Onrust in huis
Gevaarlijk speelgoed
Robert Page
Lidy was zo in gedachten, dat ze schrok van het geluid van haar telefoon. Ze zuchtte. “Waarom nu?” fluisterde ze, terwijl ze zich oprichtte en snel de telefoon greep, voordat haar kinderen wakker werden.
Ze voelde Alex’ warme hand op haar rug, terwijl ze haar naam noemde. Meteen zat ze rechtop. Een paniekerige mannenstem begon een verhaal over zijn zoon, die vreselijke maagpijn had. Lidy probeerde de man te kalmeren, maar hij luisterde niet, hij praatte maar door en drong aan op haar komst. Op de achtergrond hoorde ze een kind huilen en ook een vrouwenstem die het ventje kalmerend toesprak, al ontging Lidy de wanhoop in haar stem niet.
Nadat haar jonge patiënt met haar moeder de spreekkamer had verlaten, wierp Lidy van de Poel vanaf haar bureaustoel een blik op haar computerscherm. Haar volgende patiënt was de ruim tweejarige Fleur. Ze kwam hier met haar moeder Gerda.
Lidy stond op om moeder en dochter op de gang op te halen.
Gerda, dacht ze. Het zou toch niet…
Er kwamen wel vaker bekenden in haar praktijk. Soms ging het om mensen van lang geleden, die naar haar werden doorverwezen vanwege de ziekte van hun kind.
Ze opende de deur van haar kamer en keek de gang in. Gerda en Fleur wachtten op de middelste stoelen totdat ze werden geroepen. Ze keken op toen Lidy in de deuropening verscheen, in afwachting van wat ze ging zeggen. Maar Lidy bleef verbaasd staan.
Want daar zat inderdaad Gerda Havemans, haar voormalige studiegenote. Lidy herkende haar meteen. Gerda zag er nog net zo uit als in haar herinnering. Goed, ze was tegenwoordig wat molliger, en haar lange, donkere haren waren gekortwiekt en geblondeerd. Onveranderd was haar zwierige, modieuze manier van kleden: hoge, opvallende laarzen, een spijkerrok, een wijd T-shirt, opzichtige zilverglanzende oorbellen. Ze gebruikte nu wel minder make-up dan vroeger.
Lidy liep naar haar toe. “Gerda, dat is lang geleden!”
Haar assistente Corine, die verderop zat, keek op.
Gerda gaf haar een hand. “Je bent niets veranderd, Lidy,” zei ze en het klonk zowaar als een compliment. Dat was Lidy niet van haar gewend.
“Jij ook niet al te veel,” zei de kinderarts.
“Nou, ik mag wel weer eens wat aan sport doen,” lachte Gerda en ze klopte op haar buik. Nu ze was opgestaan, viel Lidy op dat ze inderdaad flink was aangekomen sinds vroeger.
“Het is ook een kleine wereld, nietwaar?” zei Lidy.
“Ik woon nu weer hier,” legde Gerda uit. Ze wierp een blik op haar dochter, die was opgestaan en haar hand vasthield. Fleur stak haar duim in haar mond en ze staarde onzeker naar Lidy. Fleur was een opvallend, klein meisje voor haar leeftijd. Ze zag bleek en Lidy vond dat ze een beetje verdrietig keek. Haar donkerblonde haar viel over haar schouders. Drie keer achter elkaar maakte ze een snuivend geluid.
“Zullen we dan maar?” stelde Lidy voor en ze maakte een armgebaar in de richting van haar spreekkamer.
Even later zaten moeder en dochter tegenover haar, Fleur nog altijd met haar duim in haar mond. Ze zocht met haar blik bevestiging bij haar moeder. Maar Gerda keek vooral bewonderend om zich heen. Pas nu zag Lidy de kraaienpootjes bij Gerda, en ook de kringen onder haar ogen, die ondanks de make-up zichtbaar waren.
“Je hebt je zaken aardig voor elkaar,” zei Gerda. Het klonk alsof dat haar verbaasde. Lidy wist dat Gerda vroeger op haar had neergekeken, al had ze dat nooit uitgesproken.
“Ja, het is een heel werk geweest.” Lidy doelde hierbij vooral op de bouw van de praktijk. “Maar om mijn patiënten te behouden, dat is minstens zoveel werk!”
Ze glimlachte.
Gerda zei: “Daarom ben ik naar jou gekomen. Ik hoorde positieve verhalen over je.”
“Dat doet me goed,” nam Lidy Gerda’s tweede compliment in ontvangst. Ze zette zich als kinderarts altijd volledig in. Het was haar taak om kinderen te genezen. Maar in de eerste plaats vond ze het vooral geweldig leuk en dankbaar werk.
Gerda wierp nogmaals een snelle blik door de lichte en grote spreekkamer. Haar blik bleef bij het raam hangen. De wind bracht de takken van de seringenboom in beweging; het groen danste voor het raam.
“Maar ik kom hier natuurlijk voor Fleur,” zei Gerda ineens op zakelijke toon.
“Ja, waarmee kan ik haar helpen?”
Gerda ging er eens goed voor zitten. Haar bruine ogen keken Lidy ernstig aan. Ze sloeg een arm om Fleur heen.
“Ik vermoed dat mijn meisje lijdt aan het syndroom van Charge,” zei ze zacht.
Even was Lidy sprakeloos. Zo, het syndroom van Charge. Dat was nogal wat om mee binnen te vallen. Hoe kwam Gerda aan die wijsheid? Ze had haar medicijnenstudie nooit afgemaakt.
“Waarom denk je dat?” vroeg ze, terwijl ze vanuit haar ooghoeken naar Fleur keek. Het was haar eerder opgevallen dat ze inderdaad erg klein was voor haar leeftijd. Maar Gerda was ook niet groot, bijna een kop kleiner dan Lidy. Het meisje leek erg verkouden, ze haalde voortdurend haar neus op.
“Mijn huisarts kwam met dat idee,” zei Gerda. “Of beter gezegd: mijn nieuwe huisarts, de vorige moest er niets van weten. Hij nam me totaal niet serieus.”
“Je nieuwe huisarts,” zei Lidy. “Ja, de nieuwe generatie artsen groeit op met de kennis van dit nog niet zo heel lang bekende syndroom.”
“Mijn vorige dokter nam gewoon de moeite niet om naar me te luisteren,” zei Gerda op een toon die Lidy zich maar al te goed van vroeger herinnerde.
“Waarom niet?”
Gerda haalde haar schouders op. “Geen idee. Hij zat dicht tegen zijn pensioen aan. Anders zou ik het niet weten.”
Of misschien heb je zelf vervelend gedaan, dacht Lidy. Ze hoorde ook nu weer de Gerda van vroeger doorklinken.
“Maar goed, ik kijk liever vooruit,” ging Gerda verder. “En ik denk, nadat ik zelf op internet heb rondgeneusd, dat mijn nieuwe huisarts wel eens gelijk kan hebben.”
Ze keek opzij naar Fleur. De blik van het meisje bleef steken bij de poster van menselijke aders en slagaders, die schuin achter Lidy hing.
“Charge,” zei Lidy zacht. “Op welke kenmerken heb je dat gebaseerd?”
Gerda brandde meteen los: “Nou, je ziet zelf hoe klein Fleur is. Ze blijft qua groei enigszins achter.”
Ze keek Lidy aan. “Het is een optelsom van symptomen. Zoals ik al zei, mijn eerdere huisarts zag ze als aparte klachten, die volgens hem los van elkaar stonden. Misschien dat hij daarom niet verder keek, of verder wilde kijken. Ik ben al een aantal keer met Fleur in het ziekenhuis geweest, maar daar kwamen we ook niet echt verder.”
“Dat is vreemd,” vond Lidy. “Als er sprake is van een aantal kenmerken van Charge, dan zou ik op zijn minst gedegen onderzoek verwachten.”
Opnieuw vroeg ze zich af of dit misschien ook te wijten was aan het gedrag van Gerda. Als ze nog net zo wispelturig en koppig was als vroeger, zou ze menig arts tegen zich in het harnas jagen.
Maar zo te zien, gaf ze veel om Fleur, dus voor haar wilde Gerda ongetwijfeld het beste.
“Ik heb het vertrouwen in dat ziekenhuis verloren,” zei Gerda. “Dus het eerste wat ik dacht toen ik hierheen verhuisde was, nu wil ik eindelijk eens een goede kinderarts en vervolgens een goed kinderziekenhuis.”
Lidy glimlachte. Wie had ooit kunnen denken dat Gerda zich tot haar zou wenden voor een betrouwbare diagnose en een goed advies?
“Vertel maar eens wat haar klachten zijn,” zei Lidy.
Gerda barstte los, ze vertelde dat kleine Fleur laat met lopen begon en toen ze eenmaal op eigen benen stond, liep ze nogal eens tegen stoelen en banken aan. Uiteraard dacht Gerda aan een oogafwijking en inderdaad werd door een specialist geconstateerd dat ze een lichte oogafwijking had aan haar rechteroog. Volgens die arts was de ontwikkeling van dat oog niet volledig afgerond tijdens de zwangerschap.
Het was Lidy inmiddels opgevallen dat Fleur vaak knipperde tegen het licht van de voorjaarszon, dat schuin in haar spreekkamer viel, tot vlak voor haar bureau. Ze loenste ook een beetje met haar rechteroog, al viel dat nauwelijks op.
“Draagt ze een bril?” vroeg Lidy.
Gerda keek haar verbaasd aan. “Op haar leeftijd?”
“Dat komt vaker voor,” sprak Lidy uit ervaring.
“Ik heb de oogarts er niet over gehoord. Hij wilde het volgens mij eerst nog aankijken. Hij had het wel over blinde vlekjes, waardoor haar gezichtsvermogen vooral aan één kant is beperkt. Vandaar soms de struikelpartijen, omdat ze situaties niet goed kan inschatten.”
Lidy knikte.
Gerda ging verder over de problemen met slikken, die Fleur al ondervond toen ze nog een baby was. “Soms kwam de melk via haar neus terug naar buiten. Ze had een piepklein vliesje tussen haar neus- en keelholte. Dat is destijds verwijderd, maar ze heeft nog altijd moeite om door haar neus te ademen.”
Ook dat had Lidy al op de gang gezien en gehoord.
“Ze is dus opvallend klein, ze heeft problemen met slikken, ze heeft een oogafwijking, ze kan nauwelijks ruiken en bovendien heeft ze veel last van haar oren,” vatte Gerda samen.
“Dat is nogal wat,” vond Lidy. Ze ging in op de problemen met Fleurs oren. Ze zag dat de oorschelpen van het meisje laag op haar hoofd stonden.
“De KNO-arts zei dat het slakkenhuis in haar beide oren niet helemaal compleet was, er ontbreken delen,” zei Gerda. “Ze heeft om de zoveel maanden oorontsteking. Dan heeft ze zoveel pijn. In zulke periodes zwalkt ze helemaal door de kamer.”
Ze zuchtte bij de gedachten aan de lijdensweg voor haar dochter.
“Ik sta er ook helemaal alleen voor,” verzuchtte ze.
Lidy had zich al afgevraagd hoe haar gezinssituatie momenteel was. Gerda was ongeveer net zo oud als zij; ze was dus laat moeder geworden. Blijkbaar was ze, naar die opmerking van zonet te oordelen, gescheiden. Toch had ze zich hier gemeld als Gerda de Lange en niet onder haar meisjesnaam Havemans.
Lidy ging daar nu maar niet op in, ze wilde zich eerst op Fleur concentreren.
Ze herhaalde nog maar eens wat Gerda had gezegd en daarna wierp ze een blik op Fleur. Het meisje zat er verloren bij, ze maakte een verre van gelukkige indruk. Kwam dat omdat haar klachten haar in de weg zaten of speelde er meer? Groeide de situatie Gerda boven het hoofd? Lidy herinnerde zich dat Gerda vroeger altijd goed voor zichzelf kon zorgen. Ze had haar nooit een type geleken voor kinderen. Het verwonderde haar dat ze nu hier kwam met haar dochter. Het verwonderde haar niet dat ze inmiddels weer alleen was; dat was Gerda ten voeten uit.
Ontdekte ze grijze haren tussen al dat blond op Gerda’s hoofd?
“Wat denk je, Lidy? Heeft mijn huisarts gelijk? Hij leek nogal overtuigd van zijn diagnose, maar hij stuurde me wel meteen door naar jou.”
“Ik denk dat hij zeker gelijk kan hebben,” zei Lidy voorzichtig.
“Zelf denk ik al een poosje dat het Charge is,” verklaarde Gerda. “Mijn huisarts zei wat ik al een tijdje vermoedde. Ja, ik heb nog wel wát opgestoken in die wilde tijd!”
Lidy glimlachte flauw. Inderdaad, het was een wonder dat Gerda zelf al tot die voorlopige conclusie was gekomen, dacht ze. Tijdens haar studieperiode had ze heel andere zaken aan haar hoofd gehad.
“Fleur heeft een aantal kenmerken van het syndroom van Charge,” gaf Lidy toe. “Het verwondert me dat het eerder niemand is opgevallen. Alles wijst inderdaad op Charge. Hoe zit het met haar hart?”
“Daar is naar gekeken toen ze een baby was, omdat ze het toen soms zo benauwd had. Er is destijds zelfs een hartfilmpje gemaakt.” Haar gezicht betrok toen ze aan die ziekenhuisbezoeken terugdacht. “Gelukkig is haar hart in orde. Wat ik net opnoemde, dat zijn alle kenmerken. Zijn het er niet genoeg?”
Dat laatste kwam er nogal fel uit.
“Wat mij betreft genoeg om te overwegen om Fleur door te verwijzen naar het St. Joseph.”
“Daar had mijn huisarts het ook al over. Weet je zeker dat het een goed ziekenhuis is?”
“Dat moet je maar van me aannemen,” zei Lidy vriendelijk. Ze dacht er meteen achteraan: zij iets van mij aannemen? Dat zou Gerda vroeger nooit hebben gedaan.
“Zei je trouwens ‘overwegen’?” vroeg Gerda.
“Ja, maar ik wil haar niet onnodig belasten met te veel onderzoeken.” Ze knikte naar Fleur, die haar met haar grote, bruine ogen aankeek. Ze had dezelfde blik als haar moeder, zag Lidy. Dat verongelijkte, alsof ze op haar hoede moest zijn voor de boze buitenwereld. Als al die ziekenhuisbezoeken Gerda’s manier waren om haar onvrede te uiten, dan was dat niet goed voor Fleur. Bovendien vroeg Lidy zich nogmaals af waarom niemand eerder op het idee van Charge was gekomen. Maar goed, Gerda was uiteindelijk in háár spreekkamer beland. Ineens dacht Lidy aan haar eigen kinderen, Steffie en Andy. Ze maakte zich al zorgen als één van hen verkouden was, terwijl zij, zeker zij, moest weten hoe onschuldig dat was. Wat dat betreft begreep ze de uitdrukking van wanhoop op Gerda’s gezicht.
“Heb jij dus je beslissing al genomen?” vroeg Gerda ineens. “Ik bedoel, wil je haar doorverwijzen?”
Lidy ging zich verzitten. Vanuit haar ooghoeken keek ze naar haar computerscherm. Snel overwoog ze welke opties ze had.
Ja, er waren genoeg aanwijzingen om een verder onderzoek te rechtvaardigen.
“Ja, dat zal ik doen,” antwoordde ze. Gerda glimlachte naar haar, waarschijnlijk voor het eerst in haar leven. Fleur haalde haar duim uit haar mond.
“Ik begreep van mijn huisarts dat Charge een genetisch foutje is,” zei Gerda, terwijl Lidy haar doorverwijzing schreef.
“Dat klopt,” beaamde ze. Vanuit haar ooghoeken zag ze dat Gerda met een teder gebaar haar hand op de nek van haar dochter legde.
“Ik begreep ook dat er nog weinig bekend is over erfelijkheid.”
Lidy keek even op. “Bedoel je dat Fleur het zou kunnen doorgeven?”
Gerda knikte. Lidy ging door met schrijven. “Dat is waar. Maar vreemd genoeg, en ook gelukkig, komt het niet vaak voor dat de ziekte wordt doorgegeven, veel minder dan je zou verwachten.”
“Ik wil dat ze later gelukkig wordt,” zei Gerda. Lidy hoorde de emotie in haar stem.
“Het is vooral belangrijk dat ze ook nu gelukkig is,” zei Lidy. “Het is hoe dan ook positief dat er in de afgelopen jaren veel onderzoek is gedaan naar dit syndroom. Het Universitair Medisch Centrum heeft zelfs een afdeling waar kinderen met Charge worden onderzocht. Hoe meer we erover weten, des te beter kunnen we de symptomen verzachten.”
Lidy had haar doorverwijzing geschreven en met een ferme haal zette ze haar handtekening eronder.
Het was een vreemd gevoel om Gerda iets te overhandigen dat haar waarschijnlijk verder zou helpen. Blijkbaar voelde Gerda dat ook, want ze aarzelde even alvorens ze het briefje aannam. Toen toverde ze haar warmste glimlach tevoorschijn en pakte ze het papier vast.
Lidy keek moeder en dochter na toen ze door de gang in de richting van de buitendeur liepen. In een flits zag Lidy de Gerda van twintig jaar geleden weer voor zich, het rebelse, stoere meisje met haar verleidelijke oogopslag en haar lange, bruine haren.
Zou dat Ellie al zijn? dacht Lidy toen de deurbel ging. Het was tien over twaalf, Ellie zou pas om half één komen. Andy en Steffie zouden tussen de middag op school overblijven in verband met een voorjaarsproject. Een ideale gelegenheid om rustig kennis te maken met de vervangster van Sjaan. Haar trouwe interieurverzorgster zat nu samen met haar man in Zuid-Spanje. Gisteren had Lidy op het nieuws gehoord dat het daar had geregend, maar deze week zouden de middagtemperaturen er oplopen tot tegen de dertig graden. Sjaan en haar man Karel, die bij de Van de Poels de tuin onderhield, zouden vast genieten en ongetwijfeld gebruind terugkomen. Ze hadden het verdiend, vond Lidy, want ze verzetten bij haar thuis zoveel werk!
Ze had besloten dat ze niet zonder hulp kon, want ze had haar handen al vol aan de praktijk. Tussen de middag eten, gewoonlijk met haar kinderen, een wandeling met teckel Basil, en dan was haar lunchpauze alweer voorbij. Het huishouden zou er anders bij inschieten. Voor een paar dagen was dat niet erg, maar Sjaan en Karel bleven drie weken weg.
Basil was gaan blaffen toen de bel ging. Lidy liet hem in de huiskamer achter en deed de tussendeur dicht.
Ze zag al in de gang dat er dingen anders waren: de post lag ongeordend op de mat. Normaal gesproken regelde Sjaan dat. Of Rosy als ze dit had gezien, maar de vrouw die altijd zo heerlijk voor het gezin kookte, was de stad in om boodschappen te doen.
Lidy griste de post van de mat en legde het op de trap. Door het matglas van de voordeur zag ze het rode silhouet van Ellie, met daarnaast een klein kind. Had Ellie haar zoontje meegenomen?
In de mail had Lidy al een beeld gekregen van haar en toen ze haar later door de telefoon had gesproken, werd dat beeld bevestigd. Ellie kwam op haar over als een vluchtige, nerveuze en onzekere vrouw. Dat maakte Lidy niet uit, Ellie kwam hier alleen om schoon te maken. Lidy was allang blij dat ze iemand had gevonden die op korte termijn kon komen en die bovendien geen extreem hoge salariseisen stelde. Degene die hier kwam schoonmaken, belandde in een opgeruimd en fris huis. Het ging vooral om de belangrijkste huishoudelijke werkzaamheden, zoals stoffen, stofzuigen en de ramen zemen.
Ze hoorde Ellie buiten kuchen en daarna iets tegen haar zoontje zeggen.
Lidy opende de deur. Het beeld dat ze van haar tijdelijke interieurverzorgster had gekregen, klopte volledig.
Ellie was een kleine, magere vrouw in ouderwetse kleding: vale jeans en een grijs vest. Een groot contrast met haar rode jas, die openhing. Wat ze ook droeg, het zou waarschijnlijk altijd te wijd zijn, bedacht Lidy. Ze was zo mager dat Lidy ervan schrok. Breekbare polsen. De hand die de hare schudde was warm, maar slap. Ellie had een lange, dunne nek. Haar hoofd was smal en mager. Ze had een smalle mond, een opvallend grote neus, schichtige, lichtblauwe ogen en rechtopstaand, roodgeverfd haar. Wat haar uiterlijk betrof, leek ze zo uit de jaren tachtig te komen.
“Hallo, ik ben Ellie,” stelde ze zich voor. “En dit is Dennis,” voegde ze eraan toe, terwijl ze opzij keek en knikte.
Dennis keek Lidy niet aan. Zijn ogen schoten heen en weer, net als die van zijn moeder. Hij leek sprekend op haar: tenger, mager, met hetzelfde piekhaar, al was dat van hem blond.
Lidy maakte meteen kennis met de opgefokte energie van Ellie. Met grote ogen keek ze naar binnen. “Bijt hij?” vroeg ze toen Basil bij de kamerdeur bleef blaffen.
“O, nee, dat is Basil, onze teckel. Hij gaat nogal tekeer als er wordt aangebeld. Hij is best waaks, maar vooral lief voor mensen.”
Ellie keek naar haar zoontje. Ze zette haar hand onder Dennis’ kin, zodat hij haar wel moest aankijken. “Jij ook niet bijten, hoor je me?” sprak ze hem op waarschuwende toon toe.
Lidy’s wenkbrauwen gingen omhoog. Ze telde inwendig tot drie en stelde voor om naar binnen te gaan. Ellie hing snel haar jas op en daarna pakte ze die van Dennis aan om hem vervolgens haastig over de hare te hangen. Zonder jas leek Ellie zo mogelijk nog magerder. Lidy zag opnieuw die dunne polsen, en haar smalle handen, die vol kloven zaten. Ze ging het tweetal voor naar de huiskamer.
Basil reageerde enthousiast. Hij blafte en snuffelde aan de broekspijpen van Ellie en Dennis. Het ventje tolde zenuwachtig om de teckel heen. Hij zwaaide met zijn armen en riep voortdurend dat de hond hem niet mocht bijten.
Lidy zei rustig: “Ga maar bij je moeder zitten, Dennis. Bemoei je maar niet met Basil, dan wordt hij snel rustig.”
Ze herhaalde die boodschap twee keer, omdat het ventje niet reageerde. Pas toen drong tot hem door wat ze had gezegd en nestelde hij zich op een stoel naast zijn moeder. Basil stopte met blaffen, snuffelde nog even op de plek waar Dennis net had gestaan en daarna liep hij langzaam naar zijn mand.
“Zie je wel?” zei Lidy.
Ellie kreeg ineens de wandklok in het vizier. “O, ik ben veel te vroeg,” ratelde ze. “Ik zei al tegen Dennis, straks zijn jullie nog aan het eten of zo. Maar ik wist niet precies waar ik moest zijn. Ik ben met de tram gekomen, ziet u? Dus ik wist niet…”
Er volgde een heel gesprek over diverse tramlijnen en de lastige verbindingen daartussen. Ellie praatte alsof ze op de hielen werd gezeten. Ze kon zo meedoen aan een wedstrijd ‘snelspreken’. Ongetwijfeld zou ze daarin kampioen kunnen worden, dacht Lidy, die tegenover haar aan tafel had plaatsgenomen. Ellie hapte tussen haar zinnen door voortdurend naar adem. Ze zat ook niet stil. Haar handen bewogen ritmisch op en neer op het tafelkleed en haar hoofd ging van de ene naar de andere kant. Dennis was al net zo. Hij wierp de hele tijd een benauwde blik in de richting van Basil, die opgerold in zijn mand lag.
Toen Ellie zowaar even stilviel, maakte Lidy van de gelegenheid gebruik om koffie en limonade aan te bieden. Dat had ze beter niet kunnen doen, want Ellie zei meteen dat het haar taak was, dat ze de dokter koffie moest voorzetten en dat ze pas zelf zou nemen als ze tijd over had. Lidy zag zich genoodzaakt haar te onderbreken. Ze liep naar de keuken om limonade in te schenken en koffie te zetten. In de kamer sprak Ellie tegen haar zoontje.
Lidy kwam tot rust na de spraakwaterval van zojuist. Als Ellie op dezelfde razendsnelle manier schoonmaakte en opruimde, dan zat dat wel goed!
Terwijl de koffie doorliep, hoorde Lidy dat Dennis van zijn stoel was gekomen. Basil begon te blaffen en Ellie riep haar zoontje tot de orde, waarna de rust in de huiskamer terugkeerde. Even later keerde Lidy terug naar de kamer met koffie voor haarzelf en voor Ellie en limonade voor Dennis. Het ventje had opnieuw moeite om op zijn stoel te blijven zitten. Tijdens het drinken van de koffie besprak Lidy wat ze van Ellie verwachtte gedurende de komende weken. Dat was een hele opgave, want Dennis vroeg voortdurend aandacht. Hij morste limonade, gleed met zijn elleboog van de tafel zodat hij bijna zijn evenwicht verloor en regelmatig klampte hij zijn moeder aan om iets tegen haar te zeggen.
“Ik zie u zo kijken,” zei Ellie opeens. Ze zuchtte diep en wierp een snelle blik opzij naar Dennis. “Maar ik moest hem wel meenemen.”
Lidy keek haar vragend aan.
“Ik kan gewoon geen oppas voor hem regelen,” zei Ellie. Ze struikelde half over haar eigen woorden. “Er is niemand beschikbaar. Iedere keer als ik het aan mijn beide buren vraag, hebben ze toevallig iets. Mijn moeder wil het wel, maar ze woont een eind uit de buurt, dus dan moet ik het van tevoren regelen. Bovendien heeft ze last van haar rug, ik wil haar niet te veel vermoeien.”
Lidy had een vermoeden wat de oorzaak was van de smoezen van Ellies buren. Dennis’ glas viel om, gelukkig was het leeg.
“Ik kan me momenteel nauwelijks een betaalde oppas veroorloven,” ging Ellie verder. “Ik ben al blij dat ik iedere maand mijn rekeningen kan betalen.”
Lidy herinnerde zich dat Ellie en haar zoontje met de tram hierheen waren gekomen. Vanaf de laatste tramhalte was het zeker tien minuten lopen naar haar huis. Lidy begreep nu hoe welkom dit werk voor Ellie was.
“Vind je het erg dat hij erbij is als ik hier werk?” vroeg Ellie.
Lidy moest daar drie tellen over nadenken. Als Ellie haar werk maar deed, vond Lidy het best. Maar ze had wel enige zorgen over Basils verhouding met Dennis. Bovendien wilde ze dat Ellie haar zoontje zelf in de gaten hield. Dat vertelde ze haar ook. Ellie beloofde dat zo haastig dat Lidy de indruk kreeg dat de onstuimige Dennis eerder problemen had veroorzaakt. Lidy bedacht dat Rosy meestal aanwezig zou zijn als Ellie hier werkte en dat gaf haar een geruststellend gevoel.
Lidy stond op om Ellie te wijzen waar ze de schoonmaakmiddelen kon vinden. Ellie volgde haar. Dennis bleef op de drempel van de huiskamer staan. Lidy toonde haar de keukenkast waarin de middelen stonden, die gewoonlijk door Sjaan werden gebruikt. Ellie keek toe. Ze mompelde iets over bleekwater, maar Lidy zei meteen dat zulke troep in dit huis niet werd gebruikt. Ellie stond op het punt te protesteren, maar dat deed ze niet.
“Het komt wel goed,” verzekerde ze Lidy. Het was voor haar doen een korte opmerking.
Nadat Ellie was geïnstrueerd, rende Dennis ineens opgewonden de keuken in. “Mamma, er is ook een poes!” riep hij.
“Ja, dat is Tom. Hij is geen poes, maar een kater. Een mannetjespoes,” legde Lidy uit. “Hij lag in de vensterbank te slapen. Laat hem daar maar lekker liggen,” zei ze nadrukkelijk.
Tom was nogal gesteld op zijn rust. Hoewel hij een vriendelijke kater was, vroeg Lidy zich af hoe hij zou reageren op het nogal onvoorspelbare gedrag van Dennis.
“Laat Basil en Tom maar met rust, dan voelen zij zich het beste,” voegde Lidy eraan toe.
Had Dennis die boodschap begrepen? Hij keek naar zijn moeder, maar die verkeerde in haar eigen wereld.
“Nou, ik ga maar eens aan de slag,” kondigde Ellie aan. Met een emmer vol schoonmaakmiddelen in haar hand ratelde ze door over waar ze zou beginnen en hoe lang ze daarover dacht te doen. Lidy luisterde met een half oor, ze glimlachte naar haar en ineens voelde ze in haar maag dat ze nog niet eens had gegeten. Ellies nerveuze energie was op haar overgeslagen, want in de woonkamer bleek dat Lidy haar koffie niet had opgedronken. Snel dronk ze het lauwe bodempje op.
Vijf minuten later liep Lidy met haar boterhammen door de tuin naar haar praktijk. Van een pauze was weinig gekomen. Buiten rook ze de frisse geur van het schoonmaakwater. Voordat ze haar praktijk binnenliep, keek ze nog een keer om. Tussen de struiken door zag ze dat Ellie buiten stond, op het terras voor het grote raam. Ze stond te roken. En Dennis rende door de huiskamer, alsof hij door een onzichtbaar iemand werd achtervolgd.
Tot haar grote verbazing zat haar assistente Corine al achter de balie in de wachtruimte.
“Zo, jij bent vroeg,” zei Corine.
Lidy legde uit waarom dat zo was. Ze kon nu eindelijk haar brood in alle rust opeten. Ze hoorde ondertussen dat Rosy terugkeerde met haar boodschappen.
“Nou, Lidy, ik wil je je pauze niet afnemen, maar nu ik er toch ben, wil ik je spreken over die mevrouw die vanochtend op bezoek was.”
Lidy had meteen een vermoeden wie Corine bedoelde.
“Ja, zij was het,” beaamde Corine toen Lidy Gerda’s naam noemde.
Lidy vroeg wat er met Gerda aan de hand was.
“Ze probeerde me over jou uit te horen,” zei Corine.
“Ik kon nooit goed met Gerda opschieten,” vertelde Lidy nadat ze haar boterhammen had opgegeten. Ze zat tegenover Corine op een wachtstoel.
“Maar nu komt ze hier voor jouw professionele mening,” zei Corine.
“Ja, en dat gaf me een vreemd gevoel.”
“Wat was ze voor type?”
Lidy dacht even na. “Zoals ik al zei, we waren gedurende onze studietijd niet echt vriendinnen. Niet dat we onenigheid hadden of zo, we vermeden elkaar gewoon. Of beter gezegd: we bemoeiden ons niet echt met elkaar. Daarvoor verschilden we te veel.”
“In welk opzicht?”
“In alle opzichten,” antwoordde Lidy meteen. “Ik was een rustige studente, zij niet. Gerda had vooral oog voor kroegen, maar nog meer voor haar mannelijke medestudenten. En nog meer voor bepaalde docenten,” voegde ze er met een grijns aan toe.
“Zo,” zei Corine.
“Ja, ze leidde een nogal wild leven. Uiteraard was ze een vooraanstaand lid van de studentenvereniging,” wist Lidy nog maar al te goed.
“Een echte kroegtijger.”
“Zoiets, ja. Als de temperatuur boven de twintig graden kwam, zat ze in hotpants en naveltruitjes al iedere docent gek te maken. Sommigen trapten er nog in ook.”
“Ging ze zo ver?” vroeg Corine.
“Nou ja, dat waren de geruchten in die tijd. Ze had ook zo’n verleidelijke blik en van die lange, wapperende haren.”
“Maar als ze arts is geworden, waarom kwam ze dan naar jou?”
“Dat is ze niet. Tenminste, niet voor zover ik weet. Na het derde of vierde jaar is ze plotseling met haar studie gestopt.”
“Waarom?”
“Daar ben ik nooit achter gekomen. Op een dag kwam ze gewoon niet meer opdagen. Niemand wist toen waarom,” herinnerde Lidy zich. “Ze bleef weg en is nooit teruggekeerd. Dat was het gekke. Ik dacht dat ze veel vrienden had, maar echt niemand wist wat haar was overkomen. Blijkbaar was ze ook verhuisd. Alsof ze van de ene op de andere dag van de aardbodem was verdwenen.”
“Je had het haar nu kunnen vragen.”
“Ik had het te druk met haar dochter. Maar ik zie haar binnenkort weer, dan zal ik meer weten.”
“Ze is wel laat moeder geworden,” bedacht Corine ineens.
“Ja, dat vind ik ook. Maar wat vroeg ze over mij? Je zei net dat Gerda nogal nieuwsgierig was naar mij.”
“Ja, ze probeerde mij uit te horen. Vandaar dat ik me haar goed herinner. Zij, of liever dat meisje, was jouw laatste patiëntje voor de pauze, dus ze zaten samen tegenover me. Ik zag Gerda om zich heen kijken op een manier van: dit had ik ook kunnen hebben.”
In haar spreekkamer had ze hetzelfde gedaan, dacht Lidy.
“Zei ze dat ook?” vroeg Lidy.
“Nee, dat niet. Maar ik zag haar kijken. Het was een jaloerse blik, volgens mij.”
“Ik vroeg me al af of ze achteraf toch spijt had dat ze haar studie zo abrupt had opgegeven.”
“Ze moet er een reden voor hebben gehad,” vermoedde Corine. “Ze vroeg wel of deze praktijk goed liep en ze vond dat dit een mooie ruimte was.”
“En, wat heb je geantwoord?”
“De waarheid!” lachte Corine. “Dat ik het met haar eens was dat deze praktijk prachtig is gelegen. Het is een geweldige plek om te werken. En dat je als kinderarts goed bekendstaat en dat je genoeg patiëntjes hebt.”
En een man en twee gezonde kinderen, dacht Lidy erachteraan. Maar dat wist Gerda niet.
“Hoe reageerde Gerda?”
“Ze zei niet zoveel meer. Naar haar blik te oordelen, was ze het met me eens. Ze bleef maar om zich heen kijken.”
Lidy nam zich voor Gerda er de volgende keer zeker naar te vragen.
De buitendeur ging open. Lidy’s andere assistente, Petra Kruisberg liep naar binnen. “Ik dacht dat ik vroeg was!” zei ze toen ze Lidy en Corine in de wachtruimte aantrof.
“Wij waren gewoon heel vroeg,” zei Corine. “Een beetje roddelen over de moeder van een patiëntje.”
“Daar doe ik niet aan mee,” zei Petra stellig, maar ze kon een glimlach niet onderdrukken. Voordat ze naar de kamer liep waar ze in opdracht van Lidy bloedmonsters onderzocht, oren uitspoot en kleine medische handelingen verrichtte, zei ze: “Om wie ging het?”
Twee ochtenden later verscheen Corines gezicht om de hoek van de deur. Lidy was net bezig om op haar computer te kijken. Ze verwachtte nu de vijfjarige Miroslav met zijn moeder.
“Ik wil je even storen, Lidy,” zei Corine. “Er staat een meneer in de wachtkamer met zijn driejarige zoontje. Volgens hem heeft het ventje ontzettend veel buikpijn. Ik denk dat pappa gelijk heeft.”
Lidy zag hoe bezorgd Corine keek. Ze kon zonder meer afgaan op het inschattingsvermogen van haar assistente.
“Nu wil hij tussendoor langskomen,” raadde Lidy al.
Corine knikte. “Ik denk echt dat het een noodgevalletje is, Lidy.”
Het gebeurde vaker dat zich tussendoor een noodgeval aandiende. Het was in de eerste plaats aan Corine om dat te beoordelen. Soms ook aan Petra, als zij direct in de buurt was. Meestal waren het echte noodgevallen, mensen kwamen niet zomaar zonder afspraak bij haar. Er werd van Lidy dan een handelend optreden verwacht en gewoonlijk was ze daar ook goed in. Regelmatig verwees ze kinderen meteen door naar het St. Joseph-kinderziekenhuis. Als ervaren kinderarts had ze het gewoonlijk bij het rechte eind.
Bovendien had ze haar planning zo ingedeeld dat er altijd ruimte was voor spontane bezoeken tussendoor. Ze nam ruim de tijd voor ieder consult en kwam ze meestal aan het eind van de ochtend of de middag goed uit. Het gebeurde niet vaak dat ze uitliep en als dat het geval was werd dat veroorzaakt door onvoorziene omstandigheden, zoals diverse noodgevallen op een dag.
Gewoonlijk hadden de ouders van de kinderen die op dat moment aan de beurt waren alle begrip dat een ander kind voorrang kreeg. Maar niet altijd. Vorige maand was een moeder boos geworden omdat Lidy een kind behandelde dat in de straat van haar fiets was geslingerd nadat ze was geschept door een scooter. De kwade vrouw vond dat zij gewoon aan de beurt was. Ze had er een halve dag vrij voor genomen. De ambulance moest maar voor het gewonde kind zorgen. Lidy had haar op haar asociale gedrag gewezen en ook Corine en Petra waren tegen de moeder uitgevaren nadat de vrouw de wachtkamer op stelten had gezet. Twee wachtende ouders keerden zich vervolgens ook tegen haar en zelfs een politieman had haar vermanend toegesproken. Hoewel Lidy’s werkschema enigszins door dit ongeval in de war was gegooid, werd dat goedgemaakt door het boze weglopen van moeder en kind.
Zulke mensen waren niet goed voor Lidy’s bloeddruk en ook niet voor haar praktijk. Gelukkig was die agressieve vrouw een uitzondering.
“Laat meneer maar binnenkomen,” zei Lidy.
Tien tellen later stond hij voor haar. De man stelde zich voor als Ernst en zo keek hij ook. De bezorgdheid straalde uit zijn ogen. Hij was een slanke, vlotte man van tegen de dertig met blond haar. Zijn zoontje Pieter had donker haar, maar dezelfde oogopslag als zijn vader. Het was te zien dat het ventje veel had gehuild. Hij kon nauwelijks rechtop staan van de pijn.
“Ik heb vanochtend vrij genomen,” legde Ernst uit. “Normaal gesproken zou Pieter naar de crèche gaan, maar na vannacht durfde ik dat echt niet aan.”
“Had Pieter vannacht net zoveel last als nu?” vroeg Lidy.
Ernst knikte.
“Wanneer is het begonnen?” vroeg ze, terwijl ze vader en zoon naar de onderzoekstafel leidde.
“Volgens mij vannacht pas. Hij huilde ons wakker.”
“Toen heeft u het voor het eerst gemerkt. Was hij gisteravond nog in orde?”
Ernst dacht even na. Hij zette Pieter op de tafel. Het ventje greep naar zijn buik. Er stonden tranen in zijn ogen.
“Voor zover ik weet wel,” zei Ernst na enig nadenken. “Hij heeft gisteravond nog gespeeld met de auto die hij van zijn oma heeft gekregen. Daarna is hij naar bed gegaan. Hij sliep rustig, tot vannacht een uur of twee, kwart over twee.”
“Ik ga eens even kijken,” kondigde Lidy aan.
“Kijk, anders was ik echt niet naar u toe gekomen,” zei Ernst. “Ik heb vanochtend vergeefs geprobeerd mijn huisarts te bereiken. Het was daar zo druk, ik kwam er niet doorheen. Mijn vrouw heeft vervolgens in de gids gekeken en toen zag ze uw adres. We wonen hier niet zo ver vandaan, dus vandaar dat ik maar gekomen ben.”
“Heel verstandig,” vond Lidy.
Ze zei tegen Pieter: “Ik ga nu naar je buik kijken. Kun jij zelf je mooie shirt even omhoog houden?”
Het duurde even voordat haar vriendelijke stem het won van zijn pijn, maar uiteindelijk deed Pieter wat ze van hem vroeg.
Hij zat op de rand van de tafel en zijn korte benen bungelden nerveus heen en weer.
“Waar doet het vooral pijn?” vroeg ze.
Pieter wees op de plek waar zijn darmen begonnen. Lidy zei dat ze er voorzichtig op ging drukken. Toen ze haar hand naar zijn buik bracht, verkrampte hij. Lidy vroeg of hij wilde gaan liggen. Zijn vader hield Pieters hand vast.
Uiterst voorzichtig duwde Lidy op de buik van het ventje. Zijn vader sprak hem bemoedigend toe, maar toch rolden er tranen over zijn gezicht.
“Je doet het goed, Pieter,” prees Lidy hem. Op de plek van Pieters dunne darm zat de meeste pijn. Zelfs als ze hem maar zacht aanraakte, kermde hij al.
Even later mocht Pieter zijn shirt weer laten zakken. Hij veegde zelf zijn tranen weg. Ernst zei dat hij trots op hem was.
“Nou, dat onderzoek viel toch nog een beetje mee, nietwaar?” zei Lidy opgewekt. Ze wendde zich tot Ernst. “De pijn zit vooral in de dunne darm.” Ze wees de plek bij Pieter nog eens aan.
“Ja, dat was vanochtend ook al. Of was het toen hoger? Vannacht dachten we eerlijk gezegd meer aan zijn maag,” zei Ernst. Hij keek haar vragend aan. “Is het een darmontsteking?”
Lidy nam Pieters temperatuur op. Ze antwoordde: “Nee, daar wijst niets op. Heeft Pieter last van diarree?”
“Nee, tot nu toe gelukkig niet.”
“Heeft hij overgegeven?”
Ernst schudde zijn hoofd.
“Moet hij vaker naar het toilet?” vroeg ze door.
“Nee, ook dat niet. Dat vind ik zelf ook vreemd, dat zou je verwachten. Het is vooral kramp. Aanvallen van pijn. Het is dus geen constante pijn,” verwoordde hij de klachten van zijn zoon. Hij haalde diep adem en vervolgde: “Ik dacht zelfs aan een blindedarmontsteking.”
Lidy legde hem uit dat de pijn zich dan rechts onderaan manifesteert en dat zo’n ontsteking gepaard gaat met koorts en een algeheel gevoel van ziek zijn.
“Dat heeft Pieter gelukkig niet,” zei ze. “Hij heeft een normale temperatuur. Afgezien van de vermoeidheid die zulke klachten meebrengen, ziet hij er na zo’n korte nachtrust zelfs nog behoorlijk goed uit.”
Dat was Ernst met haar eens.
“Heeft hij gisteravond misschien iets verkeerds gegeten?” vroeg ze.
“Nee, we hebben een roerbakmaaltijd gegeten. Dat doen we wel vaker. Bovendien aten we alle drie hetzelfde, dus de groente was zeker niet bedorven. Mijn vrouw en ik hadden nergens last van.”
“De één kan gevoeliger reageren op bepaald voedsel dan de ander,” zei Lidy bedachtzaam. “Maar als jullie dit vaker eten en als dat gewoonlijk geen klachten geeft, dan ligt het waarschijnlijk niet aan die maaltijd.” Ze keek weer naar Pieter.
“Is de pijn hetzelfde gebleven?” vroeg ze aan het ventje. Hij knikte.
“Nou, ik had de indruk dat het vannacht iets erger was,” zei zijn vader. “Vanochtend leek zijn buik een beetje tot rust gekomen. Niet dat ik hem naar de crèche wilde brengen, daarvoor voelde Pieter zich te slecht. Maar toch, ik hoopte dat het zou meevallen. Maar een uur geleden werd het vrij plotseling weer heviger. Toen probeerde ik dus mijn huisarts te bellen.”
“Heeft hij vanochtend wel gegeten?”
“Ja, maar dat is al ruim tweeënhalf uur geleden. Beschuit.”
“Daar kan die pijn niet heviger door zijn geworden,” zei Lidy. “Pieter mag er trouwens af, hoor.”
Ernst tilde zijn zoon van de onderzoekstafel af. Ze liepen met Lidy mee terug naar haar bureau. Ernst ging tegenover haar zitten en hij nam Pieter op schoot.
Lidy had ondertussen nagedacht. “Zijn er misschien dingen thuis veranderd?”
“Thuis? Nee, niet echt.”
“Gaat Pieter al lang naar de crèche?”
“Ongeveer een jaar,” antwoordde Ernst. “Op dinsdag en vrijdag. Hij heeft het daar goed naar zijn zin.”
“Ik vraag dit omdat kinderen gevoelig kunnen zijn voor veranderingen,” legde ze uit. “Overbekend is natuurlijk het ziek zijn voor een schoolreisje. Of voor de eerste schooldag. Of voor Sinterklaas. Zo zijn er nog wel meer voorbeelden te bedenken.”
“Ja, dan is ook onze Pieter altijd zenuwachtig,” gaf Ernst toe. “Maar dan heeft hij niet deze pijn.”
“Soms slaat het op de buik, of beter gezegd, op de darmen,” wist Lidy uit ervaring. “Kinderen kunnen letterlijk ziek zijn van spanning.”
“Maar ik denk niet dat dit bij hem het geval is,” zei Pieters vader.
“Ik ook niet, zeker omdat u zegt dat alles verder thuis normaal verloopt.” Ineens herinnerde ze zich iets wat Ernst had gezegd. “Dat cadeau van zijn oma, was dat voor zijn verjaardag? Want een verjaardag geeft meer dan eens aanleiding tot spanning.”
“Nee, nee, dat was gewoon een cadeau tussendoor,” verzuchtte Ernst. Lidy hoorde aan zijn toon dat de vrijgevigheid van oma hem maar matig beviel.
“Goed, dan is dat niet aan de orde,” zei Lidy.
“Maar wat nu?” vroeg Ernst. Pieter wreef in zijn ogen. Zijn kleine rechterhand ging weer naar zijn darmstreek.
“Het goede nieuws is dat het in ieder geval geen darmontsteking is,” zei Lidy. “Of een vergiftiging.”
“Ik ben blij dat te horen,” gaf Ernst toe. “Maar weet u wat het dan wel is?”
“Helaas niet,” zei ze meteen.
“Kan het geen darmbloeding zijn?” vroeg Ernst.
“Nee, zeker niet, dat gaat gepaard met braken en dan is er iets mis met de ontlasting.”
“Gelukkig maar,” zei Ernst.
“Ik denk vooral aan iets dat Pieter heeft doorgeslikt,” zei Lidy.
“Dat heb ik hem vanmorgen nog gevraagd en Pieter beweert dat het niet zo is.”
“Misschien kan hij het zich niet meer herinneren.”
“Zou u denken?” vroeg Ernst.
“Hij is nog erg jong. Zulke dingen komen voor, hoor.”
Ernst vroeg het opnieuw aan zijn zoon, maar die schudde meteen zijn hoofd.
“U ziet het,” zei Ernst. “Moet hij naar het ziekenhuis voor een röntgenfoto of zo?”
Bij het horen van het woord ziekenhuis werden Pieters ogen groot van angst.
“Dat lijkt me op dit moment wat voorbarig. Ik kan de oorzaak van deze buikpijn niet aantonen. Maar die is er wel. Ik neem zijn klachten zeker serieus. Ik stel het volgende voor: u geeft hem maximaal drie keer per dag paracetamol om de pijn te verlichten.”
“Is dat alles?”
“Op dit moment wel. Maar ik wil wel dat u onmiddellijk terugkomt, als deze klachten aanhouden. Desnoods tussendoor, zoals u vandaag al terecht hebt gedaan.”
“Dus als het morgen nog zo is, dan moet ik zeker terugkomen?”
“Absoluut,” verzekerde ze hem. “Op dit moment kunnen we niet meer doen dan dat. Mocht hij toch iets verkeerds hebben binnengekregen, dan is de kans groot dat het er op natuurlijke manier weer uitkomt. Zijn klachten mogen zeker niet verergeren. In dat geval zie ik u weer hier en dan stuur ik hem alsnog direct door. Maar ik hoop dat het vals alarm is, dat de buikpijn in de loop van de dag verdwijnt en dat Pieter zich er overmorgen niets meer van kan herinneren.”
Toen vader en zoon even later vertrokken, was Lidy daar echter niet zo zeker van.
Lidy keerde met Basil terug naar huis. Haar kinderen waren al naar school en haar eerste afspraak voor de middag had afgezegd, waardoor ze op deze mooie voorjaarsdag een extra wandeling kon maken met haar teckel. Het lopen met haar hond gaf haar de gelegenheid om tot zichzelf te komen, haar hoofd leeg te maken. Met de zon op haar rug en de wind langs haar hoofd voelde Lidy zich vrij en ontspannen. Basil ging toch wel zijn eigen gang. Hij snuffelde in het gras en aan de struiken.
Lidy dacht aan haar man, Alex, die op zijn werk vooral binnen zat, ook op aangename dagen als deze. Als hij de kans kreeg, ging hij wel eens buiten eten met collega’s, of soms in zijn eentje, maar zijn leven als advocaat speelde zich toch vooral binnenskamers af. Hoewel Lidy natuurlijk ook binnen werkte, had zij toch meer vrijheid. Ze had langer pauze tussen de middag en bovendien bracht ze tussendoor, of na haar spreekuur, af en toe een bezoek aan het St. Joseph-kinderziekenhuis, of aan patiëntjes thuis.
Ze zag haar zachtgele huis al tussen de bomen. Basil liep naast haar toen ze bij de tuinpoort aankwamen. Lidy en haar teckel waren nog maar net in de tuin toen Rosy naar buiten kwam.
“Ik zag je aankomen, Lidy,” zei ze. “Kan ik je even spreken?”
Ze had haar stem zacht laten klinken, hoewel dat niet echt nodig was.
“Natuurlijk. Ik heb pas over tien minuten mijn eerste afspraak voor vanmiddag, dus…”
“Ik zal het niet lang maken,” beloofde Rosy. “Het gaat over Ellie.”
Dat vermoedde Lidy al. Ze lijnde Basil af, die onmiddellijk de keuken inliep om te drinken. Daarna schuifelde hij tevreden naar zijn mand in de woonkamer.
“Die vrouw bedoelt het goed, hoor, maar…” verzuchtte Rosy.
Lidy kon de rest zelf wel invullen.
“Het is goed dat ze komt, op mijn leeftijd kan ik me niet meer lang voorover buigen om toiletten te schrobben,” ging Rosy verder.
Lidy haalde diep adem. Nu nog, zelfs buiten, overheerste de geur van bleekmiddel.
“Zou je daar geen hoofdpijn van krijgen?” vroeg Rosy zich hardop af toen ze Lidy’s afkeurende blik zag. “Ik moet er in werken. Vanochtend, toen Ellie in de keuken klaar was, heb ik de kasten maar eens opgeruimd. Gelukkig is het mooi weer zodat de deur lang open kan staan.”
“Ze is een andere manier van werken gewend dan Sjaan,” zei Lidy.
“Dat begrijp ik. Daar is niets mis mee. Maar dat vieze bleekmiddel…”
“Daar heb ik haar de eerste keer al op gewezen,” zei Lidy.
“Blijkbaar heeft dat niet geholpen. Die troep is helemaal niet nodig. Het hele huis ruikt ernaar.”
Lidy snoof nogmaals. Rosy had gelijk. Lidy was blij dat ze zo meteen naar haar praktijk kon.
“Zeg er maar wat van, hoor,” moedigde Lidy haar aan.
“Dat wil ik wel, maar dat vind ik zo… dat is meer jouw taak. Jij hebt haar aangenomen.”
“Dat is waar, maar jij werkt hier, ik werk vooral buitenshuis,” zei Lidy met een glimlach en ze knikte naar haar praktijk.
“Vanochtend was dat jammer,” flapte Rosy eruit.
“Wat bedoel je daarmee?” vroeg Lidy aan haar huishoudster.
Rosy keek haar ernstig aan. “Ik moet bekennen dat Ellie weliswaar de boel hier schoonhoudt nu Sjaan er niet is, maar ze werkt soms ook op mijn zenuwen.”
“Leg uit,” drong Lidy aan.
“Nou, dat ventje van haar vraagt nogal wat aandacht.”
Dennis. Lidy had een dubbel gevoel over de aanwezigheid van Ellies zoon tijdens haar werk. Nu ze het ventje had ontmoet, begreep ze waarom niemand op hem wilde passen. Hoewel Dennis tijdens Ellies werk niemand echt voor de voeten liep, was hij toch een storende aanwezigheid in huis. Dat had ze vorige keer al gemerkt aan Rosy na Ellies bezoek. En nu was dat weer het geval. Rosy had rode wangen en er glom zelfs een beetje zweet op haar voorhoofd.
“Basil en Tom vluchtten al snel de tuin in,” zei Rosy.
“Zelfs Tom?” vroeg Lidy verbaasd.
“Hij hield het binnen niet meer uit met dat kabaal van dat jochie.”
Lidy klakte met haar tong. Als Tom de kamer uit vluchtte, was dat een veeg teken. Ze dacht aan het eerste bezoek van Ellie en Dennis toen Lidy had gemerkt dat huisdieren en Dennis geen ideale combinatie vormden. Een incident met haar teckel of haar kater was het laatste waar ze op zat te wachten.
Of een overspannen huishoudster, want de zaak zat Rosy hoger dan ze aanvankelijk wilde toegeven, dat zag Lidy wel aan haar.
“Het is zo’n handenbindertje, Lidy, ik word er gewoon nerveus van. Als ik bezig ben, komt hij voortdurend naar me toe. Of hij staat ineens achter me, zodat ik me rot schrik of bijna over hem struikel.”
“Ja, Dennis is een druk mannetje,” gaf Lidy toe.
“Druk, dat is zacht uitgedrukt,” vond Rosy. “Ellie werkt hard, hoor. Ik hoorde haar vanuit de keuken het toilet schrobben. Eerlijk gezegd vroeg ik me af of de wc wel op zijn plaats was blijven staan. Zo ging ze tekeer.”
“Ja, ze heeft veel energie,” was Lidy meteen opgevallen.
Rosy grijnsde. “Ik kan ook niet zeggen dat ze onaardig is, alleen dat zingen, daar kan ik niet aan wennen. Het is natuurlijk nog maar voor een paar keer, maar…”
“Dat zingen?” vroeg Lidy. “Zingt Ellie dan?”
“Hoe je het maar wilt noemen. Van die levensliederen, en niet altijd op de juiste toon.”
Lidy lachte. “Ik zal haar vragen of ze dat een volgende keer tot de douche wil beperken,” stelde ze voor.
“Nee, doe dat maar niet, dan weet ze dat ik heb gekletst. Het is maar tijdelijk, ik wen er wel aan.”
Maar haar gezicht vertelde het tegenovergestelde.
Lidy kon zich dat wel voorstellen. Rosy was ouder dan zij en wellicht minder flexibel wat nieuwe situaties betrof. Zelf had Lidy eerder ook wel eens moeite gehad met een vervangster van Corine of Petra. Het betekende altijd een nieuwe situatie, al was het tijdelijk. Dingen die gewoonlijk soepel liepen, kostten dan meer tijd en energie. Soms zelfs zoveel dat het achteraf makkelijker was om het zelf te doen, dacht ze.
“Ik zal met haar praten,” beloofde Lidy.
“Het gaat mij vooral om die Dennis,” zei Rosy. “Dat jochie loopt in tien sloten tegelijk. Er gebeurt nog een keer wat met hem. Zijn moeder moet steeds op hem letten, en dat gaat natuurlijk ten koste van haar eigen werk.”
Ineens schoot Lidy te binnen dat Andy, de avond na Ellies eerste schoonmaakmiddag, vijf sigarettenfilters bij het tuinhek had gevonden. Alex had zich er nogal druk over gemaakt. Hij vroeg zich af wie er stiekem had staan roken. Hij was alweer vergeten dat Ellie die dag was komen werken, hoewel Lidy het hem voor het avondeten al had verteld. Maar Alex werkte op kantoor aan een ingewikkelde zaak en hij was er met zijn gedachten niet helemaal bij geweest. Hij had zijn hoofd geschud toen hem snel duidelijk werd dat Ellie onzorgvuldig was met het weggooien van haar peuken.
“Ellie heeft het niet makkelijk,” nam Lidy het op voor haar interieurverzorgster. “Ze doet echt haar best. Ik was al blij dat ik iemand kon vinden. Maar ik zal wel vragen of ze haar zoontje voortaan beter in bedwang houdt.”
“Graag,” zei Rosy meteen. Ze keek Lidy aan. “Kun jij dat mannetje trouwens niet behandelen?” vroeg ze.
“Zijn te veel aan energie, bedoel je?”
“Zeg maar ADHD,” zei Rosy ronduit.
“Nou, je kunt mij wel vervangen!” lachte Lidy.
“Ach, een leek kan dat zien,” zei de huishoudster eenvoudig.
“Ik denk dat je gelijk hebt. Ik kan het in ieder geval met Ellie bespreken,” nam Lidy zich voor. “Ze zit nu toch dicht bij het vuur, waarom zou ik haar er niet op wijzen? Misschien heeft nooit iemand echt tegen haar gezegd dat het gedrag van Dennis ongebruikelijk is.”
“Iemand moet de eerste zijn,” vond Rosy. Ze leek opgelucht na haar gesprek met Lidy. Haar ogen stonden al rustiger.
Lidy hoorde de buitendeur van haar praktijk open- en dichtgaan. “Over eerste gesproken, ik ben volgens mij het laatste personeelslid die vanmiddag de praktijk betreedt!”
Ze liep naar binnen, keek in de spiegel in de gang en ordende haar kapsel. In de keuken waste ze haar handen. Ze liep langs Rosy naar de praktijk om haar eerste patiëntje van de middag te ontvangen.
Gerda zei: “Je ziet hoe snel ik weer terug ben.”
“Ik zag je naam vanochtend op de afsprakenlijst staan,” zei Lidy.
“Dat is het fijne van jouw praktijk, je kunt snel een afspraak maken.”
“Meestal wel,” gaf Lidy toe.
Gerda zag er minder goed uit dan de vorige keer. Alsof ze zich toen groothield, dacht Lidy. Fleur daarentegen oogde wat fitter, misschien omdat ze haar haren nu in een paardenstaart droeg. Het leek of ook haar rechteroog wat minder loenste dan de vorige keer.
“Ik heb geprobeerd een afspraak te maken in het St. Joseph,” zei Gerda. Haar stem klonk dof en ze zat onderuitgezakt in haar stoel, schuin tegenover Lidy.
“Je wilt me toch niet zeggen dat het niet gelukt is?” Verbaasd ging ze rechtop zitten.
“O ja, het is zeker gelukt. Over achttien dagen. Dat duurt mij te lang. Daarom ben ik hier, om jou te vragen om dat te bespoedigen.”
“Je vraagt nogal wat van me,” zei Lidy vriendelijk, al liet ze in haar stem doorklinken dat ze Gerda’s verzoek enigszins dwingend vond.
“Kom, als je daar zo bekend bent, zullen ze vast aan jouw verzoek gehoor geven,” drong Gerda aan.
“Waarschijnlijk wel,” gaf ze toe. “Maar waarom ineens die haast?”
“Omdat ik hierheen ben verhuisd en ik een nieuwe start wil maken. Bovendien heb ik afgelopen tijd genoeg getobd met Fleurs gezondheid. Ik ben die onzekerheid zat, Lidy. Meer dan zat.”
Ze klonk nu meer wanhopig dan boos.
“Ik heb afgelopen dagen nog eens uitgebreid rondgesnuffeld op internet en ik ben erachter gekomen dat jij en ik, en mijn huisarts gewoon gelijk hebben,” ging Gerda verder. “Ik wil nu alleen nog maar de bevestiging van het St. Joseph dat mijn dochter lijdt aan het syndroom van Charge.”
“Dat zal best lukken.”
“Maar ik ben het beu om van het kastje naar de muur gestuurd te worden, zoals me eerder is overkomen. Ik heb jou gevonden en in mijn voormalige medestudente vind ik eindelijk een medestander. En in mijn huisarts natuurlijk, maar jij hebt blijkbaar meer te vertellen in het kinderziekenhuis. Vandaar.”
Dit was weer de directe, kordate Gerda van vroeger, al had haar stem een andere ondertoon dan eerst. Lidy herinnerde zich dat Gerda altijd goed was in het opkomen voor zichzelf. Nu kwam ze vooral op voor de belangen van haar dochter.
“Ik kan vast wat voor je doen,” zei Lidy. “Ik wil je bovendien graag helpen. Ik heb afgelopen dagen regelmatig aan je gedacht.”
Gerda keek haar aan. Fleur staarde weer naar de poster met het bloedvatenstelsel.
“En ik aan jou,” bekende ze met een openhartigheid die Lidy niet van haar gewend was. Gerda wierp een snelle blik in de spreekkamer. “Je hebt het goed voor elkaar, Lidy. Dat moet ik toegeven. Daar ben ik best jaloers op.”
“Het was hard werken, maar mijn praktijk loopt nu goed.”
“Dat hoorde ik al van je assistente.”
“Corine vertelde het me.”
Gerda zuchtte. “Ik had toen met mijn studie door moeten zetten.”
“Ik vroeg me af waarom jij er zo plotseling mee stopte.”
Gerda keek van haar weg. Fleur liet zich zich tegen haar moeder zakken en ze stak haar duim in haar mond.
“Omdat ik toen zwanger was van Fred,” zei Gerda heel zacht.
Lidy ging er eens goed voor zitten. Ze had veel verwacht, maar dat niet. “Op die leeftijd?” vroeg ze.
Gerda knikte. “Ja, ik was negentien. Onverantwoordelijk, nietwaar?”
Wat moest Lidy daarop zeggen?
“En nog wel van Fred.” Ze keek Lidy verwachtingsvol aan, maar er kwam geen reactie.
“Vind je dat niet vreemd?” drong Gerda aan.
“Ik weet niet wat ik…” Ineens herinnerde ze zich Fred. “Bedoel je die Fred?”
“Ik hoor aan je stem dat je het niet kunt geloven. Ik achteraf ook niet, hoor. Het gebeurde op een universiteitsfeestje. Ik was dronken. Hij ook.”
“Zo,” stamelde Lidy. Fred was een conciërge op de universiteit. Niet echt een vlotte vent. Ze herinnerde zich hem als een lange, slungelige veertiger met een trage oogopslag. Niet echt Gerda’s type.
“Ik wilde geen abortus plegen, ik wist immers wat dat inhield, dus werd Freddie geboren. Ondertussen was ik op een dwaalspoor beland. Ik stopte dus met mijn studie en ging mee varen met Ron, mijn eerste man. Ron ging vreemd, daarom was ik snel bij hem weg. Daarna trouwde ik met Willem, een zakenman. Hij raakte verslaafd aan alcohol, maar vooral aan zijn secretaresse.”
Ze staarde mismoedig naar de muur nu ze zich weer bewust werd van haar mislukte huwelijken.
“En Jan is de vader van Fleur. Hij kon niet tegen de wisselende gezondheid van zijn eigen dochter, en de zorgen die dat met zich meebracht.”
Ze keek Lidy strak aan. “Zo zei hij het: ‘Ik kan er niet tegen’.”
Lidy kon alleen maar knikken. Helaas was het geen nieuws. Ze kreeg regelmatig huilende ouders in haar spreekkamer omdat of vader, of moeder, of allebei kampten met acceptatieproblemen. Lidy wist hoeveel invloed een ziek kind op een gezin kon hebben. En ook op een huwelijk; het kon voor verwijdering tussen de ouders zorgen omdat alles in het teken stond van hun kind en ze nauwelijks nog aandacht voor elkaar hadden. Vaak waren ook de andere kinderen slachtoffer van de aandacht die vooral naar de zieke uitging.
“Jan ging er na anderhalf jaar vandoor. Ik heb nog nauwelijks de tijd gehad om van hem te scheiden.”
Dat was Gerda’s verhaal in een aantal zinnen. Lidy blies haar wangen bol. Gerda was dus zwanger geraakt tijdens haar studie. Verwonderlijk was dat niet, want ze flirtte met iedere man die ze tegenkwam. Het gerucht ging destijds dat ze het zelfs met een paar docenten had aangelegd. Best mogelijk, dacht Lidy. Gerda fladderde immers door het leven. Ze leek zich niet te bekommeren om de gevolgen van haar spontane daden.
Maar toch, een zoon van Fred…
“Zie je je zoon nog wel eens?” vroeg Lidy.
“Zelden. De laatste keer is bijna een jaar geleden. Hij zit in zijn examenperiode. Als hij zijn diploma haalt, hoop ik dat ik weer een keer word uitgenodigd,” antwoordde Gerda.
“Vervelend voor je.” Lidy voelde oprecht medelijden met Gerda. Ze was vroeger zo’n bruisende, vlotte meid, vol energie, klaar om het leven te ontdekken. Lidy had in die tijd de indruk dat Gerda tamelijk oppervlakkig was en dat ze haar studie nauwelijks serieus nam. Gerda op haar beurt vond Lidy een veel te toegewijde student met wie weinig viel te beleven. Dat was misschien ook zo, maar achteraf had Lidy er totaal geen spijt van dat ze haar studie zo serieus had opgevat en dat ze het aantal feestjes beperkt had gehouden. Dat zat ook gewoon in haar aard.
En kijk nu eens! dacht ze. Gerda was een slimme meid. Ze had vast een uitstekende arts kunnen worden. Maar het leven ging met haar op de loop in plaats van andersom.
“Je ziet dus wat er van mij is geworden,” zei Gerda. “Mijn zoon zie ik vrijwel nooit en de klachten van Fleur werden door de medische wereld niet serieus genomen. Vroeger dacht ik dat ik jou aan alle kanten voorbijliep, dat ik wist hoe het leven in elkaar stak. Nu blijkt dat ik het helemaal niet wist, dat ik me liet beetnemen.”
“Ach, het leven is onvoorspelbaar,” zei Lidy alleen maar. Nog altijd was ze in haar hoofd bezig met de stukgelopen relaties van Gerda. Ze bekeek haar nu met andere ogen. Wat was er overgebleven van die flirtende, ondeugende studente?
“Ik heb me achter mijn oren gekrabd toen ik hoorde dat jij zo’n goede kinderarts was geworden, Lidy,” bekende Gerda. “Je hebt me ingehaald. Volkomen ingehaald.”
“Zo zie ik dat toch niet.” Lidy vertelde over wat haar was overkomen, over het verlies van haar ouders toen ze nog een kind was, over de geboorte van Steffie en Andy en over het tragische auto-ongeluk van haar eerste man, Werner van de Poel. Ze had altijd zijn naam gehouden, omdat iedereen dat zo gewend was.
Gerda zat geschokt te kijken. Ze sloeg haar ogen neer. “Goh, dat wist ik allemaal niet,” fluisterde ze en ze trok wit weg. “Jij hebt ook veel meegemaakt, zeg!”
“Het leven doet soms gekke dingen met mensen,” zei Lidy eenvoudig.
“Maar jij hebt het er toch niet bij laten zitten!”
“Nee, het gaat goed met mij en mijn gezin.”
“Daar ben ik blij om. Misschien heb ik jou vroeger niet goed ingeschat,” verweet Gerda zichzelf.
“Dat maakt toch niet uit? Dingen lopen zoals ze lopen. Ik was voorbestemd om kinderarts te worden. Daar heb ik ook mijn uiterste best voor gedaan. Maar ik moet er nog elke dag hard voor werken.”
Gerda knikte. Fleur haalde haar duim uit haar mond.
“Nu wil ik, net als jij destijds hebt gedaan, een nieuwe start maken,” zei Gerda. Ze ging rechtop zitten en ze sloeg een arm om Fleur heen. Zoals Lidy verbijsterd was door het verhaal van haar voormalige medestudente, zo kreeg Gerda blijkbaar nieuwe energie van Lidy’s aanpak.
“En bij die nieuwe start hoort eindelijk een goede aanpak voor het syndroom van mijn dochter,” klonk het vastberaden.
“Ik denk dat we in de goede richting zitten, dat in het St. Joseph de diagnose gesteld wordt die we hier al samen hebben overwogen,” zei Lidy.
“Ook daarom spijt het me dat ik mijn studie nooit heb afgerond, Lidy. Had ik dat wel gedaan, dan was ik alerter geweest op de ziekteverschijnselen bij Fleur en dan was ik vast al verder gekomen. Als ik meer medische kennis had, liet ik me niet zo snel afpoeieren. Wat ik destijds heb gestudeerd, of hoe je het ook mocht noemen, dat is inmiddels ver weggezakt.”
Toch glimlachte Gerda toen ze even aan vroeger dacht, aan de tijd dat het leven haar nog toelachte.
“Ik laat me voortaan in ieder geval niet meer door artsen met een kluitje in het riet sturen,” nam Gerda zich vastberaden voor. “Ik ga nu gewoon schandalig gebruikmaken van jouw naam. Of noem het misbruik, dat maakt me niet meer uit. Als ik haar ermee kan helpen, is alles geoorloofd!”
Vertederd keek ze opzij naar Fleur.
“Weet je wat, ik bel nu meteen op, waar jij bij zit,” zei Lidy.
Ze voegde de daad bij het woord, pakte de telefoon en toetste het nummer van het St. Joseph in. Ze werd doorverbonden. Twee minuten later was de zaak geregeld. Gerda en Fleur konden over drie dagen terecht.
Lidy schreef de afspraak op een briefje. Ze liep met Gerda en Fleur mee naar de deur. Fleur gaf haar een aarzelend handje, Gerda’s handdruk was stevig en warm.
Het ging Gerda vooral om haar verhaal, dacht Lidy. Eindelijk had ze iemand gevonden met wie ze even kon praten, iemand die haar nog van vroeger kende, zodat haar grijze bestaan zowaar weer een beetje kleur kreeg. Ze vroeg zich af wat zich in Gerda’s hoofd afspeelde. Maar toch, toen ze met grote stappen langs Corine naar de uitgang liep, moest Lidy weer denken aan de onnavolgbare Gerda van lang geleden.
Alex kon maar niet slapen. Lidy wist wat dat betekende. Met ontbloot bovenlijf lag haar man op zijn rug naar het plafond te staren.
Afgelopen dagen was hij heel laat thuis geweest, zijn hoofd vol van de juridisch lastige zaak waarin hij nog steeds was verwikkeld. Hij had op de bank, voor de televisie, opgewarmde maaltijden gegeten. Ze hadden elkaar nauwelijks gesproken, overdag vooral via sms’jes contact gehad.
Lidy legde haar hoofd op zijn borst.
“Hé, dat is lang geleden!” zei hij, aangenaam verrast, al klonk de vermoeidheid nog door in zijn stem. Hij speelde met zijn vingers door haar haren.
“Niet zo hard. Iedereen slaapt. Het valt trouwens toch ook wel mee?”
“Voor mijn gevoel is dat lang geleden,” herhaalde hij. Hij stopte zijn neus in haar haren en hij sloeg zijn armen om haar heen. Voorzichtig sabbelde hij aan haar oorlel. “Vanaf morgen krijg ik het gelukkig rustiger,” keek hij al vooruit. “Misschien kunnen we dit weekend eindelijk eens…”
Lidy was zo in gedachten, dat ze schrok van het geluid van haar telefoon. Ze had er altijd één op haar nachtkastje staan. Ze zuchtte. “Waarom nu?” fluisterde ze, terwijl ze zich oprichtte en snel de telefoon greep, voordat haar kinderen wakker werden.
Ze voelde Alex’ warme hand op haar rug, terwijl ze haar naam noemde. Meteen zat ze rechtop. Een paniekerige mannenstem begon een verhaal over zijn zoon, die vreselijke maagpijn had. Lidy probeerde de man te kalmeren, maar hij luisterde niet, hij praatte maar door en drong aan op haar komst. Op de achtergrond hoorde ze een kind huilen en ook een vrouwenstem die het ventje kalmerend toesprak, al ontging Lidy de wanhoop in haar stem niet.
Lidy probeerde de man opnieuw tot kalmte te manen. Nadat ze hem drie keer naar zijn naam vroeg en hij eindelijk zei dat hij Ernst heette, wist ze weer met wie ze sprak.
De man die onlangs in haar praktijk was geweest. Ze had dat ventje, Pieter, onderzocht vanwege buikpijn. Daarna had ze er niets meer van gehoord. Toch had ze aan dat consult een onbestemd gevoel overgehouden. Blijkbaar was het nu alsnog misgegaan.
Omdat ze zo rustig bleef, kalmeerde Ernst ook. Hij vertelde zo duidelijk mogelijk wat er aan de hand was. Twintig minuten geleden was kleine Pieter wakker geworden. Zijn maagpijn leek met de minuut erger te worden. Ernst wilde de huisarts bellen, maar hij kreeg een antwoordapparaat. Ernst dacht er zelfs over om 112 te waarschuwen, totdat hij zich Lidy’s nummer herinnerde. Als zij niet had opgenomen, had hij alsnog de ambulance gebeld, hield hij haar voor.
Lidy stelde hem een paar vragen en ze dacht ondertussen na.
Pieter jankte op de achtergrond door.
Lidy beloofde zo snel mogelijk te komen om het jongetje te onderzoeken. Haar woorden luchtten Ernst hoorbaar op. Hij riep naar zijn vrouw dat de kinderarts eraan kwam. Zij vertelde dat door aan Pieter.
In drie zinnen legde Lidy aan Alex uit wat er eerder was voorgevallen.
“Ik hoorde hun paniek door de telefoon,” zei Alex. Hij legde zijn hoofd op het kussen.
“Ik ga erheen, ik vertrouw het niet.”
Lidy stapte uit bed. Twee minuten later zat ze in haar auto.
De Van der Voorns woonden vlakbij, zoals Ernst eerder tegen haar had gezegd. Hij had zich bijna in zijn eigen adres vergist, zo gestrest was hij toen Pieter, vlak voordat Lidy de telefoon neerlegde, hard begon te kermen.
Lidy reed snel in het donker naar de wijk die grensde aan de buurt waar zij woonde. De TomTom bracht haar vlug in de juiste straat, maar ze moest toch nog zelf zoeken naar het zijpad dat haar bij het goede nummer bracht. Al van afstand zag ze de openstaande deur en de verlichte huiskamer. Het was de enige woning op het woonerf waar licht brandde.
Ernst wachtte haar buiten al op. Hij liep naar haar auto en maande haar snel mee te komen. Met haar dokterstas in haar hand liep ze met hem mee.
Binnen zag ze waar Pieter zijn donkere haar van had: de vrouw van Ernst was van Indonesische afkomst. Zij was zo in paniek dat ze zich vergat voor te stellen.
Lidy ontfermde zich meteen over Pieter. Hij was nauwelijks tot bedaren te brengen. Zijn moeder had hem op de bank gezet, waar het ventje niet overeind kon zitten van de pijn. Lidy bekeek hem zo goed als ze kon. De pijn zat lager dan de vorige keer, waarschijnlijk was er iets mis met zijn dikke darm. Maar hij had gelukkig geen koorts, hij zweette niet, hij zag alleen krijtwit van de pijn en hij huilde hartverscheurend.
Snel stelde Lidy nog een paar vragen. Pieters ouders hadden moeite om zich op haar te concentreren, ze keken uitermate bezorgd naar hun zoontje.
Lidy kon nu verder niets voor hen doen, behalve de ambulance waarschuwen. Dat deed ze dan ook, want ze vertrouwde de zaak niet. Ernst bleef maar vragen wat haar diagnose was en ze moest toegeven dat ze dat niet wist. Net als de vorige keer wist ze in ieder geval wel zeker wat het níet was, maar dat stelde Pieters ouders niet echt gerust. In het ziekenhuis moesten ze verder kijken. Volgens haar had hij waarschijnlijk toch iets ingeslikt dat in zijn darmen was blijven steken. Daar zouden ze in het St. Joseph-kinderziekenhuis in ieder geval snel achter komen.
Lidy bleef bij hen totdat de ziekenwagen arriveerde. Pieter en zijn ouders stapten snel in. Gealarmeerde buren keken nieuwsgierig door een kier in de gordijnen naar buiten. Een oude buurman kwam zelfs persoonlijk kijken wat er aan de hand was.
Met loeiende sirene werd Pieter afgevoerd. Lidy wachtte totdat de weerschijn van het blauwe zwaailicht niet meer te zien was en de sirene niet meer was te horen. Langzaam liep ze terug naar haar auto.
Het zat Lidy vanochtend qua tijdsplanning mee, maar het gedrag van de ouders van haar patiëntjes was een ander verhaal. Ze had drie achtereenvolgende consulten gehad waarbij eerst een vader, daarna een moeder en vervolgens beide ouders acceptatieproblemen hadden met de klachten van hun kind. Vooral bij de ouders van Estelle, het zesjarige meisje, was het er heftig aan toe gegaan. Lidy bleef volhouden dat de huiduitslag van het meisje door voedselallergie werd veroorzaakt, maar haar vader en moeder bleven volharden in een afkeurende houding. Ze geloofden daar niet in, zoals ze dat noemden. Lidy vond dat een belachelijk idee. Ze had hen gevraagd wat ze met hun opmerking bedoelden, dat ze niet in allergie geloofden. Volgens Estelles ouders kon die huiduitslag nooit door eten worden veroorzaakt, dus waarom zouden ze hun dochter een dieet laten volgen? Ze eisten een second opinion. Lidy ging daar uiteraard meteen mee akkoord en dat verbaasde hen weer. De kinderarts was ervan overtuigd dat een collega tot dezelfde bevindingen zou komen.
In ieder geval waren ouders en dochter binnen vijf minuten weer weg. Lidy vermoedde dat ze ooit weer terug zouden keren. Het had geen zin om haar mening te forceren. Sommige mensen hadden tijd nodig om de diagnose van een arts te accepteren.
Vanachter haar bureau staarde ze naar buiten. Het was een druilerige ochtend en door het hoge raam van haar praktijk zag ze dat de takken van de sering bogen voor de wind. Ze dacht terug aan vannacht. Hoe was het met kleine Pieter afgelopen? Ze dacht terug aan Estelle en haar ouders, die nijdig haar spreekkamer hadden verlaten.
Ze voelde dat ze vannacht korter had geslapen dan ze gewend was.
In de wachtruimte hoorde ze de opgewonden stem van Rosy.
Rosy, in haar praktijk? Was er op school iets met Andy of Steffie gebeurd? Lidy ging meteen rechtop zitten in haar bureaustoel. Opnieuw klonk Rosy’s stem. Ze praatte ongebruikelijk hard, dat deed ze alleen als ze boos was of als er iets aan de hand was. Ook de stem van Corine drong tot Lidy’s spreekkamer door. Lidy stond op en liep naar de deur. Ze keek de wachtruimte in. De familie Van den Berg zat al te wachten. Rosy en Corine keken gelijktijdig op toen ze de deur hoorden opengaan. Rosy liep meteen naar haar toe.
“Wat is er?” vroeg Lidy zacht, want ze zag aan Rosy’s gezicht dat er iets ernstigs was gebeurd.
“Er is iets met Basil… en Dennis,” zei haar huishoudster.
Voordat ze was opgestaan, had Lidy daar al aan gedacht. Ze wist dat Ellie binnen aan het poetsen was.
Lidy wenkte Rosy naar binnen. “Ik kom u zo halen, hoor,” zei ze op geruststellende toon tegen de familie Van den Berg.
Ze sloot de deur achter zich. “Er heeft zich zojuist een bijtincident voorgedaan tussen Basil en Dennis,” zei Rosy met schorre stem.
Hoewel het niet totaal onverwacht was, trok er een duizeling door Lidy’s hoofd. Nee toch! Dit was waar ze bang voor was geweest. Ze had Ellie zo vaak gewaarschuwd en toch was het gebeurd.
“Heeft Basil echt gebeten?” vroeg Lidy. Haar teckel kon fel zijn, maar echt bijten deed hij niet snel, dan moest hij toch echt uitgedaagd worden.
Rosy knikte. “Ja, maar er is niets gebeurd, hoor. Dennis is niet gewond of zo. Maar hij haalde wel naar hem uit. Ik zag het al aankomen. Ik was in de gang, het was alsof ik het aanvoelde. Ik liep naar binnen en zag het gebeuren.”
“Maar dat doet hij niet zomaar!” nam Lidy het meteen voor haar viervoeter op.
“Nee, natuurlijk niet. Ik weet niet precies wat zich in de huiskamer heeft afgespeeld, maar volgens mij dacht dat joch dat Basil een speelgoedhond was en dat hij op hem kon gaan zitten.”
Lidy zuchtte. Ze had eerder moeten ingrijpen. Dit was gewoon onverantwoord. Ellie was blijkbaar niet in staat haar eigen zoon tot de orde te roepen. Dit was een situatie waar alleen maar verliezers konden zijn: Dennis, als hij echt werd gebeten. Ellie, die hem natuurlijk niet meer mocht meenemen. En Basil, want als Ellie melding maakte van een hondenbeet zou Lidy’s hond er misschien voor boeten.
Ze moest er niet aan denken om hem te missen. Zij niet, Alex ook niet en Steffie en Andy al helemaal niet. Ze waren net zo gek op Basil als zij. Hun teckel was een gezinslid, een volwaardig lid van hun huishouden.
“Ik riep dat hij onmiddellijk moest ophouden,” ging Rosy verder. “Basil haalde naar hem uit en hij gromde. Voor het eerst was Dennis even stil. Hij bleef stokstijf staan, deed alsof zijn hand eraf was gebeten en vervolgens begon hij te huilen. Ik bleef kalm om Basil niet aan te sporen om door te draaien.”
“Waar was Ellie toen?”
“Boven, ze was bezig de badkamer schoon te maken.”
“Hoe reageerde ze?”
“Geschrokken. Ze had de natte spons nog in haar hand. Ze vroeg mij wat er was gebeurd en dat heb ik natuurlijk onmiddellijk gezegd. Ellie werd helemaal rood. Ze besefte natuurlijk gelijk wat dit kon betekenen.”
“Corrigeerde ze Dennis ook?” vroeg Lidy.
“Nee, daar was ze te verbaasd voor. Ze had Basil natuurlijk wel horen blaffen. Hij liep daarna meteen naar zijn mand, alsof hij wilde laten weten dat het echt zijn laatste waarschuwing was. Ik hield de zaak wel enigszins in de gaten, maar wie weet zijn er daarvoor ook al dingen gebeurd,” verzuchtte Rosy.
“Het is niet jouw werk om op Dennis te passen,” vond Lidy. “Dat is Ellies taak. Zo niet, dan is dat haar probleem.”
“Ja,” beaamde Rosy, maar haar toon verraadde dat ze weinig vertrouwen had in de opvoedkundige kwaliteiten van Ellie.
Rosy slikte. “Het had weinig gescheeld of ook Tom had naar hem uitgehaald,” zei ze.
“Tom ook al? Onze rustige kater?”
“Ja, Dennis riep dat de hond stout was en toen vroeg hij zich hardop af of de poes net zo was. Dus rende hij naar Tom, die op het kabaal was afgekomen. Omdat Dennis hem zo snel benaderde, begon Tom nijdig naar hem te blazen. Het is dat ik hem bij de kat weghaalde, anders was het misschien echt misgegaan.”
Lidy streek een lok haar uit haar gezicht. Dit was niet haar ochtend. Eerst die dwarse ouders, nu Dennis die haar huisdieren pestte. Ze zuchtte opnieuw.
“Ik moet door, er wachten mensen op me,” zei ze tegen haar huishoudster, die daar uiteraard alle begrip voor had.
“Ik heb gezegd dat Dennis bij zijn moeder moest blijven,” stelde ze Lidy enigszins gerust. “Ellie heeft hem mee naar boven genomen. Ze stond zo te trillen. Volgens mij heeft ze behoefte aan een sigaret, maar ze heeft eerst haar zoontje maar in veiligheid gebracht. Dat is rustiger voor iedereen.”
Lidy knikte.
“Ik hou hen wel in de gaten,” beloofde Rosy.
“Ik heb nog vier consulten, maar tegen de tijd dat ik klaar ben, is Ellie waarschijnlijk al vertrokken,” keek Lidy vooruit.
“Ik denk het wel,” zei Rosy.
“Ik bel Ellie tussen de middag op om dit met haar te bespreken. Want dit mag natuurlijk niet weer gebeuren,” zei Lidy vastberaden. “Dit kan absoluut niet!”
Daarna moest ze de knop omzetten om haar volgende patiënt te ontvangen. Ze toverde een glimlach op haar gezicht en liep naar de familie Van den Berg. “Komt u verder!” zei ze hartelijk.
Maar tussen de middag nam Ellie niet op en het lukte Lidy pas ’s avonds om haar telefonisch te bereiken.
Ellie klonk nogal schuchter toen ze haar naam noemde. Misschien heeft ze eerder bewust niet opgenomen, dacht Lidy. Wie weet had ze Dennis flink gestraft voor zijn gedrag, aangezien ze ook wel wist dat dit haar makkelijk haar tijdelijke werk kon kosten. Zo ver wilde Lidy nog niet gaan, maar het mocht nooit meer gebeuren, dat was zeker. Dat vond Alex eveneens, nadat Lidy het hem had verteld, en ook Andy en Steffie waren verontwaardigd dat iemand in hun huis Basil had gepest.
“Ik weet waarover je belt, Lidy,” zei Ellie. Ze klonk nog altijd timide. Het viel Lidy op dat Ellie haar nu ineens bij haar voornaam noemde, alsof dat het leed kon verzachten.
“Dit mag nooit meer gebeuren,” zei Lidy streng.
“Het is mijn fout,” nam Ellie meteen alle verantwoordelijkheid op zich. “Ik hield Dennis in de gaten. Hij was boven, maar toen is hij weer naar beneden geglipt en heeft hij blijkbaar ruw met de huisdieren gespeeld.”
“Spelen zou ik het niet willen noemen. Mijn hond en mijn kat zijn levende wezens. Ze zijn van ons bepaald gedrag en bepaalde regels gewend. Je kunt hen niet zomaar als speelgoed gebruiken.”
“Dennis kent zijn grenzen niet, dat is het probleem, mevrouw Van de Poel.”
Nu was het weer ‘Mevrouw Van de Poel’.
Lidy hield haar voor dat het heel anders had kunnen aflopen, met alleen maar verliezers. Dat kon natuurlijk niet. Ze hoorde de boze ondertoon in haar eigen stem. Maar het was terecht, hield ze zichzelf voor. Ging het niet bij haar thuis fout, dan wel een andere keer. Ellie moest hoognodig maatregelen treffen.
“Mag ik nog wel terugkomen?” stelde Ellie met een dun stemmetje de vraag die haar waarschijnlijk al de hele dag bezighield.
Lidy wachtte bewust even met antwoorden. “Ik vind dat je je werk goed doet,” antwoordde ze uiteindelijk. “Maar niet iedereen zal zoveel geduld met je hebben als ik,” voegde ze er meteen aan toe.
Ze hoorde Ellie slikken. “Ik weet het.”
“Je moet echt iets aan het gedrag van je zoon doen,” hield Lidy haar voor.”
“Maar wat? Weet u niets, u bent tenslotte kinderarts?”
“Zoals ik hem heb meegemaakt, denk ik aan ADHD,” zei Lidy.
“U ook al?”
“Hoe bedoel je, ook al?”
“Nou, op zijn eerste dagopvang…” begon Ellie, maar ineens leek ze zich te bedenken. Toch vervolgde ze: “Om het kort te houden: hij is op drie crèches weggestuurd.”
Die bekentenis verraste Lidy niet. Het leek haar al onwaarschijnlijk dat er geen plaats meer was voor Dennis. Ze had ook nog even gedacht aan een financiële reden om Dennis daar niet te plaatsen. Maar haar eerste gedachte was dus juist gebleken: het ventje was daar blijkbaar niet te hanteren. En dat wilde wat zeggen, want in de stadscrèches waren ze heel wat gewend.
Met breekbare stem begon Ellie een verhaal over hoe onhandelbaar Dennis zich gedroeg op de diverse kinderdagverblijven, hoe vaak ze hem ook had gewaarschuwd. Ellie had gedacht dat het personeel wel vaker met drukke kinderen te maken kreeg, dus waarom zouden ze Dennis niet de baas kunnen?
Toch had haar zoontje de regels te vaak overtreden en was hij te druk om zich in de groep te kunnen handhaven. Helaas zagen de crèches geen andere mogelijkheid dan het ventje te weigeren, in het belang van de andere kinderen en ook van het personeel.
Lidy dacht terug aan Ellies eerste bezoek aan huis, toen Dennis zijn limonade had gemorst en hij al direct een ongeleid projectiel bleek te zijn. De keer erop ging het ook al mis en vandaag scheelde het heel weinig. Het was wachten op een echt incident. Daar had Lidy geen zin in. Ze stond erop dat er maatregelen werden getroffen.
“Waar denkt u aan, dokter?” vroeg Ellie.
“Ik denk dat waarschuwen geen zin heeft. ADHD is wat dat betreft moeilijk te corrigeren,” zei ze. “Wel zal Dennis baat hebben bij een rustig en regelmatig leven, en waarschijnlijk ook bij medicijnen.”
“Medicijnen?” vroeg Ellie na een korte stilte, alsof dat nooit eerder bij haar was opgekomen.
Lidy legde uit dat medicatie Dennis in ieder geval rustiger kon maken.
“Waarom hebben ze dat nooit eerder tegen me gezegd?” vroeg Ellie zich hardop af.
“Weet je dat zeker?” Het leek Lidy onwaarschijnlijk dat haar suggestie nooit eerder was geopperd. Misschien had Ellie toen niet goed geluisterd, of wilde ze er niets van weten, totdat de bom bijna barstte.
“Ik weet dat echt zeker,” zei Ellie meteen. “Misschien wordt Dennis kalmer van pilletjes.”
“Dat kan absoluut een verschil maken. Maar dan zal ik Dennis moeten doorverwijzen naar het St. Joseph-kinderziekenhuis. Het scheelt dat ik hem al een paar keer heb meegemaakt.”
“Naar het ziekenhuis? Dat zal hij niet leuk vinden.”
“Toch moet het,” drong Lidy aan.
Ze hoorde Ellie denken. De interieurverzorgster overwoog haar opties. Ze begreep in welke positie ze zich bevond. Ze moest wel.
“Kan ik volgende keer zo’n doorverwijzing van je krijgen?” vroeg ze.
“Natuurlijk. Ik beschouw je eerste kennismaking dan maar als een consult,” zei Lidy goedmoedig.
“Dank je.” Opnieuw een korte stilte, waarin Lidy haar hoorde zuchten. “Dennis’ vader is bij me weggelopen vanwege hem,” zei ze zacht.
Ook dat nieuws verraste Lidy niet echt. Ze had al begrepen hoe Ellie moest sappelen om rond te komen.
“Het is vast een moeilijke tijd voor je,” zei Lidy op meelevende toon. Ze dacht aan Gerda’s derde echtgenoot, die om eenzelfde soort reden zijn gezin had verlaten.
“Vooral toen Rudy werkloos raakte werd hij gek van Dennis’ gedrag,” vervolgde Ellie. “Ik kwam er dus alleen voor te staan. De scheiding is wel rond, maar er moet nog het één en ander worden afgehandeld. Ik heb nog geen cent alimentatie ontvangen.”
Lidy hoorde dat Ellies stem schor werd. “Daarom ben ik zo blij dat ik bij u kan werken, al is het maar voor een paar weken. Dennis mag dat niet verpesten. Ik ga goed naar u luisteren, dokter. Ik zal met hem naar dat ziekenhuis gaan als het nodig is.”
“Het is nodig.”
“Ik hoop toch zo dat hij wat rustiger wordt!”
“Dat gaat zeker lukken,” was Lidy hoopvol.
“Ik ben blij dat ik u gesproken heb,” gaf Ellie toe. “Al wist ik dat u zou bellen en zag ik daar enorm tegenop!”
“Dat is logisch.”
“Misschien had ik u zelf eerder moeten bellen, maar Dennis was vandaag niet te stuiten. Ik ben eerlijk gezegd blij dat hij nu op bed ligt en zelfs al rustig slaapt.”
“Houden zo,” vond Lidy. Ze dacht er meteen aan om ook Ellies’ gedrag onder de loep te nemen. Vanmiddag trof Rosy weer drie sigarettenpeuken in de tuin aan. Ellies’ nerveuze gedrag was ook niet echt een goed voorbeeld voor haar zoon.
Maar dat kwam een volgende keer wel.
Ineens hoorde ze gestommel op de achtergrond. Dennis riep luid om zijn moeder. Ellie had haar aandacht weer voor hem nodig, maar Lidy’s verhaal had haar hoorbaar hoop gegeven.
Toen Lidy de telefoon neerlegde, was ze blij dat dit gesprek in ieder geval een positieve wending had genomen.
Het was druk op de weg. Lidy nam zich altijd voor om op tijd naar het St. Joseph-kinderziekenhuis te gaan, maar afgelopen middag had ze een druk werkschema. Het liep bovendien uit omdat haar laatste patiëntje extra aandacht vroeg en ook van haar kreeg. Meteen was ze daarna in haar auto gestapt om te zien hoe het met de zesjarige Mohamed ging, die door haar gistermiddag was doorverwezen naar het ziekenhuis vanwege een vermoedelijke blindedarmontsteking. Bovendien wilde ze ook Isa weer eens zien, die een nierprobleem had. En ze was nieuwsgierig hoe het met Pieter was afgelopen, die vannacht met hevige buikpijn was afgevoerd.
Het St. Joseph gaf Lidy altijd een prettig gevoel. Het ziekenhuis stond goed bekend. Lidy had een uitstekend contact met de directeur ervan, Hans Bonnema. Wanneer een doorverwijzing voor een specialist naar haar gevoel te lang ging duren, nam ze eerst contact met hem op en dan was de zaak meestal zo geregeld. Hans was een man met hart voor de zaak. En zij had dat ook, wat dat betreft zaten ze eveneens op één lijn.
Ze parkeerde haar auto bij het ziekenhuis. Het viel Lidy iedere keer op hoe druk het op de parkeerplaats was. Waren er tegenwoordig meer zieke kinderen of werden ze eerder doorverwezen nu er goede kinderziekenhuizen bestonden?
De sfeer in het St. Joseph was gemoedelijk. Eigenlijk zou ieder ziekenhuis er zo uit moeten zien, vond ze, al waren de klinieken waar volwassenen werden behandeld tegenwoordig al heel wat klantvriendelijker dan vroeger, toen in haar ogen alles wit, leeg en kil was.
Hier was dat anders. Beschilderde muren, vrolijke tekeningen, planten, niet alleen witte, maar ook gekleurde muren en deuren. Er werd alles aan gedaan om het de zieke kinderen zo goed mogelijk naar de zin te maken. Het was, vond Lidy, een prettige omgeving om te herstellen.
Ze groette personeelsleden die ze onderhand goed kende. Ze bezocht eerst Isa, met wie het gelukkig goed ging, en daarna Mohamed, die gisteravond laat nog was geopereerd aan zijn blindedarm. Zijn ouders waren blij en opgelucht dat hun zoon van de pijn af was.
Op de gang zei een bekende stem: “Dokter Van de Poel?”
Ze bleef staan en draaide zich om. In de deuropening van een kinderkamer stond Ernst. Het was te zien dat hij vannacht niet had geslapen. Hij had wallen onder zijn ogen en hij zag bleek.
“Ik was net naar u op zoek,” zei Lidy. Ernst liep naar haar toe en schudde haar de hand.
“Nou, ik ook naar u,” zei hij hartelijk. “Ik ben zo blij dat u vannacht de ambulance heeft gebeld.”
“Het leek me noodzakelijk,” antwoordde ze eenvoudig.
“Ja, u had het bij het rechte eind,” zei Ernst. “Het was ook echt noodzakelijk.”
“Wat was er aan de hand?” vroeg ze.
Hij maakte een uitnodigend gebaar. Ze volgde hem de kamer in. Aan elke hoek van het kinderbed was een rode ballon bevestigd. Boven het bed hing een slinger. Er lag een prentenboek op het kastje naast Pieters bed.
“Dit is dokter Van de Poel, weet je nog?” stelde Ernst haar aan zijn zoontje voor. Lidy zag aan Pieters glimlach dat hij haar al had herkend.
“Hoi, Pieter,” zei Lidy. “Hoe gaat het met je?”
“Goed,” antwoordde hij met een dun stemmetje.
“Hij is nog wat suf na de operatie. Hij heeft bovendien pijnstillers gekregen,” legde Ernst uit. Hij keek naar de deuropening. “Mijn vrouw is trouwens net even koffie halen. Ze zal zo meteen terug zijn.”
“Een operatie?” vroeg Lidy.
“Ja, wat een verhaal was dat!” zei Ernst. Hij was zichtbaar opgelucht nu het probleem van zijn zoon was verholpen. Lidy kende genoeg ouders die na de operatie nog bezorgd waren: de aanblik van hun jonge kind in een ziekenhuisbed bracht hen vaak in verwarring en maakte hen triest. Maar het leek wel of Ernst bijna vergeten was wat er hiervoor was gebeurd. Voor hem was zijn zoon nu al genezen.
Hij wierp een korte blik naar buiten en zei toen: “Het is echt een bijzonder verhaal, dokter.”
“Vertel het me maar,” drong ze aan.
“Na aankomst in dit ziekenhuis is Pieter natuurlijk meteen onderzocht. Net als u stonden de diverse artsen voor een raadsel. En Pieter kreeg alleen maar meer pijn. Mijn vrouw en ik hadden het niet meer.”
De bezorgde uitdrukking op zijn gezicht keerde even terug. “Maar gelukkig brachten röntgenfoto’s uitkomst.”
“Daarop was blijkbaar meteen te zien wat de boosdoener was,” raadde Lidy. “Ja, helaas kunnen mijn collega’s en ik niet door haar heen kijken.”
“Die röntgenapparatuur gelukkig wel,” ging Ernst verder. “De dokter liet me de foto’s zien.” Hij schudde zijn hoofd. “Ik dacht eerst dat het om een knikker ging, maar dit kleine voorwerp was niet rond.”
“Een knikker? Dat zou kunnen. Er zijn meer kinderen die een knikker inslikken, maar normaal gesproken komt die er een dag later gewoon weer uit.”
“Het ging ook om iets heel anders,” sprak Ernst raadselachtig. “Het ging niet om één, maar om twee voorwerpen.” Opnieuw schudde hij zijn hoofd, alsof hij het nog maar moeilijk kon bevatten.
“U spreekt in raadsels,” zei Lidy.
“Welke voorwerpen zijn graag bij elkaar?” Hij gaf zelf het antwoord maar: “Magneetjes!”
Lidy was sprakeloos. Ze keek hem nogal schaapachtig aan. “Wat?” stamelde ze tenslotte.
Hij knikte. “Twee magneetjes. Weet u nog dat ik u tijdens ons eerste bezoek vertelde dat Pieter ’s avonds nog had zitten spelen? Dat was met een speelgoedauto die hij van zijn oma had gekregen. Hij ging nogal op in zijn spel. Achteraf heb ik gehoord dat die auto van de tafel was gevallen. Maar goed, Pieter speelde behoorlijk luidruchtig en bovendien was het zo’n vuilniswagen met allerlei bewegende delen. De laadklep kon open, er brandden lampjes en volgens mij was er zelfs een soort bewegende vuilnisverpulveraar.”
Hij wierp een tedere blik op zijn zoontje, die inmiddels zijn ogen weer had gesloten.
“Na de val van de tafel zijn die magneetjes blijkbaar vrijgekomen. Ze leken nogal op muntdrop. Waarschijnlijk gedachteloos heeft Pieter ze in zijn mond gestoken.”
Lidy sloeg haar hand voor haar mond. “Ze zijn dus in zijn maag terechtgekomen, en daarna langzaam verder omlaag.”
“Juist. Waarschijnlijk heeft hij ze niet gelijktijdig doorgeslikt, anders had hij eerder die vreselijke buikpijn gehad,” vermoedde Pieters vader.
Lidy dacht na over wat hij zojuist had gezegd. “Die magneetjes zijn in zijn dikke darm bij elkaar gekomen, vandaar die vreselijke buikpijn.”
“Precies zoals u zegt, dokter. Ze waren eerder dicht bij elkaar gekomen, maar volgens de dokter hier, kwam er letterlijk steeds wat tussen wanneer Pieter wat voedsel tot zich nam. Vandaar dat het niet om een ontsteking ging, zoals u terecht opmerkte. En vandaar dat onze Pieter geen koorts had. Het ging om een zeer plaatselijk probleem.”
“Dat moet afschuwelijk zijn geweest,” mompelde ze.
“Ja, want halverwege zijn dikke darm vonden die ellendige dingen elkaar. Het scheelde volgens de dokter maar heel weinig of zijn darm was door de kracht van de magneetjes gesprongen.” Hij staarde even in het niets. “Zijn darmwand was bijna geperforeerd, zoals de dokter zei.”
Zijn voorhoofd fronste. “In dat geval zou er een zeer gevaarlijke situatie zijn ontstaan.”
Lidy knikte. Ze probeerde zich die pijn voor te stellen. Het moest een gevoel zijn alsof iemand een wasknijper op je darmen zette. Als ze er alleen aan dacht, voelde ze het al in haar buik.
“Gelukkig ging de operatie snel en nu de magneetjes zijn verwijderd, zal onze zoon snel opknappen,” keek Ernst alweer vooruit.
Lidy kneep drie tellen haar ogen dicht. Dit incident was gelukkig goed afgelopen, maar het scheelde niet veel. Ze had vanaf het eerste moment geen best gevoel bij Pieters klachten gehad. Haar diagnose was juist gebleken, althans: ze had goed geweten wat het níet was. Ze moest toegeven dat ze niet aan losgeraakte speelgoeddeeltjes had gedacht. Zeker niet aan magneetjes, die blijkbaar ook nog eens op drop leken.
Ze huiverde opnieuw bij de gedachte aan wat er had kunnen gebeuren. En dat alleen door onveilig speelgoed!
Ernsts vrouw kwam binnen met twee koppen koffie, voor haar man en voor haarzelf. Ze was veel rustiger dan vannacht. Ook zij zag er opgelucht en blij uit nu de mysterieuze klachten van haar zoon eindelijk waren verholpen. Ze vroeg of ze koffie voor Lidy moest halen, maar die wimpelde haar verzoek vriendelijk maar gedecideerd af. Ze zou zo meteen naar huis gaan.
“En dat alleen vanwege die speelgoedauto,” zei Pieters moeder met haar zangerige stem. “Ik vertrouwde dat ding al niet vanaf het moment dat hij werd uitgepakt.”
“Ik ook niet,” zei Ernst. “Het leek me een auto die makkelijk kapot kon gaan. Maar ja…”
Hij wisselde een blik uit met zijn vrouw, die maar snel een slok van haar koffie nam.
Lidy keek hem vragend aan.
“Het was een cadeau van zijn oma, dus…”
“Oma zit er nogal bovenop,” vulde zijn vrouw aan. “Ze is de moeder van Ernst. Ze heeft maar één zoon en één kleinzoon.”
“Dus verwent ze hem gruwelijk,” gaf Ernst toe. “Daar zijn al woorden over gevallen. Mijn moeder wil niets over verwennerij horen. Haar man is net voor Pieters geboorte overleden, daar heeft ze nog altijd verdriet van.”
“Dat begrijp ik,” zei Lidy. “Hij had graag zijn eerste kleinkind willen zien.”
Ze dacht aan haar eigen ouders, die al lang niet meer leefden. Wat zouden zij trots zijn geweest als ze Steffie en Andy hadden gekend!
“Het heeft niet zo mogen zijn,” verzuchtte Ernst.
“Dus nu is Pieter de oogappel van oma,” ging zijn vrouw verder.
“Dat begrijp ik best, maar ik vind wel dat ze te ver gaat met het kopen van al die cadeaus,” vond Ernst. “Nogmaals, dat ze Pieter een extraatje geeft, vind ik prima, maar het moet wel binnen de perken blijven. Het wordt de laatste tijd steeds gekker. Daar komt bij dat ze bij ons in de buurt woont, dus iedere keer wanneer ze langskomt, heeft ze iets voor Pieter bij zich.”
“Ze zal hier wel van geschrokken zijn,” vermoedde Lidy.
“Geschrokken?” riep Pieters moeder.
“Overstuur!” zei Ernst. “Mijn moeder is hier vanmiddag op bezoek geweest. Ze voelt zich er zo schuldig over! Van schrik had ze dit keer trouwens niets bij zich.”
Hij glimlachte flauw.
“Ze zei wel dat ze terugging naar de speelgoedwinkel. Ze waren nog niet klaar met haar.”
Als Pieters oma dat op dezelfde toon had gezegd als zijn moeder, dan konden ze in die winkel heel wat verwachten, bedacht Lidy.
En terecht. Die auto was een onveilig stuk speelgoed gebleken. De magneetjes mochten er nooit zomaar uitrollen. Dat ze daarbij op snoepgoed leken werkte ook niet echt mee. Kortom, een zeer ongelukkige samenloop van omstandigheden.
Ineens herinnerde Lidy zich dat een collega van haar man Alex ooit een zaak tegen een speelgoedfabrikant had gewonnen. Dat ging over een stuk ondeugdelijk speelgoed dat een oogbeschadiging bij een peuter had veroorzaakt. Zijn ouders hadden een rechtszaak tegen de fabrikant aangespannen om de medische kosten door hem te laten betalen. Dat lukte en bovendien werd de fabrikant gedwongen om het betreffende speelgoed uit de handel te halen.
Afgelopen kerst was er in de krant een artikel gewijd aan onveilig speelgoed. Dat kwam vaker voor dan ouders dachten. Dat jaar hadden fabrikanten al diverse keren hun handel uit de schappen moeten halen.
“Mijn moeder denkt dat duur speelgoed goed speelgoed is,” zei Ernst. “Helaas is dat niet zo. Pieter beleeft vaak meer plezier aan eenvoudige dingen dan aan al dat dure en in mijn ogen vaak nutteloze speelgoed.”
“Dan is dit een dure, maar wel wijze les geweest,” zei Lidy.
Haar blik dwaalde af naar Pieter. De peuter lag rustig te slapen. Hij had hun gesprek niet opgevangen.
Terwijl Lidy afscheid nam van Roxanne en haar ouders, hoorde ze bekende stemmen in de wachtruimte. Ze had geen patiënten meer vanmiddag. Voordat ze de deur van haar spreekkamer opende, wist ze wie er op haar wachtten: Gerda en haar dochter Fleur. Ze waren druk in gesprek met haar assistenten Corine en Petra.
Lidy liep met Roxanne en haar ouders mee tot de buitendeur. Daarna keerde ze terug naar Gerda, die haar een hand gaf. Fleur deed hetzelfde.
“We komen onaangekondigd op bezoek,” zei Gerda. “Mag dat?”
“Vooruit dan maar,” zei Lidy met een grijns.
Corine richtte zich weer op haar computerscherm om de afspraken voor morgen te verwerken. Petra verdween naar achteren om bloedmonsters klaar te maken voor verzending.
“Zullen we die kant op lopen?” stelde Lidy voor en ze knikte naar haar spreekkamer.
Gerda twijfelde. “Het is geen consult, hoor. Gewoon een informeel bezoekje van een oude studiegenoot van je.” Ze lachte zowaar. Ze oogde meer ontspannen uit dan voorheen, vond Lidy. Ze had haar haren honingblond geverfd, donkerder dan de vorige keer. Het stond haar beter, vond Lidy. Fleur had meer kleur in haar gezicht.
Lidy begreep de hint. Gerda was niet alleen nieuwsgierig geweest naar haar praktijk, maar ook naar haar privéleven. Gerda had het hare prijsgegeven. Lidy ook, maar met mate. Vanuit haar ooghoeken keek ze naar Gerda. Zij leek te verwachten dat Lidy haar binnen uitnodigde.
En waarom ook niet? dacht ze. Gerda had haar afstandelijke houding beetje bij beetje laten varen. Sterker nog, ze kreeg steeds meer de indruk dat Gerda enigszins tegen haar opkeek.
“We hebben net boodschappen gedaan,” zei Gerda en ze tilde de boodschappentas op die ze op de grond had gezet. “We waren hier in de buurt en Fleur wilde je bedanken voor wat je voor haar hebt gedaan.”
“Graag gedaan, hoor,” zei Lidy. “Komen jullie mee?”
Ze ging hen voor, de praktijk uit. Gerda en haar dochter volgden haar meteen.
“Mooie tuin heb je,” zei Gerda bewonderend.
“Heb jij geen tuin?”
“Nee, ik woon drie hoog.” Er klonk spijt in Gerda’s stem.
Vanuit de gang verwelkomde Basil hen met luid geblaf. Fleur schrok en ze hield haar moeders hand stevig vast. Steffie en Andy, die op het punt stonden buiten te gaan spelen, deden samen de keukendeur open, nieuwsgierig naar wie hun moeder als visite had meegenomen. Lidy vertelde kort wie Gerda was. Lidy’s kinderen verloren al snel hun interesse. Ze riepen “Doei!” naar Fleur, die hen verbaasd nakeek, waarna ze uit beeld verdwenen.
“Leuke kinderen heb je,” zei Gerda in de keuken.
Basil snelde op de visite af. Na het bijna-bijtincident met Dennis was haar teckel een paar dagen feller dan gewoonlijk, had Lidy gemerkt. Fleur was echter een rustig meisje en ze liet Basil aan haar voeten snuffelen. De teckel merkte al snel dat deze kalme bezoekers geen bedreiging voor hem vormden.
“Ja, ik ben heel gelukkig met hen,” kwam Lidy terug op Gerda’s compliment over haar kinderen.
“Ze lijken allebei op je,” vond Gerda.
“Dat hoor ik vaker,” lachte Lidy. Even later smoorde haar lach, want zelfs nu nog, jaren later, dacht ze terug aan hoe graag Werner zijn kinderen had zien opgroeien.
Ze ging hen voor naar de woonkamer.
Gerda was opnieuw complimenteus, dit keer over de ruimte die Lidy had en het licht in de kamer. Maar ook over hoe schoon het binnen was. Ze vroeg zich hardop af hoe Lidy dat met haar drukke baan voor elkaar kreeg.
Lidy glimlachte wat en ze gaf een vaag antwoord; ze was niet van plan al haar geheimen prijs te geven, en zeker niet in één keer. Bovendien was afgelopen tijd het schoonmaken niet vlekkeloos verlopen. Ze dacht aan Dennis’ onvoorspelbare en wilde gedrag, aan Basils verzet daartegen, aan de gewoonlijk kalme kater Tom die ook al liet blijken dat Dennis voortaan uit zijn buurt moest blijven. Ja, het huis was schoon, maar dat was niet vanzelf gegaan!
Ze zei ook niets over haar huishoudster Rosy, die vandaag, nu Ellie ook niet was geweest, een vrije dag had. Lidy had het gevoel dat als Rosy er was, zij in ieder geval nog enig toezicht op Ellie en haar drukke zoon kon uitoefenen.
Nadat Lidy koffie had gezet en limonade voor Fleur had ingeschonken vroeg ze naar de bevindingen van Fleur in het ziekenhuis.
Het meisje begon zelf te vertellen, over de testen die ze in het St. Joseph had gedaan. Ze keek haar moeder aan toen ze was uitgepraat.
“Het staat nu al vrijwel vast dat het Charge is,” zei Gerda. “Voor zover we daar nog aan twijfelden. Volgende week of zo krijgen we definitieve zekerheid.”
“Dat scheelt,” dacht Lidy hardop mee. “Zo’n definitieve diagnose zal voor jou ook rust brengen.”
Gerda was het met haar eens. “We krijgen in de toekomst in ieder geval begeleiding,” keek ze vooruit. “Dat is een opbeurende gedachte, dat ik er niet meer in mijn eentje voor sta. Ik vond jouw hulp al zo fijn.”
Ze keek Lidy dankbaar aan.
“Misschien gaat Fleur toch naar het speciaal onderwijs,” vervolgde ze. “Want op haar eigen school ligt ze buiten de groep, omdat ze met sommige dingen niet goed kan meekomen.”
“Soms is dat de beste oplossing,” gaf Lidy toe.
Fleur keek er blijkbaar al naar uit, want ze begon zowaar te stralen toen haar moeder over een andere school sprak.
“Daar zal ze beter op haar plaats zijn,” vermoedde Gerda. “Waar ze nu zit, wordt ze soms gezien als een meisje dat niet helemaal wijs is. Daar maak ik ernstige bezwaren tegen. Ze heeft weliswaar lichamelijke beperkingen, maar verder is ze goed bij. Dat ze momenteel minder goed kan meekomen, is vooral een mentale kwestie omdat ze wordt achtergesteld. Zeg maar: genegeerd.”
“Ja, kinderen kunnen wat dat betreft meedogenloos zijn,” wist Lidy.
Gerda knikte en ging verder: “De kno-arts had het al over buisjes in haar oren, zodat ze voortaan minder last zal hebben van chronische middenoorontsteking. Ze blijft ook onder controle van een oogarts. Ze krijgt binnenkort nog eens fysiotherapie om haar motoriek onder controle te houden.”
“Nou, er wordt wel werk van gemaakt!” zei Lidy.
“Ja, en ik weet zeker dat het ook door jou komt,” zei Gerda. “Ik moet toegeven dat ik in het St. Joseph uitstekend ben behandeld. Zoals ik eerder zei, had ik weinig vertrouwen meer in artsen. Ik werd voorheen van het kastje naar de muur gestuurd en weer terug. Je hebt gelijk gehad: ik voelde me in dit ziekenhuis voor het eerst echt serieus genomen. Ze bekeken de klachten van Fleur niet als losse symptomen, maar ze zagen eindelijk de samenhang.”
“Zo hoort het ook,” zei Lidy.
“Dat is makkelijk gezegd, maar in de praktijk werkt het helaas niet altijd zo.” Nog steeds klonk er een snibbige ondertoon in Gerda’s stem wanneer ze over dat deel van haar verleden sprak.
Lidy vroeg niet in welk ziekenhuis Gerda en Fleur eerder waren geweest. Misschien wilde ze het niet weten. Het kon best zijn dat Gerda zich daar ook niet al te vriendelijk had gedragen en als er eenmaal een gespannen verhouding ontstond tussen ouder en personeel kon dat zijn weerslag hebben voor de behandeling, al was dat een kwalijke zaak. Maar Lidy wist dat het personeel in menig kinderziekenhuis onder druk stond: bezuinigingen, personeelstekorten, lange werktijden, lastige ouders. Natuurlijk, het syndroom van Charge had eerder vastgesteld kunnen worden. Gelukkig had Gerda’s nieuwe huisarts de zaak in gang gezet.
“Nee, helaas heb je daarin gelijk,” gaf Lidy toe.
“Het gaat nu toch beter met mij, mamma?” vroeg Fleur.
Gerda keek opzij naar haar dochter. “Ja, de dokters weten nu wat je hebt,” zei ze en ze glimlachte.
“En met mij gaat het ook beter,” zei Gerda, vooral tegen zichzelf. Ze zocht weer oogcontact met Lidy. “Ik ben nu ook een betere moeder, Lidy,” zei ze.
Het was een eenvoudige bekentenis, maar zo gemeend en eerlijk dat Lidy er even stil van werd.
In haar herinnering was Gerda nog altijd die zelfbewuste, jonge vrouw, die deed waar ze zin in had. Maar nu was het tijd om die herinnering uit te wissen. Gerda was veranderd, had Lidy gemerkt. Gerda was getekend door het leven. Het had haar tot nu toe niet gebracht wat ze ervan verwachtte. Drie mislukte huwelijken, een zoon die ze nauwelijks zag en een jonge dochter met het syndroom van Charge.
Lidy had vroeger nooit verwacht dat Gerda zoiets zou overkomen. Dat Gerda zoiets kón overkomen. Ze was altijd zo zeker van zichzelf, zo vol overtuiging dat haar leven maakbaar was. Voor Lidy’s gevoel had Gerda zo’n voorsprong op de rest dat ze nooit meer was in te halen. Nadat ze plotseling was gestopt met haar opleiding had Lidy nog maar zelden aan haar gedacht. Dat leek haar ook niet nodig: Gerda zou er wel komen.
Nu zat Gerda schuin tegenover haar. Gerda maakte complimenten over Lidy’s praktijk, over haar tuin, over haar huis, over het ziekenhuis dat zij had aanbevolen. Het was de omgekeerde wereld. Het was de compleet omgekeerde wereld.
Ze straalde ook meer rust uit, iedere keer dat Lidy haar zag. Gerda hoefde niet meer haar geluk na te jagen; ze had het eindelijk gevonden.
“Lidy?” klonk het door de telefoon.
Meteen herkende ze de vriendelijke stem van Hans Bonnema, de directeur van het St. Joseph-kinderziekenhuis.
“Ik ben het,” zei ze.
“Stoor ik je?”
“Nee, hoor. Ik moest me alleen terughaasten naar de telefoon nadat ik mijn laatste patiëntje naar de deur had gebracht,” zei ze met een lach. Die lach kon hij niet zien, maar wel horen.
“Mooi. Ik bel je vanwege een jongetje dat door jou is doorverwezen.”
Meteen schoot een naam door haar gedachten: Dennis.
Ze wachtte even.
“Ik zal het je maar vertellen, het is Dennis Voorschoten.”
“Dat dacht ik al.”
“Voordat we hem konden testen, wisten we al waar we aan toe waren,” ging Hans verder en hij liet een betekenisvolle stilte vallen.
Lidy dacht aan Dennis’ eerste kennismaking bij haar thuis.
“Heeft hij iets gesloopt?” vroeg ze.
“Gelukkig hebben we plastic planten op de gang staan,” zei Hans droog. “Hij rende zo snel door de gang dat hij tegen een wagentje met voedsel botste. Tand door zijn lip. En drie plastic borden met eten op de grond.”
Lidy zag het voor zich. “Ai,” zei ze.
“Dat gebeurde tijdens zijn eerste bezoek,” zei Hans.
“Hebben jullie hem wel kunnen testen?” vroeg ze.
“O, zeker wel. Het is een lief ventje, hoor,” vond Hans. “De tweede keer was hij een stuk rustiger, afgezien van het feit dat hij vijf minuten spoorloos was. Zijn moeder was hem even uit het oog verloren. We hebben de afdelingsdeuren tijdelijk gesloten en meneertje kwam uiteindelijk uit het toilet tevoorschijn. Daarin had hij zich uitgeleefd met de handzeep bij de wastafel.”
“Het is een handenbindertje,” verzuchtte ze.
“Ja, en toen hoorde ik jouw naam.”
“Mijn naam?” herhaalde Lidy. “Dan moet ik uitkijken.”
“Ik liep mijn ronde over de afdeling toen jouw naam viel in een spreekkamer. Ik bleef op de gang stilstaan en vroeg na het consult of jij dat patiëntje had doorgestuurd. Dat was dus het geval. Ik sprak kort met Dennis’ moeder en zij vertelde me dat ze bij jou schoonmaakte.”
“Het is maar een kleine wereld, Hans.”
“Ja, misschien had ze dat inderdaad niet mogen zeggen,” gaf hij toe.
Lidy knikte, terwijl ze haar bureaustoel naar het raam draaide. Er vloog net een mus langs het raam. De zon straalde aan een blauwe hemel.
Maar ze was inmiddels gewend aan haar positie als kinderarts. Het gebeurde vaak dat mensen haar op straat of in de winkel groetten. Soms moest ze echt moeite doen om gezichten te herkennen, laat staan dat ze de namen erbij nog wist. Het waren meestal ouders van kinderen die door haar waren behandeld, of die ze in het ziekenhuis had bezocht. Nu Ellie bij haar werkte, was haar kring van bekenden waarschijnlijk aanmerkelijk gegroeid, dacht ze met een zure grijns. Ellie was een vrouw die heel makkelijk praatte; ze had niet het idee dat haar interieurverzorgster makkelijk geheimen kon bewaren. Anderzijds had ze weinig spectaculairs over de Van de Poels te melden, behalve misschien dat Rosy altijd een oogje in het zeil hield wanneer Ellie aan het werk was.
“Maar er is hoop,” ging Hans met vrolijke stem verder. “Want hoewel de diagnose nog niet officieel is, lijdt Dennis, zoals jij al had gezien, wel degelijk aan ADHD. Hij heeft al kalmerende pilletjes gekregen.”
“Dat heb ik gehoord van zijn moeder. Eergisteren was ze hier in haar eentje.”
Er viel een stilte waarin ze Hans uiteindelijk diep hoorde ademhalen. “Wacht eens, begrijp ik dat goed?” Ze hoorde de verbazing in zijn stem. “Nam zij Dennis altijd mee als ze bij jou werkte?”
Lidy legde uit dat haar gebruikelijke interieurverzorgster op vakantie was in Spanje en dat Ellie nu tijdelijk bij haar werkte.
“O, ze is maar tijdelijk in dienst genomen,” zei hij opgelucht.
“En nog maar één keer, dan komt Sjaan weer terug.”
“O,” zei hij opnieuw.
“Dennis wordt opgevangen door Ellies buurvrouw. Ik weet natuurlijk niet hoe hij zich vorige keer bij haar heeft gedragen,” zei Lidy. “Ik heb Ellie daar nog niet over gehoord. Maar ze durfde het, nu hij pillen krijgt, in ieder geval aan.”
“Nou, dat lijkt me beter voor alle partijen.”
“Dat is het ook… O, wacht, ik hoor Basil blaffen. Volgens mij komen Andy en Steffie thuis.”
“Dan hou ik je niet langer op.”
“Ik ben blij dat je me gebeld hebt, Hans.”
“Graag gedaan. Als ik jouw naam in mijn ziekenhuis hoor, wil ik daar natuurlijk het fijne van weten,” zei hij.
Met een glimlach hing ze op.
De volgende middag maakte Rosy haar attent op een kaart. Haar huishoudster had hem tegen de bloemenvaas gezet. Steffie had gisteren de bloemen in de berm geplukt en ze zelf in de vaas gezet.
Het was een mooie en waarschijnlijk dure kaart waarop bloemen stonden. Boterbloemen, net als in de vaas! Lidy pakte de kaart en las de tekst die op de achterkant was geschreven. Er zat geen postzegel op. Ernst, of zijn vrouw, hadden hem persoonlijk bij haar in de bus gedaan. Pieters moeder had de kaart geschreven; een groot, rond handschrift.
Zij en haar man bedankten Lidy nogmaals voor haar snelle en juiste diagnose, ’s nachts bij hen thuis. Dankzij haar was meteen de ambulance ingeschakeld en konden de magneetjes uit de darmen van Pieter worden gehaald.
Ze hadden de magneetjes bewaard als aandenken aan de vreselijke buikpijn, zodat ze zeker wisten dat zoiets Pieter nooit meer zou overkomen.
Daar had Lidy zo haar gedachten over.
Pieters moeder schreef verder over oma, hoezeer het haar speet dat het speelgoed dat zij uit liefde had gegeven er juist de oorzaak van was geweest dat kleine Pieter zo had moeten lijden. Er waren opnieuw spanningen geweest vanwege oma’s verwennerij, maar nu was alles weer goed. Oma zag in dat ze te ver was gegaan met al die dure cadeaus. Ze was duidelijk voorzichtiger geworden, krabbelde moeder met kleine letters onder Lidy’s adres.
De namen van het gezin stonden uiterst rechts in de hoek weggedrukt: ‘Ernst, Asmara en Pieter’.
Asmara. Zo heette Pieters moeder dus. Nu ze haar misschien nooit meer zou zien, wist ze pas haar naam, bedacht Lidy.
Ze las de tekst nogmaals en keek daarna met een vertederde blik naar de bloemen op de voorkant en vervolgens naar de echte bloemen in de vaas. Ze herinnerde zich Alex’ ergernis over die verstoorde nacht nog goed. Maar het was het waard geweest.
’s Avonds, in de woonkamer, toen hun kinderen allang sliepen, legde ze haar man het probleem voor van het ondeugdelijke speelgoed. Het was er niet eerder van gekomen om daarover te praten en de tekst op de kaart vermeldde niets over eventuele juridische stappen die de ouders zouden ondernemen. Misschien was oma’s boosheid wat betreft het slechte speelgoed zo ver gezakt dat ze afzag van een aanklacht tegen de fabrikant, omdat ze blij was dat haar kleinzoon er achteraf nog zo goed van af was gekomen.
Alex begon zijn verhaal over collega Tom, die een zaak tegen een speelgoedfabrikant had gewonnen. Lidy onderbrak hem. Alex vroeg of het een zaak uit haar praktijk was. Zonder echt op details in te gaan, vertelde ze wat er was gebeurd. Hij herinnerde zich de grote lijnen ervan; die had ze die nacht bij terugkomst in bed verteld. Hij schrok van hetgeen het ventje was overkomen.
“Dat is toch onacceptabel!” vond hij. Meteen klonk hij strijdbaar. Lidy achtte hem ertoe in staat om morgen zijn collega Tom, die blijkbaar gespecialiseerd was in dergelijke gevallen, in te schakelen en alsnog een rechtszaak tegen de fabrikant te beginnen.
“Op grote schaal is het al voorgekomen,” zei hij. “Jaarlijks worden er steeds meer auto’s teruggehaald naar de fabriek vanwege technische gebreken. Geen speelgoedauto’s, maar personenwagens. Vorig jaar speelde er een rechtszaak, overigens niet via ons kantoor maar bij een concurrent, over een ongeval dat blijkbaar door zo’n mankement was veroorzaakt.
“En?” vroeg Lidy.
“Die zaak loopt nog steeds,” wist Alex. Hij zuchtte. “Dat is vaak het probleem, Lidy. Zulke grote firma’s hebben goede juristen in dienst. Ze kunnen zulke zaken oneindig rekken. Ze betalen liever een legertje advocaten dan dat ze schadevergoeding moeten uitkeren, want dat laatste is veel slechter voor hun reputatie. Ze schikken liever, maar ik denk niet dat het er voorlopig van komt.”
“Misschien ziet de oma van dat jongetje daarom af van een klacht, of een aanklacht,” peinsde ze hardop.
“Best mogelijk, want als alleenstaande burger heb je niet al te veel kans tegen machtige fabrikanten,” wist Alex uit ervaring. “Het is een heel gedoe om een aanklacht te formuleren, en bovendien komt er daarna nog heel wat bij kijken. Veel mensen hebben daar geen zin in, zeker niet als een zaak met een sisser afloopt. En dat is in dit geval gebeurd.”
Hij mompelde iets en schudde zijn hoofd. “Magneetjes!” verzuchtte hij. Hij wreef over zijn buik alsof hij de pijn zelf kon voelen. “Zoiets heb ik nog nooit gehoord!”
“Vind je het gek dat ik moeite had om mijn diagnose te stellen? Ik wist wel wat het niet was, maar over de werkelijke oorzaak tastte ik in het duister. Achteraf was het makkelijker, want zijn vader vertelde dat hij ’s avonds met die auto had gespeeld en daarna begonnen de klachten.”
“Maar goed, wie legt er de verbinding tussen speelgoed en ernstige buikpijn?” zei Alex. “Dan moet je een halve detective zijn!”
Ze lachte.
“Toch vind ik dat die mensen wel iets moeten doen met dit incident,” ging Alex op serieuze toon verder. “Ik vind niet dat de ouders dit moeten accepteren. Wat hun zoon is overkomen kan ook het kind van een ander gebeuren. Blijkbaar is er iets niet in orde met dat speelgoed.”
Lidy zei dat de auto was gevallen, waarna de magneetjes tevoorschijn kwamen.
“Dat mag niets uitmaken. Speelgoed moet tegen een stootje kunnen,” vond hij.
Dat was ze met hem eens. Ze dacht aan de geneesmiddelen die jaarlijks op de markt kwamen. Ook daarbij was het meerdere keren tot rechtszaken gekomen vanwege de bijverschijnselen van bepaalde pillen. Of zelfs kwalijke gevolgen, waarvan de rechter moest uitmaken of dat de pillenfabrikant viel te verwijten of niet. Dat waren vaak slepende rechtszaken. Het ging natuurlijk allemaal om geld, veel geld.
Daar draaide het om in deze tijd, dacht ze. Omzet. Producten verkopen, zoveel en zo snel mogelijk.
Wat dat betreft probeerde zij wel tijd en aandacht te geven aan al haar patiënten. Als ze het puur voor het geld deed, had ze beter ander werk kunnen kiezen.
“Ik weet niet of die mensen nog zin hebben in het indienen van een klacht,” twijfelde ze.
“Als ik hen was, zou ik het toch doen,” drong hij aan. “Anders gebeurt er nooit iets en word je volgende maand weer ’s nachts gebeld vanwege de volgende speelgoedfout. Zoiets als met dat ventje kan alle kinderen overkomen.”
Hij had natuurlijk gelijk.
Nu de opluchting bij Pieter thuis overheerste, zou het voorval niet worden vergeten; daar zorgden de magneetjes wel voor. Diezelfde magneetjes zouden bovendien prima bewijsmateriaal zijn om de slechte kwaliteit van het speelgoed aan te geven.
Maar ze vroeg zich af of Pieters ouders, of zijn oma, zin hadden in al die rompslomp. Mensen maakten zich vaak pas kwaad over zaken wanneer het henzelf betrof. En als het goed afliep, was men het snel weer vergeten en vergat men het belang voor iedereen. Zoals twee jaar geleden bij de rotonde, hier vlakbij. Daar was een kind gewond geraakt vanwege de onoverzichtelijke verkeerssituatie. Ouders schreeuwden moord en brand, en niet voor het eerst. Maar het kind genas voorspoedig en de protesten werden al snel minder.
Totdat er een volgend ongeval plaats zou vinden, dat erger was, en dan begon alles weer van voren af aan. Pas als er een dode viel, zou het protest serieuze vormen aannemen, vreesde ze.
Nu ze erover nadacht, was het met Gerda eigenlijk hetzelfde. Ze zag vroeger alleen de zonnige kant van het leven. Pas toen haar tweede kind een ziekte had, drong tot haar door dat ze niet alleen op de wereld was.
Mensen konden zich vaak moeilijk in een ander verplaatsen, dacht ze. En velen hadden moeite om vooruit te kijken.
Dat was juist haar taak: vooruitkijken, diagnoses stellen om zo snel mogelijk haar patiënten te kunnen genezen.
“Ik zal hen bedanken voor hun kaart en hen wijzen op de mogelijkheid om alsnog een klacht in te dienen,” zei ze tegen Alex.
“Doe dat. Schrijf het maar met enige drang op. Vertel desnoods dat je het advies van mij kreeg,” drong hij aan. “Veel mensen zijn gevoelig voor autoriteit.”
“Dat doe ik,” beloofde ze.
Haar blik dwaalde af naar de klok. Het was alweer tien voor elf. De avond was voorbijgevlogen.
Alex keek haar aan met een blik waarvan ze wist wat die betekende. Even overwoog Lidy of ze de stekker van de telefoon eruit zou trekken. Ze deed het uiteindelijk niet.
Gelukkig belde er niemand.
“Merk je het verschil?” vroeg Rosy aan Lidy.
“Ik merk alleen dat ze nu heel hard werkt,” antwoordde Lidy. Haar laatste patiënt voor vanochtend had afgezegd; ze was ruim een kwartier eerder thuis. Ellie was boven de badkamer aan het boenen. Met hoge uithalen zong ze een Nederlandstalige hit. Lag het aan haar herinnering of trilde Ellies stem minder dan eerst?
“Ellie heeft nu tenminste haar handen vrij,” zei haar huishoudster. “Ze kan zich voortaan volledig op haar werk concentreren. Vanochtend heeft ze beneden alle ramen gedaan. Ze heeft vorige keer en nu veel meer werk verzet dan daarvoor. Maar ja, toen liep Dennis hier nog rond.”
Lidy knikte. “Ik ben blij dat het ventje dankzij die pillen nu al beter te hanteren is. Ellie durft hem met een gerust hart bij haar buurvrouw achter te laten. Die buurvrouw gaat zelfs met hem op pad, zodat hij voldoende positieve prikkels krijgt, maar niet overstuur raakt. Ze heeft een heel plan voor hem opgesteld, begreep ik van Ellie. Haar buurvrouw woont alleen, dus voor haar is het een leuk uitje nu Dennis zich beter gedraagt. Nadat hij medicijnen heeft gekregen, is er bij de buurvrouw thuis niets meer gesneuveld,” voegde ze er met een grijns aan toe. “Afgezien dan van een gekneusde banaan.”
“Ach, daar kom je wel overheen!” lachte Rosy.
“De diagnose voor Dennis is nu trouwens officieel ADHD.”
“Nou, dat had ik hen meteen wel kunnen vertellen,” zei Rosy misprijzend.
“Ja, iedereen die Dennis ziet, merkt dat onmiddellijk,” gaf Lidy toe. “Maar je weet hoe dat gaat, het moet officieel, ook voor de verzekering en voor de crèche die Dennis eventueel opneemt. Trouwens, ook voor haar buurvrouw is dit beter. Dennis’ drukke gedrag heeft in ieder geval nu een medische naam, en een behandeling.”
“Het is goed dat er tegenwoordig pillen zijn die hem kalmer kunnen maken,” vond Rosy. “Hij zal toch ook wel eens gek worden van zichzelf?”
“Natuurlijk, voor hemzelf is het minstens zo vermoeiend als voor ons. Kun je nagaan.”
Rosy zuchtte. “Ik voel me in ieder geval rustiger nu hij er niet meer is. Niet dat ik iets tegen dat jochie persoonlijk heb, want in zijn hart is hij heus wel een lief ventje. Maar die drukte, dat onvoorspelbare… Ik voelde me echt oud toen hij hier was, Lidy,” ging ze verder. “Hij gaf zoveel onrust in huis. Niet alleen voor mij, ook voor Basil, die nu rustig in zijn mand ligt te slapen. En Tom, die in de vensterbank ligt te dommelen.”
“Ik heb het net zo ervaren,” bekende Lidy. “Ik heb overwogen om Ellie niet meer te laten terugkomen, vanwege Dennis. Gelukkig heb ik dat niet gedaan. Dit is voor iedereen de beste oplossing.”
Ellie was ondertussen een nieuwe smartlap begonnen, één die Lidy niet kende.
Rosy keek omhoog. “Ze is lang bezig vanochtend. Meestal is ze rond deze tijd al klaar.”
“Zoals je zei: ze verzet veel werk.”
Ellie neuriede het refrein nog een keer, waarna ze in een hoestbui losbarstte.
Rosy keek Lidy aan. “En dat terwijl ze niet eens tijd heeft om te roken!” lachte de huishoudster.
“Ik vind het jammer dat ik vandaag voor het laatst ben geweest,” zei Ellie een kwartier later in de woonkamer. “Ik was inmidddels aardig gewend.”
“Ik ook aan jou,” zei Lidy. Ze snoof de geur van schoonmaakmiddelen diep op. “Het ruikt hier weer zo lekker fris!”
Ellie grijnsde. “Ik was vandaag iets later, want ik wilde op je wachten.” Ze keek om zich heen. “Ik zal dit huis missen, en jullie ook, natuurlijk.”
“Dat is dan wederzijds.”
Ellie keek haar ongemakkelijk aan. “Ik ben blij dat ik de kans heb gekregen om mijn werk hier af te maken,” zei ze toen Rosy de keuken uitliep om iets in de container te gooien.
“Ik vind dat je dat hebt verdiend,” zei Lidy eenvoudig. “Je deed je best onder niet altijd makkelijke omstandigheden.”
Ellie wist precies waar Lidy op doelde. “Het gaat goed met Dennis bij mijn buurvrouw. Mijn moeder heeft zelfs aangeboden om een keer op hem te passen als het nodig is. Dat was tot voor kort ondenkbaar. De laatste keer was een jaar geleden.”
“Kijk eens aan!”
“Dennis gedraagt zich rustiger dan voor die tijd. Ik zeg niet dat hij rustig is, want dat is niet zijn aard. Maar zijn gedrag is nu te hanteren. Het komt voor dat hij tien minuten achter elkaar aan tafel zit te tekenen. Echt waar.”
Ze vertelde het met zoveel opluchting in haar stem dat Lidy glimlachte.
“Het is beter voor hem nu hij minder druk is, en het is ook beter voor mij,” ging Ellie verder. “Hij weet waar hij aan toe is. In een ander huis werd hij alleen maar onrustig. Plus dat hij wel eens dingen sloopte.”
Ze kreeg een rode vlek in haar hals.
“Dat is nu voorbij,” gaf Lidy het gesprek een positieve draai.
Ellie vermeed haar blik. “Ik was zo boos op hem toen jullie teckel hem bijna had gebeten. Hij had het verdiend om een knauw te krijgen, ik vond het vreselijk dat hij zo met dat beest omging.”
“Dat hoorde bij zijn gedrag,” zei Lidy.
“Dat kan, maar dat is niet wat ik hem geleerd heb,” keek Ellie met afgrijzen terug op het bijna-incident.
“Het is met een sisser afgelopen,” zei Lidy.
Ellie knikte. De rode vlek verdween. “Dat was het moment dat goed tot me doordrong dat het zo niet langer kon,” bekende ze. “Toen wist ik dat ik keuzes moest maken. Als ik niets aan Dennis’ gedrag deed, kon ik hem niet langer meenemen en zou ik ook geen oppas meer voor hem vinden. Ja, iedere keer een eenmalige, daarna hadden ze er genoeg van, hoeveel ik hen ook zou betalen.” Ze lachte zuur. “Zo kon het niet langer. Ik ben net op tijd bij de juiste persoon in huis gekomen.”
Lidy zag dankbaarheid in Ellies blik.
“Het heeft zo moeten zijn,” vervolgde de interieurverzorgster. “Wat dat betreft is hier heel wat meer gebeurd dan alleen maar schoonmaken. Mijn leven heeft een goede wending genomen.”
“Het is fijn om dat te horen,” zei Lidy hartelijk.
Ellie haalde kauwgom uit haar binnenzak en kauwde erop. “Is je trouwens verder nog iets opgevallen?” vroeg ze plotseling aan Lidy.
“Nee, wat bedoel je?” Ze kon echt niets bedenken. Kwam Ellie met een bekentenis?
Ellie bleef haar verwachtingsvol aanstaren.
“Heb ik iets gemist?” vroeg Lidy.
“Blijkbaar wel,” lachte Ellie. “Ik rook niet meer.”
Vijf tellen was Lidy sprakeloos. “Meen je dat?”
“Jazeker.” Ellie glom van trots.
“Hoe lang al?” vroeg Lidy.
“Al vijf dagen,” antwoordde ze.
“Vijf dagen!” riep Lidy bewonderend. “En, gaat het?”
Ellie kauwde demonstratief op haar kauwgom. “Niet echt. Ik word er af en toe gek van. Ik begin per dag meer te snoepen.”
Lidy wierp een snelle blik op Ellies dunne polsen en haar magere gezicht. Snoepen was natuurlijk niet goed, maar een beetje extra gewicht kon Ellie wel gebruiken. Ze had zich toch al afgevraagd waar ze de kracht vandaan haalde om zo snel en zo krachtig te poetsen. Lidy had haar een keer vanuit haar ooghoeken de koekenvloer zien schrobben; dat ging zo snel dat het leek of Ellie onder schot werd gehouden tijdens haar werk. Lidy besefte dat ze gewend was geraakt aan Ellies haastige, driftige manier van werken.
“Dat snoepen, dat neemt wel af,” zei Lidy op geruststellende toon. “Hoe ben je ertoe gekomen om te stoppen?”
Ellie nam haar kauwgom uit haar mond en ze hield die, bij gebrek aan een afvalbak in de kamer, maar in haar hand.
“Hetzelfde als bij Dennis,” verzuchtte ze. “Ik schaamde me achteraf voor die peuken in je tuin. Ik besefte niet eens dat ik ze daar had neergegooid, zo gedachteloos deed ik dat. Erg, toch?” Ze keek Lidy vragend aan en vervolgde: “Bovendien moest ik steeds naar buiten om te roken. Zelfs daar is niet iedereen ervan gediend. Vorige maand maakte ik schoon op een bovenwoning en toen moest ik naar beneden om op straat te roken. En ’s winters is het vaak een ramp. Afgelopen januari stond ik met mijn voeten in de sneeuw en een dikke sjaal om mijn nek mijn peuk te roken. Bovendien gaat het steeds meer geld kosten en ik moet al sappelen om rond te komen. En daar komt bij dat al die sigaretten tussendoor me ook meer tijd kostten.”
Ze lachte en kuchte daarna.
“Ik vond dat ik dat niet meer kon maken, al die pauzes,” ging ze verder. “Het ging natuurlijk van mijn eigen tijd af, ik zorgde er wel voor dat ik de afgesproken tijd besteedde aan boenen. Maar toch…”
Ze zuchtte diep. “Ik wilde een nieuwe start maken, nadat er eindelijk een behandeling voor Dennis bleek te zijn. Ik voel me blij en opgelucht nu mijn toekomst er beter uitziet. En die van hem, dus ook die van ons samen.”
Ze grinnikte. “Het geeft mij meer ruimte om nieuwe opdrachten aan te nemen.”
“En, heb je die al?” vroeg Lidy.
“Jazeker. Een patiënt van je,” zei ze verlegen, alsof ze iets had misdaan.
“Een patiënt van mij?”
Ellie zei: “Ja, vorige keer, toen ik hier wegging, kwam er net een man uit de praktijk. Hij was voor zijn dochtertje op consult geweest. Hij wist blijkbaar dat ik hier schoonmaakte en hij vroeg me of ik dat bij hem ook kon doen. Hij was een gescheiden vader met een fulltime baan, hij had zijn handen al vol. Het huishouden schoot er nogal eens bij in. Hij woont ook nog eens bij mij in de buurt.”
“Nou, dat is dan mooi meegenomen.”
“Ja, en hij kende nog wel een paar alleenstaande ouders die graag van mijn diensten gebruik wilden maken, verzekerde hij me. Gisteren kreeg ik al een telefoontje van één van hen. Dus het balletje begint te rollen,” zei ze tevreden.
Lidy stak haar duim op.
“Alleen die onrust, daar ben ik minder over te spreken,” was Ellie kritisch op zichzelf. “Ik zou graag wat meer rust in mezelf hebben.”
“Misschien gaat dat in de toekomst beter nu je omstandigheden zijn veranderd,” hield Lidy haar voor.
“Dat kan, maar ik heb altijd dat gejaagde gehad. Nu ik toch bezig ben schoon schip te maken, heb ik besloten ook daar aan te werken.”
“Een goed streven,” vond Lidy. Ze dacht even na. “Is yoga niets voor je?”
Ellies ogen werden groot. “Yoga?” Ze klonk ronduit verbijsterd.
Lidy legde uit dat mensen die ze kende daar baat bij hadden. Ze genoten zowel van de lichamelijke oefeningen als de rust die ze gedwongen waren te nemen tijdens de yogalessen.
“Je moet je volledig concentreren op wat je daar doet,” zei Lidy. “Het maakt je hoofd leeg van alledaagse beslommeringen. Ik ken diverse gestreste mensen die herboren waren na een uur yoga.”
“Ik weet niet of dat wel iets voor mij is,” wierp Ellie tegen. “Zo lang achter elkaar stilzitten, daar heb ik de rust niet voor.” Ze trok een bedenkelijk gezicht.
Lidy zei dat het geen kwestie was van stilzitten, maar vooral van oefeningen en ook van innerlijke rust en balans. “Juist gestreste mensen hebben er veel baat bij,” hield ze vol.
Ze zag Ellie nadenken. De interieurverzorgster beet op haar dunne onderlip. De twijfel verdween uiteindelijk van haar gezicht.
“Waar kan ik dat dan doen?” vroeg ze.
“Ben je nu al om?” lachte Lidy. “Er is een aantal yogaleraren dat lesgeeft, vast ook wel bij jou in de buurt. Die zijn makkelijk via internet op te sporen, of via het telefoonboek. Echt, net zoals met de behandeling van Dennis en het stoppen met roken zul je er geen spijt van krijgen.”
“Misschien heb je wel gelijk,” gaf Ellie toe. “Met die andere zaken zat je ook goed, waarom dan niet met yoga?”
Ze stopte haar kauwgom weer in haar mond. “Ik zal er thuis eens naar informeren,” beloofde ze.
“Doe dat,” zei Lidy.
Twee minuten later nam Ellie afscheid, eerst van Rosy, daarna van Lidy. De kinderarts zwaaide haar uit bij de voordeur. Ellie trok haar nieuwe, nog rodere jas aan, die een fel contrast vormde met haar groene blouse. Lidy beloofde dat ze graag van Ellies diensten gebruik wilde maken wanneer de gelegenheid zich voordeed.
Lidy haalde diep adem. Het rook net zo fris in huis als wanneer Sjaan schoonmaakte.
Tussen de middag, na haar lunch, liep Lidy haar ronde met Basil door de buurt. Soms deden Andy en Steffie dat, maar meestal zij.
Ze keek naar haar snuffelende hond, die vrolijk door het gras liep en pollen en laaghangende takken inspecteerde. Mensen konden wat dat betreft veel leren van dieren, vond ze. Die zagen iedere dag als een nieuw avontuur. Ze leefden niet in het verleden en ook niet in de toekomst. Goed, dieren konden net zo goed als mensen trauma’s van vroeger hebben, maar gewoonlijk hielden ze zich er minder mee bezig. Vandaag telde. Overleven, dat was het toverwoord.
Lidy dacht aan Gerda Havemans en aan Fleur. Als Gerda niet bij haar op bezoek was geweest, was ze altijd aan haar blijven denken als die wilde kat uit haar studententijd. Nu ze Gerda beter kende, had ze haar vooroordelen moeten laten varen. Gerda was natuurlijk ook veranderd.
Andersom was hetzelfde gebeurd. Gerda had Lidy altijd beschouwd als een kleurloze en nogal brave studente. Maar nu bleek dat ook Lidy was getekend door het leven en waar haar in Gerda’s ogen burgerlijke verleden toe had geleid. Lidy moest toegeven dat ze Gerda na haar bezoek van de vorige keer meer beschouwde als een oude vriendin dan als de moeder van een patiëntje.
Vanochtend vroeg had ze een mailtje ontvangen van Pieters moeder, Asmara. De dag ervoor had Lidy haar gebeld, in eerste instantie met de vraag hoe het met Pieter ging. Haar belangstelling werd enorm gewaardeerd. Zoals Lidy verwachtte, ging het uitstekend met het ventje. Hij had totaal geen last meer van zijn buik. De operatie was snel en vlekkeloos uitgevoerd en het wondje was inmiddels genezen. Hij was weer net zo vrolijk en onbezorgd als voorheen. Hij sprak nooit meer over zijn buikpijn en helemaal niet meer over die magneetjes. Asmara had de speelgoedauto tijdens Pieters verblijf in het St. Joseph weggegooid en het ventje vroeg er niet meer naar. Ook de magneetjes waren weggedaan, schreef Asmara, ondanks hun eerdere voornemen ze als afschrikwekkend middel te bewaren of te gebruiken bij een eventuele rechtszaak. Het leek of het vervelende incident nooit was gebeurd.
Daarna had Lidy gevraagd of ze werk wilden maken van die ondeugdelijke speelgoedauto. Dat waren ze niet van plan, maar Pieters oma wel. Zij had al eerder foto’s gemaakt van de vuilniswagen, met de kapotte klep en de twee magneetjes demonstratief ernaast. Ze had vorig weekend een boze brief geschreven naar de fabrikant. Tot dusver had ze er nog geen antwoord op ontvangen.
Vanochtend echter had Asmara Lidy gemaild met de mededeling dat Pieters oma gisteravond laat een mail van de fabrikant had ontvangen, waarin uitgebreid excuses waren gemaakt. Blijkbaar zagen ze de ernst van de zaak in. Er zou nog een cadeau volgen voor Pieter vanwege zijn ziekenhuisopname en vanwege het verlies van zijn speelgoedauto.
Asmara hoopte dan maar dat dit wel een veilig cadeau was.
De fabrikant mailde zelfs dat de betreffende speelgoedauto’s nauwkeurig zouden worden onderzocht en getest. Net als Asmara vroeg Lidy zich af of dit een zoethoudertje was of een serieus voornemen.
Ze hoorde Alex al zeggen: “Laat je niet om de tuin leiden door zo’n onbenullig goedmakertje. Dat bedrijf voelt nattigheid, maar omdat het om één gezin gaat, maken ze zich nog niet al te druk. Ze mogen er niet zo mee wegkomen.”
Hij was ervaringsdeskundige; waarschijnlijk had hij gelijk, maar net als Pieters ouders kon Lidy zich goed voorstellen dat ze geen zin hadden om te klagen, laat staan te procederen.
Asmara wekte de indruk dat ze het zo wel best vond. In ieder geval waren zij en Ernst zich er beter van bewust welk speelgoed wel en niet goed was. Ze zouden daar voortaan beter op letten. De moeder van Ernst was niet meer zo vrijgevig en dat was een bijkomend voordeel. Ze zou voortaan selectiever worden in het geven van cadeaus.
Lidy had Asmara’s mail beantwoord voordat haar eerste patiënt binnen was. Ze was blij dat dit vervelende ongeval toch nog een positieve wending had genomen.
En ze had eveneens een mail gekregen van Estelles ouders. Ze hadden een second opinion laten uitvoeren bij hun dochter. Lidy’s collega was tot dezelfde conclusie gekomen: allergie. Geen verontschuldiging voor hun agressieve gedrag, niets. Maar in feite gold deze mail als een verontschuldiging, dacht ze.
Ze was zo in gedachten dat ze ineens haar gele huis alweer zag opdoemen. Basil ging haar voor naar de tuindeur. Voor het eerst viel Lidy op hoe snel de struiken afgelopen drie weken waren gegroeid. Het was ideaal weer geweest voor de tuin: warme en zonnige voorjaarsdagen werden afgewisseld door regenbuien, zodat er een explosie van groen had plaatsgevonden.
Sjaan en Karel kwamen vandaag terug uit Spanje. Overmorgen zou Karel zich weer over de tuin ontfermen en dat was geen minuut te vroeg. Gisteravond had Alex na het avondeten zelfs gras tussen de stenen vandaan gehaald. Sjaan zou er dan ook weer zijn voor haar gebruikelijke schoonmaakwerkzaamheden. Lidy keek uit naar hun komst. Ze mocht hen erg graag. Achteraf was Ellie een goede vervangster gebleken, al ging dat eerst gepaard met nogal wat onrust in huis. Maar wat ze zeker niet zou missen, was Ellies gezang, dacht Lidy toen ze op het punt stond te tuindeur te openen.
Op dat moment ging haar mobiele telefoon. Lidy pakte hem uit de binnenzak van haar zomerjas en ze keek naar het schermpje. Ze kende dat nummer, maar ze wist niet meteen waarvan. De beller stond in ieder geval nog niet met zijn of haar naam in haar mobiel.
Ze nam op.
Het was Gerda Havemans. Ze klonk opgewekt, bijna vrolijk. Ze vroeg eerst of ze Lidy niet stoorde. Dat was een goed teken, dit was de nieuwe Gerda. Ze vroeg zelfs hoe het met Lidy ging en of thuis bij haar alles goed was.
Nou, nou! dacht ze.
Vroeger was Gerda het middelpunt van de wereld, en vooral van het studentenleven.
“Ja, het gaat hier goed, hoor,” antwoordde Lidy, terwijl ze de tuindeur opende en haar hond aflijnde. Basil rende de tuin in, maakte een inspectieronde langs de struiken en schoot vervolgens door de openstaande keukendeur naar binnen. Rosy liep hem tegemoet en Lidy hoorde haar huishoudster tegen de teckel praten.
Algauw sprak Gerda over Fleur. De overgang naar haar nieuwe school was inmiddels rond. Na de zomervakantie zou ze erheen gaan.
“Er is meer nieuws, Lidy,” vervolgde Gerda op een toon alsof zij en Lidy al jarenlang goede vriendinnen waren en Gerda haar al haar geheimen toevertrouwde.
“Nog meer nieuws?” vroeg ze. Had Gerda een nieuwe vriend? Was haar scheiding inmiddels rond?
“Fleur en ik krijgen binnenkort een nieuwe huisgenoot,” zei ze.
“Zo. Wie is de gelukkige?”
“Een kat. Fleur wil al jaren een kat, maar het kwam er niet van. Mijn ex en ik vonden haar gezondheid er te broos voor en bovendien hield hij niet van katten. Maar ik wel. Een vriendinnetje van Fleur heeft twee katten en Fleur is er niet allergisch voor.”
“Dat is goed nieuws.” Lidy juichte de komst van een huisdier alleen maar toe. Mits hij of zij natuurlijk echt welkom was en Gerda klonk enthousiast. Lidy’s eigen kinderen groeiden op met een hond en een kater en mede daardoor was hen liefde voor dieren bijgebracht.
“Fleur was helemaal gek van jullie kater,” ging Gerda verder.
“Leuk om te horen.” Lidy herinnerde zich hoe gefascineerd Fleur was door de onverstoorbare Tom. Ze bleef maar naar het dier kijken. Het meisje vergeleek de forse kater met een tijger.
“Dus volgende week gaan we naar het asiel om daar een poes op te nemen,” zei Gerda.
“Dat is een mooi voornemen,” vond Lidy.
Gerda ging verder: “Eergisteren nam mijn ex contact met me op over de scheiding. Hij is dus nog niet mijn ex, formeel gezien. Maar dat zal niet lang meer duren. Volgens mij heeft hij een vriendin en wil hij daarom ineens de zaak afhandelen. Maar weet je wat zo gek is?”
Lidy antwoordde dat ze geen idee had.
“Hij vroeg steeds maar naar Fleur. Hij had haar ook een tijdje niet gezien. Ongetwijfeld wil hij een omgangsregeling.”
“Dat vind ik niet zo gek.”
“Nee, maar wel dat hij nu ineens naar haar vraagt. Zeker toen hij hoorde dat er eindelijk een diagnose is gesteld en Fleur onder behandeling is. Hij klonk opgelucht en daarna praatte hij vooral over haar.”
Lidy begreep niet goed waar Gerda heen wilde.
“Nou, ik vertelde je toch dat hij voor haar gezondheidsproblemen wegliep? Hij kon het niet meer aan. Nu blijkbaar wel, want hij wil haar weer zien. Ondertussen heb ik stad en land met haar afgelopen en mijn lijdensweg hield pas bij jou op.”
“En bij je huisarts,” herinnerde Lidy zich.
“Ja, maar dankzij jou kon ik sneller in het St. Joseph terecht. Ik weet niet wat er anders van mij was geworden,” verzuchtte ze.
Lidy wist nog hoe vermoeid Gerda er achteraf uitzag toen ze in de wachtruimte zat.
“Ik was echt de wanhoop nabij,” gaf Gerda openlijk toe.
Lidy zag ineens Ellie weer voor zich, die net zo radeloos was vanwege het gedrag van Dennis. Haar leven had, door allerlei omstandigheden, een positieve draai gekregen nadat ze hier tijdelijk had gewerkt. Misschien ging ze wel yogalessen volgen! Zelfs het magneetongeluk met de kleine Pieter had in zoverre positief uitgewerkt dat zijn oma nu terughoudender was met het kopen van allerlei cadeaus. En Gerda Havemans, met wie Lidy vroeger nauwelijks contact had, sprak nu met haar over haar naderende scheiding en de opname van een kat uit het asiel.
Vreemd hoe omstandigheden mensen uit het verleden ineens konden samenbrengen, dacht ze.
Lidy liep naar binnen. Ze knikte in de keuken een begroeting naar Rosy en liep door naar de woonkamer. Basil lag in zijn mand te dommelen. Tom liep naar een reepje zon op de vloer en vol genoegen nam hij plaats op dat warme plekje en hij kneep zijn ogen dicht.
Alles was weer rustig in huize Van de Poel, dacht ze. Morgen zouden Sjaan en Karel weer komen en dan leek het vast alsof er niets bijzonders was gebeurd.
Maar dat was er natuurlijk wel. Gerda stelde ineens de vraag waarmee ze volgens Lidy al een tijdje worstelde: “Zullen we een keer afspreken?”
“Je bedoelt wij samen?” vroeg ze, om tijd te winnen.
“Ja, of met Fleur erbij, als het kan. Ik vond het vorige keer leuk bij jou thuis. Ik zat de laatste tijd in een tredmolen, Lidy. Ik was mezelf niet meer, lag met mezelf overhoop. Maar nu zie ik het weer zitten. Mijn werk begint nu ook beter te lopen.”
Haar werk! Daar had Gerda het niet eerder over gehad. Lidy wist niet eens wat voor werk Gerda deed. Ze wist wel dat ze regelmatig thuis was, waarschijnlijk werkte ze vanuit huis.
“Dat kunnen we best een keer doen,” zei Lidy. Ze hoorde zelf de twijfel in haar stem. Misschien omdat ze af en toe nog aan de Gerda van vroeger dacht, het meisje dat de wereld aan haar voeten had liggen. Met dat meisje wilde ze toen niet omgaan en nu ook niet. Wel met de Gerda van nu.
“Een keer?” vroeg Gerda. “Als het leuk is, maken we er toch een maandelijkse traditie van? Of zoiets?”
Lidy besefte meer dan ooit hoe weinig vriendinnen Gerda blijkbaar had. Maar haar vrolijkheid werkte aanstekelijk.
“Ik moet zo weer aan de slag, ik bel je binnenkort terug,” beloofde Lidy. “Dan kijk ik in mijn agenda en zoeken we een tijdstip om weer eens bij te kletsen.”
“Fijn,” zei Gerda en ze klonk hoorbaar opgelucht.
Lidy schakelde haar mobieltje uit. Ze wierp een blik op de klok. Ja, het was hoog tijd voor haar middagspreekuur. Haar kinderen zaten alweer in hun klas. In de keuken staarde Rosy wezenloos naar de geopende kast. Pas toen Lidy haar passeerde ontwaakte ze uit haar dagdroom. Met grote ogen keek de huishoudster haar aan.
“Alle schoonmaakmiddelen zijn op!” riep ze verbaasd.
Over TWEE WEKEN verschijnt alweer de volgende uitgave in deze populaire Favoriet-serie. Ook voor LIDY VAN DE POEL nr. 425 hebben we weer twee meeslepende romans geselecteerd. Welke dat zijn, houden we nog even voor u geheim. Eén ding is zeker: ook deze twee verhalen zullen u weer van de eerste tot de laatste bladzijde weten te boeien.
Over TWEE WEKEN is LIDY VAN DE POEL 425 verkrijgbaar bij uw tijdschriftenhandelaar, de kiosk, het warenhuis of uw supermarkt.