Oude liefde roest niet



Onwetende zusjes



Mayo de Graaf



“Pap?” vroeg ze ongelovig. “Houd je dan nog van haar? Houd je nog van mijn moeder?”

Hij grinnikte jongensachtig. “Ik weet het niet,” antwoordde hij. “Ik denk wel heel vaak aan haar. Ik vraag me soms af hoe het met haar is.”

“Ga haar dan opzoeken in de Landau-kliniek,” opperde ze. “Dan weet je het zeker.” 



“Mevrouw Schönberg? U kunt naar binnen.”

De assistente liep terug naar haar desk, nam plaats en beantwoordde toen de telefoon. De patiënten in de wachtkamer hoorden haar zachtjes praten. Ze bladerden door hun beduimelde tijdschriften, terwijl Amber Schönberg op haar hoge hakjes de spreekkamer binnenging.

Daar zat hij, in zijn eigen zonnige kamer aan de achterzijde van de bekende Landau-kliniek. Zijn kamer had een prachtig uitzicht over de privétuin met de perfect onderhouden gazons, de rododendrons en de bloeiende rozenstruiken.

Dokter Jörg Siebert, de algemeen chirurg van het ziekenhuis zat aan zijn bureau. Knap als altijd. Aantrekkelijk en zo sexy, dat ze er warm van werd. 

“Eén momentje, alstublieft,” zei hij. “Neemt u alvast even plaats,” gebaarde hij naar de stoel voor hem. Hij keek niet op en schreef snel door. “Neemt u mij niet kwalijk,” mompelde hij, maar het kon haar helemaal niets schelen. Ze wachtte graag, want ze kon wel uren naar hem kijken. 

Zijn haar en ogen, zijn gevoelige handen en lange, behendige vingers met de onberispelijk schone nagels, zijn witte jas met de donkergroene polo eronder, zijn mond, alles was even aantrekkelijk. 

Hoe zou het zijn als hij haar straks eindelijk in zijn armen nam? Als hij zijn handen om haar hoofd zou leggen om haar daarbij diep in de ogen te kijken? Hoe zou het zijn om zijn lippen op haar mond te voelen? 

Haar ademhaling versnelde. Ze sloeg haar benen over elkaar en voelde haar borst op en neer gaan. Zaten haar haren goed? Had ze een beetje kleur op haar wangen? Was ze wel leuk genoeg voor hem? 

Het was immers algemeen bekend dat dokter Jörg Siebert iedereen kon krijgen. Hij hoefde bij wijze van spreken maar met zijn vingers te knippen. Ze trok dus haar buik nog meer in en zoog haar wangen een beetje naar binnen. Precies zoals ze voor de spiegel geoefend had. Direct niet vergeten om haar zwoele stem op te zetten. Ook die techniek beheerste ze intussen tot in de puntjes.

Vandaag zou het gebeuren, verwachtte ze. Ze zouden elkaar kussen. Hier, voor het bureau, waarschijnlijk. Niet te dicht bij het raam, want niemand hoefde te weten wat er gaande was tussen hen. En daarna zou hij de deur sluiten om haar voorzichtig op het onderzoeksbed te leggen, zodat ze teder de liefde konden bedrijven. Het bed was weliswaar smal, maar in elk geval beter dan de grond. Dokter Jörg Siebert had immers klasse. Die zou zijn aanstaande niet op de vloer nemen. Nee, zoiets zou hij niet snel doen. Ze had alles al honderd keer gezien en beleefd. Elk detail stond in haar geheugen gegrift. Ze zou alle gebeurtenissen straks tot in de puntjes regisseren. 

Hij was nu gestopt met schrijven. Zijn ogen vlogen over de regels, zag ze. Ze bestudeerde elke beweging. Hij legde zijn pen neer en glimlachte al voordat hij naar haar opkeek.

Op dat moment echter, verstrakte zijn gezicht. Hij schudde zijn hoofd. De irritatie stond ogenblikkelijk in zijn ogen te lezen. “Niet weer,” verzuchtte hij. “Mevrouw Schönberg, u hebt geen afspraak. Ik ben uw arts niet langer,” maar ze liet zich niet uit het veld slaan. Wat dat betreft was ze een doorzetter. Een echt, gek meisje, giechelde ze wel eens. Als ze eenmaal iets in haar hoofd had, dan moest het ook gebeuren.

“Jörg, je mag Amber tegen me zeggen, hoor,” zei ze met haar zwoele stemgeluid, dat hem meteen verschrikkelijk irriteerde. Dit juffie wist van geen ophouden. Hoe vaak had ze zich hier al binnengedrongen? Met afspraak, zonder, elke keer weer stond ze onverwacht voor zijn neus. 

“Je weet toch wel dat ik Amber heet?”

Hij stond meteen op en liep naar de deur, maar ze deed hetzelfde en wurmde zich snel tussen de deur en hem in. Het was haar al gelukt om lichamelijk contact te maken. Ze voelde zijn benen tegen zich aan en haar borsten raakten zijn hart, zodat hij ogenblikkelijk een stap achteruit deed.

“Jörg, ik kan er niet langer tegen vechten,” fluisterde ze hees, terwijl ze hem door haar wimpers heen aankeek. “Dit is zo bijzonder. Zo speciaal. Dat kunnen en mogen we niet negeren. Mijn gevoelens voor jou zijn oprecht. Onze liefde is voor altijd, Jörg, dit is sterker dan wat…”

“Mevrouw, ik moet u verzoeken om weg te gaan.”

“Sterker dan wat ook,” maakte ze gewoon haar zin af. “Je kunt het niet tegengaan, Jörg. We zullen het samen onder ogen moeten zien. Jij en ik, we zullen ons moeten buigen over de toekomst.” Ze schonk hem een gewillige glimlach en tuitte haar lippen. “Onze toekomst, moet ik eigenlijk zeggen, hè? Ik…” 

“Mevrouw, wilt u nu vertrekken?”

“Ik zal er altijd voor je zijn, lieveling.”

“Anders zal ik de beveiliging moeten inschakelen. Ik voel me bedreigd.”

“Ja, natuurlijk voel je je bedreigd! Maar je kunt er niet tegenin gaan. Dat doe ik ook niet langer. Het is geen bedreiging, het is ons lot. Als je het zo ziet, kun je niet anders dan gelukkig zijn.”

Gestoord, dacht hij bij zichzelf. Volkomen van het pad af, deze Miep. Leeft in haar eigen wereldje. Een fantasiewereld, die nergens op gebaseerd is.

“Ik wacht op je,” fluisterde ze snel. “Ik kom terug, dat weet je, hè? Dat weet je toch, Jörg? Voordat je erop bedacht bent, zie je me weer…” 

“Liever niet.” 

Ze lachte, glipte de deur uit en tippelde snel naar de uitgang. Verdorie, dacht ze. Niet gelukt. Weer niet. Hij verzet zich nog te veel. Jammer, maar waar. Ze moest nog meer geduld hebben. Hij moest nog wennen aan het idee dat ze zijn grote liefde was. 

Ze had die boosheid in zijn ogen heus wel gezien, maar moest hem tijd geven om na te denken. Zolang hij zijn gevoelens wegdrukte, was het beter om voorzichtig te blijven. 

Vrouwen reageren wat dat betreft nou eenmaal anders dan mannen en zij al helemaal. Ze was erg gevoelig. Overgevoelig soms zelfs. Jörg was echter een wetenschapper. Een intellectueel, die eerst alles wilde beredeneren. Maar liefde liet zich niet beredeneren. Pas als hij dat begreep, had ze hem waar ze hem hebben wilde. 

Dus nog even geduld hebben, stelde ze vast, terwijl ze door de grote hoofdingang naar buiten liep. De wind speelde door haar haren en ze wist zeker dat Jörg haar volgde tot ze compleet uit het zicht was verdwenen.



Jörg echter, was haar allang weer vergeten. Stalkers kwamen immers wel vaker voor, al was deze hittepetit wel erg vasthoudend.

“Die Schönberg was er weer,” zei hij tegen Margit Boller, de receptioniste. Ze zat achter de centrale en verbond de bellers door. Jörg hoorde hoe vriendelijk en geduldig ze iedereen te woord stond en wachtte tot ze even tijd voor hem had.

“Amber Schönberg?” vroeg ze toen.

“Ze zat opeens voor mijn neus. Ik had toch doorgegeven dat ze me lastigvalt?”

“Ja natuurlijk. Ik heb die afspraak ook niet gemaakt, dokter. Misschien je eigen assistente?”

“Lijkt me sterk. Dit is toch het centrale afsprakenbureau.”

“Misschien heeft ze een telefonische afspraak gemaakt door rechtstreeks naar je assistente te vragen. Hoe dan ook, het mag niet meer gebeuren. Was ze weer lastig?”

“Het is gewoon vervelend,” zei hij schouderophalend. “Ik kan zo’n juffie wel aan, maar het is irritant.” Daarna liep hij verder de afdeling op. Er waren meer patiënten die hem verwachtten. Ook al was het pas half negen, de Landau-kliniek draaide al op volle toeren. In de OK’s werd al uren geopereerd. Het was druk op radiologie en ook op de EHBO werd er hard gewerkt. 

“Is Anne er al?” 

Het was professor Felix Landau, de geneesheer-directeur van dit uitstekende ziekenhuis, dat gelegen was in een mooie omgeving met veel groen rondom. 

“Ik heb haar nog niet gezien, Felix.”

“Je wachtkamer zat weer vol, zag ik.” 

“Ja, het was aardig aanpoten,” antwoordde de chirurg met zijn typische, bijna jongensachtige glimlach. Felix grinnikte hoofdschuddend. Hun Don Juan was weliswaar gewild bij de vrouwtjes, hij leverde uitstekend werk en was een van zijn steunpilaren.

“Is dokter Maas er al?” hoorde hij zuster Renate vragen. 

“Nog niet,” antwoordde de hoofdzuster in het voorbij gaan zeggen. “Ze komt zo.”

“Er is een melding binnengekomen,” hoorden Felix en Jörg toen. “Een motorrijder is met zijn hoofd onder de vangrail geschoven,” en iedereen wist wat dat betekende. Als dat ongeluk in volle vaart was gebeurd, was de situatie waarschijnlijk kritiek.

“Wagen zestien komt over enkele minuten aan.”

“Oké! Is het hele team binnen?”

“Iedereen, behalve dokter Maas, zuster!” 

Hedwig Obermann, de hoofdverpleegkundige, keek op de klok boven de brede deuren. Anne was laat. Vreemd. Dat kwam zelden voor. Normaal gesproken was ze zelfs al voor diensttijd in de kliniek aangekomen. 

“Ze komt zo, denk ik,” zei de hoofdzuster. “Is Wolfgang in huis?”

“Hij blijft tot Anne er is,” zei zuster Renate en inderdaad, dokter Wolfgang Kolberg, de tweede traumatoloog van de Landau-kliniek, kwam al naar de EHBO gelopen. 

Het eerstehulpteam was klaar om de patiënt te ontvangen. Iedereen was op zijn taak berekend. Professor Landau keek naar buiten. Nee, Annes auto stond niet op de parkeerplaats. Misschien had ze pech, wie weet. Of misschien had ze zich gewoon verslapen. Ze werkte immers erg hard. Het zou hem eigenlijk helemaal niets verbazen.



Lara Leickert was erg nerveus en had die nacht amper geslapen. Sinds ze haar biologische moeder via internet op het spoor was gekomen, stond haar wereld compleet op zijn kop. Aanvankelijk had ze geprobeerd die informatie naast zich neer te leggen. Het was niet belangrijk, maakte ze zichzelf wijs. Het ging haar niet aan. Else Abbing was immers haar eigen weg gegaan. 

Wie liet zijn kind nou vlak na de geboorte achter? Wie belastte haar schoonmoeder met dergelijke problemen? Wie liet daarna nooit meer iets van zich horen? Mocht je zo’n vrouw wel een moeder noemen? 

Nee, besloot Lara. O nee. Onder geen voorwaarde. Ze had een intense hekel aan die vrouw. Een afkeer, bah. Het moest wel een erg egoïstische tante zijn. Zo iemand, die alleen aan zichzelf dacht en nooit eens aan anderen. 

Haar vader, Walter Leickert, dacht daar echter anders over. Hoewel zijn ex-geliefde nauwelijks ter sprake kwam, wilde hij nooit een kwaad woord over haar horen. Diep vanbinnen hield hij nog altijd van dat serpent, wist Lara. Ze kon er met haar verstand niet bij, maar voelde dat ze gelijk had. 

Papa had haar met de grootste liefde en toewijding opgevoed. Niets was hem teveel. Nooit was hij ergens op tegen, hoewel hij behoorlijk streng kon zijn. Streng, maar rechtvaardig. 

Als freelance tekstschrijver voor grote bedrijven, zat hij de hele dag thuis achter zijn pc. Hij haalde en bracht Lara naar school. Bezocht elke ouderavond en stond bij haar afzwemmen trots langs de kant. Bij haar hockeywedstrijden moedigde hij het hele team aan en haar vader was absoluut de populairste van allemaal. 

Walter was jong en sportief, maar niet oppervlakkig. Hij dacht vaak en diep na. Hij ging nooit over één nacht ijs en kwam met verstandige oplossingen voor haar problemen.

“Ik heb de liefste vader van de hele wereld,” zei ze tegen oma Rebbeca die dol was op zoon en kleindochter. Ze was trots op dit kleine gezinnetje dat zich prima door de jaren heensloeg. Lara was een lief en mooi meisje geworden met een uitstekende neus voor de mode. Ze bezocht de academie waar ze zich verder ontwikkelde. Een eigen modelijn was haar grote droom, al zou dat nog heel wat voeten in de aarde hebben. 

Zo bracht Lara achttien jaar van haar leven onder het dak van haar vader door. Walter had zich compleet aan haar opvoeding gewijd. Hij ging zelden uit of het moest een theaterbezoek met neef Albert zijn. De feestdagen brachten ze in familiekring door en ’s zomers werd steevast tante Aurélia in Zwitserland bezocht. 

Al die gedachten spookten die ochtend door haar hoofd. Ze was al vroeg opgestaan. Al was de afspraak pas om tien uur, om acht uur was ze aangekleed en wel. Papa had haar aangemoedigd noch tegengehouden. Als Lara haar moeder wilde zien, dan moest ze dat zelf weten. Ze was immers oud en wijs genoeg. Hij bleef te allen tijde compleet onpartijdig.

Lara’s mening was in de loop der tijd bijgesteld. Misschien had mama destijds wel een goede reden gehad om weg te gaan. Volgens papa kon ze de verantwoording niet aan. Ze was amper achttien geweest toen ze haar dochter ter wereld bracht. Een meisje nog, had papa gezegd. Een kind haast. Ze waren beiden jong en totaal onervaren geweest en het was oma Rebecca die hem de eerste jaren had bijgestaan.

Haar boosheid was inderdaad gezakt en had plaatsgemaakt voor nieuwsgierigheid. Wie was Else Abbing eigenlijk? Leek ze op haar? Hoe zag ze eruit, had ze ook belangstelling voor mode en zwart-wit films? Was ze groot, klein, of waren ze misschien beiden even lang? Hoe droeg ze haar haren? Had ze ook van die rare tenen en brede handen? 

Was ze intelligent? Waar werkte en woonde ze? Hield ze van zwemmen of hockey? Al die vragen hadden haar uiteindelijk over de streep getrokken en uiteindelijk was er een afspraak gemaakt. Deze afspraak. De afspraak van vandaag.



Dokter Anne Maas had zich helemaal niet verslapen. Net als elke ochtend was ze al wakker voor de wekker afging. Ze had gedoucht, haar haren gewassen en gedroogd, was naar beneden gegaan en had samen met haar huishoudster Mientje een kop koffie gedronken. 

Na al die jaren was Mientje als een moeder voor haar. Haar grootste wens, een huwelijk van Anne met professor Maxim Fräser, was nog steeds niet uitgekomen. Max en Mientje, de mensen van wie Anne het meest hield, waren twee handen op één buik. Ze hadden hetzelfde soort humor en hielden van dezelfde heerlijke stoofpotjes die Mientje op het menu zette. Na een broodje was ze naar haar auto gelopen. 

“Kijk je uit?” kon Mientje niet nalaten op te merken en Anne had geknikt.

“Natuurlijk,” zei ze gewoontegetrouw. Ze was snel ingestapt en weggereden, terwijl Mientje de tafel afruimde en een boodschappenlijstje maakte. 

O ja, dacht Anne eenmaal achter het stuur, ik moet tanken. Ik rijd al dagen op de reserve. Ze keek in haar spiegeltje en reed het terrein op. Gelukkig was het niet druk bij het benzinestation. Sterker nog, ze was de enige. Ze haalde de slang van de pomp en liet haar tank vollopen. Vervolgens pakte ze haar tas en ging naar binnen. De caissière was echter niet te zien. Haar plaats was leeg. Er was niemand. 

“Ik wil graag even betalen!” riep ze naar het magazijntje schuin achter de kassa en toen ging alles razend snel in zijn werk. Anne was totaal beduusd. Helemaal overdonderd. Vanuit het niets voelde ze een hand op haar mond. Een blote hand, die stonk naar tabak. Ze kreeg een stomp. En nog een. Vervolgens een harde trap in haar rug, zodat ze voorover viel en struikelde en daarna werd meegesleurd naar het magazijn. 

“Koppen dicht!” riep de jongen. Achttien, was hij. Hooguit negentien. Met verwilderde ogen. Anne rook alcohol, de jongen was aangeschoten en waarschijnlijk ook onder invloed van drugs. Hij richtte een pistool op de caissière, die bevend en bloedend in een hoekje op de grond zat. 

Anne vermande zich. Dit kon ze niet ongestraft laten gebeuren. Ze kon deze junk wel aan, dacht ze. Daarom krabbelde ze overeind. 

“Luister eens goed jij, ik ben arts,” zei ze. “Deze vrouw heeft hulp nodig. Ze is gewond, je kunt dit niet zomaar…” en toen werd er gevuurd. De arts kromp in elkaar. Ze was geraakt! Haar hand ging meteen naar haar arm, het was een schampschot en totaal ongevaarlijk, maar wel erg pijnlijk.

“Houd hiermee op!” riep ze, “dit kun je niet doen!” 

De jongen trapte wild om zich heen. Hij was woest en ging totaal door het lint. “Ik maak je af,” siste hij door zijn tanden. “Ik vermoord je, dokter! Ik haat artsen, ja?” Voordat ze het wist, griste hij haar tas weg en klemde die tegen zich aan. 

Anne bleef echter kalm. Rustig blijven, dacht ze. Hij is niet aanspreekbaar. Je moet rustig afwachten, anders gaat het mis. 

“Ik moet geld hebben. Losgeld voor jullie! Ze zullen bloeden net zoals jij bloedt,” snauwde hij naar de caissière, die nog steeds zachtjes zat te huilen. 

Anne hield een hand op haar gewonde arm. Het bloed siepelde tussen haar vingers door. De wond schrijnde en stak, maar de gek sloot de deur, draaide die op slot en verschanste zich in het station. 

Anne zakte op de grond. Hier zat ze dan. Opgesloten als een gijzelaar voor wie losgeld betaald moest worden. Tenminste, dat was zijn plan. Je wist het echter nooit met die junks. Zodra hij bij zinnen kwam, moest hij immers weer scoren. Tot die tijd zaten ze hier. 

“Hoe heet je?” fluisterde ze in het schemerdonker. Er brandde slechts één kleine lamp achter een stelling met werkhandschoenen, slotontdooier en ijskrabbers. 

“Wendy.”

“Ik ben Anne Maas.”

“Dat weet ik, dokter,” fluisterde de jonge vrouw. “Ik ken u.”

“Wat heeft hij gedaan?”

“Hij heeft op me geschoten.”

Anne kwam naast haar zitten. “Waar?”

“Ik weet niet. Ik durf niet te kijken.”

“Kom maar. Ik help je.”

“Ik durf echt niet. Ik voel allemaal bloed.”

“Ik kan de wond misschien behandelen. Laat me maar zien.”

Voorzichtig haalde Wendy haar handen weg. Anne zag een gapende wond in haar lies, even boven haar dij. Het bloed siepelde er gestaag uit.

“U bent zelf ook gewond, dokter.”

“Noem me alsjeblieft Anne. Ik heb een schampschot, het stelt niet voor. Maar jij moet behandeld worden.”

Ze stond op en liep naar de deur. “Deze vrouw heeft hulp nodig!” riep ze, terwijl ze wist hoe onverstandig dat kon zijn. “Ze heeft een diepe wond!”

Er kwam geen reactie. Geen enkele respons. “Hé, hoe heet je? De caissière moet geholpen worden! Kun je een ambulance bellen?” vroeg ze tegen beter weten in. Ze bonsde op de deur. “Hoor je me?” Er kwam geen antwoord. Helemaal niets. Ook niet toen Anne bleef volhouden. 

Uiteindelijk keek ze om zich heen. Ze zag anticondens doekjes liggen en fabriceerde daarvan een drukverband. Wendy liet haar met gesloten ogen begaan. “Ik ben bij je,” fluisterde Anne troostend. “Ik zal je helpen. Je moet niet bang zijn, oké? Het bloeden is gestopt.”

“Dankjewel. Denk ook aan jezelf, Anne.”

De arts scheurde de verpakkingen open en verzorgde haar eigen wond zo goed en zo kwaad als het ging. Het was een kwestie van behelpen, maar ze was handig en ook de schotwond stopte met bloeden. 

“Het duurt niet lang,” sprak ze toen. “De politie zal intussen wel gewaarschuwd zijn. De klanten zullen snel genoeg merken dat er hier iets aan de hand is,” overwoog ze hardop. “Er zal heus wel gebeld worden.”

“Misschien niet. Het is hier na de spits nooit zo druk. Pas tegen het middaguur komt het weer een beetje op gang.”

“Vandaag gaat het vast anders,” hield Anne echter vol. “We moeten positief blijven, oké?”

“Maar als hij weer terugkomt? En weer gaat schieten?”

“Vast niet. Dat zal hij niet doen.”

“Ik ben bang, Anne.”

“Ik ook. Ik vind het ook eng, maar we geven niet toe. We blijven sterk, Wendy. We zijn samen. We helpen elkaar hier doorheen.”



Else Abbing was zo mogelijk nog nerveuzer dan haar dochter Lara. Ook zij was al vroeg op. Ze had lang onder de douche gestaan en geprobeerd een boterham te eten. Daarna was ze met de hond naar het park gegaan en had er lang nagedacht. 

Hoe zou Lara reageren? Was haar dochter boos? Kon ze de realiteit wel aan? Hoe had ze het verleden verwerkt? Het waren vragen waarop ze geen antwoord kon geven. Ze was te jong geweest om moeder te zijn, maar was dat een excuus? Je liet je eigen kind toch niet achter bij een onervaren vader? Walter en zij waren destijds gelukkig geweest. Ze hadden veel overeenkomsten en ze was hem nooit echt vergeten. Met vlagen kon ze nog intens naar hem verlangen, daar had haar tweede huwelijk niets aan afgedaan. 

Om half tien liep ze voorbij het restaurant waar ze hadden afgesproken. Hier ga ik direct mijn oudste dochter ontmoeten, dacht Else. Wat zal ik haar zeggen? Hoe gedraagt een moeder zich in een dergelijke situatie? 

Ze moest zich niet anders voordoen dan ze was. Hoe vaak zag je dergelijke ontmoetingen niet op tv? In die programma’s vielen ouders en kinderen elkaar snikkend om de hals. Maar dan? Wat gebeurde er daarna? Dat wist immers niemand. Vlogen de verwijten dan over en weer? Het zou heel begrijpelijk zijn, dacht de blonde Else die net als haar dochter dik haar had dat bij vochtig weer ging krullen. 

Was het allemaal wel zo mooi om elkaar na al die jaren weer te ontmoeten? Misschien was het beter om het verleden te laten rusten. Het leven nam zijn eigen vorm aan, misschien moest je dat niet willen veranderen.

Vragen, vragen, dacht ze voor het stoplicht. Het werd donker. De zon verdween achter de wolken. Zou ze alvast naar binnen gaan? Ze zou een tafeltje uitzoeken aan het raam. Dan konden ze in geval van stilte even naar buiten kijken. Wie weet klikte het helemaal niet. Misschien nam Lara haar van alles kwalijk en kwam het gesprek niet op gang. 

Vijf over half pas. De tijd kroop voorbij. 



Ook Lara was ongedurig. Ze was veel te vroeg gekomen. Nu wandelde ze maar een beetje door de winkelstraat heen en weer. Ze was de banketbakkerij al twee keer gepasseerd. Zou het gaan regenen? Ze keek naar de lucht, die grijs was geworden en streek door haar blonde haar dat straks zeker in de krul zou springen. 

Zou ze haar moeder herkennen? Wie weet was ze haar al voorbijgelopen. Geen idee. Volgens papa leken ze als twee druppels water op elkaar. Maar ja, hij had haar ook al in geen achttien jaar meer gezien. Papa had zich afzijdig gehouden toen ze vanochtend beneden kwam. Dit was haar besluit. Haar leven, dat misschien een belangrijke wending ging nemen. Dat moest hij accepteren, had hij gezegd. 

Zou ze de speelgoedwinkel binnengaan? Geen idee. Ze had er niets te zoeken. De boekhandel dan? Een tijdschrift uit het schap pakken en er wat doorheen bladeren? Hoe laat was het nu? Pas zeven over half. Dit hield ze amper nog vol. Niemand kon vermoeden dat ze direct haar eigen moeder ging ontmoeten. Gek, dat ze nooit mama had gezegd. Dat woord was in haar leven maar amper over haar lippen gekomen. Mama. Het zei haar niets. Papa wel, maar mama? Ze kon zich er niks bij voorstellen. 

Weet je wat, ik ga de supermarkt in. Langs de schappen lopen, dan ben ik weer even bezig. Ze kocht een zakje drop en een krant die ze straks op tafel kon leggen. 

Misschien moest ze wel lang wachten voor de kassa. Normaal gesproken iets waar ze zich wild aan ergerde, maar nu hielp het de tijd door te komen. 



Walter Leickert zat in zijn werkkamer. Hij voelde zich vreemd. Zijn dochter ging haar moeder ontmoeten. Eindelijk, na achttien lange jaren, zouden ze elkaar terugzien. Dat was een erg rare gedachte. Elk kind kende zijn moeder immers. Elke moeder kende haar kind, tenminste, zo zou het moeten zijn.

Hij dacht terug aan vroeger. Aan zijn mooie Else, op wie hij smoorverliefd was geweest. Ze hadden lange dagen in zijn zeilboot doorgebracht en elkaar tussen het ritselende riet ontdekt. Een meisje samen met een jongen in een bootje en toen was ze zwanger geworden. 

Natuurlijk was dat een ongelukje geweest. Ze hadden besloten het kindje te laten komen. Ze waren jong en moesten nog eindexamen doen, maar Rebecca zou hen helpen. Zijn moeder oordeelde niet snel en accepteerde de situatie zoals die was. Het vriendinnetje van haar zoon kreeg een kind. Ze voelde zich verantwoordelijk, zeker omdat Else in een pleeggezin was opgegroeid en geen biologische ouders meer had. 

“Mijn moeder zorgt straks voor de baby,” hoorde hij zich nog zeggen. “Zodat wij gewoon eindexamen kunnen doen en daarna studeren.”

Bij deze herinnering klemde Walter zijn kaken op elkaar. Deze gedachten deden nog steeds pijn. Het was allemaal zo moeilijk geweest en nu? Nu was zijn dochter op weg naar haar moeder. Naar Else, zijn Else van vroeger. Hij was vele malen nieuwsgieriger dan hij had doen vermoeden. 

Het liefst wilde hij om een hoekje kijken en meeluisteren. Maar nee, hij was een volwassen man inmiddels. Met een mooi huis, een fijne baan, een bijna volwassen dochter en een paar goede vrienden. Meeluisteren deed je gewoon niet. Ook al was het nog zo verleidelijk.



De motorrijder werd naar de intensive care overgebracht. De EHBO was nu weer leeg. Alleen in behandelkamer twee zat een oudere man met een steenpuist die op doorbreken stond. 

Zuster Ricky Kaiser was met hem bezig en zuster Diana Thonhäuser had fijntjes geglimlacht. Zo’n behandeling was voor niemand een pretje. Niet voor de patiënt, maar zeker ook niet voor de verpleegkundige.

Professor Landau verliet de directiekamer. Hij had een gesprek gehad met het Dagelijks Bestuur, dat door zijn secretaresse op papier werd gezet.

“Ik moet Anne even spreken,” zei hij gehaast tegen de receptioniste. “Wil je dat doorgeven, Margit? Als ze even tijd heeft, er is geen directe haast bij.”

“Dokter Maas is er nog steeds niet,” hoorde hij toen tot zijn stomme verbazing. Nog steeds niet? Dan had ze zich wel heel erg verslapen. Het was intussen al bijna tien uur!

Ook Jörg Siebert was zichtbaar verbaasd. De twee artsen stonden in hun openvallende, witte jassen bij de zusterpost. “Is Anne er echt nog niet?” vroeg de knappe chirurg. De hoofdzuster schudde haar hoofd. “Ik heb haar niet gezien, dokter,” zei ze. “Ik snap er niks van.”

Felix fronste zijn wenkbrauwen. Was Maxim soms onverwacht aangekomen? Dat was niet uitgesloten. Als hoogleraar archeologie deed hij vaak onderzoek in het buitenland. Misschien dat de opgraving eerder was afgerond dan verwacht? Dat hij als verrassing eerder was thuisgekomen?

“Waar is Maxim?” vroeg de Hedwig Obermann op dat moment. Ze dachten dus in dezelfde richting. 

“In New York voor een congres,” wist Jörg echter. “Dat heeft ze me gister nog verteld. Hij moet morgen spreken, dus hij komt voorlopig niet thuis.”

“Er moet iets gebeurd zijn,” merkte Diana op en die gedachte hadden ze opeens allemaal. “Dat kan niet anders. Moeten we naar haar huis bellen?”

“O nee,” besloot Felix ogenblikkelijk. “We mogen Mientje niet ongerust maken. We moeten dit zelf uitzoeken. Ze komt zo wel weer opdagen. Dat kan niet anders,” maar dat klonk weinig overtuigend. “We bellen haar gewoon. Op haar mobiel.”

Margit Boller schudde echter haar hoofd. “Heeft geen zin,” zei ze, “dat heb ik al gedaan. Je krijgt meteen haar voicemail.”

“Wat raar.”

Felix klemde zijn kaken op elkaar. Wel verdorie, wat was hier gaande? Anne bleef nooit weg zonder iets van zich te laten horen. Wat dat betreft was ze gewoon heel stipt. Ze kwam altijd haar afspraken na en had een grote hekel aan te laat komen.

“Misschien staat ze ergens met pech onderweg,” opperde Jörg, “maar dan zou ze zeker gebeld hebben.”

“Ze bevindt zich dus in een situatie waarin ze vergeet ons te bellen.”

“Of ze kan niet bellen,” opperde Hedwig. 

“Misschien ligt haar mobiel gewoon thuis.”

“Anne heeft haar toestel altijd onder handbereik. Altijd,” en daarin had Jörg inderdaad gelijk. Hun eerstehulparts wilde overal en onder alle omstandigheden bereikbaar zijn. Behalve in haar vrije tijd, op vakantie of tijdens een romantische avond met haar geliefde.

“Ik snap er echt niks van. Als er iets is gebeurd, waren we toch al gebeld?” en toen hield iedereen zijn mond. Het kon niet waar zijn. Anne die ergens in een ziekenhuis was opgenomen? Je moest er niet aan denken. Was hun eigen, geliefde arts opeens zelf slachtoffer geworden van een ongeval? Of van iets anders? Een beroving? Een overval? Je kon het zo gek niet verzinnen tegenwoordig, of het was waar. En dat boezemde hen stuk voor stuk behoorlijk veel angst in.



Ze herkende haar moeder meteen en dat was niet vreemd, want het was alsof ze in de spiegel keek. Else Abbing was haar evenbeeld. Net zo blond, even groot, dezelfde ogen, een blanke huid met een sproetje hier en daar. Ze hapte naar adem. Het was allemaal nog veel spannender dan ze zich had voorgesteld. Want wat moest ze nu doen? Haar omhelzen? Deed je dat bij een moeder die nooit iets van zich had laten horen? Nee immers. Nooit.

“Lara?”

Ze knikte. “Moet ik u mama noemen?” was het eerste dat over haar lippen kwam. 

“Ik weet het ook niet goed. Noem me maar bij mijn voornaam. Ik heet Else.”

“Dat weet ik. Maar ik zeg liever mevrouw.”

“Goed,” zei Else. “Waar wil je zitten? Aan het raam?”

Lara trok onwennig haar stoel naar achteren en legde haar krant op tafel, precies zoals ze zich had voorgenomen. Else pakte haar stoel, ging zitten en schraapte haar keel. “Vreemd, hè? Dit is een rare situatie, vind je niet?”

Ze konden hun ogen niet van elkaar afhouden. Alles klopte. Elk detail. De lange wimpers, de kleur van hun ogen, die volle onderlip. Ze bleven maar kijken, tot Lara voelde dat ze ongemakkelijk werd.

“Eigenlijk is het heel gek om zo naar elkaar te kijken,” zei ze schor. “Alle kinderen kennen hun moeder. Ik niet. Ik heb u nooit gekend.”

“Nee.”

“Mijn vader was papa en mama tegelijk.”

“Ik weet het. Ik heb het me altijd gerealiseerd.”

“Maar u hebt er niets aan gedaan. Nooit geprobeerd contact te zoeken.”

“Nee,” en Else sloeg haar ogen neer. 

Ze toont geen enkele spijt, veronderstelde Lara boos. Nog altijd niet. Ik beteken niets voor haar. Ze heeft nooit van me gehouden.

“Ik was zo oud als jij nu,” zei Else. “Ik kon het niet aan. De verantwoording, de druk, de zorg om een baby. Ik was zelf nog een kind. Een kind dat haar eigen ouders nooit goed gekend heeft. Ik wist niet hoe ik ermee om moest gaan. Mijn pleegouders zijn altijd erg afstandelijk geweest. Dat is geen excuus, hoor. Dat is gewoon een feit uit mijn leven. Daarom ben ik weggegaan, maar ik ben altijd aan je blijven denken. Elke verjaardag, elke feestdag, altijd. En toch nam ik geen contact op. Waarom? Omdat ik jullie leventje niet wilde binnendringen. Walter, je vader, is een goede man. Een fijne man aan wie ik nog vaak terugdenk. Ik wist zeker dat hij een goede vader zou zijn. Samen met zijn moeder, je oma Rebecca, moest je wel een fijne jeugd hebben. Dat wilde ik niet verstoren.”

Ze kozen beiden voor bosbessenthee en scheurden op dezelfde manier het zakje open, dat ze daarna op de rand van het schoteltje legden.

“O.” 

Wat moest ze anders zeggen? Deze mevrouw had aan haar gedacht? Op haar verjaardag en tijdens de feestdagen en misschien ook wel er tussendoor? “Ik vind het allemaal erg gek. Erg onwerkelijk, om eerlijk te zijn.”

“Ik ook, Lara. Ik ken je nauwelijks, maar toch heb ik het idee dat ik je al jaren ken.”

Ik ook, beaamde Lara in stilte, maar ze piekerde er niet over om die woorden hardop uit te spreken. Het lijkt opeens allemaal erg vertrouwd, maar ik geef me nog niet gewonnen. Daar ben ik nog lang niet aan toe.

“En hoe is het nu met u?”

“Ik heb nog een dochter gekregen. Elisa heet ze.”

“Nóg een dochter?” Dat ze ogenblikkelijk verschrikkelijk jaloers kon zijn, had ze nooit kunnen vermoeden. “En die heeft wel altijd aandacht van u gekregen?”

“Het spijt me.”

“Dus Elisa heeft wel haar moeder gekend en ik niet?”

“Ik vind het zo erg voor je.”

“Dat is gemeen!”

“Ik snap heel goed dat je zo denkt. Dat kan ook niet anders.”

“Weet ze van mij? Hebt u haar over mij verteld?”

“Nee. Niemand.”

“En uw man dan?”

“Ook niet. Hij heeft er nooit naar gevraagd en ik heb het nooit verteld. Dat huwelijk was de tweede grote vergissing in mijn leven. We hebben geen contact meer.”

“Was ik dan soms de eerste grote vergissing?” sprak Lara echter alweer verder.

“Nee, mijn vertrek was mijn eerste vergissing. Jouw komst heb ik nooit betreurd. Ik hield van je, maar ik kon niet voor je zorgen. Ik ben altijd van je blijven houden. Ik hield zelfs zoveel van je, dat ik jullie leven respecteerde. Ik wilde me niet opdringen, zoals ik al zei.”

Lara zweeg. Hoe anders verliep dit gesprek dan ze verwacht had. Deze vrouw had wel degelijk gevoelens voor haar. Dat was niet gespeeld, het stond in haar ogen te lezen.

“Ik vind het allemaal erg moeilijk. Ik heb zoveel vragen.”

“Ik wil ze allemaal heel graag beantwoorden.”

“Maar ik heb zo’n hoofdpijn opeens.”

Else stak haar hand uit om die op de hand van haar dochter te leggen, maar bedacht zich bijtijds. Dat was te snel. Het kind was in de war. Ze had teveel te verwerken.

“Ik snap dat je aangeslagen bent. Het is ook zoveel allemaal.”

“Ja, er komt van alles op me af.”

“Als je wilt, kunnen we een andere keer verder praten? Is dat misschien verstandiger?”

“Liever wel, ja.” Ze stonden op. Moesten ze elkaar de hand schudden? Toeknikken? Een kus geven? Lara wist het niet. Ze was totaal in de war. Else wilde haar dochter het liefst omarmen, maar wachtte af. 

“Nou dag,” zei Lara zachtjes. “Ik bel nog wel.”

“Dat is goed. Ik wacht op je reactie, Lara. Lieve Lara,” voegde ze eraan toe. “Ik wacht op je, lieve Lara.” Haar glimlach was oneindig triest, maar ze draaide zich om. 

Hoewel ze pas halverwege de dertig was, leek ze opeens een oude vrouw. Haar schouders schokten, zag Lara. Ze liep met haar hoofd naar beneden en verblind door haar tranen botste ze tegen een tafeltje aan.



Anne Maas keek om zich heen. Wat een ellende. Dit was niet voor te stellen. Zulke dingen zag je alleen in de film. Ze was blij dat Maxim in New York zat. Als hij dit wist, zou hij hemel en aarde bewegen om haar vrij te krijgen. 

Wendy huilde nog steeds en kermde af en toe van de pijn. Anne verbeet zich. Ze had verdorie nog niet eens een pijnstiller! Nog geen pleister om die arme meid te verzorgen!

“Hé!” riep ze naar de deur die nog steeds gesloten was. “Hoe heet je? Wanneer laat je ons eruit? We hebben toch zeker niks gedaan?”

“Houd je kop, dokter!” klonk het meteen.

“De caissière heeft hulp nodig. Dat heb ik je toch gezegd?” Ik moet hem aan de praat zien te houden, dacht ze intussen. Misschien komt hij straks weer tot zijn positieven en is deze nachtmerrie voorbij.

“Kan me niet schelen!”

“Als je hier komt, kun je zien wat je hebt gedaan! Haar been ligt er bijna af,” overdreef ze. “Of durf je dat niet?”

Hij zweeg. Anne wachtte af. Het was nog een kind. Een puber. Weliswaar een gevaarlijke puber die niet terugdeinsde voor geweld, toch moest ze proberen erboven te staan. “Wat is je naam? Hoe heet je?”

“Jef,” klonk het even later aarzelend.

“Jef hoe?”

“Jef Hocks en houd nu je smoel dicht!”

Ze haalde diep adem. Het klonk als grootspraak, meende ze. Alsof hij zijn eigen angst moest overwinnen. Hoe pakte je dit aan?

“Jef?” vroeg ze alsof er niets aan de hand was. “De politie is waarschijnlijk al gewaarschuwd, denk je niet?”

“Die idioten staan hier verderop! Vier, vijf wagens!”

“Nou dan, geef je over, joh. Zorg dat Wendy naar het ziekenhuis kan. Bel een ambulance, alsjeblieft?” maar ze kreeg geen antwoord meer. De jongen ijsbeerde door de winkel. Ze hoorde zijn zware voetstappen. Wendy begon te hoesten en Anne was meteen bij haar. Ze legde de gewonde voorzichtig neer en streelde het haar van haar voorhoofd.

“Ik heb zo’n dorst. Op die stelling staat frisdrank,” prevelde ze. “Kun je me iets te drinken geven, Anne?”

“Natuurlijk.” 

De tijd verstreek. Wendy werd koud. Anne nam haar handen in die van haar en wreef ze warm. Daarna echter, brak het zweet haar uit. Het gutste van haar voorhoofd en Wendy’s mond vertrok in een krampachtige grimas. Anne was er bepaald niet gerust op. De jonge vrouw had veel pijn. Het bloeden was weer begonnen. Ze depte de wond zo goed mogelijk droog, maar die was diep en de kogel moest zo snel mogelijk verwijderd worden. 

“Het komt goed,” suste ze. “De politie is met vijf wagens gekomen. Het duurt nu niet lang meer.” Intussen dacht ze aan haar collega’s in de kliniek. Niemand zou begrijpen waar ze bleef. Ze zouden op het rooster kijken. Jörg zou zich herinneren dat Maxim in New York was. Felix zou zich zorgen maken en overwegen om Mientje te bellen, hetgeen hij achteraf vast toch onverstandig zou vinden.

Misschien was het nieuws van de overval al bekend. In dat geval zouden ze misschien snappen wat er gaande was. Dit tankstation lag immers op een steenworp afstand van haar huisadres. Felix en ook de anderen zouden de link snel kunnen leggen. 

“Jef? Jef Hocks!”

Er kwam geen reactie. Er zat niets anders op dan gewoon te blijven wachten tot ze werden bevrijd. Aan een andere mogelijkheid wilde ze niet denken. De mogelijkheid dat Jef intussen nog meer geblowd en gedronken had, legde ze naast zich neer. De kans dat hij als een wildeman om zich heen zou schieten, sloot ze uit. Ze moest geen spoken zien, sprak ze zichzelf streng toe. Daar schoot ze echt niets mee op. 

De eerstehulparts haalde diep adem. Het maakte haar boos niets voor Wendy te kunnen doen. Ze was en bleef arts. Ook onder deze erbarmelijke omstandigheden. Dat ze gedwarsboomd werd door deze Jef Hocks, verlamde haar echter van machteloosheid. 



Else nam achter het stuur plaats, maar startte niet meteen de motor. Ze was diep geraakt door de ontmoeting met haar dochter Lara. Veel meer dan ze had kunnen voorzien. Ze had nooit verwacht dat dit zoveel indruk zou maken. Al vanaf het eerste moment voelde ze een diepe spijt. Nog veel erger dan tot nu toe het geval was geweest.

Want wat had ze gedaan! Een onschuldige baby achtergelaten bij haar vader en diens moeder. Die twee hadden samen voor zware beslissingen gestaan. Als moeder van Elisa wist ze er immers alles van. De krampjes en tandjes, de nachtelijke huilbuien, zindelijk maken, leren lopen. Dat alles had ze gemist. Goed, ze had geprobeerd voor twee te genieten toen ze Elisa in haar armen had, maar dat was nooit echt gelukt. Zeker niet omdat haar ex een onverschillige man was, met wie ze amper kon praten. Hij was een knappe charmeur die totaal ongeschikt was voor het huwelijk. Laat staan voor het vaderschap.

Elisa had haar de vreugde geschonken die ze bij Lara gemist had. Dat was oneerlijk, schoot het door haar heen. “Erg oneerlijk.”

De tranen liepen uit haar ogen. Lara was totaal overdonderd geweest. Al bij de eerste ontmoeting had ze haar dochter spanning en hoofdpijn bezorgd. Dat was verkeerd. Ze had het helemaal fout aangepakt. 



Lara liep niet meteen naar huis. Ze zocht een bankje in het park waar ze over de vijver kon uitkijken. Hier had ze vroeger vaak de eendjes brood gegeven. De ene keer met papa, de andere keer met oma Rebecca. O ja, ze had hier heel wat voetstapjes liggen. 

Haar slapen bonkten. Haar mond was droog. Ze had overal spierpijn, alsof ze tijdens de ontmoeting met Else Abbing van top tot teen gespannen was geweest. Dat klopte ook, stelde ze achteraf vast. Ze was amper in staat geweest om een paar slokjes thee te drinken. En nu zat ze hier. Wanneer zou ze bellen? Wilde ze wel bellen? Was ze in staat om een tweede ontmoeting aan te kunnen? 

En die dochter van haar? Ze had dus een halfzusje. Wat vreemd. Een zusje dat haar moeder wel goed gekend had. Het was een gemene rotstreek, hoorde ze een klein stemmetje in haar achterhoofd. Aan de ene kant was het spannend om een zusje te hebben, aan de andere kant was ze echt stikjaloers op die meid. 

Toch was het gesprek haar meegevallen. Zou ze dat tegen Else Abbing zeggen? Vertellen hoe ze er nu over dacht? Dat was misschien wel zo vriendelijk. Al met al hoefde ze nou ook weer niet vijandig te zijn. Else had er ook moeite mee gehad. Ze had bewust nooit contact gezocht om de balans in hun kleine gezin niet te verstoren. Daar kon ze zich wel iets bij voorstellen, inderdaad. Het zou veel moeite gekost hebben, maar getuigde wel van inlevingsvermogen.

Ze stond op en klemde het mobieltje in haar hand. Straks, dacht ze. Bij de hoofdingang van het park, zal ik bellen. Nu durf ik nog niet. Straks, bij het hek. Of misschien ergens voor een etalage om haar gedachten wat af te leiden. Of voorbij de stoplichten op de brug over het water. Ze wist het nog niet precies en moest eerst moed verzamelen.



Uiteindelijk reed Else weg. Ze keek niet goed uit en was er met haar hoofd niet helemaal bij. Telkens weer zag ze de ogen van Lara voor zich. Lara, die maar in zo weinig leek op haar jongere dochter Elisa. Toch waren ze haar beiden even lief. Ze was immers een echte moederkloek geworden. Na de geboorte van Elisa was ze veranderd. Zomaar, van de ene dag op de andere, had zich bij haar een moederinstinct ontwikkeld. 

Oei, dacht ze. Uitkijken nu. Voorzichtig. Niet te hard, dat was op het nippertje. Ze stond boven op haar remmen. De riem sneed bijna in haar borst. Dit was niet de bedoeling. De trambestuurder keek haar verwijtend aan. Logisch ook. Zijn passagiers kwamen mopperend overeind. Ze waren tegen de grond gesmakt. Moest ze uitstappen om haar excuses aan te bieden? Nee, de man reed alweer door. 

Ze trilde van top tot teen toen ze zich realiseerde bijna een groot ongeluk te hebben veroorzaakt. Als ze verstandig was, zou ze eerst even tot rust komen. Even ergens een frisse neus halen. Hier in het park, bijvoorbeeld. Maar nee, ze wilde naar huis. Alleen daar kon ze echt tot rust komen. In de veilige beslotenheid van haar eigen kamer kon ze alles overdenken en een plaatsje geven.

Zo kon het gebeuren dat Else Abbing weer een flinke dot gas gaf. Dat deed ze echter precies op het moment dat de zwaar beladen verhuiswagen achter de tram opdoemde. Hij reed in volle vaart op haar af. Else zag hem te laat. Veel te laat. De klap die ze alsnog veroorzaakte, was verschrikkelijk. Het glas sprong ogenblikkelijk uit haar voorruit. De portieren verfrommelden als een prop oud papier. Het dak werd gedeukt, de motorkap omhoog geschoven, de wielen verwrongen, de velgen rolden her en der door de brokstukken tegen de stoeprand aan.

Na enkele doodstille seconden werd er gegild. Anderen stonden verstijfd van schrik te kijken. De een riep om hulp, de ander kon zich niet verroeren. De chauffeur van de verhuiswagen lag met zijn hoofd tegen de voorruit en bloedde.

“Er zit een vrouw in!”

“112! Heeft iemand 112 al gebeld?”

Twee, drie, vier mensen renden naar het autowrak toe. Twee anderen probeerden tot de chauffeur door te dringen. Een jong meisje zocht steun bij de muur. “Ik kan hier niet tegen,” fluisterde ze met witte lippen. “Ik kan niet tegen bloed.”

Een oudere man ondersteunde haar. “Niet kijken,” zei hij, “kijk maar de andere kant op,” maar ze zakte al door haar knieën en viel flauw. 



Waar was hij? Ze keek om zich heen. Ze liep over de eerstehulp, waar hij meestal wel te vinden was. Als ze hem hier niet kon vinden, was hij wellicht aan het opereren. Mijn vriend, had ze al tegen haar nieuwe buurvrouwtje gezegd, is een bekend chirurg. Hij opereert zieke mensen. Ja, natuurlijk draagt hij een witte jas. Hij is toch zeker arts? 

Nu ze een andere haarkleur had, werd ze niet zo snel meer herkend. Ze was de receptioniste zonder enig probleem voorbij gelopen. De vrouw, die haar anders oplettend nakeek, had gewoon doorgewerkt. Het werkte dus. Mooi zo. Dit kastanjebruin maakte weliswaar hard, het was wel in de mode en het glansde prachtig. 

O jee, daar stond hij. Ze had hem snel gevonden, deze keer. Hij stond te praten met de directeur. Die herkende ze tegenwoordig ook al meteen. Het was een professor, wist ze. Een hartchirurg, ook al zo’n belangrijke man. Dit was het wereldje waarin ze thuishoorde. Deze mannen waren haar type wel. Heel wat beter dan die snotjongen, die zich haar vriend genoemd had. Een man van niks, was het. Nee, ze ging voor een chirurg. Sterker nog, ze ging voor dokter Jörg Siebert.

Amber Schönberg hield zich op de achtergrond, nam plaats in de wachtkamer en ging zo zitten dat ze hem goed kon gadeslaan. Zijn gezicht stond strak. Net zo goed als dat van de directeur. Nu kwam er een zuster bijstaan. Veel te knap, concludeerde ze. Een concurrente, vast en zeker. Blond, sexy, een scherpe blik, mooie ogen. Die vrouw was een gevaar. Een obstakel. 

Er was kennelijk iets aan de hand, want er kwam nu een derde arts bij. Ze wezen steeds zorgelijk op de klok of hun horloge. Kwart over tien, zag ze. Niets bijzonders, dus. Een gewone ochtend, leek het haar. Een werkdag, die in volle gang was. 

Zou ze opstaan en langs hem heenlopen? Kijken wat zijn reactie was? Ze vroeg zich af of hij haar herkende. Hield hij wel van kastanjebruin? Zo niet, dan zat ze morgen weer bij de kapper. Geen punt. Voor haar Jörg had ze alles over. Haar Jörg, herhaalde ze in gedachten, terwijl ze hem verliefd glimlachend observeerde. Hij was haar Jörg. Dat mocht ze nu wel stellen. Ze wist zeker dat ze voor elkaar bestemd waren. 

Ze streek door haar haar en sloeg de benen bevallig over elkaar. Haar rokje was niet tekort, gelukkig. Niet te opvallend. Dat had ze goed gedaan. Ook haar decolleté was bescheiden. Ze kon hier wel met half blote borsten over de afdeling paraderen, maar daar schoot ze weinig mee op. Zoiets was meer voor in de privésfeer en nu opeens, kwam er snel een volgende zuster aan. 

Het groepje kwam meteen in beweging. Jörg liep naar de balie, sprak even kort met de receptioniste en verdween toen naar chirurgie. De anderen spoedden zich naar de behandelkamer. Amber zag hoe gehaast ze waren. Hoe snel ze liepen. Er was opeens iets aan de hand. Dat kon niet anders. Er kwam direct misschien wel een spoedgeval binnen en toen hoorde ze inderdaad de sirenes naderen. Heel in de verte, maar het geluid kwam snel dichterbij. 

De wachtenden keken elkaar aan. De ziekenwagen kwam eraan. De hulpverleners waren op hun post. De zusters spraken even snel met elkaar en toen was Ambers aandacht compleet afgeleid. 

Want daar zag ze Jörg weer. Hij droeg een lichtgroen operatiepak en liep zijn afdeling op. Snel, snel, zonder op of om te kijken. Amber ging er eens goed voor zitten. Dit was net als in de film. Ze was benieuwd wat haar te wachten stond.



De deuren van de ambulance werden geopend. De kermende vrouw op de brancard werd naar binnen gedragen. Een van de broeders hield het infuus omhoog. De ander controleerde het hartkastje waarop ze was aangesloten. De ogen van de vrouw waren dik en blauw, er zaten schrammen op haar hoofd, de lippen waren opgezet. Ze had snij- en schaafwonden, verschillende fracturen en een gebroken pols.

De broeders stelden de EHBO-arts snel op de hoogte. Ondanks hun zorgen over Anne Maas, concentreerden ze zich meteen. De brede deuren zwaaiden wijd open op het moment dat broeder Klinkmüller verbaasd opkeek.

“Haar telefoon gaat,” stelde hij vast. “Zal ik opnemen?”

“Natuurlijk,” antwoordde Wolfgang Kolberg, die na het wegblijven van dokter Anne Maas nog steeds op de afdeling te vinden was. “Neem maar op, wil je?”

De broeder viste het mobieltje uit de tas van het verkeersslachtoffer en drukte het knopje in.

“Hallo?”

Hij hoorde even een kuchje aan de andere kant van de lijn. “Hallo? Met wie spreek ik? Met Else Abbing?” klonk het verbaasd.

“Nee, met broeder Klinkmüller. U bent familie van mevrouw Abbing?”

Intussen werd het slachtoffer overgetild. De spanning nam toe. Mevrouw was zwaargewond, maar wel aanspreekbaar. Ze knipperde af en toe met haar ogen en wist precies wat er gebeurde en juist dat boezemde haar angst in.

“J-ja, ik ben familie. Ik ben haar eh… dochter,” verstond de broeder. “Wat is er aan de hand?” 

Dit gesprek verliep totaal anders dan ze verwacht had. Ze had nog even met Else willen napraten over hun eerste ontmoeting. Zeggen dat ze binnenkort weer contact zou opnemen en spijt had van haar onverwachte vertrek. Dat ze het echt goed bedoelde. Dat ze nu pas snapte hoe moeilijk ze het gehad moest hebben. In plaats daarvan kreeg ze een onbekende man aan de lijn, die wilde weten of ze familie was.

“Uw moeder heeft daarnet een ongeluk gehad,” hoorde Lara tot haar schrik. “Ze heeft een aanrijding gehad en is overgebracht naar de Landau-kliniek. U belde net op het moment dat ze op de eerstehulp is opgenomen.”

Ze slikte en moest zich even vasthouden. “Hè? Mijn moeder? Wat voor ongeluk dan?”

“Een auto-ongeluk, ben ik bang. In het centrum.”

“Maar ik heb haar daarnet nog gesproken! Hoe kan dat nou? Hoe is het met haar?”

“De artsen zijn met haar bezig. Misschien is het mogelijk dat u naar de kliniek komt? Daar kunnen de artsen u straks persoonlijk op de hoogte stellen,” en toen verbrak hij de verbinding. 

Mevrouw Else Abbing werd aangesloten op de monitor. Hartslag en bloeddruk werden gecontroleerd. Er werden verschillende fracturen op de foto’s geconstateerd. 

“Kunt u mij horen?” vroeg zuster Diana. “Mevrouw Abbing? Hoort u mij? Doet u uw ogen eens open voor me?” Ze sprak dezelfde woorden als ze dokter Anne Maas altijd hoorde zeggen en het had resultaat. “Weet u wat er gebeurd is?”

“Ja, alles…”

“Mooi, u bent niet bewusteloos geweest?”

“Nee, ik geloof van niet. Ik heb alles gehoord,” fluisterde ze. “Ook toen ik in de ziekenwagen lag.”

“Mooi zo. Dat stelt ons gerust. Hebt u pijn?”

Ze probeerde haar schouders op te halen. “Dat weet ik niet goed. Ja, mijn been, geloof ik. En mijn pols een beetje.”

“We geven u nu iets om te slapen, mevrouw. Is er iemand die we kunnen waarschuwen?”

“Ja,” zei Else schor. “Mijn dochter. Haar telefoonnummer staat in mijn mobiel.”

“Hoe heet uw dochter, mevrouw?”

Ze kuchte even. “Elisa,” hoorden de anderen haar toen zeggen. “Elisa, zo heet mijn dochter.”



Anne spitste haar oren. Er waren stemmen te horen achter de afgesloten deur. “De politie is er,” zei ze zonder van houding te veranderen, maar Wendy reageerde niet. Het slachtoffer was al een hele tijd stil. Af en toe kermde ze even van de pijn, draaide ze met haar hoofd en zakte vervolgens weer weg. 

Dokter Anne Maas week geen moment van haar zijde, maar nu stond ze zonder enig geluid te maken op om naar de deur te sluipen. Ze legde haar oor tegen het hout en probeerde geen woord te missen.

“De politie,” zei ze weer, waarna ze een hele tijd zweeg. “Jef staat buiten. Hij dreigt te schieten!”

Ze slikte. O nee, toch. Alsjeblief geen schietpartij. Dat was te gevaarlijk. Niet nog meer gewonden, in hemelsnaam! Er klonk een stem door een megafoon. Het was nu duidelijk te volgen. “Laat uw wapen vallen. Komt u naar voren met de handen in de lucht!”

“Nooit!” schreeuwde de jongen. “Ik moet geld hebben! Ik heb hier twee vrouwen! Ik vermoord ze als ik geen geld krijg!”

Annes hart sloeg een slag over. Had hij het over vermoorden? In dat geval was de situatie er bepaald niet beter op geworden. Ze schrok en keek snel over haar schouder naar Wendy Kramer, die nog niet van houding was veranderd. Er was haast geboden. Wat zou ze doen? Schreeuwen dat er hulp moest komen? Dat er iets moest gebeuren? Ze aarzelde en dat was maar goed ook, want als ze Jefs ogen gezien had, wist ze hoe kritiek de situatie was geworden.

De doorgedraaide jongen werd weliswaar in het nauw gedreven, maar richtte zijn wapen dan weer op de politie, dan weer op de toeschouwers in de verte, dan weer op zijn eigen hoofd. 

Die is totaal stoned, wisten de hulpverleners. De ambulancebroeders van het Elisabeth waren op het ergste voorbereid. Iedereen was tot het uiterste gespannen. Wat ging er gebeuren? Er moest een plan gemaakt worden. Een overval om de twee vrouwen te ontzetten. Eén van hen was immers gewond, wist iemand te vertellen. 

“Ik heb hier een dokter, ja? Dokter Anne Maas!”

Er ging een geroezemoes op. De mensen keken elkaar geschrokken aan. Dokter Maas? Nee toch? Dat was niet te hopen! 

“Dat is niet zomaar iemand, ja? Ik wil een ton. In kleine coupures! Honderdduizend! Nu!” waarna hij een schot loste die zich in één van de surveillancewagens boorde. 

Anne kromp in elkaar. Ze hoorde haar eigen hartslag in haar oren. Dit werd met de minuut serieuzer. Jef was volledig ontoerekeningsvatbaar en Wendy, achter haar op de grond, slaakte een opvallende, diepe zucht.

“Wat is er met je opeens?” vroeg Anne zorgelijk. Ze boog over het meisje heen en voelde haar pols. De hartslag was erg zwak en onregelmatig. Ze controleerde de wond, die nog steeds bloedde. De spanning steeg. Hoelang ging dit nog duren! Ze maakte een nieuw drukverband en streek toen over het klamme voorhoofd.

“Mama,” fluisterde de arme meid. “Mama, kom…”

“Nee, Wendy, ik ben het. Je weet toch nog wel? Ik ben Anne Maas. Het is zo voorbij meisje. Je moet nog even volhouden, oké? Even doorzetten. Ik ben bij je,” maar Wendy vroeg weer om haar moeder en Anne wist dat ze ijlde. Het zweet liep van het gewonde lijf, dat alle zeilen moest bijzetten om in leven te blijven. Dokter Anne Maas deed wat ze kon, terwijl er buiten plannen werden gemaakt om de bekende eerstehulparts en het andere slachtoffer uit hun benarde positie te bevrijden.



Intussen vroeg Walter Leickert zich af hoe de ontmoeting tussen moeder en dochter was verlopen. Het was inmiddels kwart over elf. Misschien zaten ze nog steeds te kletsen, geen idee.

Hij zat aan zijn bureau en keek uit over de tuin waar Lara zo vaak geschommeld had. Ook de zandbak stond nog achterin de hoek. Compleet met schepjes en emmertjes en haar lievelingsvormpjes. 

De tijd vliegt voorbij, dacht hij spijtig. Al die jaren waren ze samen geweest, Lara en hij. Nu opeens had ze contact met haar moeder gezocht. Logisch natuurlijk. Heel begrijpelijk. Hij was ook blij voor haar, maar voelde zich opeens toch een beetje buitenstaander. 

Else was immers zijn eerste, echte vriendinnetje geweest. Nee, meer dan dat, overpeinsde hij. Veel meer. Niet gewoon een vriendinnetje, maar een soulmate. Ze was de vrouw aan wie hij dacht als hij ’s nachts naar de maan keek. Wiens naam hij soms fluisterde en aan wie hij dacht op vakantie. 

Hoe zou het zijn, had hij zich meer dan eens afgevraagd, om samen de Zwitserse bergen in te trekken? Hoe het was om met z’n drietjes in een berghut aan te komen om er een warme lunch te gebruiken? Hoe had hun leven eruitgezien als samen waren gebleven? Hadden ze dan wellicht nog meer kinderen gekregen? Waren ze een groot gezin geworden? 

Hij had geen idee en soms wist hij zeker dat zijn moeder Rebecca ook zulke dingen dacht. Dan kon ze hem zo mijmerend aankijken. Alsof ze hem iets wilde zeggen, maar zich op het laatste moment bedacht. Ze vond het vervelend dat hij geen vrouw had gevonden. Sterker nog, dat hij er nooit enige moeite voor had gedaan en dat klopte.

De verzorging van zijn dochter nam hem helemaal in beslag. Er was geen plaats voor een derde. Hij wilde al zijn aandacht aan Lara kunnen besteden. Lara, zijn meisje dat hij had voorgelezen tot haar elfde en later zelf verhaaltjes begon te verzinnen. Hij peinsde en piekerde en vroeg zich af of ze hem straks iets over haar moeder zou vertellen. Hij mocht zich niet opdringen, maar wilde wel heel graag alles weten. 

De charmante Walter Leickert schudde zijn hoofd, liep terug naar zijn bureau en ging aan het werk. Maar echt concentreren kon hij zich niet. Zijn gedachten dwaalden telkens weer af. Dan weer naar Lara en vervolgens weer naar haar moeder, Else. Ze was natuurlijk allang getrouwd, vermoedde hij. Else was geen vrouw om alleen te blijven. Ze had een man. En een gezin. Ze was natuurlijk compleet gelukkig.



Lara wist wel zo ongeveer waar de Landau-kliniek gesitueerd was. Ze was er vroeger wel eens voorbij gefietst. Het ziekenhuis lag aan de andere kant van de stad. Het was een stuk lopen. Zou ze papa bellen? Vertellen wat er zo plotseling gebeurd was? Ja, dacht ze. Ik wil mijn vader spreken en snel, snel toetste ze het nummer in. “Pap?”

Hij luisterde. Er klonk iets door in haar stem dat hem bepaald niet beviel. Een bepaalde spanning die hij maar al te goed van haar kende en opeens schoot er van alles door zijn hoofd. Else was toch zeker wel aardig geweest? Ze had Lara toch niet teleurgesteld? Was de ontmoeting tegengevallen? “Wat is er, lieverd?” vroeg hij bezorgd.

“Het gaat om mijn moeder,” zei ze gehaast. Ze struikelde haast over haar woorden. “Om, eh… Else.”

“Ja? Was het niet leuk?”

“Jawel, best wel. Maar ik kreeg hoofdpijn en ben eerder weggegaan dan ze verwachtte. En toen belde ik haar om dat te vertellen en toen lag ze opeens in het ziekenhuis.”

“Hè?”

“Ja, vlak daarna heeft ze een ongeluk gekregen. Ik kreeg een broeder aan de lijn en die vroeg of ik naar de Landau-kliniek wilde komen.”

“Mijn hemel,” reageerde hij geschokt. “Waar ben je?”

“Vlakbij het station. Wil jij mee, pap? Ik vind het eng.”

Hij slikte. Tjonge, de gebeurtenissen ontwikkelden zich wel in een erg snel tempo nu. “Natuurlijk, ik kom eraan. Wacht je bij de klok?”

“Ja, pap. Kom je dan snel?”

“Nu meteen.” Hij graaide het jack van de kapstok, sloot de tuindeur, pakte zijn sleutels en liep naar de voordeur. Eenmaal achter het stuur moest hij even tot bedaren komen. 

Dit was toch wel heel gek, dacht hij. Else was misschien in de war geweest door het gesprek. Dat zou hem niks verbazen. Haar man was natuurlijk ook al onderweg naar het ziekenhuis. Dat mocht hem echter niet tegenhouden om zijn dochter te helpen. 

Hij draaide de weg op en gaf gas. De klok bij het station, dacht hij. Daar waar ik mijn kleine Lara al zo vaak heb opgehaald. Het was hun vaste punt in de stad en nu reed hij er weer heen. Niet om haar thuis te brengen, maar om haar bij naar haar moeder te rijden. Dat was nog nooit eerder gebeurd. Het was een erg vreemde situatie waarin hij zich tegelijkertijd zorgen maakte om zowel zijn dochter als haar moeder.



Er ontstond grote onrust in de Landau-kliniek. Het was waar. Er was iets gebeurd met Anne. Het nieuws verspreidde zich als een lopend vuurtje van de zusterkamer tot de directievertrekken. Van de behandelruimtes tot de operatiekamers. Er was een overal gepleegd.

“Bij haar in de buurt,” zei professor Landau. “Ik heb er verschillende keren getankt. Ze woont er op een steenworp afstand vandaan.”

“Ze is waarschijnlijk gaan tanken voordat ze hierheen ging.”

“Naar haar werk, ja,” beaamde Felix. “Ik ga ernaartoe.” Zijn charmante vrouw Irene kwam op dat moment de hoek om. Ze droeg een witte broek, slanke schoentjes en een donkerblauw hemd met een witte ceintuur eromheen. “Hebben jullie het al gehoord?”

“Daarnet ja,” antwoordde haar man ogenblikkelijk. “We vermoedden al dat er iets aan de hand moest zijn. Ze kwam maar niet opdagen vanochtend.”

De verpleging knikte. Mevrouw Landau verscheen zelden op de afdeling. De ontsteltenis stond dan ook op haar gezicht te lezen. Ze was net zo geschrokken als ieder ander. “Ga je erheen, lieverd?”

Het was vreemd om de geneesheer-directeur op die manier aangesproken te horen worden. Felix Landau was immers een echte autoriteit. Een vriendelijke man, eerlijk, recht door zee, maar wel een autoriteit die respect afdwong.

“Ja,” zei hij zonder zich te bedenken. Gevolgd door zijn vrouw Irene ging hij naar zijn kamer, trok de witte jas uit, schoot in een dure overjas en sprak even snel met zijn vrouw.

Zo wil ik het ook, dacht Amber Schönberg die nog altijd in de wachtkamer zat. Ze vermaakte zich prima. Het was alsof ze deel uitmaakte van belangrijke filmopnames, dacht ze bij zichzelf. Alsof ze direct geschminkt werd en in actie moest komen. 

Ze keek van de een naar de ander. Ja, dacht ze. Dia is straks net zo goed mijn leven. Even de afdeling opkomen om Jörg snel iets te vertellen. Als echtgenote van de chirurg kon je je zoiets probleemloos permitteren. Ze las immers het ontzag in de ogen van de verpleging. 

Zo zou zij straks, na haar huwelijk met Jörg Siebert, ook bejegend worden. Als vrouw van de hoofdchirurg had ze bij iedereen een streepje voor, maar ze zou altijd vriendelijk blijven. Belangstellend, vriendelijk, maar afstandelijk. Dat zou Jörg trouwens ook van haar verlangen. In zo’n positie kon je niet zomaar met iedereen aanpappen. Dat was absoluut ongebruikelijk.

Ze keek de directeur in zijn strak gesneden cameljas helemaal na. Hij nam grote stappen en verkeerde duidelijk in een uitstekende conditie. Dat moest natuurlijk ook wel. Sommige operaties konden wel tien of twaalf uur duren en dat vergde een goed uithoudingsvermogen. 

Intussen wachtte ze op het moment dat haar aanstaande de operatiekamer zou gaan verlaten. Het was een kwestie van tijd, hield ze zichzelf voor. En dan zou ze bevallig naar hem toelopen om hem uit te nodigen voor een borrel vanavond. Haar appartement was brandschoon, ze had van alles in huis en stiekem had ze ook schone lakens op haar bed gelegd. 



“Ik vind het eigenlijk veel te moeilijk, pap.” 

Ze stonden voor de witte laagbouw waarop de grote letters van de Landau-kliniek prijkten. Walter had zijn handen nog steeds om het stuur. Hij keek naar de hoofdingang en voelde spanning in zijn lijf opkomen. Hij haatte ziekenhuizen en had altijd groot medelijden met de patiënten die er opgenomen waren. Zelf was hij de dans tot nu toe ontsprongen, maar ooit kwam het moment dat ook hij medische hulp nodig had.

“Het is ook moeilijk voor je, kindje.”

“Ik bedoel, ik ken mijn moeder niet eens. Ik heb haar pas vanochtend ontmoet. Hooguit een half uurtje. Eerder korter dan langer. Voor mij is het gewoon een vreemde mevrouw en nu moet ik opeens naar haar toe?”

“Het blijft je moeder, liefje.”

“Jawel, maar het voelt niet zo. Bovendien, pap,” fluisterde ze, “heeft ze nog een dochter.”

De moed zakte hem in de schoenen. Hij wist het. Had het altijd geweten. Else was gelukkig geworden met een ander. Terwijl hij in het maanlicht aan haar gedacht had, lag zij in de armen van haar wettige echtgenoot. Dat stak. Het deed meer pijn dan hij ooit voor mogelijk had gehouden.

“Nog een dochter?” herhaalde hij toonloos. “Dus je hebt een halfzusje?”

“Ja, zoiets. Ik geloof wel dat je het zo noemt.”

“En dat vertelde ze je zomaar?”

“Die ander weet niet eens van mijn bestaan. Gek, hè?”

“Ze zal er wel een reden voor hebben, neem ik aan.”

“Ze noemde het een grote vergissing dat ze mij in de steek heeft gelaten, pap.”

Hij klemde zijn kaken op elkaar. Dat dus wel. Tjonge, dacht hij bitter, dat valt dan weer mee. Else had dus toch nog gevoelens. “Ze noemde me zelfs lieve Lara.”

“Dan moest je maar snel naar binnen gaan, vind je niet?”

Ze keek hem van opzij aan en draaide zich toen helemaal naar hem toe. “Ben je boos?” vroeg ze. “Ja hè? Ik zie het aan je,” maar hij schokschouderde slechts. De gevoelens gingen verdomme compleet met hem aan de haal en dat kon hij niet uitstaan. 

Wat had hij dan verwacht? Dat ze net zo goed aan hem als hij aan haar gedacht had? Al die achttien jaar lang? Dat was toch te gek voor woorden? Zoiets kon en mocht hij niet verlangen. 

Else was gewoon haar eigen weg gegaan, getrouwd en nog eens moeder geworden. Dat had hij kunnen verwachten. Er was geen vrouw die anders gehandeld had. Hij moest zich dus vermannen en zijn schouders eronder zetten. 

“Nee, ik ben niet boos,” antwoordde hij. “Hooguit verbaasd en verrast.”

“Dat ik een halfzus heb?”

En dat ze getrouwd is, wilde hij zeggen, maar hij zweeg. “Ja, zoiets.”

“Ik ook, hoor pap,” klonk het vertrouwelijk en hij glimlachte. Lara en hij waren één. Daar kon niets of niemand tussen komen. Dat wist hij toch? Hij moest zich geen rare dingen in zijn hoofd halen. De band die zij samen hadden was sterk. Zo sterk dat ze alles aankonden. 

“Had ik maar nooit gebeld,” verzuchtte ze nu. “Dan had ik van niks geweten en was ik nu lekker thuis.”

“Huiswerk maken,” grinnikte hij.

“Gewoon lekker thuis in mijn kamer,” negeerde ze die opmerking, want papa zat altijd overal bot bovenop. Huiswerk, op tijd thuis, sporten en gezond eten. Samen luisteren naar mooie muziek of naar een museum, op die manier was ze opgevoed en ze vond het de normaalste zaak van de wereld. 

“Dan wist ik tenminste niet dat die mevrouw in het ziekenhuis lag.”

“Dat mijn moeder in het ziekenhuis lag,” verbeterde hij.

Ze knikte. Ja, dat was waar. Ze kon er nog altijd met haar verstand niet bij.

“Weet je, pap? Er is toch zo’n programma op tv? Dat die geadopteerde kinderen hun moeder weer terugzien?”

“Ja?”

“Als dat gebeurt, moeten ze altijd huilen. Dan vallen ze elkaar snikkend in de armen.”

“Vaak wel, ja.”

“Maar ik moest helemaal niet huilen, vanochtend.”

“Omdat je misschien overdonderd was door alles. Dat kan best, hoor. Daar moet je niet te lang bij stil blijven staan.”

Hij wilde meer weten. Hoe was ze? Was ze veranderd? Waarom had ze nooit iets van zich laten horen? Was dit het juiste moment om daarover te beginnen? Toch moest hij zich bedwingen. Else was hem niet alleen totaal vergeten, ze was bovendien getrouwd en gelukkig. 

“Ik lijk precies op haar,” klonk het nadenkend. “Dat was ook zo vreemd. Alsof ik in de spiegel keek.”

“O ja?”

“Ze wilde ons niet lastigvallen,” beantwoordde ze de onuitgesproken vraag van haar vader. “Daarom heeft ze nooit iets van zich laten horen.”

“Is dat zo.”

“Ja. Geloof jij haar niet?”

“Daar heb ik geen reden toe.”

“Eigenlijk was ze best aardig. Maar toch niet echt een moeder. Niet mijn moeder, vind ik. Het is allemaal zo raar, pap. Ik had er nooit aan moeten beginnen.”

“Er is nu geen weg meer terug, lieverd. Ga nu maar naar haar toe. Misschien wacht ze wel op je.”

“En jij dan?”

“Ik blijf hier wachten.”

“Misschien duurt het wel heel lang.”

“Dan blijf ik hier heel lang wachten,” grinnikte hij weer en toen drukte ze een kus op zijn wang. “Jij bent tenminste wel echt lief, pap,” zei ze voordat ze uitstapte. Hij keek zijn dochter na. Zijn Lara die op weg was naar haar biologische moeder, die opgenomen was in de Landau-kliniek. Hij bereidde zich voor op een lange zit en zette de radio aan.



Professor Landau stapte uit, knoopte zijn jas dicht en nam de situatie goed in zich op. Er waren roodwitte politielinten om het benzinestation gespannen. Hij ontdekte vijf politiewagens en een arrestantenbusje. Op de oprit stonden de ambulances van het Elisabeth. Hij herkende de broeders en knikte hen toe. Vervolgens liep hij verder totdat hij werd staande gehouden.

“U mag hier niet verder, meneer.”

“Dat snap ik, agent. Ik ben Landau, Felix Landau.”

“Van de kliniek?”

“Jazeker. Mijn traumatoloog, dokter Anne Maas, is hier binnen, heb ik begrepen. Ze wordt vastgehouden, als ik het wel heb. Vandaar dat ik meteen ben gekomen.”

“Ik begrijp het, dokter. Er dreigt echter serieus gevaar. Ik moet u echt verzoeken om achter het lint te blijven.”

“In welke vorm dreigt er gevaar?” vroeg Felix met een ernstig gezicht. Er hing dreiging in de lucht. Dat kon hij niet ontkennen. 

“De junk is totaal onberekenbaar. Hij heeft al gevuurd.” De politieman wees naar de surveillancewagen met het schot dwars door de vooruit. 

“Is die kogel er door de achterruit weer uitgekomen?” vroeg Felix verwonderd. 

“Jazeker, dokter.”

“Mijn hemel.”

“We hebben scherpschutters opgesteld.”

“Meneer is dus niet aanspreekbaar?”

“Totaal niet. Bovendien betreft het een jongen van hooguit twintig.”

“Waar zijn de gegijzelden?”

“Daarachter,” wees de agent. “Daar schijnt een kantoortje te zijn met een magazijn erachter. We vermoeden dat de twee slachtoffers daar worden vastgehouden.”

“Is er sprake van gewonden?”

“De caissière, inderdaad. Van het andere slachtoffer is helaas niets bekend.”

“Anne zal doen wat ze kan.”

“Daarvan zijn wij ook overtuigd, dokter. U kunt hier wachten.” 

Dat deed Felix ook. Hij volgde alle handelingen, de gesprekken, het overleg tussen politie en brandweer die inmiddels ook was aangekomen. Het was een beangstigende ervaring. Al dat machtsvertoon om die ene jongen te pakken te krijgen. 

Agenten met schilden en helmen op liepen drukdoend heen en weer. De scherpschutters veranderden geen moment van houding en waren volledig geconcentreerd. 

De directeur liep met de handen in zijn zakken naar de ambulances en wachtte net als de anderen tot er iets ging gebeuren. Maar vooralsnog gebeurde er niets.

Jef Hocks liet zich niet zien. Ook Anne Maas en Wendy Kramer zagen of hoorden niks meer. Hij liet niets van zich horen. 

Anne sloeg de armen om zichzelf heen en voelde het schampschot kloppen en steken. Het werd kouder en kouder, maar haar eerste zorg betrof Wendy die nu diep in slaap leek. Ze waakte over de jonge vrouw als een terriër. Af en toe stond ze zachtjes op. Ze wilde geen geluid maken. Rust was immers de beste medicijn. Het lichaam op de koude vloer moest hard werken. Zelf was ze er niet gerust op. Het was te stil buiten. Te rustig. Er gebeurde te weinig. 

“Jef?” vroeg ze zachtjes. “Gaat het een beetje?”

Ze luisterde. Niks. Ze zou zich van de goede kant laten zien, besloot ze. Misschien had die jongen het wel moeilijker dan ze dacht. Wie weet wat hij allemaal al had meegemaakt in zijn jonge leven. “Als je wilt praten, zal ik graag naar je luisteren.”

Het bleef nog steeds stil.

“Jef Hocks, laat eens weten of je er nog bent?”

Geen geschuifel, geen voetstappen, geen gevloek. Misschien was hij ergens in slaap gesukkeld. Onder invloed van alcohol en drugs zou dat geen wonder zijn. Daarom besloot ze terug te gaan naar haar plaatsje tegen de muur. Ze ging op de grond zitten en voelde Wendy’s pols. Daarna schrok de arts. Ze veerde geschrokken op. Wendy had haast geen hartslag meer! Ze voelde weer en concentreerde zich. De jonge vrouw ging echt snel achteruit.

“Help!” riep ze daarom zo hard als ze kon. Het maakte toch niets meer uit. Het ging haar om Wendy. “Help me dan!” 

Buiten bij de ambulance balde Felix Landau zijn handen tot vuisten. 

Hij moest zich beheersen, maar was het liefst meteen naar binnengestormd. Toch bedacht hij zich. Het zou vast en zeker onverstandig zijn om zelf stappen te ondernemen. Hij mocht niet tegen de plannen ingaan. Wie weet hoe gevaarlijk dat was…



Elisa Abbing was een frisse meid van vijftien jaar. Kort na haar geboorte had haar vader hen voor altijd verlaten. Van de ene dag op de andere was hij weg, had Else haar verteld. Papa was een vrijbuiter. Niet geschikt voor het huwelijk en al helemaal niet voor het vaderschap. Maar wat kon ze daar tegenin brengen? Niks immers. Zelf had ze dezelfde fout gemaakt door Lara destijds bij haar vader achter te laten. Daarom had ze zich bij haar lot neergelegd. Ze had haar ex nooit verdedigd noch beledigd. Het was zoals het was, had ze Elisa altijd voorgehouden. 

Het meisje dat sprekend haar vader was, reed samen met mevrouw Donkers naar de Landau-kliniek niet ver van haar school. Ze was wit weggetrokken na het telefoontje dat ze onder Engels gekregen had. Mama lag in het ziekenhuis? Ze schrok vreselijk en was zomaar de klas uitgerend. De leraar ging haar achterna en hield haar staande.

“Mijn moeder,” had ze gesnikt, “heeft een ongeluk gehad. Ze ligt in de Landau-kliniek. Ik moet er meteen naartoe!”

Hun klassenleraar, mevrouw Donkers van biologie, liet haar echter niet alleen gaan. Daarvoor was de spanning te groot. “Ik breng je,” zei ze daarom. “Ga maar alvast naar mijn auto, ik kom er zo aan.” Slechts tien minuten later liepen ze zij aan zij door de gangen van het bekende ziekenhuis.

Mevrouw Donkers vertelde de hoofdzuster wat er gaande was. Ze begeleidde haar leerling mee naar binnen en schrok. Mevrouw Abbing bood een nare aanblik. 

Haar gezicht was verbonden, haar enkel was gegipst en ze kreeg zuurstof toegediend door een slangetje. Bovendien was ze verbonden aan verschillende apparaten, die suisden en sisten en tikten. 

Mary Donkers slikte. Zelfs voor haar was dit een aangrijpende gebeurtenis. Laat staan voor de vijftienjarige, wiens familiesituatie toch al zo penibel was. Het kind ging met haar alleenstaande moeder door het leven en dat was geen makkelijke opgave. Niemand had ooit over haar vader gehoord, laat staan dat hij ooit op de ouderavonden aanwezig was.

“Mam?” fluisterde Elisa. “Mammie?” 

Er kwam geen reactie. Pas bij de derde poging knipperde de moeder even met haar ogen. Ze opende haar mond, maar kon geen geluid uitbrengen.

“Wacht maar even op de gang,” zei dokter Kolberg vriendelijk. “Dan onderzoek ik je moeder nog even.”

“Mag ik niet bij haar?”

“Nog liever niet, het spijt me. Straks misschien. Ze is niet sterk genoeg, snap je?”

Elisa nam plaats op de bank en bleef daar zitten toen mevrouw Mary Donkers weer terug naar school moest. Slechts twee, drie minuten later zat ze daar alleen. Daarna kwam er een iets ouder meisje naast haar zitten. Zeker voor die andere patiënt, veronderstelde Elisa. Er lag immers nog iemand in het bed tegenover dat van mama. Ze wachtten. Het andere meisje keek strak voor zich uit en had duidelijk geen zin om te praten. Nou, dacht Elisa. Ik dus ook niet. Ik zeg mooi niks.

Ze keken naar de passerende artsen in hun witte jassen, naar de verpleegsters, de broeders. De laborante die in de verschillende kamers bloed kwam afnemen. Ze zagen mensen in de wachtkamer, een ambulancebroeder, een bejaarde met een stok op zoek naar het toilet. 

Al die tijd gebeurde er niks. Nou, dacht Lara. Als ik er toch niet bij mag, waarom zou ik dan blijven wachten? Daar heb ik helemaal geen zin in. Ik ga naar beneden en kom vanavond of zo wel weer terug.

Daarom stond ze op. Papa stond nog voor de hoofdingang. Hij tikte met zijn handen op het stuur en luisterde waarschijnlijk naar muziek. Er verscheen een glimlach om haar mond. 

Papa was tenminste vertrouwd. Dat was lekker helemaal haar eigen vader. Ze hoefde hem nooit met iemand te delen en daar was ze blij om. Ze waren compleet gelukkig samen en die vreemde moeder? Die bekeek het ook eigenlijk maar.



“Dit kan toch niet duren?” Professor Landau raakte licht geïrriteerd. De politie deed van alles. De agenten liepen omstandig heen en weer. Zochten contact met de scherpschutters. Belden met het hoofdkantoor. Zelfs de bereden politie kwam er nu aan te pas, maar verder gebeurde er helemaal niks.

“We hebben dokter Anne Maas allemaal om hulp horen schreeuwen. Gelooft u mij, inspecteur, dat doet ze niet voor niks.”

“Dat begrijp ik, dokter. Ik ken haar van verschillende eerdere noodgevallen.”

“Waarom gebeurt er dan niks? Dit kan toch niet?” klonk het ongeduldig. 

“Het wachten is op de psycholoog.”

“Waarom?”

“We proberen via hem in contact te komen met de dader.”

“Terwijl mijn arts om hulp roept? Wie is er nou eigenlijk het slachtoffer, inspecteur? Waarom overmeestert u die knul niet gewoon? Hij is nog geen twintig, heb ik begrepen.”

“Maar wel gewapend.”

“U staat hier met een grote politiemacht. Is er dan niets dat u kunt doen?”

“We wachten liever eerst het gesprek met de psycholoog af. Maar die staat vast in de file.”

Felix schudde zijn hoofd. Dit was toch niet te geloven? Het leek wel de omgekeerde wereld!

“Ik kan met die knul anders ook wel een woordje wisselen, agent.”

“Dat laten we liever aan onze eigen mensen over, dokter. Ik hoop dat u daarvoor begrip kunt opbrengen.”

Professor Felix Landau kon er met zijn verstand niet bij. Anne en haar patiënte konden echt niet erg veel langer meer wachten. Ze was niet in paniek, maar wilde wel dat er eindelijk iets ging gebeuren. 

“Hoelang duurt het nog voordat meneer in kwestie hier is?”

“Nog zo’n half uur, schatten we.”

“Weet u wat dat betekent voor een patiënt met een schotwond, agent? Een half uur is een eeuwigheid onder die omstandigheden. Het is koud. De patiënte ligt waarschijnlijk op de grond. Er is geen deugdelijk verbandmateriaal, er zijn geen medicijnen, er is daar helemaal niets voorhanden. Hoe dacht u dat dokter Maas haar patiënte kan bijstaan? Dat lukt zelfs haar niet!”

“Ik snap uw ongenoegen, professor. Helaas, het zijn onze regels.”

“Soms moeten er uitzonderingen op de regels worden toegepast.”

“Daarvoor hebben wij geen toestemming gekregen.”

“Ook niet als er een mensenleven op het spel staat? Wie weet is mijn arts ook gewond, agent. Misschien is ze net zo goed geraakt. En u blijft hier maar wachten tot er ergens een file is opgelost?” 

Zijn stem sloeg over van woede. Hij snoof en klemde telkens zijn kaken op elkaar. Wat een idioten, dacht hij bij zichzelf. Wat een dom gedoe. De mening van de hoofdagent was echter onwrikbaar. Felix wist dat hij geen poot aan de grond kreeg. 

De directeur verbeet zich en begon te ijsberen. Van de plaats delict naar zijn auto en weer terug. Eindeloos lang. De tijd verstreek en nog altijd bleef de situatie hetzelfde. 

De omstanders werden ongeduldig. Sommigen schudden hun hoofd. Dit was belachelijk! Nam de politie de slachtoffers wel serieus? Waarom zou je eerst met zo’n junk willen praten? Wat haalde dat uit? Geen mens die er iets van begreep. Dit was onlogisch en geweldig irritant!



Dokter Jörg Siebert keek op. Hoorde hij daar nou zijn naam? Hij meende immers van wel. Het was alsof iemand probeerde zijn aandacht te trekken. Hij keek om zich heen, zag niemand en legde de status op de balie. Vervolgens draaide hij een beeldscherm naar zich toe en voerde wat gegevens in.

“Jörg?”

Wel verdorie, daar was het weer. Waar kwam het vandaan? Uit de linnenkamer? Waarom? Was er iets aan de hand, of zo? Een verpleegster die tegen de stelling gevallen was? Die door haar enkel gegaan was en vervolgens met haar hoofd tegen de muur geklapt was? Die hem misschien net kon zien, zonder dat ze zich verder verroeren kon?

De schrik sloeg hem om het hart. Misschien was het Diana, of Renate, wie weet. Of wellicht hoofdzuster Hedwig Obermann die hem door een kiertje zag staan en zijn hulp nodig had! Al die gedachten flitsten door hem heen. De chirurg bedacht zich geen moment.

“Ik kom eraan!” riep hij min of meer. Hij beende naar de linnenkamer, concludeerde inderdaad dat de deur op een kiertje stond en liep niets vermoedend naar binnen.

“Schatje…”

Ze sloot ogenblikkelijk de deur achter hem en hij keek recht in haar verleidelijk opgemaakte gezicht. De moed zonk hem meteen in de schoenen. O nee toch? Daar had je die rare hotemetoot weer! Die vrouw die hem stalkte en lastigviel. 

“Niet weer, alsjeblieft,” verzuchtte hij geërgerd. “Ik ben arts. Ik kan me dit soort flauwekul niet permitteren.”

“Dag Jörg van me,” fluisterde ze hees. Ze schuurde zich tegen hem aan. Van links naar rechts. Hij voelde de rondingen van haar borsten tegen zijn doktersjas. De pennen in zijn borstzakje werden diep in zijn huid geduwd. “Kus me,” gebood ze, terwijl ze zijn hoofd naar zich toetrok. “Kus me, ik heb nu lang genoeg gewacht.”

“Ga toch weg, alsjeblieft,” murmelde hij. Hij moest verdorie al zijn kracht gebruiken om zich aan haar greep te ontworstelen. Ze duwde haar mond op die van hem en haar tong probeerde vergeefs zijn lippen te openen.“Kus me,” siste ze nu boos. “Verdomme, Jörg! Geef er toch aan toe. Houd me vast!”

Dit is een verrekt sterke tante, schoot het door hem heen. Zat ze op karate of zo? Was ze bodybuilder? Zo’n tante die in een piepklein bikinietje haar opgeblazen spieren aan de jury toonde? Je moest er toch niet aan denken en juist die gedachte gaf hem genoeg kracht om haar ver van zich af te duwen. 

“Kap ermee!” snoof hij woest, “nu ga je echt te ver! Ga weg! Nu!”

“Nee. Niet voordat je me kust, lieveling,” hijgde ze. “Dat ben je me schuldig. Een vrouw die zoveel voor je overheeft, mag daarvoor wel eens gekust worden.”

“Waar héb je het over!”

“Over jou. En over mij, over ons samen, dus eigenlijk.”

Hij haalde diep adem, kwam tot zijn positieven en streek door zijn haar. “Luister, meisje,” zei hij ernstig. “Je bent in de war. Wij hebben niets samen. Ik weet amper hoe je heet. Ik ben niet geïnteresseerd, ik wil niet wat jij wilt. Dringt dat nu eindelijk tot je door? Snap je wat ik zeg?”

Ze glimlachte op een manier die hij doodeng vond. Ze was niet gewoon ziek, ze was compleet van het pad. “O, wil je dat spelletje spelen? Dat is ook goed, hoor. Dan spelen we jouw spelletje…” 

Ze haalde diep adem en liep weer sexy op hem af. Hij schudde echter zijn hoofd en hield haar op een armlengte afstand. “Alsjeblieft nou,” zei hij, “dit gedoe gaat me echt veel te veel tijd kosten. Zoek een vriendje, of beter nog, een goed psycholoog. Laat je eens uitgebreid onderzoeken.”

“Goed,” glimlachte ze, “alles wat jij zegt, liefste…”

“En noem me niet zo. Nooit meer. Zoals ik al zei, je bent flink in de war. Laat je helpen. Wees verstandig, ga naar huis en zoek hulp. Dat is het beste dat je kunt doen.”

“Eerst een kus,” hoorde hij haar echter zeggen. “Anders blijf ik hier.” 

Nu was zijn geduld op. 

“Nu meteen,” brieste de Don Juan van de Landau-kliniek die met zijn flitsende ogen alleen maar knapper werd. “En de volgende keer bel ik de beveiliging. Dan heb je hier geen toegang meer en kun je nooit meer een voet over de drempel zetten!” 

Zonder zich te bedenken, liep hij straal langs haar heen, opende de deur en beende met grote passen richting Margit Boller achter de centrale. “Dat mens is er weer,” zei hij kortaf. “Ik dacht dat jullie haar in de gaten zouden houden, Margit!”

“Sorry dokter. Ik heb haar niet gezien.”

“Schakel de beveiliging in, wil je? Het moet nu voor eens en voor altijd afgelopen zijn. Die vrouw moet hier weg. Nu meteen.”



“Mam?” 

Elisa Abbing legde een hand op de arm van haar moeder. Mevrouw Donkers was alweer lang terug naar school. De dokter had gezegd dat ze naar binnen kon, maar lang praten was nog onverstandig. “Mam, ik ben het.”

Haar moeder opende haar mond. “Lara”?” vroeg ze verward. Ze deed verwoede pogingen om helder na te denken, maar ze was zo duf en slaperig dat ze telkens weer wegzakte. 

“Nee, mam, Elisa natuurlijk. Ik heet toch zeker geen Lara?”

“O nee…” Heel eventjes nog, dacht Else. Nog heel even slapen. Ik kan niet meer. Ben zo moe, zo vreemd in mijn hoofd. Ik zie van alles door elkaar heen. Vreemde stemmen, die tram, de boze chauffeur. O, niet meer aan denken, alsjeblieft. Niet weer en dan hoorde ze weer die klap in haar oren en zag ze de verhuiswagen en de kapotte voorruit en overal glas en alles door elkaar heen. 

“Mama?” 

Nu even niet, kindje, nu even niet. Ik ben te moe. Ik kan mijn ogen niet open krijgen, niet denken, niet praten. Laat me maar even alleen, als je wilt. Ik kan er nu niets meer bij hebben, meisje. Er is iets gebeurd, iets vreemds, een ontmoeting, ik weet het niet meer. Ik weet niks meer, ik ben ziek, laat me toch.

Elisa, op haar beurt, nam plaats op de stoel naast het bed. De zusters kwamen telkens langs. De dokter knikte haar vriendelijk toe en beloofde haar dat het allemaal mee zou vallen. Ze hoefde zich geen zorgen te maken, al was de hele situatie natuurlijk niet prettig te noemen.

Zo zat de vijftienjarige Elisa Abbing daar te wachten. Met de handen in haar schoot. Starend naar het stille gezicht van haar moeder op het hoofdkussen. Ze was inmiddels niet eens meer bang voor de slangetjes en buisjes en sissende apparatuur. 

Ze zat daar zo lang, dat ze schrok toen er iemand binnenkwam. Het meisje van daarstraks, zag ze meteen. Voor die andere patiënt tegenover mama’s bed. Ook een mevrouw had ze snel even gezien. 

Het meisje knikte haar toe. Dit moest die stomme Elisa zijn, dacht Lara. Haar slome halfzus. Wat een idioot kind, eigenlijk. Enfin, papa wachtte beneden en ze was zo weer weg.

“Is ze bij kennis?” 

Het kind schudde haar hoofd. “Nee. Nu niet.”

“Maar ze is wel bij kennis geweest?”

“Ik denk dat je bij het verkeerde bed bent. Volgens mij moet je daar zijn,” wees Elisa naar het bed naast het raam.

Lara keek en herkende de vrouw ogenblikkelijk. Dit was inderdaad de vrouw die ze vanochtend voor het eerst van haar leven ontmoet had. Die meid snapte er waarschijnlijk geen hout van. Eigen schuld, dikke bult, al was dat een heel erg onredelijke gedachte. Ze kon er ook niks aan doen, toch? Natuurlijk was ze jaloers op die tut. Zelfs die moeder had het begrepen.

“Nee, ik moet hier zijn,” zei ze zonder er iets aan toe te voegen en de volgende vraag kwam precies op het moment dat ze die verwacht had.

“Wie ben jij dan?”

Lara liet een lange stilte vallen. Een pauze waarin ze haar woorden nogmaals overwoog, net zoals ze thuis al gedaan had. Nu puntje echter bij paaltje kwam, wist ze even niet goed hoe ze moest reageren.

“Ik ben Lara,” en daar hield ze het bij. Elisa echter, wist niet wat ze hoorde. Lara? Wie was dat dan? Mama had die naam eerder ook al genoemd. Ze dacht blijkbaar ten onrechte dat mama in de war was geweest. 

“Maar wie ben jij dan echt?” vroeg Elisa verbaasd. Ze was opgestaan en stond nu net als Lara naast het bed. De twee keken elkaar peilend aan. Er hing spanning in de lucht. Elisa’s hart bonkte. Deze Lara leek op iemand, dacht ze. Ze had dit gezicht al eerder ergens gezien. Maar waar? Of verbeeldde ze het zich. Geen idee, maar er was hier wel iets vreemds aan de hand

“Nou? Wie ben jij?”

“Lara. En jij?”

“Ik weet dat je Lara bent. Ik ben Elisa.”

“Dag Elisa.”

“Hallo. Ik wil weten wat je hier doet. Dit is mijn moeder.”

“Dat weet ik, ja.”

“Ken jij haar dan?” 

Lara opende haar mond. Wat moest ze nu zeggen? Ze kende dit kind niet eens. Had haar nooit eerder gezien en moest ze nu precies uitleggen wat ze hier deed?

“Ja, ik ken haar sinds kort.”

“Van haar werk misschien?”

“Nee, ik wist niet eens dat ze werkt. Wat doet ze dan?”

“Vertaalwerk.”

“Nee, ik heb nooit iets te vertalen.”

“Waarvan ken je haar dan? Er mag namelijk alleen maar familie bij haar.”

“O ja.”

“Je moet dus weg. Dit is de intensive care, namelijk.”

“Alsof ik dat soms niet weet.” Stomme doos, voegde ze er in gedachten aan toe. Ik ben niet dom, hoor. Ik heb de hersens van mijn vader, toevallig. 

“Pas als ze wordt overgeplaatst, mag je op bezoek.”

“Nee, ik mag er nu al bij. Ik was namelijk de eerste die van het ongeluk op de hoogte was. Ze werd net hier binnengebracht.”

“Ben je gebeld? Ik ben namelijk wel gebeld.”

“Nee, ik belde haar.”

“Jij? Mama? Mijn moeder?” klonk het ongelovig. Het werd steeds moeilijker en gecompliceerder. Wat was er aan de hand? 

“Ja, we hebben elkaar vanochtend ontmoet.”

Elisa plofte terug op haar stoel. Wat was dit toch? Wat gebeurde hier? Wat had dit in hemelsnaam te betekenen? Mama had nooit geheimen voor haar. Echt, werkelijk waar, nooit! Maar hierover had ze niks verteld. “Ik wist niet dat ze vanochtend een afspraak had.”

“Je hoeft toch zeker ook niet alles te weten?” schamperde Lara, terwijl ze steeds bozer werd op zichzelf. Doe niet zo onaardig, dacht ze. Je bent een onuitstaanbare draak! Je bent gemeen en vals! “Ouders hebben ook een eigen leven, hoor.”

“Jawel, maar ik weet nog steeds niet precies wie je bent.”

“Dat zal ik je zeggen, Elisa. Ik ben de oudste dochter van je moeder. Nou goed? Ik ben Lara Leickert.” Toen vluchtte ze huilend de gang op. Het was genoeg geweest voor vandaag en eenmaal in de auto liet ze haar tranen de vrije loop. Walter, die zijn dochter door en door kende, liet haar rustig begaan. Ze had even tijd nodig om tot zichzelf te komen. Daarna begon ze vanzelf wel te praten. Het was een kwestie van tijd. En dan? Dan zou hij haar helpen. Net als altijd.



“Wendy? Kun je me horen? Doe je ogen eens open?” Anne voelde de pols. De vrouw zakte echter steeds verder weg. Het bloeden hield maar niet op. Het was een afschuwelijke situatie, die Anne boos maakte. Waarom kwam er geen hulp? Wisten ze buiten soms niet wat er gebeurd was?

“Hallo!” riep ze naar de dichte deur. “Jef! Jef Hocks!” 

Nu hoorde ze gestommel. Alsof er een stoel viel. Daarna volgde een klap. Een dreun die de flesjes in het schap deed rinkelen. Gelukkig, dacht ze. Eindelijk. Er gebeurde iets. Het had immers lang genoeg geduurd. 

“Hier!” riep ze. “Jullie moeten hier zijn!”

Dat was een risico, schoot het meteen door haar heen. Ze mocht er niet van uitgaan dat er inderdaad hulp was gearriveerd. Wie weet hoe boos Jef nu zou worden. Junks reageerden nou eenmaal onvoorspelbaar en vaak genoeg agressief. De behandelkamers in de Landau-kliniek waren bijvoorbeeld al verschillende keren kort en klein geslagen. 

Na een snelle blik op Wendy, besloot ze het risico te nemen. “Ik heb hier een patiënt!” riep ze. “Ik heb hulp nodig!” en toen ging alles opeens snel in zijn werk. De deur werd onverwacht met grof geweld geopend. Het hout kraakte en versplinterde. Ze stond oog in oog met een drietal agenten die met getrokken pistolen in de opening stonden. 

“Ik doe niets,” zei de arts hulpeloos. “Wendy en ik zijn gegijzeld. Wij zijn de slachtoffers,” benadrukte ze volledigheidshalve, want je wist het maar nooit met deze heren. De mannen stapten echter straal langs haar heen, zochten in alle hoeken en gaten waren toen pas tevreden. 

Inmiddels was Anne naar buiten gelopen. “Ik heb een ambulance nodig!” riep ze. Ze wenkte de broeders en toen opeens stond Felix, haar trouwe steun en toeverlaat voor haar. “Mijn hemel, je bent gewond, Anne!”

Hij pakte haar arm en keek naar de condensdoekjes die ze als verband had aangelegd. “Wat is dit?”

“Niets bijzonders, Felix. Een schampschot.”

“Die wond moet schoongemaakt worden, dokter,” klonk het streng, maar hij lachte daarna opgelucht. “Wat ben ik blij je te zien, Anne. We hebben ons zoveel zorgen gemaakt.”

“Dat dacht ik al.”

“Irene kwam vertellen wat er aan de hand was.”

“O jee, zelfs Irene?”

“We wisten het al, maar toen zij ook nog de afdeling opkwam, wist ik dat het serieus was. Hoe voel je je?”

“Prima. Die wond steekt, dat wel. Er moet inderdaad even naar gekeken worden, maar het gaat me om Wendy. Ze heeft een flinke schotwond in haar lies.”

De broeders waren inmiddels al met haar bezig. Dokter Anne Maas gaf aanwijzingen, vertelde wat er gebeurd was en wat ze had geprobeerd om het leed te verzachten. Intussen werd de junk afgevoerd. De plotselinge overmeestering had hem volkomen verrast. Hij stond stijf van de dope en was niet meer tot logisch nadenken in staat. 

“Je hebt goed werk verricht, dokter,” zei de directeur van de Landau-kliniek trots. “Het had stukken erger kunnen zijn.”

“Dat weet ik. Maar het feit dat ik niets meer voor haar kon doen, maakte me bijna wanhopig.”

De brancard werd naar de ziekenwagen gereden. Op straat werd Anne getroffen door de enorme mensenmenigte die op de been was. Er kwam meteen een horde journalisten op haar af, er werden haar drie, vier, acht microfoons voorgehouden, ze zag camera’s en flitslichten en knipperde met haar ogen.

“Dokter! Wat is er gebeurd?”

“Anne! Eén enkele vraag, alsjeblieft, ben je gewond?”

“Dokter, we zijn van TV West, kunt u twee vragen beantwoorden?”

“Ik ben van RTZ 6, dokter! We hebben…”

“Sorry mensen,” kwam professor Landau ertussen, “Anne heeft nu zelf verzorging nodig. Eventuele vragen worden later beantwoord. Dank u zeer.”

“Is ze gewond? Waar?”

Er werden close-ups gemaakt van haar bovenarm, de bebloede kleding, de kapotte knieën, haar besmeurde gezicht. Beelden die ze later die avond samen met Mientje bekeek. Haar lieve huishoudster was compleet in de war. Met haar beide handen langs haar hoofd, bekeek ze de beelden van het journaal en pakte Annes hand die ze stevig drukte.

“Waar moet het toch heen met deze wereld,” zei ze zacht. “Je doet zoveel goed werk voor de mensheid en nu ben je zelf slachtoffer geworden.”

“Ik leef nog, hoor,” lachte Anne vrolijk. “Er is niets aan de hand.”

“En je arm dan?”

“Dat is volgende week weer genezen. En met Wendy gaat het gelukkig ook een stuk beter. Dat is het allerbelangrijkste. Ik heb echt even in mijn piepzak gezeten, Mientje.”

“Natuurlijk!”

“Ik wist natuurlijk niet hoelang het nog zou gaan duren. Of wat er buiten gebeurde? Ik heb nog gedacht dat niemand wist wat er aan de hand was. Dat is heel vreemd. We zaten maar opgesloten in dat donkere magazijn. En Wendy ging zo snel achteruit…”

“Ik maak een lekker kopje kruidenthee voor je. Dan zul je goed slapen. Je moet dit verwerken, Anne.”

“Jazeker. Ik moet het een plaatsje geven. Maar morgen ben ik vast weer helemaal boven Jan. Zeker als ik Maxim heb gesproken.”



“Maar liefje, waarom moest je dan zo huilen?”

Walter schonk een glas slap voor haar in en ging naast zijn dochter op de bank zitten. 

“Ik vond het zo stom allemaal,” zei ze zachtjes. “Dat gedoe aan dat ziekenhuisbed. Die artsen die steeds binnenkwamen. Die stomme Elisa.”

“Was ze niet aardig?”

“Weet ik veel. Ik heb niet eens naar haar gekeken. Nou ja, niet echt. Of nee, ik wilde haar niet zien. Gek hè, pap? Ik ken haar niet eens en toch ben ik onwijs boos op haar. Ik heb nog nooit zo’n duffe griet gezien.”

“Je maakt me haast aan het lachen. Je bent zo boos en opstandig. Zo ken ik je nauwelijks.”

“Nou en,” klonk het dwars. “Het kan me allemaal niets meer schelen. Dat gedoe met die moeder en haar dochter. Ik zou willen dat ik ze nooit gezien had.”

“Dat alles weer net zo was als vroeger?”

“Ja, dat zou ik willen.”

“Je kunt de tijd niet terugdraaien. Het is gebeurd en je moet verder. Misschien valt het allemaal wel mee.”

“Hoe kun je dat nou zeggen? Ik heb opeens een halfzus gekregen. Dat is toch belachelijk? Ik wil dat mens helemaal niet in mijn leven. Ik wil gewoon verder, samen met jou en zo.”

Hij grinnikte, legde een arm om haar schouders en drukte een kus op haar haar. “Jij zult ook altijd mijn eigen, kleine poppetje blijven. Dat weet je toch? 

Ze knikte, terwijl ze de tranen weer in haar ogen voelde prikken. “Hoe kan ik nou jaloers zijn op iemand die ik nog nooit gezien heb?” vroeg ze zich hardop af. “Ik vind dat zo stom van mezelf. Het slaat echt helemaal nergens op, pap.”

“Kennelijk denk je daar diep vanbinnen toch anders over.”

Ze nam een slokje en draaide het glas om en om in haar handen. “Zal best, maar ik snap het niet.”



Wie er ook niets van snapte van de arme Elisa Abbing, die alleen thuis was en over de donkere tuin uitkeek. Haar leven was van de ene dag op de andere totaal veranderd. Niet alleen lag haar moeder in het ziekenhuis, ze bleek ook nog eens geheimen voor haar te hebben. 

Bovendien was er opeens een grote zus in haar leven opgedoken. Een meisje, dat, begreep ze nu, sprekend op mama leek. Ze moest die Lara dus wel serieus nemen. Mama en zij hadden dezelfde ogen, dezelfde brede handen, hetzelfde haar. Ze waren elkaars evenbeeld en dat stak enorm. 

Zelf leek ze namelijk in niks op haar moeder. Ze was donker, had bruine ogen en was een kop groter dan mama. Ze leek dus op de vader die hen al zo lang geleden verlaten had.

Ze was zich wezenloos geschrokken in het ziekenhuis. Het is nogal een schok om daar geconfronteerd te worden met een wildvreemd familielid. Elisa piekerde en peinsde, sloot het huis goed af en ging naar bed. 

De volgende ochtend sloeg ze haar ogen al open voordat de wekker ging. Ze wist het meteen weer. Mama en Lara. Lara en mama. De tranen vloeiden uit haar ogen en drupten op haar kussen. 

Ze was een buitenstaander. Het vijfde wiel aan de wagen. Mama had vast altijd veel meer van Lara gehouden dan van haar. Zo ging dat immers met moeders, vermoedde ze. Kinderen die op hun moeder leken, hadden vast en zeker een streepje voor.

Bah. Rotmeid. Stom kind. 

Ze kwam meteen overeind en stapte onder de douche. Het was vreemd om alleen thuis te zijn. Het huis was stil en koud, maar gelukkig was er nog brood in de vriezer en kon ze een kopje thee voor zichzelf zetten. Daarna ging ze terug naar de Landau-kliniek. Op school zouden ze wel begrijpen wat er gaande was. Ze hoefde niet te bellen en kon doen wat ze wilde. 



Walter Leickert, op zijn beurt, zat die ochtend aan zijn bureau. Dit was de tweede dag dat hij zich moeilijk concentreren kon. Hij had slecht geslapen die nacht en vanochtend had hij zijn moeder van alles op de hoogte gesteld. Gelukkig was Rebecca een verstandige vrouw. Ze had hem aangeraden om rustig te blijven en af te wachten. 

Er was echter iets in zijn stem dat haar aandacht had getrokken. De manier waarop hij over Else sprak, bijvoorbeeld. Hoe hij gekwetst was door haar tweede huwelijk. Hoe diep het bestaan van Elisa hem raakte. 

Hield hij dan nog altijd van haar, vroeg de grootmoeder zich af, terwijl haar zoon werkeloos aan zijn bureau voor zich uit staarde. Was dat echt mogelijk? Na zo’n lange tijd? 

Mocht dat inderdaad het geval zijn, dan was hij haar dus nooit vergeten. Arme stakker, dacht ze. Je moet haar nu echt laten gaan. Je moet Else eindelijk eens loslaten. Kijk toch vooruit, naar de toekomst! Denk eens aan jezelf en precies zo dacht Walter in zijn werkkamer.

Het is toch van de zotte, dacht hij, dat ik na die achttien lange jaren nog steeds gevoelens voor haar koester? Want dat kon hij zichzelf nu wel toegeven. Hij was haar niet vergeten en eigenlijk wilde hij dat ook niet. Integendeel. 

Hij probeerde zich juist van alles te herinneren. De kleur van haar ogen, bijvoorbeeld. De geur van haar huid, de glans van haar haar. Alle details waren belangrijk. Al behoorde ze nu een ander toe, toch zou hij haar nog één keer terug willen zien. Hij zou heel even met haar willen praten, haar stem horen, de twinkeling in haar ogen ontdekken. 

Maar ach, dacht hij. Wat wilde hij nou eigenlijk? Iemand die na een ongeluk in het ziekenhuis was opgenomen, twinkelt en straalt en glimlacht niet. Die heeft het moeilijk. Ze vecht waarschijnlijk voor haar leven, wilde hij daar wel even rekening mee houden? 

Dit was niet zomaar iets. Haar man was waarschijnlijk allang bij haar. Gelukkig maar. Je moest er toch niet aan denken dat ze geen bezoek zou krijgen.



De volgende ochtend verscheen dokter Anne Maas net als anders precies op tijd op de afdeling. Alleen het verband om haar bovenarm herinnerde aan de ellende die ze de vorige dag had meegemaakt.

De verpleging en specialisten verzamelden zich op de zusterpost. Iedereen wilde van alles weten. Hoe had ze zich gevoeld? Was ze bang geweest? Wat was die junk voor vent en wist ze al dat hij uit het hoofdbureau ontsnapt was?

“Hoe kan dat nou?” vroeg Anne zich af. “Hoe kun je zo’n gevaarlijke junk nou laten ontsnappen?” Niemand die het wist. Het was gebeurd en meer werd er niet bekendgemaakt. 

“Is hij echt gevaarlijk, Anne?”

“Heb je Wendy Kramer al gezien, Jörg?” was haar weerwoord. “Als die jongen het op zijn heupen heeft, schiet hij in het wilde weg. Dat hij ontsnapt is,” overpeinsde ze hoofdschuddend, “dat is een schande.”

“Hoe is het eigenlijk precies gegaan?”

“Ja, klopt het wat er in de kranten staat?”

Toen Anne snel het artikel gelezen had, duwde ze de krant lachend weg. “Het is allemaal weer eens vreselijk overdreven. Zo erg was het helemaal niet. Ik vond het vreselijk voor Wendy. Ik zag haar aan krachten inboeten en het is erg om dan niets te kunnen betekenen. Maar zelf heb ik er niets van overgehouden, hoor. En ik ben zeker niet getraumatiseerd zoals door de pers wordt gesuggereerd. Natuurlijk ben ik bang geweest. Ik heb geprobeerd contact te houden met Jef. Ik wilde weten wat hij deed, of hij alweer aanspreekbaar was, wat hij van plan was. Daarmee heb ik me beziggehouden. En met Wendy natuurlijk. Zeker toen ze begon te ijlen en naar haar moeder vroeg.”

“Ach jee, wat zielig.”

“Ja, Renate. Dat was even een moeilijk moment. Vooral omdat je niet weet wat er staat te gebeuren.” Toen keerde ze terug naar de orde van de dag. Er was veel te doen, wist ze. De wachtkamers stroomden vol. Er was amper nog een lege stoel te vinden. De ambulance was er eerder die ochtend al op uitgetrokken en in afwachting van diens terugkomst, ging Anne bij Wendy langs. 

De caissière was niet alleen. Ze had gezelschap van haar moeder en vriend, die een peuter op zijn schoot had. Anne stelde zich snel voor, schudde handen en wendde zich toen tot haar medegegijzelde. 

“Jawel, ik voel me redelijk, dokter,” zei ze. “In deze omgeving durf ik u geen Anne te noemen.”

“Daar heb ik geen enkel probleem mee, hoor. We hebben hetzelfde avontuur beleefd, toch?” Ze onderzocht de wond, die nu mooi verbonden was. Er was geen zwelling opgetreden en de huid was gelukkig niet rood of ontstoken geraakt. 

“Ik kan u niet genoeg danken voor wat u voor haar gedaan heeft, dokter.”

De man was zichtbaar blij en ontroerd. “We zijn alle twee zo dankbaar dat ze nog leeft.”

“Ze is mijn enige dochter, dokter.”

“En de moeder van dit prachtige kind,” zei de vriend. 

Anne aaide het bolletje van het jongetje en glimlachte naar de anderen. “Ik heb slechts mijn plicht gedaan. Ik wil graag mensen helpen als dat nodig is, daarom ben ik arts geworden,” verklaarde ze eenvoudig. 

“U hebt een mooi beroep, dokter. Gelukkig zijn er nog goede mensen op de wereld, zoals u.”

“We moeten er niet aan denken als het anders was afgelopen, dokter.”

“Ik ook niet,” beaamde Wendy de woorden van de anderen. “Voor hetzelfde geld was die kogel in mijn hart gekomen.”

“Maar dat is dus niet gebeurd, hè?” reageerde Anne vriendelijk. “Je moet altijd positief blijven denken, Wendy. Dat heb ik gister ondanks alle ellende toch weer geleerd,” en toen hoorde ze de sirenes naderen.

“Ik moet terug naar mijn afdeling,” zei dokter Anne Maas. “Ik kom vanavond nog even bij je langs.”



Else was drie dagen nauwelijks aanspreekbaar, maar vandaag ging het een stuk beter. Ze zat rechtop in de kussens. Ze had geen koorts en prima geslapen. De artsen waren tevreden over haar. Er hoefde niet operatief ingegrepen te worden. De fracturen zouden vanzelf genezen, de schaafwonden helen. Vandaag kreeg ze geen extra zuurstof meer toegediend en ook haar hartslag was sterk genoeg en regelmatig. De monitor werd afgesloten en de hoofdzuster zette de tv voor haar aan. 

“Zo hebt u wat afleiding, mevrouw Abbing.”

De zusters kwamen en gingen op deze zonnige dag. Ze kreeg een lekker kopje thee, een vers broodje en een schaaltje aardbeien dat ze net oppeuzelde toen ze bezoek kreeg.

“Elisa! Eindelijk!”

Haar dochter liep naar het bed, drukte een snelle kus op haar wang en ging zitten. “Ik was al eerder geweest, mam, maar toen heb je er niets van gemerkt.”

“Geef me je hand,” zei Elsa, “ik wil je vasthouden en even dicht bij me hebben.” 

Met zichtbare tegenzin voldeed de dochter aan de wens van haar moeder. 

“Ik ben zo blij om je weer te zien. Ik heb je gemist, lieverd.”

“Ik heb anders uren aan je bed gezeten, hoor mama.”

“Ja, ik voelde vaag wel dat ik niet alleen was, maar ik kon gewoon geen contact leggen.”

“Dat zei dokter Kolberg ook.”

“Heb je hem gesproken?”

“Onder andere, ja.”

“Wie dan nog meer?”

“De hoofdzuster, dokter Siebert, de orthopeed, de zusters, noem maar op. En nog iemand anders.”

Die laatste opmerking trof Else op de een of andere manier. Ze wist niet goed wat er aan de hand was. Elisa gedroeg zich anders dan anders. Stug en afstandelijk. Wel blij en opgelucht, maar desondanks een tikje vijandig leek het haast wel.

“Wat is er eigenlijk met je?” vroeg ze dan ook. 

“Dat kan ik beter aan jou vragen, mam. Ik wist namelijk niet dat je geheimen voor me had?”

“Die heb ik ook…” maar daar bleef het bij. Ze kon haar zin immers niet eerlijk afmaken. Elisa’s ogen spraken immers boekdelen en zelf voelde ze zich licht in haar hoofd worden. Lara! Wat was er gebeurd in de tijd dat zij niet aanspreekbaar was?

“O nee? Heb je die niet? Wil jij na al die jaren beweren dat jij geen geheimen voor me hebt?”

“Liefje, ik… wacht, ik kan het uitleggen.” Het klamme zweet brak haar uit. Dit was veel te veel. Ze kon het nog niet aan, maar het moest. Elisa had recht op de waarheid. Ze had al veel te lang gewacht. 

“Ik kan het allemaal uitleggen,” zei ze hulpeloos, terwijl de tranen in haar ogen sprongen. Elisa toonde echter geen enkel medeleven. Ze was boos. Woedend! Haar ogen schoten vuur!

“Jij kunt helemaal niets uitleggen, mama. Iemand die altijd tegen me gelogen heeft, durf ik namelijk nooit meer te geloven. Ik vind het heel erg. Ik ben me rot geschrokken, dat kan ik je wel vertellen. Ik voel me verraden, weet je dat? Ik voel me buitengesloten, ja?” huilde ze nu. “Wij waren één, tenminste, dat heb ik altijd gedacht! Maar wat gebeurde er eigenlijk achter mijn rug om? Wat dacht je? Dat je me alles kon laten geloven? Nou, ik zal je vertellen, mama, je hoeft geen moeite meer te doen om je geheime leven te leiden. Ik wil je namelijk nooit meer zien. Nooit meer!” 

Ze stond op, beende weg en had de deur achter zich dichtgesmeten als ze niet in de kliniek was geweest. Daarna rende ze naar de uitgang. Door tranen verblind botste ze tegen een verpleegster aan. Daarna liep ze een kleuter ondersteboven, maar toen was ze buiten. In de frisse lucht. 

Ze stapte op haar fiets en racete weg zonder nog één keer om te kijken. Ze had het helemaal gehad. Bah. Ze was alleen. Ze zou nooit meer iemand kunnen vertrouwen.



Amber Schönberg was net zo boos, misschien nog wel bozer. Het feit dat Jörg niet eens de moeite nam om haar naam te onthouden, maakte haar witheet. Wat dacht ie wel niet! Dat hij met haar kon spelen? Dat hij kon doen en laten wat hij wilde, zonder zich om haar te bekommeren?

Nee, dacht ze, o nee. Ze liep met de armen over elkaar geslagen door haar flat. Het was hier niet groot. Sterker nog, het was klein. Piepklein. Een bank voor de tv, een eettafel en een slaapkamertje van niks. Een keuken waar ze haar kont niet keren kon, terwijl ze veel beter verdiende. 

Ze wilde ook een groot huis. Een villa met een zonnige suite, een aparte eetkamer, een serre met openslaande deuren naar de tuin. Ze wilde een overdekt terras en een zwembad met ligstoelen eromheen en veel vriendinnen om mee te proosten. Dat alles had ze nu niet. Ze had niks. Nooit gehad ook. 

Ze kwam uit een arm gezin. Er was nauwelijks brood op de plank geweest. Elke dag was het weer sappelen geweest. Nieuwe schoenen had ze nooit gehad. Winterjassen waren tweedehands. Haar moeder reed op de fiets naar de markt om groenten te kopen. Pa lag elke dag tot de middag in bed en had nog nooit een vinger uitgestoken. Hij werkte niet, zei hij. Dat was tegen zijn principe. Hij kon geen baas boven zich velen, hij had geen discipline om elke dag op tijd op te staan. 

Dat had haar gevormd, wist ze. Die eeuwige schaamte had haar ziek gemaakt. Ze had geen vriendinnetjes gehad. Was nooit op een partijtje geweest, laat staan dat ze er zelf een had mogen geven. Nee, wat dat betreft viel ze volledig buiten de boot. 

Op haar zestiende verjaardag had ze een besluit genomen. Ze wilde rijk worden. Nooit meer armoede kennen. Ze zou een leuke vent zoeken met een goede baan. Ze had er genoeg van om haar hand bij de sociale dienst op te houden, want zelf had ze aan werken ook een hekel. Sterker nog, ze had haar school niet eens afgemaakt. Het laatste jaar had ze constant gespijbeld. School deed er niets toe, dacht ze. Je schoot er toch geen steek mee op.

Bij een controleonderzoek in de Landau-kliniek was ze op Jörg gevallen. De arts was geen moment meer uit haar hoofd geweest. Al haar vorige vrienden vielen bij hem in het niet. Ze moest hem hebben. Ze kleedde zich zoals de vrouwen met wie hij omging. Tenminste, dat vermoedde ze. Op tv bestudeerde ze doktersvrouwen, hun houding, sieraden en kapsels. Ze oefende hun spraak en gebaren en was toen op hem afgestapt.

En nu? Hij zag haar niet staan! Sterker nog, hij had haar van zich afgeduwd. Had hij enig idee hoe belangrijk hij was voor haar? Nee. Geen enkel. Ze was namelijk geen goedkope juffrouw die zich aan hem opdrong. Ze waren voor elkaar bestemd en dat was andere koek. 

Begreep hij dat nou maar. Hij moest gewoon beter nadenken. Ze viel hem niet lastig, zo moest hij het niet zien. Ze probeerde zijn ogen te openen voor iets dat tot nu toe langs hem heen was gegaan. Hij was zich nog niet echt bewust van hun liefde en toekomst. Hij verkeerde nog in het ongewisse en het was haar taak om hem wakker te schudden. 

Morgen, dacht ze. Dan ga ik hem vertellen wat ik over de situatie denk. Ik zal proberen om duidelijk te zijn. Uitleggen hoe de vork in de steel zit. Dat het geen bevlieging was, maar simpelweg hun lot. Hun gezamenlijk lot, dat van Jörg en haar.



De ambulance rukte uit. De eerstehulparts zat naast de broeder en keek naar buiten. De huizen schoten aan haar voorbij. Hoe vaak waren Klinkmüller en zij er al op uitgetrokken? Door de jaren heen moesten dat honderden malen zijn geweest. 

“Waar gaan we naartoe?”

“Het station, Anne.”

Het station kon alles betekenen. Een aanrijding, iemand die tussen perron en trein was gevallen, een valpartij van de trap, een zelfmoordpoging, niets was uitgesloten, zelfs een aanslag niet. 

“Een junk,” hoorde ze niet tot haar verbazing. “Hij heeft iemand verwond in de stationsrestauratie.”

“Is de politie al ter plekke?”

“Ze zijn ook opgeroepen, ja.” De broeder concentreerde zich nu op het verkeer. Het was druk. De spits was vroeg begonnen vandaag. Het schoot niet op. De lichten sprongen op rood, maar hij moest erlangs!

“Opzij!” riep hij boos en Anne zuchtte hoofdschuddend. Het werd steeds moeilijker bijtijds hun bestemming te bereiken. En als ze daar arriveerden, waren de omstanders vaak agressief. Hun werk werd steeds meer bemoeilijkt door reljeugd of branieschoppers. Het werd er niet makkelijker op, maar ze bleef rustig. Klinkmüller was handig. Hij reageerde snel en was net zoals zij, erg ervaren. Tien minuten later reden ze met de wagen het perron op. Er stond een grote kring mensen. 

De politie was al aanwezig en er werd een jongeman vastgehouden, zag Anne uit haar ooghoeken. De vrouw op de grond moest ogenblikkelijk behandeld worden. Ze had een schotwond in haar lies en meteen was Anne met haar gedachten bij Wendy. 

Ze knielde bij het slachtoffer neer en ging aan het werk. Het ging allemaal snel, maar niet snel genoeg. Van het ene moment op het andere namelijk, sprong er iemand langs haar heen. Het gebeurde zo onwaarschijnlijk snel, dat de agenten begonnen te schreeuwen en opveerden. Juist op het moment dat er een trein naderde, probeerde de junk op de rails te springen. 

Anne keek, schoot overeind en reageerde als in een flits. Het was niet te geloven. De spanning was om te snijden! De angst was groot. Er werd geschreeuwd! Gegild. Zelfs gehuild!

“Niet doen!” 

Anne was razendsnel. “Jef!” 

Ze probeerde tot de verslaafde jongeman door te dringen. “Jef Hocks!” 

Die ene seconde van verwarring was genoeg om hem te overmeesteren. De agenten draaiden zijn armen op de rug en werkten hem tegen de grond.

“Hij bloedt! Hij is gewond!” 

Dat klopte. Hij had een poging gedaan zich van het leven te beroven, kwam een van de serveersters zeggen. Ze had alles zien gebeuren. De vrouw die aan het tafeltje aan het raam op haar gemak een kop koffie had gedronken. De onverwachte komst van Jef Hocks, die haar zonder meer neerknalde. Die om zich heen vuurde. De flessen boven de bar aan barrels schoot, het leek wel een western, vertelde ze overstuur. Ook haar baas kwam erbij. 

“En toen richtte hij het wapen op zijn eigen buik, dokter,” zei hij. “Zomaar, opeens. Het bloed spoot uit de wond, maar ik kreeg hem te pakken. Toen de politie kwam, rukte hij zich los. De rest weet u, dokter. Hij is gek. Helemaal gestoord. Volgens mij weet hij niet wat hij doet.”

“Ik weet het,” beaamde Anne Maas. “Het is inderdaad een doorgedraaide junk. We nemen hem mee naar de kliniek,” maar de inspecteur was het daar niet mee eens. “De jongeman is vuurgevaarlijk, dokter. U kunt hem niet meenemen naar het ziekenhuis.”

“Hij is toch gewond?” vroeg Anne met hoog opgetrokken wenkbrauwen. “Hij moet toch zeker behandeld worden, inspecteur?”

“Het is een crimineel, dokter.”

“En ik ben arts. Ik voel het als mijn plicht om hem te helpen. De jongen is onder invloed.”

“Een ordinaire junk. Dat is het, dokter.”

“Hij is een mens. Waarschijnlijk is er iets in zijn leven gebeurd waardoor hij zo in de war is. Ik laat een tweede wagen komen voor hem,” besloot ze zonder verder overleg. “Een patiënt, inspecteur, blijft nou eenmaal een patiënt.”

“In dat geval laat ik wel bewaking aanrukken, dokter.”

“Dat is aan u, inspecteur.”

“Voor het welzijn van uw andere patiënten,” maar Anne werkte alweer verder en wist dat ze volledig op de medewerking van professor Landau en haar eigen team kon rekenen. Zij maakten immers geen onderscheid. Iedereen kon en moest geholpen worden in de Landau-kliniek.



Die avond ging Anne Maas nog even langs bij mevrouw Else Abbing, die vandaag zo somber was geweest. De verpleging had geprobeerd met haar te praten, maar dat was vergeefse moeite geweest. De vrouw staarde al urenlang voor zich uit, raakte geen voedsel aan en slikte slechts na lang aandringen haar medicijnen.

“Goedenavond, ik ben dokter Anne Maas. Wij kennen elkaar nog niet,” klonk het vriendelijk, maar Else reageerde inderdaad amper. Ze haalde slechts haar schouders op en toonde geen enkele interesse.

“U bent hier enkele dagen geleden opgenomen,” las de eerstehulparts in de status. “Na een ongeluk met een vrachtwagen. Kunt u zich daar nog iets van herinneren?”

Else fronste slechts haar wenkbrauwen. Dat was toch allang bekend? Waar bemoeide deze arts zich mee? Ze wilde naar huis. Weg van hier. Uit deze kamer, uit het ziekenhuis, naar huis, naar haar dochter. Elisa had daadwerkelijk niets meer van zich laten horen. Het leek wel of ze van de aardbodem verdwenen was. Else had wel twintig keer ingesproken op haar voicemail, naar huis gebeld, ook daar talloze boodschappen achtergelaten, maar niks. 

“Mag ik vragen wat er aan de hand is, mevrouw?”

Anne verbaasde zich over de apathische houding van deze patiënte. Ze bewoog nauwelijks en leek maar half te horen wat ze zei. “Is er iets dat u dwarszit?”

“O ja, zoveel…” klonk het toen zachtjes. 

De arts liep naar haar toen en keek haar bemoedigend aan. “Ik heb van mijn collega’s begrepen dat u volledig zult herstellen. Kan ik daarmee uw zorgen wegnemen?”

Ach, wat kan het schelen allemaal, dacht Else. Het gaat niet om mezelf, dokter. Het gaat om mijn dochter. Om mijn dochters, moet ik eigenlijk zeggen. Ik heb ook alles verkeerd gedaan. Ik heb grote fouten gemaakt, ik heb Elisa verdriet gedaan. Ik heb Lara’s rustige leventje geweld aan gedaan. Ik kan er maar beter niet meer zijn, dokter. Maar hoe kan ik u zoiets vertellen? Jullie doen juist je uiterste best om me weer op de been te helpen, terwijl ik dat helemaal niet meer zie zitten. 

“U kunt binnenkort zelfs het ziekenhuis verlaten, mevrouw Abbing.”

Ze knikte, maar zei niks.

“Bent u verward door hetgeen u hebt meegemaakt?” vroeg Anne verder. “Hebt u behoefde aan een gesprek met een psycholoog?”

Alsjeblieft niet, dacht Else. Ik weet precies wat er aan de hand is. Ik weet precies wanneer ik fout ben geweest. Ik weet ook precies wat ik gedaan heb. Ik heb namelijk mijn vriend verlaten, dokter. Dat heb ik gedaan. Mijn Walter achtergelaten met een piepjonge baby. Zijn moeder met mijn zorgen opgezadeld. En nu? Alles is uitgekomen, dokter. De twee meisjes hebben elkaar leren kennen. Elisa wist van niks, Lara eigenlijk nog minder. 

“Ik zal vragen of de psycholoog bij u langskomt,” maar nu opende ze haar mond. Ze schraapte haar keel en Anne bleef afwachtend staan.

“Dat is niet nodig. Ik wil geen beslag op zijn tijd leggen. Ik weet precies wat er aan de hand is, dokter.”

“Wilt u erover praten?”

Nu pas keek Else de arts recht aan. Ze ontmoette de vriendelijke blik in de mooie, blauwe ogen en wist gevoelsmatig meteen dat deze arts te vertrouwen was. Maar zover was ze nu nog niet. Ze kon het niet. 

“Later misschien, dokter,” antwoordde ze zachtjes, terwijl haar ogen vochtig werden. 

“Dan kom ik binnenkort weer even bij u kijken,” reageerde Anne Maas, terwijl ze bemoedigend een hand op Elses schouder legde. “Praten is heel belangrijk. Wilt u snel herstellen, dan is het verstandiger om zo weinig mogelijk te piekeren,” en die woorden bleven lang hangen. 

Zelfs toen Anne al in haar auto stapte om naar huis te gaan, klonken die paar eenvoudige zinnetjes nog lang in Elses hoofd na.



De volgende dag was het somber weer. Al vroeg in de ochtend waren de lichten in de Landau-kliniek aan. 

“Het lijkt wel avond,” zei zuster Diana en Ricky knikte instemmend. “Het was voorspeld,” zei ze. “We krijgen veel regen.”

De verpleegsters keken op. Een opvallend geklede jonge vrouw stapte op hoge hakjes langs de linnenkamer, de spoelkeuken, richting spreekkamers. Terwijl iedereen op het slechte weer gekleed was, droeg zij een kort rokje, hoge hakjes en een strak truitje. Ze had een jasje over haar arm hangen en droeg in haar vrije hand een kittig tasje. 

“Daar is ze weer,” fluisterde Diana. “Die vlam van Jörg.”

“Vindt hij haar leuk?” vroeg Ricky verbaasd. “Nee toch? Ze is zijn type toch niet?”

“Nee, ik ben meer zijn type, dat klopt,” zei Diana zo vol zelfvertrouwen dat Ricky spontaan in de lach schoot. Diana ging bij die woorden met de vingers door haar haren en bevochtigde even haar lippen. “Ja, daar kun je om lachen en dat snap ik ook wel, maar het is nou eenmaal de waarheid.”

“En waarom snap jij dat ik daarom moet lachen?”

“Omdat jij zijn type in de verste verte niet bent en amper begrijpt wat er in zulke mannen omgaat.”

“Dankjewel, Diana.”

“Het is zo. Je weet dat ik gelijk heb.”

“Omdat ik een ongehuwde moeder ben?”

“Wie weet,” zei haar collegaatje zonder op te kijken van het beeldscherm. Ze droeg haar witte jas alsof ze op de catwalk stond, schoot het door Ricky heen. Op de een of andere manier stond dat witte geval haar beter dan wie ook. Sexy en elegant, terwijl het bij mij als een hobbezak rond mijn lijf zwabbert. 

“Weet je, Diana, ik heb tenminste een kind. Dat kun jij niet zeggen, toch? Ik heb iemand om mee te praten, als ik oud ben. Ik zal nooit echt eenzaam zijn. Heb je daar wel eens aan gedacht?”

“Ik heb zoveel vrienden, Ricky.”

“Dat is anders dan een kind.”

“Mijn tijd komt heus nog wel.”

“Je moet opschieten, hoor. Hoe ouder de moeder, hoe meer risico’s.”

“Dankjewel, Ricky.” 

Dokter Maas, die nu achter hen stond schudde glimlachend haar hoofd. “Het houdt ook nooit op, hè? Jullie zullen nooit echte vriendinnen worden.”

“Ik denk dat je daarin gelijk hebt, Anne.”

“Dat weet ik, Diana. Het kan jullie waarschijnlijk ook weinig schelen.”

“Niks,” zei Ricky kort en bondig. “Wij respecteren elkaar omdat het moet, hè Diana? 

“Precies. Maar op de EHBO zijn we goed op elkaar ingespeeld.”

“Dat heb ik vaak genoeg gezien,” zei Anne Maas, terwijl ze zich alweer in haar schrijfwerk verdiepte. Intussen paradeerde de jonge vrouw in haar luchtige kleding over de afdeling. Op zoek naar Jörg. dit was haar laatste kans. De laatste mogelijkheid om hem voor altijd voor zich te winnen. Als hij nu niet toehapte, moest ze haar pijlen op een andere man gaan richten. Er waren immers nog veel meer heren de moeite waard. Haar huisarts, bijvoorbeeld. Of een bekende acteur, filmster of nieuwslezer. 

Zonder zich van iets of iemand aan te trekken, klopte ze op de deur van zijn spreekkamer. Ze wachtte niet en liep naar binnen. Hij zat aan zijn bureau. De witte jas hing nog aan het knaapje. Dit was voor het eerste dat ze hem in zijn gewone, dagelijkse kleding zag en dat viel niet tegen. 

Hij droeg een donkerblauw hemd waarvan de boord openstond. Nog knapper dan anders, stelde ze meteen vast. De arts was ronduit sexy te noemen. Woest aantrekkelijk, schoot het door haar heen en vooral compleet onweerstaanbaar.

“Jörg?”

Hij keek haar aan, legde zijn pen neer en stond ogenblikkelijk op.

“Voordat je iets zegt, wil ik dat je naar me kijkt.” Snel knoopte ze haar bloesje los, liet het samen met het rokje naar beneden glijden en stond toen in haar zwartkanten lingerie midden in zijn spreekkamer. 

“Kijk naar me, Jörg,” zei ze zwoel. “Als ik je nu nog niet overtuigd hebt, dan…” 

Vervolgens ging alweer de deur open. Het was dokter Maas die ogenblikkelijk verbaasd bleef staan. Dit was een vreemde situatie. Ze aarzelde even. Was dit een privémomentje? Een van Jörg sexy vriendinnen? Stoorde ze? Ze schrok en wilde net weglopen, toen ze zijn stem hoorde.

“Anne, alsjeblieft, wil je deze dame ervan overtuigen dat ze verkeerd bezig is? Mij lukt het namelijk niet.”

Ze bleef staan. Hij had haar hulp nodig. Ze kwam dus kennelijk net op tijd. “Het lukt mij niet om mevrouw hier te laten begrijpen dat ik niet van haar gediend ben.”

Annes ogen vlogen over het zielige vrouwtje dat nu kleintjes terugkeek. Haar witte borstjes hingen armoedig in haar behaatje. De string was te klein en sneed in haar huid. Een van haar voeten stond nog in het rokje op de grond, al met al was het een intens trieste aanblik.

“Hoor je niet wat de dokter zegt?” vroeg ze. “Dit is niet de manier om een man voor je te winnen, meisje. Dit ergert een man slechts, niets meer en niets minder.”

“Ik wil hem.”

“Je hebt helaas niets te willen, ben ik bang. Liefde kun je niet dwingen, net zomin als belangstelling. Zoiets moet van twee kanten komen. Verlaag jezelf niet zo, alsjeblieft. Behoud je waardigheid, altijd en overal.”

“Ik ben verliefd op hem!”

“Je bent verliefd op je eigen fantasie. Als je goed kijkt, dan zie je dat dokter Siebert zich aan je ergert. Dat is een slecht teken. Praat eens met iemand die je hiermee kan helpen.”

“Ik snap het allemaal niet,” huilde Amber Schönberg nu. “Wat doe ik dan verkeerd? Ben ik niet mooi genoeg? Niet aardig of vriendelijk?”

“Je neemt jezelf niet serieus,” verklaarde Anne, die de kleding van de vloer raapte. De arts in kwestie glipte langs hen heen. Hij wilde niet langer getuige zijn van deze hopeloze aangelegenheid. Anne had groot gelijk. Dit meisje had echt professionele hulp nodig.

“Maar ik wil zo graag iets bereiken in het leven,” snikte Amber. “Ik wil zo graag vooruit.”

“Dan is dit toch niet de manier? Vooruitkomen doe je door te leren. Door hard te werken en je te bekwamen in je werk. Door in jezelf te geloven. Jij biedt jezelf aan, dat is verkeerd, heel anders dan het zou moeten in elk geval. Kom, trek je rokje aan.”

Ze reikte het niemendalletje aan en zag dat Amber met trillende handen de rits dichttrok. “Goed zo, nu zie je er weer netjes uit. Ik zal een afspraak voor je maken bij een goede psycholoog. Je moet aan jezelf werken en daarbij heb je hulp nodig. Ben je het daar mee eens?”

“Ik zal wel moeten, geloof ik.”

“Het zou in elk geval wel verstandig zijn.”

“Dan moet ik daar maar eens snel mee beginnen.” Ze veegde haar neus af en hoestte. “Ik heb eigenlijk nog nooit iets verstandigs gedaan.”

“Dan wordt het tijd, toch? Kom, we gaan hier weg. Ik kijk even wat ik voor je kan doen.”



“Wendy?”

De jongen vrouw lag in het bed. Ze was alleen. De visite was naar huis, zag dokter Anne Maas. Er stonden bloemen op de tafel, in de vensterbank en op het nachtkastje. Er hingen kaarten boven het bed en aan de andere kant van het bed stond een grote familiefoto.

“Anne?”

“Hoe gaat het met je?”

“Ik voel me prima.”

“Je hebt geen koorts meer?” Anne ging zitten op de rand van het bed. Normaal gesproken deed ze zoiets nooit, maar dit was anders. Wendy en zij hadden immers samen een hachelijk avontuur meegemaakt. Hun band was sterk en dat zou ook altijd zo blijven. 

“Nee, die is allang gezakt.”

“Heb je pijn?”

“Jawel, de wond zelf steekt behoorlijk. Maar het wordt steeds minder. Hoe is het met jouw arm?”

Anne toonde de grote pleister onder de mouw van haar jas. “Die is aan het genezen. Het jeukt vreselijk, zo af en toe.”

“Ja, aan de randjes, hè? Dat heb ik ook.”

“Jef is gepakt. Hij is van hier vervoerd naar het gevangenishospitaal. Hij was ontsnapt, dat weet je toch?”

“Ik heb het gehoord, Anne. Hij heeft buiten ons nog een slachtoffer gemaakt, toch?”

“Die mevrouw kon meteen naar huis. De kogel is verwijderd, de wond verbonden en verder was er geen aanleiding om haar nog langer hier te houden.”

“En Jef?”

“Ik heb hem met klem aangeraden om hulp te zoeken. Hij moet afkicken, maar of dat in de gevangenis lukt, valt nog te bezien. Er worden aan de lopende band drugs binnengesmokkeld.”

“Ik ben erg bang geweest, Anne. Dank je nogmaals voor alles wat je gedaan hebt.”

“Ik zie het als mijn plicht, Wendy. Bovendien had ik toch niets anders te doen,” lachte ze en Wendy lachte met haar mee. “Je zult altijd een mooi plekje houden in mijn hart,” zei ze en toen stond Anne op.

“Ik zal je nooit vergeten, Wendy. We houden contact, goed?”

“Graag. Dat zal ik zeker doen.”



“Dokter? Als je heel even tijd hebt?”

De hoofdzuster, Hedwig Obermann, was de zusterpost ingekomen. Anne dronk net een kop thee.

“Wat is er?”

“Een familieruzie op de kamer van Elisa Abbing, ben ik bang,” en ze was nog niet uitgesproken of de knappe eerstehulparts spoedde zich de gang op. In dit soort gevallen was ze snel en vooral menselijk. Ze kon als geen ander tot haar medemens doordringen en was in staat om rampen te voorkomen.

“Wat is hier aan de hand?”

Ze zag twee huilende, jonge meisjes ter weerszijden van het bed. Else Abbing leunde met rode ogen in de kussens. 

“Dit kan ik niet toestaan,” zei de arts. “Mevrouw is onze patiënte. Ze moet herstellen van een ernstig auto-ongeluk.”

“Het is haar eigen schuld,” huilde het jongste meisje. “Mama is gemeen geweest tegen me. Ze heeft altijd tegen me gelogen.”

“Lekker belangrijk,” reageerde de ander. “Ik wist niet eens waar mijn biologische moeder was. En toen ik haar eindelijk vond, had ik er opeens een zus bij. Daar zit ik toch ook niet op te wachten?”

“Nou en! Het is mijn moeder! Ik ben haar dochter! Rot jij maar op, ja?”

“Rot zelf op, stomme doos! Je bent net…”

“Dames!” klonk het scherp. “Dit moet stoppen. Nu meteen. Zijn jullie nou helemaal gek geworden! Wacht op de gang, alsjeblieft. Ik moet even met jullie moeder praten.” 

Toen ze alleen waren, kwam het hele verhaal er met horten en stoten uit. 

Anne luisterde aandachtig. Ze snapte hoe moeilijk Else het altijd had gehad en hoe schuldig ze zich voelde. Ze had spijt van haar daden, van haar vertrek, van haar tweede huwelijk en de eerstehulparts snapte waar de schoen wrong. Ze beloofde met de meisjes te praten en ging hen voor naar haar kamer. Het was een prettige kamer, merkten de tieners. Zakelijk maar gezellig. Een beetje knus zelfs, met die verschillende foto’s op het bureau. 

“Jullie moeder heeft jullie nooit pijn willen doen. Integendeel. Toen ze jou verliet, Lara, deed ze dat met geweldig veel pijn in haar hart. Ze heeft je elke dag gemist, maar dacht je beter door je grootmoeder opgevoed kon worden. Het gebeurt wel vaker dat jonge moeders de verantwoording niet aankunnen. Dat is spijtig. Niet alleen voor jou, maar ook voor haarzelf. Toen ze jouw vader ontmoette, Elisa, heeft ze niets over je oudste zusje verteld. Ze schaamde zich, misschien kun je je dat voorstellen. Ze nam zich voor om je ooit de waarheid te vertellen, maar wanneer is het juiste moment? Nooit. Er bestaan geen juiste momenten, je moet het altijd maar afwachten. Ze heeft zo lang gewacht dat ze met zichzelf in de knoop kwam. Op een gegeven moment durfde ze niet meer, snap je dat? Ze had al te lang gezwegen.”

Anne keek van de een naar de ander. “Snappen jullie dat?” herhaalde ze.

“Jawel,” zei Lara schoorvoetend. 

“Mwah,” gaf Elisa onwillig toe. 

“Bekijk het eens van de positieve kant. Jullie hebben er een zusje bij. Is dat niet geweldig? Je moeder houdt van jullie beiden. Met heel haar hart. Probeer het eens van de leuke kant te zien.”

“En dan haar man zeker ook accepteren? Nooit!” reageerde Lara met flitsende ogen. “Ik heb mijn eigen vader. Hij heeft altijd voor me klaargestaan. Hij houdt onwijs veel van me.”

“Ik heb anders helemaal geen vader, hoor.”

“Nou mooi,” snoefde Lara nog altijd woest. “Lekker voor jou. Jij hebt geen vader gehad. Ik wel.”

“En jij hebt geen moeder gehad.” 

Toen moest Anne alweer ingrijpen. “Jullie luisteren niet naar elkaar. Jullie horen niks. De een heeft geen vader, de ander geen moeder. Wat betekent dat nou eigenlijk precies.” 

Toen keek Lara haar halfzus verbaasd aan. “Heb jij geen vader?”

“Nee.”

“Dus jouw moeder is niet getrouwd?”

“Nee dus.”

“Dus er is geen man bij jullie? Ik hoef geen vreemde man in mijn leven te accepteren?”

“Dat zeg ik toch? Ik heb mijn vader amper gekend. Die heeft de benen genomen. Net als mijn moeder na jouw geboorte heeft gedaan.”

“O ja?”

“Ja dus.”

Anne keek van de een naar de ander. “Ik mag aannemen dat dit nieuws de situatie verandert, Lara?”

“Ja eh… nogal.”

“Gaan jullie dan nu maar weer terug naar je moeder. Wees alsjeblieft verstandig, maak geen ruzie meer. Jullie zijn immers familie van elkaar. Help je moeder en probeer wat begrip op te brengen. Niemand is immers zonder fouten.”



“Maar pap,” vroeg Lara ademloos. “Houd je dan nog van haar? Van Else?” Haar adem stokte. Aan die mogelijkheid had ze werkelijk nooit gedacht. Ze had het niet voor mogelijk gehouden. Het was geen moment, geen seconde in haar opgekomen, maar nu opeens, zag ze het in zijn ogen. 

“Houd je nog van mijn moeder?” herhaalde ze en Walter kon niets anders doen dan jongensachtig zijn schouders ophalen. Hij wist niks te zeggen. Niet goed te reageren. Het was allemaal zo vreemd. 

Lara die haar halfzusje ontmoet had. Else, die helemaal niet getrouwd meer bleek te zijn. Elisa, die vaderloos door het leven ging. Het maalde en maalde maar door zijn hoofd. Vannacht had hij de slaap niet kunnen vatten en vanochtend had hij alweer werkeloos aan zijn bureau gezeten. 

“Ik weet niet of ik nog van haar houd,” overpeinsde hij, “maar ik denk wel vaak aan haar. Eigenlijk denk ik heel vaak aan haar, moet ik toegeven.”

“Zij vast ook aan jou,” stamelde Lara verbaasd. Wilde ze dit eigenlijk wel? Haar leven stond helemaal op zijn kop. Na die eerste ontmoeting was opeens alles anders geworden. 

Oma Rebecca had zwijgend naar haar verhaal geluisterd en had toen lange tijd haar ogen op haar zoon laten rusten. Walter had echter niets in de gaten gehad. Hij staarde maar voor zich uit en raakte zijn eten niet aan.

“Ik zou het niet weten,” stamelde hij. Ook hij was verward. Niet alleen door de gebeurtenissen van de afgelopen paar dagen, maar vooral ook door zijn eigen gevoelens, gedachten en herinneringen. 

“Je moet naar haar toe,” hoorde hij Lara zeggen. “Je moet haar eens opzoeken, papa. Als je het zeker wilt weten, ben je dat aan jezelf verplicht.”

“O nee, Lara,” kreunde hij.

“Dat heb je mij ook altijd voorgehouden. Waar of niet. Als je iets zeker wilt weten, moet je erachteraan gaan. Dat is toch zo?” En zo kon het gebeuren dat Walter Leickert die avond aarzelend de kliniek inliep. Hij hield de bloemen onhandig op zijn rug. Wat doe ik in hemelsnaam, dacht hij. Ik wil dit helemaal niet. Ik ben zenuwachtig, verdomd als het niet waar is, ik ben nerveus! 

Hij was er al. O hemel, hij stond voor haar kamer. Veel eerder dan hij gehoopt had. Hij zag het voeteneind van haar bed en wilde zich omdraaien. Nee, dacht hij. Ik doe het niet. Het kan alleen maar tegenvallen. We zijn oud geworden, zorgelijk, ik word al grijs, ik moet dit niet willen. 

“Gaat u maar naar binnen, hoor,” zei de dokter. Het was dokter Anne Maas, zag hij op het naambordje naast de pennen in haar borstzakje. “U kunt gewoon verder lopen.”

Nou moet ik wel, dacht hij. Er is geen weg meer terug. De arts knikte hem bemoedigend toe. “Mevrouw Abbing heeft verder geen bezoek,” zei ze ten overvloede. “Het is altijd gezellig om visite te krijgen als je hier ligt.”

“Jazeker!” reageerde Else vrolijk. Hij zag haar voordat hij haar hoorde. Echt iets voor haar, dacht hij. Vroeger was ze ook al zo spontaan geweest. Hij haalde diep adem en kneep de bloemstelen tot moes. 

Daar lag ze. Haar gezicht richting deur. Wachtend op het bezoek. Op hem dus. Haar gezicht verstrakte. Ze keek hem aan met dezelfde grote ogen van vroeger en daarna sloeg ze een hand voor haar mond.

Ze was ouder geworden, natuurlijk. Net als hij, een stuk ouder geworden, maar na enkele seconden herkende hij de meisjesachtige oogopslag van toen. 

“Walter?” Haar stem was zachtjes en totaal ongelovig.

“Eh, j-ja,” grijnsde hij. “Else…”

Hij bleef staan. Halverwege de kamer. Wat moest hij doen? Naast haar gaan zitten? Haar hand vasthouden? Nee natuurlijk, waarom zou hij in hemelsnaam. Haar hand schudden? O, waarom had hij hierover niet nagedacht? 

“Walter?” zei ze weer. “Ik droom!”

“Nee, je bent klaarwakker,” antwoordde hij. “Vroeger droomde je wel eens overdag, weet je nog? Zit je weer te dagdromen, zei ik dan.”

“Ja, dat weet ik inderdaad nog. Dat kan ik me nog heel goed herinneren.”

“Ja, ik dacht, ik ga maar eens langs. Dacht ik, hoor. Lara heeft me alles verteld, natuurlijk. Over jou en over eh… Elisa en zo,” gebaarde hij naar de deur, terwijl hij geen idee had waarom. “Enne, toen dacht ik, ach, waarom niet, hè? Waarom niet. We zijn toch volwassen mensen inmiddels. Jij en ik, net zo goed, hemel, wat sta ik te klunzen. Neem me niet kwalijk.” Hij legde de bloemen op haar schoot. “Had ik voor jou gekocht,” grijnsde hij onhandig. “Anjers.”

“Tulpen,” verbeterde ze en toen schoten ze samen in de lach. “Kun je dat nog steeds niet onthouden?”

“Nee,” lachte hij en toen was het ijs definitief gebroken. Hij ging zitten en begon te vertellen. Ze luisterde en luisterde en vulde hem aan waar dat nodig was, sprak over haar eigen leven, over de spijt en de schuldgevoelens, over haar twijfels en angst en haar eeuwige gedachten aan Lara. 

“En aan jou,” voegde ze eraan toe, toen de hoofdzuster al twee keer was langs geweest. Of het bezoek afscheid wilde nemen, maar dat wilde Walter helemaal niet. 

“Ik heb haar net weer ontmoet,” reageerde hij verongelijkt, waarna ze weer verder spraken. “Ik heb zo vaak aan je teruggedacht, Walter,” zei ze zachtjes. “Ik vond het zo erg wat ik je heb aangedaan. Wat heb je een lief, mooi meisje van haar gemaakt. Jij en je moeder, moet ik zeggen. Hoe gaat het met haar?” maar toen greep de hoofdzuster daadwerkelijk in. Dit was veel te vermoeiend voor Else. Het bezoek mocht morgen weer terugkomen, nu had ze echt haar rust nodig en als de zuster niet had gewacht tot hij weg was, had hij haar zeker gekust. Vast en zeker, want hij wilde niet anders. En Else? Die evenmin.



“Een spoedbevalling!”

Klinkmüller gaf gas. Anne zat naast hem. Dit was een van de leuke kanten van hun werk. Waarschijnlijk was de verloskundige al ter plaatse en waren zij slechts voor de zekerheid opgeroepen. De normale procedure bij een stortbevalling, wisten ze beiden. Al na enkele minuten waren ze ter plekke. De voordeur vloog meteen open.

“Het is dokter Maas!” riep een van de zusjes. 

“En de broeder!” 

Anne herkende de twee ogenblikkelijk. Het waren de halfzusjes die een jaar geleden aan het ziekbed van hun moeder ruzie hadden gemaakt. Die elkaar in de Landau-kliniek leerden kennen en elkaar in het begin niet konden luchten of zien. 

“Ze ligt boven,” zei Lara gehaast. “Mijn moeder krijgt een baby. De verloskundige is al bij haar.”

Anne knikte. Precies, dat had ze al verwacht. De bevalling bleek net achter de rug. De verloskundige was bezig, maar had geen hulp nodig. Else lag met gesloten ogen in de kussens en haar man, Walter Leickert, kon zijn emoties amper verbergen. 

“We hebben er een zoon bij, dokter,” zei hij ontroerd. “Else en ik hebben samen nog een zoon gekregen.”

De meisjes wachtten beneden in de woonkamer, die comfortabel en gezellig was ingericht. Ze waren dolgelukkig en konden niet wachten om hun broertje te knuffelen. De vroedvrouw deed haar werk en toen Else klaar was, schaarde de hele familie zich om het bed. 

“Van harte gefeliciteerd,” zei dokter Anne Maas welgemeend. “Dit is echt fantastisch. Het is dus allemaal goed afgelopen. Ik hoop dat jullie heel erg gelukkig zullen zijn met z’n vijfjes.” 


Oude liefde roest niet & Alleen thuis
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml