmiddag uitstippelen,” kondigde ze aan. “Als jullie me zoeken, ben ik op mijn kamer.”

Nagekeken door haar grootouders verliet ze gehaast de eetkamer.

Sophia keek haar man aan. “Denk je echt dat het vertrouwd is om haar te laten gaan?” aarzelde ze nog. 

De graaf klopte even op haar hand. “Ik denk dat het allemaal wel meevalt,” stelde hij haar gerust. “Ik geloof dat ik die Martin nog van vroeger ken. Herinner jij je nog die kerst, wanneer zal dat geweest zijn… Eind jaren zeventig, begin tachtig? Het was in ieder geval nadat de dochter van de barones dat vreselijke ongeluk had gehad. Hoe het ook zij, ik was op die ochtend een eindje gaan wandelen, toen ik in het bos een jongen van een jaar of veertien tegenkwam. We raakten aan de praat en hij vertelde me dat hij op Rhijnstaete bij zijn vriendje logeerde. Hij keek er nogal droevig bij en uiteindelijk bekende hij dat het helemaal niet leuk was. De barones wilde hem niet op het landgoed hebben, maar haar kleinzoon had gedreigd weg te lopen als Martin niet mocht komen. Dus had ze uiteindelijk toegestemd, maar dat arme kind werd helemaal genegeerd.” De graaf zweeg even en probeerde zich het vervolg van het verhaal te herinneren. “Toen ik vroeg, waarom hij dan niet naar huis ging, keek hij me heel wijs aan en zei: ‘Dan zou ik mijn vriend in de steek laten en dat doe je toch niet?'. Later zag ik hem nog een keer en toen vertrouwde hij me toe dat zijn vriend wel heel erg eenzaam was op Rhijnstaete. Nu ik zo eens terugkijk, zou het best die Martin geweest kunnen zijn.” Na zijn woorden bleef het even stil.

Toen slaakte Sophia een diepe zucht. “Goed dan, Vincent, als jij die man opvangt, dan heb ik er vrede mee. Ik wou dat ik hem zelf kon spreken, maar ik moet vandaag in de winkel staan. Joyce heeft een afspraak, waar ze niet onderuit kan en ik weet dat freule Uytenwael een sieraad voor haar schoondochter wil uitzoeken. Ja, en de freule kan ik niet aan een winkelmeisje overlaten, die verwacht nu eenmaal dat ze door Joyce of mijzelf geholpen wordt.” Ze glimlachte naar haar man, die de exclusieve juwelierszaak van zijn vrouw nog steeds bestempelde als 'haar hobbywinkeltje' en wierp hem een kushandje toe. “Vanavond wil ik alle details van je horen, dus goed opletten, hoor. Ik eis een nauwkeurig verslag.”

Graaf Vincent keek haar met een tevreden blik in zijn ogen na. Na bijna vijftig jaar wist hij nog steeds waarom hij indertijd verliefd was geworden op de jonge geologiestudente. Haar betrokkenheid bij alles wat ze deed, zelf nu ze de pensioengerechtigde leeftijd al een paar jaar gepasseerd was, oefende nog steeds een onverklaarbare aantrekkingskracht op hem uit. Veerle leek op haar, dat had hij altijd al gezegd. Dat kind was altijd in voor avontuur, net als haar grootmoeder en ze liep heus niet in zeven sloten tegelijk, daar was ze veel te nuchter voor!

De graaf gebaarde naar Fleur, die haar hoofd om de kamerdeur stak, dat ze kon afruimen. “Toe maar, meisje, ik ben klaar en de anderen hebben al gegeten. Alleen Stephan, die heb ik nog niet gezien.”

Fleur begon opgewekt de lege borden te verzamelen. “Stephan is met Rens bij de stallen,” vertelde ze ondertussen. “Hij is gek op het veulen dat vorige week geboren is en Rens heeft hem beloofd dat hij mocht komen kijken als het voor het eerst de wei in gaat.”

“Oh, ja, dat is waar ook.” Vincent stond een beetje moeizaam op. “Hij heeft het me wel verteld, maar ik moet eerlijk bekennen dat ik niet alles meer kan onthouden.”

“Dat hoeft toch ook niet?” vond Fleur. “Bovendien, Stephan kletst de oren van je hoofd. Als je alles moeten onthouden wat die zegt, mag je er nog wel een hoofd bij aanzetten.”

Grinnikend liep de graaf naar de deur. “Je hebt helemaal gelijk,” beaamde hij. “Nou, dan ga ik maar even naar mijn studeerkamer. Een uurtje voor mezelf is ook niet gek.”

“Ik breng u straks wel een kopje koffie!” riep Fleur hem na.

De graaf knikte. “Doe er dan wel een koekje bij!” riep hij over zijn schouder terug en nu was het Fleurs beurt om te grinniken. Zodra zijn vrouw weg was, probeerde de graaf onder zijn cholesterolarme dieet uit te komen. Ach, ze kon zich er wel iets bij voorstellen. Koffie was toch veel lekkerder met een koekje erbij? En zachtjes neuriënd ruimde ze de tafel verder af.



Om vijf voor twee fietste Martin de oprijlaan van kasteel Brincksuylen op. Hij parkeerde zijn rijwiel voor het bordes en trok aan de grote, koperen bel. Een beetje onder de indruk was hij wel, zeker toen Johanna hem naar de bibliotheek bracht, waar graaf Vincent hem met uitgestoken hand tegemoetkwam.

“Dus jij gaat met onze Veerle op stap,” zei de graaf en nam Martin over de rand van zijn bril keurend op. “Je begrijpt misschien dat mijn vrouw en ik graag willen weten aan wie we onze kleindochter toevertrouwen.”

“Ik zou het vreemd vinden als u dat niet wilde weten,” merkte Martin op. “Maar u hoeft zich niet ongerust te maken, het is niet mijn bedoeling om Veerle te verleiden. Toen ik haar gisteren op Rhijnstaete ontmoette, was ik eigenlijk behoorlijk geschrokken. Zo'n jong meisje hoort niet alleen door de bossen te zwerven. Toen ze me vertelde dat ze er vandaag weer alleen op uit wilde, leek het me beter om met haar mee te gaan.”

Graaf Vincent hoorde hem zwijgend aan. “Hebben wij elkaar al niet eerder ontmoet?” informeerde hij.

Martin glimlachte. “Heel lang geleden,” beaamde hij. “Dat u zich dat nog herinnert!”

“Dus toch,” mompelde de graaf. “Hoe gaat het met uw vriend?”

“Niet zo best.” Martins gezicht betrok. “Om eerlijk te zijn, ik denk erover om deskundige hulp in te schakelen. Volgens mij is hij in al die jaren zo geïndoctrineerd door zijn grootmoeder, dat hij niet meer normaal kan functioneren. Hij verandert steeds meer in een zombie. Toch ben ik er ook een beetje huiverig voor. Welk recht heb ik om in te grijpen?”

“Het recht van de vriendschap misschien?” Graaf Vincent keek de man tegenover hem scherp aan. “Als jij denkt dat het fout loopt daar, dan moet je iets doen om dat te voorkomen. Me dunkt dat jij de enige bent die dat kan. Voor zover ik weet, hebben de barones en haar kleinzoon geen enkel sociaal contact met wie dan ook. Jij bent een uitzondering op die regel.”

Martin knikte. “U heeft gelijk,” zei hij. “Ik moet iets doen, want het kan zo niet langer. Ik zal zo snel mogelijk maatregelen nemen.”

Op dat moment stormde Veerle de bibliotheek binnen. “Oh, ben je hier?” riep ze verbaasd uit. “Ik zag je aan komen fietsen, maar toen ik buitenkwam, was je verdwenen.”

“Ik wilde even zien met wie mijn kleindochter op stap gaat,” gaf graaf Vincent glimlachend aan.

Martin keek naar de graaf en vroeg met twinkelende ogen: “Heb ik de proef doorstaan?”

“Met vlag en wimpel,” antwoordde de graaf. Hij gebaarde ongeduldig naar Veerle. “Schiet op, kindje, neem die jongeman maar gauw mee, mijn zegen heb je.”

Veerle gaf hem nog snel een knuffel. “Dag, opa, tot straks. Ik hoop dat we iets vinden.”

“Ja, ja, ga nu maar!” Haar grootvader drukte Martins hand. “Pas goed op haar en succes met dat andere. Als je hulp nodig hebt, laat het me dan even weten.”

“Dank u wel.” Martin keek de oudere man ernstig aan. “Ik denk dat ik wel wat steun kan gebruiken. U hoort van me.”

Veerle trok hem ongeduldig de gang op. “Wat heb je met opa besproken? Hè, je kunt het mij toch wel vertellen?”

De graaf luisterde glimlachend naar hun wegstervende stemmen. Het was goed dat er jonge mensen over de vloer van het kasteel kwamen. Een beetje leven in de brouwerij kon geen kwaad. Hij leunde achterover in zijn stoel en dacht aan Rhijnstaete. Wat vreemd dat niemand in de naaste omgeving de ernst van de situatie had ingezien. Hij voelde zich een beetje bezwaard, want ook hij en Sophia hadden er nooit bij stilgestaan dat de kleine Christian wel in erg grote afzondering grootgebracht werd. Ze waren er klakkeloos van uitgegaan dat hij na zijn middelbare schooltijd oud genoeg was om zelf beslissingen te nemen. Achteraf gezien nogal kortzichtig gedacht, maar ging het zo niet altijd.

De graaf zuchtte. Hij nam zich voor Martin te helpen in zijn poging het leven voor zijn vriend wat aangenamer te maken. Dat was toch wel het minste dat hij kon doen. Tevreden met zijn besluit, begon graaf Vincent aan zijn middagritueel: het zorgvuldig stoppen van zijn geliefkoosde pijp.



Veerle en Martin keerden aan het eind van de middag opgetogen naar het kasteel terug. Ze hadden de plek waar de woonwagens gestaan hadden al snel gevonden en met veel geduld de omgeving uitgekamd.

Tot hun beider verrassing had Martin na een tijdje zoeken een halsketting in het zand gevonden, die Veerle herkende van Emma's portret.

Opgewonden toonde Veerle het sieraad aan Sophia, die na haar thuiskomst meteen door haar kleindochter overvallen werd. Verbaasd keek de gravin naar het kleinood, dat zo lang verborgen was gebleven. De tijd en de weersomstandigheden hadden het behoorlijk aangetast, maar ondanks de vele lagen vuil zag ook Sophia de gelijkenis met de ketting, die Emma op het schilderij droeg.

“Toch klopt er iets niet,” merkte Stephan later tijdens het diner spitsvondig op. “Het schilderij is in 1866 geschilderd, een jaar na de gebeurtenissen in het kamp. Dus Emma kan dit nooit verloren hebben tijdens de schermutselingen.”

Veerle keek hem verbluft aan. “Je hebt gelijk!” zei ze bedachtzaam. “Emma moet het pas na haar trouwen verloren hebben.”

Sophia schraapte haar keel en zei zachtjes: “Misschien keerde Emma af en toe terug naar die plek om haar geliefde te herdenken. Ze hield van Ramon, dus ik zou me kunnen voorstellen dat ze daar bijvoorbeeld op zijn sterfdag bloemen legde.”

“Oh, oma, wat romantisch bedacht,” riep Veerle bewonderend uit. “Dat is het en omdat ze overmand was door verdriet, heeft ze natuurlijk niet gemerkt dat de ketting brak en in het zand terechtkwam. Ik zie het helemaal voor me.”

Graaf Vincent kreeg een beetje genoeg van al dat gepraat over Emma. “Zien we die Martin nog binnenkort?” wilde hij weten.

Veerle knikte. “Als het goed is, komt hij vanavond nog even langs,” vertelde ze. “Hij probeert namelijk een bezoek aan een zigeunerkamp voor me te regelen.”

“Wat?” riep Sophia geschokt uit. “Dat wil ik niet hebben, Veerle. Veel te gevaarlijk.”

“Welnee, het valt allemaal best mee,” verklaarde Veerle opgewekt. “Zijn vriend, ene Kees van Dongen, is welzijnswerker bij de gemeente en komt regelmatig bij de zigeuners over de vloer in verband met een of ander landelijk onderzoek. Als de zigeuners het goed vinden, mag ik een keer met Kees mee. Er is niets gevaarlijks aan, ik wil gewoon wat meer inzicht krijgen in de zigeunercultuur. Misschien kan ik dan begrijpen, waarom Emma zich zo tot hen aangetrokken voelde.”

Graaf Vincent fronste zijn wenkbrauwen. “En wat denk je daar dan mee te bereiken?”

“Niets.” Veerle haalde haar schouders op. “Het hoort gewoon bij mijn zoektocht. Want waarom zou een meisje van goede stand, verloofd met een knappe en rijke jongeman, alles op willen geven om met een stel arme zigeuners mee te trekken? Ik kan het me niet voorstellen en daarom wil ik meer weten van de zigeunercultuur.”

“Liefje, je kunt de zigeuners van tegenwoordig toch niet vergelijken met die uit Emma's tijd?” Gravin Sophia keek nog steeds bedenkelijk.

“Dat weet ik wel,” zei Veerle. “Maar de verhalen van vroeger zijn van generatie op generatie overgegaan. Misschien krijg ik zo de kans om het verhaal van de kant van de zigeuners te horen.”

Er viel even een stilte. Graaf Vincent tuitte zijn lippen. “Er zit iets in,” moest hij toegeven. “Let wel, ik ben er niet blij mee dat je in zo'n kamp op bezoek gaat. Maar aan de andere kant is het natuurlijk een unieke gelegenheid om kennis te maken met een cultuur, die wij alleen maar kennen uit woeste verhalen.”

“Precies,” beaamde Veerle. “Daarom wil ik erheen. Als de zigeuners toestemmen, natuurlijk.”

De binnenkomst van Lambert onderbrak hun gesprek. “De heer Culemborg is gearriveerd,” kondigde hij aan. “Hij wacht op juffrouw Veerle in de salon.”

“Dank je, Lambert,” knikte Veerle. “Ik kom er zo aan.” Ze haalde het servet van haar schoot en legde het op de tafel. “Mag ik opstaan, oma?”

“Ga maar,” gebaarde Sophia. “Je grootvader en ik komen straks ook. Ik ben toch wel heel nieuwsgierig geworden naar die meneer Culemborg.”

Veerle stond haastig op. “Als je hem maar niet gaat uithoren,” dreigde ze. “Mama heeft daar ook zo'n handje van. 'Wie is je vader? Wat doe je voor de kost?' Ik durf mijn vriendjes echt niet meer mee naar huis te nemen. Je schaamt je toch dood!”

“Wacht maar tot je zelf moeder bent!” riep Sophia haar kleindochter lachend na. “Dan begrijp je het wel.”



In de daaropvolgende dagen had Veerle een paar ontmoetingen met Kees van Dongen, die er in eerste instantie fel op tegen was om haar bij de zigeuners te introduceren. Nogal kortaf verklaarde hij dat hij zijn moeizaam opgebouwde relatie met het kamp niet in de waagschaal wilde stellen voor de nukken van een rijke dame.

Pas toen hij een aantal keren met Veerle had gesproken en het verhaal van Emma uit haar eigen mond had gehoord, trok hij een beetje bij. Toen ze hem uiteindelijk de door Sophia eigenhandig schoongemaakte halsketting had laten zien, ging hij definitief overstag.

“Weet je, dat ding komt me heel bekend voor,” peinsde hij. “Het doet me ergens aan denken, maar ik weet niet waaraan.” Hij haalde zijn schouders op. “Nou ja, ik kom er misschien nog wel achter.” Hij noteerde Veerles telefoonnummer en beloofde haar zo snel mogelijk te bellen, als de zigeuners instemden met haar bezoek.

Ondertussen probeerde Martin de betreffende instanties ervan te overtuigen dat de situatie op Rhijnstaete nogal zorgwekkend was. Maar zijn verzoek om hulp werd door iedereen afgewezen. Na vele moeizame telefoontjes en persoonlijke gesprekken met onverschillige medewerkers werd hem te kennen gegeven dat de barones en haar kleinzoon alleen op hulp konden rekenen, wanneer zij zelf aan de bel trokken.

“Het is toch te gek voor woorden!” klaagde Martin op een avond tegen de graaf, tijdens een kort bezoekje. “Ik word van het kastje naar de muur gestuurd en niemand doet iets. Ik schijn niet bevoegd te zijn, omdat ik geen naaste familie ben! Nee, de naaste familie is dood. Wat willen ze nou, dat die mensen vanuit hun graf een verzoek indienen?”

De graaf zuchtte. Hij wist maar al te goed hoe gemeentelijke instanties werkten. In zijn functie als hoofd van het familiebedrijf had hij regelmatig in de clinch gelegen met de ambtenarij, wanneer er weer eens een vergunning voor het een of ander verleend moest worden.

“Weet u,” zei Martin peinzend, “het lijkt wel of mijn bezoek dit jaar als een soort katalysator werkt. Christian wordt steeds labieler. Aan de ene kant vertrouwt hij me en luistert hij ook wel als ik hem vertel dat er buiten Rhijnstaete nog een hele wereld op hem wacht. Aan de andere kant lijkt het wel alsof hij me haat. Ik begrijp er niets van.”

“Misschien ervaart hij de onrust, die jouw verblijf oproept, als een inbreuk op zijn tot nu toe zeer rustige leven,” opperde graaf Vincent. “Ik ben geen psycholoog, maar ik zou me kunnen voorstellen dat jouw aanwezigheid iets bij hem losmaakt. In zijn kronkelige gedachtegang staat zijn loyaliteit aan de barones natuurlijk buiten kijf, dus moet hij zijn negatieve gevoelens op iemand anders botvieren. Aangezien jij de enige bent die hij in zijn omgeving duldt, ben jij dat.”

Martin huiverde. “Ik wou dat ik deze keer niet gekomen was,” bekende hij. “De sfeer op het landgoed is zo anders dan voorgaande jaren.”

Graaf Vincent zweeg. Hij kon zich Martins tegenstrijdige gevoelens wel voorstellen. Bedachtzaam klopte hij zijn pijp uit op de rand van de asbak. “Weet je,” zei hij langzaam, “ik heb een vriend, die psychiater is. Hij is al jaren gepensioneerd, maar misschien kan ik hem eens om raad vragen. Hij weet misschien wel een manier om hulp te krijgen.”

“Dat zou mooi zijn,” reageerde Martin verheugd. “Ik ben zo zachtjesaan echt aan het eind van mijn Latijn.”

De graaf knikte. “Ik zal hem straks meteen bellen. Je hoort van mij.”

Martin stond op. “Ik moet er weer eens vandoor. Hartelijk bedankt voor uw hulp.”

“Ik ben jou dankbaar, dat je een oogje houdt op de zoektocht van mijn kleindochter,” glimlachte hij fijntjes. “Dus als ik je op mijn manier een beetje kan helpen…”

“U heeft een fantastische kleindochter,” prees Martin. “Het is dat ik al een hele lieve vriendin heb, maar anders…” Hij knipoogde naar de graaf. “Laten we het er maar op houden dat ik graag een jonger zusje had gehad,” besloot hij en nam met een handdruk afscheid van de graaf. “Ik kom er zelf wel uit, blijft u maar rustig zitten.”

“Je hoort van me, jongen,” riep de graaf hem achterna. Hij stond op en liep naar zijn bureau. Hij zou er meteen achteraan gaan, voordat het te laat was om te bellen. Hopelijk was zijn vriend thuis.

De graaf toetste het nummer in en wachtte ongeduldig op de verbinding. Toen klaarde zijn gezicht op. “Ah, Otto, beste kerel, met Vincent. Ja, inderdaad, Brincksuylen. Zeg, kerel, ik heb een vraag voor je…”



Een week later belde Kees naar het kasteel om te vertellen dat de zigeuners hadden toegestemd in het bezoek.

“Verwacht er niet te veel van,” waarschuwde hij Veerle, toen ze de volgende dag samen naar het kamp toe reden. “De normale gang van zaken is, dat wij alleen contact hebben met de woordvoerder van het kamp. Anderen houden zich afzijdig en laten het praten aan hem over. Reken er op dat hij niet rechtstreeks met jou zal spreken, want over het algemeen praten mannen alleen met mannen.”

“Vertel me eens iets meer over die woordvoerder,” vroeg Veerle. “Hoe oud is hij? En waarom is juist hij woordvoerder?”

Kees stuurde behendig over de landweggetjes. Het kamp lag nogal een eind buiten het dorp. “Ivano, dat is zijn naam, behoort tot een oude Sinti-familie. Hij is de oudste zoon van een oudste zoon en uit hoofde daarvan staat hij in hoog aanzien bij de overige families op het kamp. Ik denk dat hij een jaar of dertig is. Hij is heel vriendelijk, praat veel, maar zegt eigenlijk weinig. Zijn familie verblijft al jaren in Nederland en afgezien van het trekken in de vakanties, brengt hij de tijd grotendeels op het kamp door.”

“Heeft hij werk? Is hij getrouwd?” Veerle werd steeds nieuwsgieriger. Ze kon zich nauwelijks een voorstelling maken van het zigeunerleven.

Kees haalde zijn schouders op. “De meeste zigeuners leven van een uitkering. Niet omdat ze dat willen, maar omdat er met de oorspronkelijke handel niets meer te verdienen valt. Hooguit in de autobranche, oud ijzer, dat soort dingen. Het echte handelen, de scharensliep, dat is voorbij. Er zijn er ook die iets bijverdienen met de muziek. Je weet wel, zo'n zigeunerorkestje op bruiloften en partijen. En getrouwd? Volgens mij heeft hij wel een dochtertje, maar over persoonlijke dingen laten de zigeuners maar heel weinig los!”

Ze reden langzaam het terrein op en Veerle keek verbaasd om zich heen. Er stonden zo'n twintig woonwagens met daartussen een paar kleine caravans. Voor de woonwagens waren leuke tuintjes, de meeste vrolijk opgesierd met beeldjes en tuinkabouters. Er was veel volk op het kamp en de auto van Kees trok nogal bekijks, vooral van de kindertjes, die luid roepend achter de auto aan holden.

“De meeste zijn zo langzamerhand weer terug op het kamp,” legde Kees uit. “Tijdens de zomervakantie is het hier meestal heel rustig. Zie je die kleine caravans? Die zijn van bevriende families, die hier niet permanent wonen, maar op hun jaarlijkse trektocht een paar dagen bij familie overnachten.”

Ze stapten uit en Kees begroette een paar mannen, die hem kameraadschappelijk op de schouder sloegen.

Veerle voelde vele nieuwsgierige blikken in haar rug prikken, maar niemand zei iets tegen haar. Ze vond het toch wel een beetje eng, al die starende mensen, maar Kees gaf haar gelukkig een teken om hem te volgen.

Omringd door de kampbewoners liepen ze naar een woonwagen, die op een centrale plek stond. De deur ging open en een grote, donkere man stapte naar buiten. Breed lachend verwelkomde hij Kees en nodigde hem uit binnen te komen. Twee doordringende ogen namen haar taxerend op en zijn blik rustte even op de halsketting van Emma, die Veerle sinds haar vondst dagelijks droeg. Toen knikte hij. “Welkom,” zei hij vriendelijk en nodigde haar met een gebaar uit ook naar binnen te komen.

Veerle beklom de paar treden, die naar de deur leidde en stapte nieuwsgierig de wagen in. Ze kon een kreet van verrassing nauwelijks onderdrukken. De woonkamer was modern ingericht, met veel lichte kleuren, die de ruimte groter leken te maken.

De zigeuner glimlachte. “U verwachtte zeker roodfluwelen banken en duizend tierelantijntjes?” vroeg hij en keek haar spottend aan. “Die wagens hebben we ook hier op het kamp, maar ik heb zelf een andere smaak.” Hij zei iets in een onverstaanbare taal tegen een vrouw, die zich achter in de woonwagen bevond. “Mijn zuster zal thee voor u maken,” verklaarde hij. Hij gebaarde dat ze moesten gaan zitten en nam zelf ook plaats aan de grote eettafel. Toen richtte hij tot grote verrassing van Kees rechtstreeks het woord tot Veerle. “Mijn naam is Ivano en ik ben de woordvoerder van de families, die hier op het kamp verblijven. Wij hebben liever niet dat vreemdelingen zich bemoeien met ons leven en uw verzoek om ons te bezoeken, is dan ook uitgebreid besproken.” Hij zweeg even om zijn zuster de gelegenheid te geven de bezoekers van thee te voorzien en ging verder: “De enige reden, waarom het u is toegestaan om hier te zijn, is de halsketting, waarvan Kees ons vertelde.”

Veerle raakte onbewust het sieraad om haar hals aan en stamelde: “Maar…”

Ivano legde haar met een handgebaar het zwijgen op. “Kees heeft ons het verhaal van Emma voorgelegd en de halsketting uitvoerig beschreven. Hij meende iets dergelijks al eerder te

hebben gezien en dat klopt ook.” Hij wenkte naar zijn zuster, die verlegen naderbij kwam.

Op een teken van Ivano stroopte ze de mouw van haar blouse een beetje op en toonde de gasten haar armband.

“Nadiah draagt de armband tot mijn dochtertje oud genoeg is om hem op haar beurt te dragen,” legde Ivano uit. “En zoals u ongetwijfeld kunt zien, hoort de armband bij uw ketting.”

Veerle staarde perplex naar de armband. De onthulling van een onvermoede connectie tussen Emma en deze zigeunerfamilie sloeg in als een bom.

Ook Kees was nogal overdonderd. “Maar daar heb je mij niets van gezegd,” zei hij verbaasd. “Waarom niet?”

“Ik moest uiteraard eerst overleggen met de anderen,” verklaarde Ivano. Hij lachte vriendelijk naar Veerle. “Wees maar niet bang, we zullen u de ketting echt niet afnemen,” verzekerde hij haar. “Daarvoor hebben we u niet laten komen. Ik zal het uitleggen, maar om het te begrijpen, moet ik u eerst het een en ander vertellen over de herkomst van mijn familie.” Hij zweeg en nam een slokje van zijn thee. “Lang geleden kwamen mijn voorouders naar Nederland,” begon hij zijn verhaal.

Veerle luisterde ademloos naar de geschiedenis van de Sinti-familie, die ooit vanuit Frankrijk naar Nederland was gekomen.

De melodieuze stem van Ivano verhaalde over vervolgingen en vele onrechtvaardigheden, die er uiteindelijk voor zorgden dat de zigeuners in het begin van de achttiende eeuw vrijwel geheel uit Nederland verdwenen waren. Pas rond 1860 veranderden de omstandigheden en werd het de zigeuners oogluikend toegestaan de Nederlandse grenzen weer binnen te trekken. Ivano's voorouders, waaronder zijn betovergrootvader Ramon, verdienden de kost op kermissen en jaarfeesten en trokken van dorp naar dorp met hun handel in sieraden en andere opsmuk. Zo waren ze ook terechtgekomen op de kermis bij Brincksuylen. De andere zigeuners hadden Ramon gewaarschuwd, toen hij met Emma in het kamp verscheen. Verliefd worden op een 'gadjo' kon alleen maar slecht aflopen, maar Ramon wilde niet luisteren. Hij schonk zijn geliefde de mooiste armband en halsketting uit zijn handelswaar en overstelpte haar met romantische verhalen over hun gezamenlijke toekomst.

Ivano's ogen stonden donker, toen hij vertelde hoe de liefdesgeschiedenis van Emma en Ramon als waarschuwing van generatie op generatie was doorverteld. De dramatische ontknoping in het bos bij Brincksuylen had ervoor gezorgd, dat de zigeuners in die omgeving vele jaren lang geweerd werden en daardoor een flink deel van hun inkomsten misliepen.

Ivano zweeg even en begon zachtjes te lachen. “Rond het kampvuur zijn heel wat sterke verhalen verteld over de vloek van Brincksuylen. Maar wees niet bang, mijn familie is allang niet meer haatdragend. Het onrecht dat ons in de eeuw daarna werd aangedaan, was duizendmaal erger. Door de oorlog zijn we heel wat familieleden kwijtgeraakt.”

Er viel een lange stilte. Toen zuchtte Ivano en hij richtte zijn blik weer op Veerle. “U zult zich ongetwijfeld afvragen, hoe de armband bij ons is teruggekeerd. Ook daar hebben wij een verhaal over. Nadat mijn familie uit het dorp was verjaagd, ontdekten ze dat Ramon niet dood was, in tegenstelling tot wat eerder gedacht werd. Ze hebben hem maandenlang verpleegd en uiteindelijk herstelde hij, hoewel zijn rechterhand onbruikbaar was en hij de rest van zijn leven mank liep. Op een dag verscheen er een marskramer in het kamp, die de armband van Emma te koop aanbood. Na veel aandringen vertelde hij dat de kamenier het sieraad van haar meesteres aan hem verkwanseld had. Het meisje geloofde dat ze op die manier een einde kon maken aan de vloek van Brincksuylen.

Ramon kocht de armband van hem terug en bewaarde het als aandenken aan Emma, van wie hij ondanks alles zijn hele leven is blijven houden. Hij bezwoer zijn nakomelingen, dat ze het nooit mochten verkopen en zo is het van dochter op dochter overgegaan.”

Veerle had ademloos naar hem geluisterd. “Dus… dus Ramon was helemaal niet dood? Hij leefde nog. Maar Emma dacht…”

“…dat hij dood was,” vulde Ivano aan. “Ramon besefte eindelijk dat hun relatie geen toekomst had en besloot afstand te doen van zijn geliefde. Later is hij met een dochter uit een bevriende familie getrouwd en ik ben er trots op één van zijn nakomelingen te zijn.” Hij gebaarde naar zijn zuster Nadiah om de kopjes nog een keer te vullen en boog zich naar Veerle toe. Zijn zwarte ogen priemden indringend in de hare toen hij zei: “Nu zal ik u vertellen, waarom u hier bent. Want u moet de schuld van Brincksuylen aan ons inlossen.”

“Ik…?” Veerle keek verschrikt. “Maar… hoe…?”

Ivano streek met zijn hand door zijn haar en zuchtte. “Acht maanden geleden is mijn dochtertje Ivankaja geboren,” verklaarde hij. “Bij de geboorte is mijn vrouw overleden, maar mijn zuster heeft de baby verzorgd. Twee weken geleden is Ivankaja ziek geworden.” Hij stopte en slikte even om zijn emoties de baas te worden. Toen ging hij verder: “We hebben haar naar het ziekenhuis moeten brengen. Elke dag rijd ik er met Nadiah heen. Gisteren vertelde de dokter mij dat Ivankaja niet meer beter wordt. Een vreemde bacterie zit in haar lijfje en de artsen staan voor een raadsel. Ze verwachten dat Ivankaja binnen een paar maanden zal sterven.”

Veerle sloeg haar hand voor haar mond en haar ogen vulden zich met tranen.

De grote zigeuner haalde een zakdoek tevoorschijn en snoot zijn neus. “Mijn hart brak. Ik wil alles voor mijn meisje doen, maar de dokters zeggen dat ik helemaal niets kan doen. We kunnen alleen maar afwachten.”

Het bleef lang stil na zijn woorden. De geluiden van buiten waren nauwelijks te horen en hoewel de zon uitbundig scheen, leek het in de woonwagen ineens donker.

Ivano was de eerste die de stilte verbrak. “Over een paar weken vertrekken de zigeuners van het kamp naar Frankrijk. Tijdens de bedevaart, die eind oktober in Saintes Maries de la Mer gehouden wordt, zullen wij tot Maria bidden, opdat Ivankaja gespaard blijft. Als de artsen niets kunnen doen, moeten wij andere hulp zoeken. Ik kan niet werkeloos wachten tot ze sterft. Daarom wil ik Maria om een wonder vragen. Ik vind het heel moeilijk om Ivankaja achter te laten, maar ze is te zwak om deze reis mee te maken. Nadiah en ik moeten persoonlijk in de processie meelopen, anders zal Maria onze bede niet inwilligen.” Weer zweeg hij en richtte zijn blik op Veerle. “U moet in onze afwezigheid voor Ivankaja zorgen, haar bezoeken in het ziekenhuis en als het nodig is, overleggen met de artsen, wat er gedaan moet worden.”

Veerles mond viel open. “Ik?”

“U bent de enige die dat kan doen,” zei Ivano. “Ik heb er lang over nagedacht, want het is tegen onze principes om een kind achter te laten in 'gadjo-handen'. Maar de enige familie die niet meegaat naar Frankrijk, behoort niet tot de Sinti-familie. Zij zijn Roma en aan hen wil ik Ivankaja niet toevertrouwen. Die mensen spreken nauwelijks Nederlands en zijn niet in staat om beslissingen te nemen. Het is een teken, dat Kees juist nu met uw verzoek is gekomen. U bent gezonden om ons te helpen en op die wijze het onrecht, dat uw voorouders ons hebben aangedaan, teniet te doen.”

Kees, die zich tot nu toe afzijdig had gehouden, mengde zich in het gesprek. “Ivano, dit kan toch niet, Veerle is zelf nog een kind, hoe kan zij…”

Ivano schudde het hoofd. “Zij is geen kind meer. Bij ons zou ze allang getrouwd zijn en zelf kinderen hebben. Als dingen in het verleden anders waren gegaan, zou Emma Sinti geworden zijn en het bloed van haar nakomelingen zou ons bloed zijn. Ik weet dat het goed is, want La Mama zelf heeft gesproken.”

“La Mama?” echode Veerle. Ze viel van de ene verbazing in de andere.

“La Mama is mijn grootmoeder,” legde Ivano uit. “Zij is de kleindochter van Ramon en heel, heel oud. Ze kan al jaren niet meer reizen en woont vlakbij Saintes Maries in Frankrijk. Zij heeft mij laten weten, dat ik Ivankaja aan Veerle moet toevertrouwen, dat heeft ze in haar bol gezien. En wat La Mama zegt, moet gebeuren.”

Veerle wreef perplex met haar hand over haar gezicht. Het duizelde haar een beetje. Plotseling resoluut nam ze een besluit. “Ivano, luister,” zei ze kordaat, “ik begrijp best waarom je vindt, dat ik de aangewezen persoon ben om Ivankaja tijdens jouw afwezigheid te verzorgen. Maar in onze samenleving ben ik inderdaad nog heel jong. Bovendien zit ik in oktober weer op school en heb ik niet altijd de gelegenheid om naar het ziekenhuis te gaan. Daarom wil ik eerst overleggen met mijn grootmoeder. Als zij mij wil helpen, dan beloof ik je dat wij alles zullen doen om jouw dochtertje bij te staan.”

Een brede glimlach brak door op het gezicht van de zigeuner. “Het is heel goed om met jouw 'La Mama' te spreken,” zei hij plechtig. “Bij ons overleggen we ook met onze Mama. Als alles normaal was geweest, zou ik heel trots zijn geweest om mijn kleine meisje aan haar te laten zien. Dat is mijn diepste wens, dat La Mama lang genoeg leeft om haar nog te zien, wanneer Maria onze gebeden heeft verhoord.”

Veerle stond op. “Goed, Ivano, ik laat het je zo snel mogelijk weten.”

Ook Kees maakte zich gereed om te vertrekken. Hij schudde de hand van de zigeuner en bedankte hem uitgebreid voor het inwilligen van Veerles verzoek.

Ivano weerde zijn woorden af. “Nee, nee, ik moet jou bedanken. Nu komt alles goed, ik voel dat, hier, in mijn hart.” Hij begeleidde zijn gasten naar de parkeerplaats en pas toen ze weggereden waren, keerde hij diep in gedachten naar zijn woonwagen terug.



In de auto op weg naar het kasteel probeerde Veerle in stilte te verwerken wat Ivano allemaal verteld had. Ook Kees was stil. Niets in zijn eerdere gesprekken met de zigeuners had hem hierop voorbereid.

“Weet je wel, dat dit zeer, zeer uitzonderlijk is?” flapte hij er opeens uit. “Wat Ivano jou vraagt, druist tegen alle zigeunerwetten in. Het achterlaten van een kind is al een misdaad, laat staan, dat je het ook nog toevertrouwt aan een 'gadjo', iemand, die niet tot de zigeuners behoort.”

Veerle beet op haar lip. “Toch zei hij iets heel opmerkelijks. Want als het Emma indertijd gelukt was om met Ramon weg te lopen, dan zou ik inderdaad een zigeunerin zijn. Hoe het toch allemaal kan lopen, want in plaats daarvan ben ik nu de kleindochter van een graaf.”

Kees wierp een snelle blik opzij. “Nou, ik weet wel, wat ik liever zou zijn,” merkte hij grinnikend op.

Veerle reageerde niet. Ze was te veel in haar eigen gedachten verdiept.

Toen ze in de buurt kwamen van het kasteel schrok ze plotseling op. Een ambulance met gillende sirene passeerde hun auto op topsnelheid. Hij verdween in de richting van het kasteel en Veerle riep verschrikt uit: “Kees! Er is iets gebeurd op het kasteel! Snel, ik moet naar huis!”

Kees drukte het gaspedaal in en reed zo hard hij kon achter de verdwijnende ambulance aan.

De ziekenauto ging echter niet naar het kasteel, maar sloeg op de kruising de weg naar Rhijnstaete in.

Veerle slaakte een zucht van verlichting. “Gelukkig, hij gaat niet naar Brincksuylen,” zei ze opgelucht. Toen drong een andere mogelijkheid tot haar door. “Martin… Er zal toch niets met Martin zijn?”

“We gaan ernaartoe,” besloot Kees en draaide de weg naar Rhijnstaete in. “Misschien kunnen we helpen.”

Het grote hek van Rhijnstaete stond open en de ambulance stond voor het grote bordes van de villa geparkeerd.

Bezorgd reden Veerle en Kees verder, maar halverwege de oprijlaan werden ze tegengehouden door een politieman. “Omdraaien,” gebood hij Kees op autoritaire toon, “u mag hier niet komen.”

Veerle stapte vlug uit de tot stilstand gekomen auto en liep haastig op de politieman toe. “Ik ben van kasteel Brincksuylen, agent, mijn vriend Martin Culemborg logeert hier. Is er iets met hem gebeurd?”

De agent aarzelde even. De bewoners van het kasteel waren belangrijke personen.

Veerle keek hem nog steeds vragend aan.

De politieman nam zijn pet van het hoofd en streek door zijn haar. “Tja, juffrouw, het is allemaal nog niet precies duidelijk, wat er gebeurd is. Ik weet alleen, dat er iemand ernstig gewond is, maar wie dat nu is…?”

Veerle was al onderweg naar de villa. “Bedankt, ik ga zelf wel even kijken,” riep ze over haar schouder naar de verblufte agent. Ze holde het bordes op en stapte de grote hal binnen. Daar was het een drukte van belang en het duurde even voor ze aan het schemerduister gewend was en tot haar grote verbazing haar grootvader in de menigte ontdekte. “Opa!” Opgelucht rende ze naar hem toe. “Wat is er gebeurd?”

Graaf Vincent keek haar verbijsterd aan. “Veerle? Hoe kom jij nou weer hier?” Hij pakte haar bij de arm en nam haar mee naar een rustig hoekje. “Je hoort hier helemaal niet te zijn,” zei hij streng. “Je loopt alleen maar in de weg.”

“Maar wat doe jij hier dan?” wilde Veerle op haar beurt weten. “Is er iets met Martin?”

Haar grootvader streek even met zijn hand over zijn ogen. Zijn gezicht stond dodelijk vermoeid. “Veerle, het zit allemaal nogal moeilijk in elkaar, ik heb geen tijd om het nu uit te leggen. Met Martin is alles goed, maar de barones is dood. Ze heeft geprobeerd Christian te vermoorden. Martin heeft hen een uur geleden gevonden en belde mij in paniek op. We hebben de politie gewaarschuwd en een ambulance laten komen. Op de een of andere manier duurde het een eeuwigheid voordat de ziekenauto hier was. Martin heeft geprobeerd eerste hulp te verlenen, maar ik weet niet of Christian het redt. Dus wees een lieve meid, ga alsjeblieft naar huis en loop ons niet in de weg!” Hij duwde zijn kleindochter gehaast in de richting van de uitgang en draaide zich om naar een politieman, die met een notitieboekje in de hand op hem af kwam.

Veerle liep bedremmeld de treden van het bordes af. Moord op Rhijnstaete? Ze begreep er niets van. Ze wist wel dat Martin een paar keer met haar grootvader had gesproken over de situatie op Rhijnstaete, maar de beide mannen hadden er tegenover haar niets over willen loslaten. En nu dit.

Kees wachtte haar buiten op. “Wat is er aan de hand?” vroeg hij bezorgd.

Onderweg naar de auto herhaalde Veerle geschokt, wat de graaf haar verteld had.

Kees zette haar snel op de passagiersstoel. “Ik breng je wel even naar het kasteel,” besloot hij en reed met grote snelheid naar Brincksuylen.

Daar was iedereen in rep en roer. De graaf was op Martins telefoontje zonder uitleg weggerend. Natuurlijk hadden ze op het kasteel ook de sirenes gehoord en gravin Sophia was in alle staten.

Toen Kees de door de schok halfverdoofde Veerle naar binnen bracht, schoot de gravin ontsteld op haar af. “Veerle!”

“Er is niets met haar aan de hand,” stelde Kees haar gerust. “Ze is nogal geschrokken, maar verder in orde.”

Met behulp van de haastig toegesnelde Lambert bracht hij Veerle naar de salon en zette haar voorzichtig op de bank neer.

Veerle glimlachte flauwtjes naar haar grootmoeder. “Het gaat alweer, oma,” fluisterde ze.

Gravin Sophia kwam naast haar zitten en sloeg haar arm om het bevende meisje heen. “Wat is er gebeurd?”

“Op Rhijnstaete… Christian is bijna vermoord… De barones is dood…” Veerles woorden tuimelden over elkaar heen in haar haast alles te vertellen. “Opa is daar met Martin… maar verder weet ik niets.”

“Wat?” De gravin keek ontsteld naar Kees, die een beetje achteraf stond. 

Hij knikte. “We kwamen terug van het zigeunerkamp, toen we de sirenes hoorden,” legde hij uit. “Eerst dachten we dat er iets op Brincksuylen was gebeurd, maar het bleek op Rhijnstaete te zijn.”

Sophia trok de nog steeds bevende Veerle dicht tegen zich aan. “Wat een drama,” mompelde ze zachtjes voor zich uit. Toen vermande ze zich. “Nou ja, er zit niets anders op dan te wachten tot Vincent terug is. Lambert, wil je voor ons allemaal iets te drinken inschenken. En… Kees, was het geloof ik… ga zitten en neem ook iets. Op dit moment kunnen we weinig anders doen.”

Terwijl de minuten voorbij leken te kruipen, wachtten ze in angstige spanning op verder nieuws van Rhijnstaete.



Laat in de middag keerde graaf Vincent op Brincksuylen terug. Hij bracht een ontredderde Martin met zich mee, die door een bezorgde Sophia meteen naar de logeerkamer geloodst werd. Ondanks zijn protesten stopte ze hem met een kalmerend middel in bed en bleef bij hem zitten, tot de pil begon te werken. Toen voegde ze zich bij de anderen, die stilletjes in de salon bij elkaar zaten.

Graaf Vincent staarde afwezig in zijn glas whisky, maar keek op, toen Sophia binnenkwam. “Het spijt me dat ik zomaar ineens wegrende,” verontschuldigde hij zich. “Ik had geen tijd om iets uit te leggen.”

“Nee, dat begrijp ik nu wel,” zei Sophia. Ze kwam naast hem zitten en vroeg: “Kun je ons vertellen wat er nu allemaal precies gebeurd is?”

De graaf knikte en keek de kring rond. “Martin vertelde me een paar weken geleden dat het allemaal niet zo lekker zat op Rhijnstaete. Hij vermoedde dat de geestelijke toestand van de barones de laatste maanden nogal verslechterde. Vorig jaar heeft ze al het personeel ontslagen en ze duldde alleen Christian, haar kleinzoon, nog in haar buurt. Ze behandelde hem op een schandalige manier, maar Christian, die al jaren met haar in afzondering leefde en haar nukken gewend was, vond dat heel normaal. Je kunt je voorstellen dat er in zijn bovenkamer ook het een en ander niet meer klopte. Afijn, toen Martin een paar weken geleden voor zijn jaarlijkse bezoek in de villa arriveerde, probeerde hij zijn vriend te overtuigen, dat hij en zijn grootmoeder hulp moesten zoeken. Christian weigerde en Martin, die steeds bezorgder werd, nam mij uiteindelijk in vertrouwen. Eerst probeerde hij via de gemeentelijke instanties hulp te krijgen, maar toen dat niet lukte, heb ik mijn vriend Otto, die psychiater is, ingeschakeld.” De graaf nam een slok van zijn whisky en ging na een korte pauze verder: “Otto heeft een paar dagen terug een bezoek gebracht aan de barones en zijn conclusie was, dat ze onmiddellijk in een inrichting opgenomen diende te worden. Hij heeft een paar telefoontjes gepleegd en morgen zou een paar verplegers haar ophalen. Op de een of andere manier is er toch iets doorgedrongen tot het verwarde brein van de barones. Toen Martin vanmiddag even naar het dorp was om een paar boodschappen te halen, zag ze haar kans schoon. Ze haalde het jachtgeweer van haar vader tevoorschijn en lokte Christian naar haar kamer. Toen hij binnenkwam, schoot ze drie kogels op hem af en stak daarna de loop van het geweer in haar mond… Zo vond Martin hen, toen hij een poosje later terugkeerde. Nou, de rest van het verhaal kennen jullie. Martin belde mij en ik ben meteen naar hem toegegaan. Christian bleek wonder boven wonder nog te leven en is naar het ziekenhuis gebracht. Ze zijn nu aan het opereren, maar de artsen geven hem niet veel kans. Ik heb gezegd dat ik vanavond nog even naar zijn toestand zou informeren.”

Sophia keek haar man geschokt aan. “Het is haast niet te bevatten,” zei ze zachtjes. “Je leest weleens in de krant over dat soort dingen, maar je gelooft toch niet, dat zoiets in je eigen omgeving kan gebeuren?”

Graaf Vincent glimlachte droevig. “Zo zie je maar, het gebeurt overal.” Hij aarzelde even en zei toen op een heel andere toon: “Zeg, Sophia, het klinkt misschien een beetje ongepast, maar ik rammel van de honger. Denk je dat Dorien een klein hapje voor ons zou kunnen maken?”

Veerle, die gelukkig alweer aardig bij was gekomen van alle gebeurtenissen van die middag, schoot in de lach. “Nu je het zegt, ik heb ook best trek. En ik denk dat Kees ook wel iets lust. Oh, ja, ik moet jullie ook nog iets vertellen. Nou ja, dat komt later wel. Vergeleken bij het Rhijnstaetedrama valt alles in het niets. Waar is Stephan eigenlijk? Hij heeft alle opwinding gemist.”

“Goddank,” verzuchtte Sophia. “Hij is nog veel te jong voor dit alles. Hij is vanochtend al vroeg vertrokken naar een vriendje. Ze zouden met diens vader op zee gaan vissen en na afloop ergens gaan eten. Hij blijft daar gelukkig overnachten, dus hij zal het morgen wel in de krant lezen.”

“Oh, dat zal mijn broertje niet leuk vinden,” bedacht Veerle. “Gebeurt er eens wat, is hij er niet.” Ze stond op en kondigde aan: “Ik loop wel even naar de keuken. Dorien weet natuurlijk ook niet wat ze met het eten aan moet. Ga je mee, Kees? Geef ik je meteen een rondleiding door het kasteel.”

Gravin Sophia keek hen zwijgend na. Toen wendde ze zich tot haar man. “Gaat het een beetje?”

De graaf knikte. “Ik hoop alleen dat die afschuwelijke beelden snel van mijn netvlies verdwijnen. Je kunt je niet voorstellen…” Zijn stem stokte.

Sophia greep zijn hand. “Ik ben blij dat jij er was om Martin te helpen,” zei ze zachtjes. “Die arme jongen!”

“Ja.” Graaf Vincent wreef vermoeid in zijn ogen. “Het is voor hem het moeilijkst. Want hoe je het ook wendt of keert, als Martin niet ingegrepen had, zouden de barones en haar kleinzoon misschien nog wel jaren geleefd hebben.”

“Zo moet je niet denken,” vond Sophia. “Door Martin krijgt Christian de kans om nog iets van zijn leven te maken. Ik voel me ook schuldig, omdat ik nooit begrepen heb dat de barones haar kleinzoon zo afschermde van de wereld. Als ik het geweten had…”

“Hadden komt altijd als hebben geweest is,” merkte de graaf wijsgerig op. “We wisten het niet en toen we het wisten, hebben we geprobeerd er iets aan te doen. Niemand kon bevroeden, dat het zo zou aflopen.” Hij gaf zijn vrouw een kus op haar wang. “Ik hoop dat Christian het haalt. Dan is het inderdaad nog ergens goed voor geweest.”

Sophia zuchtte en stond een beetje stram op. “Ik ga nog even bij Martin kijken. Kom je zo naar de eetkamer?”

Vincent knikte. “Ik kom er aan.”

Na Sophia’s vertrek werd het stil in de salon. De graaf nam nog een slokje van zijn whisky en staarde in de vlammen van het haardvuur. Een traan biggelde langzaam langs zijn wang naar beneden. Het duurde nog een hele tijd, voor hij in staat was om zich naar de eetkamer te begeven.



Christians verwondingen waren gelukkig niet zo ernstig als in eerste instantie gedacht werd. Zijn lichamelijk herstel verliep tot volle tevredenheid van de artsen, maar geestelijk was hij er een stuk slechter aan toe. Na zijn ziekenhuisperiode zou hij overgeplaatst worden naar een psychiatrische inrichting, waar men met behulp van therapie zou proberen hem te begeleiden naar een volwaardig bestaan.

Martin verbleef nog steeds op Rhijnstaete. Samen met zijn vriendin Annemieke, die hij nog diezelfde avond gebeld had, bewaakte hij de villa tegen al te opdringerige dagjesmensen. Want nadat het drama in de kranten breed uitgemeten was, stroomde het op sensatie beluste publiek van alle kanten toe om de plaats van het delict met eigen ogen te aanschouwen. Gelukkig ebde de grootste nieuwsgierigheid na een paar dagen weg, overvleugeld door andere gebeurtenissen, die door de media naar buiten werden gebracht.

Veerle had inmiddels haar grootouders op de hoogte gebracht van Ivano's indringende verzoek aan haar om tijdens zijn afwezigheid voor de kleine Ivankaja te zorgen. De graaf en gravin waren er aanvankelijk sterk op tegen. Zij vonden hun kleindochter nog veel te jong om opgezadeld te worden met zo'n grote verantwoordelijkheid.

Veerle had haar besluit al genomen. “Het heeft gewoon zo moeten zijn,” herhaalde ze koppig. “Ik weet dat ik het niet alleen kan doen, maar als jullie me niet willen helpen, vraag ik het aan iemand anders. Papa en mama zijn tegen die tijd ook terug, dus dan moeten zij me maar helpen als er een beslissing genomen moet worden.” Ze keek haar grootouders smekend aan. “Begrijp het dan toch! Door het dagboek ben ik op een heel bijzondere manier met Emma verbonden en ik heb het gevoel dat zij op deze manier iets goed wil maken. Ik ben haar instrument, alleen door mij kan ze de zigeuners helpen.”

“Je hebt te veel naar die Ivano geluisterd,” mopperde Vincent.

Sophia keek echter bedachtzaam naar haar kleinkind. “Misschien zit er toch wel iets in,” merkte ze op. “Wij hebben in de loop der tijd wel vreemdere dingen meegemaakt. Er is beslist meer tussen hemel en aarde…”

“Ja, zo lust ik er nog wel een paar,” bromde de graaf, maar na lang praten trok ook hij bij en kreeg Veerle toestemming om op Ivano's verzoek in te gaan.

Samen met Kees bracht ze een tweede bezoek aan het kamp om Ivano op de hoogte te brengen.

De grote zigeuner wachtte hen al op. Aan de positieve uitslag van Veerles besluit had hij nooit getwijfeld. “La Mama heeft het immers gezegd,” herhaalde hij nogmaals.

In de grote woonwagen bespraken ze wat er moest gebeuren als Ivankaja onverhoopt zou sterven wanneer Ivano in Frankrijk was. De zigeuner ondertekende papieren, waarin hij gravin Sophia als gemachtigde aanwees. “Maar mijn kleine meisje zal op haar papa wachten,” bezwoer hij zijn gasten. “Ik doe dit alleen maar, omdat het ziekenhuis het wil. Ik weet dat er niets gebeurt.”

Veerle begeleidde hem nu regelmatig naar het ziekenhuis en had de kleine Ivankaja onmiddellijk in haar hart gesloten. De donkerharige baby met de grote, ernstige ogen had zich eerst verlegen afgewend van de voor haar zo vreemde bezoekster, maar Veerles spontane reacties hadden haar al snel doen glimlachen.

Ook het gewone leven ging door. Veerle woonde doordeweeks op haar kamer in de stad en volgde trouw de colleges. Gelukkig was de afstand van haar kamer naar het ziekenhuis niet groot en ze hoefde haar bezoekjes aan Ivankaja niet op te geven.

Ook Sophia was vaak in het ziekenhuis te vinden. Ze had het op zich genomen om Christian elke dag te bezoeken en hoewel hij haar aanwezigheid in het begin totaal negeerde, had ze op advies van de artsen toch doorgezet. Hij accepteerde inmiddels dat ze naast zijn bed zat en had af en toe al naar haar geglimlacht. Sophia was ervan overtuigd, dat ze zijn vertrouwen kon winnen en hoopte op die manier een stukje aan zijn herstel te kunnen bijdragen.

Na afloop van haar bezoek keek ze altijd even bij Ivankaja om de deur, die enthousiast begon te kraaien als ze het inmiddels bekende gezicht boven haar bedje zag verschijnen. Het leek onvoorstelbaar, dat het kleine meisje zo ernstig ziek was. Op het eerste gezicht leek er niets aan de hand te zijn.

Uit een diepgaand gesprek met de dokter hadden Sophia en Veerle begrepen, dat de onbekende bacterie, die zich op dit moment in haar lijfje rustig hield, ieder moment in de bloedbaan terecht kon komen. Wanneer dat zou gebeuren, wist niemand, maar dat het zover zou komen, was zeker. Daarom wilde de arts haar niet naar huis laten gaan.

“Hier kunnen we haar dag en nacht in de gaten houden,” verklaarde hij kortaf. “Als die bacterie in de bloedbaan terechtkomt, is het binnen enkele uren gebeurd.”

Begin oktober begonnen de zigeuners het kamp te verlaten. Voor hun reis naar het zuiden van Frankrijk lieten ze de woonwagens achter en reden met een caravan achter hun auto naar hun bestemming. Ivano vertelde dat ze zeker twee weken onderweg zouden zijn, omdat ze tijdens hun reis bezoeken aflegden bij familieleden, die in andere kampen woonden. De oorspronkelijke groep zigeuners, een kleine dertig man, zou uiteindelijk uitgroeien tot zo'n honderd personen. De jaarlijkse bedevaart werd gezien als een soort familiereünie, waarbij men van de gelegenheid gebruikmaakte om de familiebanden weer aan te halen.

Ivano en zijn zus Nadiah stelden hun vertrek zo lang mogelijk uit, maar uiteindelijk brak ook voor hen de dag aan dat de caravan achter de auto gekoppeld moest worden. 

Met tranen in zijn ogen stond de jonge vader aan het bed van zijn kind, die de emoties van de volwassenen niet kon begrijpen, maar wel aanvoelde. De kleine meid begon hartstochtelijk te huilen en strekte haar handjes naar haar vader uit. Het duurde lang voordat Ivano haar los kon laten, maar Veerle en haar grootmoeder kregen hem tenslotte toch zover.

“Als ik terugkom, neem ik je mee naar huis,” beloofde Ivano zijn snikkende dochtertje. “Maria zal ervoor zorgen dat je weer helemaal beter wordt. Ik kom echt terug, lieve schat.” Hij mompelde nog een paar woorden in zijn eigen taal en sloeg een kruis boven het betraande gezichtje van Ivankaja. Toen duwde hij haar met een bruusk gebaar in de armen van Veerle. “Zorg voor haar!” gebood hij en beende met grote stappen de ziekenzaal uit.



De herfstvakantie was inmiddels aangebroken en Veerle benutte iedere mogelijkheid om haar kleine protegé in het ziekenhuis te bezoeken.

Een week nadat Ivano vertrokken was, hield de verpleegster haar bij het verlaten van de zaal tegen. “De dokter vraagt, of u en uw grootmoeder morgen om half elf bij hem willen komen,” zei ze. “Hij heeft iets met u te bespreken.”

De schrik sloeg Veerle om het hart. “Is Ivankaja's toestand verslechterd?” vroeg ze ontsteld.

De verpleegster schudde het hoofd. “Voor zover ik weet niet, maar de dokter wil toch even met u beiden praten.” Ondanks Veerles aandringen liet ze verder niets los.

De volgende morgen stapte Veerle met bonzend hart de spreekkamer van de arts binnen. Ze hield Sophia’s arm stevig vast, want ze betwijfelde of haar benen haar konden dragen. Ze voelde haar knieën knikken van de spanning.

De dokter schraapte zijn keel. “Tja, ik heb u laten komen, omdat er iets vreemds is gebeurd,” begon hij aarzelend. “U weet dat we elke dag bekijken waar de bacterie zit. Drie dagen geleden was de bacterie ineens verdwenen. We begrepen er niets van.” Hij zweeg en rommelde wat met zijn papieren. Toen richtte hij zijn blik op Sophia, die hem ongelovig aanstaarde en zei een beetje verlegen: “Het is heel vreemd, de ene dag was hij er, de andere dag… weg! Ik heb in mijn hele loopbaan nog nooit zoiets meegemaakt. Ik kan niet anders dan constateren dat Ivankaja genezen is.”

De beide vrouwen konden ternauwernood bevatten wat hij zei. Sophia herstelde zich het eerst. “Bedoelt u dat… dat ze naar huis mag?”

De arts knikte. “We hebben haar nog een paar dagen in observatie gehouden, maar er is geen enkele reden om haar in het ziekenhuis te laten blijven. Daarom wil ik voorstellen, dat u haar strakjes mee naar huis neemt.”

Veerle staarde haar grootmoeder verbluft aan. “Naar huis? Maar…” Ze wendde zich opgewonden tot de dokter. “Maar jullie hebben toch gezegd dat de bacterie dodelijk was? Hoe kan dit nou? Hoor ik het goed, zegt u gewoon: sorry, we hebben ons vergist?”

“Tja…” De man tegenover haar begon zich een beetje ongemakkelijk te voelen onder haar woedende blik. “Het klinkt raar, maar daar komt het wel op neer!”

“Schei uit, Veerle!” Sophia pakte haar kleindochter waarschuwend bij de arm. “Houd je in, die dokter kan er ook niets aan doen. Soms gebeurt er echt een wonder en de heren doktoren hebben daar tot op de dag van vandaag geen verklaring voor.”

De arts keek haar dankbaar aan. “U heeft gelijk, mevrouw, het is gewoonweg een wonder.”

“Dus Ivano had toch gelijk!” zei Veerle triomfantelijk. “Maria heeft zijn gebeden verhoord.” Ze stond op en beende de spreekkamer uit, gevolgd door haar grootmoeder. “Ivankaja hoeft geen minuut langer hier te blijven, oma, ik ga haar meteen halen!”

“Veerle, wacht even!” Met een verontschuldigende blik naar de dokter holde Sophia achter haar kleindochter aan. Bij de lift haalde ze haar in. “Wacht nou even, Veerle, we moeten dit eerst even goed overleggen,” bracht Sophia hijgend uit en trok haar kleindochter mee naar een zitje in de hoek van de hal. “Hoe kun je haar nou zo meenemen? Je hebt niets, geen ledikantje, flesjes, luiers… Zo’n kindje heeft aardig wat nodig, hoor!”

Veerle keek haar grootmoeder verbluft aan. “Oh, oma, daar heb ik helemaal niet bij stilgestaan. Ik was zo blij dat ze naar huis mocht!” Haar ogen vulden zich met tranen. “Ik wilde haar alleen maar zo snel mogelijk weghalen uit deze omgeving.”

Sophia klopte haar bemoedigend op de hand. “Stil maar, kind, ik begrijp het wel, maar ik weet wel iets anders. Als jij nu eens met Ivankaja een taxi neemt naar het kasteel, dan duik ik de winkels in voor wat noodspulletjes. Nee, ik weet het nog beter, we bellen eerst naar huis, dan kan Johanna alvast het ledikantje van zolder halen.”

Veerle knikte enthousiast. “Ik heb een nog beter plan. We bellen en dan ga ik met jou de stad in. Als we alles hebben, gaan we terug naar het ziekenhuis om Ivankaja te halen en daarna nemen we samen een taxi naar het kasteel.”

“Afgesproken!” zei Sophia. Ze pakte haar telefoon uit haar handtas en drukte het nummer in. In korte tijd had ze Johanna ingelicht, die beloofde alles op het kasteel in orde te maken voor de komst van de baby. Sophia verbrak de verbinding en keek Veerle stralend aan. “Kom, kind, het is voor elkaar. Laten we gauw gaan!”



De kleine Ivankaja gedroeg zich op haar tijdelijke logeeradres voorbeeldig. Ze was de lieveling van het personeel, dat haar nauwelijks uit het oog verloor en ook opa Vincent was dol op haar.

De wonderbaarlijke genezing werd uitgebreid besproken, maar niemand had er een verklaring voor.

“Het is een wonder en daar laten we het bij,” zei gravin Sophia uiteindelijk gedecideerd.

“Maar weet je wat zo gek is?” merkte Veerle op. “De eigenlijke bedevaart is pas zondag. Ivano heeft me dat zelf verteld: de derde zondag in oktober! Dus had Maria er nu wel of niet iets mee te maken?”

“Maakt dat nog wat uit?” bromde de graaf geïrriteerd. “Ze is beter en dat is het belangrijkste.”

“Ja, maar…” begon Veerle. “Misschien zit er nog iets achter.”

“Wat bedoel je?” vroeg Sophia, die wel zag dat haar kleindochter ergens op zat te broeden.

“Nou, ik weet dat het Ivano's liefste wens is om zijn dochter aan La Mama te laten zien. Bij die gebeurtenis krijgt ze officieel haar naam en wordt ze als Ivano's dochter erkend. Je zou het een beetje kunnen vergelijken met een doopceremonie. La Mama is al hartstikke oud en de kans, dat ze volgend jaar nog leeft is heel klein. Als ik nou…”

Graaf Vincent kon haar gedachtegang nauwelijks volgen, maar Sophia begon te begrijpen waar Veerle naartoe wilde. “Oh, nee, daar komt niets van in,” zei ze streng. “Jij gaat niet naar Frankrijk!”

“Wie gaat er naar Frankrijk? Wat heb ik gemist?” De graaf was het nu helemaal kwijt.

Sophia keek hem opgewonden aan. “Je kleindochter denkt dat Ivankaja zo plotseling genezen is, opdat Veerle haar op tijd voor de bedevaart naar Saintes Maries kan brengen. Dat kind heeft beslist te veel tijd in het zigeunerkamp doorgebracht!” Verontwaardigd richtte ze haar blik op Veerle. “Je haalt je niets in het hoofd, hoor!”

“Oma, luister nou,” smeekte Veerle. “Het kan toch best? Als ik vrijdag het vliegtuig naar Nice neem, daar overnacht en zaterdag op mijn gemak naar Saintes Maries rijd… Ik mag heus wel bij iemand in de caravan en het zou zoveel voor Ivano betekenen…”

“Nee, nee en nog eens nee!” Sophia was heel beslist. “Nu wil ik er geen woord meer over horen, ik ga een flesje maken. Ivankaja moet nodig wat eten.” Ze beende de zitkamer uit en liet Veerle met haar grootvader achter.

“Opa?” vroeg Veerle aarzelend.

“Je hebt je oma gehoord!” waarschuwde de graaf hoofdschuddend. “Geen woord meer!”

Teleurgesteld stond Veerle op. “Nou, dan ga ik oma maar helpen,” zei ze verongelijkt. “Ik vond het nog wel zo'n goed idee!”

Ze slofte naar de deur en keek nog eens om naar haar grootvader, maar die deed net of hij in zijn krant verdiept was. Met een laatste diepe zucht verliet ook Veerle de kamer.



Die avond kwamen Eva en Eduard koffiedrinken bij de oude graaf en gravin. Sinds ze teruggekeerd waren van hun verblijf in Zuid-Amerika hadden ze hun dochter nauwelijks gezien.

“Ik vind er niets aan,” pruilde Eva tegen haar moeder. “Doordeweeks woont ze in de stad en in het weekend brengt ze meer tijd door bij jullie dan bij ons. Je zou toch denken dat ze graag in haar opgeknapte torenkamer zou willen zijn.”

“Wanneer komt die zigeuner eigenlijk terug?” wilde haar schoonzoon weten.

“Ik verwacht Ivano eind volgende week weer in Nederland,” zei Veerle. “De bedevaart is zondag en maandag, daarna zou hij meteen naar huis komen. Stel je voor, hij weet nog niet eens dat Ivankaja uit het ziekenhuis is!”

“Toch wel wonderbaarlijk, die genezing,” bepeinsde Eva. “Toen je me dat vertelde, kreeg ik gewoon koude rillingen.”

“Ik wilde Ivankaja naar Frankrijk brengen, maar het mag niet van oma,” flapte Veerle er ineens uit. Ze negeerde de waarschuwende blikken van haar grootmoeder en ging verder: “Ik weet gewoon dat het Ivano's liefste wens is! En ik vind het gemeen dat het niet mag.” Haar ogen vulden zich met tranen over zoveel onrecht, waardoor ze de blikken, die haar ouders met elkaar wisselden, miste.

“En als wij nu eens met je meegaan?” zei Eva langzaam. “Ik heb altijd al eens in de Camargue willen kijken.”

“Wat?” Dit was wel het laatste, dat Veerle verwacht had. “Bedoel je…”

Eva werd steeds enthousiaster. “Ja, waarom niet? Wij hebben je de afgelopen tijd nauwelijks gezien en een paar dagen met z'n allen op pad zou het gezin geen kwaad doen. Dan nemen we Stephan ook mee, het is toch herfstvakantie!”

“Ik vind het een goed idee!” zei Eduard. “Ik heb al zoveel over die bedevaart gehoord, ik zou dat ook wel eens met eigen ogen willen zien.”

Veerle vloog haar ouders om de hals. “Jullie zijn schatten!” riep ze door haar tranen heen uit.

Eva keek vragend naar gravin Sophia. “Vind je dit geen goede oplossing, mam?”

Sophia begon te glimlachen. “Jullie zijn me ook een stel bij elkaar! Tja, als jullie met haar meegaan, heb ik er geen probleem mee.”

“Afgesproken!” zei Eduard tevreden. Hij keek zijn dochter aan. “Zullen we morgen alles even bij het reisbureau regelen? Wanneer vertrekken we?”

“Vrijdag!” straalde Veerle. “Oh, wat heerlijk, nu komt alles toch nog goed!”



De avond na de bedevaart was het groot feest in het zigeunerkamp. De kampvuren werden opgestookt, de muziekinstrumenten tevoorschijn gehaald en de vrouwen legden de laatste hand aan het eten.

Genietend van alle drukte om haar heen zat Veerle bij het vuur van Ivano, die zijn dochtertje sinds de hereniging nauwelijks los wilde laten.

Veerle moest even slikken toen ze aan die emotionele gebeurtenis terugdacht. Samen met haar familie was ze zaterdag het kamp binnengewandeld, de kraaiende baby in haar armen. De blijdschap op het gezicht van Ivano zou ze haar leven lang niet meer vergeten. Al haar inspanningen waren zeer beslist de moeite waard geweest.

Ivano was haar intens dankbaar en het was voor alle zigeuners vanzelfsprekend dat Veerle en haar familie eregasten waren op de grote ‘ferrade’. Nadiah, Ivano's zus, had haar spontaan meegetrokken, de caravan in en met veel gegiechel had ze Veerle uitgedost in een witte blouse met wijde mouwen en heel veel kleurige rokken. Om haar hals pronkte Emma's halsketting en ter completering van het geheel kreeg ze een paar gouden ringen in haar oren. De transformatie was compleet en met haar zwarte haardos was Veerle nauwelijks te onderscheiden van de andere zigeuners.

Het feest begon en Veerle keek met stralende ogen naar de wervelende dansers, die zich op de meeslepende vioolmuziek steeds meer lieten opzwepen. Op een bepaald moment trok Ivano haar lachend in de kring en aangemoedigd door de toeschouwers

danste Veerle rond het vuur.

Op een bepaald moment stierf de muziek langzaam weg en alle blikken richtten zich op een oude zigeunerin, die aan de arm van Nadiah moeizaam op Ivano's vuur toeliep.

“La Mama! La Mama!” De naam verspreidde zich fluisterend over de aanwezigen en van alle kanten lieten de zigeuners hun eigen vuur in de steek om zich in een kring rond de oude vrouw te verzamelen.

Het werd doodstil en Veerle voelde zich behoorlijk opgelaten, toen de klauwachtige hand van de oude zigeunerin gebaarde, dat ze naar haar toe moest komen. Verlegen onder al die starende blikken liep ze langzaam naar de indrukwekkende verschijning toe. Vlak voor de oude vrouw bleef ze met neergeslagen ogen staan.

Twee priemende ogen dwongen haar op te kijken en een kakelende stem stortte een waterval van woorden over haar uit.

Hulpeloos keek Veerle naar Nadiah, die de vreemde klanken met zachte stem vertaalde. “La Mama heet je welkom in onze familie. Ze is je dankbaar dat je de kleine Ivankaja naar haar toegebracht hebt. In haar bol heeft ze gezien, dat zijzelf de volgende ferrade niet meer zal meemaken en ze is blij dat haar oude ogen het nieuwe leven nog hebben mogen aanschouwen. Ze heeft gesproken met de geest van haar grootvader Ramon en hij laat je weten, dat door jouw daden de schuld van je voorouders is ingelost. Hij wil dat je als dank de armband accepteert, die hij aan zijn geliefde Emma had gegeven. Samen met de halsketting, die al in je bezit is, zal de armband jou en al je nakomelingen voorspoed en geluk brengen. De ketting en de armband zijn het symbool voor de liefde van Ramon en Emma. Moge hun liefde voor eeuwig verenigd blijven in de sieraden, die jou en je dochters zullen tooien.”

Met een plechtig gebaar schoof Nadiah de armband van haar eigen pols en gaf hem aan La Mama. De oude vrouw pakte Veerles arm en bevestigde het sieraad om haar slanke pols. Toen raakte ze met haar vingers Veerles voorhoofd aan en wierp haar een tandeloze glimlach toe. Daarna draaide ze zich om en schuifelde aan Nadiah's arm de kring uit.

Even bleef het doodstil, toen weerklonken de eerste klagende viooltonen en weldra was het feest weer in volle gang.

Diep onder de indruk liep Veerle naar haar ouders en toonde de prachtige armband. “Ik had nooit kunnen denken dat de vondst van Emma’s dagboek tot dit zou leiden,” verzuchtte ze gelukzalig. “Dit is echt de mooiste avond van mijn hele leven!”

Met stralende ogen liet ze zich door een knappe zigeunerjongen in de kring van dansers trekken.



In het kasteel zaten de oude graaf en zijn vrouw genoeglijk bij het haardvuur in de bibliotheek. De schemerlampen verspreidden een warm licht en de zachte muziek op de achtergrond verhoogde de intieme sfeer.

Sophia keek op van haar boek en liet haar leesbril naar het puntje van haar neus zakken. “Vincent?” begon ze aarzelend.

“Mmm, even wachten, het is spannend,” mompelde de graaf, die verdiept was in een ouderwetse detective.

Sophia wachtte even, maar na een paar minuten kon ze zich niet meer inhouden. “Vincent, ik zit zo te denken…”

De graaf legde zijn boek met een diepe zucht neer. Als zijn vrouw zo begon, dan wist hij het wel. “Zeg het maar, lieve,” zei hij geduldig. “Ik luister!”

“Weet je, ik dacht aan alles wat er gebeurd is sinds Veerle het dagboek van Emma vond,” legde Sophia uit. “De ontmoeting op Rhijnstaete, het drama dat er op volgde…”

“Gelukkig is dat allemaal goed gekomen,” merkte de graaf op. “Sinds Martin en Annemieke beloofd hebben op Rhijnstaete te blijven, is Christian een stuk opgeknapt. Ik denk dat hij binnenkort zover is, dat de artsen hem laten gaan.”

“We zullen hem in de toekomst zeker helpen,” nam Sophia zich voor. “Na al die toestanden is dat het minste wat we kunnen doen.” Ze nam een slokje van haar warme chocolademelk en ging verder: “Maar er is nog iets anders, waar ik aan zat te denken. Ik heb me al vaak afgevraagd, waar dat wilde temperament van Veerle vandaan komt. Ze heeft altijd dat impulsieve gehad, die hang naar avontuur en dan dat donkere haar, ze zou zelf wel een zigeunerin kunnen zijn.”

Graaf Vincent keek afwachtend naar zijn vrouw. “Ja, en?”

“Herinner je je nog dat er sprake was van een geestverschijning, die al ‘Emma’ roepend door het kasteel zwierf?” vroeg Sophia. “Iedereen dacht dat Ramon dood was, maar we weten nu dat hij nog leefde. Stel nou, dat…”

“Ga verder,” moedigde de graaf aan, die geen enkel idee had waar zijn vrouw naartoe wilde.

“Stel nou, dat Ramon later echt naar het kasteel terugkeerde, stiekem en zijn geliefde in het geheim bezocht. We weten dat Emma na die bewuste zomer niet zwanger was, maar als Ramon haar later opzocht, zou het dan niet kunnen, dat hij haar alsnog zwanger maakte? Jouw vader was toch een zevenmaandskindje?”

Vincent keek haar met open mond aan. “Denk je dat mijn vader een kind was van Emma en Ramon?” Verbluft schudde hij het hoofd. “Ik… Ach, dat kan toch niet!”

“Denk er maar eens over na,” zei Sophia op stellige toon. “Jouw vader was net zo donker als zijn broer blond was. Hij is zeven maanden na Emma's huwelijk met Maurits geboren, kerngezond! De geestverschijningen waren rond die tijd helemaal opgehouden. Ik denk er het mijne van!”

De graaf pakte zijn boek op. “Je hebt te veel fantasie, vrouw,” bromde hij. Demonstratief verdiepte hij zich weer in de detective en ook Sophia sloeg haar boek weer open. Over de rand van haar bril zag ze, hoe de blikken van haar man regelmatig op het schilderij van zijn vader, dat boven de schoorsteen hing, bleven rusten.

De donkere ogen van Frederik Brincksuylen keken hooghartig op zijn zoon neer en graaf Vincent schoof rusteloos in zijn stoel heen en weer. Als er enige waarheid school in de woorden van Sophia… Ach, nee, allemaal onzin. Zijn vader was een echte Brincksuylen en zo zou het altijd blijven. Al dat gezeur over zigeunerbloed in de familie, typisch vrouwenpraat. Dat kwam er nu van als kleinkinderen in dagboeken gingen snuffelen. Vastbesloten in het vervolg zijn nakomelingen te verbieden nog één stap op de zolders te zetten, schoof graaf Vincent alle verontrustende gedachten over zijn afkomst van zich af.

Het dagboek van Emma was gesloten, maar in de Camargue danste haar achterachterkleindochter met de zigeuners. Ergens in een donker hoekje van het veld, verscholen in haar caravan, lachte een oude vrouw haar tandeloze lach. Zij alleen kende de waarheid, die ze gezien had in de nevelen van haar doorschijnende bol.

La Mama was oud en wijs. De schuld van het geslacht Brincksuylen was ingelost en de vloek van de zigeuners opgeheven. Zij kon tevreden zijn, ze had haar taak verricht. Zachtjes prevelend bedekte ze haar glazen bol onder een zijden doek. Toen sloot ze uitgeput haar ogen en voelde hoe het leven uit haar oude lichaam wegtrok. Langzaam viel de nacht over de uitgestrekte vlaktes van de Camargue, maar het geheim van Brincksuylen was veilig. La Mama zou voor altijd zwijgen.





Op het moment dat de eerste Kasteelromans van Favoriet in de winkels lagen, was een deel van de lezeressen nog niet eens geboren! Voor hen, maar natuurlijk ook voor de fans die nog altijd dol zijn op de romantiek van de adel, bewerkte en actualiseerde Uitgeverij Marken de beste Kasteelromans van vroeger, om ze uit te brengen in een aparte serie: BLAUW BLOED.



Haal BLAUW BLOED nummer 34 over VIER WEKEN bij uw tijdschriftenhandelaar, de kiosk, het warenhuis of uw supermarkt.


Spion als minnaar & Duister dagboek
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml